Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over de massaprocessen tegen de oppositie en het maatschappelijk middenveld in Cambodja (2021/2579(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Cambodja, met name die van 14 september 2017 over Cambodja, en met name de zaak van Kem Sokha(1), 14 december 2017 over Cambodja: naar aanleiding van de ontbinding van de CNRP-partij(2) en van 13 september 2018 over Cambodja, en met name de zaak van Kem Sokha(3),
– gezien de conclusies van de Raad van 26 februari 2018 over Cambodja,
– gezien de vredesakkoorden van Parijs van 1991, waar de toezegging tot eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Cambodja, ook door de internationale ondertekenaars, is verankerd in artikel 15,
– gezien het besluit van de Commissie van 12 februari 2020(4) om een deel van de tariefpreferenties die aan Cambodja zijn toegekend in het kader van de “alles behalve wapens”-handelsregeling van de Europese Unie (EBA) met ingang van 12 augustus 2020 in te trekken,
– gezien de verklaring van de woordvoerder van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN van 11 september 2020 over de arrestatie van de prominente vakbondsman Rong Chhun en andere 24 mensenrechten- en milieuactivisten(5),
– gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 2 maart 2021 over de massaprocessen tegen oppositieleden,
– gezien het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht,
– gezien de verklaring van de speciale rapporteur voor het recht van vreedzame vergadering en vereniging, de leden van de werkgroep discriminatie van vrouwen en meisjes en de speciale rapporteur voor de vrijheid van mening en meningsuiting van 16 november 2020 over het hardhandige optreden tegen het maatschappelijk middenveld en de aanvallen op mensenrechtenactivisten in Cambodja,
– gezien de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Cambodja van 29 april 1997(6),
– gezien het Cambodjaanse wetboek van strafrecht,
– gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenactivisten van 2008,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,
– gezien de verklaring van de speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Cambodja, Rhona Smith, van 25 november 2020,
– gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat in november 2020 ten minste 137 personen ervan werden beschuldigd banden te hebben met de ontbonden oppositiepartij CNRP (Nationale Reddingspartij van Cambodja) om op grond van de artikelen 451, 453, 494 en 495 van het wetboek van strafrecht terecht te staan wegens politiek gemotiveerde aanklachten van opruiing, samenzwering en aanvallen tegen de staat;
B. overwegende dat de rechtbank van Phnom Penh op 1 maart 2021 de negen hoogste leiders van de CNRP heeft veroordeeld op beschuldiging van “poging tot het organiseren van een staatsgreep om de regering omver te werpen” in verband met hun poging om op 9 november 2019 naar Cambodja terug te keren;
C. overwegende dat de voormalige voorzitter van de CNRP, Sam Rainsy, in 2019 heeft geprobeerd terug te keren naar Cambodja; overwegende dat Sam Rainsy de zwaarste straf van 25 jaar cel heeft gekregen; overwegende dat Mu Sochua, Eng Chhay Eang, Ou Chanrith, Ho Vann, Long Ry, Men Sothavrin, Tiolung Saumura en Nuth Romduol samen met Sam Rainsy werden veroordeeld; overwegende dat alle verdachten veroordeeld zijn tot gevangenisstraffen van 20 tot 25 jaar; overwegende dat hun actief en passief kiesrecht is ingetrokken;
D. overwegende dat de oppositiepolitici bij verstek zijn berecht, aangezien zij niet naar Cambodja mochten terugkeren om zich voor de rechter te verdedigen;
E. overwegende dat deze zaken door de rechtbanken worden bespoedigd maar dat het proces tegen de voormalige voorzitter van de CNRP, Kem Sokha, die op grond van een beperkende borgtocht is vrijgelaten, nog steeds opgeschorst is en dat zijn verzoeken om hervatting van de procedure zijn afgewezen;
F. overwegende dat de rechtbank in juli 2019 de heer Kong Atith, pas verkozen voorzitter van de Coalition of Cambodian Apparel Workers Democratic Union (CCAWDU), bij verstek heeft veroordeeld wegens opzettelijke gewelddaden in verband met een protest uit 2016 tussen chauffeurs en de Capitol Bus Company; overwegende dat de heer Kong Atith als gevolg van deze voorwaardelijke straf van drie jaar niet langer als leider van een werknemersvakbond kan werken;
G. overwegende dat de autoriteiten Rong Chhun, voorzitter van het onafhankelijke Cambodjaanse verbond van vakverenigingen, op 31 juli 2020 zonder aanhoudingsbevel in zijn woning in Phnom Penh hebben gearresteerd en overwegende dat hij op 1 augustus 2020 is aangeklaagd wegens “het aanzetten tot het plegen van een misdrijf” op grond van de artikelen 494 en 495 van het Cambodjaanse wetboek van strafrecht; overwegende dat hij vervolgens in voorlopige hechtenis werd genomen in strafinrichting nr. 1 van Phnom Penh;
H. overwegende dat tijdens de massaprocessen die van november 2020 tot februari 2021 hebben plaatsgevonden, geen betrouwbaar bewijs is geleverd; overwegende dat de verdachten niet aanwezig mochten zijn tijdens de processen; overwegende dat het publiek grotendeels werd uitgesloten van de gerechtelijke procedures; overwegende dat er meldingen zijn van beklaagden die bezwaar maken tegen de vermeende bekentenissen die tijdens het proces zijn gebruikt, met het argument dat deze onder dwang en zonder wettelijke vertegenwoordiging zouden zijn ondertekend of gefingerprint;
I. overwegende dat de door de rechtbank van Phnom Penh geënsceneerde processen in strijd zijn met de procedurele en materiële vereisten van een eerlijk proces die zijn vastgelegd in het Cambodjaanse wetboek van strafrecht en artikel 14, lid 3, onder d), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
J. overwegende dat de regering van Cambodja sinds 2017 een reeks repressieve acties heeft ondernomen om de politieke participatie en het kiesrecht in het land te beknotten, waardoor zij van de weg naar democratie is afgeweken en een autoritaire staat heeft gecreëerd;
K. overwegende dat het Hooggerechtshof op 16 november 2017 de ontbinding van de CNRP heeft aangekondigd;
L. overwegende dat de verkiezingen van 2018 in Cambodja niet voldeden aan de internationale minimumnormen voor democratische verkiezingen en dat de regeringspartij, de Cambodjaanse Volkspartij (CPP), op die manier de volledige controle heeft gekregen over alle zetels, zowel in de Senaat als in de Nationale Vergadering, waardoor de facto een eenpartijstaat zonder parlementaire oppositie is ontstaan;
M. overwegende dat de Cambodjaanse autoriteiten hebben aangekondigd dat de volgende lokale verkiezingen zullen plaatsvinden op 5 juni 2022, terwijl de belangrijkste oppositiepartij, de CNRP, nog steeds wettelijk ontbonden is, haar leiders veroordeeld zijn en verbannen uit de politiek, en haar aanhangers worden geïntimideerd, gearresteerd en aan geweld worden blootgesteld;
N. overwegende dat mensenrechtendeskundigen van de VN hun bezorgdheid hebben geuit over de verscherping van de beperkingen voor het maatschappelijk middenveld in Cambodja;
O. overwegende dat de Commissie op 12 februari 2020 heeft besloten een deel van de tariefpreferenties die aan Cambodja zijn toegekend in het kader van de “alles behalve wapens”-handelsregeling van de Europese Unie (EBA) in te trekken wegens de ernstige en systematische schendingen van de mensenrechtenbeginselen die zijn vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
1. roept de regering op een einde te maken aan elke vorm van intimidatie en pesterijen en aan politiek gemotiveerde strafrechtelijke aanklachten tegen leden van de oppositie, vakbondsleden, mensenrechtenactivisten, de media en actoren van het maatschappelijk middenveld; roept de veiligheidstroepen op zich te onthouden van onnodig en buitensporig geweld tegen vreedzame demonstranten;
2. roept de Cambodjaanse autoriteiten op de vonnissen tegen Sam Rainsy, Mu Sochua, Eng Chhay Eang, Ou Chanrith, Ho Vann, Long Ry, Men Sothavrin, Tiolung Saumura en Nuth Romduol onmiddellijk en onvoorwaardelijk nietig te verklaren;
3. roept de Cambodjaanse autoriteiten op een proces van nationale verzoening op gang te brengen door middel van een oprechte en inclusieve dialoog met de politieke oppositie en het maatschappelijk middenveld;
4. verzoekt de regering van Cambodja alle personen die zijn aangehouden omdat zij hun mensenrechten uitoefenden, onverwijld vrij te laten en alle aanklachten tegen hen in te trekken; benadrukt dat de aanklachten tegen de meer dan 130 personen politiek gemotiveerd zijn en erop gericht zijn elke dissidentie uit te roeien;
5. is ontzet over en veroordeelt de toenemende schendingen van de mensenrechten in Cambodja, waaronder geweld tegen vreedzame demonstranten, de aanneming van nieuwe repressieve wetten en de arrestatie van mensenrechtenverdedigers, journalisten, activisten van oppositiepartijen, milieuactivisten, studenten en gewone burgers omdat zij op vreedzame wijze hun mening hebben geuit;
6. dringt er bij de Cambodjaanse regering op aan alle repressieve wetten in te trekken, met inbegrip van de recente decreten en wetsontwerpen voor de digitale ruimte die de regering in staat stellen het online toezicht, de censuur en de controle op het internet uit te breiden, alsmede alle recente wijzigingen van de grondwet, het wetboek van strafrecht, de wet inzake politieke partijen, de vakbondswet, de wet inzake ngo’s en alle andere wetten die de vrijheid van meningsuiting en de politieke vrijheden beperken en die niet volledig in overeenstemming zijn met de verplichtingen van Cambodja en de internationale normen;
7. verzoekt de Cambodjaanse autoriteiten het recht van alle burgers op een eerlijk proces, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van vreedzame vergadering te eerbiedigen;
8. roept de Cambodjaanse autoriteiten op onmiddellijk een einde te maken aan andere vormen van intimidatie, met inbegrip van gerechtelijke pesterijen en intimidatie van oppositieleden in het land;
9. veroordeelt repressief optreden onder het mom van bescherming van de gezondheid en herinnert eraan dat noodmaatregelen in het kader van de beteugeling van de COVID-19-pandemie niet mogen worden gebruikt om dissidenten de kop in te drukken;
10. uit zijn bezorgdheid over het toenemende hardhandige optreden tegen milieuactivisten; is verontrust over het feit dat zij ook betrokken worden bij de recente massaprocessen;
11. herhaalt dat de verkiezingen noch vrij noch eerlijk zijn verlopen en dat de CPP niet als de legitieme regeringspartij van Cambodja mag worden beschouwd; benadrukt dat verkiezingen alleen echt vrij en eerlijk kunnen verlopen als de oppositiepartijen mogen deelnemen;
12. verzoekt de Cambodjaanse regering de democratie te herstellen en ervoor te zorgen dat de toepassing van de wet in overeenstemming is met de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, hetgeen onder meer inhoudt dat de grondwettelijke bepalingen inzake pluralisme en vrijheid van vereniging en meningsuiting volledig moeten worden nageleefd;
13. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de voortdurende maatregelen en pesterijen van regeringszijde tegen onafhankelijke media en journalisten, waardoor hun recht op vrije meningsuiting wordt beknot, met inbegrip van hun recht om een mening te koesteren en informatie en ideeën te ontvangen en door te geven zonder inmenging van overheidswege, en is verontrust over de gevangenneming van verscheidene journalisten op grond van valse beschuldigingen wegens onafhankelijke berichtgeving;
14. betreurt dat de Cambodjaanse regering haar verantwoordelijkheid niet is nagekomen door een einde te maken aan de ernstige en systematische schendingen van de politieke participatie, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging, die hebben geleid tot het besluit van de Commissie om een deel van de tariefpreferenties die in het kader van de EBA-handelsregeling van de Europese Unie aan Cambodja zijn toegekend, met ingang van 12 augustus 2020 in te trekken; vraagt de Commissie met aandrang dat zij in al haar contacten met de Cambodjaanse regering aandringt op duidelijk omschreven mensenrechtenbenchmarks, en de in deze resolutie aan de orde gestelde punten van zorg opneemt als onderdeel van haar voortdurende nauwere samenwerking met de autoriteiten, onder meer over EBA; verzoekt de Commissie de situatie nauwlettend in het oog te houden en na te gaan wat effect is van de gedeeltelijke intrekking van de EBA-regeling op de meest kwetsbare segmenten van het maatschappelijk middenveld;
15. merkt op dat de ASEM-top van dit jaar in Phnom Penh gepland staat; is van mening dat de EU deze locatie niet mag accepteren tenzij de democratie wordt hersteld;
16. roept de EU-lidstaten op alle bilaterale financiële steun aan de Cambodjaanse regering op te schorten en zich in plaats daarvan te richten op maatschappelijke organisaties en oppositiepartijen;
17. verzoekt de EDEO en de lidstaten toe te zien op de mensenrechtensituatie in Cambodja en te handelen in volledige overeenstemming met het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie en de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers; verzoekt de EU-delegatie in Phnom Penh en de ambassades van de lidstaten toezicht te houden op de processen en gevangenisbezoeken af te leggen;
18. dringt erop aan dat de Cambodjaanse regering samenwerkt met het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de speciale procedures van de VN, zodat deze hun mandaat zonder inmenging kunnen vervullen;
19. roept de Cambodjaanse regering op de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de ontbinding van de CNRP snel ongedaan wordt gemaakt en dat haar 5 007 gemeenteraadsleden weer in hun ambt worden hersteld;
20. herhaalt de oproep die mevrouw Rhona Smith, speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Cambodja, tot de Cambodjaanse autoriteiten heeft gericht om de civiele ruimte open te stellen, de fundamentele vrijheden te beschermen en te bevorderen, met inbegrip van het recht van vergadering en van meningsuiting, en voor eenieder het recht op een eerlijk proces te garanderen, zoals gewaarborgd door de internationale mensenrechtennormen en -standaarden en de Cambodjaanse wetgeving;
21. dringt er bij de Commissie en de Raad op aan een alomvattend en strategisch democratie-initiatief ten aanzien van de landen van de ASEAN-regio uit te werken en dit binnen zes maanden aan het Europees Parlement voor te leggen;
22. is van mening dat gerichte sancties, met inbegrip van reisverboden en het bevriezen van tegoeden, tegen Cambodjaanse leiders en hun economische belangen al lang hadden moeten zijn opgelegd; dringt er bij de Raad op aan beperkende maatregelen vast te stellen tegen de politieke leiders en leiders van de veiligheidstroepen die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten, de ontbinding en daaropvolgende onderdrukking van de oppositie in Cambodja en tegen hun economische belangen in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten;
23. verzoekt de EDEO en de lidstaten dringend actie te ondernemen om tijdens de komende 48e zitting van de VN-Mensenrechtenraad het voortouw te nemen met het oog op de aanneming van een krachtige resolutie waarin de mensenrechtensituatie in Cambodja aan de orde wordt gesteld, het mandaat van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten in Cambodja wordt verlengd, en de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten wordt verzocht de mensenrechtensituatie in Cambodja te volgen en er verslag over uit te brengen, en aan te geven welke maatregelen de regering moet nemen om aan haar internationale verplichtingen op mensenrechtengebied te voldoen;
24. verzoekt de Europese Raad een formeel standpunt in te nemen over de mensenrechtensituatie en de verslechtering van de democratie in Cambodja;
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de secretaris-generaal van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en de Nationale Vergadering van Cambodja.
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/550 van de Commissie van 12 februari 2020 tot wijziging van de bijlagen II en IV bij Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de tijdelijke intrekking van de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 978/2012 bedoelde regeling voor bepaalde producten van oorsprong uit het Koninkrijk Cambodja (PB L 127 van 22.4.2020, blz. 1).