Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het Syrische conflict - tien jaar na de opstand (2021/2576(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Syrië, met name die van 15 maart 2018 over de situatie in Syrië(1), van 18 mei 2017 over de EU-strategie voor Syrië(2), van 4 juli 2017 over de bestrijding van mensenrechtenschendingen in de context van oorlogsmisdrijven, en misdrijven tegen de menselijkheid, met inbegrip van genocide(3), van 24 oktober 2019 over de Turkse militaire operaties in het noordoosten van Syrië en de gevolgen daarvan(4), van 26 november 2019 over kinderrechten naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind(5) en van 17 november 2011 over steun van de EU voor het Internationaal Strafhof(6),
– gezien de verklaring van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU van 6 maart 2020 en de meest recente conclusies van de Raad van de EU over Syrië van 14 oktober 2019, 16 april 2018 en 3 april 2017,
– gezien de eerdere verklaringen over Syrië van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, waaronder de verklaringen van februari 2020 over humanitaire toegang in Idlib, van 13 januari 2020 en 26 september 2019 over Syrië en van 9 oktober 2019 over ontwikkelingen in het noordoosten van Syrië,
– gezien Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2021/30 van de Raad van 15 januari 2021 tot uitvoering van Besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië(7), waarbij de nieuwe Syrische minister van Buitenlandse Zaken werd toegevoegd aan de EU-lijst met sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor de gewelddadige repressie in Syrië,
– gezien de EU-strategie voor Syrië, aangenomen op 3 april 2017, en de conclusies van de Raad over de regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak en de dreiging die uitgaat van IS/Daesh, aangenomen op 16 maart 2015,
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de VN en de Europese Unie, als covoorzitters van de vierde conferentie van Brussel over de ondersteuning van de toekomst van Syrië en de regio, die gehouden is op 30 juni 2020,
– gezien de eerdere verklaringen van de secretaris-generaal van de VN over Syrië, waaronder die van zijn woordvoerder van 1 en 18 februari 2020,
– gezien de meest recente verklaring van de speciale VN-gezant voor Syrië, Geir O. Pedersen, d.d. 22 januari 2021, gericht aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN-Veiligheidsraad),
– gezien de voor Syrië relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad die sinds 2011 zijn goedgekeurd, met name resolutie 2254 (2015) tot goedkeuring van een routekaart voor een vredesproces in Syrië, resolutie 2249 (2015) over de Islamitische Staat in Irak en Syrië en resolutie 2533 (2020) tot verlenging van de grensovergang Bab al-Hawa tot 10 juli 2021 voor humanitaire hulp,
– gezien de recentste rapporten van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor Syrië, die bij de UNHCR zijn ingediend op 1 maart 2021,
– gezien resolutie 71/248 van de Algemene Vergadering van de VN van 21 december 2016 tot instelling van een internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme ter ondersteuning van het onderzoek naar en de vervolging van degenen die verantwoordelijk zijn voor de meest ernstige misdrijven naar internationaal recht begaan in Syrië sinds maart 2011,
– gezien de verklaring van Unicef van 28 februari 2021 over de veilige re-integratie en repatriëring van alle kinderen in het Al-Hol-kamp en in het noordoosten van Syrië, en gezien het verslag van Unicef van 2 februari 2021 over de humanitaire situatie in heel Syrië in 2020,
– gezien de oprichting in 2011 van het secretariaat van het Europees netwerk voor het onderzoek naar en het vervolgen van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven dat is ondergebracht bij Eurojust,
– gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB van de Raad van 16 juni 2003 betreffende het Internationaal Strafhof(8), het EU-actieplan van 2004 dat gericht is op universele ratificatie en tenuitvoerlegging van het Statuut van Rome en het herziene EU-actieplan van 2011,
– gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof,
– gezien het Handvest van de VN en de VN-verdragen van de VN waarbij Syrië partij is, waaronder het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
– gezien de door de VN ondersteunde communiqués van Genève van 2012 en 2014,
– gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij,
– gezien het VN-Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens,
– gezien het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 9 december 1948,
– gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat eind februari 2011 Syrische kinderen in de stad Dara’a door het Syrische regime werden gearresteerd, vastgehouden en gefolterd omdat zij zich door middel van graffiti-teksten op stadsmuren kritisch hadden uitgelaten over president Bashar al-Assad; overwegende dat op 15 maart 2011 in Dara’a en Damascus duizenden Syriërs de straat opgingen en van de regering eisten dat zij democratische hervormingen zou doorvoeren, politieke gevangenen zou vrijlaten, een einde zou maken aan foltering, de mensenrechten en de rechtsstaat zou eerbiedigen, eerlijke en vrije verkiezingen zou houden en een eind zou maken aan corruptie; overwegende dat deze volksprotesten zich de jaren daarna uitbreidden naar andere steden in het hele land, van grote steden zoals Homs, Hama, Idlib en volkswijken in Aleppo en Damascus tot kleinere steden zoals al-Hasakah in het noordoosten en Kafr Nabl in het noordwesten;
B. overwegende dat bij de Syrische opstand van 2011 de etnische en religieuze diversiteit van Syrië duidelijk naar voren kwam, omdat aan de opstand werd deelgenomen door leiders uit alle etnische en religieuze groepen en uit alle provincies van het land;
C. overwegende dat het Syrische regime op de legitieme democratische aspiraties van de Syrische bevolking heeft gereageerd door middel van wreed optreden door de Syrische veiligheidstroepen en geallieerde milities onder zijn bevel; overwegende dat meer dan 500 000 mensen het leven hebben verloren en dat meer dan een miljoen mensen gewond zijn geraakt; overwegende dat volgens het Syrische netwerk voor de mensenrechten (SNHR) sinds maart 2011 meer dan 230 000 burgers zijn gedood, waarvan 88 % door het Syrische regime, 3 % door Russische strijdkrachten, 2 % door Daesh en 2 % door gewapende oppositiegroepen; overwegende dat meer dan 15 000 burgers zijn doodgemarteld, waarvan 99 % in gevangenissen van het regime; overwegende dat sindsdien meer dan 150 000 burgers onder dwang zijn verdwenen en gevangen zijn genomen, waarvan 88 % door het Syrische regime, 6 % door ISIL/Daesh en 3 % door gewapende oppositiegroepen; overwegende dat sindsdien meer dan 3 400 gezondheidswerkers onder dwang zijn verdwenen of gevangen worden gehouden, waarvan 98 % door het Syrische regime;
D. overwegende dat de partijen bij het conflict, waaronder de regeringstroepen en hun bondgenoten, gewapende antiregeringsgroeperingen en op de VN-lijst geplaatste terroristische organisaties als ISIL/Daesh, in verschillende gradaties grove schendingen van de mensenrechten hebben begaan, waaronder oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid; overwegende dat de praktijken zowel van het wrede regime als van de jihadisten gericht waren op het vernietigen van gematigde en democratische krachten; overwegende dat degenen die verantwoordelijk zijn voor die misdaden ter verantwoording moeten worden geroepen;
E. overwegende dat het Syrische regime gebruikmaakt van chemische wapens, scudraketten, conventionele artillerie en luchtbommen, vatenbommen, clusterbommen en brandbommen, en deze inzet in dichtbevolkte wijken, bijvoorbeeld in Homs, Hama en Oost-Aleppo; overwegende dat vreedzame betogers die gewond raakten tijdens beschietingen door Syrische veiligheidstroepen geen medische behandeling kregen, maar in militaire hospitaals en detentiecentra in het hele land werden doodgemarteld, zoals blijkt uit het Caesar-rapport dat Frankrijk in mei 2014 aan de VN-Veiligheidsraad heeft voorgelegd; overwegende dat gezinnen systematisch de mogelijkheid is ontzegd hun doden op begraafplaatsen te begraven; overwegende dat hele steden belegerd zijn en opzettelijk uitgehongerd; overwegende dat in steden op het platteland collectieve bestraffingen, buitengerechtelijke executies en talrijke bloedbaden van honderden mannen, vrouwen en kinderen hebben plaatsgevonden, zoals in mei 2012 in Houla; overwegende dat de onderzoekscommissie van de VN voor Syrië gemeld heeft dat de Syrische regeringstroepen en milities systematische verkrachting en andere vormen van seksueel geweld gebruiken als oorlogswapen;
F. overwegende dat de VN via het mandaat van de speciale gezanten van de VN een reeks initiatieven heeft ontplooid om tot een staakt-het-vuren tussen alle partijen te komen en ze ertoe te bewegen gevangenen vrij te laten, de humanitaire toegang tot alle delen van het land te waarborgen, journalisten en ngo’s te beschermen en een inclusieve dialoog aan te gaan om een politieke oplossing te vinden voor het sinds 2011 bestaande conflict; overwegende dat dit proces en het door de VN gemandateerde Syrisch Constitutioneel Comité (SCC) nog steeds in een impasse verkeren;
G. overwegende dat het SCC in oktober 2019 is opgericht met het mandaat om een politieke oplossing voor het Syrische conflict te vinden, onder auspiciën van de speciale gezant van de VN voor Syrië en in overeenstemming met resolutie 2254 (2015) van de VN-Veiligheidsraad; overwegende dat het SCC, ondanks zijn structurele tekortkomingen en het aanhoudende verzet van Assad tegen constructieve samenwerking binnen het SCC, een cruciaal instrument blijft om tot een vreedzame politieke oplossing van het conflict te komen;
H. overwegende dat Rusland sinds 2011 zijn veto heeft uitgesproken over 16 resoluties van de VN-Veiligheidsraad, onder meer over het aanhangig maken van een procedure tegen Syrië bij het Internationaal Strafhof (ICC) en over het verbeteren van de toegang voor humanitaire organisaties, en daarbij werd gesteund door China; overwegende dat Iran en Hezbollah het Syrische regime rechtstreeks steun hebben verleend bij de onderdrukking van burgers; overwegende dat Rusland sinds 2015 logistieke, diplomatieke en financiële middelen inzet voor een grootschalige militaire interventie van de Russische luchtmacht ter ondersteuning van het Syrische regime;
I. overwegende dat Turkije sinds 2016 rechtstreeks in Syrië intervenieert met het oog op de bezetting van de noordelijke delen van het land, die voornamelijk bestaan uit Syrisch-Koerdische enclaves, in strijd met het internationaal recht, onder meer door in oktober 2019 een invasie te beginnen van de gebieden onder controle van de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF); overwegende dat een aantal EU-lidstaten als reactie op deze maatregelen van Turkije de wapenverkoop aan Turkije formeel heeft opgeschort;
J. overwegende dat Turkije volgens de landen die het co-voorzitterschap van de Minsk‑groep van de OVSE bekleden, Syrische huurlingen heeft overgebracht naar Nagorno-Karabach;
K. overwegende dat de mondiale coalitie haar inspanningen in Irak, in Syrië en wereldwijd voortzet om de plannen van ISIL/Daesh te verijdelen en de activiteiten van zijn vertakkingen en netwerken tegen te werken;
L. overwegende dat de EU en haar lidstaten in 2012 de diplomatieke betrekkingen met het Syrische regime hebben opgeschort; overwegende dat de lidstaten hun ambassades begin 2012 hebben gesloten en dat de EU haar delegatie in Damascus in december 2012 heeft teruggeroepen;
M. overwegende dat de Raad in 2011 sancties heeft vastgesteld tegen personen en entiteiten die betrokken zijn bij de onderdrukking van burgers, met als doel om via onderhandelingen tot een politiek akkoord te komen, en dat deze sancties sindsdien zijn uitgebreid; overwegende dat er op deze sancties uitzonderingen worden gemaakt voor humanitaire hulpverlening;
N. overwegende dat de reactie van het Syrische regime op de opstand heeft geleid tot de vernietiging van de economische en sociale structuren in Syrië; overwegende dat de instorting van het Syrische pond is versterkt door de instorting van de Libanese economie sinds 2019 en de wereldwijde economische gevolgen van de COVID-19-pandemie sinds maart 2020; overwegende dat de kosten van basisvoedingsmiddelen sinds 2019 met meer dan 100 % zijn gestegen;
O. overwegende dat Syrië onder grote internationale druk in oktober 2013 het Verdrag inzake chemische wapens heeft ondertekend en geratificeerd, na de aanvallen met chemische wapens in het oostelijke deel van Ghouta, een voorstedelijk gebied ten oosten van Damascus, die de omvangrijkste waren die Syrië ooit had uitgevoerd; overwegende dat het onderzoeks- en identificatieteam van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens (OPCW) het Syrische regime sindsdien meerdere malen verantwoordelijk heeft gesteld voor de inzet van chemische wapens tegen burgers; overwegende dat de Uitvoerende Raad van de OPCW Syrië in juli 2020 nogmaals formeel heeft gevraagd alle inrichtingen voor de productie van chemische wapens te melden;
P. overwegende dat het conflict heeft geleid tot bijna 7 miljoen vluchtelingen, met meer dan 13 miljoen mensen in Syrië die afhankelijk zijn van humanitaire hulp, waaronder 6 miljoen vrouwen en kinderen, 6,8 miljoen intern ontheemden en 3 miljoen mensen die wonen in moeilijk te bereiken belegerde gebieden; overwegende dat de humanitaire behoeften alleen al in het afgelopen jaar met een vijfde zijn toegenomen, waarbij nog eens 4,5 miljoen Syriërs te kampen hebben met voedselonzekerheid en 90 % van de Syriërs onder de armoedegrens leeft; overwegende dat het zeer belangrijk is dat er aan mensen in nood humanitaire hulp kan worden verleend en overwegende dat 40 % van de Syrische bevolking in niet door de regering gecontroleerde gebieden woont; overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat, naast de algemene gezondheidszorg voor de bevolking, grensoverschrijdende toegang tot het noordoosten en het noordwesten van cruciaal belang blijft; overwegende dat de winter en de daaropvolgende overstromingen, waaronder ongeveer 121 000 mensen in 304 kampen voor intern ontheemden in het noordwesten van Syrië te lijden hadden, deze reeds uiterst kwetsbare bevolking nog verder in de ellende dompelden; overwegende dat de Syrische regering ernstige beperkingen is blijven opleggen aan de verstrekking van humanitaire hulp in door de regering gecontroleerde gebieden in Syrië en elders in het land;
Q. overwegende dat ongeveer 12 000 buitenlanders, die meestal worden verdacht van directe of indirecte banden met ISIL/Daesh, gevangen worden gehouden in zeven gevangenissen die worden gerund door de SDF in het noordoosten van Syrië; overwegende dat 9 000 van hen worden vastgehouden in het Al-Hol-kamp, het grootste kamp van Syrië, waar in totaal 64 000 mensen verblijven, vooral gezinnen met banden met ISIL/Daesh, waarvan 94 % vrouwen en kinderen zijn, waaronder EU-burgers; overwegende dat de huidige omstandigheden zeer alarmerend zijn, met name na de recente moorden die sinds begin dit jaar geregistreerd zijn;
R. overwegende dat het conflict bijzonder ernstige gevolgen heeft voor het leven en de mensenrechten van kinderen in Syrië; overwegende dat volgens het SNHR meer dan 29 500 kinderen zijn gedood, waarvan 78 % door het Syrische regime en Iraanse milities, 7 % door Russische troepen en 3 % door ISIL/Daesh; overwegende dat meer dan 2,6 miljoen meisjes en jongens intern ontheemd zijn geraakt en dat de meedogenloze wreedheid van het conflict ernstige gevolgen heeft gehad en zal blijven hebben voor de geestelijke gezondheid van veel Syrische kinderen; overwegende dat kinderen in Syrië staatloos dreigen te raken doordat ze er geen geboorteregistratie en identiteitsdocumenten kunnen krijgen; overwegende dat miljoenen kinderen jarenlang geen onderwijs hebben genoten en dat in Syrië momenteel 2,8 miljoen kinderen niet naar school gaan;
S. overwegende dat de gezondheidszorg in Syrië door de aanhoudende aanvallen op gezondheidszorginstellingen ernstig is aangetast, waardoor Syriërs grote problemen hebben om het hoofd te bieden aan de uitdagingen die de COVID-19-crisis met zich meebrengt; overwegende dat minder dan 64 % van de ziekenhuizen en 52 % van de centra voor eerstelijnsgezondheidszorg in Syrië operationeel is; overwegende dat volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) 70 % van de gezondheidswerkers het land is ontvlucht;
T. overwegende dat het Syrische conflict sinds het begin gekenmerkt wordt door regelmatige aanvallen op gezondheidszorginstellingen, een flagrante schending van het internationaal humanitair recht, en dat deze aanvallen in 2020 tijdens de pandemie gewoon doorgingen; overwegende dat het systematische karakter van de aanvallen op de gezondheidszorg in Syrië de afgelopen tien jaar door de internationale gemeenschap steeds vaker wordt erkend, maar dat het regime nog steeds niet krachtig ter verantwoording wordt geroepen, ondanks resoluties 2139 (2014) en 2286 (2016) van de VN-Veiligheidsraad; overwegende dat de secretaris-generaal van de VN een VN‑onderzoekscommissie heeft ingesteld, die tussen september 2019 en april 2020 enkele incidenten in het noordwesten van Syrië heeft onderzocht;
U. overwegende dat humanitaire activisten en hulpverleners hun bezorgdheid blijven uiten over de veiligheid en de bescherming van terugkeerders en ontheemden, gezien de situatie in talrijke regio’s van het land en de vragen over de houding van de Syrische regering ten aanzien van politieke verzoening;
V. overwegende dat de EU en haar lidstaten sinds 2011 20 miljard EUR beschikbaar hebben gesteld voor humanitaire hulp en stabilisatie- en herstelbijstand aan Syriërs in het land zelf en in buurlanden; overwegende dat de EU de drijvende kracht is geweest achter de donorconferenties voor Syrië die tijdens vier opeenvolgende jaren (2017‑2020) in Brussel hebben plaatsgevonden, en achter de vijfde conferentie van Brussel die op 29 en 30 maart 2021 moet worden gehouden;
W. overwegende dat in resolutie 2533 (2020) van de VN-Veiligheidsraad van 11 juli 2020 over grensoverschrijdende hulp alleen de grensovergang Bab al-Hawa werd verlengd, voor een periode van een jaar, tot 10 juli 2021, zodat de overgangen Bab al-Salam, Al Yarubiyah en Al-Ramtha gesloten werden;
X. overwegende dat sinds 2011 miljoenen Syriërs hun eigendomsrechten zijn ontnomen door nieuwe Syrische eigendomswetten tegen personen die hun militaire dienstplicht ontlopen of het land ontvluchten zonder voorafgaande toestemming;
Y. overwegende dat de Golanhoogvlakte Syrisch grondgebied is en bezet wordt door de staat Israël sinds 1967;
Z. overwegende dat verschillende partijen tijdens het conflict een aantal aanvallen op cultureel erfgoed hebben uitgevoerd, waaronder de vernieling en plundering van archeologische vindplaatsen door ISIL/Daesh en het platwalsen, plunderen en vernielen van archeologische sites en jezidi-heiligdommen en -graven door het Syrische nationale leger in Afrin;
AA. overwegende dat het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat door alle EU-lidstaten ondertekend en geratificeerd is, bepaalt dat de ernstigste misdaden die de gehele internationale gemeenschap aangaan, met name genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, niet ongestraft mogen blijven;
AB. overwegende dat sinds 2009 het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof door alle lidstaten geratificeerd is; overwegende dat de Raad in 2011 het secretariaat van het Europees netwerk voor het onderzoek naar en het vervolgen van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, dat is ondergebracht bij Eurojust, heeft opgericht; overwegende dat de EU in de EU-strategie voor Syrië wordt opgeroepen zich ervoor in te zetten dat verantwoording wordt afgelegd voor in Syrië gepleegde oorlogsmisdaden met het oog op de bevordering van een proces van nationale verzoening en overgangsjustitie;
AC. overwegende dat er in 2018, na de publicatie van het Caesar-rapport over het systematisch uithongeren en folteren van tienduizenden vrouwen en mannen in Syrische detentiecentra sinds 2011, voor het eerst een gemeenschappelijk onderzoeksteam (JIT) werd opgericht onder leiding van Franse en Duitse rechtshandhavings- en justitiële autoriteiten, om bij te dragen aan de arrestatie en vervolging van Syrische oorlogsmisdadigers;
1. spreekt zijn steun uit voor het democratisch streven van het Syrische volk dat tien jaar geleden op 15 maart 2011 in Dara’a, Damascus en de rest van het land vreedzaam demonstreerde voor democratische hervormingen; betuigt eer aan de 500 000 slachtoffers van de onderdrukking en het conflict in Syrië sinds het begin van de volksopstand; is van mening dat de toekomst van Syrië bepaald moet worden door de Syrische bevolking zelf; betuigt zijn steun voor de eenheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van de Syrische staat en zijn bevolking;
2. is ernstig bezorgd over de voortdurende politieke patstelling en prijst de inspanningen van de speciale gezant van de VN, Geir O. Pedersen, om een politieke oplossing te vinden voor het conflict; deelt de bezorgdheid van de speciale gezant over het gebrek aan enige vorm van vooruitgang; wijst er nogmaals op dat een duurzame oplossing voor het Syrische conflict niet met militaire middelen kan worden bereikt; is ook bezorgd over de ineenstorting van de economie en de rampzalige humanitaire crisis waar Syrië mee te kampen heeft;
3. spreekt zijn steun uit voor resolutie 2254 van de VN-Veiligheidsraad van 2015, waarin een proces voor constitutionele hervorming onder Syrische leiding wordt vastgesteld; betreurt het gebrek aan inzet van het Syrische regime op dit gebied ten zeerste, ondanks de inzet en bereidheid van vertegenwoordigers van de Syrische oppositie om met het Syrische regime te onderhandelen over de opstelling van een nieuwe Syrische grondwet; beklemtoont in dit verband het belang van een mechanisme onder auspiciën van de VN voor monitoring, verificatie en rapportage over een staakt-het-vuren;
4. is tegen een normalisering van diplomatieke betrekkingen met het Syrische regime zolang er in het land geen fundamentele vooruitgang valt vast te stellen met een duidelijke, duurzame en geloofwaardige inzet om een inclusief politiek proces mogelijk te maken; is van mening dat de komende presidentsverkiezingen van 2021 in Syrië onder de huidige omstandigheden volkomen ongeloofwaardig zijn voor de internationale gemeenschap; veroordeelt met klem de bezoeken van leden van het Europees Parlement aan het Syrische regime, en benadrukt dat deze leden het Europees Parlement niet vertegenwoordigen;
5. betreurt dat sommige spelers een reeds versnipperde Syrische oppositie verder hebben verdeeld, waarmee ze het proces van Genève hebben gedwarsboomd;
6. veroordeelt met klem alle wreedheden en schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, met name door het regime van Assad, maar ook door Russische, Iraanse en Turkse actoren, en roept Rusland, Iran en Hezbollah op om alle onder hun bevel staande troepen en gelieerde milities terug te trekken, met uitzondering van die welke deelnemen aan een internationale vredeshandhavings- of stabilisatiemissie onder het mandaat van de VN-Veiligheidsraad; spreekt zijn afkeuring uit over de rol die Rusland en Iran spelen doordat zij steun verlenen aan de grove onderdrukking door het Syrische regime van de burgerbevolking, het politieke proces in Syrië overnemen en zich de economische hulpbronnen van het land toe-eigenen;
7. roept Turkije op zijn troepen uit Noord-Syrië terug te trekken, omdat Turkije deze regio buiten enig VN-mandaat om op illegale wijze bezet; veroordeelt de illegale overbrenging door Turkije van Koerdische Syriërs van bezet Noord-Syrië naar Turkije, om ze daar op te sluiten en te vervolgen, hetgeen in strijd is met de internationale verplichtingen van Turkije uit hoofde van de Verdragen van Genève; dringt erop aan dat alle Syrische gevangenen die naar Turkije zijn overgebracht onmiddellijk worden gerepatrieerd naar de bezette gebieden in Syrië; is bezorgd dat deze voortdurende overbrengingen door Turkije kunnen uitmonden in etnische zuivering gericht tegen de Syrisch-Koerdische bevolking; benadrukt dat de illegale invasie en bezetting van Turkije de vrede in Syrië, het Midden-Oosten en het oostelijke Middellandse Zeegebied in gevaar heeft gebracht; veroordeelt met klem de inzet door Turkije van Syrische huurlingen in conflicten in Libië en Nagorno-Karabach, waarmee het land het internationale recht schendt;
8. hecht zeer grote waarde aan de religieuze en etnische diversiteit van Syrië; betreurt dat het Syrische regime zich al zeer lang schuldig maakt aan discriminatie van Koerdische Syriërs; betreurt de gerichte aanvallen van het Syrische regime op personen die zich kritisch hebben uitgelaten over het regime, zoals de winnaar van de Sacharovprijs van het Europees Parlement Ali Ferzat, vanwege zijn kritiek op president Assad, alsmede de aanvallen van het Syrische regime op 124 christelijke kerken, zoals gedocumenteerd door het Syrische netwerk voor de mensenrechten (SNHR); veroordeelt de moorden op leden van religieuze minderheden door ISIL/Daesh ten sterkste, in het bijzonder de genocide gericht tegen de jezidi’s, sjiitische moslims en christenen tussen 2014 en 2018; betreurt de vervolging van minderheden door gewapende oppositiegroepen ten zeerste;
9. herinnert de internationale gemeenschap aan de ernst en de omvang van de mensenrechtenschendingen in Syrië, waaraan verschillende partijen in het conflict zich schuldig maken; wijst op de zware verantwoordelijkheid die op het Syrische regime rust doordat het heeft besloten de vreedzame protesten te beantwoorden met zware onderdrukking met gruwelijke middelen; herinnert aan het belang van het Caesar-rapport en de door Frankrijk in 2014 aan de VN-Veiligheidsraad gepresenteerde bevestiging van de betrouwbaarheid van de foto’s van 11 000 geïdentificeerde gevangenen die tussen 2011 en 2013 zijn doodgehongerd en doodgemarteld in detentiecentra en militaire ziekenhuizen rond Damascus; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan steun te verlenen aan de aanbeveling van de VN-onderzoekscommissie van maart 2021 om de oprichting van een onafhankelijk mechanisme met een internationaal mandaat en een slachtoffergeleide benadering te faciliteren, voor het lokaliseren van vermiste personen of hun stoffelijke overschotten, met inbegrip van die welke in massagraven worden aangetroffen;
10. veroordeelt met kracht de moord op 550 internationale en Syrische journalisten door het Syrische regime en op tientallen journalisten door ISIL/Daesh en andere gewapende groeperingen; roept het Syrische regime op tot onmiddellijke vrijlating van de 400 journalisten die momenteel volgens SNHR worden vastgehouden;
11. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen het gebruik van verkrachting als oorlogswapen tegen vrouwen, hetzij door het Syrische regime en zijn milities, zoals gedocumenteerd door het Internationaal Onafhankelijk Comité van de VN, hetzij door Daesh tegen jezidi- en sjiitische vrouwen; herinnert eraan dat vrouwen een belangrijke rol hebben gespeeld in de opstand van 2011 en dat het van fundamenteel belang is om vrouwen op te nemen op alle niveaus van de politieke, economische en justitiële machtsstructuren in Syrië, ook in de overgangsjustitie; herhaalt dat het belangrijk is om vrouwen en jongeren te betrekken bij het proces voor het oplossen van het conflict;
12. spreekt nogmaals in de meest krachtige bewoordingen zijn veroordeling uit van de Russische luchtaanvallen waarbij, volgens SNHR en Syrische organisaties voor civiele bescherming, zoals leden van de humanitaire organisatie de Witte Helmen, 6 900 burgers, onder wie 2 000 kinderen, om het leven zijn gekomen en waarbij gebruik werd gemaakt van clustermunitie, vacuümbommen en langeafstandsraketten, gericht tegen onafhankelijke mediacentra, ziekenhuizen en humanitaire infrastructuur, waaronder 207 medische faciliteiten; veroordeelt de pogingen van Rusland om het imago van de Witte Helmen te bezoedelen door middel van een agressieve en aanhoudende desinformatiecampagne op social media; veroordeelt in de meest krachtige bewoordingen de betrokkenheid van Russische militaire vliegtuigen bij de chemische aanvallen door het Syrische regime, zoals bij de chemische aanval van Khan Sheikhoun in april 2017, waarna Russische vliegtuigen onmiddellijk het enige ziekenhuis bombardeerden waar de slachtoffers behandeld werden;
13. dringt bij het Syrische regime aan op de onmiddellijke vrijlating van de onterecht opgesloten 130 000 politieke gevangenen, onder wie vrouwen, mannen en kinderen die door Syrische veiligheidstroepen onder dwang zijn verdwenen; spreekt zijn krachtige veroordeling uit van het stelselmatig gebruik van foltering, onmenselijke behandeling en seksueel geweld en de afschuwelijke omstandigheden waarin de gedetineerden worden vastgehouden, zonder toegang tot een civiele rechter, een advocaat, medische zorg of hun familie; benadrukt dat hen het recht op een eerlijk proces wordt ontzegd, dat informatie in verband met hun arrestatie wordt achtergehouden en dat foltering wordt gebruikt om valse bekentenissen af te dwingen; dringt er bij de Syrische autoriteiten op aan om erkende internationale humanitaire ngo’s en controlerende organisaties zonder uitzondering onmiddellijke en onbelemmerde toegang te bieden tot detentiecentra zonder dat deze organisaties hier vooraf toestemming voor hoeven te vragen;
14. benadrukt dat ISIL/Daesh nog altijd actief is in de regio en nog niet is verslagen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de problemen met het verkrijgen en bewaren van bewijzen van de misdaden die door ISIL/Daesh zijn gepleegd en met het achterhalen van het lot van ontvoerde personen; roept de EU en haar lidstaten op ondersteuning te bieden aan inspanningen ter plaatse om die misdaden te documenteren en de bewijzen ervan te bewaren; staat positief tegenover de vervolging van ingezetenen van de EU en derde landen die zich bij ISIL/Daesh hebben aangesloten;
15. spreekt zijn bezorgdheid uit over de wederopleving van ISIL/Daesh in Noordoost-Syrië; steunt de inspanningen die de wereldwijde coalitie tegen ISIL/Daesh levert; benadrukt het belang van een blijvende, langdurige betrokkenheid van de VS bij de coalitie; bevestigt zijn steun voor de inspanningen van de wereldwijde coalitie tegen ISIL/Daesh en onderstreept de belangrijke bijdrage van de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) als bondgenoot in de strijd tegen ISIL/Daesh;
16. spreekt zijn bezorgdheid uit over de toenemende spanningen in Iraaks Koerdistan, dat de afgelopen paar jaar meer stabiliteit heeft gekend dan Syrië, en waar Syrische vluchtelingen een veilig toevluchtsoord hebben gevonden;
17. herhaalt zijn standpunt dat de personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige internationale misdaden moeten worden vervolgd, onder meer door lidstaten van de EU indien dit niet gebeurt door middel van andere internationale of nationale processen van overgangsjustitie; onderstreept dat de oplossing van deze kwesties van cruciaal belang is voor degenen die door enige partij in het conflict zijn opgesloten of gedwongen zijn verdwenen, en dat dit een fundamenteel element vormt van ieder overgangsproces dat gericht is op het bereiken van vrede;
18. herinnert eraan dat het Internationaal Strafhof (ICC) de voornaamste gerechtelijke instantie moet blijven voor de internationale berechting van genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden of daden van agressie; is van mening dat het feit dat er geen verantwoording wordt afgelegd, een voedingsbodem is voor verdere wreedheden en het leed van de slachtoffers nog verergert; benadrukt daarom dat alle daders ter verantwoording moeten worden geroepen, met name door de toepassing van het beginsel van universele rechtsmacht, en dat de slachtoffers schadeloos moeten worden gesteld; benadrukt dat de invoering van herstelrechtelijke maatregelen niet kan wachten tot het einde van het conflict en dringt er bij de EU en de lidstaten op aan hun steun voor de processen die geleid worden door representatieve groepen Syriërs te verhogen; veroordeelt krachtig de 16 veto’s die Rusland in de VN-Veiligheidsraad, gesteund door China, heeft uitgesproken tegen het aanhangig maken van een procedure tegen Syrië bij het ICC;
19. juicht toe dat op 24 februari 2021 aan het gerechtshof van Koblenz in Duitsland voor het eerst een Syrische veiligheidsofficier is veroordeeld wegens medeplichtigheid aan misdaden tegen de menselijkheid;
20. waardeert de inspanningen die de lidstaten van de EU sinds 2019 hebben verricht om te zorgen voor brede internationale steun voor het waarborgen van financiering op lange termijn binnen de algemene begroting van de VN voor een internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme ter ondersteuning van het onderzoek naar en de vervolging van diegenen die, uit hoofde van internationale wetgeving, verantwoordelijk zijn voor de ernstigste misdrijven die sinds maart 2011 in de Syrische Arabische Republiek zijn gepleegd (IIIM);
21. is ingenomen met de ondersteuning die het Frans-Duitse gemeenschappelijke onderzoeksteam (JIT) biedt voor de vervolging van de misdaden tegen de menselijkheid die zijn gedocumenteerd in het Caesar-rapport; is ingenomen met de internationale aanhoudingsbevelen die beide landen in 2018 hebben uitgevaardigd voor de aanhouding van drie hoge officieren van de veiligheidsdiensten; prijst de rol die lokale Syrische ngo’s spelen bij het verifiëren, documenteren, verzamelen en beschermen van bewijsmateriaal van misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, alsook de aanvullende rol die ngo’s, zoals de Commission for International Accountability and Justice, spelen bij het bijstaan van de Europese justitiële en wetshandhavingsautoriteiten om oorlogsmisdadigers die op het grondgebied van de EU-lidstaten aanwezig zijn doeltreffend te vervolgen; roept de EU op te zorgen voor meer juridische training voor Syriërs, zodat ze ingezet kunnen worden in de strijd tegen straffeloosheid;
22. verzoekt de Commissie een EU-actieplan ter bestrijding van straffeloosheid te presenteren, met een specifiek onderdeel gericht op Syrië; benadrukt dat met dit actieplan moet worden gestreefd naar een betere coördinatie en harmonisatie van de inspanningen van de lidstaten en van de middelen die zij inzetten om oorlogsmisdadigers in de EU te vervolgen; is van mening dat overgangsjustitie een essentiële rol speelt bij het waarborgen van vrede op de lange termijn; roept de EU op een speciaal Europees fonds op te richten ten behoeve van slachtoffers van misdaden tegen de menselijkheid in Syrië;
23. steunt de inspanningen van de lidstaten om de coördinatie van middelen op het gebied van justitie, politie en immigratie te verbeteren door de ontwikkeling van gezamenlijke rechtsgebieden, om de onderlinge justitiële samenwerking tussen de lidstaten te versoepelen en vervolging te vergemakkelijken; benadrukt dat de lidstaten die over meer middelen beschikken hun deskundigen en tolken ter beschikking moeten stellen om ervoor te zorgen dat onderzoeken efficiënter en doeltreffender kunnen verlopen, terwijl elke lidstaat ernaar moet streven een speciale aanklager voor de vervolging van deze misdaden aan te wijzen om de justitiële coördinatie vlotter te laten verlopen;
24. verzoekt de lidstaten op EU-niveau automatisch informatie uit te wisselen over verdachten van oorlogsmisdaden uit hoofde van artikel 1F van het Verdrag van Genève; is van mening dat er ook op nationaal niveau nauwer moet worden samengewerkt tussen immigratieautoriteiten en openbare aanklagers met betrekking tot personen die worden verdacht van oorlogsmisdaden;
25. dringt bij alle lidstaten van de EU aan op volledige samenwerking in de strijd tegen straffeloosheid; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het gebrek aan samenwerking van sommige lidstaten bij de vervolging van Syrische oorlogsmisdadigers;
26. staat volledig achter de Europese inspanningen die sinds september 2020 onder leiding van Nederland worden geleverd om bij het Internationaal Gerechtshof (ICJ) een rechtszaak tegen Syrië aan te spannen wegens de schending door dat land van het VN‑Verdrag tegen foltering;
27. roept de lidstaten op om tijdens de komende OPCW-conferentie in het voorjaar van 2021 te verzoeken om schorsing van het lidmaatschap van Syrië van de OPCW wegens vervalsing van bewijs van het gebruik van chemische wapens; geeft nogmaals uiting aan zijn ontsteltenis over en veroordeling van de 336 gedocumenteerde chemische aanvallen van het Syrische regime waarbij burgers werden gebombardeerd met chloorgas, sarin en zwavelmosterdgas;
28. veroordeelt met kracht de aanvallen op humanitaire hulpverleners door alle partijen, in het bijzonder door het Syrische regime en ISIL/Daesh; wijst erop dat het Syrische regime bijzondere verantwoordelijkheid draagt voor de gerichte moorden op humanitaire hulpverleners sinds 2011; benadrukt dat Rusland een zeer zware verantwoordelijkheid draagt voor aanvallen op humanitaire hulpverleners, en met name voor zijn bombardement van 21 veldhospitaals van Artsen zonder Grenzen in oktober 2015;
29. geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over het aanhoudende leed van het Syrische volk, tien jaar na het begin van het conflict; is met name bezorgd over het feit dat de humanitaire behoeften in Syrië alleen al in het afgelopen jaar met een vijfde zijn toegenomen, en dat nog eens 4,5 miljoen Syriërs nu te kampen hebben met voedselonzekerheid, terwijl 90 % onder de armoedegrens leeft; is van oordeel dat de toegang tot humanitaire hulp een centrale prioriteit van de EU in Syrië moet blijven en dat de toegenomen behoeften een grotere financiële en politieke reactie van de EU vereisen; merkt op dat Resolutie 2533 van de VN-Veiligheidsraad inzake de grensovergang bij Bab al Hawa in juli 2021 moet worden verlengd; betreurt het dat Rusland en China zich van de laatste stemming hebben onthouden in plaats van voor de resolutie te stemmen; is van oordeel dat er niet kan worden vertrouwd op de levering van humanitaire hulp over de grenzen van door strijdende partijen bezette gebieden heen aan de mensen die momenteel afhankelijk zijn van grensoverschrijdende levering; herinnert eraan dat 2,4 miljoen Syriërs voor hun overleven van deze grensovergang afhankelijk zijn en dat het niet openhouden van deze grensovergang gedurende ten minste nog eens 12 maanden ernstige en levensbedreigende gevolgen zou hebben; veroordeelt het optreden van de leden van de VN-Veiligheidsraad die hebben getracht de toegang tot humanitaire hulp uit politieke overwegingen te beperken; dringt er bij alle leden van de VN-Veiligheidsraad op aan de verlenging van de resolutie inzake de grensovergang te steunen om een verergering van de humanitaire crisis te voorkomen en te zorgen voor uitbreiding en ondersteuning van hulpverlening over de grenzen van door strijdende partijen bezette gebieden heen, overeenkomstig de humanitaire beginselen; wijst erop dat het van belang is dat het openblijven van de grensovergangen Bab al Salam en Yarubiyah onmiddellijk opnieuw wordt toegestaan, overeenkomstig resolutie 74/169 van de Algemene Vergadering van de VN, om ervoor te zorgen dat de hulp de noodlijdende bevolking in zowel het noordwesten als het noordoosten via de kortste routes bereikt; onderstreept hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat de humanitaire hulp terechtkomt bij de meest behoeftigen;
30. roept de internationale gemeenschap op zo snel mogelijk iets te doen aan de ongekende humanitaire nood van het Syrische volk binnen en buiten Syrië; moedigt de EU als organisator van de vijfde donorconferentie voor Syrië in Brussel aan om andere internationale donoren ertoe te bewegen de steun voor de gezondheidssector van het plan voor humanitaire hulp aan Syrië (HRP) op te voeren door middel van een ruimere en flexibele meerjarenfinanciering die de behoeften van de bevolking op de lange termijn dekt; roept de internationale donoren op specifiek te investeren in programma’s voor het herstel, de wederopbouw en de verbetering van beschadigde of vernielde medische faciliteiten, naast andere civiele infrastructuurvoorzieningen die schade hebben geleden;
31. dringt er bij de VN-Veiligheidsraad op aan om in komende VN-resoluties en bij officieel overleg uitdrukkelijk op te roepen tot de bescherming van zorgverleners; roept de EU-lidstaten in dit verband op politieke en operationele steun te verlenen aan door de VN geleide initiatieven die ervoor moeten zorgen dat verantwoording wordt afgelegd, en aan onderzoeken ter handhaving van het internationaal humanitair recht;
32. benadrukt, in de aanloop naar de vijfde donorconferentie van 29 en 30 maart 2021 in Brussel, hoe belangrijk het is dat de toezeggingen voor humanitaire hulp voor Syriërs, binnenlandse ontheemden en vluchtelingen, alsook voor gemeenschappen die getroffen zijn door de crisis in de regio, niet alleen worden nagekomen, maar dat de toegezegde bedragen zelfs worden verhoogd; wijst op het feit dat de EU en haar lidstaten de grootste humanitaire donoren zijn die hebben gedoneerd voor de aanpak van de humanitaire crisis in Syrië, met donaties die sinds 2011 zijn opgelopen tot 20 miljard EUR; is ernstig bezorgd dat de Britse regering voornemens zou zijn om haar hulpbijdragen aanzienlijk te verminderen, en de bijdrage voor Syrië zou verlagen met 67 % en die voor Libanon met 88 %;
33. prijst de rol die de buurlanden hebben gespeeld door solidariteit te betonen en steun te bieden aan de Syrische vluchtelingen in Libanon, Jordanië, Turkije en Irak; dringt er bij de EU-lidstaten op aan de humanitaire hulpprogramma’s in de gastlanden voor vluchtelingen en de programma’s voor binnenlandse ontheemden in Syrië te blijven financieren; dringt er bij de EU-lidstaten op aan alle nodige financiering en steun te verstrekken om ervoor te zorgen dat alle Syrische vluchtelingenkinderen in de gastlanden niet alleen toegang hebben tot basisonderwijs, maar ook tot voortgezet onderwijs; dringt er bij alle gastlanden op aan alle nodige maatregelen te nemen om dit te bereiken en alle administratieve of wettelijke belemmeringen hiervoor weg te nemen; moedigt de gastlanden aan zich te richten op toegang tot werkgelegenheid, gezondheidszorg en onderwijs, en op het verkrijgen van identiteitsdocumenten, waardoor de zelfredzaamheid van vluchtelingen kan worden verbeterd;
34. merkt op dat het Madad-trustfonds in respons op de Syrische crisis eind 2021 afloopt; verzoekt de Commissie te zorgen voor financiële middelen voor de humanitaire respons van de EU op de crisis in Syrië in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking, en erop toe te zien dat de projecten van dit instrument ongehinderd kunnen worden uitgevoerd;
35. doet een beroep op alle lidstaten om principiële humanitaire hulp te steunen, zonder de betrekkingen met het Syrische regime te normaliseren; waarschuwt dat geen financiële middelen van de EU, direct dan wel indirect, in de algemene wederopbouw van Syrië geïnvesteerd moeten worden, zonder dat het Syrische regime een geloofwaardig politiek proces op gang brengt; dringt er bij de HV/VV op aan, als onderdeel van de langetermijnplanning voor de respons op Syrië, een robuust mensenrechtenbeleid te ontwikkelen voor de toekomstige wederopbouwinterventies, in nauwe samenwerking met de actoren van het Syrische maatschappelijk middenveld, inclusief een toezichtkader met specifieke indicatoren die verband houden met de universele mensenrechtennormen; betreurt de Russische, Iraanse, Chinese en Turkse bedrijfsplannen om te profiteren van de verwoesting van Syrië;
36. roept de lidstaten op de sancties tegen personen en entiteiten die betrokken zijn bij de onderdrukking in Syrië te handhaven; benadrukt dat onbedoelde negatieve gevolgen van sancties moeten worden voorkomen door uitzonderingen op de sancties mogelijk te maken voor principiële humanitaire acties, en dat het van belang is samen met de VS problemen in verband met over-compliance binnen het bankwezen aan te pakken;
37. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de lijst met personen die onderworpen worden aan gerichte sancties op grond van het nieuwe EU-stelsel van sancties voor mensenrechtenschendingen te actualiseren en uit te breiden tot onder meer de Syrische, Russische en Iraanse civiele en militaire bevelhebbers van wie geloofwaardig kan worden aangetoond dat zij betrokken zijn bij oorlogsmisdaden;
38. zet zich in voor de vaststelling van doeltreffende EU-wetgeving inzake zorgvuldigheid in het bedrijfsleven waarin wordt voorzien in zorgvuldigheidsverplichtingen op het gebied van mensenrechten voor ondernemingen uit de EU en ondernemingen die actief zijn op de interne markt;
39. herinnert alle lidstaten eraan dat Syrië geen veilig land is om naar terug te keren; is van oordeel dat elke terugkeer veilig, vrijwillig, waardig en op basis van goede informatie moet plaatsvinden, in overeenstemming met het door de EU ingenomen standpunt; roept alle EU-lidstaten op niet over te gaan tot het ontnemen van de beschermde status aan bepaalde categorieën Syriërs, en, indien zij een dergelijk beleid reeds voeren, dit ongedaan te maken; dringt er bij Libanon, Turkije en alle landen in de regio op aan de deportatie van Syriërs tegen hun wil terug naar Syrië op te schorten;
40. veroordeelt de onherstelbare schade die door de verschroeide-aardetactieken van Assad aan culturele plaatsen is aangericht, en de plundering en smokkel van kunstvoorwerpen door jihadisten, die ze gebruiken om hun rol in het conflict te financieren;
41. is uiterst bezorgd over de verslechterende humanitaire, gezondheids- en veiligheidssituatie in kampen in het noordoosten van Syrië, met name de kampen Al Hol en Al Roj, die nog steeds broedplaatsen van radicalisering zijn; is van oordeel dat EU-onderdanen die verdacht worden van lidmaatschap van een terroristische organisatie en die in die kampen worden vastgehouden, door een rechtbank moeten worden berecht; is geschokt door de moord op 24 februari 2021 op een medewerker van Artsen zonder Grenzen die in het kamp Al Hol werkte, waaruit eens te meer blijkt dat het geweld en de onveilige leefomstandigheden in het kamp een zware tol eisen van de mensen die daar verblijven;
42. roept de lidstaten op bescherming te bieden aan minderjarige staatsburgers die gevangen zitten, bijvoorbeeld wegens veiligheidsgerelateerde misdrijven of het hebben van banden met gewapende groeperingen;
43. verzoekt de lidstaten alle Europese kinderen te repatriëren, rekening houdend met hun specifieke gezinssituatie en het belang van het kind als eerste overweging, en de nodige steun te verlenen voor hun rehabilitatie en re-integratie, met volledige inachtneming van het internationaal recht;
44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en de Raad van Volksvertegenwoordigers van Irak, de regionale regering van Koerdistan en de regering en het parlement van de Russische Federatie.