Besluit van het Europees Parlement van 25 maart 2021 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Lívia Járóka (2020/2198(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Lívia Járóka van de procureur-generaal van het hof van beroep te Brussel van 9 juli 2020 dat op 14 september 2020 in de plenaire vergadering is meegedeeld,
– gezien het feit dat Lívia Járóka afstand heeft gedaan van haar recht om te worden gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van het Reglement,
– gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019(1),
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9‑0050/2021),
A. overwegende dat de procureur-generaal van het parket van het hof van beroep te Brussel een verzoek heeft ingediend om opheffing van de immuniteit van Lívia Járóka, verkozen lid van het Europees Parlement voor de Hongaarse Republiek, wegens schending van artikel 11, lid 1, eerste alinea, van het Belgische koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en het artikel 29, lid 3 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer; dat het met name gaat om een snelheidsovertreding;
B. overwegende dat op 17 november 2018 om 10.30 uur, een vaste automatische inrichting in Ukkel, die in afwezigheid van een gekwalificeerd agent werkt, een overtreding heeft geconstateerd op de maximaal toegestane snelheid van een op naam van Lívia Járóka geregistreerd voertuig; overwegende dat er een proces-verbaal is opgesteld en een kopie daarvan met een antwoordformulier aan Lívia Járóka is toegezonden op 29 november 2018; dat om vast te stellen of Járóka bestuurder van het betrokken voertuig was, het openbaar ministerie meermaals tevergeefs getracht heeft haar te horen; dat volgens de dienst Protocol van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken Lívia Járóka haar woonplaats in België niet had geregulariseerd; dat vijftien dagen na de verzending van de kopie van het proces-verbaal het dossier is doorgestuurd naar het openbaar ministerie te Brussel;
C. overwegende dat in artikel 9, eerste alinea van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend en op het grondgebied van hun land en op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook;
D. overwegende dat het Parlement niet als een rechtbank kan worden beschouwd en dat het lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden beschouwd(2);
E. overwegende dat het uitsluitend aan het Parlement toekomt in een bepaald geval over de opheffing van de immuniteit te beslissen; overwegende dat het Parlement redelijkerwijs rekening kan houden met het standpunt van het lid wanneer het besluit zijn immuniteit al dan niet op te heffen(3);
F. overwegende dat het vermeende strafbare feit geen rechtstreeks of vanzelfsprekend verband houdt met de uitoefening door Lívia Járóka van haar functies als lid van het Europees Parlement en geen uiting zijn van meningen of stemmen die zijn uitgebracht in het kader van haar functies als lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
G. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de gerechtelijke procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid van het Europees Parlement te schaden;
1. besluit de immuniteit van Lívia Járóka op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de Belgische autoriteiten en aan Lívia Járók.
Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23; arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019, Junqueras Vies, C-502/19, ECLI:EU:C:2019:1115.