Resolutie van het Europees Parlement van 25 maart 2021 inzake een nieuwe strategie EU-Afrika – een partnerschap voor duurzame en inclusieve ontwikkeling (2020/2041(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de VN-top over duurzame ontwikkeling van 25, 26 en 27 september 2015 en het op 25 september 2015 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen einddocument, getiteld: “Onze wereld transformeren: programma voor duurzame ontwikkeling tot 2030”, evenals de zeventien doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s),
– gezien de Addis Abeba-actieagenda van 2015 voor financiering van ontwikkeling,
– gezien de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling “Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst”, die werd ondertekend op 7 juni 2017,
– gezien de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering uit 2015 de “Overeenkomst van Parijs”),
– gezien de Agenda 2063 van de Afrikaanse Unie (AU), aangenomen op 31 januari 2015 tijdens de gewone zitting van de vergadering van staats- en regeringshoofden van de Afrikaanse Unie in Addis Ababa,
– gezien de gezamenlijke strategie EU-Afrika, die op 9 december 2007 te Lissabon werd vastgesteld,
– gezien de Verklaring van Abidjan, het resultaat van de vierde Jeugdtop Afrika-EU, aangenomen op 11 oktober 2017,
– gezien de conclusies van de vijfde top Afrikaanse Unie-Europese Unie, die op 29 en 30 november 2017 plaatsvond in Abidjan,
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2018 getiteld “Een nieuwe Afrikaans-Europese alliantie voor duurzame investeringen en banen: ons partnerschap voor investeringen en banen naar een hoger niveau tillen” (COM(2018)0643),
– gezien de conclusies van de vier taskforces voor de digitale economie, energie, vervoer en landbouw die in het kader van de nieuwe alliantie werden opgesteld,
– gezien de gezamenlijke mededeling van de tiende bijeenkomst van het college van commissarissen van de Europese Commissie en de Commissie van de Afrikaanse Unie van 27 februari 2020,
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 9 maart 2020 getiteld “Globale strategie voor samenwerking met Afrika” (JOIN(2020)0004), en de conclusies van de Raad over het onderwerp van 30 juni 2020,
– gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren en het protocol van Maputo,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989,
– gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024,
– gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap van 13 december 2006,
– gezien de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 en de versterkte Europese agenda voor de rechten van gehandicapten 2020-2030,
– gezien de strategie van de Afrikaanse Unie voor gendergelijkheid en het versterken van de positie van vrouwen voor de periode 2018-2028, die werd aangenomen in juli 2016,
– gezien het EU-genderactieplan (GAP II – “Gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen: het leven van meisjes en vrouwen via de externe betrekkingen van de EU veranderen, 2016-2020”),
– gezien de overeenkomst ter oprichting van de Afrikaanse continentale vrijhandelszone (AfCFTA),
– gezien het verslag uit 2019 van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN getiteld “The State of the World’s Biodiversity for Food and Agriculture”, en het verslag “State of the World’s Forests” uit 2016,
– gezien het mondiaal evaluatieverslag over biodiversiteit en ecosysteemdiensten van het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) uit mei 2019,
– gezien het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030, dat op 18 maart 2015 door de VN werd aangenomen,
– gezien de speciale verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) getiteld “Global Warming of 1.5°C”, “Climate Change and Land” en “Ocean and Cryosphere in a Changing Climate”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal”(COM(2019)0640),
– gezien de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, die gepubliceerd is op 20 mei 2020,
– gezien de VN-verklaring over de rechten van landbouwers en andere mensen die werkzaam zijn in plattelandsgebieden,
– gezien het besluit van de Algemene Vergadering van de VN om de periode 2019-2028 uit te roepen tot het decennium van de familiale landbouw,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 2 mei 2017 getiteld “Digital4Development: mainstreaming digital technologies and services into EU Development Policy” (SWD(2017)0157),
– gezien het op 17 december 2018 aangenomen mondiaal pact inzake vluchtelingen van de Verenigde Naties,
– gezien het op 19 december 2018 aangenomen mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie van de Verenigde Naties,
– gezien het Verdrag van de Afrikaanse Unie betreffende de bescherming en ondersteuning van intern ontheemden in Afrika (Verdrag van Kampala),
– gezien het door de VN uitgeroepen Internationaal decennium voor mensen van Afrikaanse afkomst (2015-2024), en in het bijzonder de pijler genaamd “Erkenning”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 mei 2013, getiteld “Eigen verantwoordelijkheid voor de lokale autoriteiten in de partnerlanden met het oog op beter bestuur en doeltreffender ontwikkelingsresultaten” (COM(2013)0280),
– gezien het jaarverslag 2019 van de Raad van de Europese Unie aan de Europese Raad over de EU-doelstellingen inzake ontwikkelingshulp,
– gezien zijn resolutie van 16 november 2017 over de strategie EU-Afrika: een stimulans voor ontwikkeling(1),
– gezien zijn resolutie van 6 oktober 2015 over de rol van de lokale overheden van de ontwikkelingslanden bij ontwikkelingssamenwerking(2),
– gezien zijn resolutie van 13 november 2018 getiteld “Digitalisering voor ontwikkeling: armoede terugdringen via technologie”(3),
– gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over de antiracismedemonstraties na de dood van George Floyd(4),
– gezien zijn wetgevingsresolutie van 27 maart 2019 over een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI)(5),
– gezien zijn eerdere resoluties over de betrekkingen tussen de EU en de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen), met name die van 4 oktober 2016(6), 14 juni 2018(7) en 28 november 2019(8),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie internationale handel, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie cultuur en onderwijs,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A9-0017/2021),
A. overwegende dat de volgende top EU-AU het partnerschap een nieuwe impuls zou moeten geven en dat hieruit een gezamenlijke strategie met concrete acties voor de aanpak van onze gemeenschappelijke uitdagingen en kansen zou moeten voortkomen, in overeenstemming met de internationale toezeggingen die zijn gedaan in het kader van de Agenda 2030 en de Overeenkomst van Parijs;
B. overwegende dat het cruciaal is dat landen meer investeren in de systematische verzameling van nauwkeurige en vergelijkbare uitgesplitste gegevens teneinde te kunnen bepalen op welke terreinen sprake is van welke intersectionaliteiten en hoe hierop kan worden ingespeeld, en te analyseren of de resultaten van de acties die worden ondernomen in het kader van deze strategie voor iedereen, ook voor degenen met de grootste achterstand, positieve effecten hebben; overwegende dat gegevens overeenkomstig SDG 17.18 moeten worden uitgesplitst naar inkomen, geslacht, leeftijd, ras, etniciteit, migratiestatus, handicap en geografische locatie;
C. overwegende dat de belangen en prioriteiten van Afrika, zoals omschreven in het kader van de Agenda 2063, bij de hervorming van onze betrekkingen centraal moeten staan;
D. overwegende dat de bevolking van Afrika tot de jongste ter wereld behoort en dat meerdere van de meest fragiele staten ter wereld in Afrika kunnen worden gevonden; overwegende dat elke maand ongeveer een miljoen Afrikanen de arbeidsmarkt betreden;
E. overwegende dat de toegevoegde waarde die de EU inbrengt in haar partnerschap met Afrika zal afhangen van haar vermogen om intercontinentale dialoog te combineren met een contextgevoelige benadering waarin rekening wordt gehouden met de diverse lokale en regionale specifieke kenmerken, de gevoeligheden van partnerlanden en bestaande sociale structuren, en van haar wens om samen met Afrika een visie voor de lange termijn te ontwikkelen op basis van gedeelde waarden, wederzijdse belangen en een frisse inzet op multilateralisme;
F. overwegende dat toegang tot fatsoenlijke arbeids- en leefomstandigheden op lokaal niveau essentieel is om de migratietendens af te zwakken;
G. overwegende dat 49 % van de invoer vanuit Afrika naar de EU in 2018 uit grondstoffen bestond; overwegende dat de winningssector de grootste aanjager van directe buitenlandse investeringen in Afrika is;
H. overwegende dat veiligheid, de rechtstaat en goed bestuur randvoorwaarden zijn voor economische groei en investeringen; overwegende dat economische groei en investeringen duurzaam moeten zijn en gepaard moeten gaan met maatregelen om ongelijkheid te bestrijden door middel van herverdelingsbeleid, de versterking van menselijk kapitaal, rechtvaardigheid, politieke participatie, socialezekerheidsstelsels en maatregelen om de SDG’s uit te voeren;
I. overwegende dat vrede en veiligheid essentiële voorwaarden zijn voor duurzame ontwikkeling op de lange termijn en de bevordering van stabiliteit en sterke instellingen op lokaal, regionaal en nationaal niveau, en noodzakelijk zijn om de leefomstandigheden te verbeteren en betere resultaten te leveren met betrekking tot de SDG’s;
J. overwegende dat de opbouw van staatsstructuren een prioriteit is in politiek fragiele en bestuurlijk zwakke Afrikaanse staten, hetgeen betekent dat hun begrotingscapaciteit moet worden ontwikkeld;
K. overwegende dat 94 miljoen kinderen jonger dan vijf in Afrika ten zuiden van de Sahara nooit zijn geregistreerd, 51 miljoen in Oost- en Zuid-Afrika en 43 miljoen in West- en Centraal-Afrika; overwegende dat het recht om te worden erkend als persoon voor de wet een cruciale stap is om levenslange bescherming te kunnen garanderen en een randvoorwaarde is om alle andere rechten te kunnen uitoefenen; overwegende dat een geboorteakte een bewijs is van de juridische identiteit van een persoon, waarmee kan worden voorkomen dat de persoon stateloos wordt verklaard en de drager bescherming kan zoeken tegen geweld en uitbuiting;
L. overwegende dat gendergelijkheid een prioriteit moet zijn voor het toekomstige partnerschap EU-Afrika en derhalve moet worden geïntegreerd in alle componenten van de strategie EU-Afrika; overwegende dat vrouwen en jongeren dikwijls tegen obstakels aanlopen die hun volledige ontplooiing in de weg staan en vaker worden geconfronteerd met seksueel en gendergerelateerd geweld, hiv-besmetting, ongewenste zwangerschap, schoolverlaten en beperkte toegang tot financiering en ondernemerschap;
M. overwegende dat in Afrika momenteel 390 miljoen mensen onder de armoedegrens leven, tegen een achtergrond van een gebrekkige inclusiviteit die tot ongelijkheden leidt; overwegende dat de COVID-19-pandemie de kwetsbaarheid van Afrika, die verband houdt met weinig economische diversificatie, een beperkte mobilisatie van binnenlandse middelen, illegale financiële stromen, een grote afhankelijkheid van de export van grondstoffen en volatiele grondstofprijzen, heeft verergerd; overwegende dat de nieuwe economische crisis als gevolg van de COVID-19-pandemie waarschijnlijk zal leiden tot meer ongelijkheid en armoede en dat de indirecte consequenties ervan – die zich met name uiten in voedselonzekerheid, een daling van inkomens, van geldovermakingen uit het buitenland en van de levensstandaard, en een dreigende schuldencrisis – reeds hun tol eisen;
N. overwegende dat COVID-19 de aandacht heeft gevestigd op tekortkomingen in de gezondheidsstelsels en voedselsystemen en op de dringende behoefte om gezondheidsstelsels en voedselsystemen te ontwikkelen die mensgericht, universeel en veerkrachtig zijn en op mensenrechten zijn gestoeld; overwegende dat dergelijke crises in de komende decennia mogelijk veel vaker zullen voorkomen als gevolg van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies; overwegende dat de kans groot is dat de vorderingen die zijn gemaakt met betrekking tot drie belangrijke bestaande epidemieën – hiv, tuberculose en malaria – door de pandemie tot stilstand zullen komen of zelfs teniet zullen worden gedaan, waardoor het noodzakelijk is innovatieve, geïntegreerde benaderingen toe te passen en tegelijkertijd de getroffen gemeenschappen te betrekken en de positie van het maatschappelijk middenveld te versterken, zodat de personen kunnen worden bereikt die levensreddende diensten behoeven;
O. overwegende dat contacten tussen de twee continenten moeten worden aangemoedigd op alle niveaus en tussen alle sectoren van de samenleving;
P. overwegende dat de Raad voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie klimaatverandering in 2019 heeft aangemerkt als grote bedreiging voor de veiligheid;
Q. overwegende dat het Afrikaanse continent bijzonder hard wordt getroffen door de negatieve effecten van klimaatverandering en de diverse bronnen van lucht-, bodem- en waterverontreiniging; overwegende dat Afrika investeringen behoeft voor aanpassing aan de klimaatcrisis maar de nadruk in de gezamenlijke mededeling van 9 maart 2020 juist ligt op de beperking van de klimaatverandering; overwegende dat een geslaagde klimaatalliantie tussen Afrika en de EU een nieuwe drijvende kracht kan worden in de wereldwijde klimaatdiplomatie;
R. overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN op 20 december 2017 een resolutie heeft aangenomen op grond waarvan 2019-2028 werd uitgeroepen tot het decennium van de familiale landbouw;
S. overwegende dat de toegang tot energie in Afrika ten zuiden van de Sahara tot de laagste ter wereld behoort; overwegende dat slechts ongeveer de helft van de Afrikaanse bevolking elektriciteit heeft en slechts een derde toegang heeft tot schone brandstoffen om te koken; overwegende dat grofweg 600 miljoen personen geen elektriciteit hebben en 890 miljoen personen met traditionele brandstoffen koken;
T. overwegende dat particuliere financiering ook cruciaal is om opties voor gedecentraliseerde hernieuwbare energie te kunnen bieden; overwegende dat met particuliere investeringen, gedecentraliseerde hernieuwbare energie en bedrijfsmodellen op basis van financiering op maat voor consumenten (bijv. “pay-as-you-go” en mobiel geld) kan worden gezorgd voor toegang tot energie in grote delen van Afrika, met name in de landen ten zuiden van de Sahara waar de toegang tot energie tot de laagste ter wereld behoort;
U. overwegende dat door middel van de bescherming, instandhouding en waardering van cultureel erfgoed en de culturele en creatieve sectoren de werkgelegenheid kan worden gestimuleerd, de positie van jongeren en vrouwen kan worden versterkt en kan worden bijgedragen aan een veerkrachtige en tolerante samenleving waarin cultuurverschillen worden gerespecteerd, en dat ongelijkheden kunnen worden verminderd en bruggen kunnen worden geslagen tussen verschillende gemeenschappen;
Naar een hervormde strategie met Afrika
1. is ingenomen met de gezamenlijke mededeling van 9 maart 2020 en beschouwt deze als een stap in de richting van een daadwerkelijk geopolitiek partnerschap; onderstreept dat Europa en Afrika in geografisch opzicht dicht bij elkaar liggen en sterke historische, culturele en sociaaleconomische banden hebben, die nog eens worden versterkt nu er steeds meer gedeelde uitdagingen en strategische belangen zijn; benadrukt dat de EU en haar lidstaten de grootste partners van Afrika zijn op het gebied van handel, investeringen, ontwikkelingshulp (ODA), humanitaire hulp en veiligheid;
2. herinnert eraan dat in Afrika meer dan één miljard mensen wonen en dat meer dan de helft van de mondiale bevolkingsgroei er in 2050 naar verwachting zal plaatsvinden, terwijl zes van de tien snelst groeiende economieën ter wereld zich in Afrika bevinden; beklemtoont dat de betrekkingen van de EU met Afrika van essentieel belang zijn voor de toekomst van beide continenten en dat zij voor hun welvaart sterk van elkaar afhankelijk zijn; onderstreept dat menselijke ontwikkeling, de verwezenlijking van de SDG’s en de uitbanning van armoede de kern moeten vormen van de betrekkingen tussen de EU en Afrika;
3. pleit er nogmaals voor tussen de Europese Unie en de Afrikaanse Unie een waar “partnerschap tussen continenten” te smeden; benadrukt dat tijdens de aankomende top tussen de EU en de AU, die in 2021 moet plaatsvinden, de basis moet worden gelegd voor een strategisch win-win- en op resultaten gericht partnerschap dat een afspiegeling vormt van de belangen van beide partijen en de banden tussen de twee continenten versterkt;
4. pleit voor de opbouw van een daadwerkelijk partnerschap tussen gelijken, op basis van het internationale recht en internationale verdragen, overeenkomsten en normen, die verder gaat dan een donor-ontvangerrelatie; beklemtoont hoe belangrijk het is om contacten te onderhouden met Afrikaanse partners, met inbegrip van het Afrikaanse maatschappelijk middenveld en de Afrikaanse diaspora, en de routekaart voor het partnerschap en de verantwoordelijkheden van elke partij duidelijk af te bakenen op basis van een duidelijke evaluatie van de uitvoering van eerdere gezamenlijke overeenkomsten;
5. merkt op dat het potentieel van Afrika steeds meer belangstelling wekt van tal van spelers op het wereldtoneel en is bezorgd dat Afrika op veel gebieden een nieuw strijdperk voor concurrerende grootmachten is geworden; beklemtoont dat de EU een van de eerste actoren was die op het Afrikaanse continent bijstand hebben geboden, en dat de destructieve beleidsmaatregelen van andere actoren daarentegen de Afrikaanse landen schaden en ook voor de EU nadelig uitpakken; onderstreept dat de EU in haar politieke en economische betrekkingen met derde landen de bevordering van de grondrechten centraal stelt, evenals de steun voor democratische instellingen en de handhaving van de democratische verantwoordingsplicht; meent dat derde actoren zoals China andere doelstellingen nastreven die soms ook van invloed zijn op de EU; onderstreept dat onze doelstelling erin bestaat de weerbaarheid en onafhankelijkheid van onze Afrikaanse partners te versterken; betreurt het dan ook dat het optreden van andere actoren, en met name van China en Rusland, gericht is op de nastreving van de eigen geopolitieke belangen en op toenemend unilateralisme; benadrukt dat de eigen voordelen van deze actoren ten koste gaan van de Afrikaanse soevereiniteit en de Europese veiligheid; verzoekt de EU haar optreden te coördineren met alle landen die daadwerkelijk geïnteresseerd zijn in de voorspoedige en positieve langetermijnontwikkeling van het Afrikaanse continent op basis van de volledige eerbiediging van de mensenrechten, mediavrijheid en verantwoordingsplicht, transparant en reactief bestuur en de bestrijding van corruptie, aangezien deze elementen van essentieel belang zijn voor de waarborging van een stabiele en inclusieve politieke, sociale en economische omgeving in Afrika; verzoekt de EU met een strategische langetermijnrespons op het Chinese “Nieuwe Zijderoute”-initiatief (“Belt and Road Initiative”) te komen die gestoeld is op onze gedeelde waarden, alsook op de door onze Afrikaanse buren geformuleerde prioriteiten en behoeften; beklemtoont dat de EU en haar lidstaten bronnen van stabiliteit en betrouwbaarheid moeten worden in de regio; is van mening dat de Europese Unie een grotere geopolitieke rol moet spelen in Afrika en betrekkingen tot stand moet brengen die aan iedereen ten goede komen;
6. is van mening dat de rol van Noord-Afrikaanse landen in het partnerschap moet worden vergroot en dat trilaterale samenwerking moet worden bevorderd teneinde de Noord-Zuid- en Zuid-Zuid-samenwerking een nieuwe impuls te geven en de continentale benadering samenhangender te maken;
7. is van mening dat dit partnerschap een afspiegeling moet vormen van de nieuwe prioriteiten van Afrikaanse landen naar aanleiding van de uitbraak van de COVID-19-pandemie; staat achter de respons van de EU op de crisis aan de hand van de “Team Europe”-aanpak en beschouwt dit als een primaire en echte uitdrukking van wereldwijde solidariteit en Europese waarden;
8. benadrukt dat de schadelijke effecten van de coronaviruscrisis beide continenten ertoe moeten aanzetten om zich te verbinden tot een partnerschap dat volledig rekening houdt met de consequenties ervan en het pad effent voor een duurzaam en inclusief herstel waarin de nadruk ligt op menselijke ontwikkeling, met name op onderwijs en betere gezondheidsstelsels – zodat nieuwe pandemieën kunnen worden voorkomen, gedetecteerd en er passend op kan worden gereageerd en zodat sneller kan worden gereageerd op bestaande pandemieën – en op gendergelijkheid, duurzame groei, snellere transities, waaronder groene en digitale, en goed bestuur;
9. herinnert aan de verplichtingen die de internationale gemeenschap is aangegaan met betrekking tot de verwezenlijking van de zeventien doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, waarbij de beginselen van de Agenda 2030 moeten worden geëerbiedigd; is van mening dat het partnerschap tussen Afrika en de EU in doorslaggevende mate zal bepalen of die verplichtingen worden nagekomen en moet zijn gebaseerd op een strategische en transversale benadering waarin alle SDG’s worden geïntegreerd en hun onderlinge verbondenheid wordt onderkend;
10. wijst erop dat de AU en de EU samen het politieke gewicht van 81 landen vertegenwoordigen en onderstreept het belang van partnerschap in het multilaterale systeem; verzoekt beide partijen hun samenwerking in multilaterale forums te intensiveren en pleit voor een nauwe, inclusieve en systematische coördinatie voorafgaand aan alle belangrijke evenementen met betrekking tot mondiaal bestuur;
11. wijst op de belangrijke rol die de Afrikaanse Unie en Afrikaanse staten spelen in multilaterale organisaties, met name in de Verenigde Naties, waar 28 % van de leden Afrikaanse staten zijn; onderstreept dat de doelstelling van de EU om de internationale, op regels gebaseerde orde en het multilaterale stelsel te versterken inhoudt dat moet worden gepleit voor meer rechtvaardigheid en gelijke vertegenwoordiging van Afrika in internationale bestuursorganen; vraagt de EU in het bijzonder het verzoek van Afrika te steunen om de VN-veiligheidsraad uit te breiden zodat het continent er permanent in is vertegenwoordigd;
12. benadrukt dat de invloed van de EU voortvloeit uit het feit dat zij ultraperifere gebieden heeft in de Atlantische en de Indische Oceaan en dat deze ultraperifere gebieden sterke historische, economische en culturele banden hebben met diverse Afrikaanse landen; pleit voor een betere integratie van de ultraperifere gebieden in hun regio’s en voor een intensievere samenwerking met Afrikaanse landen op gebieden van wederzijds belang, met name milieu en migratie;
13. benadrukt dat moet worden voortgebouwd op de lessen die zijn getrokken uit de gezamenlijke strategie EU-Afrika en dat moet worden gewaarborgd dat de nieuwe gezamenlijke strategie volledig in overeenstemming is met en een aanvulling vormt op de “Afrikaanse pijler” van de toekomstige overeenkomst voor de periode na Cotonou en ander bestaand EU-beleid, zodat het ontwikkelingsbeleid van de EU meer samenhang vertoont; wijst erop dat moet worden gegarandeerd dat de uitvoering van het partnerschap tussen continenten wordt afgestemd op de lokale, nationale en regionale omstandigheden en specifieke behoeften;
14. is van mening dat een holistisch partnerschap tussen continenten bovendien verdere regionalisering mogelijk moet maken; geeft nogmaals aan dat de EU regionale integratie (in een context waarin de COVID-19-pandemie de kwetsbaarheid van wereldwijde toeleveringsketens heeft blootgelegd) en organisaties in Afrika zal blijven ondersteunen; sluit zich aan bij het standpunt dat de EU flexibele benaderingen van land tot land en op subregionaal niveau moet blijven hanteren waarmee zij haar inzet en ondersteuning toesnijdt op de specifieke behoeften en omstandigheden van alle landen in de vijf regio’s van Afrika; pleit ervoor het diverse regionale beleid van de EU inzake Afrikaanse subregio’s te actualiseren; betreurt het dat de totstandbrenging van een ruimte van gedeelde welvaart, stabiliteit en vrijheid met de landen van het Zuidelijk Nabuurschap 25 jaar na de start van het Europees-mediterraan partnerschap nog altijd verre van voltooid is;
15. beklemtoont hoe belangrijk de AU is voor de integratie van het Afrikaanse continent, met name voor de handel binnen Afrika, die moet worden gestimuleerd; onderstreept dat deze integratie duidelijk moet worden afgebakend en moet worden gebaseerd op de behoeften van de Afrikaanse samenlevingen; wijst erop dat voor een sterk partnerschap niet alleen een sterke EU, maar ook een sterke Afrikaanse Unie nodig is; verzoekt de EU integratie-inspanningen op regionaal en continentaal niveau, evenals de institutionalisering en versterking van de Afrikaanse Unie te ondersteunen door haar afhankelijkheid van externe financiering te verminderen en haar bestuursstructuur te verbeteren en door beste praktijken te delen en technische en financiële bijstand te verlenen; is ingenomen met het voorstel voor een pan-Afrikaans programma in het kader van het nieuwe instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), dat bedoeld is om de problemen van het gehele Afrikaanse continent aan te pakken;
16. is zeer verheugd dat de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, heeft laten blijken de betrekkingen met Afrika tijdens haar mandaat centraal te willen stellen; is ingenomen met de recente werkbezoeken van de leiders van de EU-instellingen aan Addis Abeba; pleit ervoor deze contacten op het hoogste politieke niveau te versterken en regelmatiger te laten plaatsvinden; is van mening dat regelmatige gezamenlijke toespraken van de leiders van de Afrikaanse Unie en de Europese Unie de zichtbaarheid van en het publieke bewustzijn omtrent het partnerschap in de respectieve nationale media zouden vergroten en het belang zouden aantonen dat beide continenten eraan toekennen in hun politieke agenda’s; is van mening dat deze toespraken feedback op de uitvoering van het partnerschap, de betrokkenheid van belanghebbenden bij het proces, vorderingen met betrekking tot de SDG’s en het bespreken van de voor beide continenten belangrijke kwesties mogelijk moeten maken;
17. beklemtoont dat het Afrikaanse en het Europese maatschappelijk middenveld, met inbegrip van ngo’s, lokale overheden, de particuliere sector, de diaspora, parlementariërs uit beide regio’s, jongeren, minderheden en religieuze gemeenschappen, moet worden betrokken bij de formulering en evaluatie van nieuwe en bestaande strategieën zodat een mensgericht en inclusief partnerschap tot stand kan worden gebracht dat voor iedereen toegankelijk is;
18. onderstreept dat de EU zich op transparante wijze moet inspannen om het maatschappelijk middenveld te betrekken door te zorgen voor kansen, financiële middelen en het kader dat noodzakelijk is om de participatie van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld op alle niveaus, met inbegrip van lokale spelers en spelers aan de basis, mogelijk te maken; beklemtoont dat bij de totstandbrenging van een mensgericht partnerschap niet alleen de betrokkenheid van deze maatschappelijke actoren belangrijk is, maar ook de inzet van de EU om alle vormen van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en verwante intolerantie, binnen en buiten haar grenzen, te bestrijden;
19. pleit voor systematische, transparante en empirisch onderbouwde monitoring door alle belanghebbenden, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld en gemeenschappen, lokale overheden en nationale parlementen in Europa en Afrika, van de uitvoering van de strategie en de eerbiediging van de beginselen van beleidssamenhang voor ontwikkeling en beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling;
20. wijst op het belang van parlementaire diplomatie en is van mening dat parlementaire vergaderingen, zoals de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en het Pan-Afrikaanse Parlement, een fundamentele rol spelen in de versterking van de politieke dialoog tussen de EU en Afrika; benadrukt de belangrijke rol van het Europees Parlement bij het monitoren van en het toezicht op de doelmatige uitvoering van het partnerschap; wijst op de vele parlementaire vergaderingen en missies van het Parlement en pleit voor het versterken van de parlementaire dimensie van de betrekkingen tussen de EU en de AU door middel van regelmatige missies in het kader waarvan belangrijke parlementaire commissies bijeen kunnen komen met hun Afrikaanse evenknieën en ideeën kunnen uitwisselen;
21. is van mening dat de rol van de diaspora bij het slaan van bruggen en de bevordering van wederzijds begrip tussen twee continenten door middel van kennisoverdracht, investeringen en geldovermakingen, fundamenteel is, en dat de EU de participatie van de diaspora in beleidsvorming mogelijk moet maken door structuren te smeden die haar betrokkenheid bij sociale en politieke aangelegenheden garanderen; verzoekt de Commissie te analyseren hoe het best kan worden samengewerkt met de diaspora in het kader van de brede strategie met Afrika, onder meer door bij de aanpak van gezamenlijke uitdagingen synergieën tussen interne en externe financieringsinstrumenten te benutten;
22. wijst erop dat de geldovermakingen van de diaspora essentieel zijn voor lokale economieën; waarschuwt dat de geldovermakingen naar Afrika volgens de Wereldbank in 2020 naar verwachting met ongeveer 20 % zullen dalen door de COVID-19-crisis, met name in de minste ontwikkelde landen waar zij een vitale inkomstenbron vormen voor arme huishoudens; verzoekt de EU en de Afrikaanse landen daarom te werken aan een verlaging van de kosten van geldovermakingen naar minder dan 3 % tegen 2030, in overeenstemming met SDG 10.c;
23. wijst erop dat het welslagen van het partnerschap zal afhangen van de financiering die ervoor wordt uitgetrokken; pleit voor massieve steun voor Afrika in het kader van het toekomstige NDICI en wijst erop dat de EU-landen nog steeds de grootste donoren zijn in Afrika; betreurt het dat veel lidstaten de doelstelling om 0,7 % van hun bni aan ontwikkelingshulp te besteden niet hebben gehaald en dat sommige lidstaten hun bijdrage in het kader van ontwikkelingshulp zelfs hebben verlaagd;
24. benadrukt dat in het hernieuwde partnerschapskader concrete acties moeten worden voorzien om een grotere mobilisatie van binnenlandse middelen in Afrikaanse landen te bevorderen, zoals steun voor de bestrijding van corruptie en de ontwikkeling van eerlijke en doelmatige belastingstelsels, en het aanpakken van belastingontduiking en -ontwijking, zodat de betrekkingen tussen de EU en Afrika steeds minder zijn gebaseerd op een donor-ontvanger-relatie en Afrikaanse landen beter in staat zijn duurzame ontwikkeling te bewerkstelligen;
25. pleit ervoor in de EU-begroting meer fondsen afkomstig uit nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een belasting op financiële transacties, beschikbaar te stellen voor ontwikkelingssamenwerking;
26. herinnert eraan dat het beginsel van eigen verantwoordelijkheid inhoudt dat ontwikkelingsbeleid en -programma’s pas een slaagkans hebben als zij door de ontwikkelingslanden worden geleid en op landspecifieke situaties en behoeften zijn toegespitst; benadrukt dat het in dit kader van belang is samen te werken met het maatschappelijk middenveld en lokale gemeenschappen, teneinde rekening te kunnen houden met de behoeften en kwetsbaarheden van mensen;
27. roept op tot de totstandbrenging van bewakingsmechanismen en het waarborgen van volledige transparantie en verantwoordingsplicht met betrekking tot EU-financiering;
28. hamert op het feit dat de hulp van de EU er niet toe mag bijdragen dat conflicten langer duren of dat het roofzuchtige gedrag van autocratische regimes, dat de oorzaak is van tal van sociaal-economische problemen en politieke conflicten in Afrika, wordt bevorderd; beklemtoont dat het nastreven van gemeenschappelijke belangen en samenwerking moet stroken met het internationaal recht, de fundamentele waarden van de EU en de ondersteuning van de democratie, goed bestuur en de mensenrechten;
29. verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten coherenter en eendrachtiger op te treden in hun betrekkingen met het Afrikaanse continent en derhalve hun beleid onderling af te stemmen, met bijzondere aandacht voor inspanningen om kaders voor economische kansen en werkgelegenheid tot stand te brengen;
30. is van mening dat bij een partnerschap alle 27 landen van de EU en alle 55 landen van de AU moeten zijn betrokken; pleit voor volledige betrokkenheid van alle EU-lidstaten teneinde de zichtbaarheid van het partnerschap en de waarde ervan onder Europeanen en partnerlanden te vergroten, zodat beter kan worden gecommuniceerd over gezamenlijke acties en ambities;
Partners voor menselijke en economische ontwikkeling
31. pleit ervoor menselijke ontwikkeling centraal te zetten in de strategie teneinde te garanderen dat niemand achterblijft, waarbij prioriteit dient te worden toegekend aan de bestrijding van armoede, ongelijkheid en discriminatie, en democratie, de rechtstaat, goed bestuur en mensenrechten voor iedereen moeten worden gewaarborgd, met bijzondere aandacht voor de meest gemarginaliseerde en kwetsbare bevolkingsgroepen; onderstreept dat ook prioriteit moet worden toegekend aan toegang tot elementaire sociale diensten als voedsel, water en sanitair, kwalitatief hoogwaardige gezondheidsstelsels en kwalitatief hoogwaardig onderwijs en aan sociale bescherming en milieubescherming;
32. is van mening dat het fundamenteel is om fatsoenlijke arbeidsomstandigheden te garanderen, de sociale rechten te versterken, sociale en arbeidsdialogen te verbeteren, kinderarbeid en dwangarbeid uit te bannen en werkplekken gezonder en veiliger te maken;
33. benadrukt uitdrukkelijk dat functionerende overheidsinstellingen, autoriteiten en infrastructuur een belangrijke rol vervullen en is van mening dat, wanneer zij ontbreken, dit een belangrijke belemmering vormt voor ontwikkeling, vooruitgang en vrede; onderstreept dat veiligheid, stabiliteit en uiteindelijk welvaart en duurzame ontwikkeling in de betrokken regio’s alleen kunnen worden bereikt als een allesomvattende strategie wordt gevolgd; onderstreept het belang van democratische hervormingen, goed bestuur en de opbouw van staatsstructuren voor duurzame ontwikkeling; wijst erop dat door de rechtstaat te bevorderen, corruptie te bestrijden en de toegang tot de rechter te vergemakkelijken een aanzienlijke bijdrage kan worden geleverd aan de uitoefening van grondrechten door burgers in beide continenten;
34. wijst erop dat een aantal landen weliswaar nog kampen met corruptie en het ontbreken van goed bestuur en sociale en politieke vrijheden, maar dat veel landen een begin hebben gemaakt met de transitie naar hervorming en democratie; herinnert eraan dat landen die deze transitie doormaken bijzonder kwetsbaar zijn en moeten kunnen rekenen op de EU wanneer zij steun vragen; pleit daarom voor goed gecoördineerde steun en bijstand voor die landen bij het opbouwen van meer veerkrachtige staten en maatschappijen, teneinde het door hun bevolking geuite streven naar positieve verandering te handhaven en te steunen; beveelt aan dat de vicevoorzitter van de Europese Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) speciale ad-hoccontactgroepen opzet om EU-brede steun aan individuele transitielanden te stroomlijnen en faciliteren; is van mening dat er meer moet worden gedaan om inclusieve politieke meerpartijenstelsels en verantwoordelijk democratisch bestuur in Afrika, met name in fragiele staten, te bevorderen door werkgroepen bestaande uit burgers en overheden en parlementair toezicht te faciliteren, onder meer door gebruik te maken van technologieplatformen, teneinde de inbreng van burgers over beleidskwesties te verzamelen en beste praktijken te stimuleren aan de hand van peer-to-peer gedachtewisselingen om de verantwoordingsplicht en aanspreekbaarheid van de overheid te verbeteren, hetgeen fundamenteel is om tot duurzame ontwikkeling te komen, mondiale uitdagingen aan te pakken en het risico van grotere instabiliteit te beperken;
35. onderstreept dat het belangrijk is vrije en eerlijke verkiezingen met concurrerende kandidaten en geloofwaardige verkiezingsprocessen te ondersteunen; steunt de coördinatie tussen de EU en de AU inzake verkiezingswaarnemingsmissies en de bijstand met het oog op de versterking van de capaciteit van de AU om verkiezingswaarneming op de lange termijn te organiseren die beantwoordt aan de internationale normen, alsook bilaterale samenwerking met de respectieve landen en hun maatschappelijke organisaties, met als doel te komen tot inclusieve, transparante en geloofwaardige verkiezingen in Afrika; wijst daarom op de talrijke verkiezingswaarnemingsmissies van de EU, die sterk worden ondersteund door het Europees Parlement; spoort de EU, Europese ngo’s, politieke partijen en maatschappelijke organisaties ertoe aan nauw samen te werken met hun Afrikaanse tegenhangers, met inbegrip van ambtenaren, om een stevige politieke dialoog op te zetten met behulp van de ontwikkeling van thematische beleidsmaatregelen, om krachtige praktijken voor democratisch bestuur te stimuleren, de vertegenwoordiging en inclusie van gemarginaliseerde bevolkingsgroepen te verbeteren en de deelname van het maatschappelijk middenveld en burgers aan het openbare leven op alle niveaus te bevorderen;
36. waardeert de geleverde inspanningen om Afrika’s eigen mechanismen en regelgeving inzake de bescherming van de mensenrechten te versterken, zoals het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren en de bijbehorende protocollen, het Afrikaans handvest inzake democratie, verkiezingen en bestuur, de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en volken en het Afrikaans Hof voor de Rechten van de Mens en Volken; stelt het op prijs dat dergelijke mechanismen en regelgeving voorzien in aanhoudende bijstand voor de Afrikaanse partners bij de aanpassing van hun eigen mensenrechteninstrumenten en -mechanisme aan internationaal erkende beginselen, wetten en normen;
37. wijst op de belangrijke rol die het Internationaal Strafhof vervult bij de bestrijding van straffeloosheid en het in ere houden van de waarden van vrede, veiligheid, gelijkheid, billijkheid, rechtvaardigheid en genoegdoening; vraagt de EU en Afrikaanse staten het Statuut van Rome en het Internationaal Strafhof te blijven steunen; verzoekt alle Afrikaanse staten die dit nog niet hebben gedaan het Statuut van Rome te ondertekenen en te ratificeren;
38. beklemtoont hoe belangrijk het is om in eerste instantie de belangen van het kind in overweging nemen en om het recht op een zorgeloze jeugd en het recht op welzijn voor alle kinderen te bevorderen; pleit ervoor urgent aandacht te besteden aan kinderen die in moeilijke en gemarginaliseerde omstandigheden leven, met name in Afrika ten zuiden van de Sahara en in een aantal andere conflict- of extreem arme gebieden, en wier grondrechten, zoals het recht op toegang tot onderwijs, elementaire gezondheidszorg en, meer in het algemeen, het recht op een kindertijd, maar al te vaak worden geschonden; verzoekt daarom om de volledige toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind;
39. wijst erop dat de Afrikaanse bevolking de afgelopen 30 jaar is verdubbeld en dat deze sterke demografische groei zich de komende decennia naar verwachting zal voortzetten; beklemtoont daarom hoe belangrijk het is om een gezamenlijke AU-EU-strategie te ontwikkelen die kinderen en jongeren centraal zet in het partnerschap en rekening houdt met de conclusies van de Jeugdtop die in 2017 plaatsvond;
40. beklemtoont dat de positie van jongeren het best kan worden versterkt door mogelijkheden voor hen te ontwikkelen en bevorderen om hogerop te komen, in het bijzonder in de vorm van arbeids- en ondernemingskansen en mogelijkheden om deel te nemen aan democratische processen en besluitvorming; is van mening dat deze strategie moet zorgen voor meer mogelijkheden voor jongerenuitwisselingen en in het bijzonder vrijwilligerswerk, waarbij in het kader van voorgestelde contacten en projecten prioriteit moet worden toegekend aan de zeventien SDG’s;
41. verzoekt de instellingen van de Europese Unie en de Afrikaanse Unie stagemogelijkheden voor jonge Europeanen te creëren in de landen van de Afrikaanse Unie en voor jonge Afrikanen in de Europese Unie, zodat zij kunnen worden opgeleid op het gebied van de respectieve integratieprocessen;
42. verzoekt de EU universele toegang te bevorderen voor alle jongeren, in al hun diversiteit, met inbegrip van tienermeisjes en meisjes met een handicap, tot voor jongeren geschikte gezondheidsdiensten, waaronder diensten met betrekking tot seksuele en reproductieve gezondheid en hiv, die rechtvaardig, toegankelijk, betaalbaar en op hun behoeften afgestemd zijn, ook in conflictsituaties en humanitaire crises;
43. wijst erop dat door het ontbreken van betrouwbare registers van de burgerlijke stand in sommige Afrikaanse staten veel burgers wettelijk niet bestaan en derhalve geen burgerrechten, democratische uitdrukkingsmogelijkheden of stemrecht hebben; beklemtoont dat de demografische statistieken hierdoor minder betrouwbaar en relevant zijn;
44. beklemtoont hoe belangrijk het is om te investeren in concrete EU-initiatieven waarmee wordt beoogd Afrikaanse nationale registers van de burgerlijke stand te versterken en te garanderen dat deze diensten toegankelijk en vertrouwelijk zijn, en Afrikaanse overheden te helpen met investeringen in veilige en innovatieve technologische oplossingen om de registratie van geboorten te vergemakkelijken overeenkomstig SDG 16.9;
45. is van oordeel dat prioriteit moet worden toegekend aan gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes en dat deze aspecten in alle dimensies van het partnerschap moeten worden verwerkt; verzoekt zijn evenknieën derhalve de rol van vrouwen in en hun bijdrage aan de economie en maatschappij te bevorderen, en hierbij hun burger- en wettelijke rechten, met inbegrip van het recht op eigendom en het recht om actief te zijn in verschillende economische en politieke sectoren, te erkennen; juicht de sterkere politieke vertegenwoordiging van vrouwen in een aantal Afrikaanse landen toe; stelt echter vast dat vrouwen in een aantal landen op het Afrikaanse continent nog steeds ondervertegenwoordigd zijn; beklemtoont dat de eerbiediging en volledige verwezenlijking van de mensenrechten van vrouwen de grondslag vormen van een democratische samenleving; is bijgevolg van oordeel dat deze grondrechten en doelstellingen moeten worden verwezenlijkt om een echt democratische samenleving tot stand te brengen;
46. is van mening dat in het kader van het onlangs gepresenteerde GAP III met name de inspanningen moeten worden geïntensiveerd om een eind te maken aan gendergerelateerd geweld, vrouwenbesnijdenis en gedwongen huwelijken; verzoekt de Commissie synergieën te garanderen tussen het partnerschap EU-Afrika en GAP III teneinde gendergelijkheid te verwezenlijken; pleit ervoor in het partnerschap EU-Afrika bijzondere aandacht te besteden aan de deelname van vrouwen aan besluitvorming; pleit voor een gezamenlijke routekaart met de doelstellingen die moeten worden verwezenlijkt op het gebied van vrouwenrechten;
47. onderstreept dat alomvattende seksuele voorlichting met name cruciaal is om gendergelijkheid te bevorderen, schadelijke gendernormen te veranderen en seksueel, gendergerelateerd en huiselijk geweld, evenals ongewenste zwangerschappen en hiv-infecties, te voorkomen;
48. benadrukt dat de toegang tot en de eerbiediging van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten cruciale aspecten zijn van het partnerschap EU-Afrika; wijst erop dat dringend aandacht moet worden besteed aan het feit dat de gevolgen van de coronacrisis hebben geleid tot een verdere beperking van de toegang tot diensten en voorlichting op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en de discriminatie van en het geweld tegen vrouwen hebben verergerd; verzoekt de Commissie prioriteit toe te kennen aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in het nieuwe partnerschap EU-Afrika en zich in te zetten voor de bevordering, bescherming en uitoefening van het recht van elke persoon om volledige controle te hebben en vrij en verantwoord te beslissen over kwesties in verband met hun seksualiteit en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, zonder discriminatie, dwang of geweld;
49. merkt op dat personen met een handicap nog steeds het slachtoffer worden van meerdere vormen van discriminatie; pleit ervoor de rechten van personen met een handicap in Afrika in de hele strategie en in alle financiële instrumenten die worden gemobiliseerd te integreren, en verzoekt om hun actieve participatie in de samenleving en systematische betrokkenheid bij de formulering en uitvoering van strategieën waarmee wordt beoogd hun inclusie, met name op het gebied van onderwijs, ondernemerschap en de digitale transformatie, te bevorderen; is van mening dat dit alleen kan worden bereikt aan de hand van een zinvolle betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, waaronder organisaties van personen met een handicap;
50. uit zijn bezorgdheid over het geweld en de discriminatie, in het bijzonder met betrekking tot toegang tot gezondheidszorg, waarvan LGBTI-personen nog steeds het slachtoffer worden en verzoekt de twee continenten zich meer in te spannen om hun rechten te beschermen;
51. herinnert aan de essentiële rol van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van lokale ngo’s, en de vrijheid van meningsuiting en de pers voor een goedwerkende democratie; wijst erop dat de meervoudige rollen en bijdragen van maatschappelijke organisaties moeten worden erkend en bevorderd; vraagt de twee continenten een kader te garanderen dat maatschappelijke organisaties in staat stelt deel te nemen aan de formulering en evaluatie van beleid op de verschillende niveaus van besluitvorming;
52. beklemtoont dat er een belangrijke rol is weggelegd voor een vrije en geanimeerde media- en perssector en herinnert eraan dat dit van cruciaal belang is voor een goed geïnformeerd publiek dat zijn eigen prioriteiten kan vastleggen en om de weerbaarheid tegen nepnieuws te vergroten; moedigt verdere Afrikaanse inspanningen op het gebied van mediavrijheid en steun voor journalisten aan en onderstreept dat de vrije pers een belangrijke rol speelt in de bestrijding van corruptie en het toezicht op overheden en hun verantwoordingsplicht;
53. wijst erop dat gezondheid een noodzakelijke voorwaarde voor menselijke ontwikkeling is en dat het recht op gezondheid een grondrecht is; onderstreept dat volledige aandacht moet worden besteed aan de multidimensionale aard van gezondheid; benadrukt het belang van een veilige omgeving voor de bescherming van de volksgezondheid en is van mening dat de “één gezondheid”-benadering in alle componenten van het toekomstige partnerschap moet worden geïntegreerd;
54. benadrukt dat er een echte partnerschap moet worden opgezet op het gebied van gezondheid waarmee wordt beoogd gezondheidsstelsels te versterken door de rol van gemeenschappen te vergroten; onderstreept dat de opbouw van de capaciteiten van landen de basis moet vormen voor de bevordering van universele toegang tot adequate, toegankelijke en betaalbare gezondheidszorg voor iedereen door een betere publieke verlening van gezondheidsdiensten;
55. benadrukt voorts dat in dit partnerschap de nadruk moet liggen op onderzoek en ontwikkeling op het gebied van wereldwijde gezondheid en de intensivering van de samenwerking tussen de EU en Afrika op het gebied van gezondheidsonderzoek en -innovatie, zodat de lokale Afrikaanse en Europese productiecapaciteit voor gezondheidsproducten, medische apparatuur en geneesmiddelen een gezamenlijke impuls kan worden gegeven; dringt er met dit doel voor ogen bij de EU op aan Afrikaanse landen, met name de minst ontwikkelde, te helpen met een doelmatige benutting van de bewegingsruimte met het oog op de bescherming van de volksgezondheid waarin de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (Trips-overeenkomst) voorziet, zoals dwanglicenties en parallelle invoer; moedigt netwerkvorming tussen Afrikaanse en Europese wetenschappelijke gemeenschappen en uitwisselingen van expertise en ervaring aan, en benadrukt dat het fenomeen van namaakgeneesmiddelen moet worden aangepakt;
56. benadrukt dat toegang tot water, sanitair en sanitaire diensten een essentiële randvoorwaarde is voor elke maatregel om de volksgezondheid te verbeteren en de overdracht van ziekten tegen te gaan, en een essentieel element moet vormen van de samenwerking tussen de EU en Afrika; dringt erop aan dat de inspanningen op het gebied van waterbeheer en -governance, de bouw van infrastructuur en de bevordering van en voorlichting over hygiëne moeten worden geïntensiveerd; pleit voor gerichte verbeteringen in de toegang tot deze diensten, met name voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en bevolkingsgroepen die lijden onder discriminatie;
57. wijst op de baten voor de volksgezondheid van routinematige kinderimmunisatie en pleit voor de verdere versterking van programma’s op het gebied van immunisatie; benadrukt dat de coronaviruscrisis heeft aangetoond dat de toegang tot vaccins en behandeling moet worden gewaarborgd, en verzoekt de twee continenten nauw samen te werken om te garanderen dat iedereen hiervan kan profiteren;
58. uit zijn bezorgdheid over het feit dat er steeds meer onderling verbonden crises ontstaan op gebieden als gezondheid, voedsel, milieu en veiligheid, en dat de situatie naar verwachting zal verslechteren door klimaatverandering en biodiversiteitsverlies, en vestigt daarom de aandacht op het belang van een alomvattende versterking van de weerbaarheid van mensen en ecosystemen en van sectoroverschrijdende crisispreventie en -paraatheid, toezicht en beheers- en responscapaciteiten in de toekomstige strategie en de gecombineerde strategie voor de toekomstige respons op wereldwijde pandemieën; pleit ervoor zorgvuldiger aandacht te besteden aan modellen van sociale bescherming universeel inkomen en de formalisering van de informele economie, en onderstreept het belang van de bevordering van fatsoenlijk werk en sociale dialoog; moedigt aan dat de toegang tot onderwijs, opleiding en arbeid wordt bevorderd in situaties die worden gekenmerkt door fragiliteit, crisis en langdurige crisis, aangezien dit belangrijke factoren zijn voor stabiliteit en het waarborgen van bestaanszekerheid;
59. beklemtoont dat inclusief, toegankelijk en kwalitatief hoogwaardig onderwijs een grondrecht en een essentiële voorwaarde is voor kinderbescherming en de empowerment van meisjes in het bijzonder, onder meer in noodsituaties;
60. herinnert eraan dat Afrika een van de grootste jonge bevolkingen ter wereld heeft, hetgeen tot enorme uitdagingen leidt op het gebied van onderwijs, maar tegelijkertijd een troef is voor de toekomstige ontwikkeling van het continent; wijst op de belangrijke rol die onderwijs speelt door de rol van burgers in de maatschappij vorm te geven en duurzame economische groei en werkgelegenheid te stimuleren; beklemtoont dat analfabetisme en een gebrek aan hoogwaardig onderwijs en gekwalificeerde professionals een belemmering vormen voor duurzame ontwikkeling; beklemtoont dat onderwijs voor iedereen een horizontale en holistische kwestie is die van invloed is op elke dimensie van de SDG’s; beklemtoont het belang van SDG 4.1, gericht op gratis en kwalitatief lager en middelbaar onderwijs gedurende 12 jaar voor iedereen;
61. is van mening dat onderwijs een prioriteit moet zijn bij ontwikkelingshulp, in het bijzonder in de minst ontwikkelde landen, en een belangrijke pijler van het partnerschap Afrika-EU; pleit ervoor in het kader van het nieuwe partnerschap prioriteit toe te kennen aan het opleiden van leraren en het versterken van onderwijsstructuren, met name in fragiele en door conflicten geteisterde landen; verzoekt om actie om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan, met name in plattelandsgebieden, in het bijzonder door te zorgen voor adequate schoolkantines en sanitaire diensten; pleit voor de bevordering van beroepsopleiding; verzoekt staten aanzienlijk te investeren in infrastructuur en digitalisering zodat zoveel mogelijk kinderen uit plattelands- en stedelijke gebieden zich in het onderwijssysteem kunnen integreren;
62. benadrukt dat de belemmeringen moeten worden weggenomen waarmee meisjes worden geconfronteerd wanneer zij toegang willen krijgen tot onderwijs en opleiding die kwalitatief hoogwaardig, veilig en inclusief zijn, op alle niveaus en in alle situaties, met inbegrip van conflict- en humanitaire settings; beklemtoont dat “inclusief” onderwijs betekent dat het recht van alle kinderen, ongeacht hun geslacht, sociaaleconomische status, culturele achtergrond en godsdienst, op gelijke toegang tot onderwijs volledig wordt geëerbiedigd, met bijzondere aandacht voor gemarginaliseerde gemeenschappen en kinderen met een handicap;
63. beklemtoont dat er sterkere connecties nodig zijn tussen onderwijs, de ontwikkeling van vaardigheden en werk teneinde de volledige participatie van jongeren op de arbeidsmarkt mogelijk te maken, met name door digitale en groene vaardigheden standaard op te nemen in lesprogramma’s; onderstreept dat kwalitatief hoogwaardig technisch en beroepsonderwijs en kwalitatief hoogwaardige technische beroepsopleidingen cruciaal zijn voor de jongerenwerkgelegenheid en moeten worden aangemoedigd; pleit ervoor dialoog met de particuliere sector te bevorderen om aan te moedigen dat opleidingen worden afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt;
64. pleit voor netwerkvorming tussen Afrikaanse en Europese universiteiten en voor het versnellen van kennisuitwisseling; verzoekt om meer mobiliteit tussen Noord en Zuid en tussen Zuid en Noord op het gebied van beroepsopleiding, beurzen en academische uitwisselingsprogramma’s voor jongeren in Afrika en de EU, bijvoorbeeld via Erasmus en Erasmus voor jonge ondernemers, waarmee wordt beoogd nieuwe ondernemers te helpen de nodige vaardigheden te verwerven om een bedrijf te runnen;
65. betreurt dat in de mededeling van de Commissie de dimensie van het buitenlands cultureel beleid en de veelbelovende mogelijkheden dankzij een verdiepte culturele samenwerking tussen Europa en Afrika niet aan de orde komen; beklemtoont het belang van culturele dialoog tussen Europa en Afrika en is van mening dat via culturele betrekkingen en interculturele dialoog vertrouwen kan worden gekweekt en een gevoel van samenhorigheid kan worden bevorderd binnen het partnerschap; pleit voor coördinatie tussen de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van de lidstaten, EU-delegaties en Europese en lokale belanghebbenden, en met het netwerk van nationale culturele instellingen van de EU voor de uitvoering van gemeenschappelijke projecten en gezamenlijke acties in derde landen, op basis van de beginselen van culturele betrekkingen, met bijzonder aandacht voor het kweken van wederzijds vertrouwen en begrip door middel van dialogen van mens tot mens tussen Europa en Afrika;
66. wijst erop dat met culturele samenwerking binnen de EU en met partnerlanden een wereldorde wordt bevorderd die is gebaseerd op vredeshandhaving en het bestrijden van extremisme en radicalisering door middel van interculturele en interreligieuze dialoog over democratie, de rechtstaat, vrijheid van meningsuiting, mensenrechten en fundamentele waarden;
67. benadrukt dat het Afrikaanse erfgoed en de Afrikaanse culturele identiteit, geschiedenis en kunst moeten worden bevorderd; pleit ervoor culturele goederen terug te geven aan Afrikaanse landen en de randvoorwaarden tot stand te brengen voor de permanente restitutie van Afrikaans erfgoed aan Afrika; verzoekt de EU en Afrika een “cultuur van herdenking” tot stand te brengen waarbinnen beide continenten overblijfselen van het koloniale verleden in de huidige betrekkingen kunnen aanmerken en kunnen onderhandelen over passende maatregelen om die weg te nemen;
68. wijst op de rijke linguïstische diversiteit van het Afrikaanse continent; verzoekt de EU en de lidstaten deze diversiteit in hun toekomstige betrekkingen te beschermen; beklemtoont nogmaals hoe belangrijk het is nauw samen te werken met UNESCO om de bescherming van de culturele en linguïstische diversiteit te waarborgen en gemeenschappelijke gronden voor samenwerking te vinden;
Partners voor een duurzame en inclusieve groei
69. wijst erop dat de Europese Unie sterke economische banden heeft met Afrikaanse staten en dat deze banden in de toekomst verder moeten worden versterkt om te zorgen voor een productieve transformatie van de regio en voor het opbouwen van veerkracht; wijst erop dat China zijn aanwezigheid in Afrika heeft versterkt, terwijl de EU-lidstaten slechts zeer selectieve belangstelling voor handel met en investeringen in Afrikaanse landen hebben getoond, wat verklaart waarom het handelsvolume tussen de EU en de meeste Afrikaanse landen nog steeds relatief beperkt is; benadrukt dat de EU haar economische partnerschap met Afrika op een geheel andere leest moet schoeien, wat betekent dat zij een nieuwe visie moet ontwikkelen waarin de EU en Afrika een voor beide partijen voordelig duurzaam partnerschap ontwikkelen, waarbij de economische, commerciële en handelsbetrekkingen worden geheroriënteerd naar solidariteit en samenwerking, en waarbij een eerlijke en ethische handel wordt gewaarborgd; onderstreept dat wezenlijke duurzame ontwikkeling in alle Afrikaanse landen een basisvoorwaarde voor dit partnerschap is; benadrukt in dit verband de noodzaak om investeringen te doen en gerichte steun te verlenen en de beleidscoherentie voor ontwikkeling te waarborgen;
70. onderstreept zijn overtuiging dat Afrika, een continent dat rijk is aan natuurlijke hulpbronnen, met dynamische en zich ontwikkelende economieën met een hoog groeipercentage, een toenemende middenklasse en een jonge en creatieve bevolking, een kansrijk continent is dat bij verschillende gelegenheden heeft aangetoond dat economische vooruitgang en ontwikkeling mogelijk zijn;
71. benadrukt hoe belangrijk het is rekening te houden met alle structurele oorzaken van en externe factoren die bijdragen aan de onveiligheid en armoede in Afrika door iets te doen aan de onderliggende oorzaken van conflicten, honger, klimaatverandering, ongelijkheid, gebrek aan basisvoorzieningen en ongeschikte landbouwmodellen, en door politieke en inclusieve oplossingen voor conflicten te bevorderen en een alomvattende benadering toe te passen waarin bijzondere aandacht uitgaat naar het verlichten van het lijden van de meest kwetsbare segmenten van de bevolking;
72. wijst erop dat het belangrijk is de binnenlandse productie- en fabricagecapaciteit te versterken, omdat dit de afhankelijkheid van buitenlandse invoer zou helpen verlagen; onderstreept dat Afrika een industriële en infrastructurele transformatie behoeft die alleen mogelijk is door middel van grote duurzame investeringen waarbij publiek-private samenwerkingsverbanden een haalbare optie vormen om ontwikkeling te bevorderen; merkt op dat het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling (EFDO) investeringen moet financieren die inclusieve en duurzame economische en sociale ontwikkeling bevorderen, op basis van toegankelijkheid en het beginsel “universal design for all”, waarbij de tekortkomingen waarvan sprake is in de minst ontwikkelde landen moeten worden onderkend;
73. beklemtoont dat investeringen van de particuliere sector de lokale markt en bevolking ten goede moeten komen en gericht moeten zijn op segmenten die nauwelijks toegang hebben tot financiering, zodat de inclusiviteit van financiering voor gemarginaliseerde groepen kan worden gewaarborgd, bijvoorbeeld door middel van directe investeringen in lokale micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en bedrijfsmodellen van de sociale economie, met name familiebedrijven;
74. pleit voor sterke monitoring- en evaluatiemechanismen om te garanderen dat deze doelstellingen worden verwezenlijkt; onderstreept dat het versterken van de positie van het maatschappelijk middenveld, teneinde een maatschappelijke partner bij de investeringen te betrekken, een essentieel aspect is van het beleid van de EU ten aanzien van en met de Afrikaanse landen;
75. wijst nogmaals op de bevindingen uit het recente beoordelingsverslag van het EFDO, die duiden op een gebrek aan bewijs voor het ontwikkelingspotentieel, de additionaliteit en de verantwoordelijkheid van landen met betrekking tot mechanismen voor gemengde financiering;
76. is ingenomen met het initiatief “pact met Afrika” van de G20, dat in 2017 werd opgestart ter bevordering van particuliere investeringen in Afrika, met inbegrip van investeringen in infrastructuur, en acht dit een geschikt platform om uitgebreide, gecoördineerde en landspecifieke hervormingsagenda’s naar voren te brengen; is tevreden dat tot dusver twaalf Afrikaanse landen zich hebben aangesloten bij het initiatief;
77. onderstreept dat bij de samenwerking tussen de EU en Afrika op het gebied van handel en economie prioriteit moet worden toegekend aan regionale integratie op het Afrikaanse continent; verzoekt de Unie haar steun voor Afrikaanse integratiestrategieën te intensiveren en te garanderen dat er sprake is van consistentie tussen de continentale, regionale en nationale niveaus waarop deze worden uitgevoerd;
78. verzoekt de Commissie de ambities van Afrika voor een continentale vrijhandelszone te ondersteunen; is ingenomen met de oprichting van het Afrikaanse continentale vrijhandelszone (AfCFTA) en onderstreept het enorme potentieel ervan als instrument om handel binnen Afrika en regionale integratie te bevorderen en de toegang van Afrika tot wereldwijde markten te verbeteren; onderstreept dat de AfCFTA mogelijkheden zou moeten bieden voor integratie die ten goede komt aan alle Afrikaanse bevolkingsgroepen, ook de meest gemarginaliseerde; wijst erop dat er qua ontwikkeling verschillen bestaan tussen Afrikaanse landen, waarmee rekening moet worden gehouden zodat de ongelijkheden niet groter worden; is van mening dat bij de steun van de EU aan de AfCFTA de nadruk moet liggen op de ontwikkeling van regelgevingskaders om een “race naar de bodem” met betrekking tot sociale en milieunormen te vermijden; is van mening dat de AfCFTA en de lopende inspanningen op het gebied van regionale integratie goede mogelijkheden bieden om het internationale investeringsregime in evenwicht te brengen door het meer verantwoord en rechtvaardig te maken en ervoor te zorgen dat het bijdraagt aan duurzame ontwikkeling;
79. benadrukt dat er in Afrika behoefte bestaat aan de oprichting en diversificatie van intracontinentale waardeketens zodat meer toegevoegde waarde kan worden gegenereerd in de Afrikaanse staten zelf; onderstreept de noodzaak om technische bijstand te bieden met betrekking tot grenssamenwerking en andere technische kwesties met het oog op de ontwikkeling van de regionale waardeketen; constateert dat er nog steeds aanzienlijke obstakels voor dit soort handel bestaan ten gevolge van tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen, alsook ten gevolge van de gebrekkige infrastructuur en hoge transactiekosten; wijst derhalve op de noodzaak om fors te investeren in de vervoersinfrastructuur om de handel binnen Afrika te bevorderen;
80. benadrukt dat de EU en de Afrikaanse Unie een gemeenschappelijk belang hebben bij een stabiel en gereguleerd multilateraal handelssysteem waarvan de Wereldhandelsorganisatie (WTO) de centrale pijler vormt;
81. wijst erop dat het een van de grootste uitdagingen voor de ontwikkelingslanden is om via economische diversificatie op te klimmen in de mondiale waardeketen; dringt erop aan dat de EU geen handelsbeleid voert dat Afrikaanse landen in het algemeen verbiedt uitvoerheffingen op grondstoffen in te stellen, voor zover dit in overeenstemming is met de WTO-regels;
82. wijst erop dat vrije en eerlijke handel met het Afrikaanse continent cruciaal is om duurzame ontwikkeling te kunnen bevorderen en armoede te kunnen bestrijden; verzoekt de Commissie om het maatschappelijk middenveld op alle niveaus bij de politieke dialoog te betrekken, met name bij de voorbereiding, monitoring en evaluatie van handelsovereenkomsten; benadrukt dat economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) en het stelsel van algemene tariefpreferenties (SAP) belangrijke instrumenten zijn voor de handelsbetrekkingen tussen de EU en Afrika; dringt er echter bij de Commissie op aan afwijkende perspectieven met betrekking tot EPO’s te erkennen en concrete oplossingen te zoeken om tegemoet te komen aan de punten van zorg van Afrikaanse landen, met name met betrekking tot hun prioriteit om regionale waardeketens te ontwikkelen en de handel binnen Afrika een impuls te geven; verzoekt nogmaals om een grondige analyse van de effecten van EPO’s;
83. roept op tot het systematisch opnemen van bindende en afdwingbare mechanismen voor de tenuitvoerlegging van de hoofdstukken over mensenrechten, arbeids- en milieunormen in alle huidige en toekomstige EPO’s, waarbij het benadrukt dat de overeenkomsten moeten aansluiten bij het ontwikkelingsbeleid en de SDG’s, met name wat betreft hun effect op ontbossing, klimaatverandering en biodiversiteitsverlies;
84. merkt op dat Afrikaanse landen, hoewel zij meer dan 50 % van de begunstigden van het SAP uitmaken, goed zijn voor minder dan 5 % van de invoer van de EU in het kader van het SAP; verzoekt de Commissie economische spelers in de begunstigde landen bij te staan, onder meer om de oorsprongsregels goed toe te passen en technische belemmeringen weg te nemen; betreurt dat het SAP tot dusver niet heeft bijgedragen aan de economische diversificatie van de begunstigde landen in Afrika; verzoekt de Commissie opnieuw te overwegen om de lijst met producten die onder de SAP-verordening vallen, uit te breiden(9);
85. verzoekt de Commissie om, gezien het bewezen groeiende risico op de verspreiding van zoönotische pathogenen in Afrika, bij te dragen aan de toepassing in Afrikaanse landen van strengere sanitaire en fytosanitaire normen, mede met betrekking tot dierenwelzijn, door middel van samenwerking en dialoog op het gebied van regelgeving;
86. wijst erop dat particuliere investeringen en publiek-private partnerschappen essentieel zijn voor de verwezenlijking van de SDG’s en voor de ontwikkeling van de lokale particuliere sector, dat ze verenigbaar moeten zijn met de mensenrechten, normen inzake fatsoenlijk werk en milieunormen, en ook met de internationale klimaatdoelstellingen en de groene transitie, en dat er in de eerste plaats mee tegemoet moet worden gekomen aan de financieringsbehoeften van zeer kleine ondernemingen en kmo’s; is in dit verband ingenomen met de inspanningen van de Commissie om van de “Afrikaans-Europese alliantie” een centrale pijler van de economische betrekkingen tussen beide continenten te maken;
87. merkt op dat kmo’s en familiebedrijven een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van lokale economieën; wijst erop dat kmo’s een belangrijke aanjager zijn van werkgelegenheid en dat in Afrika meer dan 95 % van de bedrijven kmo is; is van mening dat in de strategie prioriteit moet worden toegekend aan ondernemerschap en toegang tot financiering, en dat tegelijkertijd een betrouwbaar zakelijk klimaat tot stand moet worden gebracht; is voorts van mening dat steun voor de lokale particuliere sector doorslaggevend zal zijn in het herstel na COVID-19; wijst op de kansen van het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (Easme) van de EU om de samenwerking tussen bedrijven te bevorderen en joint ventures met Afrikaanse ondernemingen te promoten, hetgeen niet alleen de zichtbaarheid van zakelijke kansen verder zou doen toenemen, maar ook de broodnodige toegang tot financiering en technologie via een overdracht van knowhow zou bevorderen;
88. beklemtoont dat een partnerschap Afrika-EU met betrekking tot de particuliere sector sterke bepalingen inzake verantwoorde financiering moet omvatten; herinnert eraan dat nog steeds aanzienlijke vorderingen moeten worden gemaakt om misbruik door bedrijven te voorkomen en benadrukt daarom dat waarborging van de eerbiediging van de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen, mensenrechten en ecologische due diligence duidelijk moet worden aangemerkt als topprioriteit van het partnerschap EU-Afrika;
89. benadrukt dat Europese bedrijven verantwoordelijkheid dragen voor hun toeleveringsketens; verzoekt de Commissie om een ambitieus wetgevingsvoorstel betreffende bindende verplichtingen op het gebied van mensenrechten en sociale rechten voor bedrijven uit de EU op het gebied van mensenrechten en milieubescherming voor te stellen; dringt er bij de Commissie op aan om bij de ontwikkeling van dergelijke voorstellen ervoor te zorgen dat deze van toepassing zijn op de gehele toeleveringsketen en voldoen aan de OESO-richtsnoeren inzake sociale verantwoordelijkheid en mensenrechten in de handel en dat zij verenigbaar zijn met de WTO-regels, en dat de voorstellen na een zorgvuldige beoordeling functioneel worden bevonden en van toepassing zijn op alle actoren op de markt, met inbegrip van kmo’s, en bepalingen bevatten die de toegang van benadeelde partijen tot de rechter faciliteren;
90. benadrukt dat particuliere investeringen met een hefboomeffect een aanvulling moeten vormen op, en niet in de plaats mogen komen van, de toezegging van ontwikkelde landen om 0,7 % van hun bruto nationaal inkomen (bni) aan ontwikkelingshulp te besteden, waarbij 0,15-0,2 % moet worden gereserveerd voor de minst ontwikkelde landen;
91. is van oordeel dat de strategie EU-Afrika ook maatregelen moet omvatten voor de verlening van bijstand aan Afrikaanse landen zodat zij hun minerale rijkdommen kunnen omzetten in reële ontwikkelingsresultaten; pleit voor de beoordeling van de doeltreffendheid van de bestaande maatregelen, onder meer met het oog op de bedenkelijke exploitatie van Afrika door China en Rusland; verzoekt de Commissie en de Afrikaanse partners van de EU de maatregelen die vereist zijn op grond van de verordening inzake conflictmineralen(10) probleemloos in te voeren en onverwijld de lijst bekend te maken van bedrijven buiten de EU die de vereisten van die verordening niet naleven; vestigt de aandacht op de sterke punten van Europa (transparantie, hoogwaardige goederen en diensten, en democratisch bestuur) en vertrouwt erop dat de aantrekkingskracht van die fundamentele waarden een overtuigend alternatief biedt voor autoritaire modellen;
92. merkt op dat het belangrijk is de visie voor de mijnbouw in Afrika uit te voeren die in 2009 door Afrikaanse staatshoofden en regeringsleiders werd goedgekeurd ter waarborging van de transparante, billijke en optimale exploitatie van delfstoffen;
93. herinnert eraan dat de mijnbouwsector een belangrijke rol speelt in de economie van verschillende Afrikaanse landen en gekoppeld is aan een ongelijke onderlinge afhankelijkheid van hulpbronnen in vergelijking met Europa, die gecorrigeerd moet worden door de illegale uitstroom van belastinginkomsten en royalty’s in de mijnbouwsector aan te pakken met behulp van de transparantierichtlijn(11) en de jaarrekeningrichtlijn(12);
94. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over het groeiende aantal zaken van geschillenbeslechting tussen investeerders en staten (ISDS) die tegen Afrikaanse staten worden aangespannen, met name door Europese bedrijven; roept de regeringen en bedrijven in de EU op om af te zien van het gebruik van ISDS en om een einde te maken aan het grote aantal ISDS-zaken dat tegen Afrikaanse landen is aangespannen;
95. is van mening dat dit partnerschap ondernemerschap onder vrouwen en jongeren in plattelands- en stedelijke gebieden moet stimuleren en dat het met dit doel voor ogen essentieel is gelijke toegang tot economische en productieve middelen zoals financiële diensten en landrechten te bevorderen; pleit voor de ontwikkeling van uitwisselingen tussen Afrikaanse en Europese vrouwelijke ondernemers via platforms die netwerkvorming, het delen van ervaring en de productie van gezamenlijke projecten mogelijk maken;
96. wijst erop dat de positie van vrouwen kan worden versterkt door middel van krachtige bepalingen betreffende gender en handel in handelsovereenkomsten; verzoekt de Commissie in dit verband om de Afrikaanse Unie bij te staan bij de tenuitvoerlegging van haar strategie voor gendergelijkheid en empowerment, en om maatregelen vast te stellen die bijdragen aan de verwezenlijking van gendergelijkheid bij de uitvoering van haar handelsovereenkomsten met Afrikaanse landen;
97. wijst op de enorme begrotingsbeperkingen van Afrika waardoor het continent de sociaaleconomische consequenties van de pandemie niet goed kan opvangen; wijst erop dat sommige Afrikaanse landen meer geld uitgeven aan de aflossing van schulden dan aan gezondheidszorg; is van mening dat zorgvuldig aandacht moet worden besteed aan het verminderen van onhoudbare schuldenlasten die tot gevolg hebben dat niet voldoende kan worden geïnvesteerd in publieke diensten en welvaartsbevorderende maatregelen; neemt kennis van de aankondiging van de G20 over een tijdelijk moratorium op schuldaflossingen voor de zwakste ontwikkelingslanden, als een eerste stap in de goede richting; herhaalt zijn oproep aan particuliere schuldeisers om onder vergelijkbare voorwaarden aan het initiatief deel te nemen en moedigt de G20, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank, alsook de multilaterale ontwikkelingsbanken, aan om verder te gaan met de schuldverlichting en de mogelijkheden voor de opschorting van de aflossing van schulden verder te onderzoeken; pleit in bredere zin voor het opzetten van een multilateraal mechanisme voor het herschikken van schulden om de effecten van de crisis te kunnen opvangen en met het oog op de financieringsvereisten van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling; benadrukt dat maatregelen voor schuldverlichting moeten worden gekoppeld aan extra ontwikkelingshulp en dat prioriteit moet worden toegekend aan op subsidies gebaseerde financiering als standaardoptie, met name voor de minst ontwikkelde landen;
98. wijst erop hoe belangrijk het is Afrikaanse landen te ondersteunen bij het vergroten van hun vermogen om binnenlandse middelen te mobiliseren, teneinde de investeringen in universele, publieke basisvoorzieningen te vergroten; wijst erop dat het bedrag aan illegale financiële stromen, in totaal ongeveer 50 miljard USD per jaar, twee keer zo hoog is als de ontwikkelingshulp die Afrikaanse landen ontvangen en dat deze stromen dramatische gevolgen hebben voor de ontwikkeling en het bestuur van het continent; verzoekt de EU de Afrikaanse partners te helpen het bestuur te verbeteren, corruptie te bestrijden, de transparantie omtrent hun financiële en belastingstelsels te vergroten en adequate regelgevings- en monitoringmechanismen op te zetten;
99. raadt de EU en AU aan de bestaande nationale en internationale anticorruptie-instrumenten efficiënter te gebruiken en te handhaven, en nieuwe technologieën en digitale diensten in te zetten; verzoekt de EU een streng regelgevingskader inzake corruptie vast te stellen;
Partners voor een Green Deal AU-EU
100. herinnert eraan dat Afrikaanse landen en hun bevolking bijzonder hard worden getroffen door de negatieve effecten van klimaatverandering; wijst erop dat in 2019 volgens het Centrum voor Onderzoek van de Epidemiologie bij Rampen (CRED) nagenoeg 16,6 miljoen Afrikanen werden getroffen door extreme weersomstandigheden, wat neerkomt op 195 % meer dan in 2018; onderstreept dat klimaat en milieubescherming centraal moeten staan binnen het partnerschap, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en het Verdrag inzake biologische diversiteit waartoe de EU zich heeft verbonden; herinnert aan zijn verzoek om 45 % van de begroting van het toekomstige NDICI aan deze doelstellingen te wijden;
101. uit zijn bezorgdheid over het feit dat klimaatverandering stappen voorwaarts qua menselijke ontwikkeling teniet kan doen en ongunstig is voor de ontwikkelingsvooruitzichten van fragiele Afrikaanse lagelonenlanden, en waarschuwt dat dit destabilisatie, geweld en conflict tot gevolg kan hebben; beklemtoont dat de EU Afrikaanse landen concrete, voorspelbare en verantwoordelijke financiële en technische langetermijnondersteuning moet bieden zodat zij hun strategieën voor aanpassing aan de klimaatverandering (onder meer door middel van projecten op het gebied van duurzame landbouw, op ecosystemen gebaseerde aanpassing en duurzame steden) en voor beperking van de klimaatverandering, met bijzondere aandacht voor rampenpreventie en achtergestelde gemeenschappen, kunnen versterken;
102. onderstreept de cruciale rol van waterdiplomatie, aangezien het risico bestaat dat water als gevolg van de klimaatverandering een nog schaarsere hulpbron wordt; onderstreept dat er doeltreffendere klimaatdiplomatie nodig is om de samenhang tussen het binnenlands, buitenlands en internationaal klimaatbeleid te bevorderen;
103. pleit ervoor Afrikaanse landen met EU-steun te helpen hun nationaal bepaalde bijdragen (NDC’s) te verwezenlijken en hun ambitieniveau in dit opzicht te verhogen in het kader van de Overeenkomst van Parijs en het kader van Sendai, en hierbij te garanderen dat ze over toereikende financiering beschikken voor aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering, verliezen en schade en voor hun nationale biodiversiteitsstrategieën en actieplannen; benadrukt dat het toekomstige partnerschap EU-Afrika, om te waarborgen dat dergelijke steun doelmatig is, moet zijn gebaseerd op de beginselen van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid en beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling, terwijl moet worden gewaarborgd dat de groene transitie rechtvaardig en inclusief is;
104. benadrukt dat aanpassingsstrategieën een overstap op een model van op de natuur gebaseerde oplossingen moet aanmoedigen in Afrikaanse landen; pleit voor het bevorderen van een inclusieve betrokkenheid van belanghebbenden bij onder meer de ontwikkeling en uitvoering van NDC’s, nationale aanpassingsplannen en nationale plannen voor landbouwinvesteringen;
105. beklemtoont het unieke perspectief en de specifieke behoeften van kleine insulaire ontwikkelingslanden op het gebied van aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering;
106. beklemtoont voorts dat een genderdimensie moet worden geïntegreerd in klimaatmaatregelen met het oog op de specifieke consequenties die klimaatverandering en aantasting van het milieu hebben voor vrouwen en meisjes; verzoekt de Afrikaanse en Europese partners in het toekomstige partnerschap EU-Afrika meer aandacht te besteden aan de rol die vrouwen kunnen spelen door hun gemeenschappen naar duurzamere praktijken te leiden en deel te nemen aan besluitvorming inzake aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering;
107. verzoekt om de spoedige oprichting van een “Green Deal-diplomatie” met een taskforce voor de externe dimensie daarvan, die, aan de hand van een benadering op meerdere niveaus waarbij diverse belanghebbenden, waaronder lokale overheden en maatschappelijke organisaties, worden betrokken, aanbevelingen moet opstellen voor een Green Deal AU-EU; is van mening dat deze deal met name de vaststelling moet bevorderen van regelgevingskaders die de transitie naar een groene economie, de ontwikkeling van een circulaire economie en het scheppen van banen in duurzame sectoren mogelijk maken;
108. onderstreept het belang van regionale samenwerking en samenwerking via technische bijstand en de uitwisseling van informatie en goede praktijken; beklemtoont het belang van een betere communicatie omtrent toekomstige risico’s met betrekking tot het klimaat en rampen en van de bevordering van de legale overdracht van klimaatvriendelijke technologieën; verzoekt de EU hiertoe de vaststelling te bevorderen van een verklaring inzake intellectuele eigendomsrechten en klimaatverandering, vergelijkbaar met de Verklaring van Doha uit 2001 over de Trips-overeenkomst en volksgezondheid;
109. onderstreept de noodzaak van een duurzaam innovatiebeleid en van projecten die Afrikaanse landen in staat stellen een “sprong voorwaarts” te maken en oudere technologieën die meer vervuilen achter zich te laten met het specifieke doel van ecologische en sociale duurzaamheid, en roept in dit verband op tot een onderzoek naar de wijze waarop een dergelijke sprong voorwaarts kan bijdragen aan deze doelstellingen in de Afrikaanse staten;
110. wijst erop dat Afrika een uitzonderlijke biodiversiteit herbergt; uit zijn ernstige bezorgdheid over de overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen en de effecten van een verminderde biodiversiteit op de niveaus van weerbaarheid; is met name gealarmeerd over de toenemende ontbossing in Afrika; herinnert eraan dat de vernietiging van de Afrikaanse tropische bossen een onomkeerbaar verlies is van biodiversiteit en koolstofopslagcapaciteit, alsook van de habitat en leefwijzen van de inheemse gemeenschappen die in de bossen wonen; herinnert eraan dat bossen aanzienlijk bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen, de bescherming van de biodiversiteit en het voorkomen van woestijnvorming en extreme bodemerosie;
111. pleit ervoor rekening te houden met het verband tussen volksgezondheid en biodiversiteit, in overeenstemming met de “één gezondheid”-benadering; is verheugd over de aankondiging van het NaturAfrica-initiatief, waarmee wordt beoogd wilde dieren en ecosystemen te beschermen, en de herziening van het actieplan tegen de handel in wilde dieren; benadrukt dat het NaturAfrica-initiatief moet worden ontwikkeld in onderling overleg met alle belanghebbenden, met bijzondere aandacht voor de rechten van lokale gemeenschappen, inheemse volkeren en vrouwen; is van mening dat het initiatief Afrikaanse overheden en de lokale bevolking moet helpen de belangrijkste rechtstreekse oorzaken van biodiversiteitsverlies en aantasting van het milieu holistisch en systematisch aan te pakken, onder meer door goed beheerde netwerken van beschermde gebieden ondersteuning te bieden; dringt er bij de EU en Afrika op aan de rechten van inheemse volkeren op eigendom en beheer van hun land en natuurlijke rijkdommen, zoals neergelegd in de Verklaring over de rechten van inheemse volken van de VN en Verdrag nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie, te erkennen en beschermen en het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming te eerbiedigen;
112. pleit ervoor voldoende middelen toe te wijzen voor de uitvoering van de aanbevelingen van de studie van de Commissie uit 2015 getiteld “Larger than elephants: Inputs for an EU strategic approach to wildlife conservation in Africa” en de studie uit 2019 getiteld “Study on the interaction between security and wildlife conservation in sub-Saharan Africa”;
113. is van mening dat instandhoudingsinspanningen die bijvoorbeeld zijn gericht op bossen, wilde dieren en mariene en kustecosystemen moeten worden geïntensiveerd door regelgevingskaders, voldoende middelen en wetenschappelijke gegevens te benutten, en dat zij gepaard moeten gaan met acties om ecosystemen te herstellen en beheren; verzoekt de EU en Afrika tijdens de 15e Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit een voortrekkersrol te spelen bij de sluiting van een ambitieuze mondiale overeenkomst;
114. wijst erop dat oceanen de grootste bronnen van eiwitten wereldwijd zijn; wijst erop hoe belangrijk het is toe te werken naar een betere governance van oceanen, onder meer met betrekking tot de ontwikkeling van visserij en duurzame aquacultuur en een blauwe economie, aangezien dat vectoren van ontwikkeling zijn; beklemtoont dat het ondernemen van actie tegen illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visserij een prioriteit moet zijn zodat de milieueffecten kunnen worden beperkt en de duurzaamheid van visbestanden en het inkomen van vissers kunnen worden gewaarborgd;
115. verzoekt de Commissie specifiek toezicht te houden op activiteiten die verband houden met industriële visserij, aangezien deze een bedreiging kunnen vormen voor de bestanden die beschikbaar zijn voor de lokale bevolking die gebruikmaakt van traditioneel visgerei en de goede ecologische status van visbestanden kunnen verstoren;
116. wijst erop dat Afrika de minst geëlektrificeerde regio ter wereld is en benadrukt dat de toegang tot energie op het Afrikaanse continent niet uniform is; merkt op dat toegang tot betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie essentieel is voor economische en sociale ontwikkeling, ook in plattelandsgebieden; pleit ervoor het potentieel van Afrika voor de productie van hernieuwbare energie te ontwikkelen;
117. moedigt de EU en de lidstaten derhalve aan samenwerking met Afrikaanse partners in de sectoren energie en klimaat te bevorderen en intensiveren overeenkomstig de doelstellingen van de Green Deal; moedigt de Commissie aan met een ambitieus plan te komen voor de uitvoering van een partnerschap voor duurzame energie; merkt in dit kader op dat hernieuwbare energie en energie-efficiëntie cruciale elementen zijn om de kloof met betrekking tot de toegang tot energie op het Afrikaanse continent te dichten en tegelijkertijd te garanderen dat de koolstofdioxide-uitstoot voldoende wordt verminderd; verzoekt de EU en de respectieve Afrikaanse landen mogelijkheden voor wederzijds gunstige energiepartnerschappen voor de productie van waterstof uit hernieuwbare energiebronnen te benutten;
118. benadrukt hoe belangrijk het is investeringen te kanaliseren naar een koolstofvrije economie door hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen en de overdracht van technologie te bevorderen, met inbegrip van gedecentraliseerde energieproductie, kleinschalige hernieuwbare energie en technologieën op basis van zonne-energie waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de lokale vraag naar energie, onder meer met betrekking tot infrastructuur en connectiviteit;
119. onderstreept dat de verstedelijking van het Afrikaanse continent mogelijkheden biedt om stedelijke planning anders vorm te geven en oplossingen voor duurzame steden toe te passen, dat op dit gebied een intensievere dialoog moet worden gevoerd met lokale en regionale overheden en dat meer moet worden samengewerkt en beste praktijken moeten worden uitgewisseld tussen de twee continenten, in het bijzonder met betrekking tot groene infrastructuur, op ecosystemen gebaseerde benaderingen, afvalbeheer en sanitaire systemen, waarbij extra moeite moet worden gedaan om jongeren en gemarginaliseerde groepen te betrekken; pleit ervoor de ontwikkeling te ondersteunen van duurzaam stedelijk vervoer waarmee wordt beoogd de inclusie en toegankelijkheid in gemeenschappen te verbeteren, met inbegrip van vervoer naar scholen en medische centra;
Partners voor een duurzame en veerkrachtige landbouw
120. wijst erop dat de landbouw- en de levensmiddelensector in cruciaal zijn voor de economie en voor het bieden van behoorlijke en duurzame arbeidskansen op het platteland; onderstreept het feit dat het hierbij in de meeste gevallen gaat om kleine bedrijven en familiebedrijven; wijst erop dat het belangrijk is te zorgen voor een bevordering en verbetering van de maatregelen en hulpmiddelen ter ondersteuning van een verbetering van de kwaliteit en spreiding van de producten, een duurzame modernisering van de landbouwpraktijken, veilige arbeidsomstandigheden en maatregelen ter vergroting van de weerbaarheid van boeren; is van mening dat de ontwikkeling van een duurzame landbouwsector en van plattelandsgebieden centraal moet staan in de betrekkingen tussen de EU en Afrika;
121. verwelkomt het feit dat in het nieuwe partnerschap EU-Afrika wordt gepleit voor de ontwikkeling van milieuvriendelijke landbouwpraktijken; wijst erop dat het vermogen van de agro-ecologie om de economische, ecologische en sociale duurzaamheidsaspecten te combineren is erkend in belangrijke IPPC- en IPBES-rapporten en in de door de Wereldbank en de FAO geleide Internationale beoordeling van landbouwkennis, wetenschap en technologie voor ontwikkeling (IAASTD); benadrukt dat het belangrijk is zowel in nationaal beleid als in internationale fora agro-ecologie, agrobosbouw, lokale productie en duurzame voedselsystemen te bevorderen met bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van korte toeleveringsketens, zodat voedsel- en voedingszekerheid voor iedereen kan worden gegarandeerd en de duurzame productiviteit en weerbaarheid tegen klimaatverandering van de landbouwsector kunnen worden vergroot;
122. roept de EU op om rekening te houden met de conclusies van de Taskforce voor het Afrikaanse platteland betreffende de noodzaak van investeringen in voedselketens in Afrika, waarbij de nadruk moet liggen op producten met een toegevoegde waarde; verzoekt de EU en de lidstaten actief samen te werken met Afrikaanse partners om synergieën tot stand te brengen tussen het beleid met betrekking tot de strategie EU-Afrika en het Green Deal-beleid, in het bijzonder de externe dimensie van de “van boer tot bord”-strategie;
123. onderstreept het feit dat het gebruik van pesticiden in de intensieve landbouw in Afrika gevolgen kan hebben voor de gezondheid van werknemers die weinig toegang hebben tot opleidingen op het gebied van gewasbescherming en gezondheidszorg, en bovendien milieuschade kan aanrichten; dringt aan op onderwijs en opleiding op het gebied van duurzame gewasbeschermingsmethoden en alternatieven voor pesticiden en op een minimale blootstelling aan gevaarlijke stoffen; hekelt het feit dat de EU twee maten twee gewichten hanteert met betrekking tot pesticiden, door toe te staan dat gevaarlijke stoffen die in de EU verboden zijn, worden uitgevoerd naar Afrikaanse landen en andere derde landen; vraagt daarom een wijziging van de huidige EU-regels om deze juridische incoherentie weg te nemen, in overeenstemming met het Verdrag van Rotterdam van 1998 en de Green Deal;
124. is ernstig bezorgd over de grote afhankelijkheid van Afrikaans staten van de invoer van voedingsproducten, met name uit de Europese Unie, met name wanneer deze invoer bestaat uit gesubsidieerde producten waarvan de lage prijs schadelijke concurrentie vormt voor kleinschalige landbouw in Afrika;
125. is bezorgd over de door het gemeenschappelijk landbouwbeleid gesteunde uitvoer van Europees melkpoeder naar West-Afrika, die sinds de afschaffing van de melkquota door de EU in 2015 is verdrievoudigd en rampzalige gevolgen heeft voor lokale veehouders en boeren, die hiermee niet kunnen concurreren; verzoekt de Commissie om samen met de Afrikaanse regeringen en belanghebbenden naar oplossingen voor dit probleem te zoeken;
126. wijst erop dat de honger en voedselonzekerheid wereldwijd weer toenemen en dat deze trend zich zal doorzetten tenzij spoedig actie wordt ondernomen, en dat Afrika wat betreft de doelstelling om honger in 2030 uit te bannen (SDG 2) absoluut niet op schema ligt; wijst erop dat het uitbannen van alle vormen van ondervoeding en SDG 2 als prioriteiten moeten worden beschouwd in het nieuwe partnerschap, en dat hierbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar personen in de meest kwetsbare situaties;
127. benadrukt dat COVID-19 en de hieruit voortvloeiende economische crisis en sluiting van grenzen, sprinkhanenplagen en woestijnvorming de toch al problematische situatie met betrekking tot voedsel in Afrika hebben verslechterd en de kwetsbaarheden van het wereldwijde voedselsysteem hebben blootgelegd; onderstreept het potentieel van lokale en regionale markten om de huidige tekortkomingen van het voedselsysteem te corrigeren;
128. pleit ervoor bij de inspanningen op het gebied van landbouw in het kader van het partnerschap EU-Afrika prioritaire aandacht te besteden aan het waarborgen van het recht van Afrikaanse landen op voedselsoevereiniteit, het vergroten van hun voedselzekerheid en het vergroten van hun capaciteit om tegemoet te komen aan de voedingsbehoeften van hun bevolking;
129. onderstreept hoe belangrijk het is het platteland te transformeren en lokale, regionale en transparante waardeketens te versterken teneinde duurzame banen te creëren, mensenrechtenschendingen te voorkomen en klimaatverandering te beperken; benadrukt dat jongeren en vrouwen moeten worden ondersteund, in het bijzonder door middel van opleiding, toegang tot krediet en toegang tot markten; pleit ervoor hen te betrekken bij het formuleren van landbouwbeleid en collectieve acties via organisaties van kleine producenten te steunen;
130. benadrukt de essentiële rol die Afrikaanse vrouwen spelen in landbouw- en plattelandseconomieën op het Afrikaanse continent, in het bijzonder met betrekking tot voedselveiligheid; herinnert eraan dat het werk in de landbouw in Afrika bijna voor de helft wordt verricht door vrouwen, terwijl vrouwelijke landbouwers vaak kleinschalige of zelfvoorzieningslandbouw beoefenen, zonder de nodige toegang tot informatie, kredieten, land, middelen of technologie; pleit ervoor stappen voorwaarts te maken met betrekking tot de erfrechten van vrouwen en meisjes en verzoekt de EU partnerlanden op dit gebied te ondersteunen, met name wat betreft de erkenning van de volledige rechten van vrouwen op grondbezit;
131. benadrukt dat vrouwen die werkzaam zijn in de zelfvoorzienende landbouw als gevolg van de krachtige bescherming van nieuwe plantensoorten op grond van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten (UPOV) in handelsakkoorden, met bijkomende belemmeringen bij het behoud van de voedselsoevereiniteit worden geconfronteerd;
132. wijst erop dat het belangrijk is kleine landbouwbedrijven, nomadische veeteelt en andere traditionele/lokale voedselsystemen te ondersteunen zodat zij weerbaarder worden en beter kunnen bijdragen aan de voedselzekerheid, het duurzaam beheer van hulpbronnen en het behoud van de biodiversiteit;
133. pleit ervoor aandacht te besteden aan spanningen tussen gevestigde landbouwgemeenschappen en nomadische gemeenschappen, met name in regio’s met overlappende etnisch-religieuze conflicten;
134. onderstreept het belang van onderzoek en innovatie om duurzame landbouwpraktijken en productieve landbouwecosystemen en voedselsystemen in droge gebieden aan te moedigen; pleit er in dit opzicht voor in het kader van een rechtvaardige transitie de Afrikaanse traditionele kennis meer te benutten, met name op het gebied van landbouwpraktijken, visserij en de bescherming van bossen, zodat de positie van Afrikaanse volkeren en lokale gemeenschappen kan worden versterkt;
135. moedigt uitwisselingen van kennis en beste praktijken aan tussen Europese en Afrikaanse landbouwers en, in het bijzonder, contacten tussen jonge landbouwers, vrouwen en vertegenwoordigers van plattelandsgemeenten op het gebied van duurzame productiemethoden en bescherming van biodiversiteit, onder meer via verenigingen;
136. is ingenomen met het voorstel van de Taskforce voor het Afrikaanse platteland met betrekking tot de instelling van een Europees-Afrikaans jumelageprogramma waarin landbouworganen van EU-lidstaten en van partnerlanden in Afrika worden gekoppeld, met als doel het uitwisselen van duurzame beste praktijken en het bevorderen van betrekkingen tussen sterk betrokken, soortgelijke partners;
137. benadrukt dat het belangrijk is dat in het partnerschap EU-Afrika wordt ingegaan op de bescherming en bevordering van het recht van lokale gemeenschappen op toegang tot en beheer van natuurlijke hulpbronnen als land en water; hekelt het feit dat landroof in Afrika schering en inslag is; herinnert eraan dat dit een gewelddadige praktijk is die voedselsoevereiniteit ondermijnt en het voortbestaan van Afrikaanse plattelandsgemeenschappen bedreigt; benadrukt het belang van de introductie van een inclusief proces gericht op de waarborging van de effectieve deelname van maatschappelijke organisaties en lokale gemeenschappen in de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van beleidsmaatregelen en acties met betrekking tot landroof; vraagt dat in alle projecten ter bescherming van landrechten, inclusief in het kader van handel, de vrijwillige richtsnoeren voor een verantwoord beheer van grondbezit, visgronden en bossen in het kader van de nationale voedselzekerheid (VGGT) worden nageleefd en dat maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat projecten niet de landrechten in gevaar brengen van kleine boeren;
138. betreurt het gebrek aan erkenning van het strategisch belang van weidegrond, dat ongeveer 43 % van het Afrikaanse grondoppervlak vormt en dus een belangrijke koolstofput vormt; roept de Commissie op tezamen met lokale gemeenschappen en lokale belanghebbenden een strategie te ontwikkelen om volledig gebruik te maken van dit potentieel door middel van duurzaam begrazingsbeheer, bijvoorbeeld door veehouders;
139. stelt vast dat bijvoorbeeld beweidingsrechten en gemeenschapsweiden traditionele landgebruiksrechten vormen, die op gewoonterecht berusten en niet op gesecuritiseerde eigendomsrechten; benadrukt evenwel het feit dat bescherming van deze gewoonterechtelijke rechten van essentieel belang is voor de plattelandsbevolking;
Partners voor de bevordering van inclusie en ontwikkeling via digitalisering
140. benadrukt dat de digitale transformatie enorme kansen biedt om sprongen voorwaarts te maken met betrekking tot de toegang tot onderwijs, opleiding, werk en gezondheidszorg, de modernisering van de landbouwsector, het vermogen van de publieke sector om digitale diensten zoals e-ID, e-gezondheid en e-overheid te leveren en de deelname aan politieke besluitvorming, mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting, maar dat deze transformatie ook de democratie kan ondermijnen, een bedreiging kan vormen voor de burger- en mensenrechten en tot meer ongelijkheid kan leiden; benadrukt dat de digitale transformatie moet bijdragen aan betaalbare, gelijkwaardige en inclusieve toegang tot het internet en het gebruik en de ontwikkeling van diensten op basis van digitale technologie die voldoen aan de relevante internationale en nationale normen en richtsnoeren;
141. benadrukt dat naar behoren rekening moet worden gehouden met de digitale kloof; onderstreept dat prioriteit moet worden toegekend aan internetverbindingen voor de meerderheid van de gemarginaliseerde Afrikaanse gemeenschappen zodat kan worden voorkomen dat er een enorme kloof ontstaat tussen de bevolking op het platteland en in steden; is van mening dat het noodzakelijk is de digitale genderkloof te dichten teneinde een daadwerkelijk inclusieve digitale transformatie mogelijk te maken; moedigt vrouwen en meisjes aan hun potentieel met betrekking tot nieuwe technologie volledig te ontwikkelen;
142. wijst op de negatieve effecten die onlinegeweld tegen vrouwen en meisjes en seksistische haatzaaiende uitlatingen, cyberpesten, vreemdelingenhaat, desinformatie en stigmatisering kunnen hebben op de sociale inclusie en verzoekt Afrikaanse en Europese partners dergelijke kwesties binnen het partnerschap EU-Afrika aan te pakken; benadrukt dat moet worden gegarandeerd dat digitaal onderwijs en digitale geletterdheid holistisch zijn en dat onder meer aandacht wordt besteed aan “soft skills” en transversale vaardigheden als kritisch denken en intercultureel begrip;
143. benadrukt dat de productie van elektronisch afval wereldwijd uitdagingen oplevert voor de uitvoering van de Agenda 2030, met name op het gebied van gezondheid en milieu; verzoekt de EU en Afrika zich nog meer in te spannen om verantwoorde investeringen te bevorderen om de productie van elektronisch afval tot een minimum te beperken, het illegaal dumpen en de onjuiste verwerking van elektronisch afval te voorkomen, een efficiënt gebruik van hulpbronnen en recycling te bevorderen en werkgelegenheid te scheppen in de opknap- en recyclingsectoren;
144. ondersteunt de digitalisering en modernisering van het openbaar bestuur van Afrikaanse staten, met name met het oog op de ontwikkeling van betrouwbare registers van de burgerlijke stand, het verstrekken van beveiligde identiteitsbewijzen, en de bevordering van de uitwisseling van gegevens; benadrukt dat alle uitgewisselde gegevens onder de betreffende gegevensbeschermings- en privacywetgeving moeten vallen; verzoekt de EU nauw samen te werken met de Afrikaanse staten bij het ontwikkelen van mondiale normen voor gegevensbescherming, hetgeen zal helpen om de criminaliteit aan te pakken en elkaars economieën te versterken;
145. beklemtoont dat innovatie noodzakelijk is om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de groene transitie te verwezenlijken; dringt erop aan dat onderzoek en innovatie, evenals de toegankelijkheid en bruikbaarheid van digitale diensten, met het partnerschap worden ondersteund om cohesie en sociale inclusie te bevorderen; herinnert er echter aan dat er geen sprake kan zijn van een digitale transformatie zonder toegang tot energie en dat de onregelmatige aanlevering van energie in plattelandsgebieden een aanzienlijke belemmering vormt voor de toegang tot digitale diensten;
146. benadrukt dat de COVID-19-crisis een gedwongen versnelling van de digitale transformatie in Afrika in werking heeft gezet; staat positief tegenover het streven van de AU een digitale interne markt op te zetten; verzoekt de EU de ontwikkeling van een Afrikaanse digitale industrie en de vaststelling van een passend regelgevingskader voor de ontwikkeling van onlinehandel en gegevensbescherming op basis van de hoogst mogelijke normen te ondersteunen, door technische bijstand te bieden, investeringen in digitale infrastructuur en ondernemerschap te stimuleren en partnerschappen met betrokken overheids-, economische, academische, wetenschappelijke en maatschappelijke actoren te versterken;
147. wijst erop dat er volgens het VN-rapport over de duurzameontwikkelingsdoelstellingen uit 2019 nog altijd veel uitdagingen op het gebied van toegang tot voeding, energie, water en sanitaire voorzieningen, onderwijs en gezondheidszorg moeten worden aangepakt om de SDG’s te bereiken, met name in Afrika; is van mening dat met financiële ondersteuning en investeringen primair tegemoet moet worden gekomen aan elementaire menselijke behoeften, hetgeen een randvoorwaarde blijft voor de uitbanning van armoede en het verhogen van het welzijn, met name in een tijdperk waarin publieke middelen steeds schaarser zijn door concurrerende behoeften op gebieden als gezondheid en onderwijs;
148. onderstreept dat de verzameling van nauwkeurige en vergelijkbare uitgesplitste gegevens en statistische analyses, waarbij gegevens worden beschermd en privacyrechten worden geëerbiedigd, cruciaal is voor weloverwogen besluitvorming op nationaal en gedecentraliseerd niveau, met name op het gebied van landbouw, beheer van natuurlijke hulpbronnen en governance en gezondheid;
149. onderstreept dat men moet profiteren van de digitale transformatie om de uitwisseling tussen de twee continenten, in het bijzonder tussen jongeren en het maatschappelijk middenveld, te bevorderen door middel van platforms;
150. verzoekt de EU en Afrikaanse staten hun gezamenlijke inspanningen te intensiveren om te garanderen dat de digitale economie sociaal en ecologisch duurzaam is, en bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstelling om een moderne, eerlijke en efficiënte standaard voor de belastingheffing van de digitale economie vast te stellen;
Partners voor een wederzijds voordelige mobiliteit en migratie
151. erkent dat de migratiebewegingen zowel in Europa als Afrika complexe uitdagingen en kansen met zich meebrengen voor de welvaart en ontwikkeling van beide continenten en beklemtoont dat de samenwerking op dit gebied moet worden geïntensiveerd; wijst erop dat de Europees-Afrikaanse betrekkingen de afgelopen jaren werden gedomineerd door de migratiekwestie, en dat dit de manier waarop de twee continenten elkaar zien wellicht negatief heeft beïnvloed; benadrukt dat migratie een instrument voor wederzijdse duurzame ontwikkeling in beide regio’s is;
152. wijst erop dat 80 % van alle internationale migranten die afkomstig zijn uit Afrikaanse staten, binnen het Afrikaanse continent migreert; merkt op dat Afrikaanse landen een groot deel van het totale aantal wereldwijde vluchtelingen en intern ontheemden opvangen, en dat de kwetsbare situatie van deze personen nog verder is verslechterd door de COVID-19-crisis; pleit ervoor de verantwoordelijkheid voor vluchtelingen wereldwijd te delen;
153. is van mening dat de menselijke dimensie van migratie moet worden onderstreept en dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de kansarmere groepen migranten; pleit voor de vaststelling van een partnerschap EU-Afrika inzake migratie en mobiliteit waarin de menselijke waardigheid van vluchtelingen en migranten centraal staat en dat is gebaseerd op de beginselen van solidariteit, gedeelde verantwoordelijkheid en volledige eerbiediging van de mensenrechten, het internationaal en EU-recht, nationale wetgeving en de wetgeving inzake vluchtelingen;
154. wijst erop dat specifieke maatregelen moeten worden getroffen om migranten te beschermen tegen overlijden, verdwijning, scheiding van hun gezin en om schending van hun rechten te voorkomen, onder meer door middel van maatregelen die zijn gericht op de toepassing van het beginsel van non-refoulement en de inachtneming van de belangen van het kind;
155. onderstreept dat met behulp van toereikende financiering de onderliggende oorzaken van irreguliere migratie en gedwongen ontheemding, zoals politieke instabiliteit, armoede, een gebrek aan veiligheid en voedselveiligheid, geweld en de negatieve effecten van klimaatverandering, moeten worden aangepakt;
156. is van mening dat het succes van de partnerschap zal afhangen van aanzienlijke verbeteringen in de mogelijkheden voor mobiliteit tussen de verschillende gelederen van de Afrikaanse en Europese samenlevingen en dat het partnerschap duurzaam moet worden vormgegeven om een “braingain” in plaats van een “braindrain” teweeg te brengen; is van mening dat een efficiënter visumbeleid en meer financiering voor het Erasmus +-programma hieraan een nuttige bijdrage zouden kunnen leveren;
157. benadrukt het belang van een daadwerkelijk circulair migratiebeleid op basis waarvan zowel geschoolde als ongeschoolde arbeiders kunnen profiteren van de uitwisseling van vakkennis en mobiliteit tussen de EU en Afrika, zodat mensen kunnen terugkeren naar hun land van herkomst; steunt de prioritering van in aanmerking komende aanvragen voor werkvergunningen uit landen van herkomst en doorreis naar Europa (bijvoorbeeld via ambassades of online), teneinde te ontmoedigen dat migranten hun toevlucht zoeken tot irreguliere migratiekanalen en de druk op het asiel- en migratiestelsel te verlichten;
158. wijst erop dat de mobiliteit van werknemers kan bijdragen tot een oplossing voor de demografische uitdagingen van de EU en de tekorten en de kloof tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt; pleit voor de ontwikkeling van veilige en legale migratiekanalen en de bevordering van een meer geharmoniseerde en alomvattende langetermijnbenadering van arbeidsgerelateerde migratie op Europees niveau, op basis van een partnerschap waarvan beiden partijen op de lange termijn kunnen profiteren; beklemtoont hoe belangrijk het is de dialoog tussen de EU en Afrika inzake migratie en mobiliteit en het partnerschap tussen de EU en Afrika inzake migratie, mobiliteit en werkgelegenheid te versterken;
159. veroordeelt mensensmokkel en mensenhandel met klem; dringt aan op het intensiveren van de inspanningen om criminele netwerken van smokkelaars op te sporen en bestrijden en beveelt aan met Afrikaanse landen samen te werken om mensensmokkel tegen te gaan; roept in dit verband op tot een uitgebreide multidisciplinaire aanpak en samenwerking op alle niveaus met de lokale overheden, met inbegrip van samenwerking op het gebied van internationale rechtshandhaving; is van mening dat de strijd tegen mensenhandelaars en -smokkelaars gezamenlijk door beide partijen moet worden gevoerd, met de hulp van onder andere Europol;
160. verzoekt de EU en de Afrikaanse staten samen te werken ten behoeve van de totstandbrenging van een doeltreffende en verreikende voorlichtingscampagne over de risico’s en gevaren die samengaan met mensenhandel en migrantensmokkel teneinde te voorkomen dat mensen hun leven in gevaar brengen door op irreguliere wijze naar de EU te reizen;
161. benadrukt dat een coherent optreden op EU-niveau nodig is om te garanderen dat samenwerking om irreguliere migratie tegen te gaan of op het gebied van geïntegreerd grensbeheer geen negatieve gevolgen heeft voor bestaande kaders van regionale mobiliteit op het Afrikaanse continent of voor de mensenrechten; herinnert eraan dat in elk partnerschap inzake migratie en mobiliteit rekening moet worden gehouden met de twee mondiale pacten inzake migratie en vluchtelingen (het mondiaal pact inzake migratie (GCM) en het mondiaal pact inzake vluchtelingen (GCR);
162. is van mening dat de versnippering van de nationale regelgevingen inzake arbeidsmigratie in de EU en de complexe en zeer bureaucratische procedures het gebruik van legale migratiekanalen in de Unie ontmoedigen; raadt aan om in het kader van het partnerschap EU-Afrika een geharmoniseerde en niet-bureaucratische Europese aanvraagprocedure in te voeren;
163. herinnert aan het belang van het opzetten van specifieke en gemeenschappelijke Europese zoek- en reddingsoperaties teneinde het verlies aan mensenlevens op zee te voorkomen;
164. verzoekt de EU haar inzet op het gebied van hervestiging en andere legale kanalen voor mensen die internationale bescherming behoeven te vergroten en eveneens meer politieke en financiële toezeggingen te doen om Afrikaanse partners te helpen een duurzame aanpak te ontwikkelen voor vluchtelingen, interne ontheemden en stateloze personen, in het bijzonder door samen te werken met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en andere VN-agentschappen om de ontwikkelingssamenwerking te versterken en directe ondersteuning te bieden aan humanitaire organisaties die vluchtelingen dicht bij huis opvangen;
165. beveelt aan regionale mechanismen voor de bescherming van ontheemden in het kader van rampen en klimaatverandering te harmoniseren, in overeenstemming met de Agenda voor de bescherming van personen die buiten de eigen landsgrenzen ontheemd werden door rampen en klimaatverandering, het platform voor ontheemding door rampen en het Verdrag van Kampala;
166. onderstreept dat het van belang is eerlijke en toegankelijke asielprocedures te waarborgen voor mensen die internationale bescherming behoeven, zowel in de Europese Unie als in de Afrikaanse staten, en om het beginsel van non-refoulement te eerbiedigen in overeenstemming met het internationaal recht en het EU-recht; is van oordeel dat de volledige bescherming van mensenlevens, de menselijke waardigheid en de mensenrechten moet zijn gewaarborgd in elke overeenkomst met landen van herkomst en doorreis;
167. onderstreept het belang van doeltreffendheid, billijkheid en eerlijke rechtsgang in het terugkeerbeleid en bij de afgifte van consulaire laissez-passers en de sluiting van overnameovereenkomsten, met een voorkeur voor vrijwillige terugkeer; benadrukt eveneens dat de rechten en de waardigheid van mensen volledig moeten worden beschermd en gerespecteerd; pleit voor een nauwe betrokkenheid van de EU in de periode voorafgaand aan en na de terugkeer om de duurzame herintegratie van terugkeerders te faciliteren;
168. moedigt verdere samenwerking met de IOM en andere VN-agentschappen aan om vluchtelingen en intern ontheemden aanvullende steun te verlenen;
169. merkt op dat het aantal verwijzingen naar migratie, en met name naar het beperken van irreguliere migratie, in het onderhandelingsmandaat van de EU voor de post-Cotonou-overeenkomst sterk is toegenomen, terwijl in het onderhandelingsmandaat van de ACP-landen de nadruk juist ligt op de uitbanning van armoede, de bevordering van legale migratie, het belang van geldovermakingen uit het buitenland, de noodzaak van vrijwillige terugkeer en overname en het vermijden dat ontwikkelingshulp wordt gebruikt om restrictieve grenscontroles af te dwingen; verzoekt de Commissie rekening te houden met de prioriteiten van Afrikaanse landen op het gebied van migratie zodat een echt “partnerschap tussen gelijken” kan worden gesmeed;
Partners voor veiligheid
170. merkt op dat het, om langdurige conflicten te kunnen oplossen, noodzakelijk is dat humanitaire en ontwikkelingsactoren en -partners met een hoge mate van lokale legitimiteit en geloofwaardigheid gezamenlijke acties ondernemen; verzoekt de EU derhalve in haar respons een benadering toe te passen waarin humanitaire hulp en ontwikkeling worden gekoppeld, met bijzondere aandacht voor plaatselijke inbreng;
171. is verheugd dat de EU vrede en veiligheid in Afrika beschouwt als belangrijke voorwaarden voor duurzame ontwikkeling en dat zij zich ertoe heeft verbonden “haar steun aan Afrika in samenwerking met de internationale gemeenschap aanzienlijk op te voeren”; is het ermee eens dat de kwestie van veiligheid in Afrika van groot belang is voor de ontwikkeling van het continent, met ondersteuning van regionale en internationale organisaties, en dat de Afrikaanse staten hun veiligheid vooral in eigen hand hebben; verzoekt de EU derhalve haar inspanningen voort te zetten om samen met haar Afrikaanse partners te werken aan de verdere ontwikkeling van een Afrikaanse vredes- en veiligheidsarchitectuur (APSA) en zo vrede en stabiliteit tot stand te brengen op de lange termijn en de crises en conflicten op het continent het hoofd te bieden door middel van een geïntegreerde aanpak waarbij gebruik wordt gemaakt van alle beschikbare hulpmiddelen, met inbegrip van steun voor capaciteitsopbouw in Afrika op het gebied van veiligheid en defensie, militaire operaties, civiele missies, vredesopbouw- en demilitarisatieprojecten, met inachtneming van de internationale mensenrechten, het internationaal humanitair recht en de onafhankelijkheid en soevereiniteit van de Afrikaanse landen, evenals steun voor initiatieven van de AU en regionale organisaties zoals Ecowas en de G5-Sahel; spoort de lidstaten ertoe aan deel te nemen aan EU-missies en -operaties en is ingenomen met bilaterale inspanningen die bijdragen aan de vrede en stabiliteit op het continent; verzoekt de Raad in dit verbad met klem onverwijld zijn goedkeuring te hechten aan de Europese Vredesfaciliteit opdat bredere bijstand kan worden geboden aan Afrikaanse partners in regio’s die door conflicten worden geteisterd; vestigt de aandacht op het belang van multilaterale samenwerking binnen de driehoek AU-EU-VN op het gebied van lokale, regionale en internationale veiligheid, alsook op de rol van maatschappelijke organisaties bij inspanningen voor de vredeshandhaving en -opbouw; herinnert er in dit verband aan dat de hervorming van de veiligheidssector en van justitie, evenals goed bestuur, democratische verantwoordingsplicht en de bescherming van burgers noodzakelijke voorwaarden zijn voor regeringen en veiligheidstroepen om het vertrouwen van de bevolking te winnen; vestigt voorts de aandacht op civiel-militaire samenhang en onderstreept dat deze twee componenten van missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB-missies) beter op elkaar moeten worden afgestemd; staat achter de steeds proactiever wordende aanpak van samenwerkende regionale veiligheidsorganisaties ter verwezenlijking van de volledige operationalisering van de APSA, die de Afrikaanse Unie en regionale organisaties de nodige instrumenten biedt om conflicten te voorkomen, te beheersen en op te lossen; looft in het bijzonder initiatieven zoals de G5-Sahel, die een steeds belangrijkere spilfunctie vervult bij de invoering van beslissende maatregelen door Afrikaanse landen om de vrede en veiligheid in hun eigen nabuurschap te waarborgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom de politieke, financiële, operationele en logistieke steun aan de G5-Sahel te verhogen; beklemtoont dat er enkel een goed niveau van veiligheid en ontwikkeling kan worden bereikt mits de Afrikaanse landen beschikken over toereikende capaciteiten in alle essentiële sectoren, in de eerste plaats veiligheid en defensie; verzoekt de EU de initiatieven voor ontwikkeling en veiligheid waarbij zij betrokken is op het Afrikaanse continent te coördineren als onderdeel van een geïntegreerde strategie die goed bestuur, democratie, mensenrechten, de rechtsstaat en gendergelijkheid omvat en waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan de kwetsbaarste regio’s en regio’s waar de spanningen het hoogst zijn; is ingenomen met de samenwerking tussen de Europese Unie en Afrika in de strijd tegen terrorisme en gewapende groeperingen, in overeenstemming met het internationaal recht; pleit in het kader van beleidsmaatregelen ter bestrijding van terrorisme voor de vaststelling van transparantere besluitvormingsprocessen, de betere naleving van een op mensenrechten gebaseerde aanpak, en meer oog voor de gemeenschappen die door deze maatregelen worden getroffen;
172. onderstreept dat de Sahel vanuit strategisch en veiligheidsoogpunt een belangrijke rol speelt; is in dit verband zeer ingenomen met de oprichting van de G5-Sahel in 2014, alsook met de oprichting van de gemeenschappelijke strijdkrachten van de G5-Sahel in 2017 om de veiligheidsbedreigingen in de regio aan te pakken;
173. beklemtoont dat de EU dringend iets moet doen aan het escalerende terroristische oproer in het noorden van Mozambique dat zich door heel zuidelijk Afrika dreigt te verspreiden, als gevolg waarvan reeds meer dan 1 000 doden zijn gevallen en ongeveer 200 000 mensen zijn ontheemd; verzoekt de VV/HV met klem Mozambique en zijn burgers de steun van de EU aan te bieden; beklemtoont dat het uitblijven van een reactie van de EU ertoe kan leiden dat andere internationale spelers de leidende rol op zich nemen die de EU op het continent tracht te vervullen;
174. uit zijn bezorgdheid over het feit dat Botswana, Ghana, Uganda en Zimbabwe op de zwarte lijst van de EU staan van landen die hun systeem voor de bestrijding van witwassen en van financiering van terrorisme niet op orde hebben; verzoekt deze landen dan ook onverwijld de nodige stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat hun systemen voldoen aan de vereisten op grond van de wetgeving en dat deze wetgeving naar behoren wordt uitgevoerd (Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/855 van de Commissie(13)); is verheugd dat Ethiopië en Tunesië na de doorvoering van een aantal hervormingen van de lijst zijn geschrapt;
175. wijst erop dat de mandaten van GVDB-missies breed zijn en onder meer gericht zijn op de bevordering van hervormingen van de veiligheidssector en justitie, de versterking van militaire en politieopleidingen en de verbetering van het toezicht; onderstreept dat het communicatiebeleid van GVDB-missies en de algemene strategische planning van de EU dringend moeten worden verbeterd om het optreden van de EU en haar streven naar de waarborging van de veiligheid en het welzijn van de Afrikaanse bevolking beter zichtbaar te maken;
176. vestigt de aandacht op de bijzondere rol die religieuze instanties regelmatig in Afrika spelen als bemiddelaars bij conflicten en stelt dat, met name in conflictgebieden, de dialoog met deze instanties moet worden aangegaan en met hen moet worden samengewerkt, aangezien een interreligieuze dialoog kan bijdragen aan de vrede en verzoening;
177. stelt vast dat de gezamenlijke mededeling erop gericht is de steun van de EU voor vredesinspanningen in Afrika te versterken door middel van een gestructureerdere en strategischere vorm van samenwerking waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de regio’s in Afrika waar de spanningen het hoogst zijn; vraagt dat prioriteit wordt toegekend aan specifieke strategieën voor conflictregio’s; spoort de EU en haar lidstaten aan de lasten te blijven delen met internationale organisaties en partners, waaronder met bondgenoten en Afrikaanse landen die betrouwbare bondgenoten zijn in de strijd tegen terrorisme, zoals Kenia, Marokko, Nigeria, Ghana en Ethiopië; pleit voor de versterking van de betrekkingen van de EU met deze sleutellanden; vraagt de EU de Afrikaanse partners, onder meer met behulp van de Europese Vredesfaciliteit en de GVDB-missies, bijstand te blijven verlenen voor de opbouw van de capaciteit van hun strijdkrachten en veiligheidsinstellingen, zodat zij doeltreffende en duurzame wetshandhavingsdiensten kunnen verlenen aan hun burgers; vraagt de EU zich daarbij te richten op een geïntegreerde aanpak van conflicten en crises, waarbij de EU in alle stadia van de conflictcyclus optreedt, van conflictpreventie, -respons en -beheer tot conflictoplossing;
178. wijst erop dat de steun van de EU voor de veiligheidssector tot doel heeft Afrikaanse inbreng in veiligheids- en defensieaangelegenheden aan te sporen; is van mening dat de Afrikaanse Unie en de Afrikaanse staten belangrijke actoren zijn waarmee de EU op betekenisvolle wijze samenwerkt om gezamenlijk te zorgen voor duurzame ontwikkeling en menselijke veiligheid; is in dit verband zeer ingenomen met de plannen van de Afrikaanse Unie om 3 000 soldaten te sturen om de G5-Sahel te steunen en beschouwt dit als een teken dat de AU en de EU inderdaad soortgelijke veiligheidsdoelstellingen nastreven, die gestoeld zijn op een gezamenlijk streven en gezamenlijke verantwoordelijkheden; is in dit verband verheugd over de opmerkingen die VV/HV Borrell op 28 mei 2020 ten overstaan van de VN-Veiligheidsraad heeft gemaakt toen hij sprak over het vinden van Afrikaanse oplossingen voor Afrikaanse problemen;
179. spreekt eens te meer zijn steun uit voor de vredeshandhavingsmissies van de VN op het Afrikaanse continent en verzoekt de voornaamste spelers, met name de Verenigde Staten, Rusland, China en het Verenigd Koninkrijk, de handen ineen te slaan met de EU om te bemiddelen, en de samenwerking en duurzame vrede op het hele Afrikaanse continent te bevorderen; herhaalt in dit verband dat de EU bereid is meer bij te dragen aan VN-missies en de coördinatie tussen de verschillende VN- en EU-missies te bevorderen;
180. is ingenomen met de sterke daling van de piraterij voor de kusten van Oost- en West-Afrika ten gevolge van internationale inspanningen voor de maritieme veiligheid die dienen als precedent voor de Europese, Afrikaanse en trans-Atlantische veiligheidssamenwerking;
181. acht het belangrijk dat de EU zich blijft inspannen om veerkrachtiger staten en samenlevingen op te bouwen met behulp van capaciteitsopbouw en hervormingen van de veiligheidssector, onder meer via de Europese Vredesfaciliteit en haar GVDB-missies, en legt de nadruk op een geïntegreerde aanpak van conflicten en crises, waarbij zij in alle stadia van de conflictcyclus optreedt;
182. wijst erop dat transnationale georganiseerde misdaad, burgerlijke onlusten en binnenlandse misdaad een bedreiging vormen voor fragiele staten en staten in de nasleep van een conflict, die moeite hebben om hun burgers de nodige veiligheid te verschaffen; onderstreept in dit verband het belang van een goed opgeleide nationale en regionale politiemacht; merkt op dat de politie in de realiteit echter vaak niet beschikt over de correcte opleiding en uitrusting en, belangrijker nog, niet altijd de nodige verbondenheid heeft met de lokale bevolking noch haar vertrouwen geniet; beklemtoont derhalve dat het belangrijk is professionele politiediensten op te bouwen en te versterken, en pleit voor geïntensiveerde conceptuele, logistieke en bestuurlijke ondersteuning, onder meer voor het mechanisme van de Afrikaanse Unie voor politiesamenwerking (AFRIPOL), dat in Algiers is gevestigd en in 2014 werd opgestart; is van mening dat samenwerking op dit gebied ook de capaciteit van de vredeshandhavingsmissies zal ruggensteunen en het politieonderdeel van de APSA zal bevorderen;
183. merkt op dat de informatiesfeer in Afrika steeds meer onder de invloed komt van de mondiale tegenstanders van de EU; vraagt in dit verband aan de EDEO en de Commissie om iets te doen aan het problematische ontbreken van de Europese stem in de Afrikaanse samenlevingen, valse berichtgeving tegen te gaan en de Europese aanpak en democratische waarden sterker naar voren te brengen; merkt op dat dit een betere strategische communicatie vereist die gericht is op belangrijke regio’s en landen, alsook de oprichting van een speciale eenheid die voor dergelijke activiteiten verantwoordelijk is in nauwe samenwerking met de EU-delegaties;
184. onderstreept het gevaar van de verspreiding van onwettige handvuurwapens en wijst erop dat deze niet gedocumenteerde en meestal illegaal in bezit gehouden wapens niet alleen de veiligheid van gemeenschappen bedreigen, maar ook worden gebruikt door gevaarlijke transnationale criminele netwerken die zich bezighouden met verschillende vormen van smokkel, waaronder van wapens, mensen en illegale drugs;
185. dringt aan op de voortzetting van de jaarlijkse gezamenlijke overlegvergaderingen van het Politiek en Veiligheidscomité van de Europese Unie en het Politiek en Veiligheidscomité van de Afrikaanse Unie met als doelstelling de samenwerkingsgebieden uit te breiden naar gezamenlijke bezoeken op het terrein, gezamenlijke vergaderingen, de ontwikkeling van gezamenlijke inzichten en analyses van crisissituaties en het onderzoeken van mogelijkheden voor gezamenlijke vroegtijdige actie als beste middel om een werkbaar strategisch partnerschap tot stand te brengen;
186. herinnert eraan dat in Afrika het hoogste aantal vredesoperaties (PSO’s) ter wereld plaatsvindt en dat Afrika hieraan de meeste troepen en politie bijdraagt; wijst erop dat de PSO’s in heel Afrika aangepast dienen te worden aan de nieuwe realiteit van COVID-19 om zowel de burgers als de werknemers van de PSO’s toereikend te beschermen; wijst op de noodzaak van toereikende financiering voor deze missies gezien de angst voor een dreigende economische crisis en een verlaging van de beschikbare financiering;
187. vraagt de EU ervoor te zorgen dat de GVDB-missies op een effectieve, verantwoorde en robuuste wijze worden gepland met doeltreffende operaties en sterkere mandaten, gekoppeld aan de substantiële politieke bereidheid om conflicten op te lossen in plaats van ze te bevriezen;
188. spoort de EDEO ertoe aan zijn aanwezigheid in de EU-delegaties op het hele continent te vergroten, met name in belangrijke lidstaten van de AU, om de bilaterale en regionale betrekkingen van de EU verder te intensiveren en passend van gedachten te wisselen met de relevante belanghebbenden; onderstreept dat dergelijke nauwe banden de grondslag zijn voor passende en goed gestructureerde algemene partnerschappen, evenals toegesneden responsen; verzoekt de EDEO zijn media- en communicatiestrategie aanzienlijk te verbeteren teneinde niet alleen de bewustmaking van de inspanningen van de EU in de respectieve regio’s te bevorderen, maar ook de bewustmaking bij en ondersteuning van EU-burgers voor een hechtere samenwerking tussen de EU en Afrika aan te wakkeren;
189. wijst erop dat het belangrijk is de strategie EU-Afrika te coördineren met de VN, de NAVO, de OESO en andere gelijkgestemde landen, zoals de Verenigde Staten, Canada, het Verenigd Koninkrijk en Japan;
o o o
190. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad (PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1).
Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).
Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/855 van de Commissie van 7 mei 2020 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1675 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de toevoeging van de Bahama’s, Barbados, Botswana, Cambodja, Ghana, Jamaica, Mauritius, Mongolië, Myanmar/Birma, Nicaragua, Panama en Zimbabwe aan de tabel in punt I van de bijlage, en de schrapping van Bosnië en Herzegovina, Ethiopië, Guyana, Laos, Sri Lanka en Tunesië uit die tabel (PB L 195 van 19.6.2020, blz. 1).