Besluit van het Europees Parlement van 27 april 2021 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Filip De Man (2020/2271(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Filip De Man, ingediend bij brief d.d. 30 oktober 2020 door de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel, in het kader van een strafrechtelijke procedure, en medegedeeld in de plenaire vergadering op 14 december 2020,
– gezien het feit dat Filip De Man afstand heeft gedaan van zijn recht om te worden gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van het Reglement,
– gezien artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien artikel 59 van de Grondwet van het Koninkrijk België,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019(1),
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9‑0134/2021),
A. overwegende dat de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel een verzoek heeft ingediend om opheffing van de parlementaire immuniteit van Filip De Man, een voor het Koninkrijk België gekozen lid van het Europees Parlement, in verband met een verkeersongeval met stoffelijke schade met als verzwarende omstandigheid vluchtmisdrijf dat hij mogelijk op 1 mei 2019 heeft veroorzaakt;
B. overwegende dat Filip De Man ervan is beschuldigd op 1 mei 2019 in Vilvoorde een verkeerseiland geraakt te hebben waarna hij niet stopte maar doorreed tot aan zijn eigen woning; overwegende dat de politie heeft vastgesteld dat de brokstukken van het voertuig van het parlementslid verspreid over de rijweg lagen en dat er een sleepspoor zichtbaar was van de plaats van het ongeval tot aan zijn woning; overwegende dat Filip De Man, na talrijke uitnodigingen, eindelijk door de gerechtelijke politie kon worden gehoord en bij die gelegenheid heeft verklaard dat hij de betonnen paal inderdaad omver gereden had maar dat hij niet kon stoppen wegens de toeloop van mensen in de straat;
C. overwegende dat dit vermeende strafbare feit valt onder artikel 33 van de Belgische wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer en kan worden bestraft met een gevangenisstraf van twee weken tot zes maanden en met een geldboete van 200 tot 2000 euro;
D. overwegende dat het Parlement niet als een rechtbank kan worden beschouwd en dat het parlementslid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden beschouwd(2);
E. overwegende dat in artikel 9, eerste alinea, van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is bepaald dat de leden van het Europees Parlement op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, en op het grondgebied van hun land en op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook genieten;
F. overwegende dat in artikel 59, eerste alinea, van de Grondwet van het Koninkrijk België is bepaald dat “[b]ehalve bij ontdekking op heterdaad geen lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, [kan] worden verwezen naar of rechtstreeks gedagvaard voor een hof of een rechtbank, of worden aangehouden dan met verlof van de Kamer waarvan een lid deel uitmaakt”;
G. overwegende dat het uitsluitend aan het Parlement toekomt in een bepaald geval over de opheffing van de immuniteit te beslissen; overwegende dat het Parlement redelijkerwijs rekening kan houden met het standpunt van het lid wanneer het besluit zijn immuniteit al dan niet op te heffen(3);
H. overwegende dat het vermeende strafbare feit geen rechtstreeks of duidelijk verband houdt met de uitoefening door Filip De Man van zijn functies als lid van het Europees Parlement en geen uiting is van meningen of stemmen die zijn uitgebracht in het kader van zijn functies als lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
I. overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, dat wil zeggen een voldoende ernstig en nauwkeurig vermoeden dat de gerechtelijke procedure is ingeleid om de politieke activiteiten van het lid van het Europees Parlement te schaden;
1. besluit de immuniteit van Filip De Man op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van het Koninkrijk België en aan Filip De Man.
Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23; arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019, Junqueras Vies, C-502/19, ECLI:EU:C:2019:1115.