Resolutie van het Europees Parlement van 29 april 2021 over de blasfemiewetten in Pakistan en de zaak Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel (2021/2647(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Pakistan, in het bijzonder van 20 mei 2010 over godsdienstvrijheid in Pakistan(1), van 10 oktober 2013 over recente gevallen van geweld tegen en vervolging van Christenen, met name in Maaloula (Syrië) en Peshawar (Pakistan) en de zaak van pastor Saeed Abedini (Iran)(2), van 17 april 2014 over Pakistan: recente gevallen van vervolging(3), van 27 november 2014 over Pakistan: blasfemiewetten(4) en van 15 juni 2017 over Pakistan, met name over de situatie van mensenrechtenactivisten en de doodstraf(5),
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, met name de artikelen 6, 18 en 19,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie,
– gezien de opmerkingen van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Rupert Colville, in het bijzonder in zijn persmededelingen over Pakistan van 8 september 2020,
– gezien de verklaringen van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over Pakistan,
– gezien het strategisch inzetplan EU-Pakistan van 2019, waarin de basis wordt gelegd voor samenwerking op gebieden als democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en mensenrechten,
– gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op grond van godsdienst of levensbeschouwing,
– gezien het gezamenlijk verslag van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 februari 2020 over het stelsel van algemene preferentie voor de periode 2018-2019 (JOIN (2020)0003) en met name de daarmee verband houdende beoordeling van Pakistan in het kader van de bijzondere stimuleringsregeling van de EU voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur (GSP+) (SWD(2020)0022),
– gezien de EU-richtsnoeren tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en overtuiging van 2013,
– gezien de EU-richtsnoeren over de doodstraf van 2013,
– gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de controversiële blasfemiewetten van Pakistan in hun huidige vorm van kracht zijn sinds 1986, en dat het bespotten van de profeet Mohammed bestraft wordt met de dood of levenslange gevangenisstraf;
B. overwegende dat de blasfemiewetten van Pakistan nog nooit tot officiële terechtstellingen hebben geleid, maar wel aanleiding geven tot intimidatie, geweld en moord gericht tegen personen die van blasfemie beschuldigd worden; overwegende dat personen die beschuldigd worden van blasfemie voor hun leven moeten vrezen, ongeacht het resultaat van de rechtsprocedures; overwegende dat algemeen bekend is dat de blasfemiewetten van Pakistan vaak worden misbruikt doordat valse beschuldigingen worden geuit door personen die daar persoonlijk belang bij hebben;
C. overwegende dat het vanwege de blasfemiewetten in Pakistan gevaarlijk is voor religieuze minderheden om zich vrijelijk te uiten of openlijk aan religieuze activiteiten deel te nemen; overwegende dat de wetten in plaats van religieuze gemeenschappen te beschermen hebben gezorgd voor een klimaat van angst in de Pakistaanse samenleving; overwegende dat alle pogingen om de wetten of de toepassing ervan te hervormen zijn gesmoord in bedreigingen en moorden; overwegende dat pogingen om deze kwesties ter discussie te stellen in de media, online en offline, vaak worden beantwoord met bedreigingen en intimidatie, onder meer van de kant van de regering;
D. overwegende dat momenteel enkele tientallen personen, onder wie moslims, hindoes, christenen en anderen, in de gevangenis zitten op beschuldiging van godslastering; overwegende dat meerdere van blasfemie beschuldigde personen door woedende menigtes zijn gelyncht; overwegende dat het Pakistaanse rechtsstelsel onder enorme druk staat; overwegende dat juridische procedures vaak vele jaren duren en een verwoestend effect hebben op onschuldige Pakistaanse burgers en hun families en gemeenschappen;
E. overwegende dat er het afgelopen jaar een alarmerende stijging was van het aantal beschuldigingen van online en offline blasfemie in Pakistan; overwegende dat veel van deze beschuldigingen gericht zijn tegen mensenrechtenactivisten, journalisten, kunstenaars en de meest gemarginaliseerde groepen in de samenleving; overwegende dat de Pakistaanse blasfemiewetten steeds vaker worden gebruikt om persoonlijke of politieke rekeningen te vereffenen, waarbij de rechten van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, van mening en van meningsuiting met voeten worden getreden;
F. overwegende dat de gerechtelijke procedures bij blasfemiezaken in Pakistan grote gebreken vertonen; overwegende dat voor een veroordeling maar een geringe bewijslast nodig is en dat de rechterlijke instanties de beschuldigingen vaak klakkeloos overnemen; overwegende dat er vaak van wordt uitgegaan dat de beklaagden schuldig zijn en dat zij hun onschuld moeten bewijzen, in plaats van andersom;
G. overwegende dat de vrijheid van denken, geweten en godsdienst geldt voor aanhangers van een godsdienst, maar ook voor atheïsten, agnostici en mensen zonder geloof;
H. overwegende dat Pakistan de relevante internationale mensenrechtenverdragen heeft ondertekend, waaronder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, waarin bepalingen zijn opgenomen over het recht op leven, het recht op een eerlijk proces, gelijkheid voor de wet en non-discriminatie;
I. overwegende dat veel rechtszaken tegen verdachten die beschuldigd worden van blasfemie zijn uitgesteld, en dat de betreffende rechters ervan worden verdacht dit te doen omdat ze aarzelen de verdachten vrij te spreken; overwegende dat personen die in het Pakistaanse strafrechtsysteem werken, waaronder juristen, politiefunctionarissen, aanklagers en rechters, vaak niet in staat worden gesteld hun werk doeltreffend, onpartijdig en zonder angst uit te voeren; overwegende dat getuigen en familieleden van de slachtoffers in veel gevallen moesten onderduiken uit angst voor vergelding;
J. overwegende dat de situatie in Pakistan in 2020 is verslechterd, omdat de regering de blasfemiewetten stelselmatig heeft toegepast en heeft nagelaten om religieuze minderheden te beschermen tegen agressie van niet-overheidsactoren, en dat er een sterke toename was van het aantal gerichte moorden, blasfemiezaken, gedwongen bekeringen en haatzaaiende uitlatingen tegen religieuze minderheden, zoals ahmadis, sjiieten, hindoes, christenen en sikhs; overwegende dat vrouwen en kinderen van religieuze minderheden, en dan vooral hindoes en christenen, in 2020 een groot risico liepen slachtoffer te worden van ontvoering, gedwongen bekering tot de islam, verkrachting en gedwongen huwelijken;
K. overwegende dat het op 2 maart 2021 tien jaar geleden was dat de voormalige Pakistaanse minister van Minderheidszaken Shahbaz Bhatti werd vermoord, nadat hij was bedreigd omdat hij zich publiekelijk had uitgesproken tegen de blasfemiewetten;
L. overwegende dat het Pakistaanse echtpaar Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel in 2014 op beschuldiging van godslastering ter dood is veroordeeld; overwegende dat deze beschuldiging gebaseerd was op de vermeende verzending van tekstberichten waarin de profeet Mohammed werd beledigd, van een telefoonnummer geregistreerd op naam van Shagufta Kausar naar de persoon die het echtpaar beschuldigde van blasfemie;
M. overwegende dat het bewijsmateriaal op grond waarvan het echtpaar is veroordeeld uiterst zwak is; overwegende dat zij de tekstberichten onmogelijk kunnen hebben verstuurd omdat ze allebei analfabeet zijn; overwegende dat de telefoon die gebruikt zou zijn om de berichten te sturen niet in beslag is genomen voor onderzoek; overwegende dat het echtpaar kort voordat de beschuldigingen werden geuit naar verluidt ruzie had met de beschuldigende persoon; overwegende dat er reden is om aan te nemen dat het echtpaar gefolterd is;
N. overwegende dat het echtpaar in hechtenis wordt gehouden in afwachting van een uitspraak van de rechter over het beroep tegen hun doodstraf; overwegende dat hun beroep in april 2020 moest worden behandeld, zes jaar na hun veroordeling, maar meerdere keren is uitgesteld, het meest recentelijk op 15 februari 2021;
O. overwegende dat het echtpaar sinds hun veroordeling gescheiden is van hun vier kinderen;
P. overwegende dat het ruggenmerg van Shafqat Emmanuel na een ongeval in 2004 is beschadigd en dat hij in de gevangenis geen passende medische zorg krijgt; overwegende dat Shagufta Kausar in isolatie zit in een vrouwengevangenis en als gevolg van haar situatie aan depressie lijdt;
Q. overwegende dat het hooggerechtshof van Lahore de zaak meerdere keren heeft uitgesteld en overwegende dat de advocaat van het echtpaar, Saiful Malook, zich grote inspanningen heeft getroost om ervoor te zorgen dat de zaak van Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel eindelijk wordt behandeld en dat hun recht op een eerlijk proces eindelijk wordt geëerbiedigd;
R. overwegende dat volgens het centrum voor sociale rechtvaardigheid in Pakistan tussen 1987 en februari 2021 ten minste 1 855 mensen zijn aangeklaagd op grond van de blasfemiewetten, en dat het grootste aantal beschuldigingen werd geuit in 2020;
S. overwegende dat Mashal Khan, een moslimstudent, in april 2017 door een woedende menigte werd gelyncht nadat hij was beschuldigd van het plaatsen van blasfemische inhoud online, maar dat daar geen bewijs voor is gevonden; overwegende dat Junaid Hafeez, docent aan de Bahauddin Zakariya-universiteit in Multan, in maart 2013 is gearresteerd wegens vermeende blasfemische uitingen, waarna hij vijf jaar in solitaire opsluiting heeft gezeten voor de duur van zijn proces, schuldig werd bevonden aan blasfemie en in december 2019 door de Pakistaanse rechtbank ter dood werd veroordeeld; overwegende dat mensenrechtendeskundigen de uitspraak hebben veroordeeld als een “justitiële aanfluiting”, die in strijd is met het internationaal recht;
T. overwegende dat steeds meer online en offline aanvallen plaatsvinden tegen journalisten en maatschappelijke organisaties, met name vrouwen en mensen uit de meest gemarginaliseerde groepen in de samenleving, waaronder leden van religieuze minderheden, armere mensen en mensen met een handicap; overwegende dat dergelijke aanvallen vaak valse beschuldigingen van blasfemie omvatten, die kunnen leiden tot fysieke aanvallen, moorden, willekeurige arrestaties en opsluiting;
U. overwegende dat Pakistan sinds 2014 handelspreferenties geniet in het kader van het SAP+-programma; overwegende dat deze eenzijdige unilaterale handelsovereenkomst voor het land aanzienlijke economische voordelen heeft; overwegende dat de SAP+-status gepaard gaat met de verplichting om 27 internationale verdragen te ratificeren en uit te voeren, die toezeggingen inhouden om de mensenrechten en de vrijheid van godsdienst te waarborgen;
V. overwegende dat de Commissie zich in haar meest recente SAP+-beoordeling van Pakistan van 10 februari 2020 ernstig bezorgd heeft getoond over verschillende aspecten van de mensenrechtensituatie in het land, met name het gebrek aan vooruitgang bij het beperken van het toepassingsgebied en de uitvoering van de doodstraf;
W. overwegende dat het aanhoudende gebruik van de blasfemiewetten in Pakistan plaatsvindt tegen de achtergrond van een wereldwijde toename van beperkingen van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting in verband met godsdienst en levensovertuiging; overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in maart 2019 de zaak Asia Bibi heeft genoemd als een van de voorbeelden van een heropleving van wetten tegen blasfemie en apostasie en het gebruik van wetten inzake openbare orde om meningsuitingen die als beledigend worden beschouwd voor religieuze gemeenschappen, te beperken;
X. overwegende dat de herhaalde en misleidende aanvallen op de Franse autoriteiten door radicale Pakistaanse groeperingen en recente verklaringen van de Pakistaanse regering over blasfemie zijn geëscaleerd na de reactie van de Franse autoriteiten op de terroristische aanslag op een Franse leraar die de vrijheid van meningsuiting verdedigde, waardoor de Franse autoriteiten hun onderdanen op 15 april 2021 hebben aanbevolen om Pakistan tijdelijk te verlaten; overwegende dat een lid van de regeringspartij op 20 april 2021 in de Nationale Vergadering van Pakistan een resolutie heeft ingediend waarin wordt gevraagd om een debat over de uitzetting van de Franse ambassadeur;
1. uit zijn bezorgdheid over de gezondheid en het welzijn van Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel en dringt er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat zij onmiddellijk adequate medische zorg krijgen; verzoekt de Pakistaanse autoriteiten om Shafqat Emmanuel en Shagufta Kausar onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en hun terdoodveroordeling te vernietigen;
2. betreurt dat het beroep van Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel voortdurend wordt uitgesteld; verzoekt het hooggerechtshof in Lahore zo spoedig mogelijk uitspraak te doen en een redelijke verklaring te geven voor elk verder uitstel;
3. merkt op dat Shafqat Emmanuel wegens de ernst van zijn toestand in een gevangenisziekenhuis wordt vastgehouden en tweemaal buiten de gevangenis van Faisalabad is behandeld; betreurt dat het echtpaar al zeven jaar in gevangenschap wordt vastgehouden, geïsoleerd van elkaar en van hun familie; dringt er daarom bij de Pakistaanse regering op aan ervoor te zorgen dat haar gevangenissen fatsoenlijke en humane omstandigheden bieden;
4. is bezorgd over het aanhoudende misbruik van blasfemiewetten in Pakistan, waardoor de bestaande religieuze verdeeldheid nog verergert en een klimaat van religieuze intolerantie, geweld en discriminatie wordt aangewakkerd; benadrukt dat de Pakistaanse blasfemiewetten onverenigbaar zijn met de internationale mensenrechtenwetten en steeds vaker worden ingezet tegen kwetsbare minderheidsgroepen in het land, waaronder sjiieten, ahmadi’s, hindoes en christenen; dringt er daarom bij de Pakistaanse regering op aan deze wetten en de toepassing ervan te herzien en uiteindelijk af te schaffen; dringt erop aan dat de rechters en de raadslieden en getuigen van de verdediging in alle zogenaamde blasfemiezaken worden beschermd;
5. dringt er bij Pakistaan op aan de afdelingen 295-B en C van het nationale wetboek van strafrecht in te trekken en het recht op vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en meningsuiting in het hele land te eerbiedigen en te handhaven, en het gebruik van blasfemiewetten effectief uit te bannen; dringt er voorts bij de Pakistaanse regering op aan de antiterrorismewet van 1997 te wijzigen om ervoor te zorgen dat blasfemiezaken niet in antiterrorismerechtbanken worden berecht, en om te voorzien in de mogelijkheid van borgtocht in gevallen van vermeende blasfemie;
6. benadrukt dat de vrijheid van godsdienst of overtuiging, de vrijheid van meningsuiting en de rechten van minderheden mensenrechten zijn die verankerd zijn in de Pakistaanse grondwet;
7. roept de Pakistaanse regering op om het aanzetten tot geweld en discriminatie ten aanzien van religieuze minderheden in het land ondubbelzinnig te veroordelen; verzoekt de regering van Pakistan doeltreffende procedurele en institutionele waarborgen te bieden bij gerechtelijke onderzoeken, vervolging en berechting, om te voorkomen dat de blasfemiewetten in afwachting van de afschaffing ervan worden misbruikt; betreurt de aanhoudende discriminatie en het geweld tegen religieuze minderheden in Pakistan, waaronder christenen, ahmadi’s, moslims, sjiieten en hindoes; herinnert eraan dat de ahmadi-gemeenschap in Gujranwala in 2014 door een menigte werd aangevallen naar aanleiding van beschuldigingen van blasfemie tegen Aqib Saleem, een lid van de gemeenschap die later voor de rechtbank werd vrijgesproken, en dat bij deze aanval drie leden van de gemeenschap, waaronder twee kinderen, om het leven kwamen; merkt op dat geen enkele politiefunctionaris onder het niveau van commissaris een aanklacht mag onderzoeken alvorens een zaak te registreren;
8. maakt zich zorgen over het feit dat blasfemiewetten in Pakistan vaak worden misbruikt om valse beschuldigingen te uiten, met uiteenlopende motieven zoals het beslechten van persoonlijke geschillen of het nastreven van financieel gewin; verzoekt de regering van Pakistan hier terdege rekening mee te houden en de blasfemiewetten dienovereenkomstig in te trekken; verwerpt ten stelligste de verklaring van de Pakistaanse staatsminister voor Parlementaire Zaken Ali Khan, die volgens berichten zou opgeroepen hebben om mensen die zich schuldig maken aan blasfemie te onthoofden;
9. dringt er bij al het Europese diplomatieke personeel en alle diplomatieke functionarissen van de EU op aan alles in het werk te stellen om Shagufta Kausar en Shafqat Emmanuel bescherming en steun te bieden, onder meer door het bijwonen van processen, het verzoeken om gevangenisbezoeken en het consequent en resoluut benaderen van de autoriteiten die bij de zaak zijn betrokken;
10. verzoekt de lidstaten om de afgifte van noodvisa te versoepelen en Shagufta Kausar, Shafqat Emmanuel, hun advocaat Saiful Malook en anderen die worden beschuldigd wegens de vreedzame uitoefening van hun rechten, waaronder mensenrechtenactivisten, internationale bescherming te bieden indien zijn Pakistan moeten verlaten;
11. is uiterst bezorgd over de toenemende online en offline aanvallen tegen journalisten, academici en maatschappelijke organisaties, met name vrouwen en minderheden; dringt er bij de Pakistaanse regering op aan onmiddellijk stappen te ondernemen om de veiligheid van journalisten, mensenrechtenactivisten en religieuze organisaties te waarborgen en onverwijld grondige onderzoeken in te stellen om de rechtsstaat te handhaven en de daders voor de rechter te brengen;
12. verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) onmiddellijk na te gaan of Pakistan in het licht van de huidige gebeurtenissen nog in aanmerking komt voor de SAP+-status en of er voldoende reden is om een procedure in te leiden voor de tijdelijke intrekking van deze status en de daaruit voorvloeiende voordelen, en hierover zo spoedig mogelijk verslag uit te brengen aan het Europees Parlement;
13. dringt er bij de EDEO en de Commissie op aan alle instrumenten waarover zij beschikken, met inbegrip van de EU-richtsnoeren over de bevordering en de bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, te benutten om religieuze gemeenschappen te helpen en druk uit te oefenen op de Pakistaanse regering opdat zij meer zou doen om religieuze minderheden te beschermen;
14. dringt er bij de EDEO en de lidstaten op aan Pakistan te blijven steunen bij justitiële hervormingen en capaciteitsopbouw om ervoor te zorgen dat lagere rechtbanken zijn toegerust om onmiddellijk processen te organiseren voor degenen die worden vastgehouden en om blasfemiezaken die niet met voldoende betrouwbare bewijzen worden gestaafd, af te wijzen;
15. is ingenomen met de interreligieuze dialogen in Pakistan en dringt er bij de EDEO en de EU-delegatie op aan de Pakistaanse Nationale Vredesraad voor interreligieuze harmonie te blijven steunen bij het organiseren van dergelijke regelmatige initiatieven met religieuze leiders, ook van religieuze minderheden, ondersteund door religieuze en maatschappelijke organisaties, mensenrechtenactivisten, rechtsbeoefenaars en academici; dringt er voorts bij de EU-delegaties en de vertegenwoordigingen van de lidstaten op aan steun te blijven verlenen aan ngo’s in Pakistan die zich bezighouden met het toezicht op de mensenrechten en de ondersteuning van de slachtoffers van religieus en gendergerelateerd geweld;
16. dringt er bij Pakistan op aan zijn samenwerking met internationale mensenrechtenorganen, met inbegrip van het VN-Mensenrechtencomité, te intensiveren om alle relevante aanbevelingen uit te voeren en het toezicht op en de verslaglegging over de vooruitgang bij het bereiken van internationale benchmarks te verbeteren;
17. acht de gewelddadige demonstraties en aanvallen tegen Frankrijk onaanvaardbaar; is ernstig bezorgd over het anti-Franse sentiment in Pakistan, dat ertoe heeft geleid dat Franse onderdanen en bedrijven het land tijdelijk moeten verlaten;
18. is ingenomen met het recente arrest van het hooggerechtshof van Pakistan om de executie van gevangenen met geestelijke gezondheidsproblemen te verbieden; herhaalt dat de Europese Unie sterk gekant is tegen de doodstraf, in alle gevallen en zonder uitzondering; roept op tot wereldwijde afschaffing van de doodstraf; verzoekt de Pakistaanse autoriteiten de straffen van alle personen die veroordeeld zijn tot de doodstraf om te zetten, en ervoor te zorgen dat hun recht op een eerlijk proces, dat internationaal wordt erkend en gewaarborgd is in de grondwet, wordt geëerbiedigd;
19. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van Pakistan.