Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 11 februari 2021 - Brussel
Markten voor financiële instrumenten ***I
 EU-herstelprospectus en gerichte aanpassingen voor financiële tussenpersonen om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie ***I
 Regels voor slotgebruik op luchthavens in de Unie: tijdelijke ontheffing ***I
 Tijdelijke maatregelen in verband met de geldigheid van certificaten en getuigschriften (Omnibus II) ***I
 Associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne
 Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht
 Veiligheid van de kerncentrale in Ostrovets (Belarus)
 Humanitaire en politieke situatie in Jemen
 De situatie in Myanmar
 Rwanda, de zaak van Paul Rusesabagina
 Mensenrechtensituatie in Kazachstan
 Politieke situatie in Uganda
 25 jaar na de Verklaring en het Actieplatform van Beijing: uitdagingen in het verschiet voor vrouwenrechten

Markten voor financiële instrumenten ***I
PDF 125kWORD 43k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2014/65/EU wat betreft informatievereisten, productgovernance en positielimieten om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie (COM(2020)0280 – C9-0210/2020 – 2020/0152(COD))
P9_TA(2021)0046A9-0208/2020

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0280),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 53, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0210/2020),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 oktober 2020(1),

–  gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 16 december 2020 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0208/2020),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 februari 2021 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2014/65/EU wat betreft informatievereisten, productgovernance en positielimieten, en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/878 wat betreft de toepassing daarvan op beleggingsondernemingen, om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-crisis

P9_TC1-COD(2020)0152


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2021/338.)

(1) PB C 10 van 11.1.2021, blz. 30.


EU-herstelprospectus en gerichte aanpassingen voor financiële tussenpersonen om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie ***I
PDF 130kWORD 45k
Resolutie
Tekst
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1129 wat betreft het EU-herstelprospectus en gerichte aanpassingen voor financiële tussenpersonen om bij te dragen aan het herstel van de COVID-19-pandemie (COM(2020)0281 – C9-0206/2020 – 2020/0155(COD))
P9_TA(2021)0047A9-0228/2020

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0281),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0206/2020),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 oktober 2020(1),

–  gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 16 december 2020 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0228/2020),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  neemt kennis van de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 februari 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1129 wat betreft het EU-herstelprospectus en gerichte aanpassingen voor financiële tussenpersonen en Richtlijn 2004/109/EG wat betreft het gebruik van het uniform elektronisch verslagleggingsformaat voor jaarlijkse financiële overzichten om het herstel van de COVID-19-crisis te ondersteunen

P9_TC1-COD(2020)0155


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/337.)

BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van de Commissie

De Commissie neemt nota van het feit dat de politieke overeenstemming over het Commissievoorstel om de prospectusverordening te wijzigen om een EU-herstelprospectus te introduceren een wijziging van de transparantierichtlijn omvat door het vereiste om financiële verslagen voor te bereiden met het uniform Europees elektronisch formaat (ESEF) uit te stellen. Dat uitstel was niet opgenomen in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Volgens de Commissie is het uitstel van het ESEF niet in overeenstemming met het beginsel van de Unie inzake beter wetgeven en het initiatiefrecht van de Commissie. Het zou derhalve geen precedent mogen scheppen. Aangezien dit uitstel van het ESEF niet een substantiële beleidswijziging is en illustreert welke moeilijkheden bedrijven ondervinden vanwege de COVID-19-pandemie, zal de Commissie goedkeuring van de verordening niet belemmeren.

(1) PB C 10 van 11.1.2021, blz. 30.


Regels voor slotgebruik op luchthavens in de Unie: tijdelijke ontheffing ***I
PDF 130kWORD 43k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad voor wat betreft de tijdelijke ontheffing van de regels voor slotgebruik op communautaire luchthavens als gevolg van de COVID-19-pandemie (COM(2020)0818 – C9-0420/2020 – 2020/0358(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0818),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0420/2020),

—  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 januari 2021(1),

–  na raadpleging van het Comité van Regio's,

–  gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 27 januari 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien de artikelen 59 en 163 van zijn Reglement,

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 februari 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad voor wat betreft de tijdelijke ontheffing van de regels voor slotgebruik op luchthavens in de Unie als gevolg van de COVID-19-crisis

P9_TC1-COD(2020)0358


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/250.)

(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.


Tijdelijke maatregelen in verband met de geldigheid van certificaten en getuigschriften (Omnibus II) ***I
PDF 130kWORD 44k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van specifieke en tijdelijke maatregelen naar aanleiding van het voortduren van de COVID-19-uitbraak in verband met de vernieuwing of verlenging van bepaalde certificaten, getuigschriften en vergunningen, het uitstel van bepaalde periodieke controles en periodieke opleidingen op bepaalde gebieden van de vervoerswetgeving, en de verlenging van bepaalde in Verordening (EU) 2020/698 bedoelde perioden (COM(2021)0025 – C9-0004/2021 – 2021/0012(COD))

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0025),

–  gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 91 en 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0004/2021),

—  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 januari 2021(1),

–  na raadpleging van het Comité van Regio's,

–  gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 3 februari 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien de artikelen 59 en 163 van zijn Reglement,

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 februari 2021 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van specifieke en tijdelijke maatregelen naar aanleiding van het voortduren van de COVID-19-crisis in verband met de vernieuwing of verlenging van bepaalde certificaten, getuigschriften en vergunningen, het uitstel van bepaalde periodieke controles en periodieke opleidingen op bepaalde gebieden van de vervoerswetgeving, en de verlenging van bepaalde in Verordening (EU) 2020/698 bedoelde perioden

P9_TC1-COD(2021)0012


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2021/267.)

(1) Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.


Associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne
PDF 242kWORD 85k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over de uitvoering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne (2019/2202(INI))
P9_TA(2021)0050A9-0219/2020

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 8 en titel V, met name de artikelen 21, 22, 36, 37 en 49, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), alsmede het vijfde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, met inbegrip van de daaraan verbonden diepe en brede vrijhandelsovereenkomst, die op 1 september 2017 in werking zijn getreden, en gezien de bijbehorende Associatieagenda,

–  gezien de inwerkingtreding op 11 juni 2017 van een visumvrije regeling voor onderdanen van Oekraïne als gevolg van de door het Europees Parlement en de Raad aangebrachte wijzigingen in Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad,

–  gezien Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld(1),

–  gezien zijn eerdere resoluties over Oekraïne, met name die van 12 december 2018 over de uitvoering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne(2), en van 21 januari 2016 over de associatieovereenkomsten/diepe en brede vrijhandelsruimten met Georgië, Moldavië en Oekraïne(3), alsmede zijn aanbeveling van 19 juni 2020 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over het Oostelijk Partnerschap, in de aanloop naar de top van juni 2020(4),

–  gezien de rapporten van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) over Oekraïne, met name het 30e rapport over de mensenrechtensituatie in Oekraïne van september 2020,

–  gezien het rapport van de secretaris-generaal van de VN van 19 juni 2020, getiteld “Situation of human rights in the Autonomous Republic of Crimea and the city of Sevastopol, Ukraine”,

–  gezien het gezamenlijk werkdocument van de diensten van de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden van 12 december 2019 over het associatie-uitvoeringsverslag over Oekraïne (SWD(2019)0433),

–  gezien de gezamenlijke verklaring na de 22e top EU-Oekraïne van 6 oktober 2020,

–  gezien de aanbevelingen en werkzaamheden van de Parlementaire Vergadering Euronest, het forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in Oekraïne,

–  gezien de slotverklaringen en aanbevelingen van de bijeenkomst van het Parlementair Associatiecomité EU-Oekraïne van 19 december 2019,

–  gezien de conclusies van zijn verkiezingswaarnemingsmissies naar de Oekraïense presidentsverkiezingen van 31 maart en 21 april 2019 en naar de vervroegde parlementsverkiezingen van 21 juli 2019,

–  gezien de uitbetaling op 29 mei 2020 van een lening van 500 miljoen EUR aan Oekraïne als onderdeel van het vierde programma voor macrofinanciële bijstand (MFB) van de Commissie,

–  gezien de steunpakketten van ongekende omvang waarmee de EU haar buurlanden helpt in hun strijd tegen de COVID‑19‑pandemie, en met name de 1,2 miljard EUR aan langlopende leningen die tegen zeer gunstige voorwaarden aan Oekraïne ter beschikking is gesteld bij Besluit (EU) 2020/701 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 betreffende de toekenning van macrofinanciële bijstand aan uitbreidings- en nabuurschapspartners in de context van de COVID-19-pandemie(5),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de NAVO-Oekraïne-Commissie van 31 oktober 2019,

–  gezien het vijfde monitoringverslag van de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid (ECRI) dat in september 2017 werd gepubliceerd en gezien de conclusies over de uitvoering door Oekraïne van de in 2017 gedane aanbevelingen, gepubliceerd in juni 2020,

–  gezien de aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten van de Raad van Europa(6) inzake maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit, en gezien de door de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa vastgestelde normen,

–  gezien het eindrapport van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de OVSE (ODIHR) over de verkiezingswaarnemingsmissie in verband met de vervroegde parlementsverkiezingen in Oekraïne die plaatsvonden op 21 juli 2019,

–  gezien de corruptieperceptie-index van Transparency International m.b.t. het jaar 2019, waarop Oekraïne op de 126e plaats staat van in totaal 180 landen en gebieden (waarbij het land met de beste score op de eerste plaats staat),

–  gezien het Kaderverdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van nationale minderheden en het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, vastgesteld op 5 november 1992,

–  gezien het advies van de Commissie van Venetië over de wet inzake de bevordering van het gebruik van de Oekraïense taal als officiële taal en het advies van de Commissie van Venetië over de bepalingen van de wet inzake onderwijs van 5 september 2017, die betrekking hebben op het gebruik van de officiële taal en minderheids- en andere talen in het onderwijs,

–  gezien het advies van de Commissie van Venetië van 10 december 2020 over het constitutioneel hof van Oekraïne,

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

–  gezien het advies van de Commissie internationale handel,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0219/2020),

A.  overwegende dat de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst de hoeksteen van de betrekkingen van de Europese Unie met Oekraïne vormt, gebaseerd is op politieke associatie en economische integratie en een routekaart vormt voor hervormingen die, als zij volledig worden uitgevoerd, geacht moeten worden te kunnen leiden tot verdere toenadering tot de Unie, tot een stapsgewijze integratie in de interne markt van de Unie en tot volledige benutting van de mogelijkheden en voordelen die de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst te bieden heeft;

B.  overwegende dat Oekraïne Europees perspectief heeft als bedoeld in artikel 49 VEU, en een verzoek kan indienen om lid te worden van de Unie op voorwaarde dat het land de criteria van Kopenhagen en de democratische beginselen in acht neemt, de fundamentele vrijheden, de mensenrechten en de rechten van minderheden eerbiedigt, en het functioneren van de rechtsstaat garandeert;

C.  overwegende dat tijdens 22e top EU-Oekraïne de Europese aspiraties van Oekraïne werden onderkend, de keuze van het land voor Europa werd toegejuicht, de aanzienlijke vorderingen van Oekraïne met betrekking tot zijn hervormingsproces werden erkend, en verheugd werd gereageerd op de in het kader van de uitvoering van de associatieovereenkomst reeds bereikte resultaten en het succes van de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst;

D.  overwegende dat Oekraïne in 2019 een delicate periode van presidents- en parlementsverkiezingen kende, en dat het land lof verdient voor zijn handelwijze tijdens beide verkiezingen en de daaropvolgende vreedzame en ordelijke machtsoverdracht;

E.  overwegende dat de lokale verkiezingen die overal in Oekraïne op 25 oktober 2020 werden gehouden wederom een test voor de stand van de democratie vormden en tevens de mogelijkheid boden voor verdere consolidatie ervan; overwegende dat in de aanloop naar de lokale verkiezingen van 25 oktober 2020 is gepoogd de kieswet tijdens de lopende verkiezingscampagne te wijzigen, en overwegende dat het gebrek aan duidelijke maatregelen in reactie op de COVID-19-situatie een belangrijk punt van zorg blijft, gelet op de vaststelling van nieuwe normen voor een veilige stembusgang;

F.  overwegende dat de beperkte verkiezingswaarnemingsmissie van het ODIHR heeft vastgesteld dat de lokale verkiezingen van 25 oktober 2020 in Oekraïne van bijzonder belang waren aangezien lokale regeringen door recente decentraliseringshervormingen aanzienlijke bevoegdheden en middelen hadden teruggekregen, dat de verkiezingen over het algemeen rustig, goed georganiseerd en transparant verliepen, dat de procedures veelal werden gevolgd en dat de centrale kiescommissie van Oekraïne zich over het algemeen aan alle wettelijke termijnen had gehouden en zich onpartijdig, open en transparant had opgesteld;

G.  overwegende dat het feit dat de kieswet vlak voor de verkiezingen was aangenomen er volgens maatschappelijke organisaties en verkiezingsdeskundigen toe heeft geleid dat lokale partijen, kandidaten en leden van verkiezingscommissies niet naar behoren voorbereidingen konden treffen voor de registratie van kandidaten;

H.  overwegende dat invoering van top-downcontrolemechanismen in het kader waarvan de gekozen leden gebonden zijn door een imperatief mandaat en de koppeling van partijlijsten aan het minimumaantal van 10 000 kiezers het democratische karakter van de verkiezingen ondermijnen;

I.  overwegende dat maatschappelijke organisaties kritiek hebben geuit op het besluit om in 18 lokale gemeenschappen in onder het gezag van de regering vallende gebieden in de regio’s Donetsk en Loehansk geen verkiezingen te houden, zonder dat het civiel-militair bewind duidelijke redenen kon aanvoeren ter onderbouwing van dit besluit dat er in de praktijk toe heeft geleid dat circa 475 000 kiezers het kiesrecht werd ontnomen;

J.  overwegende dat het tempo van de wetgevingsactiviteiten met name in de tweede helft van 2019 zeer hoog werd gehouden om op korte termijn de tijdens de verkiezingscampagnes beloofde hervormingen door te kunnen voeren, hetgeen soms ten koste is gegaan van de parlementaire controle, de transparantie en de kwaliteit van de wetgeving;

K.  overwegende dat Oekraïne bij de uitvoering van de in het kader van de associatieovereenkomst gedane toezeggingen en de integratie met de Unie aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt, maar dat diverse hervormingen die in gang zijn gezet nog moeten worden voltooid, met name op het gebied van de rechtsstaat, behoorlijk bestuur en corruptiebestrijding; overwegende dat er weliswaar aanzienlijke vooruitgang is geboekt, maar wijdverbreide corruptie het hervormingsproces in Oekraïne nog steeds belemmert; overwegende dat overwegende dat de huidige constitutionele crisis de president en het Oekraïense parlement beperkt in hun ruimte om hervormingen door te voeren; overwegende dat oligarchen opnieuw aan politieke invloed lijken te winnen; overwegende dat er nog enkele aanvullende maatregelen moeten worden genomen om een terugval te voorkomen, met bijzondere aandacht voor de rechterlijke macht;

L.  overwegende dat het potentieel van de goedgekeurde hervormingen nog niet ten volle is benut vanwege de dynamiek van het hervormingsproces en de daarmee gepaard gaande institutionele uitdagingen; overwegende dat de hervormingen ook worden belemmerd door interne institutionele instabiliteit en tegenstrijdigheden, het ontbreken van duidelijke benchmarks, geringe capaciteit, beperkte middelen en externe factoren zoals de COVID-19-pandemie, alsook door een gebrek aan politieke wil om de volledige onafhankelijkheid van gerechtelijke en economische instellingen te accepteren en te waarborgen en selectieve rechtspraak te voorkomen;

M.  overwegende dat Oekraïne in de gezamenlijke verklaring van de NAVO-Oekraïne-Commissie van 31 oktober 2019 wordt opgeroepen te voldoen aan zijn internationale verplichtingen en afspraken, de mensenrechten en rechten van minderheden te eerbiedigen en de aanbevelingen en conclusies van de Commissie van Venetië over de wet inzake onderwijs volledig uit te voeren;

N.  overwegende dat in het meest recente verslag van het OHCHR wordt gewezen op een gebrek aan vooruitgang met betrekking tot de strafrechtelijke vervolging van leden van de Oekraïense strijdkrachten die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen en op vertragingen in het onderzoek naar de strafbare feiten die werden begaan in het kader van de Maidanprotesten;

O.  overwegende dat de corruptieperceptie in Oekraïne volgens het meest recente verslag van Transparency International is verslechterd en zich inmiddels weer op het niveau van 2017 bevindt;

P.  overwegende dat de Oekraïense burgers nog altijd voorstanders zijn van modernisering, inperking van de invloed van oligarchen, hervormingen en corruptiebestrijding en dat er in dit kader daarom op korte termijn stappen moeten worden gezet;

Q.  overwegende dat de Oekraïense economie voor de uitbraak van de COVID-19-pandemie weer stabiel was en dat er in het land sprake was van een bevredigende groei en dalende werkloosheidscijfers, onder meer door de vooruitgang die werd geboekt omdat het potentieel van de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst werd benut;

R.  overwegende dat Oekraïne, om de macro-economische stabiliteit te handhaven, moet voldoen aan zijn verplichtingen in het kader van het Internationaal Monetair Fonds en uitvoering moet geven aan alle structurele beleidsmaatregelen voor de middellange termijn die zijn overeengekomen in het kader van het EU-programma voor macrofinanciële bijstand, en tevens moet zorgen voor een sterke en onafhankelijke Nationale Bank van Oekraïne;

S.  overwegende dat de huidige mondiale crisis vraagt om een gecoördineerde aanpak en pakketten buitengewone steunmaatregelen; overwegende dat noodmaatregelen evenredig en van tijdelijke aard moeten zijn en de mensenrechten moeten eerbiedigen;

T.  overwegende dat de EU de Oekraïense bevolking vanaf het begin van de COVID-19-pandemie heeft bijgestaan door financiële en materiële steun te verlenen via bilaterale en regionale programma’s, bijvoorbeeld de steun die in maart, april en mei 2020 door de Unie aan Oekraïne ter beschikking werd gesteld;

U.  overwegende dat de COVID-19-pandemie de problemen in de Oekraïense gezondheidszorg heeft doen toenemen; overwegende dat de gezondheidszorg volgens de Oekraïense wetgeving gratis is, maar dat dit voor veel burgers die medische zorg nodig hebben, niet het geval blijkt te zijn vanwege de onredelijke aanhoudende hervormingsmaatregelen van het Oekraïense Ministerie van Gezondheid;

V.  overwegende dat het in het licht van de COVID-19-pandemie nog belangrijker is dat de verstrekking van humanitaire hulp door blijft gaan en dat de bijzondere waarnemingsmissie van de OVSE, de VN-agentschappen, niet-gouvernementele organisaties en het Internationale Comité van het Rode Kruis onbelemmerde toegang hebben tot de gebieden die niet onder het gezag van de regering vallen;

W.  overwegende dat de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen en het vermogen van Oekraïne om de noodzakelijke economische en sociale hervormingen door te voeren nog steeds ernstig worden aangetast door gerichte desinformatiecampagnes, cyberaanvallen en andere hybride dreigingen, door het onopgeloste conflict in het oosten van het land als gevolg van de aanhoudende Russische militaire agressie en bezetting van grote delen van de regio’s Donetsk en Loehansk en door de aanhoudende illegale bezetting en annexatie door Rusland van de Autonome Republiek Krim en de stad Sebastopol, waardoor de mensenrechtensituatie verder wordt aangetast en belemmeringen worden opgeworpen voor het vergroten van de welvaart, stabiliteit en groei in het land;

X.  overwegende dat de EU zich krachtig heeft uitgesproken tegen de aanhoudende Russische agressie tegen Oekraïne en de illegale annexatie van de Krim en Sebastopol, die een inbreuk vormen op de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Krim en Sebastopol, en dat de EU deze situatie niet erkent en ook niet zal erkennen en in dit verband restrictieve maatregelen ten uitvoer zal leggen tegen personen of entiteiten die betrokken zijn bij deze schendingen van het internationale recht;

Y.  overwegende dat de EU de inspanningen van het Normandiëkwartet, de OVSE, de Tripartiete Contactgroep Oekraïne en de bijzondere waarnemingsmissie van de OVSE in Oekraïne blijft steunen en heeft aangegeven ingenomen te zijn met de constructieve benadering van Oekraïne ten aanzien van het Normandiëkwartet en de Tripartiete Contactgroep Oekraïne, en Rusland heeft opgeroepen eenzelfde houding aan te nemen;

Z.  overwegende dat op 17 juli 2014 vlucht MH17 van Malaysia Airlines, die op weg was van Amsterdam naar Kuala Lumpur, boven de regio Donetsk is neergehaald in het kader van een Russische actie gericht op de ondermijning van de territoriale integriteit van Oekraïne, als gevolg waarvan alle 298 passagiers en bemanningsleden om het leven kwamen; overwegende dat het Joint Investigation Team (JIT) onder leiding van Nederland tot de conclusie is gekomen dat vlucht MH17 is neergehaald met een Buk-raket, afkomstig van de 53e Luchtafweergeschutbrigade, een eenheid van de Russische grondstrijdkrachten uit Koersk;

AA.  overwegende dat op 9 maart 2020, mede dankzij de medewerking van Oekraïne aan het JIT, de berechting naar Nederlands recht van vier hoofdverdachten van het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines van start is gegaan; overwegende dat Nederland op 10 juli 2020 bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een interstatelijk verzoekschrift heeft ingediend tegen de Russische Federatie voor haar rol bij het neerhalen van vlucht MH17; overwegende dat Rusland Oekraïne onder druk heeft gezet om een vijfde verdachte, Volodimir Tsemach, toe te voegen aan de groep van op 7 september 2019 uit te wisselen gevangenen; overwegende dat Rusland op 15 oktober 2020 eenzijdig de op waarheidsvinding gerichte trilaterale onderhandelingen met Australië en Nederland heeft opgezegd; overwegende dat Rusland structureel alle pogingen om de daders te berechten heeft gedwarsboomd, onder meer door de uitkomsten van het onderzoek van het JIT van de hand te wijzen, desinformatie omtrent vlucht MH17 te verspreiden en in de VN-Veiligheidsraad zijn veto uit te spreken tegen de oprichting van een internationaal tribunaal;

AB.  overwegende dat de EU Rusland heeft veroordeeld wegens het staken van de samenwerking in het kader van de MH17-rechtszaken; overwegende dat de EU een krachtig beroep op Rusland heeft gedaan om in het kader van de onderzoeken en rechtszaken in verband met het neerhalen van de MH-17 zijn volledige medewerking te verlenen;

AC.  overwegende dat er sinds het uitbreken van de oorlog in Oost-Oekraïne circa 13 000 mensen om het leven zijn gekomen, waarvan een kwart burgers, en dat wel 30 000 mensen gewond zijn geraakt; overwegende dat ongeveer 1,5 miljoen Oekraïners hun huis hebben moeten ontvluchten als gevolg van het gewapend conflict met door Rusland gesteunde gewapende groeperingen; overwegende dat honderden Oekraïners door Rusland en pro-Russische groeperingen gevangen worden gehouden en dat van een groot aantal Oekraïense burgers niet bekend is waar zij zijn; overwegende dat het slepende militaire conflict heeft geleid tot een humanitaire crisis met rampzalige gevolgen voor 4,4 miljoen mensen, waarvan ongeveer 1,5 miljoen intern ontheemden; overwegende dat 3,4 miljoen mensen die in de buurt van de contactlinie wonen humanitaire hulp en bescherming nodig hebben; overwegende dat lokale gemeenschappen als gevolg van aanvallen op de openbare infrastructuur te kampen hebben met beperkte toegang tot gezondheidszorgvoorzieningen, scholen, water en sanitaire voorzieningen;

AD.  overwegende dat de mensenrechtensituatie in de bezette delen van het oosten van Oekraïne en op het schiereiland de Krim aanzienlijk is verslechterd, dat de schendingen van de vrijheid van meningsuiting, de godsdienstvrijheid en eigendomsrechten, de ernstige beperkingen van het recht op onderwijs en taalrechten, mediarestricties en de gedwongen oplegging van het Russische staatsburgerschap inmiddels een structureel karakter hebben en dat de fundamentele mensenrechten en vrijheden niet geëerbiedigd worden; overwegende dat de zelfbenoemde autoriteiten op de bezette Krim nog altijd intimiderend optreden tegen de Krimtataren en tientallen mensen op basis van valse beschuldiging van terrorisme hebben vervolgd; overwegende dat volgens schattingen van het centrum voor burgerlijke vrijheden in Oekraïne in september 2020 op de Krim en in Rusland minstens 94 Oekraïense burgers, waaronder 71 Krimtataren, om politieke redenen zijn veroordeeld tot celstraffen van tussen de 13 en 19 jaar, waaronder Marlen Asanov, Memet Beljalov, Timur Ibragimov, Sejran Salijev, Server Mustafajev, Server Zekirjajev en Edem Smailov;

AE.  overwegende dat Oekraïne op de wereldindex voor persvrijheid 2020 de 96e plaats inneemt; overwegende dat Oekraïne een aantal hervormingen heeft doorgevoerd, waaronder wetgeving inzake transparantie omtrent eigendom van media, maar dat er veel meer moet gebeuren om de sterke invloed van de oligarchen op de media in te perken, de redactionele onafhankelijkheid te bevorderen en een einde te maken aan de straffeloosheid van geweld tegen journalisten;

AF.  overwegende dat het medialandschap in Oekraïne nog altijd sterk onder invloed staat van oligarchische media-eigenaren, en overwegende dat mediamedewerkers, met name journalisten die onderzoek doen naar corruptie en fraude, op grote schaal het slachtoffer zijn van geweld en intimidatie en zelfs gevaar lopen te worden vermoord, zoals blijkt uit de dood van journalist Vadim Komarov in 2019, en dat zij bij hun werkzaamheden worden belemmerd omdat zij geen toegang krijgen tot informatie of doordat er juridische druk wordt uitgeoefend, waarvan de strafzaak tegen Bihus.info een voorbeeld is, of omdat zij het slachtoffer worden van cyberaanvallen;

AG.  overwegende dat in Oekraïne genderongelijkheid een groot probleem vormt; overwegende dat gelijkheid voor de wet niet hetzelfde is als daadwerkelijke gelijkheid en dat vrouwen in de praktijk nog altijd met belangrijke obstakels geconfronteerd worden, met name op het werk; overwegende dat Oekraïne in de Global Gender Gap Index van het Wereld Economisch Forum 2018 de 65e plaats inneemt van in totaal 149 landen; overwegende dat volgens de indicator voor inkomensongelijkheid in Oekraïne tegenover een inkomen van 100 Amerikaanse dollar voor mannen een inkomen van slechts 63,1 Amerikaanse dollar voor vrouwen staat;

AH.  overwegende dat LHBTI-personen en personen die zich inzetten voor vrouwenrechten veelvuldig te maken hebben met haatpropaganda en gewelddadige aanvallen en dat de Roma het slachtoffer zijn van discriminerende uitlatingen en haatpropaganda van de nationale overheid, plaatselijke autoriteiten en de media;

AI.  overwegende dat rechtshandhavingsautoriteiten meerdere malen hebben geweigerd aangiften van LHBTI-personen, met name deelnemers aan pride-demonstraties, wegens haatmisdrijven of haatpropaganda in behandeling te nemen, omdat het wetboek van strafrecht geen bepalingen bevat waarin het aanzetten tot haat of geweld op grond van seksuele geaardheid of genderidentiteit strafbaar wordt gesteld; overwegende dat de ECRI de aanbeveling heeft gedaan het wetboek van strafrecht aldus te wijzigen dat dergelijke haatmisdrijven en haatpropaganda daarin worden opgenomen en dat deze gronden worden aangemerkt als verzwarende omstandigheden;

AJ.  overwegende dat het Parlement kennisneemt van het leiderschap en de politieke wil van de Oekraïense autoriteiten om voldoende bescherming te bieden in het kader van nationale pride-evenementen; overwegende dat haatpropaganda en haatmisdrijven tegen LHBTI-personen desondanks op grote schaal voorkomen, waarbij er niet altijd sprake is van politiebescherming, zoals blijkt uit de gewelddadige aanvallen tijdens de pride-demonstratie in Kiev waar demonstranten niet beschermd werden tegen geweld en daarom hun universeel recht op vrijheid van vreedzame vergadering niet ten volle konden uitoefenen;

AK.  overwegende dat met de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst werd beoogd de nationale wetgeving en normen van Oekraïne af te stemmen op die van de EU, onder meer op sociaal gebied; overwegende dat de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst ondanks deze toezeggingen op sociaal gebied nog altijd onbevredigend is; overwegende dat Oekraïne de belangrijkste internationale instrumenten heeft geratificeerd, maar deze nog altijd niet toepast;

AL.  overwegende dat het tripartiet raadplegingsproces in de praktijk niet functioneert, ondanks de verbintenissen in het kader van de associatieovereenkomst en de talloze verzoeken van de vakbonden aan de overheid om de nodige maatregelen te nemen ter bevordering van de sociale dialoog; overwegende dat de Nationale Tripartiete Sociaaleconomische Raad van Oekraïne (NTSEC) ruim tien jaar na oprichting nog altijd een zwak en ondoelmatig orgaan is dat vrijwel geen invloed kan uitoefenen op de sociale dialoog, voortdurend kampt met een personeelsgebrek en gekenmerkt wordt door een gebrek aan samenhangende coördinatie van zijn activiteiten; overwegende dat in 2019 slechts een derde van de 177 bij het Ministerie van Justitie geregistreerde Oekraïense vakbonden in de gelegenheid werd gesteld deel te nemen aan collectieve arbeidsonderhandelingen;

Gemeenschappelijke waarden en algemene beginselen

1.  merkt op dat de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst de weerspiegeling vormt van het gemeenschappelijk streven van de EU en Oekraïne naar politieke associatie en economische integratie die als blauwdruk kan fungeren voor hervormingen, en wijst op het grote belang ervan, vooral in deze buitengewone tijden; dringt erop aan dat de overeenkomst volledig ten uitvoer wordt gelegd en dat het potentieel ervan ten volle wordt benut; spoort de Oekraïense autoriteiten voorts aan voorrang te blijven geven aan de uitvoering van de overeenkomst, ondanks de uitdagingen als gevolg van de COVID-19-pandemie; wijst erop dat de steun van de EU aan Oekraïne onderworpen is aan strikte voorwaarden en herhaalt dat Oekraïne opnieuw moet aantonen dat het zich inzet voor hervormingen en de naleving van de beginselen van de Unie; herhaalt dat de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst geactualiseerd moet worden, rekening houdend met ontwikkelingen in de regelgevingskaders en de behoeften op het gebied van economische ontwikkeling, en met het oog op het versterken van de monitoringmechanismen; beveelt de EU en Oekraïne aan gebruik te maken van de komende periodieke toetsing van de verwezenlijking van de doelstellingen van de associatieovereenkomst om na te gaan of sectorale en handelsonderdelen eventueel kunnen worden geactualiseerd;

2.  is ingenomen met de steunpakketten van ongekende omvang, onder meer in de vorm van macrofinanciële bijstand, die de Unie aan Oekraïne ter beschikking heeft gesteld als onderdeel van het Team-Europapakket dat bedoeld is om partnerlanden te helpen de COVID-19-crisis te boven te komen; merkt op dat dit een belangrijke uiting is van de solidariteit van de EU in deze tijden van ongekende crisis; roept de Oekraïense autoriteiten op om een gunstig investeringsklimaat te creëren en snel te voldoen aan de overeengekomen voorwaarden voor uitbetaling van de macrofinanciële bijstand van de EU, zoals neergelegd in het memorandum van overeenstemming; herinnert de Oekraïense regering eraan dat de uitbetaling van de eerste tranche van de 1,2 miljard EUR macrofinanciële bijstand ten bedrage van 600 miljoen EUR in december 2020 zonder enige specifieke beleidsvoorwaarden een eenmalige uitzondering was vanwege het spoedeisende karakter van deze steun, en dat hiervan geen misbruik mag worden gemaakt om overeengekomen hervormingen terug te draaien;

3.  is ingenomen met het feit dat in het kader van de verkiezingswaarnemingsmissies van de OVSE/ODIHR, waaraan werd deelgenomen door het Parlement, geconcludeerd werd dat de presidents- en parlementsverkiezingen van 2019 over het algemeen competitief, goed georganiseerd en efficiënt geregeld waren, hetgeen blijk geeft van de waarde die Oekraïne hecht aan de democratische waarden en hetgeen met name opmerkelijk is in het licht van de aanhoudende pogingen van Rusland om Oekraïne te destabiliseren; dringt er bij de Oekraïense autoriteiten op aan om de in de verklaringen van de hoofden van de delegaties van het Europees Parlement vastgestelde tekortkomingen te verhelpen en de aanbevelingen in de eindverslagen van de verkiezingswaarnemingsmissie van de OVSE/ODIHR op te volgen; blijft nauwlettend in de gaten houden in hoeverre Oekraïne de democratische waarden van vrije en eerlijke verkiezingen blijft eerbiedigen, nu de eerste lokale verkiezingen sinds de met enthousiasme ontvangen decentralisatiehervorming hebben plaatsgevonden; verzoekt de Oekraïense regering vrije en eerlijke verkiezingscampagnes te garanderen, zonder onrechtmatige campagnefinanciering en zonder dat er stemmen worden gekocht; benadrukt dat het verkiezingsproces en het stemproces op de dag van de verkiezingen conform de hoogste veiligheidsnormen moeten plaatsvinden en dat er speciale maatregelen moeten worden getroffen om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan; merkt op dat de afbakening van de kiesdistricten bij de vervroegde Oekraïense parlementsverkiezingen van 2019 nadelig was voor de vertegenwoordiging van nationale minderheden; merkt op dat in een aantal regio’s, zoals Transkarpatië, verkiezingsfraude is vastgesteld, onder meer in de vorm van het inzetten van kandidaten met dezelfde of bijna dezelfde naam, als gevolg waarvan leden van de Hongaarse minderheid minder kans hadden tot lid van het parlement te worden gekozen;

4.  is ingenomen met de nieuwe kieswet die in december 2019 werd aangenomen en met de bepalingen van die wet inzake de rechten van intern ontheemden; herinnert er evenwel aan dat voortdurende wijzigingen van de kieswetgeving tijdens lopende verkiezingen in strijd zijn met de aanbevelingen van de Commissie van Venetië, rechtsonzekerheid creëren en een negatief effect hebben op de werkzaamheden van verkiezingscommissies; spoort Oekraïne aan meer te doen om een eind te maken aan illegale verkiezingscampagnes, het kopen van stemmen, misbruik van administratieve middelen en de rechtsonzekerheid omtrent het voeren van campagnes op sociale media;

5.  dringt erop aan dat de kieswet wordt verbeterd en in overeenstemming wordt gebracht met internationale normen en dat kwesties zoals campagnes op sociale media, transparantie van campagne-uitgaven en toegang van onafhankelijke kandidaten tot het verkiezingsproces worden aangepakt; stelt voorts in verband met de lokale verkiezingen dat het van belang is bureaucratische obstakels voor de kiezersregistratie van intern ontheemden weg te nemen, een maximumbedrag vast te stellen voor het voeren van campagnes, en deelname door individuele kandidaten aan de verkiezingen mogelijk te maken, onder meer door het plan om in kleine gemeentes van kandidaten een storting in contanten te verlangen te heroverwegen;

Hervormingen en institutioneel kader

6.  wijst op het belang van prodemocratische hervormingen en vertrouwen in instellingen als de meest efficiënte veiligheidsmechanismen; verzoekt de Commissie om gebruik te maken van de bestaande mechanismen om de uitvoering van hervormingen door Oekraïne te faciliteren en te ondersteunen; dringt aan op de ontwikkeling en toepassing, in nauwe samenwerking met het maatschappelijk middenveld, van kwalitatieve en kwantitatieve mechanismen om de uitvoering van hervormingen door Oekraïne te monitoren, met duidelijke benchmarks, aanbevelingen en voorwaarden, en deze in te zetten ter verbetering van de methodologie voor het opstellen van de jaarlijkse uitvoeringsverslagen die als belangrijke richtsnoeren voor hervormingen moeten gaan fungeren;

7.  wijst op de noodzaak van betere advies- en verslagleggingsmechanismen voor de beoordeling van de door Oekraïne geboekte vorderingen, met name wat betreft de hervorming van de justitiële sector, corruptiebestrijding, staatsbedrijven, corporate governance en hervormingen in de energiesector, in samenhang met economische en investeringssteun;

8.  raadt aan de politieke inspanningen, financiële steun en technische bijstand te concentreren op een beperkt aantal prioriteiten teneinde op doeltreffende wijze de institutionele capaciteit op te kunnen bouwen die nodig is om langetermijnsuccessen te boeken op het gebied van hervormingen, niet alleen met betrekking tot de wetgeving maar ook in de praktijk; steunt de versterking van de sectorale samenwerking tussen de EU en Oekraïne op prioritaire gebieden, zoals de digitale economie, energie, klimaatverandering en handel; is verheugd over de ambities van Oekraïne om zich aan te passen aan de beleidsmaatregelen in het kader van de digitale eengemaakte markt van de EU en de Europese Green Deal door uitvoering te geven aan het acquis ter zake;

9.  erkent dat Oekraïne en de andere ondertekenaars van associatieovereenkomsten en diepe en brede vrijhandelsruimten de status van geassocieerd partner hebben, en roept op tot een versterkte politieke dialoog met hen om verdere economische integratie en harmonisatie van wetgeving te bevorderen; verzoekt de EU om in overeenstemming met het “meer voor meer”-beginsel te overwegen voor de drie geassocieerde landen, waaronder Oekraïne, een strategie uit te werken voor nauwere samenwerking inzake hervormingen en investeringen, waaraan voorwaarden gekoppeld zijn op het gebied van de opbouw van investeringscapaciteit, vervoer, energie, justitie en de digitale economie, en die het pad kan effenen voor een ambitieuze agenda voor de integratie in de EU; verzoekt de Commissie om in het kader van de aanpak van de gevolgen van de COVID-19-pandemie in samenwerking met internationale financiële instellingen uiterlijk eind 2020 een voorstel in te dienen voor een gedetailleerd op maat gemaakt en aan voorwaarden gebonden economisch en investeringsplan voor Oekraïne en andere met de EU geassocieerde landen; verzoekt de EU-instellingen voorts om de mogelijkheid te onderzoeken om Oekraïne en de andere geassocieerde landen als waarnemers te laten deelnemen aan de procedures van de comités die zijn opgericht krachtens artikel 291 VWEU en Verordening (EU) nr. 182/2011(7) en aan de vergaderingen van de werkgroepen en comités van de Raad, om op die manier uiting te geven aan het streven van de EU naar verdere integratie en om de hervormingskoers en administratieve kennis van de landen te versterken;

10.  is voorstander van een omvattende evaluatie van de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsruimte in overeenstemming met de bepalingen van de overeenkomst, om het potentieel van de overeenkomst op het gebied van politieke associatie en economische integratie, waaronder versterkte sectorale integratie van Oekraïne met de EU, ten volle te benutten;

11.  verzoekt de Commissie om onderbelichte delen van de associatieovereenkomsten/diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten, zoals de belangrijke beleidsterreinen gendermainstreaming en de aanpak van gezondheidscrises, een impuls te geven en er daarbij voor te zorgen dat er geen strijdigheid ontstaat met noodzakelijke milieu- en klimaatacties of met initiatieven in het kader van de Europese Green Deal;

12.  verzoekt de Commissie investeringen te ondersteunen in sectoren met potentieel voor ontwikkeling, groei en concurrentievermogen in de EU, die de economische diversificatie verder kunnen stimuleren, zoals duurzame energie en klimaat, de digitale eengemaakte markt en cyberbeveiliging, en vervoer;

13.  is ingenomen met de vorderingen die Oekraïne heeft geboekt bij de nakoming van de in de associatieovereenkomst vastgelegde verplichtingen, met name op het gebied van de landbouw, energie, het bankwezen, decentralisatie, de digitale economie en verkiezingsprocedures; merkt echter op dat volgens het evaluatiemechanisme van de associatieovereenkomst in 2019 slechts 37 % van de met de uitvoering van de associatieovereenkomst verband houdende taken was afgerond (terwijl dat in 2018 nog 52 % was); waardeert de pogingen die in de tweede helft van 2019 zijn gedaan om het tempo van de hervormingen te versnellen, maar verzoekt de Oekraïense instanties om te voorkomen dat de snelheid van het wetgevingsproces ten koste gaat van de kwaliteit van wetgeving en benadrukt dat het belangrijk is dat het land zijn toezeggingen gestand blijft doen;

14.  wijst er in dit kader op dat Oekraïne niet moet vergeten dat het niveau van de politieke, technische en financiële steun van de EU afhankelijk is van de mate waarin het land de toezeggingen die het aan de Unie en de lidstaten heeft gedaan nakomt, met name wat betreft het hervormingsproces, de eerbiediging van de mensenrechten, minderheden en de fundamentele vrijheden, en de totstandbrenging van een daadwerkelijke en doeltreffende rechtsstaat;

15.  is ingenomen met de gezamenlijke routekaart van de regering en het parlement die in 2018 werd aangenomen en met de oprichting van een gezamenlijk platform voor Europese integratie in november 2019, en hoopt dat deze initiatieven tot een betere samenwerking zullen leiden tussen de verschillende instellingen die zich bezighouden met de opzet, vaststelling en uitvoering van hervormingen; spoort het parlement en de regering van Oekraïne aan op doeltreffender wijze gebruik te maken van dit instrument en hun samenwerking met betrekking tot de uitvoering van de verbintenissen in het kader van de associatieovereenkomst te herzien, alsook de afstemming van hun wetgeving met het oog op de optimalisering van de synergieën, met name waar het expertise inzake EU-wetgeving en nalevingsbeoordelingen betreft;

16.  prijst Oekraïne voor de vooruitgang die het land heeft geboekt bij de hervorming van het openbaar bestuur en wijst erop dat ervoor gezorgd moet worden dat het tempo waarin veranderingen worden doorgevoerd niet verder vertraagt en dat er zo snel mogelijk voor gezorgd moet worden dat bij aanwervingsprocedures voor tijdelijke aanstellingen tijdens de COVID-19-periode personen worden aangeworven op basis van hun verdiensten; is er zich van bewust dat dit een flinke uitdaging is voor het bestuur, de instellingen en de openbare administratie in Oekraïne en spoort de Commissie aan om passende technische en financiële steun te verlenen;

17.  is verheugd over hetgeen reeds is bereikt op het gebied van decentralisatie en versterking van de bevoegdheden van gemeenten, een proces dat in 2014 in gang werd gezet en dat een van de succesvolste hervormingen tot nu toe blijkt te zijn; wijst op de rol van het programma U-LEAD, met behulp waarvan bijna duizend willekeurig samengevoegde lokale gemeenschappen zijn gecreëerd waarin circa 11,7 miljoen burgers wonen; is verheugd over de stappen die tot dusverre zijn genomen met betrekking tot de decentralisatie van de overheid en de overheidsfinanciën, te weten de vaststelling van een reeks wetgevingsinstrumenten en de tenuitvoerlegging van die instrumenten; verzoekt de Commissie de decentralisatiehervorming in detail te bestuderen en eventueel als een geslaagde casestudy te gebruiken voor andere landen;

18.  dringt er bij Oekraïne op aan het decentralisatieproces af te ronden door middel van een brede en open dialoog, met name met lokale zelfbesturen en hun vertegenwoordigende organisaties, teneinde de autonomie en bevoegdheden van lokale overheden te vergroten en periodieke uitwisselingen tussen de centrale overheid en nationale organisaties van lokale en regionale overheden over alle beleidsmaatregelen die territoriale gevolgen kunnen hebben aan te moedigen;

19.  is ingenomen met de organisatie van de eerste ronde van de lokale verkiezingen op 25 oktober 2020 waarbij de opkomst op ruim 36 % lag en die vrij en eerlijk waren, maar wijst erop dat er gelijktijdig een openbare raadpleging werd gehouden, die volgens de OVSE/ODIHR een onrechtmatig politiek voordeel heeft opgeleverd en de scheiding tussen staat en partij heeft doen vervagen; verzoekt de overheidsinstanties het zelfbestuur van de lokale autonome overheden te eerbiedigen en de administratieve capaciteit van gemeenten en steden te ondersteunen; dringt aan op de invoering van het concept van een territoriale overheidsentiteit als rechtspersoon, wat in de Europese Unie gaande praktijk is en erkend wordt in het Europees Handvest inzake lokale autonomie; is verheugd over de wijziging van de begrotingswetgeving op grond waarvan nu 60 % aan inkomstenbelasting van particulieren ten goede komt aan de lokale begroting, hetgeen een noodzakelijke bijdrage vormt aan een gezonde overheidsfinanciering op lokaal niveau; waarschuwt voor de oprichting van parallelle structuren op lokaal niveau die aanleiding kunnen geven tot bevoegdheidsconflicten, maar stelt voor om na te denken over de mogelijkheid om ambtsdragers dubbele bevoegdheden toe te kennen, zowel bevoegdheden op lokaal niveau als bevoegdheden als het laagste staatsgezag; neemt kennis van de resolutie van 17 juli 2020 van het Oekraïens parlement over de vorming en opheffing van districten, waarin wordt gesteld dat de voorschriften inzake de samenvoeging van districten in beginsel ook van toepassing zijn op het grondgebied van de Krim en de regio’s Donetsk en Loehansk die momenteel niet onder het gezag van de Oekraïense overheid vallen;

Samenwerking op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)

20.  erkent de unieke ervaring en deskundigheid van Oekraïne en is verheugd over de deelname van Oekraïne aan missies, gevechtsgroepen en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), zijn bijdrage aan EU-gevechtsgroepen en het feit dat het land zich steeds vaker schaart achter de standpunten en verklaringen van de EU over internationale en regionale kwesties, alsook over zijn bijdragen in dit kader, en feliciteert Oekraïne met het feit dat het onlangs de status van Enhanced Opportunities Partner van de NAVO heeft verkregen;

21.  is ingenomen met de vorderingen op het gebied van wetenschappelijke en technologische samenwerking, onder meer met betrekking tot de ruimtevaartsector en op het gebied van defensie, meer in het bijzonder de convergentie in de operationele, onderwijsgerelateerde en institutionele segmenten, en de uitvoering van de noodzakelijke interne aanpassingen in deze sectoren; is ingenomen met de bereidheid van Oekraïne om deel te nemen aan Horizon Europa, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en de onderzoeksprogramma’s van het Europees Ruimteagentschap (ESA); neemt nota van de vruchtbare samenwerking tussen het Ministerie van Defensie van Oekraïne en het Europees Defensieagentschap (EDA) en dringt erop aan deze samenwerking verder uit te bouwen; verzoekt de EU en Oekraïne de samenwerking op het gebied van veiligheid en defensie te intensiveren en daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan het conflict in Oost-Oekraïne, de pogingen van Rusland om de soevereiniteit van Oekraïne te ondermijnen en de schendingen van zijn territoriale integriteit, door in te zetten op verzoening, samenwerking op het gebied van cyberveiligheid en bestrijding van desinformatie en het bevorderen van de veerkracht van gezinnen, gemeenschappen en overheidsinstellingen;

22.  steunt de eventuele deelname van Oekraïne aan geselecteerde CSDP-projecten, waaronder samenwerking met het EDA en in het bijzonder permanente gestructureerde samenwerking (Pesco), mits Oekraïne, net als andere derde landen, voldoet aan een reeks politieke, materiële en juridische voorwaarden; is verheugd over het recente besluit van de EU om Oekraïne uit te nodigen deel te nemen aan operatie Althea in Bosnië en Herzegovina en spoort beide partijen – de EU en Oekraïne – aan de deelname van Oekraïne aan missies en operaties van de Europese Unie verder uit te blijven breiden;

23.  is verheugd over de intensievere samenwerking tussen de Oekraïense autoriteiten en de Europese publieke en particuliere sector op het gebied van de bestrijding van hybride dreigingen, met name vanuit Rusland, in de vorm van het verspreiden van onjuiste informatie, het aanzetten tot geweld en het aanwakkeren van niet-regeringsgezinde en anti-Europese sentimenten; vindt dat de EU en Oekraïne zo snel mogelijk een dialoog over cyberkwesties op gang moeten brengen en steunt het voorstel om de reikwijdte van de dialoog inzake veiligheid en defensie uit te breiden om adequaat op bestaande en toekomstige dreigingen te kunnen reageren, een en ander in overeenstemming met de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU;

De territoriale integriteit en soevereiniteit van Oekraïne

24.  wijst er nogmaals op dat de Unie de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen onverminderd steunt, en nog steeds haar volledige steun verleent aan de internationaal gecoördineerde sancties tegen de Russische regering en actoren die de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne ondermijnen, totdat is voldaan aan alle voorwaarden voor het opheffen van de sancties, waaronder volledige uitvoering van de akkoorden van Minsk en het herstel van de territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen;

25.  veroordeelt nog altijd de illegale annexatie van de Krim en Sebastopol en de feitelijke bezetting van bepaalde delen van de regio’s Donetsk en Loehansk; roept de Russische Federatie op aan haar internationale verplichtingen te voldoen, haar militaire troepen uit het grondgebied van Oekraïne terug te trekken en de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN inzake de territoriale integriteit van Oekraïne en de Krim en Sebastopol volledig ten uitvoer te leggen;

26.  onderstreept dat alle overeenkomsten met de Russische Federatie de volledige uitvoering van de akkoorden van Minsk moeten eerbiedigen, evenals de verwezenlijking van de resoluties van de VN over de status van de Krim en de eerbiediging van de territoriale integriteit van Oekraïne door de Russische Federatie;

27.  is verheugd over het feit dat de vredesbesprekingen in het kader van het Normandiëkwartet op 9 december 2019, na een drie jaar durende impasse, zijn hervat; roept alle partijen op zich te houden aan de staakt-het-vurenovereenkomst; wijst op het belang van het vaststellen van aanvullende terugtrekkingszones, mijnopruiming en het openen van controleposten langs de contactlinie en roept Rusland op om zijn invloed over de door Rusland gesteunde gewapende groeperingen aan te wenden om ervoor te zorgen dat de verbintenissen uit hoofde van de akkoorden van Minsk, de recente bijeenkomsten van het Normandiëkwartet en de Tripartiete Contactgroep Oekraïne gestand worden gedaan; herhaalt dat lokale verkiezingen in de bezette gebieden van Oost-Oekraïne overeenkomstig de akkoorden van Minsk en het plan-Steinmeier volgens de Oekraïense wetgeving en onder OVSE-toezicht moeten verlopen; benadrukt dat er niet is voldaan aan de voorwaarden voor vrije en eerlijke verkiezingen in Donetsk en Loehansk; is verheugd over de afwijzing van het plan om door Rusland gesteunde separatisten deel te laten nemen aan de Tripartiete Contactgroep Oekraïne; betreurt dat enkele hooggeplaatste leden van de Oekraïense delegatie van de Tripartiete Contactgroep Oekraïne de militaire betrokkenheid van Rusland bij het conflict in het Donetsbekken hebben ontkend;

28.  veroordeelt ten stelligste de destabiliserende acties van Rusland en zijn militaire aanwezigheid in Oekraïne; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat Rusland zijn militaire aanwezigheid, materieel en installaties op het schiereiland de Krim steeds verder uitbreidt door er onder meer 30 000 militairen te stationeren, nieuwe grond-lucht- en grond-grondraketsystemen en strategische bommenwerpers te plaatsen en de vloot uit te breiden met nucleaire onderzeeërs; veroordeelt de illegale activiteiten van Rusland die erop gericht zijn om de Straat van Kertsj in handen te krijgen, omdat deze een schending vormen van het internationaal maritiem recht en de internationale verplichtingen van Rusland, en wijst daarbij met name op de bouw van de Kertsj-brug en de aanleg van de bijbehorende spoorlijn, waarvoor Oekraïne geen toestemming heeft verleend, de aanleg van onderwaterkabels en de afsluiting en militarisering van de Zee van Azov, waardoor de economische activiteiten van Oekraïne in ernstige mate worden belemmerd; verzoekt de Russische Federatie om in overeenstemming met het internationaal recht een ongehinderde en vrije doorgang naar en van de Zee van Azov te waarborgen, en internationale non-gouvernementele organisaties en internationale humanitaire organisaties toegang te verlenen tot de bezette Oekraïense gebieden van het Donetsbekken en de Krim; herinnert er in dit verband aan dat de Russische regeling voor scheepvaartinspectie die in 2018 in werking getreden is voor alle schepen die door de door Rusland gecontroleerde Straat van Kertsj varen op weg naar en van de Zee van Azov, negatieve economische gevolgen blijft hebben voor de regio; dringt aan op vrijlating van alle Oekraïense politieke gevangenen en krijgsgevangenen in Rusland, de Krim en de delen van het Donetsbekken die niet onder de controle van de Oekraïense regering vallen; uit zijn bezorgdheid over het feit dat de Russische burgers die verdacht worden van betrokkenheid bij het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysian Airlines gedwongen deel uitmaken van de gevangenenruil tussen Oekraïne en Rusland;

29.  wijst er met klem op dat er een politieke oplossing moet komen voor het conflict in Oost-Oekraïne; verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) om zich meer in te spannen om een vreedzame oplossing van het conflict te bereiken door de inspanningen van alle partijen in het vredesproces te steunen, te werken aan vertrouwensopbouw en te streven naar een mandaat voor een VN-vredesmissie in het gehele bezette grondgebied van Oekraïne; verlangt dat met het oog op de volledige uitvoering van de akkoorden van Minsk en zodra de situatie dit toelaat aan de bij het conflict betrokken partijen een door de EU geleide GVDB-missie wordt aangeboden, in het kader waarvan ondersteuning wordt geboden bij taken als het opruimen van mijnen, het voorbereiden van lokale verkiezingen en het waarborgen van onbelemmerde toegang voor humanitaire hulporganisaties; verzoekt daarnaast de EU-instellingen om over te gaan tot verzwaring van de sancties tegen Rusland als dit nodig mocht zijn, bijvoorbeeld als Rusland zijn verbintenissen uit hoofde van het protocol van Minsk niet nakomt, met name op het gebied van veiligheid;

30.  dringt er bij Oekraïne op aan zijn verbintenissen met betrekking tot de hervorming van het nationale systeem voor uitvoercontrole na te komen overeenkomstig de eisen en normen van de EU, evenals de verbintenissen met betrekking tot de uitvoering van een consistent en gestructureerd sanctiebeleid; verzoekt de EDEO en de Commissie beter toezicht te houden op de uitvoering van EU-sancties, onder meer door beter toezicht te houden op de werkzaamheden van de autoriteiten in de lidstaten die belast zijn met de toepassing van de gemeenschappelijke EU-regels;

31.  verzoekt de EDEO om ervoor te zorgen dat de EU, bij monde van de vicevoorzitter van de Europese Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, bij de vreedzame oplossing van de oorlog in Oost-Oekraïne een actievere rol speelt, onder meer in het kader van het Normandiëkwartet; stelt voor om na te denken over de benoeming van een speciale gezant van de EU voor de Krim en het Donetsbekken;

32.  herhaalt zijn pleidooi voor een internationaal kader voor de onderhandelingen over de beëindiging van de bezetting van de Krim, waaraan de EU actief dient deel te nemen; verzoekt de VV/HV, de Commissie en de lidstaten om de noodzakelijke steun te verlenen voor de totstandbrenging van een internationaal platform voor de Krim, dat het mogelijk zou maken gecoördineerde, geformaliseerde en gesystematiseerde inspanningen te leveren ten behoeve van het herstel van de territoriale integriteit van Oekraïne; vindt het belangrijk dat de Mejlis van de Krimtataren, het enige internationaal erkende vertegenwoordigende orgaan van de Krimtataren, bij de werkzaamheden van het platform betrokken wordt;

33.  benadrukt tegelijkertijd dat de Russische Federatie, als bezettingsmacht, volgens het internationale humanitaire recht de volledige verantwoordelijkheid draagt voor het vervullen van de behoeften van de bevolking van de Krim, het tijdelijk bezette Oekraïense schiereiland, waaronder de watervoorziening; herinnert eraan dat volgens het Vierde Verdrag van Genève, waarbij Rusland partij is, een bezettingsmacht de inwoners van het bezette gebied niet mag dwingen in zijn strijdkrachten of ondersteunende eenheden te dienen;

34.  veroordeelt de Russische Federatie voor de vestiging van Russische burgers op de bezette Krim en de gebieden Donetsk en Loehansk, waardoor de balans tussen personen met een Russische paspoort en Oekraïners wordt verstoord, de voortdurende uitgifte van Russische paspoorten aan ingezetenen van de tijdelijk bezette gebieden van Oekraïne, in strijd met de soevereiniteit van Oekraïne en de doelstellingen en bepalingen van de akkoorden van Minsk, en veroordeelt tevens de pogingen van de Russische Federatie om op 13 september 2020 lokale verkiezingen te organiseren in de Autonome Republiek Krim in Oekraïne; is van oordeel dat de verkiezing van de gouverneur van Sebastopol illegaal en in strijd met het internationaal recht was, evenals de verkiezing van vertegenwoordigers van de zogeheten Staatsraad van de “Krimrepubliek”, de zogeheten Wetgevende Vergadering van de stad Simferopol en de zogeheten Plattelandsraad van de regio Razdolno; roept de EU op sancties op te leggen aan de partijen die verantwoordelijk zijn voor het organiseren van deze verkiezingen; betreurt dat Rusland op de bezette Krim jonge mannen heeft gedwongen om in het Russische leger te dienen en dat 85 % van die mannen naar de Russische Federatie werd gestuurd om daar in het leger te dienen; roept Rusland op niet langer mensen op de Krim te dwingen om in het leger te dienen, en de verplichtingen die krachtens de verdragen van Genève op Rusland rusten volledig na te komen;

35.  spreekt zijn volledige steun uit voor alle inspanningen die zijn verricht om gerechtigheid te verkrijgen voor de 298 slachtoffers van de met een door Rusland geleverde Buk-raket neergehaalde vlucht MH17 van Malaysia Airlines en voor hun nabestaanden, onder meer de door de internationale gemeenschap gesteunde strafrechtelijke vervolging naar Nederlands recht van vier verdachten en de bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aangespannen rechtszaak tegen Rusland; prijst Oekraïne voor het feit dat het permanent met het JIT blijft samenwerken om de waarheid boven tafel te krijgen en degenen die verantwoordelijk zijn voor deze daad op te sporen en voor de rechter te brengen; veroordeelt de eenzijdige terugtrekking van Rusland uit de op waarheidsvinding gerichte trilaterale onderhandelingen met Australië en Nederland; roept Rusland op zijn volledige medewerking te verlenen aan alle inspanningen die erop gericht zijn ervoor te zorgen dat alle personen of entiteiten die betrokken zijn bij het neerhalen van vlucht MH17 ter verantwoording worden geroepen, door onder meer de op waarheidsvinding gerichte trilaterale onderhandelingen met Australië en Nederland te hervatten, zijn medewerking te verlenen aan het interstatelijk verzoekschrift dat Nederland in dit kader tegen Rusland heeft ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en te zorgen voor uitlevering van Volodimir Tsemach aan Nederland; verzoekt Rusland met klem de verspreiding van desinformatie met betrekking tot vlucht MH17 te staken;

36.  verzoekt Oekraïne de Moldavische centrale overheid te helpen de controle over Transnistrië terug te krijgen, gelet op de territoriale integriteit van Moldavië;

37.  neemt kennis van het feit dat in juni 2018 de wet inzake nationale veiligheid is aangenomen en dat in 2020 de wet inzake overheidsopdrachten op defensiegebied en de wet inzake de inlichtingendiensten zijn aangenomen; dringt echter aan op het aannemen van aanvullende wetgeving om de bevoegdheden van de Oekraïense veiligheidsdienst te beperken en deze dienst om te vormen tot een agentschap dat zich louter en alleen bezighoudt met contraspionage en terrorismebestrijding, en aanvullende wetgeving gericht op de invoering van parlementair toezicht op de gehele veiligheidssector;

Justitie, vrijheid, veiligheid en corruptiebestrijding

38.  herhaalt dat het belangrijk is om op het gebied van corruptiebestrijding concrete resultaten te boeken, omdat daarmee het draagvlak onder de burgers voor het hervormingsproces behouden blijft en het ondernemingsklimaat verbetert, waarmee directe buitenlandse investeringen kunnen worden aangetrokken; spoort de Oekraïense autoriteiten aan meer stappen te zetten op het pad van hervormingen, met name op het gebied van de rechtsstaat en corruptiebestrijding, en te waarborgen dat de belangrijke instanties op het gebied van corruptiebestrijding hun werkzaamheden op onafhankelijke wijze kunnen voortzetten; spreekt in dit verband zijn waardering uit voor het feit dat het nationaal agentschap voor de preventie van corruptie zijn taken weer heeft kunnen opnemen, dat er in januari 2020 nieuwe wetgeving inzake ongeoorloofde verrijking en inzake klokkenluiders in werking is getreden en dat het hooggerechtshof voor corruptiebestrijding in september 2019 met zijn werkzaamheden is gestart;

39.  is echter bezorgd over de gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof van 27 oktober 2020, omdat hierdoor een juridische lacune in de Oekraïense anticorruptie-architectuur is ontstaan en het nationaal agentschap voor de preventie van corruptie ernstig verzwakt is geraakt; erkent de actieve inspanningen van president Zelensky en politieke belanghebbenden om de wetgeving en de geloofwaardigheid van de Oekraïense corruptiebestrijdingsarchitectuur te herstellen; dringt er bij de Oekraïense autoriteiten op aan in actie te blijven komen om opnieuw een volledig operationele, doeltreffende en omvattende institutionele architectuur ter bestrijding van corruptie in te voeren, onder meer met betrekking tot de rechterlijke macht, waarbij de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ten opzichte van de uitvoerende macht en de wetgevende macht geëerbiedigd moet worden; benadrukt dat het nationaal agentschap voor de preventie van corruptie, als het zijn bevoegdheden ten volle kan uitoefenen, in dit kader een belangrijke rol speelt en dat het arrest van het Grondwettelijk Hof niet mag worden gebruikt om de bevoegdheden van dit agentschap te verzwakken of het buitenspel te zetten; geeft uiting aan zijn grote bezorgdheid over de kennelijke pogingen van partijen met gevestigde belangen om de vooruitgang die het land reeds heeft geboekt op het gebied van corruptiebestrijding en de algemene democratische hervormingen te ondergraven, met name doordat enkele Oekraïense oligarchen opnieuw de politieke macht in handen hebben gekregen, met als gevolg dat de hervormingsgezinde meerderheid in de Verkhovna Rada is verzwakt, zoals ook blijkt uit de moeilijkheden die zijn ondervonden bij het wegwerken van de lacune in de wetgeving die is ontstaan na de omstreden uitspraak van het constitutioneel hof van 27 oktober 2020; dringt er bij alle politieke actoren op aan met hernieuwde inzet te werken aan de hervormingen waar de Oekraïense kiezers om hebben gevraagd en die van groot belang zijn om de rechtsstaat te versterken, corruptie uit te bannen en ervoor te zorgen dat de Oekraïense bevolking in grotere welvaart kan leven;

40.  wijst erop dat de onafhankelijkheid van het hooggerechtshof voor corruptiebestrijding en andere instanties die zich bezighouden met corruptiebestrijding gewaarborgd moet worden, en dringt erop aan dat instanties die zich bezighouden met corruptiebestrijding hun werkzaamheden op onbevooroordeelde en onpartijdige wijze verrichten, zodat de burgers vertrouwen blijven houden in en steun blijven verlenen aan corruptiebestrijding; erkent de eerste vonnissen die door het hooggerechtshof voor corruptiebestrijding zijn gewezen en stelt vast dat dit hof hoge professionele normen hanteert; dringt echter aan op intensivering van de werkzaamheden van het hooggerechtshof voor corruptiebestrijding, om het veroordelingspercentage, onder meer in zaken tegen hooggeplaatste personen, te verhogen;

41.  spreekt zijn waardering uit voor de werkzaamheden van het nationaal bureau voor corruptiebestrijding van Oekraïne, omdat dit bureau misschien wel de meest doeltreffende instelling voor corruptiebestrijding van het land is; benadrukt voorts dat de onafhankelijkheid van het bureau moet worden versterkt; benadrukt dat de wetgeving inzake het nationaal bureau voor corruptiebestrijding van Oekraïne in overeenstemming moet worden gebracht met de grondwet en het recente arrest van het constitutioneel hof, en dat de aanwerving van hoofden van het nationaal bureau voor corruptiebestrijding van Oekraïne, de Oekraïense gespecialiseerde diensten voor de vervolging van corruptie en het Oekraïens nationaal onderzoeksbureau moet geschieden door middel van transparante en gedepolitiseerde procedures en op basis van verdienste van de kandidaten, waarbij tevens een degelijke integriteitscontrole moet worden uitgevoerd;

42.  betreurt de pogingen van leden van het Oekraïens parlement om instellingen voor corruptiebestrijding aan te vallen en te ondermijnen, met name de pogingen om de directeur van het nationaal bureau voor corruptiebestrijding van Oekraïne van zijn functie te ontheffen en het ondoorzichtige proces voor de selectie van de directeur van de Oekraïense gespecialiseerde diensten voor de vervolging van corruptie; wijst op het gebrek aan bescherming van activisten van ngo’s en journalisten die corruptie aan het licht brengen en aan de kaak stellen en dringt aan op een doeltreffende uitvoering van de nieuwe wet inzake de bescherming van klokkenluiders die in januari 2020 in werking is getreden;

43.  is ingenomen met de ontwerpstrategie voor corruptiebestrijding voor de periode 2020-2024 en verwacht dat het Oekraïens parlement deze omvattende strategie op korte termijn zal aannemen en hierbij alle cruciale elementen van het ontwerp zal overnemen; neemt nota van de verschillende vormen van druk en sabotage gericht tegen instellingen die zich bezighouden met corruptiebestrijding en beschouwt dit als teken dat de corruptiebestrijding steeds doeltreffender en succesvoller wordt; stelt met klem dat het nationaal bureau voor corruptiebestrijding, de gespecialiseerde diensten voor de vervolging van corruptie en het hooggerechtshof voor corruptiebestrijding onafhankelijk en doeltreffend moeten blijven opereren en over voldoende middelen moeten kunnen beschikken; spreekt zijn waardering uit voor het feit dat in december 2019 de nieuwe antiwitwaswet is aangenomen, die de transparantie met betrekking tot eigendomsstructuren van bedrijven in Oekraïne heeft vergroot en een belangrijke verbetering van het betreffende rechtskader vormt;

44.  maakt zich grote zorgen over de enorme en systematische politieke druk die is uitgeoefend op de president van de nationale bank van Oekraïne en de intimidatie waar hij herhaaldelijk het slachtoffer van is geweest, en die er uiteindelijk toe geleid hebben dat hij in juli 2020 zijn functie heeft neergelegd; dringt er bij de Oekraïense autoriteiten op aan geen politieke druk uit te oefenen op onafhankelijke economische instellingen en handhavingsinstanties en te waarborgen dat zij onafhankelijk kunnen opereren, omdat dat een garantie is voor de goede werking van de markt en het behoud van een gelijk speelveld voor alle economische actoren;

45.  betreurt dat de rechterlijke macht in Oekraïne nog altijd weinig vertrouwen geniet en is ernstig bezorgd over de staat van de rechterlijke macht na de hervorming van oktober 2019 die ertoe geleid heeft dat de oude hoge kwalificatiecommissie voor rechters werd opgeheven en dat er een nieuwe kwalificatiecommissie moet worden ingesteld en dat het proces van herbeoordeling en aanwerving van rechters stil is komen te liggen, terwijl er ongeveer 2 000 rechtersposten niet bezet zijn; betreurt dat de hoge kwalificatiecommissie voor rechters bij de herbeoordeling van rechters geen rekening heeft gehouden met het advies van de raad voor publieke integriteit, en dringt er bij de kwalificatiecommissie op aan om dat in de toekomst wel te doen, om ervoor te zorgen dat er op rechtersposten in lagere rechtbanken rechters worden aangesteld die voldoen aan ethische en integriteitsnormen, in volledige overeenstemming met advies nr. 969/2019 van de Commissie van Venetië; dringt erop aan dat er op korte termijn weer een hoge kwalificatiecommissie voor rechters wordt aangesteld, op basis van een wijziging van wet nr. 3711 en op een manier die in overeenstemming is met Besluit nr. 4-p/2020 van het Oekraïense grondwettelijk hof van 11 maart 2020, waarbij ervoor gezorgd moet worden dat deze kwalificatiecommissie voor rechters onafhankelijk kan opereren en dat de aanstelling van de leden ervan geschiedt op basis van een transparante selectieprocedure, waarbij ook internationale deskundigen betrokken worden; is van oordeel dat deze hoge kwalificatiecommissie, toegerust met bevoegdheden, in staat moet zijn om nieuwe rechters te selecteren en zittende rechters te toetsen overeenkomstig regels en procedures die door de hoge kwalificatiecommissie zelf en in overeenstemming met haar mandaat zijn vastgesteld; vindt het zeer belangrijk dat er een integriteitscontrole wordt uitgevoerd met betrekking tot de niet-hervormde hoge raad voor justitie; dringt er bij de Oekraïense autoriteiten op aan de hervorming van het gerechtelijk apparaat voort te zetten en te versnellen om de werkzaamheden van de onlangs opgerichte instellingen voor corruptiebestrijding niet te ondermijnen, geen politiek gemotiveerde processen te voeren of de rechterlijke macht in te zetten om politieke tegenstanders aan te pakken, en het rechtskader voor de bestrijding van georganiseerde misdaad te voltooien;

46.  verzoekt de Commissie nieuwe instrumenten op het gebied van de rechtsstaat en behoorlijk bestuur te ontwikkelen en de bestaande instrumenten verder te ontwikkelen, om de vorderingen van Oekraïne te monitoren en te beoordelen, met name het EU-scorebord voor justitie en het rechtsstatelijkheidsmechanisme, om ervoor te zorgen dat de lopende hervormingen zorgvuldig worden gemonitord en dat eventuele tekortkomingen daarbij in kaart worden gebracht en worden verholpen;

47.  is ingenomen met de hervorming van het parket-generaal die in september 2019 van start is gegaan en roept op tot voltooiing van het attestatieproces met betrekking tot openbare aanklagers, zodat gewaarborgd wordt dat nieuwe openbare aanklagers op alle niveaus door middel van een transparante en apolitieke procedure worden aangeworven; spoort de Oekraïense autoriteiten aan om meer te doen op het gebied van de bestrijding van georganiseerde misdaad, het wetgevingskader ter zake te verbeteren en de samenwerking en coördinatie tussen de verantwoordelijke wetshandhavingsinstanties te intensiveren;

48.  roept de Oekraïense autoriteiten met klem op geen politiek gemotiveerde rechtszaken meer te voeren en beschouwt dit als slechte praktijk; wijst er in dit verband op dat meningsverschillen over politieke kwesties uitgevochten moeten worden in het kader van de politiek en niet via de rechter;

49.  is bezorgd over het feit dat Oekraïne door de Commissie als prioritair land van categorie 2 is aangemerkt, wat inhoudt dat er sprake is van onvoldoende bescherming en handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten; benadrukt dat versterking van de douanecontroles en -infrastructuur noodzakelijk is om te voorkomen dat namaakproducten Oekraïne worden ingevoerd of via Oekraïne worden doorgevoerd; verzoekt de Commissie Oekraïne te blijven steunen bij de ontwikkeling van nieuwe wetgeving inzake intellectuele-eigendomsrechten;

50.  dringt bij de Oekraïense regering aan op voortzetting van het onderzoek naar de strafbare feiten die tijdens de Euromaidan protesten door de Oekraïense strijdkrachten zijn begaan tegen activisten en onverwijld te zorgen voor gerechtigheid voor de slachtoffers en hun families;

51.  doet een dringend beroep op Oekraïne om het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te ratificeren;

52.  is ingenomen met de wijzigingen van het Oekraïens wetboek die inhouden dat in de definitie van verkrachting en seksueel geweld is opgenomen dat dergelijke handelingen zonder instemming zijn verricht en dringt aan op de snelle ontwikkeling van een methodologie voor het verrichten van onderzoek naar seksuele geweldsdelicten; betreurt dat er door het ontbreken van een dergelijke methodologie in 2019 geen vervolging is ingesteld wegens verkrachting of seksueel geweld op grond van het ontbreken van instemming;

Mensenrechten en fundamentele vrijheden

53.  veroordeelt met klem de grootschalige en permanente schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting, godsdienst of levensovertuiging en het recht op vereniging en vreedzame vergadering, die door de Russische bezettingsmacht in het tijdelijk bezette gebied van de Krim en door de door Rusland gesteunde gewapende groepen in de niet door de regering gecontroleerde gebieden van het Donetsbekken zijn begaan, zoals het dwingen van personen om in het leger te dienen, deportaties, het onrechtmatig en onder dwang toekennen van Russische paspoorten aan Oekraïense burgers, beperkingen van het recht op onderwijs en taalrechten, willekeurige detentie, foltering en andere zware detentieomstandigheden, alsook beperkende maatregelen zoals het eenzijdig sluiten van checkpoints en het niet toelaten van VN- en humanitaire missies, wat - gelet op de huidige pandemie - reden geeft tot zorg;

54.  herinnert eraan dat het leven en het welzijn van de burgers in Oost-Oekraïne door de oorlog aldaar nog altijd gevaar lopen, en wijst erop dat de afname van vijandelijkheden in Oost-Oekraïne tijdens het staakt-het-vuren dat op 27 juli 2020 van kracht werd het aantal veiligheidsincidenten met 53 % heeft doen afnemen en het aantal burgerslachtoffers omlaag heeft gebracht; is ingenomen met het programma “EU4ResilientRegions” in het kader waarvan 30 miljoen EUR beschikbaar is, en dat bedoeld is ter bevordering van de weerbaarheid van het oosten en zuiden van Oekraïne tegen de negatieve gevolgen van het aanhoudende conflict, waaronder hybride dreigingen en andere destabiliserende factoren;

55.  maakt zich echter ernstig zorgen over de verslechterende humanitaire situatie in de oostelijke gebieden die momenteel niet onder de controle van de Oekraïense regering vallen, met name in het licht van de huidige COVID-19-crisis; dringt er bij de feitelijke lokale autoriteiten op aan alle nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de basisbehoeften van de bevolking, waaronder toegang tot kwalitatief hoogwaardige gezondheidsvoorzieningen en behandelingen, worden vervuld en om hiertoe volledige medewerking te verlenen aan de rechtmatige Oekraïense regering;

56.  benadrukt dat in het oosten van Oekraïne meer dan 3,5 miljoen mensen aan beide kanten van de grenslijn nog altijd afhankelijk zijn van humanitaire hulp en bescherming en met onderbrekingen van de watervoorziening en stroomuitval te maken hebben; merkt op dat de huidige COVID-19-pandemie de problemen van deze mensen nog heeft verergerd; spoort de Commissie aan haar inspanningen om tijdens deze humanitaire crisis bijstand te verlenen in samenwerking met de betrokken VN-organen en overeenkomstig het overzicht van de humanitaire behoeften op te voeren;

57.  betreurt dat de situatie op het gebied van de mensenrechten op de Krim is verslechterd, hetgeen komt doordat Rusland de vrijheid van vergadering, meningsuiting, en vereniging, de toegang tot informatie en de vrijheid van godsdienst sinds het begin van de bezetting drastisch aan banden heeft gelegd; betreurt de discriminerende maatregelen van de zelfbenoemde Russische autoriteiten tegen met name de Tataarse minderheid op de Krim, de inbreuken op hun eigendomsrechten, de toenemende intimidatie van deze gemeenschap en van diegenen die zich tegen de illegale annexatie verzetten, in de vorm van het dwingen van personen om in het Russische leger te dienen, onderzoek naar en vervolging en gevangenneming van personen, gedwongen verdwijningen, alsook - zoals eerder vermeld - de inperking van de vrijheid van meningsuiting en vereniging, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid om op de Krim te reizen; roept op tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle illegaal vastgehouden en gevangengenomen Oekraïense burgers op de Krim en in Rusland, waaronder Krimtataarse activisten; roept Rusland voorts op de gruwelijkheden jegens Krimtataren te onderzoeken en het recht van Krimtataren, Oekraïners en alle etnische en religieuze gemeenschappen op het behoud en de ontwikkeling van hun eigen cultuur, tradities, onderwijs en identiteit te waarborgen en te beschermen;

58.  betreurt dat er in Oekraïne meer dan 1,5 miljoen intern ontheemden zijn, waarmee het land wereldwijd op de negende plaats staat qua aantal intern ontheemden; merkt op dat de primaire verantwoordelijkheid hiervoor bij de Russische Federatie en pro-Russische actoren ligt; roept de Oekraïense autoriteiten op extra inspanningen te leveren om het lijden van mensen die door het conflict worden getroffen, te verlichten en maatregelen te nemen om de rechten van intern ontheemden te beschermen; roept Oekraïne op intern ontheemden volledige burger- en politieke rechten toe te kennen en internationale normen inzake de behandeling van intern ontheemden na te leven; wijst erop dat de burgerlijke rechten van Oekraïners in de tijdelijk bezette gebieden beschermd en gewaarborgd moeten worden en dat onder meer de procedures voor het ontvangen van pensioen en de procedures voor het verkrijgen van geboorteakten vereenvoudigd moeten worden, om te voorkomen dat kinderen staatloos en kwetsbaar worden;

59.  dringt er bij de bijzondere waarnemingsmissie van de OVSE in Oekraïne op aan uitvoering te geven aan haar mandaat en regelmatige gedachtewisselingen te houden met slachtoffers en getuigen van vervolging, advocaten, ngo’s en vertegenwoordigers uit de media, als aanvullend instrument om de situatie in de tijdelijk bezette gebieden op de Krim en in het oosten van Oekraïne te beoordelen ; verzoekt de speciaal vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten voortdurend aandacht te besteden aan de mensenrechtensituatie op het schiereiland de Krim en in de gebieden in Oost-Oekraïne die niet onder het gezag van de Oekraïense overheid vallen;

60.  merkt op dat het vijfjarige actieplan ter uitvoering van de nationale mensenrechtenstrategie van Oekraïne in 2020 afloopt en roept op tot een grondige evaluatie van de belangrijkste resultaten ervan alvorens doelstellingen voor een follow-upactieplan vast te stellen; besteedt bijzondere aandacht aan de steun van de Oekraïense regering aan de Krimtataren, en uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan financiering dat in de in september 2020 aan het Oekraïense parlement voorgelegde ontwerpbegroting 2021 beschikbaar wordt gesteld voor het hervestigings- en huisvestingsprogramma voor Krimtataren en personen van andere nationaliteiten die het grondgebied van Oekraïne hebben moeten verlaten; roept Oekraïne op om de wetgeving met betrekking tot de inheemse volken van Oekraïne en de status van de inheemse Krimtataren aan te nemen, alsook de grondwetswijziging die strekt tot erkenning van de nationaal-territoriale autonomie van de Krimtataren in Oekraïne en met name de Krim, die voortvloeit uit het onvervreemdbare recht van de inheemse Krimtataren op zelfbeschikking; dringt er met klem op aan dat de Oekraïense autoriteiten de problemen van de enige televisiezender die in de taal van de Krimtataren uitzendt (ATR) aanpakt en voorziet in een stabiel mechanisme voor financiële en technische steun, om de zender in staat te stellen programma’s die gericht zijn op de door Rusland bezette Krim te blijven uitzenden; is verheugd over het initiatief van Oekraïne om een strategie te ontwikkelen voor de ontwikkeling en popularisering van de taal van de Krimtataren voor de periode tot 2032;

61.  roept de EDEO en de Commissie op om snel de wereldwijde EU sanctieregeling op het gebied van mensenrechten, (een Europese “Magnitski-wet”), in werking te stellen en uit te voeren op grond waarvan sancties kunnen worden opgelegd aan individuen en bedrijven die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen, met bijzondere aandacht voor de situatie in de tijdelijk bezette Oekraïense gebieden op de Krim en in delen van de regio’s Donetsk en Loehansk, en aan diegenen die verantwoordelijk zijn voor andere strafbare feiten, zoals corruptie verzoekt Oekraïne dit voorbeeld te volgen en een Oekraïense “Magnitski-wet” in te voeren;

62.  neemt kennis van de wet op de bevordering van het gebruik van de Oekraïense taal als officiële taal en verzoekt de Oekraïense autoriteiten de wet toe te passen in volledige overeenstemming met hun internationale verplichtingen en in overeenstemming met de aanbevelingen in advies nr. 960/2019 van de Commissie van Venetië, m.a.w. het recht van gemeenschappen om hun eigen taal te ontwikkelen en overal te gebruiken te eerbiedigen en maximaal aandacht te besteden aan en rekening te houden met nationale minderheden, hun talen en hun recht op onderwijs;

63.  verzoekt Oekraïne om aan de commissaris voor de bescherming van de officiële taal of aan een andere daartoe opgerichte entiteit de bevoegdheid toe te kennen om toezicht te houden op de naleving van de wetsbepalingen inzake het gebruik van minderheidstalen en inzake inheemse volkeren;

64.  steunt de vrijheid van levensovertuiging, opinie en meningsuiting en wijst erop dat het belangrijk is om voor alle nationale, etnische en taalminderheden gelijke toegang tot informatie te waarborgen, omdat dit belangrijke democratische beginselen zijn; veroordeelt haatzaaiende uitlatingen en discriminatie op grond van etniciteit of taal, evenals nepnieuws en desinformatie gericht op nationale, etnische en taalminderheden;

65.  merkt op dat er maatregelen nodig zijn om de infrastructuur van de rechten van minderheden te versterken en het vertrouwen op te bouwen dat de rechten van minderheden in wetgeving en in de praktijk zullen worden beschermd; wijst erop dat er in dit kader onder meer maatregelen genomen moeten worden om de juridische bescherming te verbeteren, om de aandacht van instanties voor minderheidskwesties te vergroten en om krachtiger en permanente raadplegingsmechanismen in het leven te roepen; maakt zich zorgen over het feit dat de Oekraïense autoriteiten niet naar behoren in actie komen om discriminatie en haatzaaiende uitlatingen jegens minderheidsgroepen aan te pakken, met name als het gaat om Roma, die het slachtoffer zijn van discriminatie, racistisch geweld en intolerantie; dringt er bij Oekraïne op aan meer te doen om de slachtoffers van de holocaust te herdenken en zich aan te sluiten bij de IHRA (Internationale Alliantie ter Herinnering van de Holocaust) en de definitie van antisemitisme van de IHRA over te nemen; dringt er bij Oekraïne op aan de slachtoffers van totalitaire regimes te blijven herdenken; verzoekt de Commissie om Oekraïne uit te nodigen om deel te nemen aan het programma Europa voor de burger;

66.  moedigt het werk van Europese politieke stichtingen aan die de volgende generatie politieke leiders in Oekraïne kunnen voortbrengen;

67.  pleit voor een intensievere dialoog en samenwerking met kerken en religieuze gemeenschappen en organisaties op gebieden als vredesopbouw en verzoening om zodoende het vertrouwen in een rechtvaardige en vrije maatschappij en onderwijs, gezondheidszorg en elementaire sociale diensten te versterken;

Medialandschap

68.  wijst op de huidige inspanningen gericht op de hervorming van de media; wijst erop dat deze hervorming met name moet zorgen voor onafhankelijkheid, onpartijdigheid en verantwoordingsplicht van de regelgevingsinstantie, transparantie van media-eigendom en gelijke kansen voor mediakanalen en eerlijke mededinging op de markt; is bezorgd over plannen om de regelgevingsinstantie nieuwe, ruime bevoegdheden te verlenen die de vrijheid van de media en de inhoud van online- en gedrukte media zouden kunnen aantasten; benadrukt met betrekking tot het wetsontwerp inzake het tegengaan van desinformatie dat het wetsontwerp in zijn huidige vorm zou kunnen leiden tot uitgebreide overheidsbemoeienis in media-inhoud en journalistieke activiteiten ten koste van de mediavrijheid en niet efficiënt zal zijn om desinformatie tegen te gaan; dringt aan op uitgebreider overleg met media-actoren en relevante internationale organisaties om risico’s voor de vrijheid van meningsuiting te vermijden;

69.  merkt bezorgd op dat het Oekraïense televisielandschap weliswaar pluralistisch is, maar nog steeds zeer sterk onder invloed staat van oligarchen; dringt er bij Oekraïne op aan vrije en onafhankelijke media te bevorderen en het pluralisme in de media te versterken; wijst op het belang van een duurzame publieke omroep, een onafhankelijke regelgevende instantie voor de media en het maatschappelijk middenveld voor het opbouwen van weerbaarheid tegen desinformatie en andere destabiliserende factoren; roept het parlement en de regering van Oekraïne op om de toezeggingen van de staat aan de publieke omroep na te komen en te zorgen voor financiële en politieke steun voor de verdere modernisering en onafhankelijkheid ervan en voor zijn capaciteit om onderzoeksjournalistiek uit te voeren;

70.  wijst er nogmaals op dat de EU Oekraïne moet blijven steunen bij de aanpak van hybride dreigingen, desinformatie en nepnieuws, onder meer via het versterken van de onafhankelijke media en strategische communicatie over mediageletterdheid, om de weerbaarheid van Oekraïne te vergroten; is ingenomen met de aankondiging van de start van de cyberdialoog tussen de EU en Oekraïne;

71.  is bezorgd over de verslechterende arbeidsomstandigheden van vertegenwoordigers van de media, met name onderzoeksjournalisten die verslag uitbrengen over corruptie en fraude; betreurt alle activiteiten die erop gericht zijn journalisten bij hun werkzaamheden te belemmeren, waaronder het beperken van de toegang tot informatie en strafrechtelijk onderzoek, het uitoefenen van druk om bronnen te onthullen en haatzaaiende uitlatingen, met name haatzaaiende uitlatingen tegen onafhankelijke media; is bezorgd over het feit dat leden van het Oekraïens parlement het slachtoffer zijn geworden of zelfs hebben geholpen bij het verspreiden van gerichte desinformatiecampagnes, zoals blijkt uit een recente analyse van Oekraïense platforms van onderzoeksjournalisten;

72.  betreurt de vele aanvallen op journalisten en burgeractivisten in de periode 2017-2019; roept de Oekraïense autoriteiten op de daders te vervolgen en de veiligheid van medewerkers van de media en journalisten te waarborgen, en dringt er bij hen op aan bij het reguleren van de media een evenredige aanpak te hanteren;

73.  betreurt het feit dat het politieke klimaat in het land is verslechterd en op grote schaal gebruikgemaakt wordt van intimidatie, haatzaaiende uitlatingen en politieke druk voor politieke doeleinden; dringt er bij de autoriteiten op aan de operaties van extremistische en tot haat aanzettende groepen en websites, zoals Myrotvorets, die spanningen in de samenleving veroorzaken en misbruik maken van de persoonsgegevens van honderden mensen, waaronder journalisten, politici en leden van minderheidsgroepen, krachtig te veroordelen en te verbieden;

74.  dringt aan op de ontwikkeling van een democratisch, onafhankelijk, pluralistisch en evenwichtig medialandschap in Oekraïne, omdat daarmee een einde kan komen aan de politiek gemotiveerde vervolging van mediakanalen, waaronder het intrekken van vergunningen, en omdat daardoor de bescherming van plaatselijke journalisten, opinievormers en dissidenten tegen pesterijen en intimidatie kan worden gewaarborgd, alsmede niet-discriminerende toegang tot online- en offline-informatie en zinvolle burgerparticipatie, en eerbiediging en bescherming van mensenrechten en burgerrechten; benadrukt dat journalisten, mensenrechtenverdedigers en advocaten onafhankelijk en zonder ongepaste inmenging en intimidatie moeten kunnen werken; is ingenomen met het werk van Oekraïense mensenrechtenorganisaties en de openbare aanklager van de Krim die tijdelijk vanaf het Oekraïense vasteland mensenrechtenschendingen en wanpraktijken vastlegt; vindt het zeer belangrijk dat alle mensenrechtenschendingen worden onderzocht en dat de daders van dergelijke schendingen zich voor de rechter moeten verantwoorden;

Gendergelijkheid en LGBTI-rechten

75.  benadrukt dat gendergelijkheid een belangrijke voorwaarde voor duurzame en inclusieve ontwikkeling is; dringt er bij de Oekraïense regering en autoriteiten op aan maatregelen te treffen om de vertegenwoordiging van vrouwen en de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op alle niveaus van het politieke en maatschappelijke leven verder te verbeteren en gendergerelateerd geweld tegen te gaan; verzoekt de Commissie en de EDEO om gendergelijkheid in alle beleidsmaatregelen, financiële steun, programma’s en activiteiten met betrekking tot Oekraïne te integreren, met name als het erom gaat de negatieve gevolgen van de COVID-19-crisis te verzachten, aangezien vrouwen, waaronder vrouwelijke ondernemers, het zwaarst getroffen zijn door de strenge lockdownmaatregelen;

76.  spreekt zijn afschuw uit over de gewelddadige aanvallen en haatmisdaden tegen LHBTI-personen en roept de Oekraïense rechtshandhavingsautoriteiten op om op doeltreffende wijze onderzoek te doen naar deze strafbare feiten; dringt er bij Oekraïne op aan omvattende secundaire wetgeving vast te stellen om de vrijheid van geloof te waarborgen, de aanhoudende discriminatie van LGBTI-personen, feministische activisten, personen met een handicap en minderheden te bestrijden en de bescherming van hun rechten te verbeteren, en deze wetgeving op doeltreffende wijze ten uitvoer te leggen; verzoekt de regering en alle politieke actoren om zich in te spannen om een inclusieve en verdraagzame samenleving tot stand te brengen;

77.  betreurt dat het aanzetten tot haat of geweld op grond van seksuele geaardheid of genderidentiteit nog steeds niet in artikel 161 is opgenomen als strafbaar feit en dat deze gronden bij de strafbare feiten niet genoemd worden als verzwarende omstandigheid en evenmin genoemd worden in de algemene bepalingen inzake verzwarende omstandigheden van artikel 67, lid 1, punt 3; herinnert eraan dat in het actieplan van de regering ter uitvoering van de nationale mensenrechtenstrategie werd voorzien in de opneming in artikel 67 van het wetboek van strafrecht van de gronden van seksuele geaardheid en genderidentiteit als verzwarende omstandigheden; herinnert aan de aanbevelingen van de ECRI en roept Oekraïne op het wetboek van strafrecht dienovereenkomstig te wijzigen;

Samenwerking op economisch en handelsgebied, volksgezondheid, sociale en arbeidszaken, mobiliteit van werknemers

78.  benadrukt dat Oekraïne een belangrijke geopolitieke, geostrategische en handelspartner van de Unie is; is verheugd over de aanzienlijke toename van de handelsstroom tussen de EU en Oekraïne waardoor de Unie thans de belangrijkste handelspartner van Oekraïne is; betreurt echter dat er relatief weinig directe buitenlandse investeringen worden gedaan in het land;

79.  is verheugd dat de bilaterale economische en handelsbetrekkingen zich in 2019 voortdurend positief hebben ontwikkeld: de Oekraïense invoer is met 12,3 % toegenomen en de uitvoer met 9,7 %, wat neerkwam op een totaal van 43,3 miljard EUR; wijst erop dat de handel tussen de EU en Oekraïne met 49 % is gestegen en dat de EU de grootste handelspartner van Oekraïne blijft, goed voor 40 % van zijn handel in 2019, terwijl Oekraïne de op zeventien na grootste handelspartner van de EU is, goed voor 1,1 % van de totale handel van de EU; merkt op dat het handelstekort van Oekraïne ten aanzien van de EU is toegenomen tot 5,1 miljard EUR;

80.  moedigt beide partijen aan de samenwerking op bilateraal niveau en op internationale fora te intensiveren teneinde de uitdagingen als gevolg van de COVID-19-pandemie het hoofd te bieden, met name door toeleveringsketens veerkrachtiger en meer gediversifieerd te maken, en door samen protectionistische tendensen aan te pakken; merkt op dat de doelstelling van de EU om tot een open strategische autonomie te komen, mogelijkheden kan bieden voor een nog nauwere samenwerking met haar nabuurschap;

81.  spoort de Commissie aan Oekraïne te helpen bij het in kaart brengen van de gebieden die voor verdere economische diversificatie kunnen zorgen, en prioriteit aan deze gebieden toe te kennen bij de volledige tenuitvoerlegging van de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst;

82.  herhaalt dat de geleidelijke integratie van Oekraïne in de interne markt van de EU, zoals bepaald in de associatieovereenkomst, een van de belangrijkste doelstellingen van de associatie is en pleit in dit verband voor het vaststellen van voorwaarden voor versterkte economische en handelsbetrekkingen tussen Oekraïne en de EU alsook voor een uitgebreider proces van aanpassing van wetgeving, met als voorwaarde dat de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst volledig ten uitvoer wordt gelegd en de desbetreffende juridische, economische en technische voorschriften en normen worden nageleefd;

83.  merkt op dat er verschillende hervormingen zijn doorgevoerd, die hebben geresulteerd in de deregulering van de economie, een grotere mate van transparantie van de overheidsfinanciën en een verbetering van de regelgeving inzake concessies en publiek-private partnerschappen, wat nieuwe kansen biedt voor zowel lokale als buitenlandse investeerders;

84.  stelt echter vast dat op het gebied van de de-oligarchisatie van het land geen merkbare vooruitgang is geboekt, aangezien oligarchen nog steeds een grote invloed hebben op de Oekraïense economie en politiek, met name qua eigendom van media en inmenging in het rechtswezen en het rechtshandhavingsstelsel; is van mening dat het vaststellen van duidelijke, voor iedereen gelijke regels inzake economie en politiek doeltreffend kan blijken om de officieuze invloed van een kleine groep van de rijkste ondernemers op het functioneren van de staat, waaronder de wetgeving, de facto in te perken; roept de Oekraïense autoriteiten daarom op meer vaart te zetten achter het proces van de-oligarchisatie;

85.  betreurt daarnaast de toename van het aantal staatsbedrijven en dringt er bij Oekraïne op aan de privatisering van staatsbedrijven te bespoedigen teneinde de werking van zijn economie te moderniseren en te verbeteren, alsook oligarchisatie te voorkomen; onderstreept dat Oekraïne zijn verbintenis tot het bestrijden van de beïnvloeding van gevestigde belangen moet hernieuwen en merkt op dat, als dit niet gebeurt, de tot dusver behaalde hervormingsresultaten en steunmaatregelen van Oekraïne ernstig in het gedrang zouden kunnen komen;

86.  wenst dat Oekraïne en de EU niet alleen hun samenwerking voor verdere liberalisering van de bilaterale handel intensiveren en in dat verband tevens een OOA sluiten, maar ook hun samenwerking op het gebied van sanitaire en fytosanitaire maatregelen en op douanegebied opvoeren; dringt voorts aan op nauwere sectorale samenwerking tussen de EU en Oekraïne op het gebied van onderwijs en onderzoek, innovatie, de ICT-sector en digitalisering, alsook groene technologieën, teneinde knowhow en beste praktijken te delen; verzoekt bovendien om nauwere samenwerking en geleidelijke sectorale integratie van Oekraïne, op basis van differentiatie, in onder meer de energie-unie, de Vervoersgemeenschap en de digitale interne markt;

87.  roept de Oekraïense autoriteiten op de luchtvaartmarkt van het land open te stellen voor Europese maatschappijen, waaronder lagekostenmaatschappijen, en pleit ervoor dat de overeenkomst betreffende een gemeenschappelijke luchtvaartruimte zo snel mogelijk wordt ondertekend;

88.  is verheugd dat de samenwerking tussen Oekraïne en de EU zich op digitaal vlak goed ontplooit en spoort aan tot een verdere verdieping van deze samenwerking met als doel elkaar de internemarktbehandeling toe te kennen, ook voor andere sectoren van wederzijds belang; onderstreept het belang van zowel de genomen stappen in de richting van digitale transformatie en e-governance als de geboekte vooruitgang bij de aanpassing van de wetgeving van Oekraïne aan die van de EU op het gebied van elektronische vertrouwensdiensten en elektronische communicatie; moedigt de Commissie aan de inspanningen van Oekraïne op het gebied van mediageletterdheid en informatievaardigheden, e-governance en de digitale economie te blijven steunen, teneinde het huidige digitale tijdperk en de geleidelijke integratie in de digitale interne markt van de EU te weerspiegelen, alsook manieren te onderzoeken om de roamingkosten tussen de EU en Oekraïne te verminderen; erkent in dit opzicht het nieuwe EU-programma, ter waarde van 25 miljoen EUR, om e-governance en de digitale economie in Oekraïne te ondersteunen; spoort ertoe aan de gemeenschappelijke eurobetalingsruimte (SEPA) naar Oekraïne uit te breiden zodra het land aan alle technische en wettelijke voorschriften voldoet;

89.  verzoekt de Commissie en de EDEO een evaluatie van de geloofwaardige behoeften voor het Donetsbekken uit te voeren om een strategie voor het sociaaleconomische herstel ervan vast te stellen en stelt voor een passend internationaal kader voor de wederopbouw van het Donetsbekken in het leven te roepen;

90.  verzoekt de Oekraïense autoriteiten de hervormingen van het volksgezondheidsstelsel voort te zetten, met name gezien de desastreuze gevolgen van de COVID-19-pandemie voor dit stelsel; merkt op dat de COVID-19-pandemie volgens UNICEF niet alleen een gezondheidscrisis heeft veroorzaakt, maar ook een sociaaleconomische crisis, waardoor het armoedepercentage in Oekraïne zou kunnen toenemen van 27,2 % naar 43,6 % of zelfs 50,8 %; moedigt de Oekraïense regering daarom aan uitgebreide socialebeschermingsmaatregelen te treffen om de gevolgen van de COVID-19-crisis te verzachten;

91.  is verheugd dat Oekraïne zich heeft aangesloten bij het Comité voor de beveiliging van de gezondheid en het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen als onderdeel van de pan-Europese coördinatie van de COVID-19-responsmaatregelen ten behoeve van de volksgezondheid; dringt er bij de Commissie, de lidstaten en Oekraïne op aan intensiever te gaan samenwerken op het gebied van de bestendigheid van de volksgezondheid, optimale werkwijzen uit te wisselen en samen met het maatschappelijk middenveld epidemische strategieën vast te stellen voor de meest kwetsbare groepen; dringt er bij de Commissie op aan de Oekraïense regering te ondersteunen bij het verkrijgen van toegang tot COVID-19-vaccins;

92.  roept de Oekraïense regering op ervoor te zorgen dat beperkende maatregelen als reactie op de COVID-19-pandemie een rechtsgrond hebben, strikt noodzakelijk zijn en evenredig zijn met de doelstelling van het beschermen van de volksgezondheid en het redden van levens (gebaseerd op wetenschappelijk advies), voortdurend worden herzien en worden ingetrokken als ze niet langer nodig zijn, en op niet-discriminerende wijze worden toegepast; roept de autoriteiten op ervoor te zorgen dat kwetsbare en gemarginaliseerde groepen niet onevenredig worden benadeeld door de respons op de COVID-19-pandemie en wenst dat zij stappen nemen om reeds bestaande ongelijkheden aan te pakken;

93.  dringt er bij Oekraïne op aan de nog steeds alomtegenwoordige vriendjespolitiek en corruptie in zijn gezondheidszorgsector, in het bijzonder binnen het Ministerie van Volksgezondheid, aan te pakken en een doeltreffend onderzoek in te stellen naar corrupte praktijken, en dan met name naar pogingen om tijdens de pandemie medische uitrusting aan te schaffen en COVID-19-vaccins tegen onevenredig hoge kosten;

94.  erkent het goede werk van de nationale gezondheidsdienst van Oekraïne bij het opzetten van een transparant systeem dat belast is met de financiering van de specifieke behandelingen die aan patiënten worden verstrekt; verzoekt het Ministerie van Volksgezondheid het werk van de nationale gezondheidsdienst van Oekraïne te steunen;

95.  prijst de voortgang bij de aanpassing van regelgeving aan het EU-acquis en is ingenomen met de goedkeuring, in november 2019, van een sanitaire en fytosanitaire strategie, die de opneming van meer dan 200 normatieve wetten van de Unie in de Oekraïense wetgeving behelst;

96.  stelt bezorgd vast dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt bij de aanpassing aan de EU-normen voor dierenwelzijn;

97.  is ingenomen met de goedkeuring, in maart 2020, van de wet op de verkoop van landbouwgrond, die een bijdrage zou moeten leveren aan het vrijmaken van het enorme potentieel van de Oekraïense landbouwsector, alsook met de goedkeuring, in mei 2020, van de wet op de verbetering van bepaalde instrumenten voor de regulering van bankactiviteiten, waarmee het bankwezen wordt versterkt en wordt verhinderd dat de PrivatBank weer in handen valt van zijn vorige eigenaren;

98.  is verheugd dat Oekraïne zich bij de tijdelijke regeling met verschillende partijen inzake beroep en arbitrage (MPIA) heeft aangesloten, waardoor het bijdraagt tot het doorbreken van de impasse als gevolg van de verlamming van de beroepsinstantie van de WTO en tot het waarborgen dat leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) gebruik kunnen maken van een uit twee stappen bestaand systeem voor geschillenbeslechting in de WTO totdat de beroepsinstantie weer operationeel is;

99.  roept Oekraïne op zich te houden aan de toekomstige uitspraken van het arbitragepanel ten aanzien van het moratorium op de uitvoer van onbewerkt hout, een zorgvuldigheidsplicht op te leggen voor de volledige waardeketen van grondstoffen uit de bosbouw en de governance in de bosbouwsector te verbeteren;

100.  merkt bezorgd op dat Oekraïne onlangs twee vrijwaringsonderzoeken instelde naar de invoer van stikstofhoudende en samengestelde meststoffen uit de EU; erkent dat Oekraïne besloot beide vrijwaringsonderzoeken op het allerlaatste moment stop te zetten, maar dat er andere vrijwaringsonderzoeken in de pijplijn zitten; waarschuwt dat dergelijke acties het wederzijdse vertrouwen tussen beide partijen kunnen ondermijnen;

101.  herinnert eraan dat het vlees van pluimvee een gevoelig product is in de EU; erkent de oplossing die is gevonden voor de uitvoer van “andere” delen van pluimvee door de handelspreferenties voor vlees van pluimvee en bereidingen daarvan te wijzigen en zo de leemte in de overeenkomst te dichten; dringt er bij Oekraïne op aan af te zien van dergelijke praktijken en vraagt het land alle bepalingen van de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst te goeder trouw te eerbiedigen en ten uitvoer te leggen; verzoekt de Commissie nauwlettend toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst en alle beschikbare maatregelen toe te passen om marktverstorende praktijken en eventueel misbruik van juridische lacunes tegen te gaan;

102.  dringt erop aan dat de kloof tussen stedelijke en plattelandsgebieden in Oekraïne wordt gedicht door middel van effectieve financiële en technische stimuleringsmaatregelen voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, kleinschalige landbouwers en familiebedrijven in plattelands- en voorstedelijke gebieden en door de verbindingen tussen mensen en infrastructuur tussen steden en het platteland te verbeteren teneinde de sociale samenhang te bevorderen;

103.  is ingenomen met de resultaten die in het kader van de DCFTA-faciliteit voor kmo’s zijn bereikt wat betreft het verbeteren van de toegang tot financiering en het creëren van handelsmogelijkheden; benadrukt dat een degelijke informatiecampagne kmo’s in staat kan stellen meer te profiteren van de mogelijkheden die de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst biedt;

104.  verzoekt de Commissie te voorzien in technische steun voor regionale arbeidsbureaus om de werkgelegenheid te stimuleren, steun te verlenen voor en te investeren in jongeren en programma’s voor duurzame economische ontwikkeling ten gunste van sociaal ondernemerschap, en aandacht te laten uitgaan naar jongeren uit plattelandsgebieden, teneinde het onderwijssysteem te versterken in overeenstemming met de eisen van de arbeidsmarkt en zo de meest kwetsbare groepen te beschermen en een gebrek aan sociaaleconomische kansen te voorkomen;

105.  moedigt de Commissie aan toezicht te houden op de gevolgen van de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst voor de arbeidsrechten en het recht op vrijheid van vereniging in verband met de handel met de EU; vraagt de Oekraïense regering om zich ook te richten op de sociale dimensie van handel en duurzame ontwikkeling en om de economische en sociale gevolgen van de uitvoering van de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst nauwlettend in de gaten te houden; roept de Oekraïense regering op de arbeidsnormen na te leven en te handhaven en alle verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) te ratificeren en volledig ten uitvoer te leggen; moedigt de Oekraïense regering aan door te gaan met de aanpassing van haar arbeidsnormen aan die van de EU, met name wat vrijheid van vergadering en sociale dialoog betreft; is ingenomen met het initiatief voor arbeidshervorming, maar wijst erop dat uitvoerig overleg met de vakbonden en het maatschappelijk middenveld noodzakelijk is en beveelt aan gebruik te maken van de deskundigheid van de IAO ter zake;

106.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat vakbonden en het maatschappelijk middenveld in al zijn geledingen betrokken zijn bij het toezicht op de uitvoering van de associatieovereenkomst; roept de regering van Oekraïne en de Commissie op steun te verlenen aan ngo’s die schendingen van de diepe en brede vrijhandelsruimte onderzoeken, met name op sociaal gebied;

107.  roept de Oekraïense regering op een systeem van stimulansen en sancties in te voeren om de notoir hoge aantallen banen in de informele sector tegen te gaan;

108.  erkent dat de arbeidsmobiliteit tussen Oekraïne en de EU is toegenomen en dat de emigratiecijfers tussen de 2,2 en 2,7 miljoen personen liggen, wat neerkomt op 13 tot 16 % van de totale werkgelegenheid in Oekraïne, hetgeen enerzijds bijdraagt tot het verminderen van het arbeidsaanbod in Oekraïne en van tekorten aan arbeidskrachten in bepaalde beroepen en anderzijds een van de factoren is die de loonstijging omhoog stuwt voor werknemers die in het land blijven alsook een bron van instroom van overmakingen van migranten, wat een noemenswaardige impact heeft op de Oekraïense economie, met een instroom die goed is voor meer dan 8 % van het bbp; verzoekt om een verdere analyse van de economische en sociale voordelen en gevolgen van de golf van arbeidsmigratie na 2014 voor zowel de economieën als socialezekerheidsstelsels van Oekraïne en de lidstaten; onderstreept dat er een overheidsbenadering nodig is voor het ontwikkelen van een arbeidsomgeving die in fatsoenlijke arbeidsomstandigheden voor werknemers van Oekraïense ondernemingen voorziet, waaronder gezondheid en veiligheid op het werk, legale banen met socialezekerheidsdekking door de staat, tijdig en volledig uitbetaalde lonen, het recht op lidmaatschap van een vakbond en belangenbehartiging alsook zinvolle collectieve onderhandelingen over bindende collectieve arbeidsovereenkomsten; herinnert eraan dat het zaak is de braindrain in Oekraïne aan te pakken door kwalitatief hoogwaardige en inclusieve onderwijs- en opleidingsprogramma’s te bevorderen en werkgelegenheid te scheppen teneinde jongeren en gezinnen in hun lokale gemeenschappen sociaaleconomische vooruitzichten te bieden;

109.  is ingenomen met en roept op tot de verdere ontwikkeling van door de EU gefinancierde programma’s die ondersteuning bieden voor zowel de modernisering van het beroepsonderwijsstelsel in Oekraïne (“EU4Skills: Better Skills for Modern Ukraine”) als voor het ondernemingsklimaat, dat van essentieel belang is voor potentiële terugkeerders en voor binnenlandse ondernemers (corruptiebestrijding, steun voor kmo’s, belasting- en douanehervorming enz.) – via sectorale subsidies en als voorwaarden in EU-programma’s voor macrofinanciële bijstand;

110.  roept de associatieraad op prioriteit te geven aan de uitvoering van internationale arbeidsnormen en EU-wetgeving en -praktijken op het gebied van sociaal beleid, werkgelegenheid en arbeid, regelgeving inzake collectieve onderhandelingen, sociale dialoog, de aanpak van genderongelijkheid en de hervorming van arbeidswetgeving, teneinde ervoor te zorgen dat de belangen van de sociale partners in evenwicht zijn en de rechten van werknemers worden beschermd overeenkomstig de bepalingen van de associatieovereenkomst (artikelen 419-421 en 424) en de desbetreffende verdragen van de IAO (nrs. 81, 87, 98, 117, 122, 129, 144, 154 en 173); herinnert de Oekraïense regering eraan dat de inspanningen om het ondernemingsklimaat te verbeteren, directe investeringen aan te trekken en economische groei te bevorderen niet ten koste van de rechten en arbeidsomstandigheden van werknemers mogen gaan; dringt bij de Oekraïense regering aan op een systematische benadering en institutionele ondersteuning van de sociale dialoog en wenst dat zij inspanningen levert om van de Nationale Tripartiete Sociaaleconomische Raad een doeltreffend instrument voor sociale dialoog te maken;

111.  merkt bezorgd op dat het vermogen van vakbonden om hun rechten uit te oefenen in Oekraïne, beperkt is vanwege onvolmaakte en onduidelijke wetgeving;

Energie, milieu en klimaatverandering

112.  is verheugd over de voltooiing van de ontvlechting van Naftogaz in 2019 en de oprichting van een juridisch onafhankelijke transmissiesysteembeheerder voor gas, hetgeen in overeenstemming is met het derde energiepakket van de EU; roept de Oekraïense autoriteiten echter op de technische onafhankelijkheid van de transmissiesysteembeheerder voor gas van Naftogaz te versterken; is ingenomen met de liberalisering en openstelling van een concurrerende gasmarkt voor huishoudens; betreurt echter de recente aanvallen op het management van Naftogaz, waaronder de raad van commissarissen van het bedrijf, die zijn onafhankelijkheid en de tot dusver geboekte vorderingen qua hervorming op dat vlak in het gedrang brengen;

113.  wijst op de rol van Oekraïne als een strategisch doorvoerland voor gas, op de noodzaak om zijn nationale gastransmissiesysteem te moderniseren en op het belang van zijn integratie in de energiemarkt van de EU op basis van de effectieve uitvoering van geactualiseerde bijlage XXVII van de associatieovereenkomst; is ingenomen met de ondertekening van het door de EU gefaciliteerde langetermijncontract voor de doorvoer van gas; is bezorgd over de aanleg van de Nord Stream 2-pijpleiding en wijst opnieuw op de fundamentele politieke, economische en veiligheidsrisico’s ervan op lange termijn; merkt op dat de pijpleiding de afhankelijkheid van de EU van Russische gasleveringen vergroot, een bedreiging vormt voor de interne markt van de EU, niet strookt met het energiebeleid en de strategische belangen van de EU en nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor het door oorlog verscheurde Oekraïne; verzoekt alle belanghebbenden, en met name belanghebbenden uit de lidstaten en Europa, in overeenstemming met zijn eerdere standpunten, gebruik te maken van de beschikbare juridische clausules om zich uit het project terug te trekken;

114.  vraagt de Commissie om de naleving door Oekraïne van het acquis van de Europese Unie op energiegebied te controleren met het oog op de verdere integratie van energiemarkten; staat volledig achter de integratie van Oekraïne in het continentale Europese elektriciteitsnet (ENTSB-E); dringt bij Oekraïne aan op de verbetering van de coördinatie van beleid en optreden van de internationale instellingen (bijv. de Commissie, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, de Europese Investeringsbank, de Wereldbank, KfW, ENTSB-E en de energiegemeenschap) en de Oekraïense instellingen die de Oekraïense energiesector ondersteunen;

115.  veroordeelt de gaswinning door Rusland op het Oekraïens plat in de exclusieve economische zone van Oekraïne en stelt dat de EU niet erkent dat de Russische Federatie beslag heeft gelegd op de gasvelden in de Zee van Azov en de Zwarte Zee en dat zij de gerechtelijke stappen van de Oekraïense autoriteiten om een einde te maken aan deze illegale winning, moet ondersteunen;

116.  betreurt het dat de nieuwe groothandelsmarkt voor elektriciteit die in juli 2019 in werking trad in Oekraïne, nog steeds niet concurrerend is volgens EU-normen; verzoekt Oekraïne daarom de hervorming af te ronden en de mate van naleving van het EU-recht te verbeteren, in de eerste plaats door de onafhankelijkheid van het nationale elektriciteitsbedrijf UkrEnergo te vergroten en kruissubsidiëring te vermijden; roept Oekraïne op zijn bestaande energiecentrales zodanig te verbeteren dat zij aan de strenge Europese milieu- en veiligheidsnormen voldoen;

117.  is ingenomen met het standpunt van de Oekraïense regering om zich te houden aan de binnen de energiegemeenschap gedane toezegging om de toepasselijke EU-wetgeving na te leven, met inbegrip van milieu- en veiligheidsbeleid, en bijgevolg geen invoer van elektriciteit toe te staan van energiecentrales in buurlanden die worden gebouwd zonder dat zij aan de vereisten van internationale verdragen en de hoogste internationale milieu- en veiligheidsnormen voldoen;

118.  betreurt dat Oekraïne in de sector productie van hernieuwbare energie niet aan zijn verplichtingen jegens investeerders voldoet en dat de vertragingen bij betalingen aan producenten van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen de verdere ontwikkeling van schone energiebronnen in Oekraïne in gevaar brengen;

119.  verzoekt de Oekraïense autoriteiten de modernisering van kerncentrales met spoed te voltooien en vertragingen in deze processen te onderzoeken, met name wat betreft de verbetering van de kerncentrale van Zaporizja;

120.  wijst op de noodzaak van intensievere samenwerking op het gebied van infrastructuur in de regio, de verdere diversificatie van de energievoorziening, energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen van Oekraïne alsook de connectiviteit van de Oekraïense energiesector, waarbij milieuduurzaamheid wordt gewaarborgd; merkt op dat de ondersteuning en bevordering van intraregionale handel tussen landen van het Oostelijk Partnerschap ook nieuwe economische kansen zullen creëren, waaronder voor kmo’s;

121.  is verheugd dat de Oekraïense regering in februari 2019 de nationale strategie voor het milieubeleid tot 2030 en het nationale plan voor afvalbeheer heeft vastgesteld en wetten inzake milieueffectrapportages en strategische milieueffectbeoordelingen alsook wetten op het gebied van klimaatbeleid heeft goedgekeurd; wenst dat Oekraïne zich meer inzet voor de strijd tegen klimaatverandering, de uitvoering van beleid inzake klimaatverandering en de stroomlijning van klimaatverandering op alle gebieden van beleidsvorming en dat het zijn inspanningen ten aanzien van nationale verbintenissen met betrekking tot de Overeenkomst van Parijs van 2015 opvoert;

122.  dringt er bij Oekraïne op aan illegale houtkap effectief te bestrijden, overeenkomstig normen voor duurzaam bosbeheer en milieubescherming, en maatregelen te nemen om een einde te maken aan de milieuschade ten gevolge van de illegale en niet-duurzame exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, zoals de illegale houtkap in de oerbossen in de Karpaten, die ook de belangrijkste oorzaak vormen voor de overstromingen in de regio; verzoekt de EU illegale houtkap in verband met het onwettige skioordproject in de Svydovets te helpen voorkomen, evenals de illegale en milieuonvriendelijke methode voor barnsteenwinning; moedigt Oekraïne aan te investeren in ecologisch en milieuveilige en duurzame toeristische infrastructuur en roept de Oekraïense autoriteiten op ervoor te zorgen dat toekomstige projecten, door controle, transparantie en de uitvoering van milieueffectbeoordelingen en zorgvuldigheid te bevorderen, geen schade toebrengen aan het milieu; dringt er bij Oekraïne op aan open en gemakkelijke toegang tot milieu-informatie te bieden, te zorgen voor de uitbreiding van beschermde gebieden en vaart te zetten achter de uitvoering van het nationale emissiereductieplan voor belangrijke verontreinigende stoffen uit grote stookinstallaties; moedigt Oekraïne aan wetgeving voor de ontwikkeling van duurzaam vervoer goed te keuren; roept Oekraïne op zeer gevaarlijke landbouwchemicaliën, met name de verouderde pesticiden in de oblast Cherson en andere Oekraïense regio’s, op een veilige en milieubewuste manier op te ruimen en te verwijderen;

123.  maakt zich ernstig zorgen over het milieueffect van het conflict in het oosten van Oekraïne, waaronder de gevaren van het overstromen van onderling verbonden mijnen; verzoekt om een uitvoerige evaluatie van het milieueffect van het conflict, gevolgd door een reactieplan ter voorkoming van een ecologische ramp; stelt een programma voor het ontmijnen van het Donetsbekken voor, waarbij de Oekraïense autoriteiten en de internationale gemeenschap worden betrokken;

124.  is daarnaast uitermate bezorgd over de ongeveer 1 200 radioactieve bronnen – gebruikt voor medische, industriële of wetenschappelijke doeleinden – die zich in en rond het Donetsbekken bevinden en ernstige ecologische, gezondheids- en veiligheidsrisico’s met zich meebrengen; verzoekt de OVSE, de Tripartiete Contactgroep Oekraïne en het Normandiëkwartet de proliferatie van activiteiten met radioactieve stoffen en de smokkel van radioactieve stoffen tegen te gaan, overeenkomstig de regeling inzake de niet-verspreiding van kernwapens; dringt er bij alle partijen op aan met relevante belanghebbenden te overleggen om hoogactieve afgedankte radioactieve bronnen veilig weg te voeren uit het Donetsbekken;

125.  is ingenomen met de ambitie van Oekraïne om bij te dragen aan de doelstellingen van de Europese Green Deal en verzoekt de Commissie de inspanningen van Oekraïne adequaat te ondersteunen, onder meer door een relevante gestructureerde dialoog tot stand te brengen, een routekaart op te stellen en informatie uit te wisselen; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat de diepe en brede vrijhandelsovereenkomst niet in strijd is met de daarin vastgelegde milieudoelstellingen en -initiatieven;

126.  is ingenomen met het programma van de EU “Klimaatpakket voor een duurzame economie”, ter waarde van 10 miljoen EUR, op grond waarvan Oekraïne steun zal ontvangen voor het ontwikkelen van een holistische benadering om zijn belangrijkste economische sectoren om te vormen tot een koolstofarme economie;

Interpersoonlijke contacten en grensbeheer

127.  erkent het belang van grensoverschrijdende mobiliteit voor het versterken van interpersoonlijke contacten en is verheugd dat de visumvrije regeling tussen de EU en Oekraïne, waardoor Oekraïense burgers sinds juni 2017 meer dan 40 miljoen reizen naar EU-landen hebben kunnen maken, met succes wordt voortgezet; wijst op het belang om de benchmarks voor visumversoepeling te handhaven en de hiermee gepaard gaande hervormingsinspanningen te bespoedigen; is van mening dat de visumvrije regeling tot een toename van het reisverkeer vanuit Oekraïne naar de EU heeft geleid en daarmee tot een beter begrip tussen beide samenlevingen, wat de beste basis vormt voor voortdurende toenadering; benadrukt dat deze benadering moet worden voortgezet en na verloop van tijd moet worden uitgebreid;

128.  herinnert eraan hoe belangrijk het is dat Oekraïne wordt opgenomen in EU-kaders, zoals Erasmus+, Horizon Europa en Creatief Europa, en wijst andermaal op de noodzaak om de relevante samenwerking in het kader van lopende en toekomstige programma’s te intensiveren; is van mening dat de deelname van Oekraïense studenten, evenals universitaire docenten en leerkrachten, aan de Erasmus+-programma’s zichtbaar moet worden vergroot;

129.  merkt op dat het toegenomen aantal bezoeken van Oekraïense burgers aan Schengenlanden een uitdaging vormt voor de grensovergangen tussen de EU en Oekraïne, die overbelast zijn, en dat hun infrastructuur noch hun capaciteit adequaat is om te voorzien in behoorlijke en humane omstandigheden voor mensen die de grens oversteken; merkt op dat de lange wachttijden om de grens over te steken, en dan met name de grens met Hongarije en Polen, een van de meest prangende problemen aan de grens tussen de EU en Oekraïne is; roept de Commissie op een dialoog te starten om, onder meer door middel van investeringen, opleiding van personeel en een doeltreffend mechanisme voor klachten betreffende grenspassage, ervoor te zorgen dat grensprocedures snel verlopen en vrij van corruptie zijn; spoort de EU aan de oprichting van nieuwe grensovergangen en de uitbreiding van bestaande overgangen aan de grens tussen de EU en Oekraïne te ondersteunen door middel van streng toezicht op het gebruik van middelen om paal en perk te stellen aan misbruik in het verleden;

130.  is voorstander van een versterkte samenwerking tussen de EU en Oekraïne, met name wat betreft grensbeheer en nationale asiel- en identiteitsbeheersystemen op basis van biometrische middelen, met het oog op het tegengaan van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, het bestrijden van georganiseerde misdaad en ernstige internationale misdrijven alsook het verdiepen van de samenwerking tussen Oekraïne en het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex);

131.  stelt vast dat verdere vooruitgang is geboekt bij de afstemming van Oekraïense douane- en grensprocedures op die van de Unie, alsook bij de lopende institutionele hervormingen van de belasting- en douanediensten; is ingenomen met de wet inzake één juridische entiteit voor de nationale douanedienst, alsook met de wetten inzake vergunninghoudende bedrijven en inzake de invoering van het nationaal elektronisch systeem voor douanevervoer, die in de herfst van 2019 werden goedgekeurd; is tevens ingenomen met de vaststelling, in juli 2019, van een “strategie voor het geïntegreerd grensbeheer tot 2025” en van het daaropvolgende actieplan 2020-2022; betreurt echter het uitstel van het door de EU gefinancierde project voor de modernisering van zes controleposten aan de grens met de Unie, evenals de zeer lange wachttijden waar men aan de grens nog steeds mee te maken heeft; dringt er bovendien bij de Oekraïense autoriteiten op aan alle overige maatregelen en regelgeving goed te keuren die nodig zijn om het systeem voor vergunninghoudende bedrijven en het nationaal elektronisch systeem voor douanevervoer volledig operationeel te maken en ervoor te zorgen dat het nieuwe management van de nationale douanedienst snel en via een transparante en objectieve openbare selectieprocedure wordt benoemd en uit bevoegde kandidaten wordt gekozen; roept de Oekraïense autoriteiten op smokkel van alle soorten goederen strafbaar te stellen als cruciaal element van het geïntegreerd grensbeheer;

132.  verzoekt de EU en de Oekraïense en Moldavische autoriteiten vaart te zetten achter het proces om de illegale handel te bestrijden en smokkelkanalen af te sluiten in Transnistrië, aangezien deze het gebied tot een veilige haven maken voor smokkelaars die wordt uitgebuit door criminelen en oligarchen, dient om de Russische invloed te vergroten en een van de belangrijkste redenen is voor het voortduren van het conflict;

Institutionele bepalingen

133.  is ingenomen met de uitkomst van de top tussen de EU en Oekraïne van 6 oktober 2020, de eerste bilaterale top sinds de uitbraak van de COVID-19-pandemie die fysiek in Brussel plaatsvond, en met de duidelijke verklaringen van beide kanten om zich te blijven inzetten voor het versterken van de politieke associatie met en de economische integratie in de Europese Unie;

134.  is ingenomen met het resultaat van de lopende bijeenkomsten en activiteiten in het kader van de Jean Monnet-dialogen voor vrede en democratie van het Europees Parlement met het parlement van Oekraïne en schaart zich volledig achter de voortzetting ervan; is ervan overtuigd dat de verdieping van de parlementaire cultuur van dialoog zal zorgen voor een sterk, onafhankelijk, transparant en doeltreffend Oekraïens parlement, dat essentieel is voor de democratische en Europese toekomst van het land en in overeenstemming is met de wensen van Oekraïense burgers;

135.  moedigt het Oekraïens parlement aan zijn institutionele hervorming, die onder meer de vergroting beoogt van de wetgevende hoedanigheid en kwaliteit, het politiek toezicht op de uitvoerende macht, alsook de transparantie en verantwoording ten opzichte van de burgers, actief te blijven voortzetten, teneinde de vaststelling van ontwerpwetgeving met betrekking tot de uitvoering van de associatieovereenkomst te stroomlijnen en prioriteit te geven, en institutionele waarborgen in te bouwen om wetgeving die in strijd is met de verplichtingen in het kader van de associatieovereenkomst te blokkeren, bijvoorbeeld door de Commissie Europese Integratie, wier adviezen bindend moeten zijn, een grotere rol toe te bedelen; onderstreept dat het Europees Parlement met het parlement van Oekraïne moet blijven samenwerken om een dergelijk hervormingsproces te ondersteunen; wijst erop dat interparlementaire samenwerking en interpersoonlijke contacten in de context van de COVID-19-pandemie zo goed mogelijk moeten worden voortgezet;

136.  onderstreept het belang van verdere steun voor de adviesmissie van de Europese Unie (EUAM) voor Oekraïne en haar rol in de hervorming van de sector civiele veiligheid; is ingenomen met de opening van haar plaatselijke kantoor in Marioepol en hoopt op concrete resultaten, overeenkomstig het mandaat van de missie; wenst dat de Commissie zich meer inzet voor het vergroten van de capaciteit van de Oekraïense autoriteiten die zich bezighouden met de uitvoering van de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst; verzoekt de Commissie de nodige instrumenten te ontwikkelen om Oekraïne te helpen bij de aanhoudende afstemming op het EU-acquis overeenkomstig de desbetreffende besluiten van de 22e top EU-Oekraïne;

137.  dringt andermaal aan op de oprichting van een Universiteit van het Oostelijk Partnerschap in Oekraïne; doet een beroep op de instellingen van de Unie om de opleidingsprogramma’s voor Oekraïense rechtsbeoefenaars die zich in het EU-recht willen specialiseren, te versterken en uit te breiden, en het vermogen van Oekraïne om aan Horizon Europa deel te nemen te vergroten, onder meer om interpersoonlijke contacten en samenwerking op academisch en onderwijsgebied tussen de EU en Oekraïne te bevorderen;

138.  is ingenomen met de EU-steun voor institutionele capaciteitsopbouw voor en opleidingen van Oekraïense ambtenaren die door het Europacollege, Natolin, worden georganiseerd;

139.  roept alle EU-instellingen, de lidstaten en de Oekraïense autoriteiten op campagnes op te zetten om burgers beter voor te lichten over de mogelijkheden die voortvloeien uit het Oostelijke partnerschap en de uitvoering van de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst, en het bewustzijn ten aanzien van de voordelen van nauwere samenwerking te vergroten, dit alles tegen de achtergrond van de positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkten in Oekraïne en de andere geassocieerde landen; verzoekt de Oekraïense autoriteiten de voordelen van de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst en van EU-steun aan Oekraïense autoriteiten beter voor het voetlicht te brengen en meer inspanningen te leveren om ervoor te zorgen dat de kansen die daardoor en door EU-programma’s worden geboden ook het lokale niveau bereiken, waaronder afgelegen delen van het land, en in het bijzonder plattelandsgebieden, zodat inwoners positieve veranderingen kunnen bewerkstelligen in hun gemeenschappen;

140.  prijst het Oekraïens maatschappelijk middenveld, jongeren en ngo’s voor hun werkzaamheden op alle terreinen van het openbare en politieke leven, en in het bijzonder voor hun steun ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de associatieovereenkomst/diepe en brede vrijhandelsovereenkomst, de aanpak van de COVID-19-pandemie, de strijd tegen desinformatiecampagnes, de bijstand en hulp aan intern ontheemden en andere kwetsbare groepen en het verhogen van de maatschappelijke veerkracht en mediageletterdheid onder de Oekraïense bevolking; spoort de centrale en lokale overheden van Oekraïne aan zich te blijven inzetten voor een nauwe samenwerking met het maatschappelijk middenveld, onder meer door meer financiële steun te verstrekken voor de activiteiten van het maatschappelijk middenveld; verzoekt de Commissie prioriteit te geven aan steun voor deze ngo’s en maatschappelijke organisaties; is in dit kader verheugd over de “nabuurschapsfaciliteit voor het maatschappelijk middenveld” waarmee een bedrag van 20 miljoen EUR aan steun is gemoeid voor het versterken van het vermogen van organisaties uit het maatschappelijk middenveld om deel te nemen aan de besluitvormingsprocessen en het openbare leven; dringt er bij de Oekraïense autoriteiten op aan om, in het licht van verschillende wetsontwerpen inzake de werking en werkzaamheden van maatschappelijke organisaties en andere verenigingen, geen wetten goed te keuren die niet in overeenstemming zijn met nationale en internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten in Oekraïne alsook om de werking van het maatschappelijk middenveld zonder ongepaste inmenging te waarborgen;

o
o   o

141.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de president, de regering en het parlement van Oekraïne en de president, de regering en het parlement van de Russische Federatie.

(1) PB L 303 van 28.11.2018, blz. 39.
(2) PB C 388 van 13.11.2020, blz. 116.
(3) PB C 11 van 12.1.2018, blz. 82.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0167.
(5) PB L 165 van 27.5.2020, blz. 31.
(6) CM/Rec(2010)5, te raadplegen via https://search.coe.int/cm/Pages/result_details.aspx?ObjectID=09000016805cf40a
(7) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).


Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht
PDF 181kWORD 65k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 betreffende de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (2020/2818(RSP))
P9_TA(2021)0051B9-0108/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 14 en 15,

–  gezien de Europese pijler van sociale rechten, die in november 2017 werd afgekondigd door de Europese Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie, en met name beginsel 1 (“onderwijs, opleiding en levenslang leren”) en beginsel 4 (“actieve ondersteuning bij het vinden van werk”),

–  gezien het Verdrag betreffende betaald scholings- en vormingsverlof van 1974 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Een Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht” (COM(2020)0274), en de bijbehorende werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SWD(2020)0121) en (SWD(2020)0122),

–  gezien het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (COM(2020)0275),

–  gezien de mededeling van de Commissie “on achieving the European Education Area by 2025” (COM(2020)0625) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2020)0212),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Digital Education Plan 2021-2027. Resetting education and training for the digital age” (COM(2020)0624) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2020)0209),

–  gezien het verslag van de Commissie getiteld “Digital Economy and Society Index (DESI) 2020 Human capital”(1),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” (COM(2020)0102), waarin wordt verklaard dat de digitale en de klimaattransitie alle aspecten van onze economie, samenleving en industrie zullen raken, dat een concurrerende economie afhankelijk is van de aanwerving en het behoud van gekwalificeerde arbeidskrachten, en dat alleen al in de komende vijf jaar 120 miljoen Europeanen moeten worden bijgeschoold of omgeschoold,

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640), waarin wordt verklaard dat, om alle in de mededeling genoemde veranderingen tot stand te brengen, er behoefte is aan proactieve omscholing en bijscholing om de voordelen van de ecologische transitie te benutten,

–  gezien de conclusies van de Raad van 8 juni 2020 over omscholing en bijscholing als basis voor meer duurzaamheid en inzetbaarheid ter ondersteuning van economisch herstel en sociale cohesie,

–  gezien de conclusies van de Raad van 16 juni 2020 over het bestrijden van de COVID‑19-crisis in onderwijs en opleiding,

–  gezien de resolutie van de Raad van 18 november 2019 over het verder ontwikkelen van de Europese onderwijsruimte ter ondersteuning van toekomstgerichte onderwijs- en opleidingsstelsels(2),

–  gezien de conclusies van de Raad van 3 maart 2017 over “De vaardigheden van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt van de EU verbeteren”(3),

–  gezien de aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 met als titel “Bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen”(4),

–  gezien de conclusies van de Raad van 14 december 2017 over een nieuwe EU-agenda voor het hoger onderwijs(5),

–  gezien Besluit (EU) 2018/646 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties (Europass) en houdende intrekking van Beschikking nr. 2241/2004/EG(6),

–  gezien het beleidskader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 5 mei 2020 getiteld “Duurzame financiering van levenslang leren en ontwikkeling van vaardigheden, in de context van een tekort aan geschoolde arbeidskrachten” (verkennend advies op verzoek van het Kroatische voorzitterschap),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 maart 2018 getiteld “De toekomst van werk – kennis en vaardigheden verwerven die nodig zijn voor toekomstige banen” (verkennend advies op verzoek van het Bulgaarse voorzitterschap)(7),

–  gezien de Europese enquête naar de arbeidsomstandigheden(8),

–  gezien het onderzoek van Eurofound naar het effect van digitalisering op het gebruik en de ontwikkeling van vaardigheden(9),

–  gezien de studie van Cedefop getiteld “Empowering adults through upskilling and reskilling pathways”, delen 1 en 2,

–  gezien het rapport van Cedefop getiteld “Skills forecast – trends and challenges to 2030”(10),

–  gezien het vaardighedenpanorama(11) en de Europese vaardighedenindex(12) van Cedefop,

–  gezien de STOA-studie “Rethinking education in the digital age”(13),

–  gezien de OESO-databank “Skills for Jobs”(14),

–  gezien de OESO-studie getiteld “Getting Skills Right. Increasing Adult Learning Participation. Learning from Successful Reforms(15),

–  gezien de OESO-beleidsnota van 10 juli 2020 getiteld “Skill measures to mobilise the workforce during the COVID-19-crisis”(16),

–  gezien zijn resolutie van 22 oktober 2020 over de toekomst van het Europese onderwijs in de context van COVID-19(17),

–  gezien zijn resolutie van 8 oktober 2020 over het versterken van de jongerengarantie(18),

–  gezien zijn resolutie van 12 juni 2018 over de modernisering van het onderwijs in de EU(19),

–  gezien zijn resolutie van 14 september 2017 over een nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa(20),

–  gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over op vaardigheden gerichte beleidsmaatregelen voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid(21),

–  gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over de totstandbrenging van een concurrerende arbeidsmarkt in de EU voor de 21e eeuw: het afstemmen van vaardigheden en kwalificaties op vraag en werkgelegenheid, als een manier om de crisis te boven te komen(22),

–  gezien de vraag aan de Commissie over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende de Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (O-000006/2021 – B9‑0004/2021),

–  gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien de door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ingediende ontwerpresolutie,

A.  overwegende dat de groene en de digitale transitie, samen met de demografische trends en de mondialisering, tot een verandering leiden van de aard van werk, van de inhoud van banen, en van de gevraagde vaardigheden en kwalificaties voor die banen; overwegende dat bijscholing en omscholing van cruciaal belang zullen zijn bij de omgang met de uitdagingen en kansen die worden gegenereerd door macrotrends en voor het dichten van de groeiende vaardighedenkloof op de arbeidsmarkt van de EU;

B.  overwegende dat de “Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht” volledig in overeenstemming is met de Europese pijler van sociale rechten, en met name met het eerste beginsel dat luidt dat “iedereen [...] recht [heeft] op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen”;

C.  overwegende dat onderwijs in het digitale tijdperk digitaal formeel onderwijs omvat, maar ook informeel en niet-formeel onderwijs in technische vaardigheden, “soft skills” en maatschappelijke vaardigheden tijdens het hele leven van de Europese burgers;

D.  overwegende dat het voor formele onderwijs- en opleidingsstelsels steeds moeilijker wordt om te beantwoorden aan het gehele scala aan persoonlijke en sociale behoeften en eisen in een wereld die voortdurend verandert;

E.  overwegende dat de COVID-19-crisis de wereld van werk heeft veranderd, het verdwijnen van overbodige en verouderde functies heeft versneld, het belang van digitale vaardigheden en digitale geletterdheid heeft benadrukt, de digitale kloof heeft vergroot, en de urgentie om de vaardigheden van de Europese werkenden op te waarderen heeft vergroot, in het bijzonder wat digitale en technologische vaardigheden betreft, maar ook op het gebied van “soft skills” zoals veerkracht en aanpassingsvermogen; overwegende dat deze behoeften nog urgenter worden met het toenemende gebruik van artificiële intelligentie (AI), dat de arbeidspatronen volledig kan veranderen en bepaalde soorten activiteiten kan vervangen; overwegende dat de pandemie onderwijs- en opleidingsactiviteiten ernstig heeft verstoord, waar met name lerenden in het beroepsonderwijs de dupe van zijn, en tot groeiende werkloosheid heeft geleid, met name onder jongeren die moeite hebben om na hun opleiding werk te vinden; overwegende dat de tijdens de COVID-19-crisis opgelegde lockdown werknemers de kans heeft geboden hun vaardigheden bij te schaven;

F.  overwegende dat kerncompetenties van essentieel belang zijn in de kennismaatschappij en in het licht van een leven lang leren, aangezien deze meer flexibiliteit bieden bij de aanpassing van veranderende maatschappijen en arbeidsmarkten;

G.  overwegende dat er nog altijd grote ongelijkheden in de toegang tot onderwijs en vaardigheden bestaan voor kwetsbare groepen in de samenleving, maar ook tussen mannen en vrouwen, waarbij burgers met een andere etnische achtergrond, mensen met een handicap of vrouwen minder kansen hebben om nieuwe vaardigheden te ontwikkelen;

H.  overwegende dat individuen moeten worden uitgerust met de vaardigheden waar vraag naar is op de arbeidsmarkt, en gedurende hun hele leven snel moeten kunnen inspelen op een veranderende vraag naar vaardigheden; overwegende dat 37 tot 69 % van de handelingen in een groot aantal sectoren in de EU geautomatiseerd zouden kunnen worden, resulterend in een significante verandering in de uitvoering(23); overwegende dat volgens onderzoek van Eurofound 28 % van de werknemers verklaren over de vaardigheden te beschikken om uitdagendere taken op zich te nemen;

I.  overwegende dat bij- en omscholing niet alleen een individuele, maar ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid is, aangezien basisvaardigheden van een laag niveau en een geringe deelname van volwassenen aan opleidingsactiviteiten hun kansen op de arbeidsmarkt verminderen, sociale en economische ongelijkheden teweegbrengen en bijdragen aan een hoog niveau van armoede;

J.  overwegende dat mismatches bij en tekorten aan vaardigheden de arbeidsmarkt en de onderwijsstelsels in de EU voor enorme uitdagingen plaatsen; overwegende dat er een groot tekort aan digitale vaardigheden bestaat bij de werkenden, en dat 42 % van de burgers van de EU zelfs niet over digitale basisvaardigheden beschikt(24); overwegende dat er aanzienlijke investeringen nodig zijn om de digitalevaardighedenkloof te dichten;

K.  overwegende dat jongeren van de huidige generatie hoogopgeleid zijn; overwegende dat scholing, omscholing, bijscholing en een leven lang leren niet de enige oplossing zijn voor het gebrek aan banen voor jongeren; overwegende dat er aanvullende werkgelegenheidsmaatregelen nodig zijn om hoogwaardige en duurzame banen te scheppen; overwegende dat het werkgelegenheidslandschap zich snel ontwikkelt en dat naar schatting 65 % van de kinderen die nu aan het basisonderwijs beginnen uiteindelijk in een type baan zal belanden dat momenteel nog niet bestaat(25); overwegende dat in 2019 al 85 % van de burgers wel eens gebruik had gemaakt van internet, maar slechts 58 % over digitale basisvaardigheden beschikte(26);

L.  overwegende dat de ambitie van de Europese Green Deal om klimaatneutraliteit tot stand te brengen tegen 2050 en het doel om tegen 2030 de CO2-uitstoot met 60 % terug te dringen, een overgang naar een klimaatneutrale, circulaire, energie-efficiënte economie met zich mee zullen brengen; overwegende dat dit wezenlijke gevolgen zal hebben voor alle sectoren van de economie en dat omscholing van personeel en een sterke nadruk op groene vaardigheden in alle opleidingstrajecten daarom van cruciaal belang zullen zijn om een rechtvaardige transitie te bereiken waarbij niemand achterblijft;

M.  overwegende dat kritisch denken, naast de technologische en digitale vaardigheden, een van de belangrijkste vaardigheden is die mensen in het digitale tijdperk nodig hebben; overwegende dat het zonder meer noodzakelijk is het vermogen om kritisch te denken onder alle bevolkingsgroepen te versterken, zodat mensen toegang hebben tot alle mogelijkheden die digitale middelen bieden en beschermd zijn tegen de gevaren die ermee gepaard gaan;

N.  overwegende dat moderne, innovatieve en inclusieve onderwijsstelsels waarin digitale technologieën centraal staan, geschikt zijn om nieuwe generaties van werkenden voor te bereiden op toekomstige uitdagingen en kansen;

O.  overwegende dat gelijke toegang tot kwalitatief hoogwaardige en inclusieve opleiding, bijscholing en omscholing voor eenieder, evenals gelijke toegang tot informatie over opleidingsmaterialen, advies, onderwijs en beroepsopleiding voor iedereen, met inbegrip van kwetsbare groepen, ouderen en mensen in achtergestelde stedelijke gebieden of in dunbevolkte en ontvolkte plattelands- of perifere gebieden en eilanden, een conditio sine qua non is voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht; overwegende dat uit onderzoek van Eurofound is gebleken dat de ongelijkheid in de toegang van werknemers tot opleiding groter is geworden(27);

P.  overwegende dat tijdens de COVID-19-crisis in sommige EU-landen kinderen tweemaal zo weinig tijd aan schoolactiviteiten besteedden; overwegende dat de sluiting van onderwijs- en opleidingsinstellingen, zelfs tijdelijk, aanzienlijke gevolgen kan hebben voor lerenden, de leerresultaten negatief kan beïnvloeden en bestaande ongelijkheden kan vergroten;

Q.  overwegende dat bij volwassenenonderwijs, anders dan bij het verplichte onderwijsstelsel, sprake is van een vrijwillige keuze met een persoonlijke of beroepsgerichte motivatie, die een grotere uitdaging vormt voor onderwijs- en opleidingsverstrekkers;

R.  overwegende dat het opdoen van de nieuwste vaardigheden mensen helpt actief te blijven op de arbeidsmarkt en aan de maatschappij deel te nemen, wat tevens van groot belang is voor de mentale gezondheid en de levens van miljoenen burgers;

S.  overwegende dat er geen genderspecifieke vaardigheden bestaan, maar wel verschillen tussen mannen en vrouwen qua loopbaankeuze en -ontwikkeling;

T.  overwegende dat de bevoegdheid voor beleid inzake onderwijs, opleiding en vaardigheden bij de lidstaten ligt; overwegende dat de EU een belangrijke rol speelt door middel van het ondersteunen, coördineren en aanvullen van hetgeen de lidstaten op deze gebieden doen; overwegende dat nieuwe uitdagingen de inzet van Europese instrumenten en ondersteunend beleid binnen de Europese onderwijsruimte vergen; overwegende dat EU-programma’s zoals Erasmus+, de Europese jongerengarantie en het Europees Solidariteitskorps een belangrijke rol spelen in de scholing van jongeren;

U.  overwegende dat digitale technologieën echter moeten worden beschouwd als instrumenten om onderwijs en opleiding van goede kwaliteit te verstrekken; overwegende dat er in de toekomst een grotere behoefte zal zijn aan digitale vaardigheden (codering, logistiek en robotica), die zich niet beperken tot ICT‑opleidingen, maar het onderwijs in zijn geheel zullen betreffen;

V.  overwegende dat opleiding en ontwikkeling van vaardigheden met digitale middelen beter moeten worden onderzocht en gefaciliteerd, bijvoorbeeld onlineopleiding voor kwetsbare groepen of personeel van kmo’s, die flexibelere opleidingsvoorzieningen vereisen in nauwe samenwerking met de verantwoordelijke regionale instellingen en organen;

W.  overwegende dat het deelnamecijfer in de voor- en vroegschoolse educatie en opvang in Europa voor kinderen jonger dan drie jaar nog steeds lager is dan 33 % in de helft van de EU-landen(28);

X.  overwegende dat volgens Eurofound beter moet worden onderzocht welke vaardigheden vereist zijn voor de ontwikkeling van digitaal ondersteunde bedrijfsmodellen, zoals platformwerk, en in dit opzicht een strategische aanpak nodig is, ofwel door vaardighedenmismatches of het vergeten van vaardigheden te voorkomen, ofwel door vaardigheden (bijv. transversale en ondernemersvaardigheden) te ontwikkelen;

Y.  overwegende dat in 2019 10,2 % van de 18- tot 24-jarigen in de EU hoogstens het lager middelbaar onderwijs had afgerond en geen verder onderwijs of verdere opleidingen volgde (voortijdige verlaters)(29);

Z.  overwegende dat, hoewel de belangrijke rol van werkplekleren voor de inzet en ontwikkeling van vaardigheden al lang wordt erkend, de Europese bedrijvenenquête 2019 laat zien dat slechts een minderheid van de organisaties op coherente wijze werkpraktijken combineert die de inzet van vaardigheden optimaliseren en de ontwikkeling van vaardigheden ondersteunen;

AA.  overwegende dat in 2017 72 % van de docenten in Europa uit vrouwen bestond; overwegende dat in 2017 9 % van de in de EU werkzame docenten jonger dan 30 was en 36 % 50 of ouder was(30);

1.  verwelkomt de mededeling van de Commissie getiteld “Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht”, waarin aan vaardigheden hoogste prioriteit op de beleidsagenda van de EU wordt toegekend en staat dat ervoor zal worden gezorgd dat het recht op kwalitatief hoogwaardige en inclusieve opleiding en een leven lang leren voor iedereen en in alle gebieden en sectoren, dat verankerd is in het allereerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten, werkelijkheid wordt in de hele Unie;

2.  verwelkomt de twaalf vlaggenschipacties in de mededeling, evenals de kwantitatieve doelstellingen die in 2025 moeten zijn behaald; vraagt de Commissie en de lidstaten scholing en omscholing breed toegankelijk te maken voor kwetsbare groepen, zoals mensen met een handicap, laagopgeleide volwassenen, minderheden (waaronder de Roma) en mensen met een migratieachtergrond; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe dit recht kan worden verwezenlijkt en een monitoringmechanisme in te voeren waarmee de lidstaten worden aangemoedigd nationale actieprogramma’s op te zetten en regelmatige nationale verslagen in te dienen over hoe dit recht wordt geëerbiedigd;

3.  benadrukt het belang van volledige toegang tot opleiding en omscholing voor werknemers in industrieën en sectoren die grondig moeten worden aangepast met het oog op een groene en digitale transitie; wijst erop dat kwalificaties en gecertificeerde vaardigheden werknemers een meerwaarde verschaffen waarmee hun positie op de arbeidsmarkt verbetert en die zij in de transities van de arbeidsmarkt kunnen meenemen; pleit voor een overheidsbeleid inzake vaardigheden dat gericht is op de erkenning, certificering en validering van kwalificaties en vaardigheden;

4.  benadrukt dat vaardigheden en een leven lang leren van essentieel belang zijn voor duurzame groei, productiviteit, investering en innovatie en daarom cruciale factoren zijn voor het concurrentievermogen van ondernemingen, met name kmo’s; benadrukt dat nauwe samenwerking en het uitwisselen van goede praktijken tussen alle bij de ontwikkeling van vaardigheden betrokken partijen, onder meer sociale partners en overheidsorganen van alle niveaus, essentieel zijn om te bewerkstelligen dat iedereen de vaardigheden kan verwerven die op de arbeidsmarkt en in de bredere samenleving nodig zijn; beklemtoont in dit verband dat het belangrijk is actuele gegevens, informatie en voorspellingen over de behoeften aan en de vraag naar vaardigheden op de arbeidsmarkt, ook op lokaal niveau, te verzamelen; steunt de lancering van het vaardighedenpact, dat als doel heeft om ervoor te zorgen dat bedrijven zich sterker inzetten voor de bij- en omscholing van de Europese beroepsbevolking; pleit voor lokale vaardighedenpacten om personen uit de sectoren die het zwaarst zijn getroffen door de COVID-19-crisis beter te bereiken en hen te helpen bij hun omscholing zodat zij actief kunnen blijven op de arbeidsmarkt;

5.  wijst erop dat het moderniseren van de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding cruciaal is om jonge mensen en volwassenen voor te bereiden op de groene en de digitale transitie en om ervoor te zorgen dat werknemers van middelbare leeftijd en oudere werknemers de vaardigheden opdoen en behouden die vereist zijn om inzetbaar te blijven en hun loopbaan te verlengen; wijst er voorts op dat deze modernisering van cruciaal belang is voor het herstel van de COVID-19-pandemie; verwelkomt het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht; benadrukt dat programma’s voor beroepsonderwijs en -opleiding doel- en toekomstgericht, toegankelijk, doorlatend en onderling verbonden op EU-niveau moeten zijn, lerenden centraal moeten stellen, flexibele individuele trajecten mogelijk moeten maken, en lerenden en leerkrachten de vaardigheden moeten bijbrengen om actieve en democratische burgers te worden en om hun plaats te vinden op de arbeidsmarkt en in de samenleving; wijst erop dat de modernisering van programma’s voor beroepsonderwijs en -opleiding gepaard moet gaan met het aantrekkelijker maken van deze programma’s, zodat meer jongeren voor deze programma’s kiezen; onderstreept het belang van beste praktijken in verband met duale onderwijssystemen en beroepsonderwijs en -opleiding, die kunnen bijdragen aan structurele veranderingen van de arbeidsmarkt en kunnen leiden tot een lagere jeugdwerkloosheid;

6.  denkt dat leerlingplaatsen in dit kader een belangrijke rol kunnen spelen, omdat jongeren zich door middel van een leerlingplaats kunnen voorbereiden op werk in beroepen waar de vraag naar personeel groot is, waarmee wordt bijgedragen aan de duurzame integratie van jongeren op de arbeidsmarkt; vraagt de Commissie en de lidstaten EU-middelen aan te wenden om beroepsonderwijs en -opleiding te bevorderen en werkgevers aan te moedigen betaalde stage- en leerlingprogramma’s voor studenten van beroepsopleidingen te creëren en wedstrijden en branchetoernooien voor studenten te organiseren; moedigt bedrijven aan voor bij- en omscholing van hun personeel te zorgen en meer leerlingplaatsen aan te bieden in overeenstemming met het kwaliteitskader voor stages en het Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen; verzoekt de Commissie om bestaande Europese instrumenten, zoals het kwaliteitskader voor stages en het Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen, te herzien en kwaliteitscriteria voor voorstellen in te voeren, onder meer om een billijke beloning voor stagiairs en jongeren die een leerlingplaats hebben te waarborgen, alsmede toegang tot sociale bescherming, duurzame werkgelegenheid en sociale rechten; benadrukt dat deze criteria garant zullen staan voor de overgang van stagiairs en leerlingen naar kwalitatief hoogwaardige banen en zullen bijdragen aan genderevenwichtige kansen voor mensen in alle sectoren, evenals kansen die langdurige zekerheid, sociale bescherming en gelijke en degelijke arbeidsomstandigheden bieden die onzekere arbeid niet in de hand werken;

7.  herinnert eraan dat beroepsvaardigheden een van de drijvende krachten van de Europese economie vormen, en pleit voor een koppeling tussen conventioneel onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding, waarbij de ontwikkeling van vaardigheden op dit gebied – ofwel als hoofdrichting ofwel als aanvullend deel van de opties die voor zowel studenten als volwassenen beschikbaar zijn – de beschikbare kansen voor werkzoekenden kunnen vergroten, beroepsmobiliteit zal stimuleren en de veerkracht van de arbeidsmarkt in crisissituaties zal verbeteren;

8.  raadt de Commissie aan de lidstaten aanbevelingen te verstrekken voor het koppelen van beroepsonderwijs- en opleiding aan de vaardighedenagenda, rekening houdend met de nationale bevoegdheden en het subsidiariteitsbeginsel, met het streven om vroege loopbaanbegeleiding in beroepsonderwijs- en opleiding te verbeteren en het aantal mogelijkheden voor Europese jongeren om hun vaardigheden te ontwikkelen zo groot mogelijk te maken; is in dit opzicht ingenomen met de inbreng van Cedefop en Eurofound met betrekking tot dit onderwerp;

9.  onderstreept dat het van het allergrootste belang is onderwijzers en opleiders actief te ondersteunen door een doeltreffend beleidspakket aan te nemen om ervoor te zorgen dat zij goed voorbereid en opgeleid zijn voor de digitale en groene transformatie van scholen en onderwijsinstellingen; is van mening dat onderwijsvakbonden moeten worden betrokken bij het bepalen welke vaardigheden en competenties onderwijzers en opleiders moeten verwerven in hun basisopleiding en in hun permanente professionele ontwikkeling met het oog op de groene en digitale transitie; is van mening dat er veel meer moet worden geïnvesteerd in openbaar onderwijs en dat sociale dialoog met de vakbonden een cruciale pijler moet zijn bij het waarborgen van behoorlijke lonen en pensioenen en eerlijke arbeidsomstandigheden voor beroepsbeoefenaren in de onderwijs- en opleidingssector;

10.  benadrukt dat het systeem voor vaardighedenanticipatie moet worden verbeterd, met de betrokkenheid van de sociale partners, teneinde de zich voortdurend ontwikkelende vraag naar vaardigheden beter in kaart te brengen, generieke, sectorale en beroepsspecifieke vaardigheden te leveren, en de tekorten aan en de mismatches in verband met vaardigheden tot een minimum te beperken; verwelkomt in dit kader de acties die de Commissie voorstelt om de vaardighedenintelligentie naar een hoger plan te tillen; benadrukt dat de inzet van artificiële intelligentie en analyse van big data voor vaardighedenintelligentie bij het bepalen van nieuwe functieprofielen regelmatig en systematisch moet worden gemonitord om vooringenomenheid en directe en indirecte discriminatie te voorkomen, en dat er voor corrigerende maatregelen moet worden gezorgd; onderstreept dat het versterken van loopbaanbegeleiding vanaf een vroege leeftijd en van gelijke toegang tot informatie voor en ondersteuning van studenten en volwassen lerenden kan helpen bij het kiezen van passende onderwijs- en loopbaantrajecten die leiden naar beroepsmogelijkheden die aansluiten bij hun interesses, talenten en competenties en zodoende vaardighedenmismatches kan reduceren; benadrukt het belang van samenwerking tussen diensten voor arbeidsvoorziening en sociale diensten om mensen die onlangs werkloos zijn geworden of werkloos dreigen te worden, op te sporen en te ondersteunen; onderstreept het belang van levenslange begeleiding in de Europese vaardighedenagenda en de noodzaak om de toegang tot hoogwaardige begeleiding te verbeteren;

11.  is ingenomen met de aanbeveling aan de lidstaten om hun systemen voor vroegtijdige waarschuwing te versterken, om jongeren die zonder opleiding, werk of stage dreigen te raken in kaart te kunnen brengen; is ervan overtuigd dat preventieve maatregelen, zoals het beoordelen van vaardigheden en loopbaan- en beroepskeuzebegeleiding, die erop gericht zijn vroegtijdige schoolverlaters te helpen bij het vinden van een baan of het volgen van onderwijs voordat zij werkloos worden, indien op de juiste wijze uitgevoerd, en het aanbieden van inclusief en niet-discriminerend regulier onderwijs, op de langere termijn kunnen leiden tot een vermindering van het aantal NEET’s;

12.  benadrukt dat het van belang is de rol van de sociale partners te versterken door erop toe te zien dat het vaardighedenbeleid bevorderlijk is voor de totstandbrenging van collectieve overeenkomsten waar het de definitie en regulering van vaardigheden en vervolgopleidingen betreft, door de sociale partners te raadplegen over de behoeften aan vaardigheden en de actualisering van de curricula van onderwijs- en opleidingsstelsels, en door samen met werknemersvertegenwoordigers plannen voor opleidingen op de werkplek op te stellen teneinde aan de behoeften van de werknemers te kunnen voldoen;

13.  vraagt de Commissie een indicator voor vaardighedenkloven in het sociaal scorebord op te nemen, in overeenstemming met de doelen en de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, wat nuttig kan zijn voor beleidsmakers op nationaal niveau om te bepalen waar meer inspanningen nodig zijn, en om op EU-niveau beter te coördineren door ontwikkelingen en verbeteringen van vaardighedenkloven bij te houden en een opwaartse convergentie tussen de lidstaten te stimuleren;

14.  is van oordeel dat de wederzijdse erkenning van leerresultaten, diploma’s, opleiding, professionele kwalificaties en vaardigheden die in een andere lidstaat zijn verworven, moet worden verbeterd en dat dit de vaardighedentekorten en -mismatches zal helpen oplossen; is van mening dat dit tevens volwassenen in staat zal stellen volledige kwalificaties te behalen, de mobiliteit zal bevorderen, de arbeidsmarkt van de EU meer geïntegreerd en veerkrachtiger zal maken, en het concurrentievermogen van Europa zal verbeteren; onderstreept het belang van het aanpakken van vaardighedentekorten en -mismatches door de mobiliteit van lerenden en grensoverschrijdende erkenning van kwalificaties te vereenvoudigen door een beter gebruik van instrumenten als het Europees kwalificatiekader, het Europass-CV, het Europees systeem voor overdracht van leerresultaten voor beroepsonderwijs en -opleiding (Ecvet), het vaardighedenpanorama, ESCO of EURES; is ingenomen met de mededeling van de Commissie over de totstandbrenging van de Europese onderwijsruimte tegen 2025;

15.  benadrukt dat veel burgers waardevolle vaardigheden en ervaring opdoen buiten het formele onderwijs- en opleidingsstelsel, bijvoorbeeld in het geval van mantelzorgers die personen met een handicap of ouderen verzorgen; is van mening dat deze informele vaardigheden moeten worden erkend, aangezien deze mantelzorgers kunnen helpen hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten;

16.  roept op tot volledige uitvoering van de Richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, aangezien het daarin opgenomen gemeenschappelijk opleidingskader ervoor kan zorgen dat meer beroepsbeoefenaren gebruik kunnen maken van het stelsel van automatische erkenning en ertoe bijdraagt dit stelsel te verbinden met het digitale en pan-Europese EU-vaardighedenpaspoort dat door de Commissie wordt ontwikkeld;

17.  verzoekt de Commissie en de lidstaten meer hun best te doen om buitenlandse studenten die van een Europese universiteit afstuderen, in de EU te houden; benadrukt dat als pas afgestudeerden toegang tot mobiliteitsmogelijkheden binnen de EU en een visum voor werkzoekenden krijgen, dit de algehele aantrekkingskracht van de EU kan vergroten;

18.  pleit voor het deblokkeren van het huidige voorstel over de blauwe kaart om Europese bedrijven de competenties te verschaffen die zij nodig hebben om concurrerend te blijven;

19.  stelt vast dat de COVID-19-pandemie het belang van zowel elementaire als gevorderde digitale vaardigheden en veerkrachtige onderwijsstelsels die in staat zijn te schakelen tussen contact-, afstands- en onlineonderwijs en hybride onderwijsmethoden, extra voor het voetlicht heeft gebracht; stelt bovendien vast dat de COVID-19-pandemie voor een verandering van de vraag naar vaardigheden op de arbeidsmarkt heeft gezorgd en – in het verlengde daarvan – voor een grotere kloof wat digitale vaardigheden betreft, en de reeds bestaande ongelijkheid en gebreken op onderwijsgebied heeft vergroot; onderstreept de noodzaak om elke burger minstens digitale basisvaardigheden bij te brengen en om hooggekwalificeerde specialisten op te leiden en geavanceerde digitale vaardigheden, innovatief denken en een ondernemingsgeest bij te brengen;

20.  betreurt dat er nog altijd genderkloven bestaan voor wat betreft de toegang van vrouwen tot de ontwikkeling van vaardigheden en deelname aan de arbeidsmarkt(31); benadrukt dat de grootste uitdagingen voor vrouwen bestaan uit barrières voor onderwijs en opleiding op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM), sociaalculturele en economische beperkingen, met name in plattelands- en informele economieën, en een ernstig verzuim om gelijke kansen voor vrouwen te bevorderen bij beroepen waarin mannen vaak overheersen; roept de Commissie daarom op om mentorschapsnetwerken te bevorderen waarmee meer vrouwelijke rolmodellen vrouwen kunnen aanmoedigen alternatieve keuzes te maken die de vooroordelen over klassieke mannen- of vrouwenberoepen doorbreken(32); roept op tot het vermijden van stereotypen en genderstereotypering door opleiding, omdat deze verbonden zijn met baankansen en een vicieuze cirkel creëren, waardoor de scherpe segregatie op de arbeidsmarkt in stand wordt gehouden; benadrukt dat voor 90 % van de banen digitale basisvaardigheden vereist zijn en dat vrouwen slechts 17 % uitmaken van de mensen die een opleiding in informatie- en communicatietechnologie (ICT) volgen of een loopbaan op het gebied van ICT nastreven in de EU(33) en slechts 36 % van de afgestudeerden van STEM-opleidingen(34), ondanks het feit dat meisjes beter scoren op het gebied van digitale geletterdheid dan jongens(35);

21.  onderstreept het belang van onderwijs en de ontwikkeling van vaardigheden voor het aanpakken van gendervooroordelen en het ondersteunen van gendergelijkheid, en pleit voor sterkere inspanningen op nationaal en Europees niveau om deze genderongelijkheid te doorbreken en ervoor te zorgen dat vrouwen toegang hebben tot kwalitatief hoogwaardige voorzieningen voor een leven lang leren en opleiding, ook na perioden van afwezigheid in verband met zorgtaken; wijst op de noodzaak van genderbewuste wervings- en selectieprocessen in de particuliere en openbare sector, en met name in toekomstgerichte sectoren zoals STEM en de digitale sector, waar vrouwen ondervertegenwoordigd zijn; wijst er in dit verband op dat discriminatie op grond van gender niet alleen schadelijk is voor het betrokken individu, maar ook voor de samenleving als geheel; wijst erop dat maatregelen moeten worden genomen die ervoor zorgen dat de gevolgen van de crisis de genderongelijkheid niet verergeren, door het onevenredige en langdurige effect op vrouwenrechten, inkomens en sociale bescherming te beperken en verdere ongelijkheden en discriminatie in de wereld van werk te voorkomen, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de sterk door gender bepaalde arbeidsmarkt, de digitale en de groene transitie en de ongelijke verdeling van onbetaalde huishoudelijke en zorgtaken;

22.  beklemtoont dat gelijke kansen voor allen van essentieel belang zijn en roept de Commissie en de lidstaten op om van het dichten van de kloof op het gebied van digitale vaardigheden een prioriteit te maken door ervoor te zorgen dat kwetsbare regio’s en hulpbehoevende burgers, maar ook mensen die risico lopen op sociale uitsluiting, waaronder personen met een handicap of leden van etnische minderheden, toegang hebben tot digitaal onderwijs en digitale opleiding en over de minimaal vereiste hardware beschikken, wijdverbreide toegang tot internet wijdverbreid, en digitale ondersteuning en andere technologische leermiddelen; onderstreept dat deze categorieën moeten worden ondersteund om hun de digitale vaardigheden bij te brengen die zij nodig hebben om te slagen en om toenemende ongelijkheden te voorkomen, zodat niemand aan zijn lot wordt overgelaten;

23.  constateert met grote belangstelling dat de verspreiding van digitale oplossingen zoals telewerken kansen biedt en uitdagingen met zich meebrengt waarvoor de ontwikkeling van digitale vaardigheden van cruciaal belang is; herinnert aan het belang van een Europees wetgevingskader voor de vaststelling van de voorwaarden van telewerken en het recht om onbereikbaar te zijn in de hele Unie en voor de waarborging van degelijke werk- en arbeidsomstandigheden in de digitale economie die wordt aangestuurd door de verwerving van nieuwe vaardigheden;

24.  wijst op de talrijke kansen die door digitaal werken worden geboden om de arbeidsomstandigheden voor werknemers te verbeteren, ook voor werknemers die de pensioenleeftijd naderen, en om de inclusie van mensen met een handicap te verbeteren; betreurt dat personen met een handicap nog altijd worden benadeeld op de arbeidsmarkt en dat zij te vaak van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten doordat zij geen toegang hebben tot onderwijs en opleiding; roept de Commissie op in haar aanbevelingen aan de lidstaten bijzondere aandacht te besteden aan manieren om voor mensen met een handicap de toegang tot digitale scholing of omscholing te verbeteren, en deze af te stemmen op de nieuwe behoeften van de opkomende mondiale digitale economie;

25.  merkt op dat de Commissie en de lidstaten, gezien de opkomst van telewerken, in hun strategieën een centrale rol moeten geven aan vaardigheden die deze nieuwe manier van werken ten goede komen; benadrukt dat onderwijs op afstand uitdagingen met zich meebrengt voor zowel onderwijzers als lerenden, en dat de vaardigheden die nodig zijn om onderwijs op afstand te geven en het opleiden van opleiders en onderwijzers op dit moment een dringende prioriteit zijn voor Europa;

26.  vraagt de Commissie het opleidingsaanbod uit te breiden voor werknemers die een uitkering ontvangen in verband met werktijdverkorting of gedeeltelijke werkloosheid, onder andere via het SURE-instrument; verzoekt de lidstaten geschikte opleidingen te verstrekken aan de betrokken werknemers;

27.  roept werkgevers op hun werkplekpraktijken zodanig aan te passen dat ze voortbouwen op de vaardigheden van het personeel en de ontwikkeling van vaardigheden ondersteunen, door de focus te leggen op het opleiden van de nieuwe generatie leidinggevenden met het oog op de invoering van organisatorische praktijken die het gebruik en de ontwikkeling van vaardigheden bevorderen, en op het ondersteunen van nationale overheden en sociale partners bij de ontwikkeling van netwerken en ondersteunende structuren om organisaties te adviseren over de meest geschikte combinatie van werkplekpraktijken voor hun omstandigheden;

28.  pleit ervoor de erkenning, validatie en mobiliteit van verworvenheden op het gebied van niet-formeel en informeel leren te vereenvoudigen, zoals vaardigheden die worden ontwikkeld in digitaal ondersteunde vormen van werk zoals platformwerk;

29.  dringt aan op onmiddellijke en robuuste Europese, nationale, regionale en lokale maatregelen, evaluatiemechanismen en middelen om aan digitale vaardigheden de hoogste prioriteit in het onderwijs- en opleidingsbeleid toe te kennen en tegelijkertijd te zorgen voor een hoog niveau van lees- en rekenvaardigheid onder lerenden, digitale vaardigheden, IT-instrumenten en internet voor iedereen toegankelijk te maken, de digitale vaardigheden van onderwijzers en opleiders te vergroten, en scholen, onderwijsinstellingen, aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding, organisaties die actief zijn op het gebied van volwassenenonderwijs en universiteiten te voorzien van openbare en onafhankelijke onlineleerplatformen en andere technologieën en de digitale infrastructuur die nodig zijn voor online leren, leren op afstand en gecombineerd afstands- en contactonderwijs; onderstreept in dit verband het belang van een echte aanpak voor een leven lang leren; steunt de door de Commissie geplande acties in de vaardighedenagenda en het Actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 en dringt aan op grotere samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten op dit terrein; onderstreept het belang van stimulansen voor de ontwikkeling van digitale leerinhoud en kerncurriculamodules overeenkomstig de behoeften van de arbeidsmarkt, waarbij de nadruk wordt gelegd op digitale en groene vaardigheden, onder meer via onlineopleidingsplatforms;

30.  betreurt het feit dat er in Europa nog kinderen zijn die geen enkele toegang hebben tot onderwijs en leerlingen en studenten die geen geschikte toegang hebben tot digitaal onderwijs doordat zij niet over geschikte digitale apparaten, software of een internetverbinding beschikken; wijst eens te meer op de noodzaak om de connectiviteit op alle niveaus te verbeteren, met name in plattelands- en afgelegen gebieden waar deze vaak ontbreekt en om de toegang tot digitale instrumenten te verbeteren; wijst op de nieuwste innovaties op het gebied van onderwijscomputers, -tablets en -software in Europa;

31.  benadrukt dat de gevolgen van COVID-19 een unieke kans bieden om de digitale en technologische revolutie in een leven lang leren te versnellen, waarmee fysieke barrières waar mogelijk kunnen worden doorbroken en de reikwijdte en impact ervan aanzienlijk kunnen worden vergroot; moedigt de lidstaten en onderwijsaanbieders aan meer mogelijkheden voor locatieonafhankelijk leren te bieden, zodat studenten in afgelegen en plattelandsgebieden of in het buitenland toegang hebben tot lessen in de hele EU zonder locatiebeperkingen;

32.  benadrukt dat Europese en nationale maatregelen, waaronder onderwijsprogramma’s en gerichte investeringen, moeten worden ontwikkeld en uitgevoerd met het uiteindelijke doel om ervoor te zorgen dat de burgers voorbereid zijn op toekomstige banen die digitale vaardigheden vereisen, teneinde het volledige potentieel van de digitale transitie in de arbeidsmarkt van de EU te benutten en bedrijven in staat te stellen volledig gebruik te maken van nieuwe werkmethoden, zoals telewerken;

33.  wijst op de noodzaak om meer duidelijkheid te verschaffen over het initiatief “Europese universiteiten” en de ambitie daarvan om normen vast te stellen voor hoger onderwijs in de EU; roept in herinnering dat succesvolle samenwerking tussen universiteiten altijd gebaseerd is geweest op een bottom-upbenadering, academische onafhankelijkheid en uitmuntendheid, en dat het Bologna-proces een belangrijk instrument is voor de samenwerking tussen universiteiten binnen de EU en daarbuiten;

34.  geeft aan dat de groene transitie een belangrijke aanjager van de vraag naar arbeidskrachten in alle sectoren is en miljoenen banen kan genereren; geeft aan dat een succesvolle transitie naar een groene economie geflankeerd moet worden door opleidings-, omscholings- en bijscholingsmaatregelen voor het ontwikkelen van de vaardigheden, de kennis en de competenties waar een groene economie behoefte aan heeft; verwelkomt in dit verband de acties van de Commissie voor het verwerven van vaardigheden voor de groene transitie; dringt erop aan snel actie te ondernemen om vaardighedentekorten op dit gebied te vermijden en de EU in staat te stellen wat de groene economie betreft een wereldleider te blijven; moedigt de lidstaten en regionale en lokale overheden aan duurzame ontwikkeling en competenties en vaardigheden op het gebied van milieu op te nemen in opleidings- en onderwijsstelsels;

35.  beklemtoont dat mobiliteit van studenten en onderwijzers een van de belangrijkste instrumenten is voor de uitwisseling van ideeën en beste praktijken en voor een hogere opleidingskwaliteit in de hele Unie; dringt erop aan dat deze mobiliteit toegankelijk en inclusief moet zijn; merkt op dat fysieke mobiliteit altijd de voornaamste rol moet spelen, maar dat virtueel leren een steeds belangrijkere aanvulling zal worden en in het uiterste geval ook ter vervanging kan dienen, zoals is gebleken uit de COVID-19-maatregelen;

36.  merkt op dat creatieve en artistieke vaardigheden van levensbelang zijn voor de economie en pleit voor de invoering van een meer horizontale aanpak in de vaardighedenagenda, om deze vaardigheden in alle opleidingsprogramma’s op te nemen;

37.  benadrukt dat voor de tenuitvoerlegging van de vaardighedenagenda passende financiering nodig is op Europees, nationaal en lokaal niveau; verwacht dat het meerjarig financieel kader 2021-2027 en Next Generation EU aanzienlijke middelen voor vaardighedenontwikkeling zullen bevatten; wijst erop dat het in eerste instantie de lidstaten en het bedrijfsleven zijn die de verantwoordelijkheid hebben voor bij- en omscholing, en roept de lidstaten derhalve op meer te investeren in vaardighedenontwikkeling en in onderwijsbudgetten, aangezien robuuste investeringen in menselijk kapitaal de sleutel zijn tot duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht;

38.  onderstreept de belangrijke rol van programma’s en instrumenten zoals Erasmus+, Horizon Europa, het Europees Solidariteitskorps, Creatief Europa, het programma Digitaal Europa, de jongerengarantie en de kindergarantie om jongeren en volwassenen de nieuwe competenties en hoogwaardige vaardigheden bij te brengen die nodig zijn in de digitale en groene economie en de wereld van werk, en om de kansen in verband met leermobiliteit te bevorderen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de mogelijkheden van deze programma’s voortdurend te verkennen om de koppeling tussen permanente scholing en de behoeften van de arbeidsmarkt te stimuleren;

39.  benadrukt de potentiële kansen die het Erasmus+-programma biedt, met name in het volwassenenonderwijs, en de noodzaak om de begroting van het programma voor 2021-2027 uit te breiden;

40.  verzoekt de lidstaten in hun plannen voor herstel en veerkracht voorrang te geven aan bij- en omscholing; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat het Fonds voor een rechtvaardige transitie en ESF+ over voldoende middelen beschikken en geïntegreerde plannen op lokaal niveau ondersteunen om bij te dragen aan bij- en omscholing voor met name de meest kwetsbare groepen – zoals mensen die werkloos dreigen te raken – teneinde ervoor te zorgen dat alle personen in kwetsbare sectoren zich kunnen herkwalificeren en nieuwe vaardigheden kunnen ontwikkelen om actief te blijven op de arbeidsmarkt en te profiteren van de groene en de digitale transitie; wijst op het potentieel van individuele leerrekeningen, een financieringsmechanisme dat essentieel is voor de tenuitvoerlegging van de vaardighedenagenda, als een stap naar universele rechten op een leven lang leren;

41.  onderstreept dat beroepskeuze- en loopbaanbegeleiding van cruciaal belang zijn om gemotiveerde en slimme loopbaankeuzen te ondersteunen en voortijdig schoolverlaten te voorkomen, en dat ondersteuning tijdens studies en opleidingen ook van essentieel belang is voor een succesvol leertraject en de ontwikkeling van vaardigheden; moedigt de Commissie en de lidstaten aan ervoor te zorgen dat dergelijke begeleiding beschikbaar is voor jongeren, waarbij ook ondernemersvaardigheden worden bijgebracht;

42.  onderstreept het belang van investeringen in formele en informele opleidingen en in een leven lang leren, teneinde werknemers goede opleidingsmogelijkheden te kunnen bieden alsook de kans op een eerlijke transitie, en van het bevorderen van onderwijs en opleiding tijdens werktijd;

43.  merkt op dat de belangrijkste financieringsbron voor onderwijs in de EU het Europees Sociaal Fonds Plus is, en wijst erop dat het van groot belang is te garanderen dat deze middelen beschikbaar blijven voor dit doel, met name in crisistijd;

44.  pleit voor het vaststellen van beleid voor betaald educatief verlof in overeenstemming met het Verdrag betreffende betaald scholings- en vormingsverlof van de IAO dat werknemers de mogelijkheid biedt in hun werktijd opleidingsprogramma’s te volgen zonder persoonlijke kosten, om een leven lang leren te bevorderen;

45.  geeft in het bijzonder aan dat de onderwijs-, bewustmakings-, begeleidings- en motivatiestrategieën en de stelsels voor een leven lang leren van hoge kwaliteit, inclusief, flexibel en voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ter bevordering van concurrentievermogen op de arbeidsmarkt, sociale inclusie en gelijke kansen; verzoekt de Commissie en in het bijzonder de lidstaten te zorgen voor gelijke toegang tot kwaliteitsonderwijs en voor laagdrempelige toegang tot kwalitatief hoogwaardige programma’s voor vaardighedenontwikkeling voor volwassen lerenden, met inbegrip van laagopgeleide of laaggeschoolde volwassenen, evenals groepen in een achterstandspositie en kwetsbare burgers, zoals mensen met een handicap, ouderen, daklozen, NEET’s en mensen met een migratieachtergrond; onderstreept de noodzaak om bewustzijn te scheppen over het belang van de levenslange ontwikkeling van vaardigheden om persoonlijke, economische en sociale voordelen te behalen; pleit ervoor belanghebbenden uit het onderwijs te betrekken, onder meer sociale diensten, het maatschappelijk middenveld en aanbieders van niet-formeel onderwijs, om de mensen te bereiken die het verst verwijderd zijn van de arbeidsmarkt; onderstreept de noodzaak van innovatieve en lokale oplossingen om kritisch na te denken over hoe de vaardighedenkloof en -mismatches kunnen worden aangepakt;

46.  benadrukt dat de kansen van lerenden kunnen worden vergroot met behulp van praktijkervaring, en onderstreept in dit verband het belang van een grotere invloed van werkgevers op het model van het beroepsonderwijsstelsel; beklemtoont dat werkgevers een belangrijke rol moeten spelen door kansen voor onderwijzers en opleiders en stages in bedrijven te bieden en zodoende bij te dragen aan de toename van de vakbekwaamheid van onderwijzers en opleiders; pleit voor nauwe samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs op alle niveaus door stage- en leerlingprogramma’s in bedrijven te bieden voor lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding en studenten;

47.  benadrukt het belang om mensen in plattelands- en afgelegen gebieden te bereiken en bij- en omscholingskansen toegankelijker te maken voor en beter af te stemmen op mensen die werkzaam zijn in de landbouw, visserij, bosbouw en andere banen in deze gebieden, om hen te voorzien van de groene, digitale en alle noodzakelijke vaardigheden om huidige en toekomstige kansen van de groene en blauwe economie beter te kunnen aangrijpen, en om hen in staat te stellen een belangrijke bijdrage te leveren aan de instandhouding van het milieu;

48.  wijst erop dat buitenschoolse programma’s en niet-formeel en informeel leren, waaronder ook vrijwillige activiteiten, belangrijk zijn om aanpasbare leerkansen en nieuwe vaardigheden en kennis te verstrekken aan de meeste mensen voor wie formeel onderwijs buiten bereik is;

49.  benadrukt dat het beroep van onderwijzer aantrekkelijker moet worden gemaakt en de hoge sociale status van het beroep van onderwijzer in stand te houden als een strategische richting voor maatregelen in afzonderlijke EU-landen; beklemtoont dat het aantrekken van de beste kandidaten voor het beroep van onderwijzer, samen met de verbetering van kwalificaties en de bijscholing van oudere onderwijzers door de Commissie en de lidstaten als prioriteiten moeten worden gezien;

50.  benadrukt dat het in eerste instantie de lidstaten zijn die de bevoegdheid hebben voor bij- en omscholing; is van mening dat het voor de totstandbrenging van de digitale en de klimaattransitie bijzonder kansrijk en gunstig kan zijn om een pan-Europees centraal loket voor vaardigheden op het gebied van geavanceerde technologie op te zetten dat zorgt voor de coördinatie van beste praktijken en bij- en omscholing op het gebied van geavanceerde technologie onder leiding van het bedrijfsleven, en dat zich baseert op gegevens om te bepalen aan welke vaardigheden er behoefte is in de EU;

51.  onderstreept het belang van transversale, interpersoonlijke en interculturele vaardigheden, naast digitale en technische vaardigheden, voor het waarborgen van afgeronde opleidingen voor afzonderlijke personen, voor het aanpakken van huidige en toekomstige wereldwijde uitdagingen en voor het ondersteunen van de digitale en de groene transitie, om deze inclusiever en eerlijker te maken;

52.  neemt kennis van de door de Commissie geplande acties ter bevordering van Skills for Life, in het bijzonder het opwaarderen van de Europese agenda voor volwassenenonderwijs; moedigt de Commissie aan deze aanpak te verdiepen door levensvaardigheden in alle takken van het onderwijs- en opleidingsstelsel te integreren; onderstreept dat levensvaardigheden ook buiten de context van de vraag op de arbeidsmarkt moeten worden gezien; benadrukt dat alle burgers toegang moeten hebben tot vaardigheden voor persoonlijke ontwikkeling om op succesvolle wijze deel te nemen aan de snel veranderende maatschappijen van nu; wijst erop dat dit met name van belang is om de veerkracht van burgers in crisistijd te ondersteunen, terwijl ook aandacht moet worden besteed aan welzijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten speciale aandacht te besteden aan het ontwikkelen van “soft skills”, zoals analytische vaardigheden, emotionele intelligentie, leiderschap, ondernemerschaps- en financiële vaardigheden, mondigheid, teamwork, communicatie, samenwerking, verantwoordelijkheid, aanpassingsvermogen, creativiteit, innovatie, kritisch denkvermogen en taalvaardigheid, die nog belangrijker zullen worden voor actief burgerschap en in de wereld van werk na COVID-19;

53.  wijst op het belang van het waarborgen van een leven lang leren in een ouder wordende samenleving door verankering van een cultuur van een leven lang leren van jongs af aan tot op oudere leeftijd; wijst erop dat de bestrijding van werkloosheid onder ouderen in de EU belangrijk blijft; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer aandacht te besteden aan oudere werkenden en ervoor te zorgen dat zij aan toegesneden bijscholings- en omscholingsprogramma’s kunnen deelnemen, zodat ze zich kunnen aanpassen aan de veranderende vraag naar vaardigheden en zodoende langer op de arbeidsmarkt actief kunnen blijven en een goede levensstandaard en een toereikend niveau van onafhankelijkheid kunnen genieten; benadrukt dat bijzondere aandacht moet uitgaan naar de verbetering van digitale vaardigheden en technologieën, die ook voor volwassenen- en ouderenonderwijs nieuwe methoden en kansen kunnen bieden, en naar de garantie van internettoegang en de verbetering van digitale infrastructuur, met name in plattelands- en afgelegen gebieden; wijst in dit verband op de rol van gemeenschapscentra, bibliotheken en gepersonaliseerde oplossingen voor afstandsonderwijs om een leven lang leren beter toegankelijk te maken voor ouderen; onderstreept dat oudere generaties ook een waardevolle bijdrage leveren door middel van hun ervaring, en dat zij moeten worden aangemoedigd die ervaring te delen om de vaardigheden van jongere generaties werkenden te verbeteren;

54.  onderstreept de noodzaak om ervoor te zorgen dat meer kinderen tot drie jaar oud deelnemen aan voor- en vroegschoolse educatie en opvang en om een sterkere nadruk te leggen op ontwikkeling vanaf de eerste levensjaren, onderzoeksvaardigheden en een creatieve manier om de wereld te leren kennen; wijst erop dat een vroeg begin van voorschoolse educatie een aanzienlijk positief effect heeft op de leerresultaten in de latere onderwijsstadia, en dat de onbalans in de deelname aan voor- en vroegschoolse educatie en opvang kan bijdragen aan de verschillen in de kansen en onderwijsactiviteiten die voor kinderen beschikbaar zijn vanaf de eerste ontwikkelingsstadia;

55.  geeft in het bijzonder aan dat de door de Commissie aangekondigde acties op korte termijn ten uitvoer moeten worden gelegd, teneinde aan de vraag naar vaardigheden vanuit de arbeidsmarkt te kunnen voldoen en een bijdrage te leveren aan een snel herstel van de COVID-19-crisis; vraagt de Commissie een duidelijk tijdschema voor de beoogde acties te verstrekken;

56.  onderstreept de noodzaak van oplossingen die erop gericht zijn dat bedrijven en werkgevers in de private sector opleidingen op het werk en educatief verlof aanmoedigen en ondersteunen, onder andere door eventuele opleidingsvouchers of de automatische erkenning van op het werk verworven vaardigheden; herinnert aan het strategisch belang van initiatieven als EuroSkills en WorldSkills, die modelvoorbeelden zijn van partnerschappen tussen het bedrijfsleven, de overheid en regionale en onderwijsautoriteiten; pleit voor steun voor de verdere ontwikkeling van het initiatief EuroSkills door financiering van gezamenlijke projecten, uitwisseling van ervaringen, ontwikkeling van het potentieel van instellingen die opleidingen aanbieden die aan de behoeften van EuroSkills beantwoorden, en het opzetten van EuroSkills-masterclasses, industriële campussen voor getalenteerde jongeren, en een opleidingsstelsel voor opleiders en industriële experts;

57.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/human-capital
(2) PB C 389 van 18.11.2019, blz. 1.
(3) https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-6889-2017-INIT/nl/pdf
(4) PB C 484 van 24.12.2016, blz. 1.
(5) PB C 429 van 14.12.2017, blz. 3.
(6) PB L 112 van 2.5.2018, blz. 42.
(7) PB C 237 van 6.7.2018, blz. 8.
(8) “Sixth European Working Conditions Survey”, Eurofound, https://www.eurofound.europa.eu/sites/default/files/ef_publication/field_ef_document/ef1634en.pdf
(9) Het effect van digitalisering op functieprofielen (de functietaken veranderen – vandaar de behoefte aan verschillende soorten vaardigheden): https://www.eurofound.europa.eu/sites/default/files/wpef19007.pdf
(10) https://www.cedefop.europa.eu/files/3077_en.pdf
(11) https://skillspanorama.cedefop.europa.eu/en
(12) https://www.cedefop.europa.eu/en/publications-and-resources/data-visualisations/european-skills-index
(13) EPRS_STU(2020)641528_EN.pdf (europa.eu)
(14) https://www.oecdskillsforjobsdatabase.org/
(15) https://www.oecd-ilibrary.org/employment/increasing-adult-learning-participation_cf5d9c21-en
(16) https://read.oecd-ilibrary.org/view/?ref=135_135193-hgf8w9g731&title=Skill-measures-to-mobilise-the-
(17) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0282.
(18) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0267.
(19) PB C 28 van 27.1.2020, blz. 8.
(20) PB C 337 van 20.9.2018, blz. 135.
(21) PB C 11 van 12.1.2018, blz. 44.
(22) PB C 316 van 22.9.2017, blz. 233.
(23) https://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=en&catId=89&newsId=9150&furtherNews=yes
(24) https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/human-capital
(25) “The future of jobs”, World Economic Forum, september 2018.
(26) De index van de digitale economie en samenleving (DESI) 2020, Europese Commissie.
(27) “How your birthplace affects your workplace”, Eurofound (2019), https://www.eurofound.europa.eu/sites/default/files/ef_publication/field_ef_document/ef19004en.pdf
(28) “Key Data on Early Childhood Education and Care Education and Training in Europe – 2019 Edition”, Eurydice Report, blz. 26.
(29) https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Early_leavers_from_education_and_training#Overview
(30) https://ec.europa.eu/eurostat/web/products-eurostat-news/-/EDN-20191004-1#:~:text=Among%20teachers%20working%20in%20the,were%20aged%2050%20or%20older.&text=In%20all%20EU%20Member%20States,in%202017%20were%20predominantly%20female
(31) IAO-beleidsnota, augustus 2020, https://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_emp/---ifp_skills/documents/publication/wcms_244380.pdf
(32) “ICT for Work: Digital Skills in the Workplace’, Europese Commissie, 2017.
(33) https://ec.europa.eu/eurostat/web/products-eurostat-news/-/EDN-20180425-1
(34) https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/9540ffa1-4478-11e9-a8ed-01aa75ed71a1/language-en
(35) 2018 International Computer and Information Literacy Study (ICILS).


Veiligheid van de kerncentrale in Ostrovets (Belarus)
PDF 125kWORD 45k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over de veiligheid van de kerncentrale in Ostrovets (Belarus) (2021/2511(RSP))
P9_TA(2021)0052B9-0109/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 2020,

–  gezien de vraag aan de Commissie over de veiligheid van de kerncentrale in Ostrovets (Belarus) (O-000004/2021 – B9‑0003/2021),

–  gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie industrie, onderzoek en energie,

A.  overwegende dat nucleaire veiligheid, zowel in de Unie als daarbuiten, één van de voornaamste prioriteiten voor de Europese Unie is;

B.  overwegende dat de Groep Europese regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid (Ensreg) over brede expertise beschikt op basis van “peer reviews” van kerncentrales in de Unie én daarbuiten;

C.  overwegende dat een “peer review”-team van Ensreg in maart 2018 een bezoek aan Belarus en de kerncentrale in Ostrovets heeft gebracht, na de noodzakelijke voorbereidende activiteiten, waaronder het in ontvangst nemen van de antwoorden op de schriftelijke vragen van het team in kwestie, en in juli 2018 zijn eindverslag heeft gepubliceerd;

D.  overwegende dat Ensreg de autoriteiten van Belarus gevraagd heeft een nationaal actieplan te ontwikkelen, teneinde alle in het “peer review”-verslag aanbevolen veiligheidsverbeteringen tijdig ten uitvoer te leggen, onder voorbehoud van een toekomstige onafhankelijke toetsing, zoals gebruikelijk is voor alle EU-lidstaten en derde landen die aan het proces van stresstests deelnemen;

E.  overwegende dat Belarus in augustus 2019 zijn nationale actieplan heeft gepubliceerd, maar er pas in juni 2020 mee in heeft gestemd dat Ensreg nog een “peer review” verricht, na herhaalde verzoeken en aanzienlijke druk op hoog niveau van de kant van de EU;

F.  overwegende dat die aanvullende “peer review” nog niet is afgerond en Ensreg haar bevindingen over de veiligheid van de kerncentrale de komende maanden gaat formuleren en publiceren, en dat het de bedoeling is dat de plenaire van Ensreg Belarus vóór de commerciële start van de centrale, die de autoriteiten van Belarus voor maart 2021 hebben gepland, een voorlopig rapport doet toekomen;

G.  overwegende dat de kerncentrale op 3 november 2020 met het produceren van elektriciteit is gestart, ondanks een groot aantal niet-opgeloste veiligheidsproblemen en zonder bewijs van de mate van implementatie van de aanbevelingen van de “peer review” van de EU van 2018 en van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA);

H.  overwegende dat de kerncentrale is opgestart terwijl er geen exploitatievergunning voorligt, aangezien de vergunningprocedure in juli 2020 is gewijzigd;

I.  overwegende dat de handel in elektriciteit tussen Belarus en de EU op 3 november 2020 is gestopt, toen de kerncentrale in Ostrovets op het elektriciteitsnet werd aangesloten, na het gemeenschappelijke besluit van de Baltische staten van augustus 2020 om de commerciële uitwisseling van elektriciteit met Belarus te beëindigen op het moment dat de kerncentrale in Ostrovets met de productie van elektriciteit zou beginnen;

1.  maakt zich zorgen over de locatie van de kerncentrale in Ostrovets, op 50 km van Vilnius (Litouwen) en in de nabijheid van andere EU-lidstaten, zoals Polen, Letland en Estland;

2.  betreurt dat het project ten uitvoer wordt gelegd ondanks protesten van burgers van Belarus, en dat leden van Belarussische ngo’s die meer ruchtbaarheid aan de bouw van de kerncentrale in Ostrovets wilden geven, vervolgd en op onwettige wijze gearresteerd zijn;

3.  merkt met bezorgdheid op dat de kerncentrale wordt geïmplementeerd als een geopolitiek project van Belarus en Rusland, en dat de bouw en de toekomstige exploitatie ervan wat veiligheid, gezondheid en bescherming van het milieu aangaat een bron van mogelijke dreiging voor de Europese Unie en haar lidstaten vormen;

4.  maakt zich onverminderd zorgen over de overhaaste ingebruikname van een kerncentrale die niet aan de hoogste internationale milieu- en nucleaireveiligheidsnormen, met inbegrip van de IAEA-aanbevelingen, voldoet;

5.  betreurt het aanhoudende gebrek aan transparantie en officiële informatie over herhaaldelijke noodstops van de reactor en niet-werkende apparatuur tijdens de opstartfase in 2020, inclusief de “breakdown” van vier spanningstransformatoren en defectueuze koelsystemen, naast acht bekende incidenten tijdens de bouw van de kerncentrale, waaronder twee voorvallen in verband met het reactordrukvat;

6.  merkt op dat bij de EU-“peer review” in 2018 een aantal problemen aan het licht is gekomen, dat naar verluidt tot nu toe slechts een klein aantal van de geformuleerde aanbevelingen is opgevolgd, en dat de implementatie ervan door deskundigen van de EU moet worden geverifieerd;

7.  merkt op dat het aantal en de frequentie van de veiligheidsincidenten tot grote bezorgdheid leiden in verband met de ontoereikende kwaliteitsborging en -controle bij het ontwerp, de fabricage en de bouw van de kerncentrale, alsmede in verband met de lage operationele veiligheid ervan, en dat hieraan in het kader van de EU-“peer review” naar behoren aandacht moet worden besteed;

8.  verzoekt Belarus met klem zich volledig aan de internationale nucleaire en milieuveiligheidsnormen te houden, en onmiddellijk op transparante, inclusieve en constructieve wijze met internationale autoriteiten samen te gaan werken; verzoekt Belarus te stoppen met het op selectieve wijze toepassen van de IAEA-normen en de in het kader van “peer reviews” geformuleerde aanbevelingen;

9.  merkt op dat niet alleen tijdens de planning en de bouw van een kerncentrale de hoogste prioriteit aan nucleaire veiligheidsnormen moet worden gegeven, maar ook gedurende de operationele fase ervan, en dat hierop permanent toezicht moet worden uitgeoefend door een onafhankelijke regelgevende autoriteit;

10.  vindt het zorgwekkend dat de huidige regelgevende autoriteit in Belarus (Gosatomnadzor – Departement van Nucleaire en Stralingsveiligheid van het Ministerie van Noodsituaties) onder constante politieke druk staat en zowel formeel als inhoudelijk te weinig onafhankelijk is; beklemtoont dat transparante en gedegen “peer reviews” ook tijdens de operationele fase van de kerncentrale derhalve van essentieel belang zijn;

11.  neemt kennis van het besluit van de partijen bij het VN-Verdrag betreffende de Economische Commissie voor Europa (VN/ECE) inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (het Verdrag van Espoo) van 11 december 2020 over naleving door Belarus van zijn verplichtingen krachtens dat verdrag in verband met de kerncentrale in Ostrovets, en verzoekt Belarus met klem het Verdrag van Espoo volledig ten uitvoer te leggen;

12.  beklemtoont dat een systeem voor vroegtijdige waarschuwing moet worden ontwikkeld en toegepast voor het meten van straling in de EU-lidstaten die zich in de nabijheid van de kerncentrale bevinden;

13.  roept de Belarussische autoriteiten met klem op in het kader van het proces van stresstests volledig met Ensreg samen te werken, waaronder ten aanzien van een formele “peer review” en de tenuitvoerlegging - op zo kort mogelijke termijn - van het nationale actieplan van Belarus;

14.  betreurt dat een bezoek van het “peer review”-team van Ensreg aan de kerncentrale in Ostrovets, dat gepland was voor december 2020, om organisatorische redenen aan Belarussische zijde, alsook als gevolg van de COVID-19-pandemie, geen doorgang kon vinden;

15.  verwelkomt de eerste fase van de huidige EU-“peer review”, die uit een bezoek ter plaatse begin februari 2021 bestaat; benadrukt dat het belangrijk is het “peer review”-proces en de publicatie van de bevindingen daarvan tijdig af te ronden, en dat in ieder geval ten laatste in maart 2021, wanneer de Belarussische autoriteiten met de commerciële productie van elektriciteit denken te beginnen, een voorlopig verslag aan Belarus moet worden voorgelegd; merkt op dat alle veiligheidskwesties van even groot belang zijn en vóór de commerciële start van de kerncentrale moeten worden aangepakt;

16.  betreurt ten zeerste dat de kerncentrale in maart 2021 overhaast wordt opgestart en onderstreept dat de commerciële productie van elektriciteit pas kan beginnen wanneer alle veiligheidsaanbevelingen van Ensreg zijn opgevolgd; verzoekt de Commissie met klem nauw met de Belarussische autoriteiten samen te werken met als doel de start van de productie van elektriciteit op te schorten totdat volledig uitvoering is gegeven aan alle in het kader van de EU-stresstests geformuleerde aanbevelingen en alle noodzakelijke veiligheidsverbeteringen zijn geïmplementeerd, en totdat de Belarussische samenleving en de buurlanden naar behoren zijn geïnformeerd over de genomen maatregelen;

17.  verzoekt de Commissie en Ensreg met klem door te gaan met transparante en gedegen “peer reviews” van de kerncentrale, erop te hameren dat alle aanbevelingen onmiddellijk worden opgevolgd, en te zorgen voor doeltreffend toezicht op het implementatieproces, waaronder middels geregelde bezoeken van het “peer review”-team aan de kerncentrale in Ostrovets, ook nadat met de productie van elektriciteit is begonnen; benadrukt in dit verband het belang van goede samenwerking met de IAEA;

18.  merkt op dat, ondanks het gemeenschappelijke besluit van de Baltische staten om de commerciële uitwisseling van elektriciteit met Belarus te beëindigen, elektriciteit uit Belarus nog altijd via het Russische net op de EU-markt kan worden afgezet;

19.  herinnert aan de conclusies van de Europese Raad van 10 en 11 december 2020 en steunt de inspanningen die erop gericht zijn te onderzoeken middels welke maatregelen voorkomen kan worden dat commerciële elektriciteit wordt ingevoerd uit derde landen waarvan de kerncentrales niet voldoen aan de erkende veiligheidsnormen van de EU, waaronder de kerncentrale in Ostrovets;

20.  verzoekt de Commissie te beoordelen hoe, met inachtneming van de verplichtingen uit hoofde van de internationale handels-, energie- en nucleaire wetgeving, de handel in elektriciteit met Belarus kan worden opgeschort, én daarvoor maatregelen voor te stellen, teneinde ervoor te zorgen dat in de kerncentrale in Ostrovets geproduceerde elektriciteit niet op de energiemarkt van de EU terechtkomt terwijl Estland, Letland en Litouwen nog op het BRELL-net aangesloten zijn;

21.  beklemtoont dat het strategisch belangrijk is de synchronisatie van het Baltische elektriciteitsnet met het continentale Europese net te versnellen, en onderstreept dat de toekomstige exploitatie van de kerncentrale in Ostrovets de desynchronisatie van Estland, Letland en Litouwen van het BRELL-net op geen enkele wijze mag belemmeren en dat de Europese Unie de integratie van de drie Baltische staten in het EU-elektriciteitsnet voort moet zetten;

22.  spreekt zijn volledige solidariteit uit met Belarussische burgers en de burgers van de EU-lidstaten die rechtstreeks te maken hebben met de bouw en de werking van de kerncentrale in Ostrovets, en dringt aan op blijvend engagement op hoog niveau van de EU en haar instellingen bij deze kwestie, die voor Europa van zo groot belang is;

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.


Humanitaire en politieke situatie in Jemen
PDF 158kWORD 53k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over de humanitaire en politieke situatie in Jemen (2021/2539(RSP))
P9_TA(2021)0053RC-B9-0119/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Jemen, met name die van 4 oktober 2018(1), 30 november 2017(2), 25 februari 2016(3) en 9 juli 2015(4) over de situatie in Jemen, en zijn resolutie van 28 april 2016 over aanvallen op ziekenhuizen en scholen (schendingen van het internationaal humanitair recht)(5),

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 8 februari 2021 over de laatste aanvallen door Ansar Allah,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de EDEO van 12 januari 2021 over de aanduiding van Ansar Allah als terroristische organisatie door de VS,

–  gezien de verklaringen van de woordvoerder van de EDEO van 30 december 2020 over de aanslag in Aden, van 19 december 2020 over de vorming van de nieuwe regering, van 17 oktober 2020 over de vrijlating van gedetineerden, van 28 september 2020 over de uitwisseling van gevangenen, en van 31 juli 2020 over de vrijlating van leden van de Baha’i-gemeenschap,

–  gezien het gezamenlijke communiqué van 17 september 2020 van Duitsland, Koeweit, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, China, Frankrijk, Rusland en de Europese Unie over het conflict in Jemen,

–  gezien de verklaring van 9 april 2020 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over het aangekondigde staakt-het-vuren in Jemen,

–  gezien de gezamenlijke verklaringen van Janez Lenarčić, EU-commissaris voor Crisisbeheer, en Peter Eriksson, voormalig Zweeds minister van Internationale Ontwikkelingssamenwerking, van 14 februari 2020 en 24 september 2020 over de AVVN: EU en Zweden bundelen hun krachten om hongersnood in Jemen te voorkomen,

–  gezien de conclusies van de Raad en de Europese Raad over Jemen, en met name de conclusies van de Raad van 25 juni 2018,

–  gezien het eindverslag van de VN-Groep van deskundigen inzake Jemen van 22 januari 2021,

–  gezien de desbetreffende verklaringen van VN-deskundigen inzake Jemen, met name die van 3 december 2020, getiteld “UN Group of Eminent International and Regional Experts Briefs the UN Security Council Urging an end to impunity, an expansion of sanctions, and the referral by the UN Security Council of the situation in Yemen to the International Criminal Court”, van 12 november 2020, getiteld “UN experts: technical team must be allowed to avert oil spill disaster threatening Yemen”, van 15 oktober 2020, getiteld “UAE: UN experts say forced return of ex-Guantanamo detainees to Yemen is illegal, risks lives”, en van 23 april 2020, getiteld “UN experts appeal for immediate and unconditional release of the Baha’is in Yemen”,

–  gezien het verslag van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 2 september 2020 over het verlenen van technische bijstand aan de nationale onderzoekscommissie voor het onderzoeken van beschuldigingen van schendingen en gevallen van misbruik door alle partijen bij het conflict in Jemen (A/HRC/45/57),

–  gezien het verslag van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN inzake kinderen in gewapende conflicten van 23 december 2020 over kinderen in gewapende conflicten,

—  gezien het derde verslag van de VN-groep van gezaghebbende internationale en regionale deskundigen inzake Jemen van 28 september 2020 over de mensenrechtensituatie in Jemen, met inbegrip van schendingen en gevallen van misbruik sinds september 2014,

–  gezien de interactieve dialoog van de VN-Mensenrechtenraad met de VN-groep van gezaghebbende internationale en regionale deskundigen inzake Jemen (UN GEE) van 29 september 2020,

–  gezien de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name Resolutie 2534 van 14 juli 2020 tot verlenging van het mandaat van de VN-missie ter ondersteuning van de Hodeidah-overeenkomst (UNMHA) tot 15 juli 2021 en Resolutie 2511 van 25 februari 2020 tot verlenging van de sanctieregeling voor Jemen met één jaar,

–  gezien de verklaring van de secretaris-generaal van de VN van 14 december 2020 over het akkoord van Stockholm, dat twee jaar geleden werd gesloten,

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake de bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht(6),

–  gezien het akkoord van Stockholm van 13 december 2018,

–  gezien het akkoord van Riyad van 5 november 2019,

–  gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen daarbij,

—  gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof,

—  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

—  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

–  gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat tien jaar geleden, in februari 2011, massale protesten begonnen, die bekend zijn geworden als de Jemenitische revolutie, en die later leidde tot het vertrek van president Ali Abdullah Saleh na 33 jaar dictatuur; overwegende dat deze opstand uiting gaf aan het diepe verlangen van de Jemenitische bevolking naar democratie, vrijheid, sociale rechtvaardigheid en menselijke waardigheid;

B.  overwegende dat sinds het begin van het gewapende conflict in maart 2015 ten minste 133 000 mensen zijn omgekomen en 3,6 miljoen mensen ontheemd zijn geraakt; overwegende dat de in december 2018 ondertekende overeenkomst van Stockholm tot doel had veilige humanitaire corridors, uitwisseling van gevangenen en een staakt-het-vuren in het Rode Zeegebied tot stand te brengen; overwegende dat de partijen sindsdien de staakt-het-vurenovereenkomst hebben geschonden en dat meer dan 5 000 burgers zijn omgekomen; overwegende dat de meeste burgers zijn omgekomen bij luchtaanvallen onder leiding van Saoedi-Arabië;

C.  overwegende dat analisten het er grotendeels over eens zijn dat Jemen, door niet voor de inclusieve, politieke weg te kiezen, te kampen heeft met stijgende tribale en politieke spanningen en verstrikt is in een bittere “oorlog op afstand” tussen de door Iran gesteunde Houthi-rebellen en Saudi-Arabië, waardoor de ruimere regio rechtstreeks in een ingewikkeld conflict wordt gestort; overwegende dat Saudi-Arabië de Houthi-rebellen in Jemen ziet als een Iraanse strijdmacht op afstand, en Iran het door Saudi-Arabië geleide offensief heeft veroordeeld en heeft opgeroepen de door Saudi-Arabië geleide luchtaanvallen onmiddellijk te staken;

D.  overwegende dat de gevechten in de loop van 2020 zijn opgelaaid, met name in en rond Jawf, Marib, Nihm, Taiz, Hodeidah, Baida en Abyan, met rechtstreekse steun van derde staten, waaronder die van de door Saudi-Arabië geleide coalitie aan de Jemenitische regering en die van de Verenigde Arabische Emiraten aan de Zuidelijke Overgangsraad, terwijl de door Iran gesteunde Houthi-beweging het noordelijke en centrale deel van Jemen, waar 70 % van de bevolking woont, nog steeds grotendeels controleert; overwegende dat er nog steeds op grote schaal ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht worden begaan zonder dat de daders ter verantwoording worden geroepen;

E.  overwegende dat de EU zich zorgen maakt over berichten dat de Houthi-beweging opnieuw aanvallen zou uitvoeren in de gouvernementen Ma’rib en Al-Jawf, en herhaaldelijk pogingen zou doen tot grensoverschrijdende aanvallen op het grondgebied van Saudi-Arabië; overwegende dat de inspanningen van de speciale gezant van de VN, Martin Griffiths, evenals de algemene inspanningen om de oorlog in Jemen te beëindigen, nu ernstig worden ondermijnd door de hernieuwde militaire acties en offensieven;

F.  overwegende dat de Mensenrechtenraad het mandaat van de UN GEE voor Jemen in september 2020 heeft verlengd; overwegende dat uit het meest recente verslag van de UN GEE van september 2020 blijkt dat alle partijen bij het conflict nog steeds een reeks schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht begaan, waaronder aanvallen die kunnen neerkomen op oorlogsmisdaden;

G.  overwegende dat de vastgestelde mensenrechtenschendingen onder meer bestaan uit willekeurige levensberoving, gedwongen verdwijningen, willekeurige detentie, gendergerelateerd geweld, met inbegrip van seksueel geweld, foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling, de rekrutering en het gebruik van kinderen in vijandelijkheden, het ontzeggen van het recht op een eerlijk proces, en schendingen van fundamentele vrijheden en economische, sociale en culturele rechten; overwegende dat het wijdverbreide gebruik van landmijnen door de Houthi-beweging een constante bedreiging voor burgers vormt en bijdraagt tot ontheemding; overwegende dat de Houthi-beweging, aan de regering gelieerde strijdkrachten, de Verenigde Arabische Emiraten en door de VAE gesteunde Jemenitische troepen rechtstreeks verantwoordelijk zijn geweest voor willekeurige gevangennemingen en gedwongen verdwijningen;

H.  overwegende dat Jemen en de VAE het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof hebben ondertekend, maar het nog moeten ratificeren; overwegende dat Saudi-Arabië het Statuut van Rome niet heeft ondertekend, noch geratificeerd; overwegende dat verscheidene bepalingen van het Statuut van Rome, waaronder die betreffende oorlogsmisdaden, overeenkomen met het internationaal gewoonterecht; overwegende dat de UN GEE de VN-Veiligheidsraad ertoe opgeroepen heeft de situatie in Jemen voor te leggen aan het Internationaal Strafhof, en de lijst van personen voor wie sancties van de Veiligheidsraad gelden, uit te breiden;

I.  overwegende dat president Abd-Rabbu Mansour Hadi op 26 december 2020 een nieuwe 24-koppige Jemenitische regering heeft beëdigd op basis van het met bemiddeling van Saudi-Arabië gesloten akkoord van Riyad; overwegende dat in de nieuwe regering in Jemen de noordelijke en zuidelijke regio’s van het land gelijk vertegenwoordigd zijn en de macht wordt gedeeld met vijf leden van de Zuidelijke Overgangsraad; overwegende dat het betreurenswaardig is dat deze nieuwe regering voor het eerst in meer dan 20 jaar geen vrouwen onder haar leden telt; overwegende dat er een nieuw geschil is ontstaan tussen de internationaal erkende regering en de Zuidelijke Overgangsraad over een gerechtelijke benoeming, wat tekenend is voor de instabiliteit van de gezamenlijke regering; overwegende dat er een opnieuw een militair conflict is uitgebroken tussen de troepen van de internationaal erkende regering (die gesteund worden door een door Saudi-Arabië geleide coalitie) en de Houthi-beweging; overwegende dat vrouwen sinds het begin van het conflict volledig afwezig zijn in de onderhandelingsprocessen, maar niettemin van cruciaal belang blijven voor het vinden van een duurzame oplossing voor het conflict;

J.  overwegende dat de oorlog tot de ergste humanitaire crisis ter wereld heeft geleid, waarbij bijna 80 % van de bevolking – meer dan 24 miljoen mensen, onder wie zo’n 12 miljoen kinderen – humanitaire hulp nodig hebben; overwegende dat de situatie ter plekke blijft verslechteren, aangezien 50 000 Jemenieten al honger lijden; overwegende dat volgens de meest recente analyse van de Integrated Food Security Phase Classification (geïntegreerde classificatie van de fasen van voedselzekerheid) voor Jemen meer dan de helft van de bevolking, namelijk 16,2 miljoen van de 30 miljoen inwoners, te kampen zal hebben met chronische voedselonzekerheid en dat het aantal mensen dat honger lijdt bijna verdrievoudigd kan worden; overwegende dat tot op heden slechts 56 % van de 3,38 miljard dollar die in 2020 nodig was voor humanitaire hulp is ontvangen;

K.  overwegende dat COVID-19 en de sociaal-economische gevolgen ervan de toegang tot gezondheidszorg verder belemmeren en het risico op ondervoeding vergroten; overwegende dat er een uitbraak van cholera heerst die de ernstigste is in de recente geschiedenis, waarbij meer dan 1,1 miljoen besmettingen zijn gemeld;

L.  overwegende dat het aanhoudende conflict de vooruitgang van Jemen in de richting van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s), in het bijzonder SDG 1 (geen armoede) en SDG 2 (geen honger), ernstig heeft belemmerd; overwegende dat het conflict de ontwikkeling van Jemen met meer dan twee decennia heeft teruggedraaid; overwegende dat de kloof bij de verwezenlijking van de SDG’s steeds groter zal worden zolang het conflict blijft duren;

M.  overwegende dat er in het noorden van Jemen voor de derde keer sinds 2019 een brandstofcrisis dreigt, waardoor burgers veel minder toegang hebben tot voedsel, water, medische diensten en essentieel vervoer; overwegende dat deze door mensen veroorzaakte crisis de rechtstreekse uitkomst is van de concurrentie tussen de Houthi-beweging en de door de VN erkende regering van Jemen om de controle over brandstoffen;

N.  overwegende dat 2,1 miljoen kinderen acuut ondervoed zijn en bijna 358 000 kinderen jonger dan vijf jaar ernstig ondervoed zijn; overwegende dat als gevolg van financieringstekorten de voedselhulp sinds april 2020 is teruggeschroefd en nog eens 1,37 miljoen kinderen zullen worden getroffen tenzij aanvullende financiering wordt gewaarborgd; overwegende dat 530 000 kinderen jonger dan twee jaar mogelijk geen voedingsdiensten ontvangen als de programma’s worden opgeschort;

O.  overwegende dat de situatie van vrouwen is verslechterd door het conflict en de recente COVID-19-pandemie; overwegende dat gendergerelateerd en seksueel geweld sinds het begin van het conflict exponentieel zijn toegenomen; overwegende dat de reeds beperkte capaciteit van het Jemenitische strafrechtelijke systeem om seksueel en gendergerelateerd geweld aan te pakken, volledig is verdwenen, en dat er geen enkel onderzoek is verricht naar praktijken zoals het ontvoeren en verkrachten van vrouwen, of het dreigen hiermee; overwegende dat ongeveer 30 % van de ontheemde huishoudens een vrouw als gezinshoofd heeft; overwegende dat er niet langer geneesmiddelen beschikbaar zijn voor tal van chronische ziekten en dat de cijfers voor moedersterfte in Jemen tot de hoogste ter wereld behoren; overwegende dat ondervoeding bij zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven het risico vergroot om cholera op te lopen en bloedingen te krijgen, waardoor vrouwen nog veel meer geconfronteerd dreigen te worden met complicaties en overlijden tijdens de bevalling;

P.  overwegende dat de UN GEE heeft vastgesteld dat de door de VAE gesteunde veiligheidstroepen zich schuldig maken aan verkrachting en andere vormen van seksueel geweld ten aanzien van gevangenen in verscheidene detentiecentra, waaronder dat van de coalitie in Bureiqa en de gevangenis van Bir Ahmed, en ten aanzien van migranten en gemarginaliseerde zwarte Afrikaanse gemeenschappen, alsook aan bedreigingen en intimidatie van LGBTI-personen; overwegende dat er geloofwaardige beschuldigingen zijn uitgebracht tegen de Houthi-beweging betreffende het gebruik van verkrachting en foltering als oorlogswapen, met name jegens politiek geëngageerde vrouwen en vrouwelijke activisten;

Q.  overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft opgeroepen tot een EU-breed verbod op de uitvoer, de verkoop, de modernisering en het onderhoud van elke vorm van beveiligingsuitrusting voor leden van de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië, met inbegrip van dat land zelf en de VAE, gezien de ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten in Jemen; overwegende dat sommige lidstaten wapenuitvoerverboden hebben opgelegd aan leden van de door Saudi-Arabië geleide coalitie, waaronder het Duitse verbod op wapenuitvoer naar Saudi-Arabië en het Italiaanse verbod op wapenuitvoer naar Saudi‑Arabië en de VAE, en overwegende dat andere lidstaten overwegen dit te doen; overwegende dat sommige lidstaten wapens die in Jemen kunnen gebruikt worden, blijven uitvoeren naar Saudi-Arabië en de VAE, hetgeen in strijd is met het juridisch bindende Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad over wapenuitvoer(7);

R.  overwegende dat de Verenigde Staten de wapenverkoop aan Saudi-Arabië hebben stopgezet en de verkoop van F-35-gevechtsvliegtuigen aan de VAE hebben opgeschort in afwachting van een toetsing; overwegende dat de Amerikaanse president Joe Biden op 4 februari 2021 heeft aangekondigd dat de VS alle steun voor offensieve operaties in de oorlog in Jemen, met inbegrip van de desbetreffende verkoop van wapens, binnenkort zullen stopzetten, en dat hij een nieuwe gezant voor Jemen heeft benoemd;

S.  overwegende dat de VN-Groep van deskundigen inzake Jemen in zijn eindverslag van 22 januari 2021 heeft opgemerkt dat er steeds meer aanwijzingen zijn dat personen of entiteiten in Iran aanzienlijke hoeveelheden wapens en onderdelen leveren aan de Houthi-beweging; overwegende dat de Houthi-beweging nog steeds burgerdoelwitten in Saudi-Arabië aanvalt met raketten en onbemande luchtvaartuigen;

T.  overwegende dat de vorige Amerikaanse regering de Houthi-beweging Ansar Allah op 19 januari 2021 als terroristische organisatie heeft bestempeld; overwegende dat de gevolgen van deze definitie voor de invoer van voedsel, brandstof en geneesmiddelen in het land uiterst zorgwekkend blijven, ondanks de algemene vergunningen die de Amerikaanse regering heeft verleend; overwegende dat de nieuwe Amerikaanse regering op 5 februari 2021 heeft aangekondigd Ansar Allah van de lijst met buitenlandse terroristische organisaties (Foreign Terrorist Organisation) en van de lijst met specifiek als mondiale terrorist aangewezen personen (Specially Designated Global Terrorist) te schrappen;

U.  overwegende dat de verslechtering van de politieke en veiligheidssituatie in Jemen heeft geleid tot de uitbreiding en consolidering van de aanwezigheid van terroristische groeperingen in het land, waaronder Ansar Al Sharia, ook bekend als Al Qaida op het Arabisch Schiereiland, en de zogenoemde Jemen-provincie van Da’esh, dat nog steeds kleine delen van het grondgebied controleert, alsook de militaire vleugel van Hezbollah, dat op de EU-lijst van terroristische organisaties staat;

V.  overwegende dat een stabiel, veilig en democratisch Jemen met een goed functionerende regering van cruciaal belang is voor de internationale inspanningen ter bestrijding van extremisme en geweld in de regio en daarbuiten, alsook voor het waarborgen van vrede en stabiliteit binnen Jemen zelf;

W.  overwegende dat de Jemenitische economie tussen 2015 en 2019 met 45 % is gekrompen; overwegende dat ’s lands economie, die al voor het conflict kwetsbaar was, ernstig is getroffen, waarbij honderdduizenden gezinnen geen stabiele inkomstenbron meer hebben; overwegende dat Jemen 90 % van zijn voedsel importeert via commerciële invoer, die niet kan worden vervangen door hulporganisaties, aangezien humanitaire organisaties hulpbehoevenden voedselbonnen of contant geld verstrekken zodat zij inkopen kunnen doen op de markt; overwegende dat 70 % van de invoer van hulpgoederen en handelswaar in Jemen – voedsel, brandstof en geneesmiddelen die de bevolking nodig heeft om te overleven – via de door de Houthi’s gecontroleerde haven van Al Hudayda en de nabijgelegen haven van Salif binnenkomt;

X.  overwegende dat Jemen op grote schaal economisch wordt uitgebuit en dat zowel de regering van Jemen als de Houthi-beweging de economische en financiële middelen van het land in hun eigen zak steken, met verwoestende gevolgen voor de Jemenitische bevolking; overwegende dat in het eindverslag van de VN-groep van deskundigen te lezen is dat de Houthi-beweging zich in 2019 ten minste 1,8 miljard USD heeft toegeëigend die bestemd was voor de regering om salarissen te betalen en basisdiensten te verlenen aan de burgerbevolking; overwegende dat in het verslag ook wordt benadrukt dat de regering betrokken is bij witwas- en corruptiepraktijken die negatieve gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van adequate voedselvoorraden voor de Jemenieten, hetgeen een schending vormt van het recht op voedsel, en dat het voorbeeld wordt aangehaald van de illegale omleiding naar handelaren van 423 miljoen USD afkomstig uit Saudi-Arabië die eigenlijk bestemd was voor de aankoop van rijst en andere goederen voor de Jemenitische bevolking;

Y.  overwegende dat de woordvoerder van de secretaris-generaal van de VN heeft benadrukt dat dringend iets moet worden gedaan aan de humanitaire en ecologische bedreiging die uitgaat van de olietanker Safer, een drijvend opslag- en verladingsplatform voor de kust van Ras Isa in Jemen, waaruit een miljoen vaten olie dreigt weg te lekken; overwegende dat de snelle aftakeling van de tanker een grote olieramp dreigt te veroorzaken, die desastreuze gevolgen zou hebben voor het milieu, de biodiversiteit zou verwoesten en de kostwinning van lokale kustgemeenschappen in de Rode Zee onderuit zou halen; overwegende dat de langverwachte inspectie van de 44 jaar oude olietanker, ondanks het dreigende risico van een milieuramp, is uitgesteld tot maart 2021;

1.  veroordeelt ten stelligste het sinds 2015 aanhoudende geweld in Jemen, dat heeft geleid tot de ernstigste humanitaire crisis ter wereld; herinnert eraan dat er geen militaire oplossing bestaat voor het conflict in Jemen en dat de crisis alleen duurzaam kan worden opgelost door middel van een inclusief onderhandelingsproces onder de leiding van Jemen, waaraan alle delen van de Jemenitische samenleving en alle bij het conflict betrokken partijen deelnemen; benadrukt dat, om de oorlog een halt toe te roepen en de huidige humanitaire crisis te verlichten, alle partijen te goeder trouw onderhandelingen moeten voeren die tot levensvatbare politieke en veiligheidsregelingen moeten leiden, overeenkomstig Resolutie 2216 (2015) van de VN-Veiligheidsraad, de gezamenlijke uitvoeringsmechanismen van de missie van de Verenigde Naties ter ondersteuning van de overeenkomst van Al Hudayda en het wereldwijde staakt-het-vuren, zoals gevraagd in Resolutie 2532 (2020) van de VN-Veiligheidsraad;

2.  is ontzet over de verschrikkelijke humanitaire crisis die zich in Jemen voltrekt; vraagt alle partijen hun verplichtingen na te komen, ter bevordering van de snelle en ongehinderde levering van humanitaire hulp en andere levensnoodzakelijke goederen aan de bevolking en de ongehinderde toegankelijkheid van medische voorzieningen in Jemen en daarbuiten; toont zich bijzonder verontrust over de recentste IPC-classificatie (Integrated Food Security Phase Classification: geïntegreerde classificatie van de fasen van voedselzekerheid), waaruit blijkt dat 50 000 mensen in Jemen in hongersnood verkeren en dat dit aantal naar verwachting zal verdrievoudigen tegen juni 2021, zelfs als de huidige steun onveranderd blijft;

3.  is verheugd dat de EU Jemen sinds 2015 meer dan 1 miljard EUR aan politieke bijstand, ontwikkelingshulp en humanitaire hulp heeft verleend; is ingenomen met de toezegging van de EU om de humanitaire hulp voor Jemen in 2021 te verdrievoudigen; vreest echter dat dit nog steeds onvoldoende is om de omvangrijke uitdagingen waarmee Jemen wordt geconfronteerd, het hoofd te bieden; betreurt dat het financieringstekort voor Jemen in 2019 is toegenomen tot 50 %; herinnert eraan dat de omvang en de ernst van de crisis het uitgangspunt moeten zijn voor begrotingsdiscussies; verzoekt de EU om in het kader van de programmering van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking extra middelen uit te trekken om de situatie in Jemen aan te pakken; dringt er meer in het algemeen bij de Commissie en de lidstaten op aan het voortouw te blijven nemen bij de internationale inspanningen om de humanitaire hulp met spoed op te voeren, onder meer door de toezeggingen na te komen die tijdens de donorconferentie in juni 2020 zijn gedaan inzake het plan voor humanitaire hulp aan Jemen;

4.  benadrukt dat de gezondheidsinfrastructuur in Jemen op het punt van instorten staat en dat de COVID-19-pandemie grote bijkomende problemen veroorzaakt, en wijst erop dat gezondheidscentra niet over de nodige basisuitrusting beschikken om COVID-19-patiënten te behandelen en dat zorgverleners niet over beschermende kledij beschikken en meestal geen salaris ontvangen, en zich bijgevolg vaak niet voor het werk aanmelden; verzoekt alle internationale donoren om meer onmiddellijke hulpverlening, met als doel het plaatselijke gezondheidszorgstelsel te ondersteunen en te helpen de actuele verspreiding van dodelijke ziekten in Jemen, zoals COVID-19, malaria, cholera en dengue, in te dammen; vraagt de EU en haar lidstaten de toegang tot vaccins in Jemen, onder meer in kampen voor intern ontheemden, via de Covax-faciliteit te vergemakkelijken, als onderdeel van haar inspanningen om een billijke en wereldwijde toegang tot vaccins tegen COVID-19 te waarborgen, met name voor de meest kwetsbaren;

5.  steunt de inspanningen van Martin Griffiths, speciaal gezant van de secretaris-generaal van de VN voor Jemen, om het politieke proces vooruit te helpen en onmiddellijk een nationaal staakt-het-vuren tot stand te brengen; dringt erop aan dat de speciaal gezant volledige en ongehinderde toegang krijgt tot alle delen van het grondgebied van Jemen; verzoekt de VV/HV en alle lidstaten de heer Griffiths politiek te ondersteunen om middels onderhandelingen tot een inclusief akkoord te komen; dringt er in dit verband bij de Raad Buitenlandse Zaken op aan zijn meest recente conclusies van 18 februari 2019 over Jemen te herzien en bij te werken om rekening te houden met de huidige situatie in het land; vraagt de EU en al haar lidstaten met klem de dialoog met alle partijen bij het conflict voort te zetten en te bevestigen dat de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Stockholm en de politieke ontwerpverklaring van de VN noodzakelijke stappen vormen voor de-escalatie en voor een politiek akkoord;

6.  is ervan overtuigd dat elke langetermijnoplossing gericht moet zijn op de onderliggende oorzaken van de instabiliteit in het land en moet voldoen aan de legitieme eisen en verlangens van de Jemenitische bevolking; spreekt nogmaals zijn steun uit voor alle vreedzame politieke inspanningen ter bescherming van de soevereiniteit, onafhankelijkheid en territoriale integriteit van Jemen; veroordeelt buitenlandse inmenging in Jemen, waaronder de aanwezigheid ter plaatse van buitenlandse troepen en huurlingen; dringt aan op een onmiddellijke terugtrekking van alle buitenlandse troepen om de politieke dialoog tussen Jemenieten te vergemakkelijken;

7.  verzoekt alle partijen bij het conflict aan hun verplichtingen in het kader van het internationaal humanitair recht te voldoen en een einde te maken aan alle maatregelen die de huidige humanitaire crisis verergeren; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan in de scherpste bewoordingen hun veroordeling uit te spreken over de grove schendingen van het internationaal humanitair recht door alle partijen bij het conflict sinds eind 2014, met inbegrip van de luchtaanvallen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië, die duizenden burgerslachtoffers hebben veroorzaakt, de instabiliteit in het land hebben verergerd en gericht waren op niet-militaire objecten, zoals scholen, waterreservoirs en huwelijken, en tevens de Houthi-aanvallen op Saudische doelwitten op Jemenitisch grondgebied te veroordelen;

8.  vraagt Saudi-Arabië onmiddellijk een einde te maken aan zijn blokkade van schepen met brandstof die bestemd zijn voor door de Houthi’s gecontroleerde gebieden; herhaalt dat alle partijen dringend moeten afzien van het gebruik van het uithongeren van burgers als oorlogsmiddel, aangezien dit krachtens artikel 8, lid 2, onder b), punt xxv), van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof een inbreuk vormt op het internationaal humanitair recht; benadrukt dat het belangrijk is dat beide partijen in het noorden en het zuiden een akkoord over het gebruik van brandstoffen bereiken om de economische, landbouw-, water-, medische, energie- en vervoerscrisis te verlichten, die nog is verergerd door het gebruik van brandstof als wapen voor economische oorlogvoering;

9.  veroordeelt de recente aanvallen door de door Iran gesteunde Houthi-beweging in de gouvernementen Marib en Al Jawf, evenals de herhaaldelijke pogingen tot grensoverschrijdende aanvallen op het grondgebied van Saudi-Arabië, die afbreuk doen aan de algemene inspanningen van de internationale gemeenschap om deze oorlog op afstand in Jemen te beëindigen;

10.  steunt alle vertrouwenwekkende maatregelen met de partijen bij het conflict, met bijzondere aandacht voor degene waarmee onmiddellijk de humanitaire noden kunnen worden verlicht, zoals de heropening van de luchthaven van Sanaa, de hervatting van de loonbetalingen, de tenuitvoerlegging van mechanismen die een duurzame exploitatie van de zeehavens mogelijk maken om de invoer van brandstof en voedsel te vergemakkelijken, en inspanningen om de centrale bank van Jemen van middelen te voorzien en te ondersteunen; verzoekt de Europese Unie en alle lidstaten te voorzien in een economisch reddingspakket voor Jemen, met inbegrip van deviezeninjecties om de economie en de Jemenitische rial te helpen stabiliseren en verdere stijgingen van de voedselprijzen te voorkomen, alsook de verstrekking van buitenlandse reserves om de commerciële invoer van voedsel en brandstof te subsidiëren en overheidssalarissen te betalen;

11.  betreurt het gebrek aan vrouwen in de nieuwe Jemenitische regering – de eerste zonder vrouwen in 20 jaar – en verzoekt de regering van Jemen alle nodige maatregelen te nemen om erop toe te zien dat vrouwen op gelijke wijze vertegenwoordigd en aanwezig zijn in en deelnemen aan het politieke leven in Jemen;

12.  onderstreept dat in de EU gevestigde wapenexporteurs die het conflict in Jemen aanwakkeren, zich niet houden aan verschillende bepalingen van het juridisch bindende Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad over wapenuitvoer; herhaalt in dit verband zijn oproep tot een EU-breed verbod op de uitvoer, de verkoop, de modernisering en het onderhoud van elke vorm van beveiligingsuitrusting voor leden van de coalitie, inclusief Saudi-Arabië en de VAE, gezien de ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten in Jemen;

13.  neemt kennis van het besluit van een aantal lidstaten om een verbod in te voeren op de uitvoer van wapens naar Saudi-Arabië en de VAE; benadrukt dat wapenuitvoer een nationale bevoegdheid van de lidstaten blijft; roept alle lidstaten ertoe op de uitvoer van wapens naar alle leden van de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië stop te zetten; verzoekt de VV/HV verslag uit te brengen over de huidige stand van de militaire en veiligheidssamenwerking tussen de lidstaten en de leden van de door Saudi-Arabië geleide coalitie; veroordeelt de levering van aanzienlijke hoeveelheden wapens en onderdelen aan de Houthi-beweging door Iraanse personen en entiteiten;

14.  is ingenomen met het feit dat de Verenigde Staten de verkoop van voor het conflict in Jemen gebruikte wapens aan Saudi-Arabië en de levering van een aantal F-35-gevechtsvliegtuigen (ter waarde van 23 miljard USD) aan de VAE tijdelijk hebben stopgezet, en verheugt zich over de recente aankondiging van de Amerikaanse regering dat er binnenkort een eind komt aan alle steun voor offensieve operaties in het kader van de oorlog in Jemen, inclusief de levering van precisieraketten en de uitwisseling van inlichtingen; is in dit verband ingenomen met de hernieuwde inzet van de VS voor een diplomatieke oplossing voor het conflict, zoals blijkt uit de recente benoeming van een speciale gezant van de VS voor Jemen;

15.  roept alle partijen bij het conflict in Jemen ertoe op maatregelen te nemen om aanvallen met raketten en drones gericht te doen verlopen, die in overeenstemming moeten zijn met het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht; dringt er bij de Raad, de VV/HV en de lidstaten op aan het standpunt van de EU conform het internationaal recht te bevestigen en ervoor te zorgen dat de lidstaten voorzien in garanties waarmee wordt verhinderd dat inlichtingen, communicatie-infrastructuur en militaire bases worden gebruikt voor buitengerechtelijke executies; herhaalt zijn oproep tot vaststelling van een juridisch bindend besluit van de Raad over het gebruik van gewapende drones en de naleving van het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht;

16.  is ernstig bezorgd over de toenemende aanwezigheid in Jemen van criminele en terroristische groepen, waaronder Al Qaida op het Arabisch Schiereiland en ISIS/Da’esh; roept alle partijen bij het conflict op om resoluut op te treden tegen dergelijke groepen; veroordeelt alle daden van alle terroristische organisaties;

17.  is ingenomen met het besluit van de nieuwe regering van de VS om het besluit van de vorige regering van de VS om de Houthi-beweging, ook bekend als Ansar Allah, als buitenlandse terreurorganisatie en specifiek als mondiale terroristische entiteit aangewezen organisatie aan te merken, met spoed te herroepen;

18.  roept de Raad ertoe op Resolutie 2216 (2015) van de VN-Veiligheidsraad volledig uit te voeren en vast te stellen welke personen de verlening van humanitaire bijstand belemmeren en welke personen handelingen plannen, aansturen of plegen die een schending vormen van het internationaal recht inzake de mensenrechten, het internationaal humanitair recht of de mensenrechten in Jemen, en door deze personen gerichte sancties op te leggen; herinnert eraan dat het Sanctiecomité van de VN niemand binnen de coalitie op de lijst voor sancties heeft geplaatst, hoewel de UN GEE – die informatie verstrekt ter ondersteuning van de volledige uitvoering van de resolutie van de VN-Veiligheidsraad – informatie heeft verzameld over herhaalde schendingen door de coalitie;

19.  roept dringend op tot het beëindigen van alle vormen van seksueel en gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes, ook die in gevangenschap; verzoekt de EU in dit verband te zorgen voor specifieke financiering voor lokale door vrouwen geleide organisaties en vrouwenrechtenorganisaties om vrouwen, meisjes en slachtoffers van gendergerelateerd geweld beter te bereiken, en voor programma's die gericht zijn op de weerbaarheid en economische emancipatie van vrouwen;

20.  herhaalt dat het absoluut noodzakelijk is om kinderen te beschermen en ervoor te zorgen dat hun rechten ten volle worden geëerbiedigd; verzoekt alle conflictpartijen in dit verband een einde te maken aan de rekrutering en inzet van kindsoldaten in het gewapende conflict en om toe te zien op de demobilisering en daadwerkelijke ontwapening van jongens en meisjes die zijn geronseld of ingezet in vijandigheden, en dringt er bij de partijen op aan deze kinderen vrij te laten en samen met de VN te werken aan de uitvoering van doeltreffende programma’s voor hun rehabilitatie, fysiek en psychologisch herstel en re-integratie in de samenleving;

21.  roept alle partijen ertoe op onmiddellijk een einde te maken aan alle aanvallen op de vrijheid van meningsuiting, inclusief door middel van opsluiting, gedwongen verdwijning en intimidatie, en alle journalisten en mensenrechtenactivisten die enkel en alleen wegens de uitoefening van hun mensenrechten worden vastgehouden, vrij te laten;

22.  is ernstig bezorgd over meldingen van het niet respecteren van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, inclusief discriminatie, wederrechtelijke vrijheidsberoving en het gebruik van geweld, dringt aan op eerbiediging en bescherming van het recht op vrijheid van meningsuiting en levensovertuiging, en veroordeelt discriminatie op grond van geloofsovertuiging, met name van christenen, joden en andere religieuze minderheden en niet-gelovigen in zaken betreffende de verdeling van humanitaire hulp; dringt aan op de ogenblikkelijke en onvoorwaardelijke vrijlating en de beëindiging van de vervolging van de aanhangers van het bahaïsme die momenteel gevangen zitten wegens het vreedzaam beoefenen van hun godsdienst en de doodstraf riskeren;

23.  betreurt de schade die de luchtaanvallen van de door Saudi-Arabië geleide coalitie hebben toegebracht aan het culturele erfgoed van Jemen, waaronder de oude binnenstad van Sanaa en de historische stad Zabid, alsook het bombardement van het nationaal museum in Taiz en het plunderen van manuscripten en relicten uit de historische bibliotheek van Zabid door de Houthi-beweging; benadrukt dat al wie dergelijke daden heeft begaan, ter verantwoording moeten worden geroepen, overeenkomstig het Haags Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict; vraagt dat het stemrecht van Saudi-Arabië en de VAE in de bestuursorganen van de Unesco wordt opgeschort in afwachting van een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek naar de verantwoordelijkheid van beide landen bij de vernieling van cultureel erfgoed; vraagt de secretaris-generaal van de VN de kwestie van de bescherming van alle culturele sites die door het conflict in Jemen worden bedreigd, aan de Veiligheidsraad voor te leggen met het oog op de aanneming van een resolutie over dit onderwerp;

24.  wijst nogmaals op de dringende noodzaak van een VN-evaluatie- en reparatiemissie voor de FSO Safer, die buiten de haven van Al Hudayda voor anker ligt en een acuut risico vormt op een grote milieuramp voor de biodiversiteit en op verdamping van de bestaansmiddelen van lokale kustgemeenschappen in de Rode Zee; verzoekt de EU alle nodige politieke, technische of financiële steun te verlenen om een technisch team van de VN in staat te stellen met spoed aan boord te gaan van de FSO Safer, teneinde een olielekkage te voorkomen die vier keer ernstiger zou kunnen zijn dan de historische olieramp met de Exxon Valdez in Alaska in 1989;

25.  dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan alle beschikbare instrumenten te benutten om alle plegers van ernstige mensenrechtenschendingen ter verantwoording te roepen; wijst op de mogelijkheid om het beginsel van universele rechtsmacht toe te passen om de daders van ernstige mensenrechtenschendingen in Jemen op te sporen en te vervolgen; pleit voor de toepassing van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten voor het opleggen van gerichte sancties, zoals reisverboden en bevriezing van tegoeden, aan functionarissen van alle partijen bij het conflict, inclusief Iran, Saudi-Arabië en de VAE, die medeplichtig zijn aan ernstige mensenrechtenschendingen in Jemen; vraagt de VV/HV en de lidstaten het verzamelen van bewijsmateriaal met het oog op gebruik bij toekomstige vervolgingen te ondersteunen en de oprichting te overwegen van een onafhankelijke commissie om daar toezicht op te houden; is van mening dat slachtoffers van gruweldaden en hun families moeten worden geholpen om toegang tot de rechter te krijgen;

26.  verzoekt de Mensenrechtenraad ervoor te zorgen dat de mensenrechtensituatie in Jemen op zijn agenda blijft staan en verzoekt de Mensenrechtenraad het mandaat van de UN GEE te blijven verlengen en te garanderen dat de UN GEE voldoende middelen krijgt om doeltreffend uitvoering te kunnen geven aan zijn mandaat, dat onder meer het verzamelen, bewaren en analyseren van informatie over schendingen en misdrijven omvat;

27.  herhaalt dat het zich inzet voor de bestrijding van straffeloosheid voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en grove schendingen van de mensenrechten in de wereld, ook in Jemen; is van mening dat de personen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke misdaden naar behoren moeten worden vervolgd en door een rechtbank moeten worden berecht; verzoekt de EU en de lidstaten resoluut actie te ondernemen met het oog op een verwijzing door de VN-Veiligheidsraad van de situatie in Jemen naar het Internationaal Strafhof en een uitbreiding van de lijst met personen op wie sancties van de Veiligheidsraad van toepassing zijn;

28.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten, de secretaris-generaal van de Samenwerkingsraad van de Golf, de secretaris-generaal van de Liga van Arabische Staten, de regering van Jemen, de regering van het Koninkrijk Saudi-Arabië, de regering van de Verenigde Arabische Emiraten en de regering van de Islamitische Republiek Iran.

(1) PB C 11 van 13.1.2020, blz. 44.
(2) PB C 356 van 4.10.2018, blz. 104.
(3) PB C 35 van 31.1.2018, blz. 142.
(4) PB C 265 van 11.8.2017, blz. 93.
(5) PB C 66 van 21.2.2018, blz. 17.
(6) PB C 303 van 15.12.2009, blz. 12.
(7) PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99.


De situatie in Myanmar
PDF 151kWORD 57k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over de situatie in Myanmar (2021/2540(RSP))
P9_TA(2021)0054RC-B9-0116/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Myanmar en over de situatie van de Rohingya, met name die van 22 november 2012(1), 20 april 2012(2), 20 mei 2010(3), 25 november 2010(4), 7 juli 2016(5), 15 december 2016(6), 14 september 2017(7), 14 juni 2018(8), 13 september 2018(9) en 19 september 2019(10),

–  gezien de conclusies van de Raad van 26 februari 2018 en 10 december 2018 over Myanmar/Birma,

–  gezien het besluit van de Raad van 23 april 2020 om de bestaande beperkende maatregelen tegen Myanmar met nog eens twaalf maanden te verlengen,

–  gezien de zesde mensenrechtendialoog tussen de Europese Unie en Myanmar, die op 14 oktober 2020 heeft plaatsgevonden via videoconferentie,

–  gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 1 februari 2021 over Myanmar,

–  gezien de verklaring over Myanmar van de VV/HV namens de Europese Unie van 2 februari 2021,

–  gezien het door de VN-secretaris-generaal opgestelde verslag van de VN-Veiligheidsraad over conflictgerelateerd seksueel geweld, dat op 23 maart 2018 werd gepubliceerd (S/2018/250),

–  gezien de verslagen van de VN-Mensenrechtenraad over Myanmar en de mensenrechtensituatie van Rohingya-moslims en andere minderheden,

–  gezien het verslag van de UNIFFM (internationale onderzoeksmissie voor Myanmar) van 22 augustus 2019 over seksueel en gendergerelateerd geweld in Myanmar en de gevolgen op gendergebied van de etnische conflicten in het land (A/HRC/42/CRP.4),

–  gezien de verslagen van de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Myanmar, van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten, en de verslagen van het toezichtsmechanisme van de IAO,

–  gezien de beslissing van het Internationaal Gerechtshof van 23 januari 2020 over het verzoek van de Republiek Gambia om voorlopige maatregelen te nemen in de zaak betreffende de toepassing van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide (Gambia tegen Myanmar),

–  gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen daarbij,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

–  gezien het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en het protocol daarbij van 1967,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 1948,

–  gezien artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 1966,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van diplomatieke missies in Myanmar van 29 januari 2021 over steun voor de democratische transitie van Myanmar en inspanningen ter bevordering van de vrede, de mensenrechten en de ontwikkeling in het land,

–  gezien de verklaring van 1 februari 2021 van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) over Myanmar,

–  gezien de verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de G7 van 3 februari 2021 waarin zij de staatsgreep in Myanmar veroordelen,

–  gezien de persverklaring van de VN-Veiligheidsraad van 5 februari 2021 over Myanmar,

–  gezien de persverklaring van de secretaris-generaal van de VN, António Guterres, van 4 februari 2021,

–  gezien de verklaring van de voorzitter van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten (Asean) van 1 februari 2021 over de ontwikkelingen in de Republiek Unie van Myanmar,

–  gezien het ICCPR,

–  gezien de verklaringen van Tom Andrews, speciaal rapporteur van de VN voor Myanmar,

–  gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het leger van Myanmar, bekend onder de naam Tatmadaw, op 1 februari 2021 president Win Myint en staatsadviseur Aung San Suu Kyi, alsook vooraanstaande regeringsleden hebben gearresteerd, via een staatsgreep de wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht in handen hebben genomen en voor de duur van een jaar de noodtoestand hebben uitgeroepen, hetgeen neerkomt op een duidelijke schending van de grondwet van Myanmar;

B.  overwegende dat in reactie op de staatsgreep in meerdere steden in Myanmar demonstraties zijn uitgebroken; overwegende dat op 7 februari 2021 ongeveer 100 000 mensen in Yangon vreedzaam aan een demonstratie tegen de staatsgreep hebben deelgenomen; overwegende dat sinds 1 februari 2021 ongeveer 164 politici, regeringsfunctionarissen, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, monniken en schrijvers onwettig gevangen zijn genomen of onder huisarrest zijn geplaatst; overwegende dat het leger, in reactie op de aanhoudende protesten, op 8 februari in de grootste steden de krijgswet heeft afgekondigd, waarbij een avondklok werd ingesteld en alle bijeenkomsten van meer dan vijf mensen werden verboden;

C.  overwegende dat er op 8 november 2020 parlementsverkiezingen in Myanmar hebben plaatsgevonden, waarbij de Nationale Liga voor Democratie (NLD) als winnaar uit de bus is gekomen met 396 van de 476 zetels (om en nabij 83 % van alle beschikbare zetels); overwegende dat dit de tweede betwiste verkiezingen waren na bijna vijftig jaar van militaire dictatuur, en overwegende dat de door de Tatmadaw gesteunde Partij voor de solidariteit en ontwikkeling van de Unie (USDP) slechts 33 zetels heeft binnengehaald; overwegende dat het aantal stemmen voor de NLD verder is toegenomen sinds de verkiezingen van 2015, die de eerste democratische verkiezingen in Myanmar waren sinds 1990 en waarbij de NLD 360 zetels won en de USDP 41; overwegende dat het leger ook al geweigerd had de uitslag van de verkiezingen van 1990 te erkennen, toen de NLD 392 van de 492 zetels behaalde;

D.  overwegende dat de opkomst bij alle democratische verkiezingen steeds ongeveer 70 % bedroeg, hetgeen aantoont dat de bevolking van Myanmar de democratie steunt;

E.  overwegende dat het nieuwe parlement op de dag van de staatsgreep voor het eerst bijeen zou komen; overwegende dat de militaire staatsgreep voorbijgaat aan de democratisch tot uitdrukking gebrachte wil van de bevolking van Myanmar, en de intentie van de Tatmadaw weerspiegelt om eens te meer de macht in Myanmar volledig over te nemen, net als tijdens zijn militaire bewind, dat officieel in 2012 eindigde maar de facto nooit is gestopt; overwegende dat de Tatmadaw heeft verklaard dat na afloop van de nu voor een jaar afgekondigde noodtoestand nieuwe verkiezingen zullen plaatsvinden, hetgeen impliceert dat het parlement gedurende deze periode buiten spel zal staan;

F.  overwegende dat 70 verkozenen, ondanks de staatsgreep, op 4 februari 2021 de parlementaire eed hebben afgelegd en beloofd hebben de functie van parlement te blijven vervullen en door te gaan met het uitoefenen van hun mandaat als volksvertegenwoordigers;

G.  overwegende dat de Tatmadaw, zich duidelijk bewust van zijn geringe steun onder de bevolking, geweigerd heeft de uitslag van de verkiezingen te aanvaarden en sprak van wijdverbreide verkiezingsfraude, zonder daarvoor enig bewijs aan te voeren; overwegende dat de verkiezingscommissie van Myanmar en verkiezingswaarnemers de beschuldigingen van de Tatmadaw niet hebben bevestigd; overwegende dat de Tatmadaw en zijn politieke vertegenwoordiging, de USDP, de aantijgingen van verkiezingsonregelmatigheden in de afgelopen weken hebben opgevoerd en de verkiezingscommissie van de Unie (Union Election Commission) van Myanmar hebben verzocht in te grijpen; overwegende dat het leger demonstraties ter ondersteuning van het leger organiseert; overwegende dat naar schatting 1,5 miljoen kiezers die behoren tot etnische minderheden in conflictgebieden, waarvan het merendeel Rohingya, niet mochten deelnemen aan de verkiezingen; overwegende dat in de wet op het staatsburgerschap van Myanmar is vastgesteld dat de Rohingya “niet-onderdanen” of “buitenlandse ingezetenen” zijn, en daardoor geen staatsburger kunnen zijn;

H.  overwegende dat deze staatsgreep duidelijk in strijd is met de Myanmarese grondwet van 2008; overwegende dat de grondwet van Myanmar bepaalt dat alleen de president het civiel bestuur naar huis kan sturen; overwegende dat de militaire staatsgreep van 1 februari 2021 derhalve ongrondwettelijk was, aangezien president Win Myint onwettig was gearresteerd;

I.  overwegende dat de Tatmadaw generaal Myint Swe als interim-president heeft geïnstalleerd; overwegende dat de opperbevelhebber van het leger, generaal Min Aung Hlaing, die vanwege zijn betrokkenheid bij de vervolging van de moslimminderheid op internationale sanctielijsten staat, waarschijnlijk de facto aan de touwtjes blijft trekken;

J.  overwegende dat de Tatmadaw de ruimte voor het maatschappelijk middenveld sinds de staatsgreep flink heeft ingeperkt en ook de media strenge beperkingen heeft opgelegd, waaronder het volledig uitschakelen van het internet en socialemediaplatforms; overwegende dat de Tatmadaw er door internationale waarnemers van wordt beschuldigd nepnieuws te gebruiken om de publieke opinie over de staatsgreep te manipuleren; overwegende dat er in het hele land beperkingen zijn ingevoerd ten aanzien van de toegang tot sociale media en dat de uitzendingen op televisie beperkt zijn tot Myawaddy TV, een televisiestation dat in bezit is van het leger;

K.  overwegende dat het leger er een gewoonte van had gemaakt politieke rivalen en critici terzijde te schuiven door ze van de meest bizarre misdaden te beschuldigen; overwegende dat Aung San Suu Kyi gearresteerd en later beschuldigd is van het illegaal invoeren van ten minste tien walkietalkies; overwegende dat de afgezette president Win Myint op 1 februari 2021 is opgepakt vanwege het schenden van de regels in verband met de coronanoodsituatie en ervan wordt beschuldigd tijdens de verkiezingscampagne van vorig jaar een auto vol aanhangers te hebben begroet; overwegende dat zowel Aung San Suu Kyi als Win Myint, indien zij schuldig worden bevonden, tot drie jaar gevangenisstraf kunnen worden veroordeeld; overwegende dat het hebben van een strafblad zou kunnen betekenen dat zij geen openbaar ambt meer kunnen vervullen;

L.  overwegende dat ongeveer 100 groeperingen zich aangesloten hebben bij de Civil Disobedience Movement (beweging voor burgerlijke ongehoorzaamheid), die tot stakingen in onder andere de gezondheidszorg heeft opgeroepen;

M.  overwegende dat Myanmar een lange geschiedenis heeft van democratische strijd en militaire onderdrukking; overwegende dat sinds de onafhankelijkheid van het Britse Rijk in 1948, met name in de lange periode van 1962 tot 2015, het leger de macht stevig in handen heeft gehad, en elke democratische vooruitgang, waaronder organisaties van het maatschappelijk middenveld, heeft gefnuikt, de mensenrechten heeft ingeperkt, en oppositieleiders heeft vastgezet, met inbegrip van Aung San Suu Kyi, de winnaar van de Nobelprijs voor de Vrede 1991, die tussen 1989 en 2010 lange perioden onder huisarrest heeft gestaan;

N.  overwegende dat de huidige grondwet in 2008 in werking is getreden en dat mensenrechtenorganisaties vóór de verkiezingen hun bezorgdheid hebben uitgesproken over het feit dat de grondwet 25 % van de zetels in het parlement voor de Tatmadaw reserveert en het leger daarmee de facto de macht geeft elke wijziging van de grondwet te blokkeren, aangezien daarvoor 75 % van de stemmen nodig is; overwegende dat de grondwet daarnaast garandeert dat de Tatmadaw de volledige controle behoudt over de veiligheidstroepen, de politie, en de ministeries van Binnenlandse Zaken, Defensie en Grensaangelegenheden;

O.  overwegende dat het land zich in het begin van de jaren 2010 na een reeks protesten en interne conflicten geleidelijk democratisch begon open te stellen, hetgeen resulteerde in meer burgerlijke vrijheden, waaronder een langzaam proces van democratisering, hetgeen bleek uit de algemene verkiezingen van 2015 en een aantal tussentijdse verkiezingen, die allemaal met overmacht door de oppositiepartij NLD werden gewonnen;

P.  overwegende dat Myanmar, gezien deze broze algemene situatie, en met een semidemocratische en civiele regering sinds 2015, in een fragiele en gespannen toestand bleef aangezien de prodemocratische krachten en de Tatmadaw, ondanks sterk convergerende standpunten over bepaalde projecten voor economische ontwikkeling en economische hervormingen, fundamenteel verschillend dachten over de toekomst van het land;

Q.  overwegende dat de democratische opening in Myanmar sinds de jaren 2010 voornamelijk ingegeven was door de noodzaak om het land, dat als gevolg van het militaire bewind en de rampzalige mensenrechtensituatie lang aan strenge internationale sancties onderworpen was, economisch te ontwikkelen; overwegende dat bepaalde internationale sancties als resultaat van de voorzichtige democratische hervormingen langzaam werden teruggedraaid, waardoor economische ontwikkeling mogelijk werd, en dat grote delen van de bevolking van Myanmar daarvan de vruchten hebben kunnen plukken; benadrukt dat de staatsgreep het land weer in de toestand van vóór het democratiseringsproces heeft teruggebracht, waardoor de voorwaarden voor de toekenning van preferenties in het kader van het “alles-behalve-wapens”-initiatief ("Everything But Arms" – EBA) en het terugdraaien van sancties op losse schroeven komen te staan;

R.  overwegende dat de mensenrechtenschendingen, in het bijzonder tegen de moslimminderheid van Myanmar, met name de Rohingya, die de regering van Myanmar niet erkend heeft als etnische groep van het land, ook na de democratische opening zijn doorgegaan en op tragische wijze hebben geresulteerd in de wreedheden van 2017 die door de VN als etnische zuiveringen zijn gekenmerkt en die tot een massale uittocht van vluchtelingen naar buurland Bangladesh hebben geleid; overwegende dat de Rohingya-minderheid, ondanks talloze oproepen van de internationale gemeenschap, tot op de dag van vandaag vervolgd wordt in Myanmar;

S.  overwegende dat de internationale oproepen om een einde te maken aan de etnische zuivering van de Rohingya en hun situatie te verbeteren grotendeels zijn genegeerd door de regering van Myanmar; overwegende dat het Parlement naar aanleiding hiervan in september 2019 heeft beslist Aung San Suu Kyi, destijds staatsadviseur en minister van Buitenlandse Zaken van Myanmar, te schorsen uit zijn Sacharovprijsnetwerk – een prijs op het gebied van de mensenrechten – vanwege het niet optreden tegen deze goed gedocumenteerde mensenrechtenschendingen; overwegende dat sindsdien vanwege mensenrechtenschendingen internationale sancties zijn opgelegd aan het leger en, onder andere, de zittende opperbevelhebber generaal Min Aung Hlaing;

T.  overwegende dat er talrijke etnische groepen zijn in Myanmar, waaronder Rohingya, Karen, Rakhine, Shan en Chin; overwegende dat interne conflicten de afgelopen decennia tot het tragische verlies van duizenden mensenlevens hebben geleid; overwegende dat alleen al sinds december 2020 door recente botsingen in de provincie Kayin 4 000 mensen ontheemd zijn geraakt; overwegende dat het leger zich in de afgelopen jaren naar verluidt schuldig heeft gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen en wreedheden, waaronder verkrachting en oorlogsmisdaden, hetgeen het Internationaal Strafhof ertoe heeft aangezet een onderzoek in te stellen naar de situatie van de Rohingya-minderheid in het bijzonder; overwegende dat de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie in Myanmar (IIFFMM) heeft aangedrongen op onderzoek naar en vervolging van generaal Min Aung Hlaing voor de genocide in het noorden van Rakhine en voor misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in Rakhine, Kachin en Shan;

U.  overwegende dat in de zaak die Gambia tegen Myanmar heeft aangespannen in verband met het Genocideverdrag en de Rohingya, het Internationaal Gerechtshof (ICJ) op 23 januari 2020 heeft aangegeven dat voorlopige maatregelen noodzakelijk zijn; overwegende dat de regering van Myanmar, waarvan de verdediging bij het ICJ door Aung San Suu Kyi werd geleid, het standpunt inneemt dat de beschuldigingen van genocide een misleidend en onvolledig feitelijk beeld geven van de situatie; overwegende dat de regering van Myanmar in de vorm van een aantal presidentiële richtsnoeren een beperkt aantal stappen heeft ondernomen om schendingen van de mensenrechten tegen te gaan; overwegende dat de regering belangrijke wetten die discriminatie van de Rohingya bevorderen, met inbegrip van de wet op het staatsburgerschap van 1982, nog moet wijzigen of intrekken;

V.  overwegende dat de EU er consequent op heeft aangedrongen dat degenen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke misdaden ter verantwoording worden geroepen, en de resoluties die op 27 september 2018 door de VN-Mensenrechtenraad en op 16 november 2018 door de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN zijn aangenomen, heeft ondersteund; overwegende dat de hoogstgeplaatste militaire functionarissen die de aanvallen op de Rohingya hebben geleid, nog altijd hun functie bekleden en bij de staatsgreep betrokken waren; overwegende dat het Parlement de schendingen van de mensenrechten en de systematische en wijdverbreide aanvallen op de Rohingya-bevolking herhaaldelijk heeft veroordeeld;

W.  overwegende dat de Europese Unie sinds 2013 politieke en financiële steun geeft aan het proces van democratische transitie in Myanmar, en zich enorme inspanningen heeft getroost voor het bevorderen van vrede, mensenrechten en ontwikkeling in het land; overwegende dat de EU in oktober 2015 als internationale getuige de nationale wapenstilstandsovereenkomst heeft ondertekend, als weerspiegeling van de sleutelrol van de EU bij het ondersteunen van het vredesproces; overwegende dat de EU in de periode 2014-2020 688 miljoen EUR ontwikkelingssteun aan Myanmar heeft toegekend; overwegende dat Myanmar handelspreferenties geniet in het kader van het “EBA”-initiatief, in de context waarvan het land zonder rechten en contingenten toegang heeft tot de eengemaakte markt van de EU; onderstreept dat het proces van een intensiever engagement in het kader van het “EBA”-initiatief reeds in 2018 van start is gegaan, met de nadruk op de naleving van mensenrechtenverdragen en arbeidsrechten;

X.  overwegende dat de Raad de tegen Myanmar ingestelde beperkende maatregelen op 23 april 2020 met een jaar heeft verlengd tot en met 30 april 2021, met inbegrip van de bevriezing van activa en reisverboden jegens veertien hooggeplaatste functionarissen van het leger, de grenswacht en de politie in Myanmar die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen ten aanzien van de Rohingya, etnische minderheden en burgers in de deelstaten Rakhine, Kachin en Shan; overwegende dat er geen beperkende maatregelen zijn opgelegd aan generaal Min Aung Hlaing of plaatsvervangend opperbevelhebber generaal Soe Win;

Y.  overwegende dat er naar schatting nog 600 000 Rohingya in de deelstaat Rakhine verblijven, die te kampen hebben met voortdurende discriminerende beleidsmaatregelen en praktijken, systematische schendingen van hun grondrechten, willekeurige aanhoudingen, opsluiting in overvolle kampen, een gebrek aan bewegingsvrijheid en een ernstig beperkte toegang tot onderwijs en gezondheidszorg;

Z.  overwegende dat het Internationaal Monetair Fonds (IMF) de week voorafgaand aan de staatsgreep 350 miljoen Amerikaanse dollar aan noodfinanciering in verband met COVID-19 had overgemaakt aan Myanmar;

AA.  overwegende dat de Tatmadaw en zijn generaals op grote schaal van corruptie worden beschuldigd en vergaand betrokken zijn bij de economie van Myanmar in de zin dat ze machtige conglomeraten bezitten, de handel in kostbare jade en hout in Myanmar controleren, infrastructuurvoorzieningen zoals havens en dammen beheren, en banken, verzekeringsmaatschappijen, ziekenhuizen en sportscholen, alsook media, exploiteren; overwegende dat de militaire staatsgreep de continuering van internationale investeringen, het toerisme en financiering op het spel zet;

AB.  overwegende dat een breed scala aan internationale actoren, waaronder de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Japan, India, Australië en Canada, de staatsgreep hebben veroordeeld en bekritiseerd, en er hun bezorgdheid over tot uitdrukking hebben gebracht; overwegende dat de voorzitter van de Asean een verklaring heeft afgelegd waarin wordt opgeroepen tot “dialoog, verzoening en de terugkeer naar normaliteit”; overwegende dat de president van Indonesië, Joko Widodo, en de premier van Maleisië, Muhyiddin Yassin, op 5 februari 2021 hebben verzocht om een speciale bijeenkomst van de Asean in het kader van deze kwestie;

AC.  overwegende dat de secretaris-generaal van de VN, Guterres, de staatsgreep “absoluut onacceptabel” heeft genoemd; overwegende dat de VN-Veiligheidsraad een persbericht heeft verspreid waarin hij zich “diep bezorgd” toont over de militaire machtsovername in Myanmar, en ertoe oproept de gekozen leider van het land, Aung San Suu Kyi, en president Win Myint onmiddellijk vrij te laten; overwegende dat China en Rusland de goedkeuring van een krachtiger tekst in de Veiligheidsraad hebben tegengehouden; overwegende dat Tom Andrews, de speciale VN-gezant voor Myanmar, op 7 februari 2021 een verklaring heeft doen uitgaan waarin hij de VN-Mensenrechtenraad en andere belanghebbende partijen oproept onmiddellijk een Speciale Sessie te beleggen;

AD.  overwegende dat op 14 november 2019 de Derde Kamer van vooronderzoek van het Internationaal Strafhof besloten heeft toestemming te verlenen voor een onderzoek naar het misdrijf van deportatie van Rohingya van Myanmar naar Bangladesh; overwegende dat de acties van de regering van Myanmar volgens het meest recente verslag van de UNIFFM van 16 september 2019 nog steeds onderdeel zijn van een wijdverbreide en stelselmatige aanval gericht tegen de overblijvende Rohingya in de deelstaat Rakhine die als vervolging en andere misdaden tegen de menselijkheid kan worden aangemerkt;

1.  geeft uiting aan zijn medeleven met en steun voor de bevolking van Myanmar in haar vreedzame en legitieme strijd voor democratie, vrijheid en mensenrechten;

2.  veroordeelt krachtig de militaire machtsovername door de Tatmadaw onder leiding van generaal Min Aung Hlaing op 1 februari 2021 als een staatsgreep en roept de Tatmadaw op de uitslag van de democratische verkiezingen van november 2020 volledig te eerbiedigen en, teneinde alle democratische progressie van de afgelopen jaren niet in gevaar te brengen, de burgerregering onverwijld opnieuw te installeren, een eind te maken aan de noodtoestand, en alle verkozen parlementsleden toe te staan hun mandaat uit te oefenen, teneinde het herstel van de grondwettelijke orde en terug te keren naar democratische normen; verzoekt de EU en de lidstaten alsmede de internationale gemeenschap met klem de militaire leiders van Myanmar, waaronder generaal Min Aung Hlaing, generaal Soe Win en waarnemend president Myint Swe, niet te erkennen en dienovereenkomstig te handelen;

3.  dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van president Win Myint, staatsadviseur Aung San Suu Kyi en alle anderen die onwettig zijn gearresteerd met het voorwendsel van fake verkiezingen of frauduleuze verkiezingsresultaten of andere ongefundeerde beschuldigingen waarvoor elke grond ontbreekt; herinnert de Tatmadaw eraan dat dit soort beschuldigingen zijn binnenlandse en internationale geloofwaardigheid verder aantasten; onderstreept dat het leger van Myanmar moet verduidelijken op welke rechtsgrond zij opgepakt zijn, en dat het verder moeten garanderen dat de rechten van de gearresteerden volledig worden gerespecteerd, waaronder bescherming tegen slechte behandeling, en dat zij toegang krijgen tot door hen zelf gekozen advocaten en tot hun familie;

4.  veroordeelt het hardhandige optreden van de Tatmadaw tegen onafhankelijke activisten, de media en maatschappelijke organisaties in de nasleep van de staatsgreep; roept op tot de onmiddellijke vrijlating van alle activisten uit het maatschappelijk middenveld, monniken en journalisten die gearresteerd zijn louter omdat zij kritiek hebben geuit, benadrukt dat hun recht om vreedzaam te protesteren tegen deze illegitieme staatsgreep niet mag worden ingeperkt en dat er onder geen beding represailles mogen worden genomen tegen burgers;

5.  is verheugd over de organisatie van de tweede algemene verkiezingen in Myanmar op 8 november 2020 en vraagt alle betrokken partijen de wil van de Myanmarese bevolking te eerbiedigen; verzoekt alle partijen met klem de democratische transitie van Myanmar te hervatten; dringt erop aan dat beide kamers van de Vergadering van de Unie onverwijld bijeen worden geroepen zodat op volledig transparante en democratische wijze kan worden overgegaan tot hun inauguratie en de benoeming van de hoogste leiders van het land, waaronder de president, de vicepresident en de nieuwe civiele regering; herhaalt het aanbod van de VV/HV, waarin hij aangeeft dat de Europese Unie bereid is steun te verlenen aan dialoog met alle belangrijke betrokken partijen die de situatie te goeder trouw willen oplossen en de constitutionele orde willen herstellen;

6.  verzoekt de Tatmadaw de uitslag van de algemene verkiezingen van 8 november 2020 te eerbiedigen, de noodtoestand onmiddellijk op te heffen en de macht over te dragen aan de verkozen civiele autoriteiten; wijst erop dat alle aantijgingen van verkiezingsonregelmatigheden met bewijsmateriaal moeten worden gestaafd en via de juiste democratische kanalen moeten worden onderzocht, met volledige inachtneming van het besluit van de legitieme autoriteiten; is van oordeel dat de huidige, op 3 februari 2021 door de Tatmadaw benoemde UEC illegitiem is en niet in staat is om eerdere en toekomstige verkiezingsuitslagen te certificeren; dringt erop aan dat de UEC onverwijld in haar oorspronkelijke samenstelling wordt hersteld;

7.  dringt er bij het leger en de rechtmatig gekozen regering van Myanmar onder president Win Myint op aan samen met het volk van Myanmar een vrij en eerlijk proces op gang te brengen voor het opstellen en uitvoeren van een nieuwe grondwet, teneinde te komen tot een echte democratie en een staat die zich inzet voor het welzijn en de welvaart van alle mensen in Myanmar, en met name de erkenning en vertegenwoordiging van alle etnische groepen in Myanmar, met inbegrip van de Rohingya, garandeert, en de veiligheid, vrijheid, harmonie en vrede voor iedereen waarborgt;

8.  bekritiseert in krachtige bewoordingen de inperking van de burger- en mensenrechten, alsook de beperking van de vrijheid van meningsuiting en van vergadering, en veroordeelt in dit licht ook met klem de beknotting van de mediavrijheid door de blokkering van het internet en de beperking en blokkering van socialemediaplatforms zoals Facebook en Twitter;

9.  onderstreept dat het blokkeren van telecommunicatie een bijkomende bedreiging voor de bevolking vormt, bovenop de aanhoudende COVID-19-pandemie, net als het niet-aflatende interne conflict met gewapende groeperingen, dat de burgers in meerdere delen van het land in gevaar brengt; benadrukt dan ook dat de telefoon- en internetdiensten onmiddellijk volledig moeten worden hersteld;

10.  beklemtoont de verklaring van de VV/HV waarin hij zei dat de Europese Unie verwacht dat de veiligheid van de burgers van zowel Myanmar als van haar lidstaten te allen tijde wordt gewaarborgd, en dat de EU na zal denken over alle opties om ervoor te zorgen dat democratie overwint;

11.  prijst de bevolking van Myanmar, die decennia van militair bewind heeft ondergaan en die, hoewel ze slechts van beperkte democratische vrijheden heeft geprofiteerd, doorgaat met haar inspanningen voor een democratisch Myanmar, en feliciteert haar voor de indrukwekkende opkomst van ongeveer 70 % bij de verkiezingen van 2020, hetgeen er onmiskenbaar van getuigt dat de burgers aan het democratische bestuur van hun land willen deelnemen;

12.  herhaalt zijn krachtige steun voor het maatschappelijk middenveld en degenen die zich voor democratie inzetten in Myanmar, en verzoekt de EU en haar instellingen door te gaan met de inspanningen gericht op bevordering van het maatschappelijk middenveld, ondanks de huidige en mogelijkerwijs aanhoudende beperkingen zoals opgelegd door de zittende militaire regering;

13.  bekrachtigt zijn vaste overtuiging dat democratie, de rechtsstaat en eerbiediging van mensenrechten van essentieel belang zijn voor duurzame en daadwerkelijk inclusieve economische groei en welvaart;

14.  herhaalt dat Aung San Suu Kyi, ondanks het feit dat zij de mensenrechtenschendingen tegen minderheden in Myanmar niet adequaat heeft veroordeeld, voor de bevolking van het land onverminderd hét symbool is voor wat betreft democratische aspiraties en ambities voor een rechtvaardiger en democratischer toekomst;

15.  maakt zich zorgen over de toenemende hoeveelheid vervalste en gemanipuleerde informatie die de Tatmadaw in Myanmar verspreiden, en beschouwt de toenemende aanwezigheid van dit nepnieuws in Myanmar als een zorgwekkende trend;

16.  wijst erop dat Myanmar zich aan zijn verplichtingen en toezeggingen op het gebied van democratische beginselen en mensenrechten moet houden, twee zaken die een essentieel onderdeel uitmaken van de EBA-regeling; dringt er bij de Commissie op aan een onderzoek in te stellen overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), van de SAP-verordening, met het oog op de opschorting van de handelspreferenties die Myanmar, en met name ondernemingen die eigendom zijn van leden van het leger, in specifieke sectoren geniet, en het Parlement naar behoren op de hoogte te houden; spoort de EU en haar lidstaten aan de druk op de Tatmadaw op te voeren en heel het ter beschikking staande instrumentarium in te zetten om te bewerkstelligen dat de gekozen autoriteiten weer het bestuur op zich kunnen nemen; verzoekt de Commissie om, zonder mogelijke maatregelen uit te sluiten, inclusief de voorbereiding van sancties tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor de staatsgreep, progressieve strafmaatregelen voor te bereiden om adequaat te reageren op de bestaande schendingen en eventuele bijkomende schendingen, rekening houdend met de positieve gevolgen van eerder toegekende handelspreferenties voor het maatschappelijk middenveld en de civiele economie;

17.  dringt er bij de Commissie op aan met spoed adviezen uit te brengen aan in de EU gevestigde bedrijven om hen te wijzen op de mensenrechten-, reputatie- en juridische risico’s van het zakendoen met het leger van Myanmar; dringt er bij in de EU gevestigde bedrijven met klem op aan een grondig zorgvuldigheidsonderzoek op het gebied van de mensenrechten te verrichten en ervoor te zorgen dat zij geen banden hebben met de veiligheidstroepen van Myanmar, hun individuele leden of entiteiten die hun eigendom zijn of onder hun zeggenschap staan, en dat zij niet direct of indirect bijdragen aan de onderdrukking van democratie en mensenrechten door het leger; dringt er bij in de EU gevestigde ondernemingen, met inbegrip van moederbedrijven en dochterondernemingen, op aan hun zakelijke banden met Myanmar dringend opnieuw te evalueren en alle betrekkingen met met het leger verbonden ondernemingen op te schorten; wijst op de voorbereidingen die aan de gang zijn van wetgeving inzake zorgvuldigheid in het bedrijfsleven waarin wordt voorzien in zorgvuldigheidsverplichtingen op het gebied van mensenrechten voor ondernemingen uit de EU en ondernemingen die actief zijn op de interne markt, om ervoor te zorgen dat ondernemingen die bijdragen tot of verbonden zijn met mensenrechtenschendingen of schendingen van het internationaal humanitair recht in Myanmar, ter verantwoording worden geroepen overeenkomstig de nationale wetgeving;

18.  verzoekt de EU-instellingen en andere internationale financiële organisaties nauw de vinger aan de pols te houden van de financiële activiteiten van de Tatmadaw en zijn leden, en erover na te denken welke passende maatregelen genomen zouden kunnen worden indien de situatie in Myanmar niet verbetert of zelfs nog verder verslechtert

19.  roept de EU en de lidstaten op internationale coördinatie te bevorderen om te voorkomen dat goederen, die het leger economisch ten goede komen, zonder toestemming illegaal uit Myanmar worden uitgevoerd, en om een einde te maken aan de productie van illegale goederen, met name de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen zoals illegaal gekapt hout;

20.  verzoekt de Raad het wapenembargo van de EU tegen Myanmar te beoordelen en eventueel te wijzigen, om ervoor te zorgen dat surveillanceapparatuur, uitrusting en producten voor tweeërlei gebruik, die door het leger kunnen worden ingezet bij de onderdrukking van rechten en afwijkende meningen, onder het embargo vallen;

21.  verzoekt de EU programma’s die de Myanmarese burgers helpen voort te zetten en de steun, met inbegrip van humanitaire hulp en initiatieven voor democratische ondersteuning, waar nodig op te voeren in het licht van de huidige crisis; prijst het besluit dat Duitsland, Finland, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk en Polen op 1 juli 2020 hebben genomen om de terugbetaling van de schuld van Myanmar van 98 miljoen USD op te schorten teneinde het land te helpen het hoofd te bieden aan de zware gevolgen van de COVID-19-pandemie; dringt er bij de lidstaten op aan te waarborgen dat er geen ontwikkelingshulp via de regeringskanalen van Myanmar wordt verstrekt, aangezien deze momenteel in handen zijn van de Tatmadaw;

22.  is van mening dat de Asean zo nodig kan dienen als kanaal voor hulp van de internationale gemeenschap aan Myanmar, zoals na de verwoesting van Myanmar in 2008 door de cycloon Nargis het geval was; moedigt de Asean voorts aan een bemiddelende rol te spelen in de huidige crisis in Myanmar; is van mening dat verkiezingswaarnemingsmissies een doeltreffend instrument kunnen zijn voor de Asean om de consolidatie van de democratie in haar lidstaten te ondersteunen, aangezien deze missies de legitimiteit van het verkiezingsproces bevorderen;

23.  verzoekt de VV/HV nauw met gelijkgestemde partners, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Japan, India, Australië en Canada, en met name met de leden van de Asean, samen te werken voor het coördineren en stroomlijnen van standpunten en initiatieven, met als doel een zo spoedig mogelijke terugkeer naar civiel bestuur in Myanmar;

24.  vraagt dat internationale humanitaire waarnemers, waaronder de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Myanmar en de bijzondere procedures van de Mensenrechtenraad onverwijld onbelemmerde toegang krijgen tot het gehele grondgebied van Myanmar; is verheugd over de nauwe samenwerking tussen de EU en de VN en andere internationale organisaties in Myanmar;

25.  is ingenomen met de verklaring van de VN-Veiligheidsraad waarin wordt aangedrongen op de onmiddellijke vrijlating van alle gedetineerden; verzoekt de Veiligheidsraad zo spoedig mogelijk een resolutie aan te nemen waarin de staatsgreep van de Tatmadaw wordt veroordeeld en waarin duidelijke, bindende en afdwingbare consequenties zijn opgenomen waarop een beroep kan worden gedaan indien de Tatmadaw de schending van democratische processen voortzet;

26.  verzoekt de EU en de lidstaten te pleiten voor de aanneming van een resolutie over Myanmar tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van de VN-Mensenrechtenraad;

27.  verzoekt daarnaast China en Rusland actief aan internationale diplomatieke inspanningen mee te doen en hun verantwoordelijkheid te nemen als permanente leden van de VN‑Veiligheidsraad, en verwacht dat zij een constructieve rol spelen bij het volgen van de situatie in Myanmar;

28.  looft de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, António Guterres, voor de krachtige manier waarop hij zich heeft uitgelaten over het optreden van het leger van Myanmar en verwelkomt de verklaring van de voorzitter van Asean over ontwikkelingen in de Republiek Unie van Myanmar, waarin hij het belang heeft onderstreept van “inachtneming van de beginselen van democratie, de rechtsstaat en good governance, respect voor en bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden”;

29.  herinnert aan het multi-etnische karakter van Myanmar en verzoekt de Tatmadaw met klem de onvervreemdbare rechten van elke etnische groep volledig te eerbiedigen, en onderstreept dat de Europese Unie de acties van de militaire leiders ten aanzien van de minderheden, in het bijzonder de Rohingya, die in het verleden reeds onder enorme wreedheid hebben geleden, van nabij zal blijven volgen; betuigt in dit verband zijn dank en respect aan de regering en de bevolking van Bangladesh, die ongeveer één miljoen gevluchte Rohingya uit Myanmar verwelkomd hebben en voort onderdak bieden; onderstreept met klem dat Myanmar uiteindelijk de verantwoordelijkheid voor deze vluchtelingen draagt en moet instaan voor hun veilige, menswaardige en ordentelijke repatriëring naar en re-integratie in Myanmar; pleit voor volledige, onbelemmerde toegang tot humanitaire hulp in Myanmar;

30.  herhaalt zijn krachtige veroordeling van alle eerdere en huidige mensenrechtenschendingen en stelselmatige en wijdverbreide aanvallen, waaronder moord, intimidatie, verkrachting en vernieling van eigendom, die volgens de verslagen van de VN-onderzoeksmissie en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten als genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid door het leger tegen de Rohingya’s moeten worden beschouwd; benadrukt dat de Tatmadaw herhaaldelijk heeft verzuimd het internationaal recht inzake de mensenrechten en het internationaal humanitair recht na te leven;

31.  is ingenomen met de herinvoering en de verlenging van de sancties van 2018 door de Raad Buitenlandse Zaken van de EU jegens militairen en functionarissen van de Tatmadaw, de grenswacht en de politie die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen ten aanzien van de Rohingya, en verwacht dat deze personen in het kader van de sanctieregeling voortdurend aan controles worden onderworpen;

32.  geeft nogmaals aan achter het besluit van de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof te staan om een vooronderzoek in te stellen naar de ten aanzien van de Rohingya begane misdaden, en elk initiatief te steunen met behulp waarvan personen die wreedheden hebben begaan, waaronder generaal Min Aung Hlaing en generaal Soe Win, ter verantwoording kunnen worden geroepen;

33.  dringt er bij de Raad op aan het toepassingsgebied van de huidige regeling van beperkende maatregelen uit te breiden waardoor ook schendingen van de democratie daaronder vallen en ook gerichte sancties toe te passen op de gehele legertop van Myanmar, met inbegrip van alle bij de staatsgreep betrokken personen en andere rechtspersonen die rechtstreeks eigendom zijn van degenen die bij de staatsgreep betrokken zijn;

34.  is in dat opzicht zeer ingenomen met het leiderschap dat de EU aan de dag heeft gelegd bij de instelling van het onafhankelijk onderzoeksmechanisme van de VN voor Myanmar (IIMM) voor het verzamelen, consolideren, bewaren en analyseren van bewijzen van de ernstigste internationale misdrijven en schendingen van het internationaal recht sinds 2011 in Myanmar; dringt er bij Myanmar op aan samen te werken met internationale inspanningen om de verantwoordingsplicht te waarborgen, onder meer door het IIMM eindelijk volledige toegang tot het land te verlenen; roept de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap ertoe op te waarborgen dat het IIMM beschikt over de nodige steun, waaronder financiële steun, om zijn taak uit te voeren;

35.  verzoekt de VV/HV en de lidstaten de situatie in Myanmar nauw te blijven volgen, en verzoekt de VV/HV geregeld verslag uit te brengen aan de Commissie buitenlandse zaken van het Europees Parlement zodat een passende parlementaire dialoog kan worden gevoerd over deze belangrijke en zorgwekkende situatie;

36.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de legitieme president en regering van Myanmar, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten, de regeringen en parlementen van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Japan, India, Australië en Canada, de lidstaten van de Asean, de secretaris-generaal van de Asean, de intergouvernementele mensenrechtencommissie van de Asean, de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Myanmar, de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen en de VN-Mensenrechtenraad, alsmede de Pyidaungsu Hluttaw (Vergadering van de Unie van Myanmar) en de president, de staatsadviseur en het leger van Myanmar.

(1) PB C 419 van 16.12.2015, blz. 189.
(2) PB C 258 E van 7.9.2013, blz. 79.
(3) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 154.
(4) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 120.
(5) PB C 101 van 16.3.2018, blz. 134.
(6) PB C 238 van 6.7.2018, blz. 112.
(7) PB C 337 van 20.9.2018, blz. 109.
(8) PB C 28 van 27.1.2020, blz. 80.
(9) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 124.
(10) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0018.


Rwanda, de zaak van Paul Rusesabagina
PDF 130kWORD 43k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over Rwanda, en met name de zaak Paul Rusesabagina (2021/2543(RSP))
P9_TA(2021)0055RC-B9-0130/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Rwanda,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,

–  gezien het Afrikaanse Handvest inzake de rechten van mensen en volkeren,

–  gezien de beginselen en richtsnoeren inzake het recht op een eerlijk proces en rechtsbijstand in Afrika,

–  gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat Rwanda in 1975 heeft geratificeerd,

–  gezien de VN-standaardminimumregels voor de behandeling van gevangenen (de Nelson Mandela-regels), zoals herzien in 2015,

–  gezien de Verklaring van Kampala over de gevangenisomstandigheden in Afrika,

–  gezien de brieven van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten (OHCHR) van 30 september 2020 aan de regering van Rwanda en de regering van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) over het mandaat van de speciale rapporteur inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, de Werkgroep inzake willekeurige detentie, de Werkgroep inzake gedwongen of onvrijwillige verdwijningen en de speciale rapporteur betreffende de bevordering en bescherming van de mensenrechten bij de bestrijding van terrorisme,

–  gezien de Overeenkomst van Cotonou,

–  gezien de resultaten van de universele periodieke doorlichting van Rwanda op de VN‑Mensenrechtenraad van 25 januari 2021 in Genève,

–  gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie voor 2020-2024,

–  gezien het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963,

–  gezien de verklaring van Human Rights Watch van 10 september 2020 getiteld “Rwanda: Rusesabagina was forcibly disappeared”,

–  gezien de verklaring van Human Rights Watch van 1 februari 2021 getiteld “UN: Countries call out Rwanda’s rights record”,

–  gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de strenge mediawetten in Rwanda, die werden opgelegd in de nasleep van de genocide van 1994, ook onder president Paul Kagame een negatief effect blijven hebben op de vrijheid van meningsuiting; overwegende dat de regering critici en tegenstanders van de regering heeft gearresteerd, opgesloten en vervolgd tijdens politiek gemotiveerde processen in Rwanda, en anderen herhaaldelijk buiten het land heeft bedreigd, waarbij sommigen fysiek zijn aangevallen of zelfs vermoord;

B.  overwegende dat Rwanda een mondiale vrijheidsscore van 22/100(1) heeft en als “niet vrij” wordt bestempeld; overwegende dat de Rwandese grensoverschrijdende repressie in termen van tactiek, doelwitten en geografisch bereik uitzonderlijk groot is en onder meer bestaat uit digitale bedreigingen, spywareaanvallen, intimidatie en pesterijen van familieleden, mobiliteitscontroles, uitlevering en moord; overwegende dat de regering zich sinds 2014 fysiek heeft gericht op Rwandese onderdanen in ten minste zeven landen;

C.  overwegende dat de genocide op Tutsi’s in Rwanda, waarbij tussen de 800 000 en 1 miljoen slachtoffers onder gruwelijke omstandigheden zijn vermoord enkel en alleen omdat ze Tutsi’s waren, met daarbovenop de moordpartijen op Hutu’s die zich tegen deze uitroeiing verzetten, blijvende gevolgen hebben voor het land en de hele regio;

D.  overwegende dat de Rwandese genocide en burgeroorlog van 1994 een negatieve invloed blijven hebben op de stabiliteit in de regio;

E.  overwegende dat de mensenrechtenverdediger, Belgisch staatsburger en ingezetene van de VS, Paul Rusesabagina, een grote criticus van president Paul Kagame en het regerende Rwandees Patriottisch Front (RPF), op 31 augustus 2020 in Kigali is gearresteerd op grond van 13 aanklachten, waaronder financiering van terrorisme, gewapende overvallen, ontvoering, brandstichting, poging tot moord, slagen en verwondingen, en aanranding; overwegende dat vier van deze aanklachten zijn geschrapt en dat de resterende aanklachten betrekking hebben op gebeurtenissen die zich in juni 2018 in het district Nyaruguru en in december 2018 in het district Nyamagabe hebben voorgedaan;

F.  overwegende dat de heer Rusesabagina tijdens de genocide in 1994 directeur was van het hotel des Mille Collines in Kigali, waar hij onderdak en bescherming bood aan 1 268 Tutsi’s en gematigde Hutu’s, die op de vlucht waren voor de moordpartijen; overwegende dat de heer Rusesabagina een internationaal erkend mensenrechtenactivist is, wiens verhaal in de film Hotel Rwanda wordt naverteld; overwegende dat hij voor deze lovenswaardige inspanningen in 2005 de presidentiële vrijheidsmedaille heeft ontvangen;

G.  overwegende dat de heer Rusesabagina in 2006 de politieke partij PDR-Ihumure heeft opgericht en momenteel voorzitter is van de Beweging voor democratische verandering (MRDC), een coalitie waarvan PDR-Ihumure deel uitmaakt; overwegende dat het Nationaal Bevrijdingsfront (FLN), de gewapende vleugel van PDR-Ihumure, in 2018 de verantwoordelijkheid heeft opgeëist voor een reeks gewapende aanvallen;

H.  overwegende dat de heer Rusesabagina op 27 augustus 2020 onder onzekere omstandigheden onder dwang van Dubai naar Kigali is overgebracht en pas op 31 augustus 2020 opnieuw is verschenen op het hoofdkwartier van het Rwandese onderzoeksbureau (RIB); overwegende dat de Rwandese rechtbank heeft gemeld dat de heer Rusesabagina werd gearresteerd op de internationale luchthaven van Kigali, wat in tegenspraak is met een eerder bericht van de politie waarin werd verklaard dat hij was gearresteerd door middel van “internationale samenwerking”; overwegende dat de autoriteiten van de VAE elke betrokkenheid bij zijn overbrenging en daaropvolgende arrestatie ontkennen; overwegende dat de rechtmatige detentie en overbrenging van een verdachte van het ene land naar het andere met het oog op strafrechtelijke vervolging moeten plaatsvinden door middel van uitleveringsprocedures onder toezicht van een onafhankelijke rechtbank;

I.  overwegende dat de heer Rusesabagina de toegang tot een raadsman van zijn keuze is ontzegd; overwegende dat de internationale advocaten die hij voor zijn verdediging heeft gekozen nog steeds niet de nodige toelating hebben om hem te vertegenwoordigen;

J.  overwegende dat de tenlastelegging, het dossier en andere documenten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging op 23 december 2020 door de directeur van de Mageragere-gevangenis in beslag zijn genomen; overwegende dat de directeur van de gevangenis op 8 februari 2021 werd gearresteerd; overwegende dat het proces tegen de heer Rusesabagina en 19 andere personen die verdacht worden van banden met terroristische organisaties is uitgesteld tot 17 februari 2021; overwegende dat de officiële reden voor dit uitstel is dat de Rwandese regering vanwege de COVID-19-beperkingen nog niet met haar raadsman heeft kunnen vergaderen;

K.  overwegende dat de familie van de heer Rusesabagina uitermate bezorgd is over zijn medische toestand, aangezien hij kanker heeft en lijdt aan een cardiovasculaire aandoening waarvoor hij voorgeschreven geneesmiddelen moet innemen; overwegende dat de geneesmiddelen die zijn familie via een diplomatieke zending van de Belgische ambassade in Rwanda heeft verstuurd, naar verluidt nooit aan de heer Rusesabagina zijn toegediend; overwegende dat hij geneesmiddelen krijgt die door een Rwandese arts zijn voorgeschreven, maar dat hij niet weet welke stoffen deze geneesmiddelen bevatten;

1.  veroordeelt de gedwongen verdwijning, illegale uitlevering en incommunicado-detentie van Paul Rusesabagina;

2.  benadrukt dat de gedwongen verdwijning van de heer Rusesabagina van 27 tot en met 31 augustus 2020 in strijd is met de verplichtingen van Rwanda uit hoofde van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (artikelen 6 en 9), het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (artikelen 2 en 16) en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (artikel 9);

3.  herinnert eraan dat de uitlevering van een verdachte aan een ander land alleen mag plaatsvinden via onafhankelijk gecontroleerde uitleveringsprocedures om de rechtmatigheid van het uitleveringsverzoek te waarborgen en zich ervan te vergewissen dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces in het verzoekende land volledig gewaarborgd is;

4.  veroordeelt de beperkingen van de grondrechten en fundamentele vrijheden door de Rwandese autoriteiten en het willekeurig gebruik van voorlopige hechtenis om dissidentie te onderdrukken, zonder de heer Rusesabagina minimale waarborgen voor een eerlijk proces te bieden of hem regelmatig contact met zijn familie toe te staan;

5.  verzoekt de Rwandese autoriteiten een volledige en gestaafde verklaring te verstrekken over de wijze waarop de heer Rusesabagina is aangehouden en naar Kigali is overgebracht; dringt aan op een internationaal, onafhankelijk, transparant en geloofwaardig onderzoek naar de overbrenging en arrestatie van de heer Rusesabagina;

6.  uit zijn diepe bezorgdheid over de schendingen van de rechten van de heer Rusesabagina; dringt er bij de Rwandese autoriteiten op aan de heer Rusesabagina een eerlijke en openbare hoorzitting te laten ondergaan door een bevoegd, onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat de internationale mensenrechtennormen toepast; herinnert de Rwandese regering aan haar verplichtingen tot waarborging van fundamentele rechten, zoals toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk proces, zoals deze zijn vastgelegd in het Afrikaans Handvest en andere internationale en regionale mensenrechteninstrumenten, waaronder de Overeenkomst van Cotonou, en met name de artikelen 8 en 96 daarvan; roept de Rwandese rechterlijke macht op de heer Rusesabagina een snelle en eerlijke beroepsprocedure te garanderen die aan de normen van het Rwandese en het internationale recht voldoet;

7.  dringt erop aan dat de heer Rusesabagina vertrouwelijk kan overleggen met de raadsman van zijn keuze en dat hij regelmatig en veilig contact heeft met zijn familie; herinnert de Rwandese autoriteiten eraan dat de heer Rusesabagina het recht heeft om zijn tenlastelegging, dossier en andere documenten volledig in te zien om de rechtmatigheid van zijn arrestatie aan te vechten; herinnert aan het rechtsbeginsel van het vermoeden van onschuld;

8.  uit zijn diepe bezorgdheid over de medische toestand van de heer Rusesabagina, in het bijzonder omdat blootstelling aan COVID-19 zijn leven aanzienlijk in gevaar kan brengen; verzoekt de Rwandese regering in alle omstandigheden de fysieke integriteit en het psychische welzijn van de heer Rusesabagina te waarborgen en hem in staat te stellen zijn gebruikelijke geneesmiddelen in te nemen; verzoekt de Rwandese regering toe te staan dat zijn medische toestand wordt gevolgd door een arts in België, zoals gevraagd door de Belgische minister van Buitenlandse Zaken op 4 februari 2021; verzoekt de Rwandese regering er verder voor te zorgen dat alle gevangenen adequate gezondheidszorg krijgen;

9.  veroordeelt politiek gemotiveerde processen, de vervolging van politieke tegenstanders en het vooruitlopen op de uitkomst van de rechtsgang; dringt er bij de Rwandese autoriteiten op aan de scheiding van de administratieve, wetgevende en rechterlijke bevoegdheden te waarborgen, in het bijzonder de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; roept Rwanda op zijn politieke landschap open te stellen en zijn mensenrechtensituatie te verbeteren; verwacht dat Rwanda werk maakt van de aanbevelingen van de universele periodieke doorlichting van het land door de VN‑Mensenrechtenraad van 25 januari 2021 in Genève;

10.  dringt er bij de Rwandese regering op aan het recht op demonstratie, het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering te eerbiedigen en volledig te ondersteunen, en niet te proberen deze rechten in te perken;

11.  verzoekt de Rwandese regering het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning en het Statuut van Rome te ratificeren om lid te kunnen worden van het Internationaal Strafhof; dringt er bij Rwanda op aan het VN-Subcomité ter preventie van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing toe te staan zijn bezoeken te hervatten; verzoekt de Rwandese autoriteiten hun verklaring waarmee individuele personen en ngo’s wordt toegestaan hun klachten rechtstreeks bij het Afrikaans Hof voor de rechten van mensen en volkeren in te dienen, met spoed te herzien en opnieuw van kracht te laten worden;

12.  verzoekt de Europese Unie onmiddellijk actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat de wettigheid van de arrestatie en van het proces tegen de heer Rusesabagina wordt onderzocht en dat zijn rechten als EU-burger in alle stadia van dit proces worden geëerbiedigd; verzoekt de EU-delegatie in Rwanda en de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten, in het bijzonder de Belgische ambassade in Rwanda, toe te zien op het proces tegen de heer Rusesabagina, hem in de gevangenis te bezoeken en zijn zaak aan de orde te stellen bij hun contacten met de Rwandese autoriteiten;

13.  verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden, de Commissie en de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten de mensenrechtendialoog met Rwanda op het hoogste niveau te versterken om ervoor te zorgen dat het land zijn bilaterale en internationale verplichtingen nakomt; benadrukt dat in het kader van het internationale ontwikkelingswerk in Rwanda veel meer prioriteit moet worden verleend aan de mensenrechten, de rechtsstaat en transparant en daadkrachtig bestuur;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de EU-lidstaten, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, de secretaris-generaal van de VN, de instellingen van de Afrikaanse Unie, de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS‑EU, het Pan-Afrikaans Parlement, de advocaten van Paul Rusesabagina, en de president en het parlement van Rwanda.

(1) Volgens het rapport “Freedom in the World 2020” van Freedom House.


Mensenrechtensituatie in Kazachstan
PDF 147kWORD 50k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over de mensenrechtensituatie in Kazachstan (2021/2544(RSP))
P9_TA(2021)0056RC-B9-0144/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over de mensenrechtensituatie in Kazachstan(1) en zijn eerdere resoluties over Kazachstan, waaronder die van 18 april 2013(2), 15 maart 2012(3) en 17 september 2009(4),

–  gezien de versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Kazachstan, anderzijds, die op 21 december 2015 in Astana is ondertekend en op 1 maart 2020 na de ratificatie ervan door alle lidstaten volledig in werking is getreden,

–  gezien de conclusies van de Raad van 17 juni 2019 over de EU-strategie voor Centraal‑Azië,

–  gezien het landverslag over Kazachstan in het EU-jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld voor 2019,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het VN-Verdrag tegen foltering,

–  gezien de 17e zitting van de Samenwerkingsraad EU-Kazachstan op 20 januari 2020, de 12e vergadering in het kader van de mensenrechtendialoog EU-Kazachstan op 26 en 27 november 2020 en de 18e bijeenkomst van het Samenwerkingscomité EU‑Kazachstan op 25 september 2020,

–  gezien de universele periodieke evaluatie door de VN-Mensenrechtenraad van Kazachstan van 12 maart 2020,

–  gezien het Tweede Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

–  gezien de verklaringen van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 1 februari 2021 over de toenemende druk op mensenrechten-ngo’s in Kazachstan, van 11 januari 2021 over de parlementsverkiezingen in Kazachstan en van 7 januari 2021 over maatregelen voor de afschaffing van de doodstraf,

–  gezien de verklaring van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) inzake voorlopige bevindingen en conclusies naar aanleiding van de verkiezingen in Kazachstan van 10 januari 2021,

–  gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de voorbije weken in Kazachstan sprake is van een zorgwekkende verslechtering van de algemene mensenrechtensituatie en hardhandig optreden tegen maatschappelijke organisaties, waarbij het recht op vrije meningsuiting, vreedzame vergadering en vereniging zwaar wordt beperkt; overwegende dat maatschappelijke en mensenrechtenorganisaties die in Kazachstan werkzaam zijn door de autoriteiten van het land steeds meer onder druk worden gezet en bestraft, hetgeen hervormingsinspanningen belemmert en het essentiële werk van het maatschappelijk middenveld in de weg staat;

B.  overwegende dat de Europese Unie en Kazachstan op 21 december 2015 een versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) hebben ondertekend, die een uitgebreid kader moet bieden voor versterkte politieke dialoog en samenwerking op het gebied van justitie, binnenlandse zaken en vele andere domeinen; overwegende dat in deze overeenkomst sterk de nadruk wordt gelegd op democratie, de rechtsstaat, mensenrechten, fundamentele vrijheden en duurzame ontwikkeling, alsook op samenwerking met het maatschappelijk middenveld; overwegende dat de versterkte PSO op 1 maart 2020 na de ratificatie ervan door alle lidstaten volledig in werking is getreden;

C.  overwegende dat in de nieuwe EU-strategie voor Centraal-Azië sterk de nadruk wordt gelegd op de betrokkenheid van de EU bij Centraal-Azië wat betreft de bescherming en bevordering van de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, met inbegrip van de vrijheid van vereniging en meningsuiting, en het scheppen van een gunstig klimaat voor het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers; overwegende dat de Europese Unie aanzienlijke COVID-19-hulp biedt aan Kazachstan, onder meer recentelijk door financiële steun te verlenen voor een zending van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) van meer dan 8 000 kg aan medische uitrusting op 29 januari 2021;

D.  overwegende dat de parlementsverkiezingen van 10 januari 2021 in Kazachstan door de EDEO zijn omschreven als een gemiste kans om aan te tonen dat de politieke hervormingen en het moderniseringsproces sinds de laatste verkiezingen efficiënt ten uitvoer zijn gelegd, terwijl geen gevolg is gegeven aan reeds lang bestaande aanbevelingen van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de OVSE (ODIHR) over verschillende kwesties, waaronder fundamentele vrijheden, de onpartijdigheid van de verkiezingsadministratie, het actief en passief kiesrecht, de registratie van kiezers, de media en de publicatie van verkiezingsuitslagen; overwegende dat volgens de voorlopige bevindingen van het ODIHR en de Parlementaire Vergadering van de OVSE het rechtskader in Kazachstan nog niet bevorderlijk is voor het houden van verkiezingen in overeenstemming met de internationale normen;

E.  overwegende dat systemische tekortkomingen met betrekking tot de eerbiediging van de vrijheid van vereniging, vergadering en meningsuiting het politieke landschap blijven beperken en dat er een gebrek is aan echte politieke concurrentie en politieke oppositiegroepen, aangezien sinds 2013 geen enkele nieuwe partij is geregistreerd, waardoor de kiezers geen echte keuze wordt gelaten; overwegende dat democratische verkiezingen een hoeksteen vormen voor het verwezenlijken van politieke hervormingen en het opbouwen van een vrije en open samenleving;

F.  overwegende dat twee oppositiebewegingen, de Koshe Partiyasy en de Democratic Choice of Kazachstan (DCK), verboden zijn als gevolg van geheime rechterlijke beslissingen waarbij zij als “extremistische” organisaties werden bestempeld, zonder dat zij hiertegen beroep konden aantekenen; overwegende dat 17 leiders van de Koshe Partiyasy op grond van de artikelen 405 en 182 van het strafwetboek van Kazachstan naar inrichtingen voor voorlopige hechtenis zijn gestuurd en lange gevangenisstraffen riskeren; overwegende dat gevangenen die beschuldigd werden van steun aan de DCK nog steeds gevangenisstraffen uitzitten; overwegende dat 26 politieke gevangenen, waaronder Almat Zhumagulov, Aset Abishev, Kenzhebek Abishev, Askhat Zheksebayev, Kairat Klyshev, Yerbol Yeskhozin, Abai Begimbetov, Asel Onlabekkyzy, Yerkin Sabanshiyev, Zhanat Zhamaliyev, Diana Baimagambetova, Noyan Rakhimzhanov en Askar Kayyrbek, het slachtoffer zijn geworden van politieke vervolging omdat zij deze bewegingen hebben ondersteund;

G.  overwegende dat de Democratische Partij, een niet-geregistreerde oppositiepartij, niet aan deze verkiezingen mocht deelnemen omdat de autoriteiten de partij op 22 februari 2020 hebben belet om haar oprichtingscongres in Almaty te houden; overwegende dat een partij niet kan worden geregistreerd als zij geen dergelijk congres heeft gehouden; overwegende dat leden van de Democratische Partij door de autoriteiten onder druk werden gezet, aangezien sommige leden werden gearresteerd wegens vermeende administratieve overtredingen en andere leden werd belet naar de plaats van het congres te reizen;

H.  overwegende dat de Kazachse autoriteiten tijdens de verkiezingscampagne en op de verkiezingsdag hebben geprobeerd de controle op het internet te verscherpen, door herhaaldelijk de toegang tot het internet te blokkeren en burgers te verplichten een “nationaal veiligheidscertificaat” te installeren waarmee gecodeerd internetverkeer kon worden onderschept; overwegende dat de overheid steeds meer controle uitoefent over het internet, waarbij zij onder meer probeert de informatiestroom te beperken door middel van censuur, controle en het afsluiten van het internet, en door te blijven eisen dat burgers een “nationaal veiligheidscertificaat” installeren zodat het onlineverkeer van internetgebruikers kan worden onderschept;

I.  overwegende dat tijdens de campagne massale arrestaties zijn verricht; overwegende dat de autoriteiten op de verkiezingsdag ten minste 350 vreedzame demonstranten in 10 verschillende steden illegaal hebben vastgehouden; overwegende dat de Kazachse autoriteiten routinematig voorkomen dat vreedzame protesten worden gehouden die kritisch zijn voor het regeringsbeleid; overwegende dat de grondrechten van de burgers van Kazachstan in de wet inzake vreedzame vergadering en de in mei 2020 aangenomen wijzigingen op de wetten inzake politieke partijen en verkiezingen niet worden geëerbiedigd;

J.  overwegende dat de beperkte verkiezingswaarnemingsmissie van het ODIHR heeft gemeld dat het werk van onafhankelijke waarnemers door de autoriteiten werd bemoeilijkt en belemmerd, terwijl regeringsgezinde waarnemers het verkiezingsproces mochten volgen; overwegende dat mensenrechten-ngo’s hebben gemeld dat een aanzienlijk aantal onafhankelijke waarnemers bij de parlementsverkiezingen van 10 januari 2021 het slachtoffer is geweest van intimidatie, administratieve arrestaties en boetes;

K.  overwegende dat het medialandschap in Kazachstan wordt gedomineerd door mediakanalen die in handen zijn van de staat of door de staat worden gesubsidieerd; overwegende dat tussen januari en juli 2020 zeven journalisten fysiek werden aangevallen en dat 21 journalisten, bloggers en activisten werden vastgehouden, van wie er zeven tijdens hun berichtgeving werden gearresteerd; overwegende dat de autoriteiten in 2020 meer dan 38 strafzaken tegen journalisten hebben aangespannen wegens vermeende misdrijven zoals het verspreiden van valse informatie en opruiing; overwegende dat alle belangrijke oppositiekranten in 2016 werden verboden en dat onafhankelijke journalisten nog steeds worden geïntimideerd; overwegende dat de autoriteiten strafvervolging hebben ingesteld tegen de hoofdredacteur van de onafhankelijke krant “Uralskaya Nedelya” Lukpan Akhmedyarov, wegens zijn berichtgeving over de corrupte handelingen van de plaatselijke elite, en dat Saniya Toiken, journaliste bij de Kazachse dienst van RFE/RL, bij verschillende gelegenheden fysiek is aangevallen en vastgehouden wegens haar berichtgeving over vreedzame protesten en over de parlementsverkiezingen van 2021;

L.  overwegende dat tussen februari en november 2020 vijf activisten van de oppositie zijn gedood of in verdachte omstandigheden om het leven zijn gekomen nadat zij wegens hun oppositieactiviteiten aanhoudend politiek werden vervolgd, namelijk blogger en slachtoffer van foltering Dulat Agadil, zijn 17-jarige zoon Zhanbolat Agadil, die de belangrijkste getuige was van de willekeurige arrestatie van zijn vader, Amanbike Khairolla, Serik Orazov en Garifulla Embergenov; overwegende dat de autoriteiten geen grondig en transparant onderzoek naar hun dood hebben ingesteld; overwegende dat het van het grootste belang is om degenen die verantwoordelijk zijn voor het bevelen en uitvoeren van dergelijke misdrijven voor de rechter te brengen en ervoor te zorgen dat zij zich niet schuldig maken aan vervolging van maatschappelijke activisten en familieleden van de slachtoffers die de waarheid willen achterhalen; overwegende dat de Kazachse autoriteiten hard zijn opgetreden tegen ten minste 200 activisten die deelnamen aan de herdenkingsceremonie voor Dulat Agadil of die fondsenwervingen voor zijn familie of de families van andere politieke gevangenen hadden georganiseerd; overwegende dat 57 van hen zijn beschuldigd van “extremisme”, waaronder Dametkan Aspandiyarova, een moeder van drie kinderen, die momenteel onder huisarrest staat en tot 12 jaar gevangenisstraf kan krijgen op beschuldiging van extremisme omdat zij een fondsenwervingsactie ter ondersteuning van de familie van Dulat Agadil had georganiseerd;

M.  overwegende dat foltering en andere vormen van mishandeling in de gevangenissen van Kazachstan gangbaar zijn en dat de coalitie tegen foltering jaarlijks melding maakt van ten minste 200 gevallen van foltering; overwegende dat de daders van dergelijke mishandeling ongestraft zijn gebleven, terwijl de mensenrechtenactiviste Elena Semenova door strafkolonies is aangeklaagd omdat zij folteringen in het Kazachse gevangeniswezen aan het licht heeft gebracht op sociale media;

N.  overwegende dat de Kazachse autoriteiten de oproepen van zowel de speciale rapporteur van de VN(5) als de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa en de Europese Unie negeren, en dat zij misbruik maken van vage en al te ruime wetgeving tegen extremisme om de oppositie en mensenrechtenverdedigers te vervolgen; overwegende dat sinds 22 oktober 2020, de dag waarop de autoriteiten de verkiezingsdatum hebben bekendgemaakt, het aantal politiek gemotiveerde strafzaken na uitvaardiging van deze wet is verdubbeld tot 99, met name op grond van aanklachten van “extremisme”; overwegende dat 69 van de betrokkenen, onder wie de activiste Gulzipa Dzhaukerova, gearresteerd dreigen te worden, en dat elf activisten op grond van ongefundeerde beschuldigingen van “extremisme” onder huisarrest zijn gesteld;

O.  overwegende dat diverse onafhankelijke mensenrechten-ngo’s, waaronder ECHO, Erkindik Kanaty, het Kazachs Internationaal Bureau voor Mensenrechten en de Rechtsstaat en de stichting "International Legal Initiative", onlangs op basis van onduidelijke rechtsargumenten zwaar zijn beboet en hun werkzaamheden met ingang van 25 januari 2020 voor een periode tot drie maanden moesten staken; overwegende dat de autoriteiten mensenrechtenverdedigers, onder wie Sholpan Dzhanzakova, Anna Shukeyeva, Raigul Sadyrbayeva, Aizhan Izmakova, Daniyar Khassenov, Altynai Tuksikova, Dana Zhanay, Nazym Serikpekova, Alma Nurusheva, Abaibek Sultanov, Zukhra Nariman, Ulbolsyn Turdiyeva, Aliya Zhakupova, Roza Musayeva en Barlyk Mendygaziyev, als vergelding voor hun optreden als waakhond intimideren en zelfs strafrechtelijk vervolgen; overwegende dat tussen oktober en november 2020 aan ten minste 15 organisaties werd meegedeeld dat zij artikel 460–1 van het wetboek inzake bestuursrechtelijke vergrijpen hadden geschonden omdat zij de autoriteiten niet naar behoren zouden hebben geïnformeerd over ontvangen buitenlandse financiering;

P.  overwegende dat in 2020 112 personen, drie liefdadigheidsinstellingen en één handelsonderneming zijn veroordeeld omdat zij de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging uitoefenden;

Q.  overwegende dat corruptie wijdverbreid is onder de regerende elite in Kazachstan, zoals hieruit blijkt dat het land op de 94e plaats staat op de corruptieperceptie-index van Transparency International van 2020 en het de mensenrechten, sociale rechtvaardigheid en sociaaleconomische ontwikkeling belemmert;

R.  overwegende dat de regering tijdens de COVID-19-pandemie de coronamaatregelen heeft misbruikt als voorwendsel om de politieke onderdrukking op te voeren van maatschappelijke organisaties, mensenrechtenactivisten, andersdenkenden en zorgverleners die hebben aangeklaagd dat de overheid er niet in slaagt de uitbraak in te dammen;

S.  overwegende dat op 21 januari 2021 twee etnische Kazachen, Murager Alimuly en Kaisha Akankyzy, die China waren ontvlucht uit vrees om in concentratiekampen te worden opgesloten, vervolgens werden geslagen en messteken opliepen door toedoen van onbekenden, en overwegende dat daarom voldoende aandacht moet worden besteed aan de voortdurende etnische spanningen in de zuidelijke regio’s van Kazachstan; overwegende dat de gewelddadige etnische conflicten in Kazachstan voortduren, met name in het zuiden, waar bij confrontaties tussen Kazachen en etnische Doenganen in februari 2020 elf mensen zijn gestorven, tientallen gewond zijn geraakt en meer dan 23 000 mensen, voornamelijk Doenganen, hun huis noodgedwongen moesten verlaten;

T.  overwegende dat de Kazachse autoriteiten misbruik hebben gemaakt van internationale mechanismen voor samenwerking op strafrechtelijk gebied, waaronder de rode kennisgevingen van Interpol en wederzijdse rechtshulp, om een politiek vluchteling in België, de advocate en mensenrechtenactiviste Bota Jardemalie, te vervolgen en haar documenten in beslag te nemen; overwegende dat de Franse nationale asielrechtbank op 29 september 2020 politiek asiel heeft verleend aan de oprichter van de DCK, Mukhtar Ablyazov, die door een Kazachse rechterlijke instantie, in strijd met het recht van verdediging, bij verstek is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, en dat daarbij werd gewezen op de systemische en politieke aard van het onderdrukkingsapparaat van Kazachstan en op het misbruik van civiele en strafrechtelijke procedures;

U.  overwegende dat de Kazachse autoriteiten zich blijven richten op onafhankelijke vakbonden en vakbondsmilitanten; overwegende dat de vakbondswet in 2020 is gewijzigd, en dat daarbij de verplichte band tussen vakbonden en de verplichte registratie in twee stappen zijn afgeschaft; overwegende dat het stadsbestuur van Shymkent, onverminderd deze wijziging, zijn rechtszaak tegen de vakbond voor werknemers in de brandstof- en energiesector (ITUFEW) op basis van ongefundeerde stellingen of bepalingen die niet langer bestaan of niet van toepassing zijn op ITUFEW, heeft laten vallen;

V.  overwegende dat gendergelijkheid een probleem blijft in Kazachstan; overwegende dat ngo’s aanvoeren dat niet voldoende aangifte wordt gedaan van geweld tegen vrouwen en dat het aantal vervolgingen laag is in zaken van geweld tegen vrouwen en van seksuele intimidatie; overwegende dat volgens de VN COVID-19 voor meisjes een nieuwe belemmering vormt voor gelijke toegang tot informatie en onderwijs; overwegende dat slachtoffers onvoldoende bescherming genieten en dat gerechtelijk ambtenaren, politieagenten en dienstverleners niet zijn opgeleid om geweld tegen vrouwen vast te stellen, te voorkomen en erop te reageren;

W.  overwegende dat lgbti’s in Kazachstan nog steeds geconfronteerd worden met juridische problemen en discriminatie; overwegende dat het Kazachse parlement in juni 2020 discriminerende wijzigingen van de nieuwe gezondheidscode heeft vastgesteld die regels omvatten inzake gezondheidszorg voor transgenders; overwegende dat de procedure om van genderidentiteit te veranderen ingrijpend en vernederend blijft in Kazachstan;

1.  dringt er bij de regering van Kazachstan op aan te handelen in overeenstemming met haar internationale verplichtingen en de mensenrechten en fundamentele vrijheden, zoals verankerd in de artikelen 1, 4, 5 en 235 van de versterkte PSO, te eerbiedigen; dringt er bij de Kazachse autoriteiten op aan de internationale normen na te leven door het wettelijk kader voor het houden van verkiezingen te eerbiedigen en gevolg te geven aan de aanbevelingen van de beperkte verkiezingswaarnemingsmissie van het ODIHR, met inbegrip van de aanbevelingen betreffende grondwettelijk gegarandeerde fundamentele vrijheden, deelname van het maatschappelijk middenveld, politiek pluralisme, de onpartijdigheid van de verkiezingsadministratie, het actief en passief kiesrecht, kiezersregistratie, de media en de bekendmaking van verkiezingsuitslagen;

2.  roept de regering van Kazachstan op om politiek gemotiveerde aanklachten te laten vallen en een einde te maken aan alle vormen van willekeurige detentie, represailles tegen en intimidatie van mensenrechtenactivisten, religieuze organisaties, maatschappelijke organisaties, vakbonden, journalisten en politieke oppositiebewegingen, en mensen in staat te stellen vrij hun politieke, religieuze en andere standpunten kenbaar te maken; verzoekt de regering de nieuwe wet op vreedzame vergadering zodanig te wijzigen dat deze vrijheid wordt gewaarborgd;

3.  dringt er bij de regering van Kazachstan op aan alle politiek gevangenen, met name Almat Zhumagulov, Aron Atabek, Nurgul Kaluova, Saltanat Kusmankyzy, Daryn Khassenov, Ulasbek Akhmetov, Kenzhebek Abishev, Yerzhan Yelshibayev, Aset Abishev, Igor Chuprina, Ruslan Ginatullin, Askhat Zheksebayev, Kairat Klyshev, Yerbol Yeskhozin, Abai Begimbetov, Asel Onlabekkyzy, Yerkin Sabanshiyev, Zhanat Zhamaliyev, Diana Baimagambetova, Noyan Rakhimzhanov en Askar Kayyrbek, onmiddellijk vrij te laten en volledig te rehabiliteren, en onverwijld de maatregelen van voorlopige hechtenis en huisarrest en de vrijheidsbeperkende maatregelen ten aanzien van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, andersdenkende activisten, gebruikers van sociale media en vreedzame demonstranten op te heffen; verzoekt de regering van Kazachstan de zaken van de voormalige politiek gevangenen en slachtoffers van foltering Iskander Yerimbetov, Maks Bokayev en Mukhtar Dzhakishev te herzien en deze personen een schadevergoeding te betalen, in overeenstemming met de aanbevelingen van de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie en het VN-Mensenrechtencomité;

4.  is ingenomen met de stappen die de regering van Kazachstan heeft gezet om de politiek gemotiveerde zaken tegen de mensenrechtenactivisten Daniyar Khassenov en Abaibek Sultanov af te sluiten, maar spreekt zijn bezorgdheid uit over een nieuwe strafzaak op grond van “extremisme” tegen laatstgenoemde; dringt er bij de regering van Kazachstan op aan alle politiek gemotiveerde aanklachten tegen de filantroop Barlyk Mendygaziyev in te trekken en een einde te maken aan de politiek gemotiveerde vervolging van zijn familieleden en van personen die vroeger met hem geassocieerd waren;

5.  veroordeelt dat de wetgeving tegen extremisme wordt misbruikt tegen aanhangers van de vreedzame oppositiebewegingen "Democratic Choice of Kazachstan (DCK)" en "Koshe Partiyasy", en dringt er bij de autoriteiten op aan politiek pluralisme en politieke concurrentie mogelijk te maken; dringt er bij de regering van Kazachstan op aan gevolg te geven aan de aanbevelingen van het Europees Parlement, de speciale rapporteur van de VN ter bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden bij de bestrijding van terrorisme, en de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, waarin de willekeurige toepassing van de wetgeving tegen extremisme wordt veroordeeld;

6.  dringt erop aan dat in Kazachstan hervormingen worden doorgevoerd om de modernisering, democratie en stabiliteit van het land te bevorderen, de inspanningen op te voeren om het politieke stelsel van Kazachstan te hervormen met het oog op de ontwikkeling van een parlementair meerpartijenstelsel, en de burgerparticipatie uit te breiden; neemt kennis van de oprichting van een Hoge Raad voor Hervormingen en van de aankondiging door de Kazachse autoriteiten van een nieuwe fase van hervormingen, met name op het gebied van rechtshandhaving, het rechtsstelsel en bevordering van de mensenrechten; benadrukt dat het belangrijk is dit proces voort te zetten, met inbegrip van de wijzigingen van de kieswet en de volledige uitvoering van de aanbevelingen van de OVSE/ODIHR;

7.  roept de Kazachse autoriteiten op het strafwetboek niet langer te gebruiken tegen activisten, bloggers, journalisten en anderen wanneer zij hun recht op vrijheid van meningsuiting uitoefenen;

8.  is ingenomen met het besluit van de Kazachse autoriteiten om de boetes te annuleren en de ngo’s hun activiteiten te laten voortzetten, zoals aangekondigd op 3 februari 2021; dringt erop aan het verbod van drie jaar op activisme ten aanzien van Max Bokayev op te heffen en hem zijn belangrijke werk te laten voorzetten; dringt er bij de Kazachse autoriteiten op aan geen misbruik meer te maken van regelingen voor financiële verslaglegging om druk uit te oefenen op mensenrechtenorganisaties, de ongegronde aanklachten vanwege bestuursrechtelijke vergrijpen te laten vallen ten aanzien van de organisaties die de regels inzake verslaglegging zouden hebben geschonden, de wetgeving en praktijken inzake kennisgeving van buitenlandse inkomsten in overeenstemming te brengen met de internationale normen, onder meer door de artikelen 460-1 en 460-2 van het wetboek inzake bestuursrechtelijke vergrijpen in te trekken, en in plaats daarvan het belangrijke werk van maatschappelijke organisaties te beschermen en te vergemakkelijken;

9.  herhaalt dat het er sterk van overtuigd is dat de vervolging van onafhankelijke ngo’s door middel van ongerechtvaardigde fiscale controles en de intimidatie van mensenrechtenactivisten en -organisaties, zoals Bostandyq Kz, Femina Virtute, Veritas, 405 en Elimay, en van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld door middel van administratieve detentie, boetes en strafrechtelijke vervolging niet alleen de reeds door de autoriteiten geleverde hervormingsinspanningen belemmeren, maar ook schadelijk zijn voor de internationale reputatie van Kazachstan;

10.  betreurt de zorgwekkende toestand van de mediavrijheid in het land en roept de regering van Kazachstan op onafhankelijke journalisten een vrije en veilige omgeving te bieden;

11.  dringt er bij de regering van Kazachstan op aan onafhankelijke vakbonden toe te staan zich te laten registreren en te functioneren overeenkomstig de door Kazachstan geratificeerde internationale arbeidsnormen, zonder enige inmenging of intimidatie; betreurt ten zeerste dat de gespecialiseerde disctrictoverschrijdende economische rechtbank van Shymkent de activiteiten van de vakbond voor werknemers in de brandstof- en energiesector (Industrial Trade Union of Fuel and Energy Workers – ITUFEW) op 5 februari 2021 voor zes maanden heeft opgeschort omdat die zich niet overeenkomstig de vakbondswet zou hebben laten registreren; spoort de regering van Kazachstan aan om de vakbondswet, zoals gewijzigd in mei 2020, op zinvolle wijze ten uitvoer te leggen;

12.  neemt met bezorgdheid kennis van het nieuwe wetsontwerp inzake liefdadigheidsinstellingen, dat aanvullende reguleringsmaatregelen oplegt aan maatschappelijke organisaties en rechtstreeks indruist tegen de logica en de best practices van liefdadigheidswerk, en van het recente initiatief om een vereniging van donororganisaties onder auspiciën van de regering op te richten, die dreigt te worden misbruikt om controle uit te oefenen op donororganisaties, waardoor hun onafhankelijkheid en hun zeggenschap over hun activiteiten nog verder zouden worden beknot;

13.  neemt er nota van dat Kazachstan sinds 2008, toen het het VN-Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, heeft geratificeerd, zijn nationale wetgeving inzake de vervolging van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers van mensenhandel aanzienlijk heeft verbeterd; stelt evenwel dat Kazachstan nog steeds een aantal uitdagingen moet aanpakken als het mensenhandel wil uitbannen, zowel wat betreft de ondersteuning van slachtoffers als wat betreft de vervolging van uitbuiters;

14.  vraagt de autoriteiten alle vormen van geweld tegen vrouwen te bestrijden, onder meer door te zorgen voor doeltreffende en toegankelijke meldingskanalen en beschermingsmaatregelen die rekening houden met de behoeften van de slachtoffers en vertrouwelijkheid; dringt erop aan een einde te maken aan straffeloosheid en passende strafrechtelijke sancties te nemen tegen de daders, ook in gevallen van huiselijk geweld; vraagt de Kazachse autoriteiten huiselijk geweld als een op zichzelf staand delict strafbaar te stellen en ervoor te zorgen dat er strafrechtelijke sancties worden genomen tegen de daders; vraagt de Kazachse autoriteiten opvanghuizen en diensten voor overlevenden van huiselijk geweld als “essentiële diensten” te beschouwen en de toegang ertoe voor alle vrouwen en meisjes te vergemakkelijken, ook tijdens de coronacrisis; dringt er bij Kazachstan op aan het Verdrag van Istanbul te ondertekenen en te ratificeren;

15.  dringt erop aan dat de rechten van de LGBTI-gemeenschap volledig worden geëerbiedigd; vraagt de regering van Kazachstan het beginsel van non-discriminatie van de LGBTI-gemeenschap te garanderen, onder meer door discriminatie op grond van genderidentiteit of seksuele geaardheid bij wet te verbieden; vraagt dat gerechtelijke en politieambtenaren alsook dienstverleners een degelijke opleiding krijgen opdat LGBTI-personen passende zorg en bescherming krijgen;

16.  dringt er bij de regering van Kazachstan op aan de veiligheid te waarborgen van etnische Kazakken en andere minderheidsgroepen die de concentratiekampen in China zijn ontvlucht, onder meer door Murager Alimuly en Kaisha Akankyzy de status van permanent vluchteling toe te kennen, en voldoende aandacht te besteden aan de voortdurende etnische spanningen in de zuidelijke regio’s van Kazachstan;

17.  adviseert de Kazachse autoriteiten geen misbruik te maken van mechanismen voor justitiële samenwerking, zoals de rode kennisgevingen van Interpol en verzoeken om wederzijdse rechtshulp, om tegenstanders van het regime in het buitenland te vervolgen en toegang te krijgen tot vertrouwelijke informatie;

18.  is verheugd dat Kazachstan de doodstraf voor alle misdrijven heeft afgeschaft door op 2 januari 2021 het Tweede Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren, waarmee het de 88e partij bij dit verdrag is geworden; dringt er bij de regering van Kazachstan op aan haar belofte van nultolerantie ten aanzien van foltering na te komen en ervoor te zorgen dat alle beschuldigingen van foltering volledig worden onderzocht en dat de verantwoordelijken voor de rechter worden gebracht;

19.  dringt er bij de regering van Kazachstan op aan een einde te maken aan foltering en mishandeling in gevangenissen, de rechten van gevangenen te eerbiedigen en te zorgen voor behoorlijke levensomstandigheden, hygiëne en een veilige omgeving wat de aanpak van de gevaren van COVID-19 betreft;

20.  vraagt Kazachstan passende waarborgen voor persoonsgegevens in te voeren, de wetgeving inzake gegevensbescherming aan te scherpen, het gebruik van invasieve digitale surveillancetechnologie te beperken en een regelgevingskader in te voeren dat arbitraire en onwettige digitale surveillance, met inbegrip van gezichtsherkenning, duidelijk verbiedt, conform de mensenrechten;

21.  vraagt de EU en haar lidstaten om, ook tijdens topontmoetingen en andere bijeenkomsten op hoog niveau, in multilaterale fora en via plaatselijke vertegenwoordigingen, het maatschappelijk middenveld krachtig te ondersteunen, aanvullende maatregelen te nemen om het Kazachse maatschappelijk middenveld via de Commissie te ondersteunen, onder andere door ruimere financiële subsidieregelingen voor maatschappelijke organisaties die opkomen voor de mensenrechten, de democratische waarden, de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden in Kazachstan, in het bijzonder mensenrechtenverdedigers, en de intermenselijke contacten met de burgers van Kazachstan te versterken; benadrukt dat financiële bijstand aan Kazachstan gericht moet zijn op ondersteuning van het maatschappelijk middenveld en slachtoffers van politieke vervolging, en niet op ondersteuning van het autoritaire regime;

22.  moedigt de EU-delegatie in Kazachstan aan om meer contacten te leggen met plaatselijke leden van het maatschappelijk middenveld door regelmatig bijeenkomsten te organiseren, en hun aanbevelingen aan de orde te stellen tijdens officiële bijeenkomsten met Kazachse regeringsfunctionarissen;

23.  dringt er bij de EU-delegatie in Kazachstan op aan de aanhoudende schendingen van de mensenrechten te monitoren en publiekelijk een standpunt in te nemen ten aanzien van de schendingen, bijstand te verlenen aan slachtoffers van politieke vervolging en gedetineerde activisten door de processen van critici van de regering en mensenrechtenverdedigers bij te wonen en gevangenisbezoeken aan te vragen, en snel en resoluut te reageren op elke handeling die indruist tegen de beginselen van de rechtsstaat, de democratie en de mensenrechten;

24.  herinnert aan de onlangs goedgekeurde wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten, die de EU in staat stelt op te treden tegen plegers van ernstige schendingen van de mensenrechten in de hele wereld, en die het in het geval van Kazachstan mogelijk maakt sancties op te leggen aan personen, entiteiten en instanties die betrokken zijn bij of in verband worden gebracht met wijdverbreide en systematische schendingen van de mensenrechten; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) en de lidstaten te overwegen gerichte sancties op te leggen aan personen die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen;

25.  eist inzake de betrekkingen van de EU met Centraal-Azië dat de mensenrechten bovenaan de agenda staan; onderstreept dat nauwere politieke en economische betrekkingen met de EU, zoals beoogd in de versterkte PSO, gebaseerd moeten zijn op gedeelde waarden en gepaard moeten gaan met een actieve en concrete inzet van Kazachstan voor democratische hervormingen, overeenkomstig zijn internationale verplichtingen en verbintenissen;

26.  verzoekt de Commissie en de VV/HV de versterkte PSO grondig te evalueren in het licht van de recente ontwikkelingen en de resultaten van de evaluatie van het handelsbeleid;

27.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor Centraal-Azië, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de president, de regering en het parlement van Kazachstan.

(1) PB C 23 van 21.1.2021, blz. 83.
(2) PB C 45 van 5.2.2016, blz. 85.
(3) PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 93.
(4) PB C 224 E van 19.8.2010, blz. 30.
(5) Speciale rapporteur van de VN ter bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden bij de bestrijding van terrorisme.


Politieke situatie in Uganda
PDF 139kWORD 51k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over de politieke situatie in Uganda (2021/2545(RSP))
P9_TA(2021)0057RC-B9-0138/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Uganda,

–  gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid (HV/VV) namens de Europese Unie van 20 januari 2021 over de verkiezingen in Uganda,

–  gezien de verklaring van de HV/VV van 12 januari 2021 over de komende algemene verkiezingen in Uganda,

–  gezien de opmerkingen van EU-ambassadeur Attilio Pacifici van 12 januari 2021 over de bevriezing van bankrekeningen van ngo’s,

–  gezien de gezamenlijke plaatselijke verklaring van de delegaties van de Europese Unie in Uganda en de diplomatieke vertegenwoordigingen van Oostenrijk, België, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Nederland, Zweden, IJsland en Noorwegen in Uganda van 26 november 2020 over het recente geweld rond de verkiezingen in Uganda,

–  gezien de persbriefing van de woordvoerder van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 8 januari 2021 over Uganda,

–  gezien de verklaring van VN-mensenrechtendeskundigen van 29 december 2020, getiteld “Uganda: UN experts gravely concerned by election clampdown”,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948, die Uganda heeft ondertekend,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966, dat op 21 juni 1995 door Uganda werd geratificeerd,

–  gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 27 juni 1981,

–  gezien het Afrikaans Handvest inzake democratie, verkiezingen en bestuur van 30 januari 2007,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984,

–  gezien de grondwet van de Republiek Uganda van 1995, zoals gewijzigd in 2005,

–  gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (de Overeenkomst van Cotonou) van 23 juni 2000(1) en met name artikel 8, lid 4, inzake non-discriminatie,

–  gezien de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU,

–  gezien het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie naar Uganda van 18 februari 2016,

–  gezien de gezamenlijke plaatselijke verklaring van de Partners for Democracy and Governance Group (PDG) van 23 december 2020 over de arrestatie van mensenrechtenactivisten in Uganda,

–  gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN en de daarin vervatte doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling,

–  gezien het nationaal indicatief programma voor Uganda van het 11e Europees Ontwikkelingsfonds,

–  gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Ugandese bevolking op 14 januari 2021 naar de stembus is gegaan om een president en een nieuw parlement te kiezen terwijl er op grote schaal onregelmatigheden werden gemeld, en overwegende dat de kiescommissie op 16 januari 2021 bekendmaakte dat de zittende president Yoweri Museveni, die al 35 jaar aan de macht is, met 59 % van de stemmen de winnaar was van de verkiezingen, waarmee hij kan beginnen aan zijn zesde ambtstermijn, en dat de belangrijkste oppositieleider Robert Kyagulanyi Ssentamu, ook bekend als Bobi Wine, 35 % van de stemmen had gekregen; overwegende dat de verkiezingsuitslagen moeilijk te verifiëren waren omdat de verkiezingscommissie de voorgeschreven procedures voor het tellen van de stemmen niet heeft gevolgd;

B.  overwegende dat er in de periode voor de Ugandese presidentsverkiezingen van 2020 sprake was van geweld, en dat oppositiekandidaten, maatschappelijke organisaties, mensenrechtenactivisten, verkiezingsdeskundigen en journalisten bij de uitoefening van hun legitieme rechten systematisch werden onderdrukt en geïntimideerd; overwegende dat het buitensporige gebruik van geweld door rechtshandhavingsinstanties en veiligheidsdiensten het verkiezingsproces ernstig heeft belemmerd;

C.  overwegende dat de autoriteiten sinds het najaar van 2020 in de aanloop naar de verkiezingen de onderdrukking van de politieke oppositie hebben geïntensiveerd en dat veiligheidsdiensten de belangrijkste oppositiekandidaten Bobi Wine, Patrick Oboi Amuriat en luitenant-generaal Henry Tumukunde hebben gearresteerd en hun verkiezingsbijeenkomsten hebben verstoord en de verslaggeving in de media over de verkiezingen hebben beperkt;

D.  overwegende dat Patrick Oboi Amuriat, de presidentskandidaat van de oppositiepartij Forum for Democratic Change, in de periode voor de verkiezingen diverse malen is gearresteerd, dat zijn aanhangers op 9 november 2020 tijdens zijn campagne met traangas uiteen werden gejaagd en dat zijn konvooi op 6 januari 2021 door de politie onder vuur werd genomen;

E.  overwegende dat de toenemende militarisering van de verkiezingscampagne met name duidelijk werd op 18 en 19 november 2020, toen veiligheidstroepen een aanval uitvoerden op demonstranten die de vrijlating eisten van de presidentskandidaat Bobi Wine, die op dat moment gevangen werd gehouden, en die er toe leidde dat ten minste 54 mensen om het leven kwamen in ten minste zeven districten in het hele land, honderden mensen gearresteerd werden en anderen sindsdien vermist zijn;

F.  overwegende dat presidentskandidaat Bobi Wine feitelijk onder huisarrest stond, omdat de veiligheidstroepen zijn huis 11 dagen lang omsingeld hielden;

G.  overwegende dat Bobi Wine op 1 februari 2021 bij het hooggerechtshof van Uganda een verzoekschrift heeft ingediend om de verkiezingsuitslagen aan te vechten, waarin hij aanvoerde dat er op grote schaal gefraudeerd was, onder meer doordat het leger stembussen zou hebben gevuld, voor mensen stemmen zou hebben uitgebracht en kiezers zou hebben ontmoedigd om naar stembureaus te gaan; overwegende dat er na de laatste vier verkiezingen rechtszaken tegen president Museveni zijn aangespannen bij het hooggerechtshof;

H.  overwegende dat Bobi Wine op 7 januari 2021 bij het Internationaal Strafhof (ICC) een verzoekschrift heeft ingediend, waarin hij president Museveni en negen andere hoge functionarissen beschuldigt van diverse mensenrechtenschendingen;

I.  overwegende dat er vrijwel geen internationale waarnemers of verkiezingsdeskundigen bij de verkiezingen aanwezig waren omdat de Ugandese autoriteiten daarvoor geen toestemming hadden verleend, en overwegende dat de autoriteiten aanbevelingen naar aanleiding van eerdere verkiezingswaarnemingsmissies niet hebben opgevolgd; overwegende dat de EU had voorgesteld om een klein team verkiezingswaarnemers te sturen, maar dat dit voorstel was afgewezen; overwegende dat de VS het besluit hadden genomen geen waarnemers te sturen naar de Ugandese algemene verkiezingen omdat de meeste verzoeken om toestemming daarvoor waren afgewezen; overwegende dat het eindverslag van de EU-verkiezingswaarnemingsmissie van 2016 ongeveer 30 aanbevelingen bevatte, waarin onder meer werd gewezen op de noodzaak van een onafhankelijker verkiezingsorgaan en het uitbannen van buitensporig geweld door veiligheidsdiensten, maar dat aan geen van deze aanbevelingen door de Ugandese autoriteiten gevolg is gegeven;

J.  overwegende dat de regering in de aanloop naar de verkiezingen de internettoegang heeft beperkt en is begonnen met de invoering van een belasting op het gebruik van sociale media, en overwegende dat er berichten zijn dat de toegang tot onlineberichtenverkeer en socialemediaplatforms voor de verkiezingen werd geblokkeerd; overwegende dat de toegang tot sommige socialemediaplatforms nog steeds beperkt wordt;

K.  overwegende dat de COVID-19-pandemie ook misbruikt wordt als voorwendsel voor onderdrukking en voor het op disproportionele wijze beperken van bijeenkomsten en activiteiten van de oppositie; overwegende dat Uganda ongeveer 40 000 gevallen van COVID-19 heeft gemeld; overwegende dat de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten haar bezorgdheid heeft geuit over het feit dat COVID-19-maatregelen werden gebruikt om de politieke vrijheden en de politieke participatie tijdens het verkiezingsproces te beperken; overwegende dat Uganda op 26 december 2020 de verkiezingscampagne heeft stilgelegd in gebieden waar de oppositie veel aanhang had, zoals Mbarara, Kabarole, Luwero, Kasese, Masaka, Wakiso, Jinja, Kalungu, Kazo, Kampala City en Tororo, met als argument dat dit noodzakelijk was in verband met de COVID-19-pandemie;

L.  overwegende dat het diverse malen is gebeurd dat beperkende maatregelen in verband met COVID-19 werden genomen die gericht waren op specifieke groepen, met als gevolg buitensporig geweld en willekeurige arrestaties waarbij de betrokken personen de toegang tot een advocaat werd ontzegd, hetgeen onder meer het geval was bij de politie-inval van 29 maart 2020 in het opvanghuis van de Children of the Sun Foundation, een opvanghuis voor dakloze lesbische, homoseksuele, biseksuele of transgenderjongeren;

M.  overwegende dat het National Bureau for NGO’s (nationaal bureau voor niet-gouvernementele organisaties) in november 2020 de activiteiten van de kort daarvoor opgerichte organisatie National Election Watch Uganda, een door burgers opgezette maatschappelijke organisatie met als doel het waarnemen van verkiezingen, willekeurig heeft stopgezet; overwegende dat de financiële-inlichtingendienst van Uganda de bankrekeningen van diverse maatschappelijke organisaties, waaronder het Uganda National NGO Forum en Uganda Women’s Network (UWONET), heeft bevroren en daarvoor als reden heeft aangevoerd dat deze organisaties zich schuldig zouden maken aan terrorismefinanciering, zonder daarvoor echter bewijzen aan te voeren;

N.  overwegende dat de Ugandese autoriteiten de afgelopen jaren steeds vaker zijn repressief zijn opgetreden tegen maatschappelijke organisaties, met name organisaties die actief zijn op het gebied van de mensenrechten en verkiezingen; overwegende dat Nicholas Opiyo, een vooraanstaand mensenrechtenadvocaat en Sacharov Fellow, op 23 december 2020 samen met drie andere advocaten (Herbert Dakasi, Anthony Odur en Esomu Obure) en Hamid Tenywa, lid van de politieke partij National Unity Platform, werd gearresteerd op beschuldiging van het witwassen van geld en schending van de Ugandese grondwet; overwegende dat Nicholas Opiyo op 30 december 2020 op borgtocht werd vrijgelaten, maar nog steeds in afwachting is van een proces; overwegende dat Opiyo de beschuldigingen ten stelligste ontkent en stelt dat de middelen op legale wijze gebruikt zijn om de activiteiten op het gebied van de mensenrechten van Chapter Four Uganda te ondersteunen;

O.  overwegende dat honderden aanhangers van National Unity Platform tijdens de verkiezingscampagne door leden van de veiligheidsdiensten zijn ontvoerd en dat een onbekend aantal van hen nog steeds gevangen wordt gehouden of vermist is;

P.  overwegende dat president Museveni op 2 januari 2020 in een brief aan het Ministerie van Financiën de opschorting van de Democratic Governance Facility heeft gelast; overwegende dat de meeste ngo’s in Uganda financiering ontvangen uit de Democratic Governance Facility en dat deze door tal van lidstaten, waaronder Oostenrijk, Noorwegen, Nederland, Zweden, Denemarken en Ierland, wordt gesteund; overwegende dat de Democratic Governance Facility tot doel heeft het democratiseringsproces te versterken, de mensenrechten te beschermen, de toegang tot de rechter te verbeteren en het afleggen van verantwoording te bevorderen; overwegende dat de uitvoering van belangrijke door de EU gefinancierde programma’s ernstig wordt belemmerd;

Q.  overwegende dat het Human Rights Network for Journalists - Uganda in december 2020 melding heeft gemaakt van meer dan 100 gevallen van mensenrechtenschendingen tegen journalisten, waaronder mensenrechtenschendingen door de politie, die voornamelijk plaatsvonden toen journalisten de campagnes van politieke kandidaten versloegen; overwegende dat de politie op 30 december 2020 heeft verklaard dat alleen “gecertificeerde journalisten” de verkiezingen zouden mogen verslaan; overwegende dat de autoriteiten eind november 2020 drie Canadese journalisten het land hebben uitgezet; overwegende dat Uganda op de wereldindex voor persvrijheid 2020 van Verslaggevers zonder Grenzen op de 125e plaats van in totaal 180 landen staat;

R.  overwegende dat de regering op 12 december 2020 de tegoeden heeft bevroren van vier ngo’s (UWONET, National NGO Forum, Women’s International Peace Centre en Alliance for Finance Election Monitoring) die zich tijdens de verkiezingscampagnes bezighielden met de bevordering van de deelname van vrouwen en jongeren aan de verkiezingen, waarbij werd aangevoerd dat deze organisaties zich schuldig zouden hebben gemaakt aan terrorismefinanciering;

S.  overwegende dat het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten op 11 januari 2021 de verslechterende mensenrechtensituatie in Uganda heeft veroordeeld en melding heeft gemaakt van talrijke schendingen van de mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting en op vreedzame vergadering en deelname, alsook willekeurige levensberoving, willekeurige arrestatie en opsluiting en foltering;

T.  overwegende dat de antiwesterse retoriek tijdens de verkiezingscampagne en in verklaringen van president Museveni is toegenomen;

U.  overwegende dat de bevolking van Uganda een van de jongste en snelst groeiende ter wereld is en dat velen hun stemrecht op vreedzame wijze hebben uitgeoefend; overwegende dat een miljoen jonge kiesgerechtigden niet werd geregistreerd door de nationale kiescommissie van Uganda, die beweerde niet over de nodige materiële middelen te beschikken om hen te registreren;

V.  overwegende dat de EU Uganda 578 miljoen EUR ter beschikking stelt uit het elfde Europees Ontwikkelingsfonds, namelijk om de bevordering van goed bestuur te ondersteunen, de infrastructuur te verbeteren, de voedselzekerheid te waarborgen en de landbouw te ondersteunen; overwegende dat Uganda ook 112,2 miljoen EUR ontvangt uit het EU-noodtrustfonds voor Afrika;

W.  overwegende dat de veiligheids- en ontwikkelingssamenwerking tussen Uganda en de EU, de VS en andere landen gebeurt in het kader van de vredesmissie van de Afrikaanse Unie in Somalië (Amisom);

X.  overwegende dat Uganda in de menselijkeontwikkelingsindex van de VN op de 159e plaats van de 189 staat, en dat het volgens Transparency International op de 137e plaats staat van in totaal 180 landen in de corruptieperceptie-index;

Y.  overwegende dat Uganda een van de strengste wetten tegen homoseksualiteit ter wereld heeft en dat discriminatie en geweld tegen LGBTQ+-personen blijven voorkomen;

Z.  overwegende dat Dominic Ongwen, voormalig militieleider en kindsoldaat uit Uganda, in een baanbrekend arrest van het Internationaal Strafhof van 4 februari 2021 schuldig is bevonden aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, en dat hij is veroordeeld voor 61 afzonderlijke aanklachten van moord, verkrachting, seksuele slavernij, ontvoering en foltering, die hij heeft gepleegd als bevelhebber van het Verzetsleger van de Heer (LRA), een gewelddadige sekte die van halverwege de jaren 1980 tot een paar jaar geleden een bloedige en gewelddadige strijd leverde in Uganda en zijn buurlanden;

1.  betreurt dat het verkiezingsproces niet democratisch en transparant is verlopen; veroordeelt het buitensporige gebruik van geweld door de politie en het leger tijdens de presidentsverkiezingen en hun toenemende inmenging in politieke processen; betreurt dat onafhankelijke lokale en internationale verkiezingswaarnemers geen toezicht mochten uitoefenen op de verkiezingen, waardoor deze niet aan internationaal erkende normen konden worden getoetst; wijst op het fundamentele belang van vrije en eerlijke verkiezingen, die een voorwaarde zijn voor duurzame ontwikkeling op lange termijn; prijst daarom de Ugandese bevolking, in het bijzonder de jongeren, voor hun moed en enthousiasme voor democratie die ze tijdens deze verkiezingscampagne aan de dag hebben gelegd;

2.  veroordeelt het geweld tegen en de voortdurende intimidatie en stelselmatige repressie van de leiders van de politieke oppositie in Uganda, evenals de onderdrukking van actoren uit het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers en de media, de verstoring van socialemediaplatforms en de internetblack-outs;

3.  dringt er daarom bij de regering op aan het aanhoudende gebruik van dodelijk en buitensporig geweld door de veiligheidstroepen een halt toe te roepen, evenals de willekeurige arrestatie en opsluiting van en aanvallen op politici uit de oppositie, hun aanhangers, demonstranten, mensenrechtenverdedigers en journalisten;

4.  roept de Ugandese regering op om voor alle slachtoffers gerechtigheid en verantwoording te waarborgen door onpartijdig, grondig en onafhankelijk onderzoek te voeren naar de schietpartijen en het geweld door de veiligheidstroepen, en dringt er verder bij de Ugandese rechterlijke macht op aan om het bestaande wetgevingskader op objectieve en onafhankelijke wijze toe te passen en de beschikbare feiten en bewijzen volledig in aanmerking te nemen; roept de Ugandese autoriteiten op om onmiddellijk van start te gaan met een onafhankelijk onderzoek naar de tragische gebeurtenissen van 18 en 19 november 2020, waarbij ten minste 54 mensen onnodig om het leven zijn gekomen door toedoen van de politie na de arrestatie van Bobi Wine, en waarbij nog honderden anderen gewond raakten – hetgeen president Museveni zelf heeft erkend – en om de verantwoordelijken ter verantwoording te roepen;

5.  benadrukt dat beroepen tegen en het aanvechten van verkiezingsuitslagen een fundamenteel kenmerk zijn van een geloofwaardig verkiezingsproces; verwacht dat alle problemen en klachten in verband met de verkiezingen op onafhankelijke en transparante wijze worden aangepakt, waarbij gebruik moet worden gemaakt van de beschikbare grondwettelijke en wettelijke middelen;

6.  roept de regering op om diegenen die zijn gearresteerd en opgesloten louter omdat ze aan een vreedzame politieke bijeenkomst hebben deelgenomen of omdat ze hun recht op vrijheid van meningsuiting en vereniging hebben uitgeoefend – waaronder Nicholas Opiyo, die in 2016 een Sacharovbeurs heeft gekregen van het Europees Parlement – onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten of om alle aanklachten tegen hen te laten vallen; herinnert de Ugandese regering eraan dat ze de vrijheid van meningsuiting en het recht op vreedzame en veilige vergadering, met inbegrip van het vrije verkeer van alle politieke spelers en hun aanhangers, moet eerbiedigen en veroordeelt de huidige repressie van het maatschappelijk middenveld; dringt er bij de regering op aan te waarborgen dat het recht van de heer Opiyo op een behoorlijke rechtsgang en een eerlijk proces volgens de hoogste normen wordt geëerbiedigd;

7.  herinnert de Ugandese autoriteiten aan hun verplichting om de grondrechten – met inbegrip van de burger- en politieke rechten van de burgers van het land –, de eerlijke vertegenwoordiging ongeacht etnische achtergrond, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering te waarborgen, te beschermen en te bevorderen en om de cruciale rol van de politieke oppositie, het maatschappelijk middenveld, journalisten en de media in het land te bevestigen; dringt er bij de autoriteiten op aan alle mogelijke beperkingen van het recht van mensen op vrijheid van vreedzame vergadering, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging op te heffen;

8.  herinnert de Ugandese regering aan het belang van de vrijheid van meningsuiting en de rol van vrije, pluralistische media in een democratische samenleving; merkt bezorgd op dat journalisten die verslag uitbrachten over de verkiezingen routinematig te maken kregen met intimidatie en geweld; verwacht dat de Ugandese autoriteiten een omgeving creëren waarin journalisten ongehinderd hun werk kunnen doen;

9.  verzoekt de Ugandese autoriteiten om te zorgen voor veilige en onbeperkte internettoegang voor iedereen, waaronder tot sociale media en online berichtenplatforms, aangezien het nalaten daarvan een ernstige belemmering vormt voor de vrijheid van informatie, waaronder de mediavrijheid;

10.  spoort de Ugandese autoriteiten aan om te stoppen met de willekeurige opschorting van de activiteiten van het maatschappelijk middenveld, de arrestatie van activisten uit het maatschappelijk middenveld en de bevriezing van hun financiële middelen; veroordeelt in dit opzicht met klem de pogingen om de financiering van het maatschappelijk middenveld te beperken, met name via het bevel van president Museveni tot opschorting van de Democratic Governance Facility (DGF), een gepoold fonds ter waarde van miljoenen euro’s dat door de EU en nationale ontwikkelingspartners werd gecoördineerd om groepen te ondersteunen die in Uganda werkzaam zijn op het gebied van de bevordering van de mensenrechten, de verdieping van de democratie en de verbetering van de verantwoordingsplicht;

11.  verwacht dat de Ugandese regering er onmiddellijk mee ophoudt de COVID-19-pandemie te gebruiken als voorwendsel om wetten en beleid die in strijd zijn met het internationaal recht in te voeren en om mensenrechtenwaarborgen terug te draaien, met inbegrip van ongeoorloofde beperkingen van het recht op vreedzame vergadering en de vrijheid van meningsuiting, waarvan met name LGTBTQ+-personen het doelwit zijn; spoort de Ugandese autoriteiten aan om de rechten en waardigheid van hun bevolking te eerbiedigen en de uitoefening van noodbevoegdheden strikt te beperken tot het beschermen van de volksgezondheid;

12.  uit scherpe kritiek op de keiharde wetten van Uganda tegen homoseksualiteit en roept op tot een dringende herziening van die wetten, in combinatie met een strategie om de discriminatie van en het geweld tegen LGBTQ+-personen te bestrijden;

13.  dringt er bij de EU-delegatie in Uganda op aan om de situatie van LGBTQ+-personen op de voet te blijven volgen en organisaties uit het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers en LGBTQ+-personen ter plaatse actief te steunen;

14.  wijst op de toezegging en de bereidheid van de EU om samen te werken met de Ugandese autoriteiten en hen bij te staan bij de broodnodige democratische en bestuurlijke hervormingen; benadrukt echter dat het succes van deze samenwerking grotendeels afhangt van de bereidheid van Uganda om die hervormingen daadwerkelijk door te voeren; herinnert er in dit verband aan dat het stelselmatige gebruik van onderdrukking en geweld door de staat wezenlijke gevolgen zou kunnen hebben voor de toekomstige betrekkingen van de EU met Uganda; dringt er bij de EU op aan gebruik te maken van de politieke druk die zij kan uitoefenen via de ontwikkelingshulpprogramma’s, en dan met name de programma’s voor begrotingsondersteuning, om de mensenrechten in Uganda te verdedigen en te bevorderen;

15.  dringt erop aan dat de EU en andere internationale actoren hun geïntegreerde en gecoördineerde aanpak ten aanzien van Uganda handhaven en versterken, met inbegrip van de bevordering van goed bestuur, de democratie en de mensenrechten, en de versterking van het rechtsstelsel en de rechtsstaat, en spoort de EU en haar lidstaten aan om deze punten van zorg via openbare en diplomatieke kanalen aan te kaarten; herhaalt dat de sancties tegen personen en organisaties die verantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen in Uganda op EU-niveau moeten worden getroffen in het kader van het nieuwe EU-stelsel van sancties voor mensenrechtenschendingen, de zogeheten EU-Magnitsky-wet;

16.  raadt aan om het toezicht op het fiscaal beheer en de fiscale transparantie in Uganda op te schroeven; spoort de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden aan om systematische evaluaties te blijven uitvoeren van de EU-programma’s voor begrotingssteun waarbij het risico bestaat dat de middelen door de Ugandese autoriteiten worden gebruikt voor activiteiten die mensenrechtenschendingen in de hand kunnen werken en activisten kunnen treffen;

17.  is ingenomen met het arrest in de zaak tegen Dominic Ongwen, voormalig bevelhebber van de LRA, die door het Internationaal Strafhof schuldig is bevonden aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, en beschouwt dit als een belangrijke stap in de richting van rechtvaardigheid en verantwoording voor de gruweldaden die de LRA heeft gepleegd;

18.  blijft bezorgd over de algemene veiligheidssituatie in de regio en wijst in dit opzicht op de belangrijke werkzaamheden van Amisom; benadrukt dat de langetermijndoelstellingen van Amisom alleen kunnen worden verwezenlijkt als alle betrokkenen het goede voorbeeld geven wat de eerbiediging van de rechtsstaat, de grondrechten en de democratische beginselen betreft;

19.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de president van de Republiek Uganda, de voorzitter van het Ugandese parlement en de Afrikaanse Unie en haar instellingen.

(1) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.


25 jaar na de Verklaring en het Actieplatform van Beijing: uitdagingen in het verschiet voor vrouwenrechten
PDF 191kWORD 60k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 februari 2021 over de uitdagingen met betrekking tot vrouwenrechten in Europa: meer dan 25 jaar na de verklaring en het actieprogramma van Peking (2021/2509(RSP))
P9_TA(2021)0058B9-0114/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking van 15 september 1995 en de uitkomsten van de herzieningsconferenties ervan,

–  gezien de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de Europese pijler van sociale rechten, en met name de beginselen 2, 3, 9 en 15,

–  gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, het beginsel dat niemand mag achterblijven, en met name doelstelling 1, waarmee wordt gestreefd naar de uitbanning van armoede, doelstelling 3, waarmee wordt beoogd te garanderen dat mensen een gezond leven kunnen leiden, doelstelling 5, waarmee wordt gestreefd naar gendergelijkheid en betere leefomstandigheden voor vrouwen, doelstelling 8, waarmee wordt gestreefd naar duurzame en economische groei, en doelstelling 13, waarmee wordt beoogd urgente maatregelen te treffen om klimaatverandering en de effecten ervan te bestrijden,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), dat op 1 augustus 2014 in werking is getreden,

–  gezien het verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende gelijke beloning (nr. 100) uit 1951, het IAO-verdrag betreffende geweld en intimidatie (nr. 190) uit 2019 en het IAO-verdrag betreffende huishoudelijk personeel (nr. 189) van 2013,

–  gezien de publicatie “Regional review of progress: regional synthesis” van de Economische Commissie van de VN voor Europa van 20 augustus 2019,

–  gezien het verslag van UN Women getiteld “Gender Equality: Women’s rights in review 25 years after Beijing” van 5 maart 2020,

–  gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN aan de Commissie voor de Status van de Vrouw, 64e vergadering, getiteld “Review and appraisal of the implementation of the Beijing Declaration and Platform for Action and the outcomes of the twenty-third special session of the General Assembly” van 13 december 2019,

–  gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN aan de Commissie voor de Status van de Vrouw, 65e vergadering, getiteld “Women’s full and effective participation in decision making in public life, as well as the elimination of violence, for achieving gender equality and the empowerment of all women and girls” van 21 december 2020,

–  gezien de beleidsnota van de secretaris-generaal van de VN getiteld “The Impact of COVID-19 on Women” van 9 april 2020,

–  gezien het verslag van UN Women van 2 september 2020 getiteld “From Insights to Action: Gender Equality in the Wake of COVID-19”,

–  gezien het verslag van EIGE van 5 maart 2020 getiteld “Beijing +25: the fifth review of the implementation of the Beijing Platform for Action in the EU Member States”,

–  gezien de studie van de EPRS getiteld “Beijing Platform for Action, 25-year review and future priorities” (Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, Europees Parlement, 2020),

–  gezien het verslag van het Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA) van 27 april 2020 getiteld “Impact of the COVID-19 Pandemic on Family Planning and Ending Gender-based Violence, Female Genital Mutilation and Child Marriage”,

–  gezien de verklaring van UNFPA van 28 april 2020 getiteld “Millions more cases of violence, child marriage, female genital mutilation, unintended pregnancy expected due to the COVID-19 pandemic”,

–  “gezien de conclusies van de Raad van 9-10 december 2019 “Gendergelijke economieën in de EU: volgende stappen”,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 25 november 2020 over het EU-genderactieplan (GAP III),

–  gezien zijn resolutie van 13 februari 2020 over de EU-prioriteiten voor de 64e vergadering van de Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw(1),

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de EU-strategie voor gendergelijkheid(2) en de strategie inzake gendergelijkheid 2020-2025 van de Europese Commissie,

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis(3),

–  gezien zijn resolutie van 26 november 2020 over de feitelijke nietigverklaring van het recht op abortus in Polen(4),

–  gezien zijn resolutie van 30 januari 2020 over de loonkloof tussen mannen en vrouwen(5),

–  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2020 over gendergelijkheid in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU(6),

–  gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over de noodzaak van een specifieke Raadsformatie voor gendergelijkheid(7),

–  gezien zijn resolutie van 13 februari 2019 over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU(8),

–  gezien zijn resolutie van 13 maart 2012 over vrouwen in politieke besluitvorming – kwaliteit en gelijkheid(9),

–  gezien het meerjarig financieel kader van de EU voor 2021-2027 en de hierin opgenomen horizontale prioriteit van gendermainstreaming,

–  gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat 189 overheden van over de hele wereld, waaronder de Europese Unie en haar lidstaten, zich er tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie in Peking in 1995 toe hebben verbonden toe te werken naar gendergelijkheid en de positie van alle vrouwen en meisjes te versterken;

B.  overwegende dat de verklaring en het actieprogramma van Peking (BPfA) die werden aangenomen tijdens deze conferentie, de meest alomvattende wereldwijde agenda vormen voor de bevordering van gendergelijkheid en worden beschouwd als het internationale “handvest” voor vrouwen, waarin wordt bepaald dat vrouwenrechten mensenrechten zijn en een visie wordt geformuleerd van gelijke rechten, vrijheid en kansen voor alle vrouwen in de wereld, een visie die in 2015 opnieuw werd bevestigd met de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling in het kader waarvan doelstellingen en concrete maatregelen werden geformuleerd met betrekking tot een reeks kwesties die relevant zijn voor vrouwen en meisjes;

C.  overwegende dat de situatie van vrouwen en meisjes, met name in Europa, sinds de goedkeuring van het actieprogramma van Peking in 1995 is verbeterd, maar dat de algehele vooruitgang onaanvaardbaar traag is geweest en dat het risico bestaat dat verworvenheden die veel moeite hebben gekost, weer worden teruggedraaid;

D.  overwegende dat het Generation Equality Forum wegens de COVID-19-pandemie is verplaatst naar de eerste helft van 2021;

E.  overwegende dat er 25 jaar zijn verstreken sinds de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD) in Caïro, waar 179 overheden het ICPD-actieprogramma goedkeurden en in een internationaal kader toezegden zich in te zullen zetten voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, in overeenstemming met het actieprogramma van Peking;

F.  overwegende dat het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen iets meer dan veertig jaar geleden in werking trad en door alle EU-lidstaten is geratificeerd, maar dat er volgens EIGE toch maar mondjesmaat vooruitgang is geboekt met de gelijkheid tussen mannen en vrouwen;

G.  overwegende dat het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), het meest uitvoerige instrument ter bestrijding van geweld tegen vrouwen in Europa, tien jaar geleden werd opengesteld voor ondertekening, maar dat het nog niet door alle EU-lidstaten is geratificeerd en dat de EU er nog geen partij bij is;

H.  overwegende dat het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa in 2021 zijn tienjarige jubileum viert;

I.  overwegende dat schadelijke structuren en stereotypen die ongelijkheid in stand houden, moeten worden ontmanteld teneinde stappen voorwaarts te kunnen maken met gendergelijkheid; overwegende dat de baten van gendergelijkheid niet alleen gunstig zijn voor de samenleving in brede zin, maar gendergelijkheid ook een doel op zich is;

J.  overwegende dat genderongelijkheid tot uiting komt in alle aspecten van de arbeidsmarkt, waaronder verschillen in werkgelegenheid, beloning, pensioen en zorg, een gebrekkige toegang tot sociale diensten en sociale bescherming, steeds onzekerdere banen en een hoger risico voor vrouwen om in armoede terecht te komen;

K.  overwegende dat is aangetoond dat de financiële crisis en de nasleep ervan schadelijke gevolgen hebben gehad voor vrouwen, vrouwenrechten en gendergelijkheid en consequenties zullen hebben op de lange termijn; overwegende dat bij economische maatregelen in de periode na de COVID-19-crisis rekening moet worden gehouden met de genderdimensie en sociale gelijkheid;

L.  overwegende dat de COVID-19-crisis en de consequenties ervan een duidelijke gendercomponent hebben, aangezien zij andere gevolgen hebben gehad voor mannen en vrouwen en de bestaande ongelijkheid hebben verergerd; overwegende dat vrouwen onevenredig worden getroffen door de crisis, terwijl bij de reactie op de COVID-19-crisis nauwelijks rekening is gehouden met gender; overwegende dat deze effecten uiteenlopen van een zorgbarende toename van gendergerelateerd geweld en gendergerelateerde intimidatie tot onbetaalde en ongelijke zorg- en huishoudelijke taken, evenals beperkte toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en aanzienlijke economische en arbeidsgerelateerde gevolgen voor vrouwen, met name gezondheidswerkers en zorgverleners;

M.  overwegende dat sectoren en beroepen waarin vrouwen sterk vertegenwoordigd zijn (bijv. gezondheidszorg, zorg en nooddiensten, maatschappelijk werk, onderwijs, detailhandel, kassamedewerkers, schoonmakers enz.) en de informele economie bijzonder hard zijn getroffen door de pandemie; overwegende dat vrouwen die in de gezondheidszorg werken een grotere kans lopen om besmet te raken dan mannen omdat 76 % van het personeel in de gezondheidszorg vrouw is(10);

N.  overwegende dat vrouwen in mindere mate zijn betrokken bij besluitvorming wegens het bestaan van een glazen plafond; overwegende dat er in de meerderheid van de EU-lidstaten nog geen sprake is van een gelijke verdeling van macht tussen mannen en vrouwen in regeringskabinetten, parlementen, het openbaar bestuur, COVID-19-taskforces en de besturen van bedrijven;

O.  overwegende dat vrouwen te maken hebben met onderling verwante ongelijkheden en discriminatie, onder meer op grond van ras, etnische of sociale achtergrond, seksuele geaardheid, genderidentiteit en -uiting, godsdienst of overtuiging, verblijfsstatus en handicap, en dat moet worden getracht alle vormen van discriminatie aan te pakken teneinde gendergelijkheid voor alle vrouwen te bewerkstelligen; overwegende dat de intersectionele benadering van EU-beleid moet worden versterkt om aandacht te besteden aan de institutionele, structurele en historische dimensie van discriminatie; overwegende dat door toepassing van intersectionele analyses niet alleen inzicht kan worden verkregen in structurele belemmeringen, maar ook bewijs wordt verzameld voor benchmarks en de weg wordt vrijgemaakt voor strategisch en doeltreffend beleid om systemische discriminatie, uitsluiting en sociale ongelijkheden te bestrijden;

P.  overwegende dat vrouwen vaker werkloos raken of een onzekere arbeidssituatie hebben (bijvoorbeeld door hun arbeidscontracten) waardoor arbeidsonzekerheid ontstaat; overwegende dat de meerderheid van het personeel in de zorg vrouw is (76 %)(11) en hun beloning en arbeidsvoorwaarden vaak precair zijn; overwegende dat vrouwen de meerderheid vormen van gebruikers en aanbieders van diensten in de sociale sector en dat een gebrekkige verlening van dergelijke diensten het vrouwen derhalve belemmert volledig deel te nemen aan de arbeidsmarkt, waardoor genderblindheid ontstaat bij de planning, begroting en verlening van diensten in de sociale sector;

Q.  overwegende dat de genderloonkloof in Europa nog steeds 14 % bedraagt(12) en wereldwijd 20 %(13), en dat de genderpensioenkloof in sommige EU-lidstaten maar liefst 40 % bedraagt; overwegende dat de genderloonkloof leidt tot een pensioenkloof die op zijn beurt weer resulteert in een hogere kans op armoede en uitsluiting, met name onder oudere en alleenstaande vrouwen; overwegende dat zowel de loonkloof als de onzekerheid rechtstreeks van invloed is op toekomstige pensioenen;

R.  overwegende dat de ongelijke verdeling van onbetaalde zorg- en huishoudelijke taken de participatie van vrouwen in de economie ernstig beperkt; overwegende dat de onbetaalde zorgtaken die vrouwen tijdens de COVID-19-crisis op zich hebben genomen, samenlevingen grotendeels draaiende hebben gehouden, maar dat in Europa 7,7 miljoen vrouwen wegens hun zorgtaken niet actief zijn op de arbeidsmarkt, ten opzichte van 450 000 mannen(14); overwegende dat de kenmerken van de dienstverbanden die vrouwen als gevolg van hun onbetaalde zorgtaken hebben (bijv. deeltijdwerk), een aanzienlijke bijdrage leveren aan de genderloonkloof; overwegende dat vrouwen vaker dan mannen langdurig meerdere dagen per week of elke dag informele zorgtaken op zich nemen en dat in totaal 62 % van de personen die in de EU langdurige informele zorg verlenen, vrouw is(15);

S.  overwegende dat 35 % van de vrouwen wereldwijd te maken heeft gehad met fysiek en/of seksueel geweld binnen een relatie of seksueel geweld door iemand anders dan de partner; overwegende dat het geweld binnen relaties tijdens de COVID-19-pandemie dramatisch is gestegen, een fenomeen dat door de VN “de schaduwpandemie” wordt genoemd, met een stijging van 60 % van het aantal noodoproepen van vrouwen die het slachtoffer werden van geweld door hun levenspartner in Europese lidstaten van de Wereldgezondheidsorganisatie(16);

T.  overwegende dat vrouwen kwetsbaarder zijn voor de consequenties van klimaatverandering(17); overwegende dat vrouwen in hun gedrag meer rekening houden met het klimaat dan mannen, maar vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in functies waarin besluiten worden genomen met betrekking tot de klimaatcrisis, en dat wereldwijd slechts 32 % van de werknemers in de sector hernieuwbare energie vrouw is(18);

U.  overwegende dat er sprake is van een genderkloof in alle domeinen van de digitale technologie, met name op het gebied van innovatieve technologieën als AI en cyberbeveiliging; overwegende dat genderstereotypen, culturele ontmoediging en een gebrek aan bewustzijn omtrent en bevordering van vrouwelijke rolmodellen de mogelijkheden voor vrouwen en meisjes om een STEM-opleiding te volgen of een STEM-loopbaan na te streven, in de weg staan;

V.  overwegende dat is in bepaalde lidstaten sprake is van een zichtbare achteruitgang en dat het risico bestaat dat gendergelijkheid nog lager op de agenda van lidstaten komt te staan;

1.  betreurt dat wereldleiders uit honderd landen tijdens de bijeenkomst op hoog niveau “Accelerating the achievement of gender equality and the empowerment of all women and girls” die op 1 oktober 2020 werd gehouden tijdens de algemene vergadering van de VN ter ere van het jubileum van de Verklaring van Peking, erkenden dat de algehele vorderingen die zijn gemaakt op het gebied van vrouwenrechten, ver achterblijven bij de toezeggingen die in 1995 in Peking werden gedaan;

2.  benadrukt dat uit het verslag van UN Women getiteld “Gender equality: Women’s rights in review 25 years after Beijing”(19) blijkt dat de vorderingen met betrekking tot gendergelijkheid haperen en dat verworvenheden die met veel moeite zijn behaald, wereldwijd ongedaan worden gemaakt;

3.  merkt bezorgd op dat in de vijfde evaluatie van de BPfA, die in 2020 door EIGE werd gepubliceerd, werd beklemtoond dat geen enkele Europese lidstaat de doelstellingen heeft behaald die werden geformuleerd tijdens de bijeenkomst in Peking in 1995; betreurt dat uit de gendergelijkheidsindex van EIGE uit 2020 blijkt dat de vorderingen met betrekking tot gelijkheid tussen mannen en vrouwen zijn gestagneerd en dat de inspanningen om de gendergelijkheid te verbeteren, wel enige resultaten hebben opgeleverd, maar dat in de EU op alle BPfA-terreinen nog steeds sprake is van ongelijkheid en genderkloven;

4.  benadrukt dat vrouwen en meisjes onevenredig worden getroffen door de sociale en economische gevolgen van COVID-19, waardoor de reeds bestaande genderongelijkheid erger wordt en het risico bestaat dat de tot nu toe geboekte vooruitgang weer ongedaan wordt gemaakt; benadrukt in dit opzicht dat de pandemie er volgens ramingen van UN Women(20) voor zal zorgen dat wereldwijd 47 miljoen meer vrouwen en meisjes onder de armoedegrens terechtkomen, waardoor het totale aantal op 435 miljoen komt, dat gendergerelateerd geweld exponentieel is toegenomen en dat vrouwen hun banen en inkomstenbronnen sneller kwijtraken omdat ze vaker werkzaam zijn in zwaar getroffen economische sectoren;

5.  erkent dat meer vrouwen worden gekozen voor en benoemd op posities waarin besluiten worden genomen, maar betreurt dat de vorderingen traag zijn en dat slechts in een paar EU-lidstaten gelijkheid is verwezenlijkt;

6.  herinnert aan zijn standpunt van 17 december 2020 en roept de Raad op een specifieke Raadsformatie inzake gendergelijkheid op te zetten om gemeenschappelijke en concrete maatregelen in te voeren om de uitdagingen op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid aan te gaan en te zorgen dat kwesties inzake gendergelijkheid op het hoogste politieke niveau worden besproken;

7.  betreurt dat gendermainstreaming niet systematisch wordt toegepast op alle beleidsterreinen en in alle financieringsprogramma’s van de EU; is ingenomen met de invoering van gendermainstreaming als horizontale prioriteit in het meerjarig financieel kader 2021-2027; verzoekt de Commissie systematische gendermainstreaming te waarborgen als centrale strategie voor de verwezenlijking van gendergelijkheid en, in overleg met deskundigen op het gebied van genderbudgettering, gendergevoelige begrotingen, praktijken en stappenplannen in te voeren teneinde te garanderen dat mannen en vrouwen in gelijke mate profiteren van overheidsuitgaven op alle begrotingsniveaus en dat het perspectief van vrouwen op alle terreinen wordt geïntegreerd, waarbij specifieke middelen moeten worden bestemd om aspecten van ongelijkheid, zoals geweld tegen vrouwen en meisjes, te bestrijden, onder meer bij de verdeling van middelen in het kader van het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden, dat is bedoeld voor de bevordering van gendergelijkheid;

8.  verzoekt de Commissie en de lidstaten concrete plannen en een reeks acties te ontwikkelen en uit te voeren, waarvoor toereikende middelen moeten worden gereserveerd, op basis van de twaalf aandachtsgebieden die worden genoemd in de BPfA, met name vrouwen en armoede, vrouwen en de economie, macht en besluitvorming, vrouwen en geweld, vrouwen en het milieu, en vrouwen en gezondheid, teneinde vrouwenrechten en de gendergelijkheidsagenda te bevorderen met het oog op het aankomende Generation Equality Forum;

9.  betreurt dat in bepaalde landen wordt overwogen stappen terug te zetten met betrekking tot het Verdrag van Istanbul, dat er sprake is van achteruitgang op het gebied van seksuele en reproductieve rechten en gezondheid, en dat lichamelijke integriteit en controle van de vruchtbaarheid in de afgelopen jaren meer onder druk zijn komen te staan; veroordeelt met klem het arrest van het constitutionele hof dat in feite een verbod op abortus inhoudt, de hieruit voortvloeiende achteruitgang met betrekking tot de seksuele en reproductieve rechten en gezondheid van vrouwen in Polen en de ongerechtvaardigde, buitensporige beperking van de toegang tot abortus;

10.  herinnert eraan dat vrouwenrechten mensenrechten zijn en dat ze een onvervreemdbaar, integraal en onscheidbaar onderdeel vormen van de universele mensenrechten, zoals werd gesteld tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie;

11.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de verzameling van vergelijkbare, naar leeftijd, raciale en etnische herkomst en gender uitgesplitste gegevens te monitoren en verbeteren, teneinde betere kwantitatieve analyses mogelijk te maken en EU-beleid te ontwikkelen en uit te voeren waarin een duidelijker intersectioneel genderperspectief is geïntegreerd; onderstreept het belang van het EIGE, dat betrouwbare en toereikende, naar geslacht uitgesplitste gegevens aanlevert die kunnen worden gebruikt voor wetgevende analyses en besluiten, en onderstreept hoe belangrijk het is de financiering en de bevoegdheden van EIGE veilig te stellen en uit te breiden; dringt er ook bij het EIGE en alle andere relevante EU-instellingen en -agentschappen op aan nieuwe indicatoren, zoals armoede onder werkenden, gebrek aan vrije tijd en de waarde van zorgtaken, te ontwikkelen en integreren;

12.  herinnert eraan dat in er de Europese Unie 46 miljoen vrouwen en meisjes met een handicap wonen en dat de helft van de vrouwen met een handicap in de beroepsgeschikte leeftijd niet economisch actief is; wijst op de specifieke problemen waarmee vrouwen met een handicap te maken krijgen, en herinnert eraan dat het percentage vrouwen met een handicap dat lijdt onder materiële ontbering, in alle lidstaten hoog is; benadrukt derhalve nogmaals dat het nodig is genderaspecten verder te integreren in de aankomende strategie voor een gelijke behandeling van personen met een handicap voor 2021;

13.  verzoekt de Raad en dringt er bij de lidstaten op aan de antidiscriminatierichtlijn goed te keuren en uit te voeren en te garanderen dat de diverse en intersectionele vormen van discriminatie in alle EU-lidstaten worden uitgebannen;

Vrouwen en armoede

14.  benadrukt dat gender een doorslaggevende factor blijft in armoedetendensen in de EU en dat de uitsluitingspercentages en genderarmoedekloven dan wel aanzienlijk variëren tussen landen, maar dat 23,3 % van de vrouwen het risico loopt in armoede terecht te komen en dat dit percentage voor mannen 21,6 % bedraagt(21); benadrukt dat dit risico aanzienlijk toeneemt met de leeftijd en ook wordt beïnvloed door factoren als gezinssamenstelling, raciale of etnische herkomst, handicap en arbeidssituatie; beklemtoont dat de loon-, pensioen- en zorgkloven tussen mannen en vrouwen belangrijke factoren zijn die bijdragen tot de feminisering van armoede;

15.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de feminisering van armoede in al haar verschijningsvormen, met inbegrip van armoede onder ouderen, aan te pakken, in het bijzonder door, wat de beschikbaarheid van en toegang tot toereikende pensioenrechten betreft, rekening te houden met de factor “gender”, teneinde de genderpensioenkloof te dichten, en door de arbeidsvoorwaarden te verbeteren in sectoren en beroepen waarin vrouwen sterk oververtegenwoordigd zijn; wijst op het belang van het aanpakken van de maatschappelijke, economische en culturele onderwaardering van banen waarin vrouwen sterk oververtegenwoordigd zijn, alsook op het belang van het bestrijden van dergelijke stereotypen en van de oververtegenwoordiging van vrouwen in atypische vormen van werk;

16.  benadrukt dat het om de pensioenongelijkheden weg te nemen en de pensioenen in het algemeen te beschermen en te verhogen, absoluut noodzakelijk is dat socialezekerheidsstelsels deel blijven uitmaken van de publieke ruimte en blijven berusten op de beginselen van solidariteit en herverdeling, en dat er tot het uiterste moet worden gegaan om onzeker en niet-gereguleerd werk te bestrijden;

17.  verzoekt de Commissie een strategie voor armoedebestrijding te presenteren om de feminisering van armoede tegen te gaan, met bijzondere aandacht voor eenoudergezinnen die door vrouwen worden gerund; verzoekt de lidstaten specifieke sociale maatregelen te treffen om het risico van sociale uitsluiting en armoede met betrekking tot betaalbare huisvesting, vervoer en energie af te wenden;

18.  dringt er bij de lidstaten op aan specifieke maatregelen te treffen om het risico op armoede onder ouderen af te wenden en verzoekt de Commissie de genderdimensie van armoede op te nemen in haar kaders voor economische groei en sociaal beleid; is verheugd over de naar geslacht uitgesplitste indicatoren in het mechanisme voor toezicht op de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten; onderstreept dat het noodzakelijk is het genderperspectief te mainstreamen aan de hand van een intersectionele benadering in overeenstemming met beginselen 2 en 3 van de pijler, en pleit voor een betere onderlinge afstemming van de Europese pijler van sociale rechten en het Europees Semester; verzoekt de Commissie een gendergelijkheidsindex te ontwikkelen en in het Europees Semester op te nemen, voor het in kaart brengen van de “gendergevolgen” van macro-economische maatregelen, alsook van de groene en de digitale transitie;

19.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan vrouwen centraal te stellen in het herstel na de pandemie teneinde te voorkomen dat de vooruitgang die is geboekt met het dichten van de genderarmoedekloof, door de COVID-19-crisis wordt uitgehold;

Vrouwen en het milieu

20.  is verheugd dat de genderdimensie van klimaatverandering wordt onderkend in het Genderactieplan III en in de strategie inzake gendergelijkheid 2020-2025; benadrukt dat gendergelijkheid essentieel is voor het in goede banen leiden van de klimaatcrisis;

21.  benadrukt dat vrouwen sterke aanjagers van verandering zijn; verzoekt de EU en de lidstaten iets te doen aan de genderkloof in posities waarin besluiten worden genomen met betrekking tot klimaatactie, op elk niveau binnen de maatschappij;

22.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om gendergevoelige doelstellingen, streefwaarden en indicatoren te ontwikkelen en bevorderen, en ook naar gender uitgesplitste gegevens te verzamelen bij het plannen, uitvoeren, monitoren en evalueren van beleid, programma’s en projecten op het gebied van klimaatverandering, en knooppunten voor gender en klimaatverandering op te zetten bij overheidsinstanties;

Vrouwen en de economie en vrouwen, macht en besluitvorming

23.  onderstreept hoe belangrijk het is dat vrouwen op gelijke voet met mannen volledig worden geïntegreerd in alle sferen van de maatschappij en de economie, en dat actief een vanuit genderperspectief evenwichtige vertegenwoordiging op alle niveaus van besluitvorming wordt bevorderd; verzoekt de Commissie in dit opzicht de richtlijn vrouwelijke bestuurders in de Europese Raad te deblokkeren;

24.  verzoekt de EU doelstellingen, actieplannen, tijdschema’s en tijdelijke speciale maatregelen vast te stellen om gendergelijkheid te bewerkstelligen en toe te werken naar een meer evenwichtige vertegenwoordiging in alle uitvoerende-, wetgevende en bestuurlijke posities;

25.  beklemtoont dat de volledige integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt en de bevordering van ondernemerschap onder vrouwen cruciale factoren zijn voor de verwezenlijking van inclusieve economische groei op de lange termijn, het bestrijden van ongelijkheid en het bevorderen van de economische onafhankelijkheid van vrouwen;

26.  verzoekt de EU haar inspanningen om de genderloonkloof te dichten, te intensiveren en het beginsel van gelijke beloning af te dwingen door wetgeving goed te keuren voor meer transparantie omtrent beloning, met inbegrip van verplichte maatregelen voor alle bedrijven; betreurt dat het voorstel van de Commissie voor bindende maatregelen inzake transparantie omtrent beloning niet zoals gepland is ingevoerd;

27.  is ingenomen met de inzet van de Commissie om toezicht te houden op de omzetting vóór 2022 van de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven in de nationale wetgeving en de volledige uitvoering ervan door de lidstaten te garanderen, in overleg met vrouwenrechten- en maatschappelijke organisaties; verzoekt de lidstaten voorts verder te gaan dan de in de richtlijn vastgestelde minimumnormen; ziet de uitbreiding van de bepalingen met betrekking tot verlof, zodat deze ook van toepassing zijn op de langdurige zorg voor familieleden met een handicap en ouderen, als een goed begin, en verzoekt de Commissie te overwegen deze bepalingen verder uit te breiden, zodat kan worden voorkomen dat mensen, met name vrouwen, de arbeidsmarkt verlaten;

28.  onderstreept dat veranderingen in de arbeidsomstandigheden, zoals telewerken, tot gevolg kunnen hebben dat het lastiger is voor mensen om werk en privé te scheiden en kunnen leiden tot een hogere werklast, hetgeen met name geldt voor vrouwen, omdat zij traditioneel het huishouden en de zorg voor het gezin voor hun rekening nemen;

29.  verzoekt de Commissie met een voorstel te komen op basis van een holistische benadering van zorg in alle levensfasen, met inachtneming van de behoeften van mantelzorgers en de personen die zorg krijgen, waarin minimumnormen en kwaliteitsrichtsnoeren worden opgenomen voor zorg gedurende de volledige levenscyclus, waaronder voor kinderen, ouderen en personen met langdurige zorgbehoeften;

30.  verzoekt de Commissie de participatie van vrouwen in de arbeidsmarkt te evalueren en een betekenisvolle participatie van vrouwen te waarborgen in belangrijke besluitvormingsorganen en bij de ontwikkeling van gendergevoelige herstel- en economische stimuleringspakketten in het kader van het MFK en het NextGenerationEU-herstelplan; merkt op dat de COVID-19-crisis met name gevolgen heeft voor vrouwen op de arbeidsmarkt, aangezien de werkloosheid onder vrouwen is gestegen; verzoekt de Commissie in dit opzicht specifieke maatregelen te nemen om iets te doen aan de werkgelegenheidskloof tussen mannen en vrouwen door middel van een gerichte verdeling van middelen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht, waarbij de EU-lidstaten moeten aantonen dat zij concrete acties nemen om iets te doen aan de werkloosheid en armoede onder vrouwen en het toegenomen geweld tegen vrouwen en meisjes, aangezien dit obstakels zijn die de volledige participatie van vrouwen in alle levenssferen, waaronder de arbeidsmarkt, belemmeren;

31.  benadrukt dat de rechten van vrouwelijk huishoudelijk personeel op fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en gelijkwaardige sociale bescherming moeten worden gegarandeerd door de ratificatie en uitvoering te waarborgen van IAO-verdrag nr. 189 inzake fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel;

32.  merkt bezorgd op dat slechts 18 %(22) van de 8 miljoen ICT-specialisten in de EU vrouw is en dat het risico bestaat dat vrouwen verder worden uitgesloten van de digitale agenda van de EU; dringt er bij de Commissie op aan het beleid voor de bevordering van een hogere participatie van vrouwen in STEM-loopbanen en -studies te versterken, en benadrukt dat vrouwen moeten worden geïntegreerd en vertegenwoordigd in opkomende economische sectoren die belangrijk zijn voor duurzame ontwikkeling, waaronder ICT, digitale technologie en artificiële intelligentie;

33.  verzoekt de Europese instellingen bindende maatregelen als quota in te voeren om gendergelijkheid te waarborgen in gekozen organen, en verzoekt de lidstaten een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen te garanderen in het Europees Parlement en in nationale parlementen; pleit ook voor strategieën om een betekenisvolle vertegenwoordiging van vrouwen met diverse achtergronden te garanderen in functies met besluitvormingsbevoegdheden bij de Europese instellingen;

Vrouwen en geweld: seksueel geweld uitbannen

34.  is verheugd dat de Commissie zich er in de strategie inzake gendergelijkheid toe verbonden heeft gendergerelateerd geweld te bestrijden; dringt nogmaals aan op de voltooiing van de ratificatie door de EU van het Verdrag van Istanbul op basis van een brede toetreding en verzoekt de Commissie ervoor te pleiten dat alle lidstaten het verdrag ratificeren en uitvoeren; verzoekt de lidstaten rekening te houden met de aanbevelingen van GREVIO en hun wetgeving te verbeteren zodat deze meer in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag van Istanbul, teneinde een passende uitvoering en handhaving van het verdrag te garanderen;

35.  is ingenomen met het initiatief om de criminaliteitsgebieden uit te breiden zodat specifieke vormen van gendergerelateerd geweld in overeenstemming met artikel 83, lid 1, VWEU, hier ook onder vallen, en verzoekt de Commissie vervolgens met een voorstel te komen voor een holistische, op het slachtoffer gerichte EU-richtlijn om alle vormen van gendergerelateerd geweld te voorkomen en bestrijden; herinnert eraan dat dergelijke nieuwe wetgevingsmaatregelen hoe dan ook een aanvulling moeten vormen op de ratificatie van het Verdrag van Istanbul;

36.  verzoekt de EU urgent iets te doen aan het toenemende gendergerelateerde geweld tijdens de COVID-19-pandemie; verzoekt de Commissie in dit opzicht een EU-protocol inzake gendergerelateerd geweld in tijden van crisis te ontwikkelen en diensten voor de bescherming van slachtoffers, zoals hulplijnen, veilige opvang en gezondheidsdiensten, in de lidstaten als “essentiële diensten” aan te merken, teneinde gendergerelateerd geweld te voorkomen en slachtoffers van huiselijk geweld tijdens crises als de COVID-19-pandemie te ondersteunen; wijst bezorgd op het gebrek aan beschikbare gegevens over geweld tegen vrouwen en meisjes, aan de hand waarvan de toename van het aantal gevallen tijdens de COVID-19-pandemie zou kunnen worden geregistreerd;

37.  onderstreept de rol van onderwijs en pleit voor het tegengaan van genderstereotypen die gendergerelateerd geweld in de hand werken; verzoekt de EU te garanderen dat alle openbare EU-instellingen een gedragscode hebben en naleven op grond waarvan geen enkele vorm van geweld, discriminatie of misbruik wordt getolereerd, evenals interne mechanismen voor meldingen en klachten;

38.  beklemtoont hoe belangrijk het is om naar gender en leeftijd uitgesplitste gegevens te verzamelen en organiseren over alle vormen van gendergerelateerd geweld in de lidstaten; is verheugd over de aankondiging van een nieuwe enquête van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor de hele EU over de wijdverbreidheid en dynamiek van alle vormen van geweld tegen vrouwen;

39.  verzoekt de lidstaten en de Commissie specifieke maatregelen vast te stellen om cybergeweld, met inbegrip van online-intimidatie, cyberpesten en vrouwonvriendelijke haatzaaiende uitlatingen, uit te bannen, aangezien vrouwen en meisjes hiervan onevenredig vaak het slachtoffer worden, en de toename van deze vormen van gendergerelateerd geweld tijdens de COVID-19-pandemie specifiek aan te pakken; verzoekt de Commissie relevante regelgeving en andere mogelijke acties voor te stellen om haatzaaiende uitlatingen en online-intimidatie uit te bannen;

40.  verzoekt de lidstaten per ommegaande het onlangs goedgekeurde IAO-verdrag nr. 190 inzake het uitbannen van geweld en intimidatie op het werk te ratificeren en uit te voeren;

41.  verzoekt de lidstaten Richtlijn 2011/36/EU(23) inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan doeltreffend toe te passen en specifieke maatregelen te treffen teneinde geweld tegen vrouwen en genderongelijkheid, de onderliggende oorzaken van mensenhandel, aan te pakken; verzoekt de Commissie de richtlijn op basis van een grondige effectbeoordeling te herzien, teneinde betere maatregelen te nemen voor de preventie en vervolging van alle vormen van mensenhandel, met name seksuele uitbuiting, aangezien dit de meest voorkomende en gemelde vorm van mensenhandel is en 92 % van de verhandelde vrouwen en meisjes in Europa er slachtoffer van wordt; verzoekt de Commissie verder de richtlijn te wijzigen met als doel te garanderen dat lidstaten het bewuste gebruik van alle diensten die worden verleend door slachtoffers van mensenhandel, expliciet strafbaar te stellen;

Vrouwen en gezondheid

42.  herinnert eraan dat universele toegang tot gezondheidszorg een mensenrecht is dat alleen kan worden gegarandeerd aan de hand van een gezondheidszorgstelsel dat universeel en voor alle personen, ongeacht hun sociale en economische achtergrond, toegankelijk is; verzoekt de EU en haar lidstaten een toereikende levering van diensten van de gezondheidszorg te waarborgen en gelijke toegang te garanderen;

43.  dringt er bij de lidstaten op aan te investeren in robuuste en veerkrachtige openbare gezondheidszorgstelsels en te garanderen dat werknemers in de gezondheidszorg, waarvan de meerderheid over het algemeen vrouw is en slechter betaalde functies bekleedt, een eerlijke vergoeding ontvangen en onder fatsoenlijke omstandigheden werken;

44.  pleit voor een universele eerbiediging van en toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, zoals overeengekomen in het actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling en de BPfA;

45.  benadrukt dat toegang tot gezinsplanning, gezondheidszorg voor moeders, en veilige en legale hulpverlening bij abortus belangrijk zijn om vrouwenrechten te garanderen en levens te redden;

46.  verzoekt de lidstaten te zorgen voor alomvattende seksuele voorlichting en voorlichting over relaties voor jongeren en voor toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg, met inbegrip van anticonceptie, gezinsplanning en veilige en legale abortus;

47.  wijst erop hoe belangrijk het is dat beter rekening wordt gehouden met genderaspecten bij medische diagnoses en het plannen van behandelingen teneinde een passende, kwalitatief hoogwaardige behandeling voor iedereen te garanderen; benadrukt dat ziekten en onderliggende aandoeningen bij vrouwen nog steeds te weinig worden gediagnosticeerd, behandeld en bestudeerd;

In de aanloop naar het Generation Equality Forum

48.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich meer in te spannen om de Agenda 2030 en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), met name SDG 3 en SDG 5, uit te voeren teneinde ervoor te zorgen dat vrouwen en meisjes nooit te maken krijgen met discriminatie, geweld of uitsluiting, en toegang hebben tot gezondheid, voeding, onderwijs en werk;

49.  herinnert eraan hoe belangrijk het is dat de EU zich inzet voor de BPfA en de herzieningsconferenties, en verzoekt de Commissie en de lidstaten hun overkoepelende toezeggingen op het gebied van gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen na te komen;

50.  is ingenomen met de participatie en het gezamenlijke leiderschap van de lidstaten en de Commissie in de actiecoalities;

51.  onderstreept hoe belangrijk het is dat het aankomende Generation Equality Forum ambitieuze resultaten oplevert, onder meer in de vorm van de goedkeuring van een reeks toekomstgerichte en ambitieuze toezeggingen en acties van de Commissie en de lidstaten, waarvoor middelen worden gereserveerd, ook in het kader van de actiecoalities;

52.  verzoekt de lidstaten en de Commissie jaarlijks monitoringactiviteiten uit te voeren en nationale rapporten op te stellen in het kader van het voortgangsrapport van de actiecoalities;

53.  dringt er bij de EU op aan de volledige betrokkenheid van het Parlement en zijn Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid te waarborgen bij het besluitvormingsproces met betrekking tot het standpunt van de Unie tijdens het Generation Equality Forum;

o
o   o

54.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en nationale parlementen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0039.
(2) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0025.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0024.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0336.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0025.
(6) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0286.
(7) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0379.
(8) PB C 449 van 23.12.2020, blz. 102.
(9) PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 11.
(10) EIGE, database met genderstatistieken, https://eige.europa.eu/covid-19-and-gender-equality/frontline-workers
(11) EIGE, “Frontline workers”, https://eige.europa.eu/covid-19-and-gender-equality/frontline-workers
(12) Peking-evaluatie EIGE http://appsso.eurostat.ec.europa.eu/nui/show.do?dataset=sdg_05_20&lang=en
(13) IAO, “Understanding the gender pay gap” https://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_dialogue/---act_emp/documents/publication/wcms_735949.pdf
(14) EIGE-studie, “Gender inequalities in care and consequences for the labour market”.
(15) EIGE-gendergelijkheidsindex 2019 https://eige.europa.eu/publications/gender-equality-index-2019-report/informal-care-older-people-people-disabilities-and-long-term-care-services
(16) British Medical Journal, “Covid-19: EU states report 60% rise in emergency calls about domestic violence”, 11 mei 2020, beschikbaar op: https://www.bmj.com/content/369/bmj.m1872 Verslag van de secretaris-generaal van de VN van juli 2020, “Intensification of efforts to eliminate all forms of violence against women and girls”: https://undocs.org/en/A/75/274
(17) EIGE, afdeling K – “Women and the environment: climate change is gendered”, 5 maart 2020, beschikbaar op: https://eige.europa.eu/publications/beijing-25-policy-brief-area-k-women-and-environment
(18) EPRS-briefing, “Beijing Platform for Action: 25 year review and future priorities”, 27 februari 2020, beschikbaar op: https://www.europarl.europa.eu/thinktank/en/document.html?reference=EPRS_BRI(2020)646194
(19) Verslag UN Women “Gender equality: Women’s rights in review 25 years after Beijing”, https://www.unwomen.org/en/digital-library/publications/2020/03/womens-rights-in-review
(20) Verslag UN Women, “Gender equality in the wake of COVID-19”, https://www.unwomen.org/en/digital-library/publications/2020/09/gender-equality-in-the-wake-of-covid-19
(21) In 2014 maakten meer dan 122 miljoen personen in de EU deel uit van huishoudens die konden worden aangemerkt als “arm”, hetgeen wil zeggen dat deze personen getroffen dreigden te worden door armoede of sociale uitsluiting (AROPE). Van deze 122 miljoen personen was 53 % vrouw en 47 % man. Verslag EIGE, “Poverty, gender and intersecting inequalities in the EU”, 2016 https://eige.europa.eu/publications/poverty-gender-and-intersecting-inequalities-in-the-eu
(22) “Women in Digital” (WiD) 2020-scorebord van de Commissie.
(23) Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

Juridische mededeling - Privacybeleid