Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (2020/2273(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “De EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640) en de resolutie van het Parlement van 15 januari 2020 over hetzelfde onderwerp(1),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381),
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 februari 2016 over het actieplan van de EU tegen de illegale handel in wilde dieren en planten (COM(2016)0087),
– gezien het verslag van de Commissie van 2 oktober 2015 over de tussentijdse evaluatie van de biodiversiteitsstrategie van de EU voor 2020 (COM(2015)0478),
– gezien de mededeling van de Commissie van 23 juli 2019 getiteld “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” (COM(2019)0352) en de resolutie van het Parlement van 16 september 2020 over maatregelen van de EU om de bossen wereldwijd te beschermen en te herstellen(2),
– gezien Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet”(3) en het voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad van 14 oktober 2020 betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (COM(2020)0652),
– gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie)(4),
– gezien het mondiaal evaluatieverslag over biodiversiteit en ecosysteemdiensten van het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) van 31 mei 2019,
– gezien het VN-verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) en de aankomende 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij dit verdrag (COP15),
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s),
– gezien de 5e Global Biodiversity Outlook van het secretariaat van het Verdrag inzake biologische diversiteit van 15 september 2020,
– gezien de verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC), in het bijzonder het speciaal verslag “The Ocean and Cryosphere in a Changing Climate” van 24 september 2019, het speciaal verslag “Climate Change and Land” van 8 augustus 2019 en het speciaal verslag “Global Warming of 1.5 °C” van 8 oktober 2018,
– gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites),
– gezien het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee,
– gezien het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging, het Verdrag voor de bescherming van de Zwarte Zee, het Verdrag van Helsinki ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan,
– gezien de verslagen van de speciale VN-rapporteur van 24 januari 2018 en 15 juli 2020 over mensenrechtenverplichtingen met betrekking tot het recht op een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu,
– gezien de “Leaders’ Pledge for Nature” van de Verenigde Naties van 28 september 2020, getiteld “United to Reverse Biodiversity Loss by 2030 for Sustainable Development”,
– gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap (EEA) van 4 december 2019 getiteld “Het milieu in Europa – Toestand en verkenningen 2020: kennis voor de transitie naar een duurzaam Europa”,
– gezien het verslag van het EEA van 19 oktober 2020 getiteld “State of Nature in the EU – Results from reporting under the nature directives 2013-2018”,
– gezien het verslag met wereldwijde vooruitzichten inzake hulpbronnen voor 2019 van het Internationale panel voor hulpbronnen van het Milieuprogramma van de VN,
– gezien het verslag van de IPBES-workshop over biodiversiteit en pandemieën van 29 oktober 2020,
– gezien het verslag van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) van 2020 getiteld “State of World Fisheries and Aquaculture”,
– gezien het “Science for policy”-verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie van 13 oktober 2020 getiteld “Mapping and Assessment of Ecosystems and their Services: An EU ecosystem assessment”,
– gezien de speciale verslagen van de Europese Rekenkamer van 5 februari 2020 getiteld “Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen: beperkte vooruitgang bij het meten en beperken van de risico’s”, van 5 juni 2020 getiteld “Biodiversiteit op landbouwgrond: met de bijdrage van het GLB is de achteruitgang niet tot staan gebracht”, van 9 juli 2020 getiteld “Bescherming van wilde bestuivers in de EU – de initiatieven van de Commissie hebben geen vruchten afgeworpen” en van 26 november 2020 getiteld “Het mariene milieu: de EU biedt brede, maar geen diepgaande bescherming”,
– gezien de briefing van het Europees Milieuagentschap van 6 oktober 2020 getiteld “Management effectiveness in the EU’s Natura 2000 network of protected areas”’,
– gezien de briefing van het Europees Milieuagentschap van 11 januari 2021 getiteld “Growth without economic growth”,
– gezien de uitkomst van de ad-hocgroep van technische deskundigen van het Biodiversiteitsverdrag (VBD) over risicobeoordeling van 15 april 2020,
– gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15)(5),
– gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu(6),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over het jaarlijks strategisch verslag over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)(7),
– gezien zijn resolutie van 22 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau(8),
– gezien zijn resolutie van 15 november 2017 over een actieplan voor de natuur, de mensen en de economie(9),
– gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over het besluit van Japan om in het seizoen 2015-2016 de walvisvangst te hervatten(10) en zijn resolutie van 12 september 2017 over de walvisvangst in Noorwegen(11),
– gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de strategie voor duurzaam gebruik van chemische stoffen(12),
– gezien zijn resolutie van 9 september 2020 over het Europees Jaar van groenere steden 2022(13),
– gezien artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie visserij,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0179/2021),
A. overwegende dat het Europees Parlement een noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu heeft afgekondigd en zich ertoe heeft verbonden de concrete maatregelen te nemen die nodig zijn om deze bedreiging te bestrijden en beperken voor het te laat is(14); overwegende dat verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering met elkaar samenhangen en elkaar onderling versterken(15), even grote bedreigingen voor ons leven en onze planeet vormen en als zodanig zo snel mogelijk gezamenlijk moeten worden aangepakt;
B. overwegende dat de natuur wordt aangetast op een tempo en schaal die we in de menselijke geschiedenis niet eerder hebben gezien; overwegende dat wereldwijd naar schatting één miljoen soorten met uitsterven bedreigd worden(16); overwegende dat slechts 23 % van de soorten en 16 % van de habitats die onder de Natura-richtlijnen van de EU vallen een gunstige status van instandhouding heeft(17);
C. overwegende dat met de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de aankomende internationale overeenkomst in het kader van het VBD wordt beoogd een Europese en internationale kaders voor biodiversiteit voor de periode tot 2030 vast te stellen;
D. overwegende dat 2021 een doorslaggevend jaar zal zijn voor de biodiversiteit en dat de COP15 een “Overeenkomst van Parijs-moment” moet worden voor biodiversiteit; overwegende dat de COP15 en de COP26 van het UNFCCC een unieke kans bieden om van een reactief model over te stappen op een proactief, op voorzorg gebaseerd model en eindelijk de ingrijpende veranderingen teweeg te brengen die nodig zijn;
E. overwegende dat de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 een van de belangrijkste initiatieven van de Europese Green Deal is; overwegende dat de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie, samen met andere beleidsinitiatieven, bepalend zijn voor de veranderingen waarmee de natuur wordt beschermd en habitats en soorten in stand worden gehouden;
F. overwegende dat de beschikbare gegevens erop lijken te wijzen dat het nog niet te laat is om de huidige dalende trend betreffende biodiversiteit een halt toe te roepen en om te buigen(18); overwegende dat dit wezenlijke veranderingen vergt;
G. overwegende dat de mens deel uitmaakt van de natuur en de natuur een intrinsieke waarde heeft; overwegende dat biodiversiteit een integraal deel van het werelderfgoed is;
H. overwegende dat soorten permanent uitsterven, wat een bedreiging vormt voor ecosystemen en de levering van ecosysteemdiensten, alsook voor het welzijn en voortbestaan van de mens; overwegende dat de Internationale Unie voor behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen (IUCN) alleen al in de afgelopen tien jaar 160 soorten uitgestorven heeft verklaard;
I. overwegende dat volgens IPBES de eigenschappen van 90 % van de grond in 2050 naar verwachting aanzienlijk zullen zijn veranderd en dat dit nu al voor 75 % van de grond geldt; overwegende dat 85 % van de wetlandgebieden al verloren zijn gegaan;
J. overwegende dat biodiversiteit cruciaal is voor de voedselzekerheid, het menselijk welzijn en ontwikkeling wereldwijd;
K. overwegende dat de EU de gelegenheid moet aangrijpen om de ervaringen die zijn opgedaan tijdens de COVID-19-pandemie te verwerken in haar beleid en doelstellingen;
L. overwegende dat 70 % van de opkomende ziekten en pandemieën van dierlijke oorsprong zijn(19); overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat praktijken die de biodiversiteit onder druk zetten, kunnen leiden tot toenemende risico’s voor de gezondheid van mens en dier;
M. overwegende dat de vernietiging van natuurlijke habitats en de handel in wilde dieren leidt tot een toename van contactzones tussen mensen en in het wild levende dieren, en in de toekomst in belangrijke mate zal bijdragen aan de opkomst en verspreiding van virusziekten(20);
N. overwegende dat biodiversiteit een positieve bijdrage levert aan de menselijke gezondheid; overwegende dat 80 % van de door mensen gebruikte geneesmiddelen van natuurlijke oorsprong zijn(21);
O. overwegende dat de EU over meer beschermde gebieden beschikt dan alle andere regio’s ter wereld(22); overwegende dat het huidige netwerk van wettelijk beschermde gebieden, met inbegrip van de gebieden die strikt worden beschermd, echter niet toereikend is om de biodiversiteit te waarborgen(23);
P. overwegende dat de EU nog steeds aanloopt tegen leemten in de uitvoering die een doelmatig beheer van het Natura 2000-netwerk in de weg staan;
Q. overwegende dat Natura 2000 bijdraagt tot de instandhouding van soorten, maar dat veel bedreigde soorten niet door dit netwerk worden beschermd(24);
R. overwegende dat Natura 2000 naar schatting 52 000 directe en indirecte arbeidsplaatsen oplevert op het gebied van natuurbescherming en dat 3,1 miljoen (een kwart) van de banen in de toeristische sector verband houden met beschermende gebieden(25); overwegende dat met de uitbreiding van de beschermde gebieden wordt gestreefd naar het beschermen van biodiversiteit, maar dat dit ook bijdraagt aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering en aanzienlijke rendementen en werkgelegenheid oplevert;
S. overwegende dat de Europese Rekenkamer ernstige tekortkomingen heeft gesignaleerd in het EU-beleid inzake de bescherming en het herstel van biodiversiteit, waaronder, maar niet beperkt tot, ontoereikende maatregelen om de biodiversiteit te beschermen en herstellen, gebrekkige uitvoering en financiering en ongeschikte indicatoren om de vorderingen te meten(26); overwegende dat deze tekortkomingen in het toekomstige EU-beleid moeten worden weggenomen;
T. overwegende dat ongeveer 75 % van de wereldvoedseloogst afhankelijk is van bestuiving door insecten(27) en overwegende dat bestuivers dramatisch zijn afgenomen in de laatste decennia; overwegende dat het behoud van biodiversiteit en het behoud van insecten onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden;
U. overwegende dat richtsnoeren inzake bijen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) niet formeel zijn vastgesteld en dat de evaluatie ervan niet met succes is afgerond;
V. overwegende dat het Europees Parlement op 18 december 2019 een resolutie heeft aangenomen over het over het EU-initiatief inzake bestuivers(28), waaruit opnieuw blijkt dat zij een groot belang hecht aan de bescherming van bestuivers;
W. overwegende dat het kader en de acties van het huidige EU-initiatief voor bestuivers versterking en doelmatige integratie vereisen in al het sectorale EU-beleid;
X. overwegende dat monitoring-, onderzoeks- en andere activiteiten in verband met de bescherming van insecten versnipperd, vaak ontoereikend en op nationaal niveau ondergefinancierd of zelfs niet-bestaand zijn;
Y. overwegende dat het verlies aan biodiversiteit samenhangt met economische activiteiten; overwegende dat economische activiteiten de grenzen van onze planeet moeten eerbiedigen;
Z. overwegende dat het behoud van de biodiversiteit en ecosystemen directe en indirecte economische voordelen voor de meeste economische sectoren heeft en de grondslag vormt voor de goede werking van de economie en de samenleving; overwegende dat alle bedrijven direct of indirect afhankelijk zijn van ecosysteemdiensten; overwegende dat verbetering van het biodiversiteitsbeleid met doeltreffende maatregelen kan bijdragen aan versterking van de economie en het scheppen van werkgelegenheid;
AA. overwegende dat veranderingen in land- en zeegebruik, de winning van natuurlijke hulpbronnen, de klimaatverandering, verontreiniging en de invasie van uitheemse soorten de belangrijkste rechtstreekse oorzaken zijn van verlies aan biodiversiteit(29); overwegende dat naast natuurbehoud en -herstel maatregelen voor de aanpak van de factoren die bijdragen aan biodiversiteitsverlies, met name met het oog op de transformatie van het landgebruik en het voedselsysteem, essentieel zijn voor een doeltreffende biodiversiteitsstrategie na 2020(30);
AB. overwegende dat bodems een gemeenschappelijke hulpbron zijn(31) en de biodiversiteit ervan onder steeds grotere druk komt te staan; overwegende dat EU-brede monitoring van bodembiodiversiteit, waaronder de tendensen in het bereik en volume ervan, op de lange termijn een aanvulling moet vormen op regelmatige Land Use and Coverage Area Frame Surveys over fysisch-chemische parameters;
AC. overwegende dat agrobiodiversiteit alle onderdelen van biologische diversiteit bestrijkt die relevant zijn voor voedsel en landbouw, alsook alle onderdelen van biologische diversiteit die deel uitmaken van landbouwecosystemen, ook wel aangeduid als agro-ecosystemen, waaronder de verscheidenheid en variabiliteit van dieren, planten en micro-organismen op genetisch, soort- en ecosysteemniveau, die noodzakelijk zijn om de essentiële functies van agro-ecosystemen en hun structuur en processen te ondersteunen;
AD. overwegende dat uit de langetermijntendensen op het gebied van weide-, bos- en gewone vogelsoorten en graslandvlinderpopulaties blijkt dat de biodiversiteit van de landbouwgrond in de EU er sterk op achteruit is gegaan(32); overwegende dat dit hoofdzakelijk het gevolg is van het verlies aan en de fragmentatie en aantasting van natuurlijke ecosystemen, wat voornamelijk wordt veroorzaakt door de intensivering van de landbouw, intensief bosbeheer, het opgeven van landbouwgrond en stadsuitbreiding(33);
AE. overwegende dat het duurzaam beheer van landbouwgrond kan bijdragen aan bredere ecosysteemfuncties, zoals de bescherming van de biodiversiteit, koolstofvastlegging, het op peil houden van de water- en luchtkwaliteit, het vasthouden van vocht in de bodem met een vermindering van het afstromende water, waarbij water de kans krijgt de grond te infiltreren en de erosie wordt beheerst;
AF. overwegende dat op grond van de biomassa geschat wordt dat de meeste zoogdieren ter wereld vee zijn en slechts een klein percentage uit wilde dieren bestaat; overwegende dat de genetische diversiteit van vogels zich ook op een zorgwekkend laag niveau bevindt(34);
AG. overwegende dat de visserij-, aquacultuur- en verwerkende sector kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling;
AH. overwegende dat in wetenschappelijke studies bezorgdheid is geuit over de aanzienlijke negatieve gevolgen op lange termijn van bepaalde vismethoden op de biodiversiteit in de oceanen en het mariene milieu;
AI. overwegende dat vissers kunnen bijdragen aan het voorkomen van de aantasting en het behoud van het mariene milieu door duurzame methoden en technieken te gebruiken;
AJ. overwegende dat sommige vissoorten zoals steur dreigen uit te sterven door de aantasting van hun habitats, de verstoring van migratiecorridors en overbevissing;
AK. overwegende dat er ondanks bepaalde aantoonbare verbeteringen op duurzaamheidsgebied die bij de exploitatie van natuurlijke mariene rijkdommen in bepaalde zeebekkens zijn vastgesteld, nog steeds gebieden zijn waar de situatie zorgelijk is, met name de Middellandse Zee;
AL. overwegende dat de EU doelstellingen heeft vastgesteld op grond van de kaderrichtlijn mariene strategie; overwegende dat er nog verdere maatregelen nodig zijn om de doelstelling van een goede ecologische toestand van de wateren te behalen;
AM. overwegende dat de Europese Rekenkamer heeft verklaard(35) dat er weliswaar een kader ter bescherming van het mariene milieu bestaat, maar dat de EU-maatregelen niet tot een afdoende bescherming van ecosystemen en habitats hebben geleid en dat de momenteel beschermde mariene gebieden (MPA’s) slechts beperkte bescherming bieden;
AN. overwegende dat bossen evenals de volledige houtwaardeketen van fundamenteel belang zijn voor de verdere ontwikkeling van de circulaire bio-economie, aangezien zij banen scheppen, zorgen voor economische welvaart in plattelands- en stedelijke gebieden, diensten leveren op het gebied van beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, voordelen op het gebied van gezondheid opleveren, de biodiversiteit en vooruitzichten van berg-, eiland- en plattelandsgebieden beschermen, en woestijnvorming tegengaan;
AO. overwegende dat 43 % van het grondgebied van de EU uit bossen bestaat en dat hier 80 % van haar terrestrische biodiversiteit te vinden is(36); overwegende dat bosbouwactiviteiten de op een na grootste gerapporteerde drukcategorie vormen voor soorten(37), die met name van invloed is op geleedpotigen, zoogdieren en niet-vaatplanten; overwegende dat veel van bossen afhankelijk soorten negatieve gevolgen ondervinden van de verwijdering van dode, stervende en oude bomen(38), de vermindering van het aantal oerbossen en bepaalde bosbeheermethoden, zoals kaalslag;
AP. overwegende dat meer dan 75 % van de wereldwijde terrestrische biodiversiteit in bossen te vinden is(39); overwegende dat het Parlement aanbevelingen heeft gedaan aan de Commissie inzake een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing en aantasting van bossen en ecosystemen op wereldniveau(40);
AQ. overwegende dat een goede toestand van het milieu en gezonde ecosystemen van vitaal belang zijn voor de bestrijding van de klimaatverandering, en dat ecosystemen een fundamentele rol spelen bij de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering; overwegende dat klimaatverandering gevolgen heeft voor de biodiversiteit omdat klimaatvariabelen in hoge mate bepalend zijn voor de geografische grenzen van soorten; overwegende dat soorten in gebieden waar het klimaat niet geschikt meer is hun geografische grenzen verleggen of lokaal uitsterven;
AR. overwegende dat op de natuur gebaseerde oplossingen en een op ecosystemen gebaseerde aanpak een sterke beleidskoppeling tussen de drie Rio-verdragen tot stand kunnen brengen, waarmee klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit op integrale en samenhangende manier kunnen worden aangepakt;
AS. overwegende dat verontreiniging volgens IPBES een van de vijf directe oorzaken van biodiversiteitsverlies is; overwegende dat naar schatting solide informatie bestaat voor ongeveer 500 chemische stoffen en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in april 2019 aangaf dat 450 stoffen voldoende waren gereguleerd; overwegende dat over 10 000 stoffen werd geoordeeld dat hun risico’s redelijk goed in kaart waren gebracht, terwijl voor ongeveer 20 000 stoffen beperkte informatie over risico’s beschikbaar is; overwegende dat er voor de meerderheid van de stoffen, ongeveer 70 000, nauwelijks informatie beschikbaar is over de gevaren of blootstellingsrisico’s die zij opleveren; overwegende dat urgent iets moet worden gedaan aan de gebrekkige kennis over alle effecten van chemische stoffen op de biodiversiteit en het milieu;
AT. overwegende dat lichtvervuiling de natuurlijke lichtniveaus voor mensen, dieren en planten verstoort, en dus negatieve gevolgen heeft voor de biodiversiteit door bijvoorbeeld de migratie-, nachtelijke en voortplantingsactiviteiten van dieren uit evenwicht te brengen, en ook leidt tot sterfte onder insecten en bestuivers die worden aangetrokken door kunstlicht;
AU. overwegende dat invasieve uitheemse soorten (IUS) volgens het verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek uit 2020(41) nu in alle ecosystemen aanwezig zijn en een bedreiging vormen voor met name stedelijke ecosystemen en graslanden;
AV. overwegende dat de huidige negatieve tendensen met betrekking tot biodiversiteit en ecosystemen niet alleen de verwezenlijking van de SDG-milieudoelstellingen zullen ondermijnen, maar ook van degene op het gebied van armoede, honger, gezondheid, water, steden en klimaat; overwegende dat het verlies en de aftakeling van de biodiversiteit daarom niet alleen moeten worden beschouwd als een milieuprobleem maar ook als een probleem op het gebied van ontwikkeling en economie en als een sociaal en ethisch probleem;
AW. overwegende dat 80 % van de biodiversiteit van de EU momenteel te vinden is in de ultraperifere gebieden en landen en gebieden overzee(42);
AX. overwegende dat de EU en de lidstaten hun internationale verplichtingen inzake biodiversiteit en mensenrechten moeten nakomen, naast hun verplichting om te zorgen voor beleidscoherentie op het gebied van hun extern optreden, in overeenstemming met de in het Handvest neergelegde verplichting om een hoog niveau van milieubescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu te integreren in het beleid van de EU en dit te waarborgen overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling;
AY. overwegende dat de werkzaamheden van de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en milieu het pad kunnen effenen voor de ontwikkeling van een rechtskader inzake mensenrechtenverplichtingen in verband met de instandhouding en het duurzame gebruik van biodiversiteit; overwegende dat het aantal aanvallen op milieu- en mensenrechtenactivisten de afgelopen jaren in heel de wereld aanzienlijk is toegenomen;
AZ. overwegende dat naar schatting ten minste een kwart van het totale landoppervlak van de aarde eigendom is van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen of door hen wordt beheerd, gebruikt of bewoond; overwegende dat de collectieve en individuele rechten van inheemse volkeren in de VN-verklaring over de rechten van inheemse volken worden erkend; overwegende dat inheemse volkeren en lokale gemeenschappen een essentiële rol spelen in het behoud van de wereldwijde biodiversiteit en dat de doelstellingen met betrekking tot wereldwijde biodiversiteit niet kunnen worden gerealiseerd zonder dat hun rechten worden erkend;
BA. overwegende dat zowel de illegale en legale handel in als het gebruik van wilde dieren aanzienlijk bijdraagt aan de vermindering van de biodiversiteit, en dat de vernietiging van natuurlijke habitats en de uitbuiting van wilde dieren bijdragen aan de opkomst en verspreiding van infectieziekten(43);
BB. overwegende dat de mariene biodiversiteit volgens IPBES en het IPCC ernstig bedreigd wordt(44); overwegende dat het Europees Milieuagentschap heeft gewaarschuwd voor de huidige staat van achteruitgang van het Europese mariene milieu en erop aandringt onze mariene ecosystemen snel te herstellen en daarbij met name te kijken naar de gevolgen van menselijke activiteiten voor het mariene milieu(45); overwegende dat mariene hotspots als koraalriffen, mangroven en zeegrasvelden sterk zijn aangetast en worden bedreigd door klimaatverandering en verontreiniging;
BC. overwegende dat de oceaan één geheel is en de goede milieutoestand ervan van essentieel belang is voor zijn veerkracht en het ononderbroken leveren van ecosysteemdiensten, zoals de opname van CO2 en de productie van zuurstof; overwegende dat klimaatmechanismen afhankelijk zijn van de gezondheid van de oceaan en van mariene ecosystemen, die op dit moment de gevolgen ondervinden van de wereldwijde opwarming van het klimaat, vervuiling, overexploitatie van de mariene biodiversiteit, verzuring, zuurstofverlies en kusterosie; overwegende dat de IPCC erop wijst dat de oceaan deel uitmaakt van de oplossing voor het beperken van en aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering(46);
BD. overwegende dat 80 % van het zwerfvuil op zee van het land afkomstig is en dat zich 150 miljoen ton aan plastic in de wereldzeeën heeft opgehoopt(47); overwegende dat 80 % van het stedelijk afvalwater in zee wordt geloosd; overwegende dat de cumulatieve massa van drijvend afval aan het oppervlak slechts 1 % vertegenwoordigt van het plastic dat in de oceaan wordt gestort(48);
BE. overwegende dat de blauwe economie een kans vormt voor de duurzame ontwikkeling van maritieme en kustactiviteiten;
BF. overwegende dat gezamenlijke initiatieven van burgers, gemeenten, verenigingen, bedrijven, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke belanghebbenden met betrekking tot de bescherming en het herstel van de biodiversiteit moeten worden aangemoedigd;
BG. overwegende dat de succesvolle uitvoering van de strategie een doeltreffende samenwerking op EU- en nationaal niveau vergt, met inbegrip van alle belanghebbenden;
Huidige stand van zaken met betrekking tot biodiversiteit
1. is ingenomen met de nieuwe EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en het ambitieniveau ervan;
2. is ook ingenomen met de belangrijkste ambitie: ervoor zorgen dat tegen 2050 alle ecosystemen wereldwijd hersteld, veerkrachtig en adequaat beschermd zijn; benadrukt dat alle inspanningen erop gericht moeten zijn om deze doelstelling zo snel mogelijk te verwezenlijken;
3. is van mening dat de uitvoering van de strategie consistent moet zijn met de overige strategieën van de Europese Green Deal, zoals de “van boer tot bord”-strategie; onderkent het belang van de drie dimensies van duurzame ontwikkeling: de ecologische, de economische en de sociale dimensie; herinnert eraan dat de ecologische dimensie, waaronder het behoud van biodiversiteit en ecosystemen, de andere twee dimensies ondersteunt en het fundament vormt voor duurzame ontwikkeling en de verwezenlijking van de SDG’s;
4. herinnert eraan dat er dringend behoefte bestaat aan een sterkere maritieme visie in de nieuwe strategieën van de Europese Unie, in het bijzonder in de follow-up van de Europese Green Deal, de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie;
5. verzoekt de Commissie om alle wetgevingsvoorstellen te baseren op een volledige effectbeoordeling, waarbij rekening wordt gehouden met zowel de afzonderlijke als de cumulatieve effecten, de impact op de sociale en economische duurzaamheid van de relevante sectoren, de voedselzekerheid en voedselprijzen en het mogelijke risico van het verplaatsen van biodiversiteitsverlies naar derde landen door de lokale productie te vervangen door invoer, alsook met de kosten van het nemen en nalaten van maatregelen gelet op de gevolgen daarvan op korte en lange termijn;
6. verzoekt de Commissie, met het oog op de uitvoering van effectbeoordelingen, het enige instrument waarmee op dit ogenblik de milieuaspecten worden beoordeeld aan te vullen met instrumenten waarmee de effecten op de biodiversiteit, het gebruik van hulpbronnen en vervuiling worden onderzocht;
7. merkt in dit verband op dat gelijktijdige aandacht voor de sociale, ecologische en economische baten van bosbouw kan helpen de veerkracht en het aanpassingsvermogen te waarborgen, de transitie naar een circulaire bio-economie te verwezenlijken en de biodiversiteit te beschermen; is van oordeel dat in het kader van de streefdoelen en uitvoering rekening moet worden gehouden met de precieze omstandigheden en mogelijkheden in elk land en dat daarbij positieve gevolgen teweeg moeten worden gebracht voor bossen en de bosbouwomstandigheden, de bestaansmiddelen in plattelandsgebieden en de biodiversiteit in Europese bossen;
8. herinnert aan de conclusie uit het IPBES-verslag van 2019 dat de natuur wereldwijd verloren gaat in een tempo dat we in de geschiedenis van de mens nog niet eerder hebben gezien, en dat ongeveer één miljoen van de naar schatting ruim acht miljoen soorten met uitsterven worden bedreigd;
9. merkt op dat dit de derde strategie inzake biodiversiteit is waarmee beoogd wordt het verlies aan biodiversiteit in de EU tot staan te brengen; betreurt evenwel dat de biodiversiteit in de EU nog steeds achteruitgaat; betreurt ten zeerste dat de EU noch de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2020, noch de wereldwijde Aichi-biodiversiteitsdoelstellingen heeft behaald;
10. benadrukt dat streefdoelen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 volledig moeten worden gerealiseerd; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij zich verbinden tot substantiële en aanvullende maatregelen met betrekking tot de instandhouding en het herstel van biodiversiteit, zodat de nieuwe doelstellingen, die duidelijk omschreven en meetbaar moeten zijn, volledig kunnen worden verwezenlijkt;
11. benadrukt dat de COVID-19-pandemie opnieuw het belang van de holistische toepassing van het “één gezondheid”-beginsel in de beleidsvorming heeft aangetoond en duidelijk heeft gemaakt dat de gezondheid van mens, dier en milieu met elkaar samenhangen en dat er dringend ingrijpende veranderingen moeten worden doorgevoerd in de hele samenleving; benadrukt de belangrijke rol van de Commissie bij het coördineren en ondersteunen van de “één gezondheid”-benadering en het bepleiten van de toepassing daarvan in alle internationale fora; dringt erop aan het huidige beleid van de EU te herzien en dringend af te stemmen op de vereiste veranderingen;
12. merkt op dat tot de onderliggende oorzaken van pandemieën dezelfde wereldwijde ecologische veranderingen behoren die ten grondslag liggen aan het verlies aan biodiversiteit en klimaatverandering(49), zoals veranderingen in landgebruik en de legale en illegale handel in en consumptie van wilde dieren; wijst erop dat het risico op pandemieën aanzienlijk kan worden verlaagd door menselijke activiteiten die bijdragen aan biodiversiteitsverlies te beperken, en dat de geschatte kosten van het beperken van het risico op pandemieën 100 keer lager zijn dan de kosten van de bestrijding ervan(50);
13. verzoekt de lidstaten en de Commissie met klem ten volle rekening te houden met de wetenschappelijke gegevens, verslagen en aanbevelingen over zoönosen en pandemieën, waaronder het verslag van de IPBES-workshop over biodiversiteitsverlies en pandemieën(51), het verslag van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties van 6 juli 2020 getiteld “Preventing the next pandemic – Zoonotic diseases and how to break the chain of transmission”(52), en de tripartiete conceptnota van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de FAO en de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) van april 2010 over het delen van verantwoordelijkheden en het coördineren van mondiale activiteiten voor het aanpakken van gezondheidsrisico’s voortvloeiend uit de interactie van dierlijke en menselijke ecosystemen(53);
14. is ingenomen met de beoogde versterking van de EU-maatregelen tegen pandemieën en andere gezondheidsbedreigingen in het kader van de Europese gezondheidsunie(54), waaronder het opstellen van een plan van de Unie voor gezondheidscrises en pandemieën zoals voorzien in het nieuwe voorstel van de Commissie inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid(55), dat mede betrekking moet hebben op pandemieën van zoönotische oorsprong;
Bescherming en herstel
15. staat volledig achter de doelstellingen om ten minste 30 % van de mariene en terrestrische gebieden van de Unie te beschermen, met inbegrip van een grote verscheidenheid aan ecosystemen zoals bossen, watergebieden, veengebieden, graslanden en kustecosystemen, en om ten minste 10 % van de mariene en terrestrische gebieden van de Unie strikt te beschermen, met inbegrip van alle resterende oerbossen en oude bossen en andere koolstofrijke ecosystemen; benadrukt dat deze streefcijfers bindend moeten zijn en door de lidstaten op nationaal niveau moeten worden verwezenlijkt, in samenwerking met regionale en lokale autoriteiten en in overeenstemming met wetenschappelijke criteria en de behoeften op het gebied van biodiversiteit, rekening houdend met de absolute en relatieve omvang van de natuurgebieden in iedere lidstaat en de regionale en lokale omstandigheden;
16. benadrukt dat deze beschermde gebieden een ecologisch samenhangend en representatief netwerk moeten vormen, dat voortbouwt op de bestaande beschermde gebieden; onderstreept dat de beschermde gebieden niet alleen moeten worden uitgebreid, maar dat ook de kwaliteit ervan moet worden gewaarborgd, mede door voldoende financiering en de uitvoering van duidelijke en doeltreffende plannen voor instandhouding, goed beheer, adequate monitoring en evaluatie, en een doeltreffende handhaving van de toepasselijke wetgeving;
17. herinnert eraan dat industriële activiteiten en de ontwikkeling van infrastructuur die schadelijk zijn voor het milieu volgens de internationale aanbevelingen van de IUCN moeten worden verboden in alle categorieën beschermde gebieden(56);
18. benadrukt dat er een duidelijke definitie van strikte bescherming moet worden vastgesteld; neemt kennis van de conclusies van de Raad van 16 oktober 2020 over biodiversiteit, waarin wordt gesteld dat een strikter niveau van bescherming ervoor zou kunnen zorgen dat bepaalde menselijke activiteiten kunnen worden uitgevoerd in overeenstemming met de doelstellingen inzake het behoud van het beschermde gebied; is van oordeel dat het mogelijk moet zijn om in gebieden die strikt worden beschermd menselijke activiteiten toe te staan die verenigbaar zijn met de doelstellingen inzake bescherming of zelfs positief bijdragen aan de biodiversiteit; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten te verduidelijken welke menselijke activiteiten mogelijk in gebieden met strikte bescherming kunnen worden toegestaan indien zij natuurlijke processen wezenlijk ongestoord laten en verenigbaar zijn met de ecologische vereisten voor deze gebieden, hetgeen zou moeten worden vastgesteld aan de hand van een beoordeling per geval op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis;
19. onderstreept dat om de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 te verwezenlijken ook de aantasting van de resterende mariene en terrestrische gebieden in de EU zal moeten worden voorkomen; pleit voor maatregelen om het verlies aan biodiversiteit buiten beschermde gebieden aan te pakken; merkt op dat het herstel van natuur en ecosystemen in beschermde gebieden het constante verlies aan biodiversiteit en de aantasting van ecosystemen elders niet kan compenseren;
20. onderstreept dat het belangrijk is dat de op behoud en herstel gerichte inspanningen ook landen en gebieden overzee omvatten;
21. acht het belangrijk om rekening te houden met biogeografische regio’s en om een overheidsbrede aanpak van beschermde gebieden te hanteren waarbij lidstaten de behoefte aan financiële steun en compensatiemaatregelen beoordelen in het kader van de aanwijzing van beschermde gebieden; benadrukt de noodzaak om alle relevante belanghebbenden hierbij te betrekken, met inbegrip van grondeigenaren;
22. benadrukt het belang van de Natura 2000-bosgebieden voor het behoud van de biodiversiteit in bossen; merkt niettemin op dat er voldoende financiële middelen nodig zijn om deze gebieden te beheren en de handhaving te waarborgen;
23. onderstreept het belang van het op evenwichtige wijze versterken van duurzaam bosbeheer voor de gezondheid, de klimaatveerkracht, de levensduur van bosecosystemen en het behoud van de multifunctionele rol van bossen, waaronder het behoud van de biodiversiteit in bossen, alsook voor de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en de uitvoering van de Europese Green Deal; benadrukt dat het nuttig is om genetische diversiteit mee te nemen in aanplantingsoverwegingen, aangezien hiermee het risico op de uitbraak van plagen en de verspreiding van ziekten kan worden beperkt, evenals lokale/inheemse soorten;
24. herinnert eraan dat de EU beschikt over het grootste gecoördineerde netwerk van beschermde gebieden ter wereld;
25. constateert de wil om te garanderen dat de instandhoudingstendens en gunstige staat van instandhouding van alle beschermde habitats en soorten tegen 2030 niet zullen zijn verslechterd en dat op lidstaatniveau ten minste 30 % van de soorten en habitats waarvan de staat van instandhouding momenteel niet gunstig is deze dan wel zal hebben of een sterk positieve tendens zal vertonen; is evenwel van mening dat alle op grond van de vogelrichtlijn(57) en de habitatrichtlijn(58) beschermde soorten en habitats zo spoedig mogelijk een gunstige staat van instandhouding moeten bereiken; benadrukt dat de bestaande verplichtingen al moeten waarborgen dat soorten niet achteruitgaan; verzoekt de Commissie samen met het EEA een duidelijke basislijn vast te stellen om geharmoniseerde en regelmatig rapportage te garanderen, en tekortkomingen in de huidige methode om tendensen te ramen aan te pakken;
26. verzoekt de lidstaten om de kwaliteit en volledigheid van hun monitoringsystemen voor het Natura 2000-netwerk te verbeteren, waaronder de monitoring van de doeltreffendheid van het beheer; benadrukt het belang van gespecialiseerde beheersinstanties en gebiedsbeheersplannen; wijst erop dat praktijkmensen de bestaande normen van doelmatig beheer volgens een briefing van het EEA(59) onvoldoende kennen en begrijpen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om meer gerichte capaciteitsopbouw te verzorgen en betere richtsnoeren inzake doelmatig beheer te verstrekken met het oog op de beoordeling en verbetering van het beheer van Natura 2000, onder meer door het gebruik van mondiale normen voor de evaluatie van de doeltreffendheid van het beheer van beschermde gebieden, zoals de groene lijst van beschermde en in stand gehouden gebieden van de IUCN; verzoekt de Commissie de richtsnoeren voor aanpassingsgericht beheer in Natura 2000 bij te werken en hierbij de potentiële effecten van klimaatverandering op soorten en ecosystemen in acht te nemen;
27. verzoekt de lidstaten de genetische diversiteit van wilde diersoorten te beschermen door middel van adequate instandhoudingsmaatregelen;
28. betreurt dat de lidstaten de doelstelling van een goede milieutoestand voor mariene wateren in 2020, die is opgenomen in de kaderrichtlijn mariene strategie, niet hebben verwezenlijkt; verzoekt de Commissie het netwerk van MPA’s te versterken door de connectiviteit, het beheer en de ruimtelijke planning te verbeteren, alsook door stelselmatige evaluatie en handhaving;
29. toont zich bezorgd over de staat van de zoetwaterecosystemen en -soorten; merkt op dat de achteruitgang in Europa tussen 1970 en 2016 met 93 % de grootste ter wereld was(60);
30. onderstreept dat de terrestrische biodiversiteit zich grotendeels in bosgebieden bevindt; merkt op dat zich lichte verbeteringen hebben voorgedaan in de staat van instandhouding van een klein aantal bossoorten(61), maar dat de staat van instandhouding van boshabitats en -soorten waarop de natuurwetgeving van de EU van toepassing is geen noemenswaardige tekenen van verbetering vertoont(62); benadrukt dat tussen 2011 en 2020 de staat van bijna een derde van de bossen in de EU als slecht werd aangemerkt (31 %) en de staat van meer dan de helft als matig (54 %)(63);
31. wijst op de slechte toestand van de Europese bossen; benadrukt dat in sommige biogeografische regio’s zelfs maar 5 % van de boshabitats uit bijlage I in een gunstige staat van instandhouding verkeert(64); onderstreept dat de lidstaten op grond van de biodiversiteitsstrategie verplicht zijn ervoor te zorgen dat de instandhoudingstendensen en staat van instandhouding van alle beschermde habitats en soorten niet zullen verslechteren; wijst op de aanzienlijke mate van verdere achteruitgang van bosecosystemen in een ongunstige staat van instandhouding in de meeste biogeografische regio’s(65);
32. wijst met bezorgdheid op het gerapporteerde aanzienlijke verlies aan bossoorten en -habitats; herinnert eraan dat vijf bosboomsoorten niet meer in het wild voorkomen, 42 soorten ernstig bedreigd zijn en 107 soorten bedreigd zijn;
33. acht het belangrijk en dringend dat de strikte bescherming van de resterende oerbossen moet worden gegarandeerd; benadrukt dat bosverbetering om natuurbossen de gelegenheid te geven ouder te worden essentieel is om het areaal aan oerbossen te laten groeien; is ingenomen met de lopende participatieve processen om oerbossen te definiëren, in kaart te brengen en te monitoren;
34. benadrukt dat bossen, en met name oerbossen, een bijzonder belangrijke rol spelen bij de bescherming van de biodiversiteit en roept op tot de bescherming ervan; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband met een definitie van “oerbossen” te komen, die in het kader van de toekomstige EU-bosstrategie door het Permanent Comité voor de bosbouw moet worden opgesteld;
35. verzoekt de lidstaten de nationale wetgeving te verbeteren om de bescherming tegen illegale houtkap te versterken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de bestaande gegevens over de locatie van deze bossen te harmoniseren en ontbrekende informatie aan te vullen, en in 2020 retroactief een databank op te zetten met alle plekken die potentieel voldoen aan de voorwaarden om als oerbos te worden aangemerkt, een tijdelijk moratorium op houtkap op al deze locaties vast te stellen teneinde te voorkomen dat ze opzettelijk worden vernietigd en per ommegaande wettelijk vast te leggen dat in de bossen waarvan is bevestigd dat het oerbossen zijn, niet mag worden geïntervenieerd;
36. is zeer ingenomen met de toezegging om een wetgevingsvoorstel inzake het EU-plan voor het herstel van de natuur op te stellen, met inbegrip van bindende hersteldoelstellingen, en pleit nogmaals voor een doelstelling om ten minste 30 % van de grond en zeeën van de EU te herstellen(66), die door elke lidstaat op zijn grondgebied volledig moet worden verwezenlijkt, zowel binnen als buiten de reeds beschermde gebieden, uitgaande van de behoeften op het gebied van biodiversiteit en ecosystemen, gelet op de specifieke kenmerken van iedere lidstaat; benadrukt dat de hersteldoelstellingen moeten voortbouwen op de bestaande EU-wetgeving en dat herstelinspanningen natuurlijke regeneratie zo veel mogelijk moeten bevorderen;
37. is van mening dat het wetgevingsvoorstel inzake het EU-plan voor het herstel van de natuur naast een algemene hersteldoelstelling specifieke doelstellingen op EU- en lidstaatniveau met betrekking tot ecosystemen, habitats en soorten moet bevatten, rekening houdend met de ecosystemen in iedere lidstaat, met bijzondere nadruk op ecosystemen waar tegelijkertijd een bijdrage kan worden geleverd aan biodiversiteitsherstel en de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering; benadrukt dat dit instrument zowel bossen, graslanden, waterrijke gebieden, veengebieden, bestuivers, vrijstromende rivieren, kustgebieden en mariene ecosystemen moet bestrijken; benadrukt dat er na het herstel geen aantasting van de ecosystemen meer mag worden toegestaan; is van mening dat de voortgang bij de verwezenlijking van de hersteldoelstellingen zowel op EU- als op lidstaatniveau regelmatig moet worden beoordeeld, onder meer aan de hand van tussentijdse doelstellingen op weg naar 2030;
38. onderstreept dat er positieve stimulansen en participatieve processen moeten worden gecreëerd om de inzet voor het herstel van de biodiversiteit te versterken;
39. wijst met klem op het belang van een volledige integratie van doelstellingen voor natuurherstel in ander verwant beleid en verwante strategieën; dringt opnieuw aan op bindende doelstellingen voor het herstel van bossen(67), waaronder de verbetering en het herstel van de aansluitingen tussen bossen; verzoekt om opname in het plan voor natuurherstel van de doelstelling om 25 000 km aan vrijstromende rivieren te herstellen door middel van de verwijdering van obstakels en het herstel van overstromingsvlakten;
40. betreurt ten zeerste de daling van het aantal bestuivers, aangezien die een belangrijke indicator van de gezondheid van het milieu zijn; benadrukt dat deze daling niet alleen een verlies aan biodiversiteit vormt, maar ook een bedreiging voor de voedselzekerheid; herhaalt het standpunt uit zijn resolutie over het EU-initiatief inzake bestuivers en roept op tot een dringende herziening van het initiatief; onderstreept dat het herziene initiatief ook een nieuwe EU-breed kader voor de monitoring van bestuivers moet omvatten, met krachtige maatregelen, duidelijke termijngebonden doelstellingen en indicatoren, waaronder impactindicatoren, en de noodzakelijke capaciteitsopbouw;
41. herinnert aan zijn bezwaar van 23 oktober 2019 met betrekking tot de beoordeling van de impact van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen(68) en betreurt dat het document van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) met richtsnoeren inzake bijen nog niet formeel is goedgekeurd door de lidstaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de herziene versie van het EFSA-document met richtsnoeren inzake bijen en de toekomstige uitvoeringshandelingen ten minste hetzelfde niveau van bescherming waarborgen als het document dat in 2013 werd vastgesteld, en dat daarin aandacht wordt besteed aan zowel de acute en de chronische toxiciteit als de toxiciteit voor larven, alsook aan wilde bestuivers; beklemtoont dat er behoefte is aan meer transparantie in het herzieningsproces; merkt op dat de EFSA haar eigen modelleringssysteem, ApisRAM, heeft dat naar verwachting beter op de biologie van de honingbij zal zijn afgestemd dan BEEHAVE en minder gevoelig is voor belangenconflicten;
42. wijst op het belang van zeer diverse landschapselementen in landbouwgebieden als een factor die bijdraagt aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en bestuivers, alsook op het belang van de rol van bijenhouders; benadrukt dat uitbreiding van de groene ruimten in stedelijke gebieden ook aan deze doelstellingen kan bijdragen; roept de lidstaten op in hun ontwerpen voor strategische plannen maatregelen op te nemen die gericht zijn op diverse groepen bestuivers;
Oorzaken van het verlies aan biodiversiteit
43. benadrukt dat de acties in het kader van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 de vijf belangrijkste rechtstreekse oorzaken van veranderingen in de natuur naar behoren moeten aanpakken: veranderingen in land- en zeegebruik, rechtstreekse exploitatie van organismen, klimaatverandering, verontreiniging, en invasieve uitheemse soorten; benadrukt dat de onderliggende oorzaken van de veranderingen, of indirecte veranderingsfactoren, ook moeten worden aangepakt, zoals niet-duurzame productie- en consumptiepatronen, bevolkingstendensen, handel, technologische innovatie en governancemodellen;
Veranderingen in land- en zeegebruik
44. wijst erop dat de biodiversiteit van de bodem zorgt voor vitale ecosysteemdiensten en de klimaatverandering tegengaat, waardoor het fungeert als een van de belangrijkste aspecten van koolstofputten; merkt met bezorgdheid op dat de bodem steeds meer wordt aangetast en dat er geen specifieke EU-wetgeving op dit gebied is; erkent dat sommige bepalingen uit verschillende wetten indirect bijdragen tot bodembescherming, maar is van mening dat dit heeft geresulteerd in een onvolledige bescherming en een sterk gefragmenteerd bodembeheer in de EU; verzoekt de Commissie daarom, met volledige eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, een wetgevingsvoorstel in te dienen voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijk kader voor de bescherming en het duurzaam gebruik van bodems en voor de doeltreffende integratie van die bescherming in al het relevante EU-beleid;
45. benadrukt dat dit gemeenschappelijk kader alle belangrijke bedreigingen voor bodems moet aanpakken, waaronder het verlies aan biodiversiteit van de bodem, het verlies aan organische stoffen in de bodem, verzilting, verzuring, woestijnvorming, erosie en bodemafdekking; beklemtoont de noodzaak om hierin gemeenschappelijke definities, duidelijke doelstellingen en een monitoringkader op te nemen; is ook voorstander van de vaststelling van een specifieke saneringsdoelstelling;
46. onderstreept dat een gezonde bodem, waaronder de vruchtbaarheid en de structuur van de bodem, cruciaal is voor de landbouwsector; wijst op de negatieve effecten op de bodem van, onder andere, niet-duurzame landbouw- en bosbouwpraktijken, veranderingen in het landgebruik, bouwactiviteiten, bodemafdekking en industriële emissies; benadrukt dat boskap- en landbouwmethoden moeten worden toegepast die minder schadelijk zijn voor bodems;
47. verzoekt de Commissie Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies(69) en Richtlijn 2006/21/EG betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën(70) te herzien zodat beter bodemaantasting door industriële en mijnbouwactiviteiten beter wordt aangepakt; herinnert aan zijn voorstel om een doelstelling voor het materiële herstel van uitgegraven bodems vast te stellen(71);
48. dringt er bij de lidstaten op aan om, uitgaande van het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, geen nieuwe hydrofractureringsprojecten in de EU toe te staan en alle bestaande projecten stop te zetten, mede gezien de risico’s en de negatieve gevolgen van niet-conventioneel fracken voor het klimaat, het milieu en de biodiversiteit;
49. herinnert eraan dat de EU zich er in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming (UNCCD)(72) toe heeft verbonden tegen 2030 neutraliteit van bodemaantasting te bereiken, maar dat de kans volgens de conclusies in het speciale verslag van de Europese Rekenkamer klein is dat die doelstelling wordt behaald(73); betreurt dat Commissie, ondanks dat woestijnvorming een bedreiging vormt voor de biodiversiteit, vruchtbaarheid van bodems, de natuurlijke veerkracht van grond, de voedselproductie en de waterkwaliteit, en ondanks dat 13 lidstaten in het kader van het UNCCD hebben aangegeven negatieve gevolgen te ondervinden van woestijnvorming, deze kwestie niet doeltreffend aanpakt; verzoekt de Commissie derhalve ambitieuzer te zijn en onverwijld met een strategie inzake woestijnvorming en bodemaantasting te komen;
50. merkt op dat verstedelijking en recreatieve activiteiten in de EU verantwoordelijk zijn voor 13 % van alle gerapporteerde factoren die druk uitoefenen op de natuur en voor 48 % van de mariene drukfactoren(74); wijst erop dat groene stedelijke gebieden en groene infrastructuur ecosysteemdiensten kunnen leveren ter ondersteuning van de biodiversiteit en kunnen bijdragen aan het lichamelijk en geestelijk welzijn van de bevolking;
51. steunt het voornemen van de Commissie om een EU-platform voor stedelijke vergroening op te zetten; verzoekt de Commissie om specifieke, ambitieuze en bindende doelstellingen voor stedelijke biodiversiteit, op natuur gebaseerde oplossingen, een op ecosystemen gebaseerde aanpak en groene infrastructuur vast te stellen, die zowel aan mensen als aan wilde dieren ten goede komen en bijdragen aan de algemene doelstellingen op het gebied van biodiversiteit; benadrukt de noodzaak om daarin ook maatregelen op te nemen als het toepassen van een minimumpercentage van groene daken op nieuwe gebouwen, het ondersteunen van stedelijke landbouw, waaronder in voorkomend geval de teelt van fruitbomen, het waarborgen dat er geen chemische pesticiden worden gebruikt in de stedelijke groengebieden in de EU en het verhogen van de hoeveelheid groengebieden in verhouding tot het aantal inwoners, waarbij ook de ongelijke toegang tot groene ruimtes moet worden aangepakt; verzoekt de Commissie en de lidstaten verder om de terrestrische en mariene ecologische corridors in stedelijke gebieden uit te breiden, onder meer door een trans-Europees netwerk voor groene infrastructuur (TEN-G) te ontwikkelen dat aan het trans-Europese natuurnetwerk (TEN-N) is gekoppeld;
Rechtstreekse exploitatie van organismen
52. uit zijn steun voor de doelstellingen om in 2030 ten minste 25 % van de landbouwgrond te bewerken op basis van de biologische landbouw, een percentage dat op de middellange tot lange termijn verder moet worden verhoogd; is bovendien zeer ingenomen met de doelstelling om te garanderen dat ten minste 10 % van de landbouwgrond uit zeer diverse landschapselementen bestaat, die op het gepaste niveau moet worden uitgevoerd om te zorgen voor de onderlinge aansluiting van habitats in en tussen landschappen waarop landbouw wordt bedreven; benadrukt dat beide doelstellingen moeten worden opgenomen in de EU-wetgeving en door alle lidstaten ten uitvoer moeten worden gelegd, mede in het kader van hun strategische plannen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB);
53. constateert met grote bezorgdheid dat volgens het verslag van de Europese Rekenkamer over de biodiversiteit op landbouwgrond het aantal en de verscheidenheid aan soorten op landbouwgrond in de EU voortdurend is afgenomen; betreurt dat in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 geen meetbare streefcijfers werden vastgesteld voor de landbouw, waardoor het moeilijk is de vooruitgang te beoordelen; herinnert eraan dat de wijze waarop de GLB-uitgaven voor biodiversiteit werden gevolgd, niet betrouwbaar is gebleken en dat er sprake is geweest van een gebrek aan coördinatie tussen de beleidsinitiatieven en strategieën van de EU, wat onder meer tot gevolg heeft gehad dat hiermee de afname van de genetische diversiteit niet is tegengegaan(75); verzoekt de Commissie de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer over biodiversiteit op landbouwgrond te volgen en in de biodiversiteitsstrategie voor 2030 voort te bouwen op de geleerde lessen(76);
54. onderstreept dat biodiversiteit van cruciaal belang is voor de waarborging van de voedselveiligheid in de EU; vestigt de aandacht op de belangrijke rol die de landbouwsector van de EU speelt bij de productie van gezonde, veilige en betaalbare levensmiddelen; beklemtoont dat voor landbouwers met het oog op het succes van deze strategie een belangrijke rol is weggelegd en dat de strategie moet worden afgestemd op de maatregelen, doelstellingen en streefdoelen van de “van boer tot bord”-strategie;
55. acht het absoluut noodzakelijk dat de landbouw in de EU zodanig wordt getransformeerd dat zij duurzaam wordt en voldoet aan strikte normen voor dierenwelzijn, in aansluiting op de ecologische en klimaattransitie, met een minimaal gebruik van fossiele en chemische stoffen en antibiotica; benadrukt dat de landbouw moet bijdragen aan de bescherming en het herstel van de biodiversiteit;
56. acht het gezien de potentiële sociaaleconomische effecten absoluut noodzakelijk dat landbouwers steun krijgen, waaronder economische steun, en opleidingen met betrekking tot de overgang naar duurzame landbouwsystemen, teneinde agro-ecologische en andere innovatieve duurzame praktijken te bevorderen; wijst daarom op het belang van duidelijk afgebakende en toereikende financiële steun, onder meer op grond van het meerjarig financieel kader, om deze doelstellingen te helpen verwezenlijken, en verzoekt de lidstaten in dit verband om de strategische GLB-plannen en de groene componenten daarvan voor deze doeleinden te gebruiken en daarbij win-winsituaties voor de bescherming van de biodiversiteit te ontwikkelen;
57. verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen om lokale waardeketens te helpen bij het verwezenlijken van de voorgestelde doelstellingen, en benadrukt dat kleinschalige landbouwbedrijven specifieke steun moeten krijgen om een bijdrage aan deze strategie te kunnen leveren;
58. is ingenomen met de erkenning van biologische landbouw als een van de sterke componenten op de weg van de EU naar duurzamere voedselsystemen, namelijk ten aanzien van biodiversiteitsoverwegingen, en voor de verwezenlijking van overheidsbeleidsdoelstellingen op het gebied van economische ontwikkeling, werkgelegenheid op het platteland, milieubescherming en klimaatactie; wijst op het belang van het Europees actieplan voor biologische landbouw voor het vergroten van de toepassing van biologische landbouw;
59. onderstreept dat de ontwikkeling van biologische voedselproductie vergezeld moet gaan van ontwikkelingen van de markt en de toeleveringsketen en maatregelen om de vraag naar biologische levensmiddelen te stimuleren, waaronder via openbare aanbestedingen en een breed scala aan stimuleringsmaatregelen, onderzoek, innovatie, opleiding en overdracht van wetenschappelijk kennis, waarbij de stabiliteit van de markt voor biologische producten en de eerlijke beloning van landbouwers worden gewaarborgd en maatregelen ter ondersteuning van jonge biologische landbouwers worden bevorderd; wijst op de noodzaak van de ontwikkeling van de volledige biologische voedselketen om lokale verwerking en de distributie van de biologische productie van de EU mogelijk te maken;
60. merkt op dat de lidstaten naargelang van de mate van ontwikkeling van hun biologische sector op verschillende wijze aan deze Uniebrede streefdoelen zullen bijdragen en roept derhalve op tot het vaststellen van nationale streefdoelen; beklemtoont dat die streefdoelen niet zullen worden bereikt zonder sterke financiële steun, solide opleidingsprogramma’s en adviesdiensten; verzoekt de lidstaten hun strategische GLB-plannen hierop af te stemmen en verzoekt de Commissie erop toe te zien dat die strategische plannen aan de eisen voldoen;
61. herinnert eraan dat het belangrijk is een collectieve aanpak aan te moedigen en gebruik te maken van het multiplicatoreffect daarvan, teneinde de maatregelen van de biodiversiteitsstrategie te bevorderen, en verzoekt de Commissie samenwerkingsvennootschappen, zoals coöperaties in de agrovoedingssector, te bevorderen en hen te ondersteunen bij de uitvoering van maatregelen om de biodiversiteit op een collectieve manier te beschermen;
62. benadrukt de belangrijke rol die het GLB moet vervullen bij de bescherming en de bevordering van de biodiversiteit van landbouwgrond, samen met de andere beleidsinstrumenten van de Europese Green Deal; betreurt dat het GLB niet in staat is gebleken de afname van de biodiversiteit in de afgelopen decennia te keren; herinnert eraan dat de productiviteit en veerkracht van de landbouw afhankelijk zijn van biodiversiteit, hetgeen essentieel is om de duurzaamheid en veerkracht van onze voedselsystemen en voedselzekerheid op lange termijn te waarborgen; is van mening dat de kleine veranderingen die werden ingevoerd in het kader van de verschillende hervormingen van het GLB geen sterk signaal hebben gegeven aan de landbouwers om hun praktijken te veranderen, en is van mening dat een aanzienlijke verandering op basis van ervaringen met en voorspellingen over klimaat- en biodiversiteitscrises noodzakelijk is;
63. benadrukt nogmaals dat het GLB geheel in overeenstemming moet zijn met de aangescherpte klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de EU; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de strategische GLB-plannen te gebruiken om de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie uit te voeren, met inbegrip van de beleidsbrede toepassing van biodiversiteitsvriendelijke en agro-ecologische benaderingen, en verzoekt de lidstaten dringend bij het ontwikkelen van hun conditionaliteitsnormen ambitieuze referentiesituaties voor duurzaamheid en biodiversiteit vast te stellen en te zorgen voor de ambitieuze en snelle ontwikkeling en toepassing van maatregelen, met name ecoregelingen en agromilieu-klimaatmaatregelen; benadrukt dat er passende financiële middelen voor herstel moeten worden gereserveerd; verzoekt de lidstaten hiertoe voort te bouwen op de aanbevelingen van de Commissie;
64. verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen voor het creëren van zeer diverse landschapselementen te ontwikkelen, met name in het kader van hun strategische GLB-plannen, bijvoorbeeld door het gebruik van hagen of bufferstroken, waarmee tevens beoogd moet worden de ecologische interconnectiviteit tussen habitats en de creatie van groene corridors te bevorderen;
65. benadrukt de noodzaak om het monitoringkader binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid te versterken, onder meer door het ontwikkelen van betrouwbaardere indicatoren voor het meten van de effecten daarvan; verzoekt de Commissie een onafhankelijke evaluatie uit te voeren van hun geaggregeerde verwachte effecten zodra de nationale strategische plannen zijn goedgekeurd; verzoekt de Commissie om, indien deze analyse de inspanningen ontoereikend acht om de doelstellingen van de Europese Green Deal te behalen, passende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door de lidstaten te vragen hun strategische plannen te wijzigen of de verordening inzake de strategische GLB-plannen te herzien in het kader van de tussentijdse evaluatie;
66. onderstreept het belang van evenwichtige voedingspatronen; is van mening dat de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling van gezonde en evenwichtige eetgewoonten moeten stimuleren en passende maatregelen moeten nemen om landbouwers bij deze transitie bij te staan, waarbij rekening moet worden gehouden met de noodzaak om de economische duurzaamheid van landbouwbedrijven in de EU te vrijwaren;
67. betreurt het feit dat de landbouwproductie en consumptie steeds meer gericht zijn op een beperkt aantal landbouwgewassen en daarmee op een beperkt aantal variëteiten en genotypen; onderstreept dat het verbeteren en behouden van genetische variabiliteit met natuurlijke middelen van cruciaal belang is voor de bevordering van de diversiteit van landbouwecosystemen en voor het behoud van lokale genetische hulpbronnen, met name als opslagplaats voor oplossingen waarmee het hoofd kan worden geboden aan milieu- en klimaatuitdagingen; wijst op het belang om lokale dieren- en plantenrassen te gebruiken, aangezien deze het meest geschikt zijn voor de lokale ecosystemen;
68. verzoekt de Commissie te beoordelen of de ontwikkeling van boekhoudmethoden voor natuurlijk kapitaal de exploitatie van en de gevolgen voor ecosystemen zou kunnen beperken en rationaliseren en op die manier zou kunnen bijdragen aan het stopzetten van het biodiversiteitsverlies; heeft evenwel bedenkingen bij de mogelijkheden om de waarde van natuur in kwantitatieve termen te meten en benadrukt dat natuur een intrinsieke waarde heeft; verzoekt de Commissie in dit verband meer informatie te verstrekken over het mogelijke internationale initiatief inzake boekhoudpraktijken voor natuurlijk kapitaal;
69. verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te ontwikkelen in het kader van hun strategische GLB-plannen om zeer biodiverse gebieden, waaronder landschapselementen, te bevorderen met als doel een gebied te realiseren van ten minste 10 % gebieden met een grote diversiteit die gunstig zijn voor de biodiversiteit, bijvoorbeeld hagen, bufferstroken, gebieden waar geen chemische stoffen worden gebruikt en tijdelijk braakland, alsmede uitgestrekte landbouwgronden bestemd voor biodiversiteit op de lange termijn, alsmede interconnectiviteit tussen habitats en de vorming van groene corridors zoveel mogelijk te bevorderen teneinde het potentieel voor biodiversiteit te maximaliseren;
70. merkt op dat de productie van bont, waarvoor duizenden wilde dieren van een soortgelijk genotype in voortdurend stressvolle omstandigheden dicht bij elkaar worden opgesloten, het welzijn van dieren ernstige schade kan toebrengen en hun kwetsbaarheid voor infectieziekten, waaronder zoönosen, vergroot, zoals het geval is geweest met COVID-19 bij nertsen;
71. betreurt het feit dat de EU er niet in is geslaagd de maximale duurzame opbrengst (MDO), een van de belangrijkste doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, tegen 2020 te verwezenlijken; benadrukt dat alle vispopulaties moeten worden teruggebracht naar niveaus die boven het niveau liggen waarbij de maximale duurzame opbrengsten kunnen worden verkregen, onder inachtneming van het voorzorgsbeginsel, waarbij moet worden gewaarborgd dat zij een leeftijdsopbouw en grootteverdeling vertonen die duiden op een gezond bestand; verzoekt de Commissie en de lidstaten zich onverwijld overeenkomstig het MDO-beginsel in te zetten voor het volledig herstel van mariene habitats en visbestanden op basis van een ecosysteemgebaseerde benadering van het visserijbeheer, de selectiviteit en de overleving van niet-doelsoorten te verbeteren en bij de toepassing van deze aanpak de impact van de visserij op mariene ecosystemen te verminderen, mede door praktijken of toepassingen die schadelijke gevolgen hebben te beperken;
72. wijst er tevens op dat de Commissie volgens de nieuwe verordening technische maatregelen(77) uiterlijk op 31 december 2020 een verslag moet indienen bij het Parlement en de Raad, en dat de Commissie wanneer er bewijs is dat de doelstellingen en streefdoelen niet zijn gehaald, maatregelen kan voorstellen;
73. verzoekt de Commissie de aantasting, eutrofiëring en verzuring van oceanen aan te pakken door een ambitieus actieplan te presenteren om mariene ecosystemen te beschermen en visbestanden in stand te houden; is van mening dat alle maatregelen, waaronder wetgeving, moeten worden vastgesteld om de mogelijke negatieve effecten van economische en andere activiteiten op mariene habitats te beperken;
74. benadrukt dat het belangrijk is gebieden voor herstel van de visbestanden of zones met een vangstverbod aan te wijzen om vispopulaties de kans te geven zich te herstellen, ook in kweekgebieden met veel jonge vissen en paaizones; benadrukt dat het belangrijk is om in zones met een vangstverbod alle visvangst en andere winningsactiviteiten te verbieden;
75. staat volledig achter de doelstelling van nultolerantie jegens illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij); wijst erop dat IOO-visserij zeer negatieve gevolgen heeft voor de visbestanden, mariene ecosystemen, de biodiversiteit en het concurrentievermogen van de vissers in de EU; vraagt om meer samenhang tussen het handelsbeleid en het visserijbeleid van de Europese Unie, zodat IOO-visserij effectiever kan worden aangepakt;
76. verzoekt de Commissie een ecosysteembenadering op te zetten voor alle oorzaken van marien biodiversiteitsverlies, waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de druk die de visserij uitoefent op de visbestanden, op de biodiversiteit en op mariene ecosystemen, maar ook met andere factoren zoals vervuiling en klimaatverandering, scheepvaart en toepassingen langs en aan de kust, onder meer door beoordelingen van de effecten op ecosystemen van alle visserij- en overige mariene activiteiten, rekening houdend met het vermogen van ecosystemen om bij te dragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, alsook met roofdier-prooirelaties;
77. verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om diervriendelijkere methoden voor het vangen, aanlanden en slachten van vis te ontwikkelen en toe te passen, uitgaande van beste beschikbare wetenschappelijke informatie;
78. acht het belangrijk te waarborgen dat viskwekerijen duurzaam zijn en strikte normen voor dierenwelzijn hanteren; is van mening dat aquacultuur gebaseerd moet zijn op duurzame productiemethoden, zoals het gebruik van extensieve methoden, algen, tweekleppigen, vissen in kweekvijvers en aquacultuur in lagunes, die belangrijke ecosysteemfuncties en -diensten kunnen vervullen, waaronder het behoud van habitats in waterrijke gebieden, en de druk op hulpbronnen en de biodiversiteit verlagen, alsook minder koolstof uitstoten en nutriënten bieden; toont zich bezorgd over het vangen van vis met als enige doel het voeren van vleesetende kweekvissen, en is van mening dat deze vangstmethoden moeten worden afgeschaft en vervangen door duurzame alternatieven; wijst erop dat gewaarborgd moet worden dat de procedures inzake aquacultuur duidelijk zijn en volledig kunnen worden toegepast; verzoekt de Commissie waar nodig haar richtsnoeren inzake aquacultuur en de Natura 2000-gebieden bij te werken;
79. constateert met bezorgdheid dat er nog steeds sprake is van wijdverbreide verstoring van de zeebodem in de kustwateren van de EU, met name ten gevolge van het vissen met bodemtrawls(78), waarvan de FAO heeft vastgesteld dat zij op jaarbasis het type vistuig zijn met het grootste aandeel teruggegooide vangst en extreem schadelijke gevolgen hebben voor de zeebodem, afhankelijk van het type visserij en de kenmerken van het beviste gebied(79); wijst erop dat visserij met bodemtrawls tot het meest voorkomende vistuig in de EU behoort(80); herinnert aan de huidige verplichting om visserij met bodemberoerend vistuig dieper dan 400 m in gebieden waar kwetsbare mariene ecosystemen voorkomen of kunnen voorkomen, te staken; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom zorg te dragen voor de volledige en doeltreffende uitvoering van Verordening (EU) 2016/2336(81), ook met betrekking tot onderzeese bergen; verzoekt de Commissie verder om, in aanvulling op de beperkingen die zijn vastgesteld voor de Middellandse Zee(82), waar nodig ook het gebruik van bodemtrawls in andere kustgebieden te beperken, waaronder in haar actieplan voor de instandhouding van de visbestanden en de bescherming van de mariene ecosystemen, teneinde te waarborgen dat de meest duurzame en minst schadelijke werkwijzen worden gehanteerd;
80. beklemtoont dat in visserijbeheerplannen rekening moet worden gehouden met de bevindingen van wetenschappelijke studies naar visserijpraktijken en de gevolgen daarvan voor soorten, habitats en de biodiversiteit in oceanen en het mariene milieu worden geanalyseerd en waarin oplossingen voor de geconstateerde negatieve gevolgen worden aangedragen, bijvoorbeeld door het gebruik te beperken of nieuwe technische mogelijkheden toe te passen; benadrukt verder dat bijvangsten van kwetsbare soorten moeten worden uitgebannen of zodanig verminderd moeten worden dat zij zich volledig kunnen herstellen en dat schade aan zeebodemhabitats tot een minimum moet worden beperkt;
81. verzoekt de Commissie een definitie van “supertrawlers” vast te stellen en maatregelen te overwegen om hun activiteiten in EU-wateren te beperken, en met name om hun activiteiten in beschermde gebieden te verbieden;
82. acht het essentieel om een goede samenwerking met derde landen, en met name buurlanden tot stand te brengen, onder meer ter bevordering van een gelijkwaardige controle op de visbestanden in de wateren buiten de EU, teneinde te zorgen voor een gezond ecosysteem van mariene habitats aan weerszijden van de grens;
83. herinnert eraan dat het GVB en de verordening inzake visserijcontrole(83) de EU een regelgevingskader bieden met specifieke instrumenten voor de visserij; wijst op de noodzaak om de sociaaleconomische duurzaamheid te waarborgen voor vissers die de gevolgen ondervinden van de overgang naar ecologische praktijken in het kader van de blauwe economie, ook wat betreft de bijbehorende opleidingsbehoeften; benadrukt dat het belangrijk is dat adequate financiering voor deze doeleinden beschikbaar wordt gesteld uit het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en Horizon Europa;
84. verzoekt de Raad op proactieve wijze alle documenten openbaar te maken die betrekking hebben op de vastgestelde verordeningen inzake de totale toegestane vangsten, overeenkomstig de aanbeveling van de Europese Ombudsman in zaak 640/2019/FP;
85. raadt aan voortdurend gegevens te verzamelen teneinde de duurzaamheidscriteria beter te kunnen beoordelen en te voorkomen dat er visserijgebieden worden gecreëerd op plaatsen waar zich kwetsbare mariene ecosystemen bevinden;
86. dringt erop aan in beschermde gebieden prioriteit toe te kennen aan milieubehoud en herstel, en dat geen enkele activiteit in deze gebieden dat doel mag ondermijnen; verzoekt de Commissie en de lidstaten schadelijke menselijke activiteiten binnen beschermde mariene gebieden (MPA’s) te verbieden; dringt er bij de Commissie op aan te garanderen dat in nationale plannen voor mariene ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met de gevoeligheid van soorten en habitats in alle zeegebieden voor menselijke drukfactoren;
87. onderstreept het belang van de versterking en doeltreffende handhaving van de bestaande MPA’s, met name in biodiversiteitshotspots; verzoekt de Commissie en de lidstaten om prioriteit te geven aan het opstellen van specifieke beheersplannen voor deze gebieden, waarin duidelijke instandhoudingsdoelstellingen en doeltreffende maatregelen inzake toezicht, bewaking en controle moeten worden vastgesteld; dringt er bij de lidstaten met name op aan om haast te maken met het opstellen en indienen van de gezamenlijke aanbevelingen voor het visserijbeheer in hun MPA’s, in overeenstemming met artikel 11 van het GVB; is van mening dat daarbij ten volle rekening moet worden gehouden met de effecten van klimaatverandering op mariene soorten; verzoekt de Commissie bovendien om in samenwerking met de lidstaten criteria en richtsnoeren voor te stellen voor een passende beheerplanning van de aangewezen beschermde gebieden, waaronder in ecologische corridors, op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, en om de samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen;
88. verzoekt de Commissie om MPA’s pas mee te tellen voor internationale doelstellingen wanneer zij naar behoren worden beheerd;
89. is van mening dat de nieuwe MPA’s moeten worden opgenomen in het kader van Natura 2000 en dat zij moeten bijdragen aan de ecologische verbondenheid tussen beschermde gebieden;
90. wijst erop dat MPA’s, indien ze succesvol zijn, aanzienlijke sociaaleconomische voordelen opleveren, met name voor kustgemeenschappen, de visserijsector en de sector toerisme, en dat MPA’s belangrijke ecologische functies kunnen vervullen voor het herstel van visbestanden en de veerkracht daarvan kunnen verbeteren;
91. benadrukt dat de nieuwe EU-bosstrategie op de Europese klimaatwet en de biodiversiteitsstrategie voor 2030 moet worden afgestemd en daarmee in overeenstemming moet zijn; beklemtoont de noodzaak van een holistische en consequente EU-bosstrategie die de multifunctionele rol van bossen en de houtsector in de EU versterkt en die de verreikende ecologische, maatschappelijke en economische voordelen van bossen bevordert, met volledige inachtneming van de doelstellingen van de EU op het gebied van klimaat en milieu; benadrukt dat er duidelijke prioriteiten moeten worden gesteld in de nieuwe EU-bosstrategie, met de bescherming van het klimaat en het herstel van de biodiversiteit als centrale, onderling verbonden doelstellingen; pleit ervoor in het plan voor het herstel van de natuur specifieke bindende doelstellingen op te nemen voor het herstel en de verdere bescherming van bosecosystemen, die ook moeten worden opgenomen in de EU-bosstrategie; is van mening dat daarbij rekening moet worden gehouden met de verschillende omstandigheden op lokaal, regionaal en nationaal niveau;
92. herhaalt zijn standpunt van 8 oktober 2020 ten aanzien van de EU-bosstrategie dat met de strategie een brug moet worden geslagen tussen nationaal bos- en bosbouwbeleid en EU-doelstellingen op het gebied van bossen en bosbouw, met inachtneming van het feit dat de bevoegdheden van de lidstaten moeten worden geëerbiedigd en een bijdrage moet worden geleverd aan bredere EU-doelstellingen; beklemtoont daarom dat het beginsel van subsidiariteit en de bevoegdheden van de EU op het gebied van milieubescherming in de strategie moeten worden geëerbiedigd; herinnert eraan dat het milieubeleid van de EU op grond van artikel 191 VWEU naast andere doelstellingen moet bijdragen tot instandhouding, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en tot het behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen; herinnert eraan dat diverse EU-wetgeving van invloed is op bossen en bosbeheer;
93. verzoekt de EU en de lidstaten te waarborgen dat in hun interne en externe beleid de hoogste normen voor de milieubescherming van bossen worden toegepast;
94. benadrukt dat de nieuwe EU-bosstrategie duurzaam bosbeheer moet aanmoedigen; benadrukt het belang van het op evenwichtige wijze versterken van duurzaam bosbeheer voor de gezondheid, de klimaatveerkracht en de levensduur van bosecosystemen en het behoud van de multifunctionele rol van bossen; wijst erop dat de bescherming en het duurzaam beheer van onze bossen van wezenlijk belang zijn voor ons algemeen welzijn, aangezien bossen ruimte bieden voor activiteiten op het gebied van recreatie, gezondheid en onderwijs die van algemeen belang zijn; beaamt dat duurzaam bosbeheer bevorderlijk is voor de bescherming van de biodiversiteit in Europese bossen; herinnert eraan dat de EU en haar lidstaten zich ertoe hebben verbonden de definitie en beginselen van duurzaam bosbeheer toe te passen;
95. onderstreept de bijdrage die bossen leveren aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU; is van mening dat prioriteit moet worden gegeven aan circulair gebruik en cascadering van bosbiomassa en andere bronnen van biomassa die geen afbreuk doen aan wetenschappelijk onderbouwde maatregelen gericht op bescherming, herstel en klimaatactie; meent dat het gebruik van hout als bouwmateriaal hiervan een goed voorbeeld is;
96. wijst op het cruciale belang van de boslandbouw- en bebossingsmaatregelen van het GLB en spoort aan tot handhaving van bosbouwmaatregelen, overeenkomstig de EU-bosstrategie;
97. onderstreept dat veerkrachtige en gezonde bosecosystemen, met inbegrip van flora en fauna, van belang zijn voor de handhaving en bevordering van de levering van de vele ecosysteemdiensten die bossen te bieden hebben, zoals biodiversiteit, schone lucht, water en een gezonde bodem, evenals hout en andere grondstoffen; wijst erop dat de milieu-, klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de EU alleen kunnen worden verwezenlijkt met behulp van multifunctionele, gezonde en duurzaam beheerde bossen en bosbouw, hetgeen een langetermijnperspectief vereist;
98. wijst erop dat een samenhangende aanpak moet worden vastgesteld om de bescherming van de biodiversiteit en het klimaat te verzoenen met een bloeiende houtsector en duurzame bio-economie;
99. onderkent het belang van het gebruik van hout en houten producten die uit duurzaam beheerde bossen afkomstig zijn, om bij te dragen aan de transitie naar een koolstofneutrale economie en de ontwikkeling van de circulaire bio-economie;
100. onderstreept de noodzaak om de EU-regels inzake het gebruik van biomassa voor energieproductie te herzien en af te stemmen op de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de Europese klimaatwet, met name als onderdeel van de richtlijn hernieuwbare energie en de gedelegeerde handelingen uit hoofde van de taxonomieverordening;
101. is verheugd over de toezegging tot het planten van minstens drie miljard extra bomen in de EU; benadrukt dat de bebossingsinitiatieven van de EU op duidelijke ecologische beginselen, “bosverbetering”, duurzame herbebossing, de vergroening van stedelijke en voorstedelijke gebieden, herstel, verbetering van de verbondenheid van natuurgebieden en boslandbouw moeten worden gebaseerd, in overeenstemming met de nieuwste wetenschappelijke kennis; verzoekt de Commissie te waarborgen dat deze initiatieven enkel worden uitgevoerd op een manier die verenigbaar is met en bijdraagt aan de biodiversiteitsdoelstellingen, en ervoor te zorgen dat met deze aanplant geen oude en biodiverse bossen worden vervangen, alsook dat deze ertoe bijdraagt bossen veerkrachtiger, gemengder en gezonder te maken;
102. herinnert aan de standpunten die het Parlement heeft uiteengezet in zijn resolutie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau; verzoekt de Commissie dringend met een voorstel voor een EU-rechtskader te komen op basis van verplichte due diligence die waarborgt dat waardeketens duurzaam zijn en dat producten of grondstoffen die in de EU op de markt worden gebracht niet leiden tot of het resultaat zijn van ontbossing, de aantasting van bossen, de omvorming en aantasting van ecosystemen of mensenrechtenschendingen; geeft aan dat het bedoelde EU-rechtskader ook moet gelden voor ecosystemen met hoge koolstofvoorraden en veel biodiversiteit die geen bossen zijn, met name mariene en kustecosystemen en water-, veen- of savannegebieden, teneinde te voorkomen dat de druk naar deze landschappen wordt verschoven;
103. verzoekt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is om een rechtskader, hoofdzakelijk binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO), te creëren dat een verbod op de handel in bepaalde grondstoffen, producten en diensten die de biodiversiteit in gevaar brengen, mogelijk maakt;
104. benadrukt dat de ecologische voetafdruk van de productie en consumptie van de EU dringend moet worden verkleind om binnen de grenzen van de mogelijkheden van onze planeet te blijven; verzoekt de Commissie bindende EU-doelstellingen voor 2030 voor te stellen om de voetafdruk van de gebruikte materialen en de consumptie in de EU te verkleinen en deze tegen 2050 binnen de grenzen van de mogelijkheden van de planeet te brengen(84); steunt de Commissie om een levenscyclusbenadering te volgen voor het meten van de ecologische voetafdruk van producten en bedrijven; is van mening dat de productie en het gebruik van plastic moet worden beperkt; is van mening dat bij economische activiteiten die van invloed zijn op ecosystemen en hun biodiversiteit en deze exploiteren alle mogelijke waarborgen moeten worden geïntegreerd om hun negatieve gevolgen voor deze ecosystemen te beperken;
Klimaatverandering
105. uit zijn bezorgdheid over het feit dat het aantal landsoorten aanzienlijk zal afnemen in een scenario waarin de aarde met 1,5 tot 2 °C opwarmt, en dat mariene soorten evenzeer zullen worden bedreigd, met name nu deze temperatuurstijgingen volgens de huidige trajecten hoogstwaarschijnlijk zullen worden overschreden; benadrukt derhalve opnieuw dat het noodzakelijk is de ambities van de EU aanzienlijk te verhogen en prioriteit toe te kennen aan op de natuur gebaseerde oplossingen en op ecosystemen gebaseerde benaderingen voor het behalen van de doelstellingen inzake klimaatmitigatie en in de aanpassingsstrategieën, en om de bescherming van natuurlijke terrestrische en mariene koolstofputten in de EU aan te scherpen als aanvullende maatregel op het terugdringen van de broeikasgasemissies;
106. verzoekt de Commissie om de effecten van klimaatverandering op de dichtheid en geografische spreiding van soorten te beoordelen, met deze beoordeling rekening te houden bij de uitvoering van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de lidstaten te helpen de resultaten te verwerken in hun nationaal beleid en de toekomstige rapportages in het kader van de natuurrichtlijnen;
107. wijst op de essentiële rol die gezonde oceanische ecosystemen spelen bij het tot staan brengen en ombuigen van het biodiversiteitsverlies en het matigen van de klimaatverandering; roept op tot instandhouding en herstel van koolstofrijke mariene habitats met het oog op het bevorderen van de koolstofopslag, de bescherming van kusten en het vergroten van de weerbaarheid van mariene soorten en visserijen tegen de klimaatverandering; dringt bovendien aan op de opname daarvan in doeltreffend beheerde MPA’s;
108. verzoekt de Commissie om na de vaststelling van de Europese klimaatwet(85) en gelet op de belangrijke rol van natuurlijke koolstofputten voor het bereiken van klimaatneutraliteit een ambitieuze, wetenschappelijk onderbouwde EU-doelstelling voor 2030 vast te stellen voor de verwijdering van broeikasgasemissies door middel van natuurlijke koolstofputten, die in overeenstemming moet zijn met de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en wettelijk moet worden vastgelegd; herinnert er verder aan dat een snelle vermindering van de emissies voorop moet blijven staan;
109. verzoekt de Commissie zo snel mogelijk een EU-actieplan voor de lange termijn inzake klimaat en biodiversiteit in te dienen, met inbegrip van de bijbehorende streefdoelen, waardoor de coördinatie wordt verbeterd en de samenhang, duurzaamheid en onderlinge verbondenheid van toekomstige acties wordt gewaarborgd en waarin toezeggingen op grond van het wereldwijde kader voor biodiversiteit voor de periode na 2020, de Overeenkomst van Parijs, de nationaal bepaalde bijdragen en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen worden opgenomen; benadrukt het belang om de monitoring, verslaglegging en herziening van klimaat- en biodiversiteitsplannen zo spoedig mogelijk formeel te coördineren; wijst erop dat veerkrachtige en gezonde ecosystemen cruciaal zijn voor het tegengaan van en de aanpassingen aan klimaatverandering en dat bij de acties uit hoofde van het Europees klimaatpact moet worden gezorgd voor synergieën tussen het biodiversiteitsbeleid en het klimaatbeleid;
110. is ingenomen met de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering; is van mening dat de acties die worden genomen in het kader van de nieuwe EU-klimaataanpassingsstrategie volledig afgestemd moeten zijn op de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en op de maatregelen met betrekking tot de preventie van en de paraatheid voor door de natuur veroorzaakte rampen in het kader van het Uniemechanisme voor civiele bescherming;
111. steunt bovendien “op ecosystemen gebaseerde” benaderingen zoals gedefinieerd in het VN-verdrag inzake biologische diversiteit, die een holistische strategie voor het integrale beheer van land, water en levende rijkdommen bieden, die instandhouding en duurzaam gebruik op een billijke manier bevorderen;
112. benadrukt dat de term “op natuur gebaseerde oplossingen” beter moet worden gedefinieerd en dat deze definitie ervoor moet zorgen dat de biodiversiteit en de integriteit van ecosystemen niet in gevaar worden gebracht; dringt daarom aan op ontwikkeling op EU-niveau van een duidelijkere definitie, alsook van richtsnoeren en hulpmiddelen betreffende de toepassing van op natuur gebaseerde oplossingen met het oog op de optimale verwezenlijking van natuurwaarden, alsook van synergieën tussen het behoud van biodiversiteit en de matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering;
113. merkt op dat in veel nationale klimaatstrategieën op natuur gebaseerde oplossingen nog ontbreken; is van mening dat een multistakeholderplatform op het gebied van op de natuur gebaseerde oplossingen mogelijk bevorderlijk kan zijn voor het versterken van de synergieën tussen de multilaterale internationale verdragen inzake biodiversiteit en klimaatverandering, alsook voor de verwezenlijking van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling;
Verontreiniging
114. is ingenomen met de doelstelling van de Commissie om het gebruik van gevaarlijkere en chemische bestrijdingsmiddelen met 50 % en voedingswaardeverliezen met 50 % te verminderen, wat zal leiden tot een vermindering van het gebruik van meststoffen met ten minste 20 % tegen 2030, en meent dat al deze doelstellingen wettelijk moeten worden vastgelegd en voor de periode na 2030 moeten worden herzien met het oog op verdere verminderingen en de vastlegging van verbintenissen voor de lange termijn; dringt aan op doeltreffende evaluatie van deze doelstellingen op basis van specifieke mijlpalen;
115. verzoekt de Commissie ambitieuze referentieniveaus voor deze doelstellingen vast te stellen en alle lidstaten een eerlijk aandeel van de Uniebrede doelstellingen toe te wijzen op basis van hun verschillende uitgangsposities en omstandigheden; dringt erop aan dat iedere lidstaat krachtige maatregelen treft om zijn doelstellingen te behalen;
116. is gekant tegen de verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat na 31 december 2022; vraagt alle lidstaten de nodige voorbereidende werkzaamheden te verrichten om alle landbouwers van rendabele alternatieve oplossingen te voorzien na het verbod op glyfosaat;
117. herinnert aan zijn resolutie van 16 januari 2019 over het verslag over de toelatingsprocedure van de Unie voor pesticiden(86), en verwacht van de Commissie en de lidstaten dat zij alle oproepen onverwijld behandelen; verzoekt de Commissie bij haar herziening van de uitvoeringsmaatregelen voor het kader inzake gewasbeschermingsmiddelen bepalingen op te nemen ter ondersteuning van de EU-brede doelstellingen voor het beperken van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, onder andere door de milieucriteria voor de toekenning van markttoegang voor bestrijdingsmiddelen aan te scherpen en te verduidelijken; beklemtoont dat wanneer de EFSA concludeert dat er sprake is onaanvaardbare milieueffecten, er geen goedkeuring kan worden verleend; verzoekt de Commissie de gegevens inzake regelgevingsrisico’s transparanter en beter toegankelijk te maken;
118. is van mening dat de afwijking uit hoofde van artikel 53, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009(87) moet worden verduidelijkt en enkel om gezondheids- en milieuredenen mag worden toegepast; betreurt dat deze afwijking wordt gebruikt om het verbod op alle buitentoepassingen van drie neonicotinoïden te ondermijnen;
119. roept de Commissie op om snel de herziening van Richtlijn 2009/128/EG betreffende het duurzaam gebruik van pesticiden(88) af te ronden en hierin ook de streefcijfers voor de vermindering van het pesticidengebruik op te nemen, en alle maatregelen te nemen om te verzekeren dat de lidstaten zich verbinden tot de implementatie hiervan in onder meer ook hun nationale actieplannen;
120. merkt op dat een grootschalig gebruik van pesticiden leidt tot pesticidenresistentie, hetgeen een belangrijk probleem is waardoor de doeltreffendheid van pesticiden wordt aangetast; wijst erop dat het toenemende gebruik en de groeiende afhankelijkheid van pesticiden leiden tot hoge kosten voor de landbouwers; merkt op dat voor het tegengaan van biodiversiteitsverlies en pesticidenresistentie een hiërarchie van maatregelen moet worden aangehouden overeenkomstig de acht beginselen van geïntegreerde gewasbescherming zoals beschreven in bijlage III bij Richtlijn 2009/128/EG, waarin wordt gesteld dat chemische pesticiden alleen als laatste redmiddel mogen worden gebruikt;
121. betreurt het feit dat de beoordeling van de effecten van chemische stoffen op het milieu en de biodiversiteit in het kader van de autorisatieprocedure binnen Reach in de sociaaleconomische analyse vaak wordt onderschat en ondergewaardeerd; maakt zich zorgen over het aanhoudend gebruik en de autorisatie van gevaarlijke chemische stoffen met negatieve effecten op het milieu en over ontbrekende veiligheidsgegevens over eindpunten; vraagt de Commissie in haar rol als risicomanager meer rekening te houden met de effecten van chemische stoffen, met inbegrip van de chronische effecten op de lange termijn op het milieu en de biodiversiteit;
122. roept de Commissie en de lidstaten op om te zorgen voor gelijke normen en doeltreffende controles op uit niet-EU-landen ingevoerde producten;
123. verzoekt de Commissie Verordening (EG) nr. 396/2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen(89) te herzien teneinde hierin ook diergezondheid en milieurisico’s op te nemen als wetgevingscriteria;
124. is verheugd dat de Commissie zich ertoe heeft verbonden samen te werken met de lidstaten en de belanghebbenden om te waarborgen dat de nationale strategische plannen voor de landbouw vanaf het begin volledig getuigen van de ambities van de Europese Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie, hetgeen ook inhoudt dat het ambitieniveau om het gebruik en het risico van chemische bestrijdingsmiddelen en het gebruik van meststoffen en antibiotica aanzienlijk terug te dringen, wordt verhoogd; beklemtoont het belang dat deze doelstellingen worden nagestreefd op holistische en circulaire wijzen, bijvoorbeeld met de goedgekeurde agro-ecologische benaderingen zoals geïntegreerde productie en biologische landbouw, met inbegrip van vruchtwisseling; beklemtoont ook de bijdrage van de precisielandbouw, de digitalisering en de andere instrumenten voor de vermindering van het gebruik van pesticiden, meststoffen en nutriënten;
125. beklemtoont dat landbouwers een groter instrumentarium van alternatieve, doeltreffende, betaalbare en milieuvriendelijke gewasbeschermingsoplossingen en methoden nodig hebben om de behoefte aan pesticiden en de daarmee samenhangende risico’s nader te kunnen beperken; stelt voor dat dit een groter gebruik van culturele, lichamelijke en biologische bestrijdingstechnieken zou kunnen omvatten, evenals nieuwe pesticiden met laag risico en biopesticiden, doeltreffendere toepassingstechnieken die worden vergemakkelijkt door hulpmiddelen zoals digitale en precisielandbouw, epidemiologische modellen, een bredere, verbeterde reeks opties voor resistente variëteiten waarvoor minder productiemiddelen nodig zijn, en versterkte systemen voor opleiding en advies op het gebied van onderzoek en innovatie, onder meer met betrekking tot landbouwpraktijken;
126. onderstreept dat de Europese landbouw, visserij en bosbouw een belangrijke rol toekomt bij de bescherming en het herstel van de natuur en dat deze sectoren volledig moeten worden betrokken bij de uitvoering van de biodiversiteitsstrategie voor 2030; benadrukt dat de uitvoeringsmaatregelen vergezeld moeten gaan van nauwkeurig omschreven steun, opleidingsprogramma’s en een instrumentarium met duurzame, veilige, doeltreffende en betaalbare oplossingen en alternatieven, en tevens toegang moeten verzekeren tot de meest recente kennis, technologie en adviesdiensten; onderstreept verder de bijdrage die positieve stimulansen en de uitwisseling van goede praktijken kunnen leveren aan de uitvoering van de strategie;
127. roept de Commissie en de lidstaten op te verzekeren dat de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 volledig worden weerspiegeld in de uitvoering van de “van boer tot bord”-strategie, de strategie voor duurzame chemische stoffen en in het op til zijnd actieplan inzake nulverontreiniging, waarmee ook lichtverontreiniging en geluidshinder, met inbegrip van onderwatergeluid, moeten worden aangepakt; benadrukt het belang dat de bestrijding van verontreiniging bij de bron tot prioriteit wordt verheven en daarbij de inzet van de best beschikbare technologie wordt verzekerd;
128. verzoekt de Commissie om voor 2030 een ambitieuze doelstelling voor het verminderen van het gebruik van kunstlicht buiten vast te stellen en een voorstel te doen voor richtsnoeren inzake de manier waarop lidstaten kunstlicht ’s nachts kunnen verminderen;
129. beklemtoont dat het noodzakelijk is in de biodiversiteitsstrategie voor 2030 specifieke maatregelen op te nemen voor de vermindering van de verontreiniging die een rechtstreekse weerslag heeft op de biodiversiteit en de gezondheid, zoals verontreiniging met kunststof, microplastic en chemische stoffen; roept de Commissie op te verzekeren dat alle acties van het nieuwe actieplan inzake circulaire economie en de daarmee verband houdende wetgeving snel wordt uitgevoerd;
Invasieve uitheemse soorten (IUS)
130. uit zijn bezorgdheid over het feit dat IUS een ernstige bedreiging vormen voor het milieu, de bestaansmiddelen en de voedselzekerheid en onherstelbare schade aanrichten aan beschermde gebieden en hun biodiversiteit en dat de klimaatverandering dit nog verder verergert;
131. betreurt dat minder dan 6 % van de in de EU aanwezige IUS zijn opgenomen in de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten; roept de Commissie op meer maatregelen te nemen om te verzekeren dat de IUS die van invloed zijn op bedreigde soorten in de lijst worden opgenomen; roept de Commissie verder op de preventie te verbeteren door risicobeoordelingen vóór de eerste invoer van uitheemse soorten verplicht te stellen en door zo snel mogelijk, uitgaande van een wetenschappelijke risicobeoordeling en de ecologische kenmerken in de EU, EU-brede witte lijsten voor te stellen van soorten die als huisdieren mogen worden ingevoerd, gehouden, gefokt en verhandeld;
132. benadrukt dat de handel in exotische dieren een van de belangrijkste wegen is waarlangs IUS worden geïntroduceerd en dat afgezien daarvan de introductie van IUS ook verband houdt met andere stressfactoren zoals land- en zeevervoer en zwerfvuil op zee; dringt aan op de uitwerking van aanvullende maatregelen op EU-niveau voor preventie, beheersing en uitroeiing van IUS, waarbij ook specifieke plannen moeten worden opgesteld voor de IUS die van invloed zijn op ernstig bedreigde soorten; onderstreept dat het noodzakelijk is te zorgen voor voldoende menselijke, technische en financiële hulpbronnen om preventie te ondersteunen en getroffen gebieden te helpen het hoofd te bieden aan bestaande en pas geïntroduceerde IUS;
133. betreurt dat slechts één mariene soort is opgenomen in de lijst van voor de Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten(90); verzoekt de Commissie iets te doen aan dit buitensporig laag aantal mariene IUS en te zorgen voor een deugdelijke afstemming op Verordening (EU) nr. 1143/2014(91);
Financiering, mainstreaming en governancekader
134. onderstreept dat de maatschappelijke en ecologische voordelen van preventie en herstel de investeringskosten verre overstijgen; verzoekt de Commissie om de doeltreffende mainstreaming en toetsing van biodiversiteit te garanderen in alle EU-uitgaven en -programma’s op basis van de EU-taxonomie; dringt aan op de doeltreffende toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” op alle uitgaven en programma’s in de EU; verzoekt de Commissie een alomvattende beoordeling te verstrekken over hoe de 20 miljard EUR per jaar, die minimaal nodig is voor de natuur, kan worden gemobiliseerd, overeenkomstige voorstellen te doen voor de jaarlijkse EU-begroting en te evalueren of er een specifiek financieringsinstrument voor TEN-N nodig is; neemt nota van de overeenkomst om de uitgaven voor biodiversiteitsdoelstellingen te mainstreamen met 7,5 % vanaf 2024 en met 10 % vanaf 2026; is derhalve van mening dat inspanningen moeten worden geleverd om ervoor te zorgen dat ten minste 10 % van de jaarlijkse uitgaven binnen het meerjarig financieel kader zo snel mogelijk vanaf 2021 aan biodiversiteit worden uitgegeven; beklemtoont dat afstemming tussen klimaat- en biodiversiteitsfinanciering noodzakelijk is; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan biodiversiteitsacties op te nemen in hun plannen voor herstel en veerkracht; herinnert er uitdrukkelijk aan dat de EU-uitgaven in verband met de biodiversiteit moeten worden getraceerd overeenkomstig de door de Commissie, in samenwerking met het Europees Parlement en de Raad, vast te stellen doeltreffende, transparante en alomvattende methoden;
135. verzoekt de Commissie en de lidstaten om vóór 2022 te beoordelen welke subsidies schadelijk zijn voor het milieu, zodat die onverwijld kunnen worden afgeschaft; roept ertoe op de financiële stimulansen te heroriënteren naar voor biodiversiteit positieve investeringen en de belastingsystemen om te buigen naar een sterkere benutting van milieubelastingen en milieubelastingopbrengsten;
136. herinnert aan de verbintenis van de EU tot volledige verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs; verzoekt de Commissie en de lidstaten om zo spoedig mogelijk en uiterlijk in 2025 een einde te maken aan alle directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen;
137. meent dat de geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstof en andere voor het milieu schadelijke subsidies wereldwijd moet worden ondersteund met behulp van het handelsbeleid en de groene diplomatie van de EU, en dat daarbij onder meer moet worden gezorgd voor een overeenkomst over een routekaart met mijlpalen voor elke handelspartner;
138. herinnert eraan dat volgens ramingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling regeringen ongeveer 500 miljard USD per jaar uitgeven aan steun die mogelijk schadelijk is voor de biodiversiteit, dat wil zeggen vijf tot zes keer meer dan de totale uitgaven voor biodiversiteit(92);
139. verzoekt de Commissie duidelijke richtsnoeren en stimulansen vast te stellen om particuliere financiering van biodiversiteit vlot te trekken en de investeringen aan te passen aan de doelstellingen van de Europese Green Deal en de biodiversiteitsstrategie voor 2030; verzoekt de Commissie verder te zorgen voor een ambitieus en toekomstgericht kader met wetgevingsmaatregelen en financiële stimulansen voor zowel de publieke als de private sector om steun te kunnen geven aan de verwezenlijking van de doelstellingen en streefcijfers op grond van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 als onderdeel van de komende vernieuwde strategie voor duurzame financiering; roept de Commissie op actie te ondernemen op het gebied van duurzame inkoop door bedrijven;
140. verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor overheidsopdrachten en de Europese en nationale gezondheidsvoorschriften af te stemmen op de biodiversiteitsstrategie voor 2030; roept er verder toe op om met de EU-beleidsmaatregelen alle in de Verdragen opgenomen beginselen en met name het voorzorgsbeginsel en het beginsel “de vervuiler betaalt” na te leven;
141. onderstreept dat er een juridisch bindend governancekader voor biodiversiteit – een biodiversiteitswet – nodig is, uitgaande van een alomvattende effectbeoordeling, waarmee het pad naar 2050 wordt uitgestippeld aan de hand van een reeks doelstellingen, waaronder de doelstellingen voor 2030 en de COP15-toezeggingen, en waarbinnen een monitoringmechanisme wordt opgezet met slimme indicatoren binnen en buiten de beschermde gebieden; verzoekt de Commissie met dat doel voor ogen in 2022 een wetgevingsvoorstel in te dienen; beklemtoont dat het verzekeren van voldoende menselijke en financiële hulpbronnen van doorslaggevend belang is voor doeltreffende governance;
142. verzoekt de Commissie te overwegen een onafhankelijk Europees wetenschappelijk panel inzake biodiversiteit of een soortgelijke instantie op te richten om de samenhang van de EU-maatregelen met de ambities van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 te beoordelen en dienovereenkomstig aanbevelingen te doen, en daarbij elke mogelijke overlapping met het beleid van het Europees Milieuagentschap en andere EU- en internationale organen te vermijden;
143. herinnert eraan dat artikel 37 van het Handvest het beginsel weerspiegelt dat de EU-wetgeving de bescherming van het milieu moet waarborgen; is van mening dat het recht op een gezond milieu in het Handvest moet worden erkend en dat de EU het initiatief moet nemen tot de erkenning van een vergelijkbaar recht op internationaal vlak;
Onderzoek, innovatie en onderwijs
144. verzoekt de Commissie biodiversiteit een grotere rol toe te kennen in de jeugdprogramma’s van de EU, zoals het Europees vrijwilligerswerk, en als onderdeel van het algemeen Erasmusprogramma een Groen Erasmusprogramma te starten waarin de nadruk ligt op uitwisseling van kennis, studenten en beroepsbeoefenaren op het gebied van herstel en instandhouding;
145. onderstreept dat het noodzakelijk is een dieper inzicht te verkrijgen in niet alleen de verschillende onderdelen van biodiversiteit en de gevolgen daarvan voor de werking van de ecosystemen, maar ook de veerkracht van de ecosystemen; meent dat meer fundamenteel en toegepast onderzoek moet worden gedaan naar biodiversiteit en onderstreept dat het noodzakelijk is daarvoor voldoende financiering te verzekeren; roept ertoe op onderzoek naar biodiversiteit op te nemen in de diverse EU- en nationale financieringsprogramma’s; verzoekt nogmaals om een specifieke missie voor biodiversiteit binnen het toekomstige EU-onderzoeksprogramma; onderstreept dat het noodzakelijk is de financiering van openbaar onderzoek aanzienlijk te verhogen;
146. benadrukt het belang van meer onderzoek naar biogeografische regio’s, de taxonomie van organismen en de gevolgen van ontbossing en biodiversiteitsverlies voor essentiële dienstverlening zoals voedselvoorziening; onderstreept dat het noodzakelijk is meer kennis te verwerven over de band tussen enerzijds het uitbreken van ziekten en anderzijds legale en illegale handel in wilde dieren, instandhouding en achteruitgang van ecosystemen;
147. is er vast van overtuigd dat meer onderzoek moet worden gedaan naar oceanen, aangezien oceanen nog voor een groot deel onontdekt blijven; verzoekt de Commissie om wat dit betreft een grotere rol te spelen in het Decennium van Oceaanwetenschappen van de VN en gevolg te geven aan de aanbevelingen van Missie Zeester 2030: Herstel onze oceanen en wateren; meent dat er ook financiële middelen beschikbaar moeten worden gesteld voor diepzee-ecosystemen en -biodiversiteit;
148. moedigt onderzoek aan naar duurzame landbouwinnovatie, technologie en productiemethoden en praktijken voor landbouwers die de biodiversiteit en de gezondheid van het ecosysteem verbeteren, met inbegrip van digitalisering, duurzame boslandbouwsystemen, biologische alternatieven voor chemische pesticiden waarmee weinig risico is verbonden en pesticidevrije landbouw;
149. meent dat de inspanningen op het gebied van onderzoek moeten worden versterkt en onder meer ook gericht moeten zijn op de sociale en economische gevolgen en de kansen van instandhoudingsbeleid, bodembiodiversiteit en het smelten van gletsjers en permafrost;
150. is ingenomen met de oprichting van een kenniscentrum voor biodiversiteit en de nieuwe EU-waarnemingspost voor de bodem;
151. onderstreept het belang dat passende middelen worden toegewezen aan de verzameling van gegevens, de ontwikkeling van indicatoren ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw en de versterking van de samenwerking tussen belanghebbenden op het gebied van biodiversiteit; erkent de mogelijkheden van digitalisering, “big data” en AI voor de verbetering van ons begrip en onze kennis inzake biodiversiteit;
152. roept de Commissie op kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen bij hun deelname aan de inspanningen voor onderzoek en technologische ontwikkeling en hen aldus in staat te stellen aan de doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 bij te dragen;
153. is van mening dat milieukennis een vast onderdeel moet zijn van het onderwijs; ondersteunt de vaststelling van beschermde gebieden voor onder meer ook onderwijsdoelstellingen; benadrukt dat steun moet worden gegeven aan op participatie berustende wetenschappen en bewustwordingsprocessen om onder meer de maatschappij te laten zien dat het noodzakelijk is de biodiversiteit te beschermen en te herstellen;
Mondiaal biodiversiteitskader na 2020, internationale actie, handel en oceaangovernance
154. herinnert aan het in de resolutie over COP15 ingenomen standpunt inzake biodiversiteit en de noodzaak om te komen tot een multilaterale bindende overeenkomst voor de periode na 2020 die vergelijkbaar is met de Overeenkomst van Parijs, om het biodiversiteitsverlies tegen 2030 een halt toe te roepen en om te buigen, met slimme doelstellingen en indicatoren, een robuust uitvoeringskader en een op wetenschap gebaseerd, onafhankelijk en transparant herzieningsmechanisme; is van mening dat 2021 een beslissend jaar zal zijn voor de biodiversiteit in de wereld, dat de EU als een wereldleider moet optreden en tijdens de onderhandelingen moet ijveren voor een net zo hoog of nog hoger ambitieniveau dan ze zelf heeft, en dat zij daarbij ook moet zorgen voor juridisch bindende herstel- en beschermingsdoelstellingen op wereldschaal van ten minste 30 % tot 2030; is in dit verband ingenomen met de verbintenis van de High Ambition Coalition for Nature and People tot het beschermen van 30 % van land en zee wereldwijd; onderstreept dat het noodzakelijk is lage-inkomenslanden te ondersteunen bij de uitvoering van dit nieuwe kader; beklemtoont het belang van verdere verbintenissen van de kant van de particuliere sector om de biodiversiteit te beschermen en te herstellen;
155. verzoekt de Commissie aan te dringen op ambitieuze en duidelijke langetermijndoelstellingen op wereldvlak; bekrachtigt haar standpunt dat de EU in de onderhandelingen zo mogelijk moet oproepen tot bescherming van de helft van de planeet tot 2050(93);
156. ondersteunt de ontwikkeling van een internationaal verdrag inzake pandemieën in het kader van de Wereldgezondheidsorganisatie om de weerbaarheid bij toekomstige pandemieën te versterken; merkt op dat in een van de aanbevelingen van de IPBES-workshop inzake biodiversiteit en pandemieën werd verzocht om de oprichting van een intergouvernementele raad op hoog niveau voor preventie van pandemieën met als doel de samenwerking tussen de regeringen te vergemakkelijken door onder meer beleidsrelevante wetenschappelijke informatie te verstrekken en de opzet van een monitoringskader te coördineren, en aldus de basis te creëren voor eventuele doelstellingen op het raakvlak tussen de drie Rio-conventies; verzoekt de EU en de lidstaten te ijveren voor de oprichting van een dergelijke raad in de COP15, die moet werken in synergie met bestaande organisaties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie;
157. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om op te roepen tot een Speciaal Verslag van het IPCC over biodiversiteit en klimaatverandering;
158. is bezorgd over de nieuwe uitdagingen inzake wetgeving, milieu, bioveiligheid en governance die kunnen voortvloeien uit de vrijmaking in het milieu van genetisch gemodificeerde, door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, ook voor doeleinden van natuurbehoud; neemt nota van de resultaten waartoe de ad-hocwerkgroep van technische deskundigen in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit is gekomen met betrekking tot door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen en levende gemodificeerde vis(94), waardoor zorgen rijzen wegens de moeilijkheden bij het voorspellen van hun gedrag, het beoordelen van hun risico’ en het beheersen ervan na vrijmaking; merkt op dat ook door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen kunnen uitgroeien tot invasieve soorten; is van mening dat zowel op mondiaal als EU-niveau gezorgd moet worden voor de ontwikkeling van handleidingen voor risicobeoordeling, instrumenten en een kader voor milieubewaking, alsmede voor duidelijke governance en doeltreffende mechanismen voor het beheersen en omkeren van de gevolgen van door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, en dat aanvullend onderzoek moet worden verricht naar de gezondheids-, milieu-, ecologische, ethische en andere gevolgen van door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, teneinde hun mogelijke impact beter te begrijpen; is derhalve van mening dat er overeenkomstig het voorzorgsbeginsel geen toestemming mag worden verleend voor de vrijmaking van genetische gemodificeerde, door middel van “gendruk” ontwikkelde organismen, ook indien dit voor doeleinden van natuurbehoud is(95);
159. benadrukt de mogelijkheden van de “groene diplomatie”, het handelsbeleid en multilateraal optreden om de biodiversiteit buiten Europa te beschermen; geeft uiting aan zijn steun voor het VN-Decennium voor het herstel van ecosystemen (2021-2031) en verzoekt de Commissie en de lidstaten om de bescherming van milieu en biodiversiteit op effectieve wijze in elk extern optreden te integreren;
160. vraagt de Commissie om het voortouw te nemen in de inspanningen om een internationale overeenkomst inzake beheer van natuurlijke hulpbronnen binnen de grenzen te houden van hetgeen onze planeet aan kan wat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreft;
161. benadrukt dat de aantasting van en de druk op ecosystemen de algehele inspanningen op het gebied van duurzame ontwikkeling in gevaar brengen en de verwezenlijking van de meeste duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Agenda 2030 in de weg staan, en dan met name de doelstellingen om armoede en honger uit te bannen, toegang tot water en sanitaire voorzieningen te waarborgen, voedselzekerheid te bereiken, een gezond leven te waarborgen en de sociaaleconomische ongelijkheid binnen en tussen landen te verminderen;
162. onderstreept dat de klimaatverandering en de aantasting van het milieu steeds meer in wisselwerking staan met de oorzaken van ontheemding, nu bevolkingsgroepen uit hun thuisgebied gedreven worden door de gevolgen van de klimaatverandering, achteruitgang van het milieu en rampen; wijst erop dat dergelijke crises vanwege klimaatverandering en biodiversiteitsverlies de komende decennia steeds vaker zullen voorkomen, tenzij er nu onverwijld doeltreffende maatregelen worden genomen; benadrukt dat de EU voorbereid moet zijn op klimaatgerelateerde ontheemding en ontheemding door achteruitgang van het milieu en rampen en erkent de noodzaak van passende maatregelen om de mensenrechten van de getroffen bevolkingsgroepen te beschermen;
163. verzoekt de Commissie om met name capaciteitsopbouw te vergemakkelijken, met inbegrip van kennisoverdrachten, het delen van technologie en de ontwikkeling van vaardigheden voor de begunstigde landen met het oog op de uitvoering van het VBD, de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (Cites) en andere verdragen en overeenkomsten die essentieel zijn voor de bescherming van de biodiversiteit, in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) en van hulp voor handel; wijst op de noodzaak van het versterken van samenwerkingsprogramma’s met niet-EU-landen voor het behoud van hun inheemse biodiversiteit, onder meer ook door het voeren van parlementaire dialoog, en de ontwikkelingslanden bij te staan bij de uitvoering ervan; dringt verder aan op de verbetering van het gezamenlijk beheer van grensoverschrijdende ecosystemen, migratieroutes en soorten en op beperking van de mogelijkheid dat risico’s inzake biodiversiteitsverlies worden overgeheveld naar andere delen van de wereld;
164. is verheugd over initiatieven als de Afrikaanse “Grote Groene Muur” en verzoekt de Commissie om soortgelijke initiatieven te ontwikkelen voor andere regio’s en steun te geven aan internationale initiatieven tot herstel van de biodiversiteit in de wereld, waarbij zij gelijktijdig de biodiversiteitskerngebieden moet uitbreiden teneinde de weerbaarheid van de ontwikkelingslanden tegen klimaatverandering te versterken; is van mening dat de nieuwe NDICI een belangrijke motor voor verandering kan zijn bij het herstel en het behoud van biodiversiteit in de wereld; is van mening dat in het kader van de nieuwe NDICI een aanzienlijk bedrag uit de begroting gebruikt moet worden voor herstel en instandhouding van biodiversiteit en aldus kan worden bijgedragen aan het algemene doel van mainstreaming van biodiversiteit;
165. is ervan overtuigd dat inheemse en lokale kennis van doorslaggevend belang is voor een effectieve bescherming van biodiversiteit en herinnert eraan dat in het speciaal rapport van de IPCC inzake klimaatverandering en bodemgebruik wordt erkend dat inheemse volkeren en lokale gemeenschappen een cruciale rol spelen bij het behoud van het milieu; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan met de internationale gemeenschap te blijven samenwerken om hun bijdrage aan de bescherming van biodiversiteit te erkennen, hun rechten te waarborgen en hun deelname aan besluitvormingsprocessen te ondersteunen; verzoekt verder alle lidstaten om onverwijld Overeenkomst nr. 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende inheemse en in stamverband levende volken uit 1989 te ratificeren;
166. steunt de inspanningen van de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en milieu om richtsnoeren te ontwikkelen inzake mensenrechtenverplichtingen met betrekking tot milieu, ecosystemen en biodiversiteit; verzoekt de lidstaten en de instellingen van de EU om steun te verlenen aan en te pleiten voor mondiale toepassing van de kaderbeginselen van 2018 inzake mensenrechten en het milieu, zoals gepresenteerd door de speciale VN-rapporteur voor mensenrechten en het milieu; verzoekt de EU het milieurechteninitiatief van het Milieuprogramma van de VN te ondersteunen;
167. moedigt de EU en de lidstaten aan de erkenning van ecocide als internationaal misdrijf in de zin van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (ICC) te bevorderen;
168. is ingenomen met de toezeggingen van de Commissie om te zorgen voor de volledige uitvoering en handhaving van de biodiversiteitsbepalingen in alle EU-handelsovereenkomsten en om het effect ervan op de biodiversiteit beter te beoordelen; is eveneens ingenomen met het feit dat de nieuwe handelsstrategie “om een nauwere beleidsintegratie tussen het handelsbeleid en het interne EU-beleid op andere terreinen [vraagt]”, en erkent dat “het behoud van de biodiversiteit een mondiale uitdaging [is] die wereldwijde inspanningen vergt”(96); benadrukt dat zowel de structuur van de bestaande vrijhandelsovereenkomsten als de huidige WTO-regels maar in zeer beperkte mate oplossingen hebben geboden voor de bijdrage die de handel levert aan het ingrijpende biodiversiteitsverlies; verzoekt de Commissie derhalve onverwijld specifieke en concrete maatregelen te overwegen om ervoor te zorgen dat handelsovereenkomsten van de EU niet leiden of dreigen te leiden tot biodiversiteitsverlies en dat het handelsbeleid van de EU doeltreffend wordt afgestemd op haar 2030 biodiversiteitsstrategie;
169. verzoekt de Commissie verder om ervoor te zorgen dat alle nieuwe en toekomstige handels- en investeringsovereenkomsten volledig verenigbaar zijn met de Europese Green Deal, de Overeenkomst van Parijs, de verbintenissen van de EU inzake biodiversiteit en de SDG’s en daarbij te voorzien in bindende en afdwingbare hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling alsmede in waarborgen en doeltreffende evenredige en ontmoedigende sancties bij niet-naleving, met inbegrip van de mogelijkheid om opnieuw tarieven in te voeren; roept de Commissie er tevens toe op om soortgelijke maatregelen te bevorderen in bestaande handels- en investeringsovereenkomsten;
170. beklemtoont het belang dat naast een economische en sociale dimensie systematisch een biodiversiteitsdimensie wordt opgenomen in alle duurzaamheidseffectbeoordelingen, dat daarbij stevigere methoden worden gevolgd dan voorheen het geval was, zoals ook wordt voorgesteld in de beschikbare studies van de Commissie, en dat daarbij biodiversiteitsvraagstukken consequent worden meegewogen; dringt erop aan dat duurzaamheidseffectbeoordelingen worden uitgevoerd als onderdeel van de verkennende fase van toekomstige vrijhandels- en investeringsovereenkomsten; dringt erop aan dat duurzaamheidsbeoordelingen regelmatig worden bijgewerkt naarmate de onderhandelingen vorderen, om mogelijke risico’s voor de biodiversiteit, zowel in de betrokken regio als in de EU, zo vroeg mogelijk naar behoren te kunnen identificeren, beoordelen en aanpakken, en om op basis hiervan vorm te geven aan relevante bilaterale toezeggingen die tijdens de onderhandelingen worden vastgelegd;
171. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling een routekaart bevatten met concrete en toetsbare toezeggingen aan de hand waarvan vooruitgang bij de andere hoofdstukken kan worden geboekt; benadrukt het belang van het systematisch uitvoeren van regelmatige duurzaamheidseffectbeoordelingen van handelsovereenkomsten achteraf om te zorgen voor consistentie met de internationale verbintenissen van de EU op het gebied van biodiversiteit; verzoekt de Commissie bestaande hoofdstukken van handels- en investeringsovereenkomsten te actualiseren aan de hand van bepalingen voor een actieve en tijdige herziening teneinde de afstemming van bestaande vrijhandelsovereenkomsten op de Europese Green Deal zo snel mogelijk te waarborgen, en haar resultaten en geplande wijzigingen aan het Parlement voor te leggen;
172. vraagt de Raad om van het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) een essentieel onderdeel van vrijhandelsovereenkomsten te maken in zijn ontwerpmandaat voor toekomstige overeenkomsten en bij de herziening van huidige overeenkomsten, mits verplichte mechanismen voor het evalueren van nationale streefdoelen overeen worden gekomen; vraagt de Raad om eveneens de Cites-overeenkomst en de Overeenkomst van Parijs als essentiële onderdelen op te nemen in vrijhandelsovereenkomsten en de noodzaak van een doeltreffende uitvoering ervan te benadrukken; benadrukt het belang dat bij de aanstaande herziening van de verordening betreffende het schema van algemene tariefpreferenties wordt voorzien in een doeltreffende uitvoering van multilaterale verdragen inzake klimaat en milieu, met inbegrip van het VBD;
173. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat ingevoerde producten dezelfde normen naleven als Europese producten, teneinde milieu en biodiversiteit te beschermen en eerbiediging van de mensen- en arbeidsrechten te verzekeren; beklemtoont de noodzaak om wereldwijd een gelijk speelveld te bevorderen en maatregelen te nemen om eventuele verschuiving van biodiversiteitsverlies naar het buitenland te voorkomen; verzoekt de Commissie een studie te verrichten naar de gevolgen van de EU-uitvoer en productiemethoden voor de biodiversiteit;
174. verzoekt de Commissie maatregelen te treffen teneinde te komen tot een uitvoerverbod voor gevaarlijke stoffen die in de Unie verboden zijn, in overeenstemming met het niet-schadenbeginsel, het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, en de Europese Green Deal;
175. steunt de wens van de Commissie om bij internationale besprekingen over handel en milieu het bewustzijn te vergroten over een interpretatie van de relevante WTO-regels waarmee het recht van leden wordt erkend om, met name via de inzet van niet-productgerelateerde verwerkings- en productiemethoden, doeltreffende maatregelen te treffen in reactie op mondiale milieu-uitdagingen, in het bijzonder klimaatverandering en de bescherming van de biodiversiteit, en die interpretatie te bevorderen; is verder van mening dat de EU in het kader van de komende werkzaamheden met betrekking tot de hervorming van de Wereldhandelsorganisatie moet ijveren voor de opneming van bindende niveaus van biodiversiteitsbescherming; moedigt de Commissie aan om te overwegen experts op het gebied van handel en milieu in te schakelen bij geschillen die voortvloeien uit conflicten tussen handelstoezeggingen en uitzonderingen inzake milieubescherming; verzoekt de Commissie met klem dat voorstel te bevorderen in het kader van haar WTO-initiatief inzake klimaat en handel; dringt aan op een grondige, onafhankelijke analyse van de gevolgen van de resterende bepalingen inzake de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten en het stelsel van investeringsgerechten in handelsovereenkomsten;
176. betreurt de hiaten bij de uitvoering van EU-regelgeving inzake de handel in wilde dieren, aangezien zij niet alle cruciale soorten bestrijkt en in niet dezelfde bescherming voorziet voor in gevangenschap gefokte dieren; verzoekt de Commissie om legale en illegale handel gezamenlijk aan te pakken bij de herziening van het EU-actieplan tegen de handel in wilde dieren en planten, en er daarbij voor te zorgen dat dit actieplan aansluit bij de biodiversiteitsstrategie voor 2030 en voldoende financiële middelen ontvangt, en dat bijstand wordt verleend aan niet-EU-landen en opvangcentra voor wilde dieren en wildreservaten; verzoekt de Commissie verder wetgeving voor te stellen om te verzekeren dat invoer, overlading, aankoop en verkoop van in het wild levende dieren die zijn gevangen, verwerkt, vervoerd of verkocht in strijd met de wetten van het land van herkomst, is verboden;
177. verzoekt de Commissie en de lidstaten om het voortouw te nemen in de inspanningen om de handel in bedreigde soorten en delen ervan een halt toe te roepen; beklemtoont het belang dat hiertoe slimme doelstellingen worden vastgesteld; roept nogmaals op de instelling op Europees niveau van een volledig en onmiddellijk verbod op de commerciële handel, uitvoer of herinvoer binnen de EU en naar bestemmingen buiten de EU van ivoor(97), met inbegrip van pre-conventie ivoor, en wijst daarbij op de beperkte uitzonderingen die mogelijk moeten blijven voor wetenschappelijke invoer en uitvoer, voor muziekinstrumenten die voor 1975 legaal zijn verkregen en voor de handel in kunstvoorwerpen en antieken die voor 1947 zijn geproduceerd, onder voorwaarde dat zij vergezeld gaan van een geldig certificaat, en dringt aan op soortgelijke beperkingen voor andere bedreigde soorten, zoals tijgers en neushoorns; vraagt dat deze regels zonder verder uitstel in 2021 worden toegepast;
178. verzoekt de Commissie en de lidstaten om de wereldgemeenschap bij te staan bij de aanpak van de risico’s die gepaard gaan met de handel in en verkoop van wilde dieren; verzoekt de Commissie om de regelgevingsdialoog waarin is voorzien in vrijhandelsovereenkomsten, te gebruiken om strikte Europese sanitaire en fytosanitaire normen en normen inzake dierenwelzijn te bevorderen om het risico op toekomstige epidemieën en pandemieën te beperken; verzoekt de Commissie verder indien nodig te overwegen een moratorium in te stellen op de invoer van wilde dieren of andere soorten uit hotspots voor opkomende infectieziekten, teneinde zorgen omtrent de veiligheid aan te pakken;
179. merkt met bezorgdheid op dat de plasticvervuiling van de zee sinds 1980 vertienvoudigd is en rechtstreekse gevolgen heeft voor ten minste 267 soorten en voor de menselijke gezondheid; uit zijn bezorgdheid over de door microplastics en nanoplastics veroorzaakte vervuiling en over de gevolgen ervan voor de mariene biodiversiteit; onderstreept de noodzaak van synergie tussen het actieplan voor de circulaire economie en de biodiversiteitsstrategie voor 2030;
180. dringt erop aan dat de EU het leiderschap neemt in de onderhandelingen over een met bindende doelstellingen gepaard gaande mondiale overeenkomst inzake kunststoffen, waarbij zij onder meer moet streven naar plasticvrije oceanen tot 2030;
181. neemt kennis van het feit dat de leden van de Wereldhandelsorganisatie er niet in zijn geslaagd de onderhandelingen over visserijsubsidies tegen eind 2020 af te ronden; is zeer teleurgesteld over het niet nakomen van de toezegging in het kader van de SDG’s (SDG 14.6) met betrekking tot de geleidelijke afschaffing van schadelijke visserijsubsidies tegen 2020; steunt de oproep tot een mondiale overeenkomst om schadelijke visserijsubsidies uit te bannen; dringt er derhalve op aan dat de EU een prominentere rol speelt in de onderhandelingen en dat de Commissie waarborgt dat de visserijbepalingen in handelsovereenkomsten stroken met de bescherming van mariene biodiversiteit;
182. beklemtoont dat oceanen op internationaal niveau erkend moeten worden als een mondiale gemeenschappelijke hulpbron teneinde te verzekeren dat ze beschermd worden; verzoekt de EU verder te streven naar de goedkeuring van een ambitieus wereldwijd oceaanverdrag ter bescherming van mariene biodiversiteit in gebieden buiten de nationale jurisdictie wereldwijd in de volgende zitting van de intergouvernementele conferentie inzake biodiversiteit buiten de nationale jurisdictie alsmede naar een intergouvernementeel panel inzake oceanen;
183. beklemtoont dat het noodzakelijk is een geïntegreerd maritiem beleidskader van de EU tot stand te brengen waarmee wordt gezorgd voor consistentie tussen mariene biodiversiteit, klimaatbeleid en GVB;
184. onderstreept dat de diepzee wordt geacht de hoogste biodiversiteit op aarde te herbergen en kritieke milieudiensten levert, waaronder de langdurige opslag van kooldioxide; wijst erop dat diepzeebodemmijnbouw hoogst waarschijnlijk de oorzaak is van onvermijdelijk en permanent biodiversiteitsverlies; beklemtoont dat het voorzorgsbeginsel van toepassing moet zijn op de opkomende sector van de diepzeebodemmijnbouw; herinnert aan zijn resolutie van 16 januari 2018 over internationale oceaangovernance(98) en verzoekt de Commissie en de lidstaten om te ijveren voor een moratorium op diepzeebodemmijnbouw, ook op het niveau van de Internationale Zeebodemautoriteit, totdat de gevolgen van diepzeebodemmijnbouw voor het mariene milieu, de biodiversiteit en de menselijke activiteiten op zee voldoende zijn bestudeerd en onderzocht en diepzeebodemmijnbouw zodanig kan worden beheerd dat er geen mariene biodiversiteitsverlies of achteruitgang van mariene ecosystemen optreedt; beklemtoont dat de Commissie moet ophouden de ontwikkeling van technologie voor diepzeebodemmijnbouw te financieren overeenkomstig een op minimalisering, hergebruik en recyclage van mineralen en metalen gebaseerde circulaire economie;
185. herhaalt zijn oproep(99) aan de lidstaten en de Commissie om binnen de Internationale Zeebodemautoriteit te ijveren voor het verzekeren van transparante werkmethoden, daadwerkelijke bescherming van het mariene milieu tegen schadelijke invloeden en bescherming en herstel van het mariene milieu, zoals ook wordt geëist in de Delen XI en XII van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, en verzoekt de lidstaten om binnen internationale organisaties een proactieve en vooruitstrevende rol te spelen om ervoor te zorgen dat er transparante hervormingen op tafel komen en de ambitie van de met de ondernomen acties beoogde milieuaspecten wordt versterkt;
186. neemt nota van het cruciaal belang van walvispopulaties voor mariene ecosystemen en koolstofopslag; herinnert aan zijn krachtige steun voor de handhaving van het wereldwijde moratorium op de commerciële walvisvangst en het verbod op de internationale handel in walvisproducten(100); betreurt dat Japan zich heeft teruggetrokken uit de Internationale Commissie voor de Walvisvaart (IWC); spoort Noorwegen en Japan aan de walvisvangst te staken; verzoekt de EU en de lidstaten bij de IWC erop aan te dringen dat de commerciële walvisvangstactiviteiten van Noorwegen formeel aan de orde worden gesteld;
187. roept de Faeröer-eilanden op een eind te maken aan de controversiële jaarlijkse griendenjacht, ook wel bekend als de Grindadràp; verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten deze kwestie voortdurend bij de Faeröer-eilanden aan te kaarten teneinde deze praktijk een halt toe te roepen;
Uitvoering en handhaving van natuurwetgeving
188. vraagt de lidstaten met klem om de in de bestaande EU-milieuwetgeving opgenomen verplichtingen volledig uit te voeren en na te leven; roept de Commissie op om onder meer via regelmatige follow-ups sneller, effectiever en transparanter over te gaan tot inbreukprocedures om alle gevallen van niet-naleving op te lossen, en tevens voor eind 2022 haar openbare databank te verbeteren opdat de stappen die de lidstaten en de Commissie zetten als reactie op milieu-inbreuken op een duidelijke, begrijpbare en toegankelijke wijze kunnen worden getraceerd; roept verder de Commissie op voldoende middelen toe te kennen om de huidige vertragingen weg te werken; is van mening dat een voldoende hoog niveau van gekwalificeerd personeel en middelen van beslissend belang is voor de succesvolle uitvoering en handhaving van EU-beleid;
189. verzoekt de Commissie meer specifiek om snel over te gaan tot inbreukprocedures in gevallen van illegale houtkap, in samenwerking met de andere Europese organisaties zoals het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), alsmede in gevallen van niet-naleving van de kaderrichtlijn water(101) en de kaderrichtlijn mariene strategie(102), met als doel te voldoen aan de vereisten inzake de verwezenlijking van een goede milieutoestand van Europese zeeën en wateren;
190. verzoekt de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten om meer vaart te zetten achter de uitvoering en handhaving, en verzoekt de regeringen van de lidstaten om hun nationale biodiversiteitsstrategieën te actualiseren en elke twee jaar aan de Commissie een verslag voor te leggen over de uitvoering van biodiversiteitsstrategie voor 2030 op nationaal niveau; roept de Commissie op om een tussentijdse evaluatie te maken en de strategie indien nodig te herzien;
191. benadrukt dat een volledige uitvoering en handhaving van de EU-wetgeving in de lidstaten ook van belang is voor de totstandbrenging van een stabiel en transparant regelgevingskader ten behoeve van de belanghebbenden, waaronder marktdeelnemers; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030 op een zo doeltreffend mogelijk manier te verwezenlijken en daarbij onnodige administratieve lasten te vermijden;
192. is van mening dat de strijd tegen milieucriminaliteit moet worden opgevoerd in de lidstaten en over de grenzen heen; meent dat er grote verschillen zijn tussen de lidstaten van de EU, waardoor een effectieve handhaving van het milieustrafrecht wordt tegengegaan; dringt derhalve bij de Commissie aan op herziening van de richtlijn betreffende milieucriminaliteit(103) om deze verschillen te kunnen aanpakken; vraagt dat milieudelicten en andere strafbare feiten op milieugebied, zoals IOO-visserij, en criminaliteit in verband met in het wild levende dieren en planten worden erkend als ernstige misdaden die naar behoren moeten worden gestraft met sterke afschrikkende middelen met name in de context van de georganiseerde misdaad; verzoekt de Commissie verder na te gaan of het mogelijk is om aan het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad een protocol inzake criminaliteit in verband met wilde dieren en planten toe te voegen;
193. benadrukt het belang van aansprakelijkheid indien de wetgeving wordt overtreden of het milieu schade wordt berokkend; roept ertoe op de richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid(104) zo spoedig mogelijk te herzien en om te vormen tot een volledig geharmoniseerde verordening;
194. uit zijn diepe bezorgdheid over de situatie van milieuverdedigers en activisten in met name de ontwikkelingslanden, en roept de Commissie en de lidstaten op om hen in heel de wereld te ondersteunen;
195. dringt er bij de Commissie op aan een specifieke strategie voor de bescherming en ondersteuning van lokale gemeenschappen en verdedigers van milieugerelateerde mensenrechten en landrechten vast te stellen, en te zorgen voor coördinatie met alle programma’s voor externe bijstand; wenst dat er meer ondersteuning komt voor organisaties uit het maatschappelijk middenveld die zich inzetten voor de bescherming van het milieu en de biodiversiteit, met name door partnerschappen op te richten en capaciteit op te bouwen om de rechten van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen te beschermen;
196. herhaalt dat de lidstaten moeten zorgen voor het behoud van Natura 2000-gebieden en voor het behoud of herstel van de gunstige beschermingsstatus van soorten en habitats; dringt erop aan dat de habitatrichtlijn volledig wordt uitgevoerd en de instandhoudingsmaatregelen worden afgestemd op de laatste stand van zaken op technisch en wetenschappelijk gebied; is zich bewust van de vraagstukken die voortvloeien uit het samenleven van vee met grote roofdieren in sommige lidstaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten om passende maatregelen te nemen om socio-economische conflicten in verband met het samenleven met grote roofdieren aan te pakken, bijvoorbeeld met preventieve en compenserende maatregelen, waarbij de bescherming van deze dieren moet worden verzekerd; neemt er nota van dat er overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG duidelijke richtsnoeren voor de uitvoering van deze maatregelen bestaan, met inbegrip van de hybridisatie van wolfachtigen;
197. beklemtoont dat een succesvolle uitvoering van de strategie vereist dat alle relevante actoren en sectoren erbij worden betrokken; onderstreept dat de betrokkenheid en stimulering van deze actoren en sectoren noodzakelijk is om vooruitgang te bereiken bij de doelstellingen van de biodiversiteitsstrategie voor 2030; verzoekt de Commissie een platform voor discussie tussen de diverse belanghebbenden en de vertegenwoordigde gemeenschappen op te zetten en een inclusieve, billijke en rechtvaardige transitie te waarborgen; meent dat dit platform actieve en representatieve deelname van gemeenschappen en belanghebbenden aan het besluitvormingsproces moet vergemakkelijken;
198. benadrukt dat het essentieel is dat in de komende herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage behoeften met betrekking tot zowel klimaat- als biodiversiteitseisen worden opgenomen;
o o o
199. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Karlsruher Institut für Technologie, “Climate change exacerbates biodiversity loss: Post-2020 biodiversity targets will have to consider global warming”, ScienceDaily, Rockville, 2020.
Daszak, P. et al., Workshop Report on Biodiversity and Pandemics, Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services, Bonn, 2020.
Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer van 21 februari 2017 getiteld “Meer inspanningen nodig om het Natura 2000-netwerk zo te ontwikkelen dat het volledige potentieel ervan wordt gerealiseerd”.
Leclère, D. et al., “Bending the curve of terrestrial biodiversity needs an integrated strategy”, Nature, vol. 585, Nature Research, Londen, 2020, blz. 551.
Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer getiteld “Biodiversiteit op landbouwgrond: met de bijdrage van het GLB is de achteruitgang niet tot staan gebracht”.
Verslag van het Europees Milieuagentschap getiteld “Het milieu in Europa: toestand en vooruitzichten 2020, kennis voor de overgang naar een duurzaam Europa”.
Bar-On, Y. M., Phillips, R., en Milo, R., “The biomass distribution on Earth”, Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, vol. 115, nr. 25, National Academy of Sciences, Washington, D.C., 2018.
Verslag van de Commissie van 15 oktober 2020 getiteld “De stand van de natuur in de Europese Unie – Verslag over de staat van en trends voor soorten en typen habitats die onder de vogel- en de habitatrichtlijn vallen, in de periode 2013-2018” (COM(2020)0635).
Verslag van de FAO en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties van 22 mei 2020 getiteld “The State of the World’s Forests – Forests, biodiversity and people”.
Resolutie van het Europees Parlement met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau.
“Science for policy”-verslag van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie van 13 oktober 2020 getiteld “Mapping and Assessment of Ecosystems and their Services: An EU ecosystem assessment” (supplement), en het BEST-initiatief van het directoraat-generaal Milieu van de Commissie (vrijwillige regeling ten behoeve van biodiversiteit en ecosysteemdiensten in de Europese ultraperifere gebieden en landen en gebieden overzee).
EEA-verslag van 25 juni 2020 getiteld “Marine messages II: Navigating the course towards clean, healthy and productive seas through implementation of an ecosystem‑based approach”.
Verslag van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties van 6 juli 2020 getiteld “Preventing the next pandemic – Zoonotic diseases and how to break the chain of transmission”.
Tripartiete conceptnota van FAO-OIE-WHO uit april 2010 over het delen van verantwoordelijkheden en het coördineren van mondiale activiteiten voor het aanpakken van gezondheidsrisico’s voortvloeiend uit de interactie van dierlijke en menselijke ecosystemen.
Mededeling van de Commissie van 11 november 2020 getiteld “Bouwen aan een Europese gezondheidsunie: de veerkracht van de EU bij grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid versterken” (COM(2020)0724).
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 november 2020 inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU (COM(2020)0727).
IUCN-aanbeveling van 10 september 2016 getiteld “Protected areas and other areas important for biodiversity in relation to environmentally damaging industrial activities and infrastructure development”.
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
Persbericht van de World Fish Migration Foundation van 28 juli 2020 getiteld “Massive decline in migratory freshwater fish populations could threaten livelihoods of millions, warns new report”.
Van de boreale biogeografische regio’s heeft 4,84 % en van de Atlantische biogeografische regio’s heeft 4,94 % een gunstige staat van instandhouding volgens gegevens (2019) die zijn gerapporteerd uit hoofde van artikel 17 van de habitatrichtlijn voor de periode 2013-2018.
Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2019 over de ontwerpverordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 546/2011 wat de beoordeling van de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op honingbijen betreft (aangenomen teksten, P9_TA(2019)0041).
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG - Verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15).
Neutraliteit van landaantasting is door de partijen bij het UNCCD als volgt gedefinieerd: een toestand waarin de hoeveelheid en de kwaliteit van land die noodzakelijk zijn om ecosysteemfuncties en -diensten te ondersteunen en de voedselveiligheid te verbeteren, binnen specifieke tijdelijke en ruimtelijke schalen en ecosystemen stabiel blijven of toenemen.
Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer van 18 december 2018 getiteld “Bestrijding van woestijnvorming in de EU: een groeiende bedreiging waartegen meer moet worden ondernomen”.
Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer van 5 juni 2020 getiteld “Biodiversiteit op landbouwgrond: met de bijdrage van het GLB is de achteruitgang niet tot staan gebracht”.
Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).
Speciaal verslag van de Europese Rekenkamer getiteld “Biodiversiteit op landbouwgrond: met de bijdrage van het GLB is de achteruitgang niet tot staan gebracht”.
Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, tot vaststelling van bepalingen voor de visserij in de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).
Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
Voorlopig akkoord over een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 (Europese klimaatwet) (COM(2020)0080 – C9-0077/2020 – 2020/0036(COD)).
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).
Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
Tsiamis, K. et al., “Prioritizing marine invasive alien species in the European Union through horizon scanning”, Aquatic Conservation – Marine and Freshwater Ecosystems, vol. 30, nr. 4, John Wiley & Sons Ltd, Chichester, 2020.
Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).
Verslag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling van april 2020 getiteld “A Comprehensive Overview of Global Biodiversity Finance”.
Mededeling van de Commissie van 18 februari 2021 getiteld “Evaluatie van het handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid” (COM(2021)0066).
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2016 over het EU-actieplan tegen de illegale handel in wilde dieren en planten (PB C 224 van 27.6.2018, blz. 117).
Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2018 getiteld “Internationale oceaangovernance: een agenda voor de toekomst van onze oceanen in de context van de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen (SDG's) voor 2030” (PB C 458 van 19.12.2018, blz. 9).
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1
Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (PB L 328 van 6.12.2008, blz. 28).
Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).