Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake conditionaliteit (2021/2711(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 2, artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 3, artikel 6, artikel 7, artikel 13, artikel 14, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 17, de leden 1, 3 en 8, artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 49 van het Verdrag betreffende Europese Unie (VEU), alsook de artikelen 265, 310, 317 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting(1) (“de conditionaliteitsverordening met betrekking tot de rechtsstaat”),”
– gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092, het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat(2) en zijn resolutie van 17 december 2020 over het meerjarig financieel kader 2021-2027, het Interinstitutioneel Akkoord, het EU-herstelinstrument en de rechtsstaatverordening(3),
– gezien het verslag over de rechtsstaat 2020 van de Commissie van 30 september 2020 (COM(2020)0580),
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 21 juli 2020 en 11 december 2020,
– gezien de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU),
– gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over een voorstel houdende een verzoek aan de Raad om overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie te constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust(4),
– gezien de uitspraak van het HvJ-EU van 3 juni 2021 in zaak C-650/18, houdende verwerping van het beroep dat Hongarije had ingesteld tegen de resolutie van het Parlement van 12 september 2018 die de procedure voor het constateren van een duidelijk gevaar van een ernstige schending, door een lidstaat, van de waarden waarop de Europese Unie berust, in werking had gesteld(5),
– gezien het met redenen omklede voorstel van de Commissie van 20 december 2017 op grond van artikel 7, lid 1, VEU inzake de rechtsstaat in Polen: voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat (COM(2017)0835),
– gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 7, lid 1, VEU in te leiden ten aanzien van de situatie in Polen(6),
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Europese Unie berust op de in artikel 2 VEU verankerde waarden, namelijk eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren;
B. overwegende dat het bestaan van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending van de in artikel 2 VEU verankerde waarden door een lidstaat niet alleen gevolgen heeft voor de lidstaat waar dit gevaar zich voordoet, maar ook gevolgen heeft voor de andere lidstaten, voor het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, voor de Unie in haar geheel en voor de grondrechten van haar burgers krachtens het Unierecht;
C. overwegende dat artikel 7, lid 1, VEU in werking is gesteld door de Commissie en het Parlement in verband met Polen resp. Hongarije op grond van de constatering dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de waarden waarop de Unie berust; overwegende dat de Raad tot dusver drie hoorzittingen over Polen en twee hoorzittingen over Hongarije heeft georganiseerd binnen het kader van de Raad Algemene Zaken;
D. overwegende dat de conditionaliteitsverordening met betrekking tot de rechtsstaat op 1 januari 2021 in werking is getreden en sindsdien toepasselijk is;
E. overwegende dat de toepasselijkheid, het doel en het toepassingsgebied van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat daarin duidelijk worden gedefinieerd en de Commissie in overeenstemming met artikel 17, lid 1, VEU “toeziet op de toepassing van de Verdragen, alsook van de maatregelen die de instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen”;
F. overwegende dat de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat niet afhankelijk kan worden gesteld van de vaststelling van richtsnoeren, en herinnert eraan dat richtsnoeren nooit de intentie van de medewetgevers mogen ondermijnen;
G. overwegende dat overeenkomstig artikel 234 VWEU het Europees Parlement het recht heeft te stemmen over een motie van afkeuring van de Commissie;
H. overwegende dat de Commissie haar verantwoordelijkheden “volledig onafhankelijk uitoefent” en dat haar leden “noch instructies van enige regering, instelling, orgaan of instantie aanvaarden noch vragen” (artikel 17, lid 3, VEU, artikel 245 VWEU), en dat de Commissie als college verder “verantwoording aan het Europees Parlement aflegt” (artikel 17, lid 8, VEU) en “toeziet op de toepassing van de Verdragen, alsook van de maatregelen die de instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen” (artikel 17, lid 1, VEU);
I. overwegende dat alleen het HvJ-EU bevoegd is om de conditionaliteitsverordening of enig deel daarvan te annuleren, en overwegende dat een bij het HvJ-EU ingesteld beroep overeenkomstig artikel 278 VWEU geen schorsende werking heeft;
J. overwegende dat de financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd overeenkomstig de algemene beginselen zoals vastgelegd in de Verdragen van de Unie, met name de waarden zoals bedoeld in artikel 2 VEU, en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer zoals vastgelegd in artikel 317 VWEU en in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie(7) (het Financieel Reglement);
1. herhaalt zijn standpunt over de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, die op 1 januari 2021 in werking is getreden en in al haar onderdelen rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten voor alle middelen van de EU-begroting, inclusief de middelen die sindsdien via het EU-herstelinstrument zijn toegewezen;
2. verzoekt de Commissie en de Raad nu eindelijk te onderkennen dat onverwijld actie moet worden ondernomen ter verdediging van de waarden zoals bedoeld in artikel 2 VEU, en toe te geven dat een lidstaat geen wijzigingen aan zijn wetgeving, inclusief de bepalingen van zijn grondwet, kan aanbrengen op een wijze die tot een verminderde bescherming van die waarden leidt; is van oordeel dat oprechte onderlinge samenwerking tussen de instellingen wordt ondermijnd indien de zorgen van het Parlement niet volledig worden gedeeld en mede in overweging worden genomen; herinnert eraan dat het Parlement bevoegd is te stemmen over een motie van afkeuring tegen de Commissie, en de mogelijkheid heeft te reageren op een gebrek aan samenwerking door de Raad; nodigt de andere instellingen uit samen te werken in plaats van de inspanningen voor het oplossen van de huidige crisis te dwarsbomen;
3. herinnert eraan dat overeenkomstig artikel 5 van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat “de Commissie verifieert of het toepasselijke recht is nageleefd en zo nodig alle passende maatregelen neemt om de Uniebegroting te beschermen”; is van mening dat de situatie met betrekking tot de eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat in sommige lidstaten onmiddellijk de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat rechtvaardigt;
4. verzoekt de Commissie met klem snel te reageren op de aanhoudende ernstige schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in sommige lidstaten, die een ernstig gevaar inhouden voor de billijke, wettige en onpartijdige verdeling van EU-middelen, met name in het kader van het gedeelde beheer, en een grondige analyse te houden van de noodzaak om zonder onnodige vertraging de in de conditionalteitsverordening met betrekking tot de rechtsstaat bedoelde procedure in werking te zetten; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie zich onmiddellijk aan haar verplichtingen uit hoofde van deze verordening te houden om het Parlement naar behoren te informeren over alle schriftelijke kennisgevingen aan de lidstaten in kwestie, met de feitelijke elementen en de specifieke gronden voor de schendingen van de rechtsstaat, en over alle lopende onderzoeken; stelt vast dat het Parlement tot nu toe geen enkele informatie over kennisgevingen heeft ontvangen;
5. benadrukt zijn bezorgdheid over de steeds duidelijkere aanwijzingen over en over het toenemende gevaar dat de begroting van de Unie wordt misbruikt als middel om de rechtsstaat in sommige lidstaat uit te hollen; betreurt dat de Raad niet in staat is betekenisvolle vooruitgang te boeken bij het handhaven van de waarden van de Unie in procedures krachtens artikel 7 in reactie op de bedreigingen voor de gemeenschappelijke Europese waarden in Polen en Hongarije; wijst erop dat dit verzuim van de Raad om artikel 7 VEU doeltreffend in te zetten de integriteit van de gemeenschappelijke Europese waarden, het wederzijds vertrouwen en de geloofwaardigheid van de Unie als geheel blijft ondermijnen; verzoekt de aanstaande voorzitterschappen regelmatig hoorzittingen te organiseren; beveelt de Raad aan om als follow-up van de hoorzittingen concrete aanbevelingen te doen aan de betrokken lidstaten, zoals vastgelegd in artikel 7, lid 1, VEU, en termijnen voor de uitvoering van die aanbevelingen aan te geven;
6. onderstreept dat, ondanks talrijke resoluties en verslagen van het Europees Parlement, en meerdere inbreukprocedures en uitspraken van het HvJ-EU, de rechtsstaatsituatie in de Europese Unie blijft verslechteren;
7. verzoekt de Commissie alle haar ter beschikking staande instrumenten, waaronder de verordening, ook te gebruiken om de aanhoudende schendingen van de democratie en de grondrechten overal in de Unie aan te pakken, met inbegrip van aanvallen op de mediavrijheid en journalisten, migranten, vrouwenrechten, de rechten van LGBTIQ-personen, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van vergadering; verwelkomt de verwerping door de Grote Kamer van het HvJ-EU van het beroep dat Hongarije had ingesteld tegen de resolutie van het Parlement van 12 september 2018 die de procedure van artikel 7 in werking zette; betreurt dat de Commissie niet in staat is passend te reageren op de vele zorgen van het Parlement met betrekking tot de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in meerdere lidstaten; verzoekt de Commissie gebruik te maken van alle haar ter beschikking staande instrumenten, inclusief artikel 7 VEU, het rechtsstaatskader en de inbreukprocedures zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, VEU, alsook andere instrumenten, zoals versnelde procedures, verzoeken voor voorlopige maatregelen bij het HvJ-EU en acties in verband met het niet ten uitvoer leggen van uitspraken van het Hof; verzoekt de Commissie uitdrukkelijk de redenen te vermelden wanneer zij besluit de door het Parlement aanbevolen instrumenten niet te gebruiken;
8. onderstreept het belang van het ondersteunen en verbeteren van samenwerking tussen de EU-instellingen, de lidstaten, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het Europees Openbaar Ministerie (EOM); juicht het toe dat het EOM op 1 juni 2021 operationeel is geworden;
9. onderstreept dat het jaarlijks verslag over de rechtsstaat een op zichzelf staand instrument is, en complementair is aan de conditionaliteitsverordening met betrekking tot de rechtsstaat; verzoekt de Commissie de conclusies in het jaarverslag te gebruiken bij haar beoordeling met het oog op de toepassing van de verordening; vraagt de Commissie om in haar jaarlijks verslag over de rechtsstaat een specifiek onderdeel op te nemen met een analyse van gevallen waar schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in een bepaalde lidstaat voldoende rechtstreeks gevolgen kunnen hebben of dreigen te hebben voor het goed financieel beheer van de Uniebegroting;
10. stelt met teleurstelling vast dat de Commissie sinds de inwerkingtreding van de verordening geen schriftelijke kennisgevingen aan lidstaten heeft verzonden, ondanks de grote bezorgdheid over de schendingen van de rechtsstaat die zijn vastgesteld in het verslag van de Commissie over de rechtsstaat van 2020, en twee lopende procedures krachtens artikel 7, die van invloed zijn op het goed financieel beheer van de Uniebegroting en die door de lidstaten niet worden opgelost; stelt vast dat het feit dat geen actie krachtens de artikelen 5, lid 1, en 6 van de conditionaliteitsverordening met betrekking tot de rechtsstaat wordt ondernomen, neerkomt op een weigering van de Commissie om zich aan haar verplichtingen uit hoofde daarvan te houden;
11. herinnert eraan dat het Parlement de Commissie in zijn resolutie van 25 maart 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat een concrete deadline had gegeven, en stelt teleurgesteld vast dat de Commissie zich niet voor de bedoelde deadline aan haar verplichtingen heeft gehouden; benadrukt dat dit voldoende reden vormt voor juridische actie tegen de Commissie onder artikel 265 VWEU;
12. betreurt dat de Commissie niet voor 1 juni 2021 op de verzoeken van het Parlement heeft gereageerd en in de meest duidelijke gevallen van schending van de rechtsstaat in de EU de in de conditionaliteitsverordening met betrekking tot de rechtsstaat bedoelde procedure heeft gestart; verzoekt zijn Voorzitter de Commissie op grond van artikel 265 VWEU uiterlijk twee weken na de aanneming van deze resolutie te verzoeken zich aan haar verplichtingen uit hoofde van deze verordening te houden; geeft aan dat, teneinde voorbereid te zijn, het Parlement ondertussen onmiddellijk zal beginnen met de noodzakelijke voorbereidingen voor mogelijke juridische procedures tegen de Commissie zoals bedoeld in artikel 265 VWEU;
13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de lidstaten.