Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2021/2745(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B9-0341/2021

Debatten :

PV 08/06/2021 - 13
CRE 08/06/2021 - 13

Stemmingen :

PV 10/06/2021 - 9
PV 10/06/2021 - 15

Aangenomen teksten :

P9_TA(2021)0292

Aangenomen teksten
PDF 143kWORD 52k
Donderdag 10 juni 2021 - Straatsburg
Mensenrechten en politieke situatie in Cuba
P9_TA(2021)0292RC-B9-0341/2021

Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2021 over de mensenrechten en politieke situatie in Cuba (2021/2745(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Cuba, met name die van 15 november 2018(1) over de mensenrechtensituatie in Cuba, van 3 december 2019(2) over de zaak José Daniel Ferrer, en van 5 juli 2017 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting, namens de Europese Unie, van de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds(3),

–  gezien de PDCA tussen de Europese Unie en Cuba, die in december 2016 is ondertekend en sinds 1 november 2017 voorlopig wordt toegepast(4),

–  gezien de hoorzitting over Cuba van de Delegatie voor de betrekkingen met de landen in Midden-Amerika, gehouden op 11 december 2020,

–  gezien de informele videoconferentie van de leden van de Gezamenlijke Raad EU-Cuba op 20 januari 2021(5),

–  gezien de derde formele mensenrechtendialoog in het kader van de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking (PDCA), die op 26 februari 2021 plaatsvond(6),

–  gezien de universele periodieke doorlichting van Cuba door de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN) van mei 2018,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en andere internationale mensenrechtenverdragen en ‑instrumenten,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en de algemene aanbevelingen van het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen van de VN,

–  gezien de verslagen van mensenrechtenorganisaties zoals Human Rights Watch, Human Rights Foundation en Prisoners Defenders, hoofdstuk IV.B over Cuba van het jaarverslag 2020 van de IACHR, de mededeling van 6 november 2019 aan de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties van de speciale rapporteur voor hedendaagse vormen van slavernij, inclusief de oorzaken en gevolgen ervan, en de speciale rapporteur voor mensenhandel, in het bijzonder vrouwen- en kinderhandel, over de Cubaanse medische brigades, en de conclusies van de laatste universele periodieke evaluatie van Cuba 2018, over de Cubaanse medische brigades,

–  gezien de verslagen van het Cubaans Observatorium voor de mensenrechten betreffende de twaalf maanden tot mei 2021 over repressieve acties en arbitraire detenties,

–  gezien de openbare hoorzittingen van de 179e zittingsperiode van de IACHR,

–  gezien de resoluties 7/2021, 14/2021 en 24/2021 van de IACHR,

–  gezien het op 10 december 1984 door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, waarbij Cuba partij is,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die Cuba heeft ondertekend,

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

–  gelet op de Cubaanse grondwet en het Cubaanse wetboek van strafrecht,

–  gezien resolutie nr. 168 van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Investeringen van de Republiek Cuba van 29 maart 2010, wet nr. 1312 van 12 september 1976 (de zogenoemde “migratiewet”) en de regelgevingsdecreten nr. 26 van 18 december 2015 en nr. 306 van 12 oktober 2012, het Amerikaanse Verdrag inzake de rechten van de mens en het jaarverslag 2020 van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten van april 2021,

–  gezien de door Cuba geratificeerde verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO),

–  gezien de definitie van “organisatie uit het maatschappelijk middenveld” in het Publicatieblad van de Europese Unie,

–  gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat beide partijen in de in 2016 ondertekende PDCA hebben bevestigd dat zij de universele mensenrechten respecteren, zoals bepaald in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere relevante internationale instrumenten met betrekking tot de mensenrechten; overwegende dat het Europees Parlement op 5 juli 2017 zijn goedkeuring heeft gehecht aan de PDCA EU-Cuba;

B.  overwegende dat het Parlement in 2017 een resolutie heeft aangenomen waarin het zijn standpunten inzake democratie, universele mensenrechten en fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid van meningsuiting, vergadering en politieke vereniging, en de vrijheid van informatie in al haar vormen, herbevestigt;

C.  overwegende dat mensenrechten, vrijheid, waardigheid en het welzijn van mensen het best worden vertegenwoordigd en verdedigd in een democratie, hetgeen – onder meer – betekent dat de macht wordt afgewisseld, dat er vrije en eerlijke verkiezingen worden gehouden, en dat het beginsel van politiek pluralisme wordt gerespecteerd; overwegende dat in artikel 5 van de onlangs goedgekeurde Cubaanse grondwet de Communistische Partij van Cuba wordt onderstreept als de hoogste autoriteit van de staat, hetgeen nog wordt versterkt door de artikelen 4 en 229, waarin wordt onderstreept dat het socialisme een onomkeerbaar systeem is; overwegende dat de nieuwe grondwet van 2019 niet alleen heeft gediend om het systeem af te schermen en elk proces van hervorming van vrijheden en rechten te bevriezen, maar ook om de beperking ervan uit te breiden; overwegende dat het regime mensen met andere politieke overtuigingen belemmert om deel te nemen aan het openbare politieke leven en politieke ambten te bekleden; overwegende dat er nog steeds geen voorwaarden zijn die garanties bieden voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, met name in zaken waarbij activisten en dissidenten betrokken zijn;

D.  overwegende dat decreet nr. 349 de vrijheid van meningsuiting van kunstenaars beperkt door voorafgaande toestemming te eisen voor openbare en particuliere optredens en tentoonstellingen; overwegende dat decreet nr. 370 over online-inhoud een dubbelzinnig kader schept dat de vervolging van activisten en onafhankelijke journalisten mogelijk maakt, met name in de context van de COVID‑19-pandemie; overwegende dat het Cubaanse wetboek van strafrecht bepalingen bevat als “staat van gevaar” en “pre-criminele veiligheidsmaatregelen” op grond waarvan meer dan 8 000 mensen zonder toerekenbaar misdrijf in de gevangenis zitten en nog eens 2 500 mensen tot dwangarbeid zijn veroordeeld;

E.  overwegende dat er sinds de inwerkingtreding van de PDCA bijna vier jaar geleden op Cuba ten aanzien van de algemene beginselen en doelstellingen in de overeenkomst geen tastbare vooruitgang is geboekt in de richting van verbetering van de situatie van mensenrechten, fundamentele vrijheden, en economische en sociale omstandigheden voor de burgers van Cuba; overwegende dat het Cubaanse regime in plaats daarvan zijn repressie en mensenrechtenschendingen heeft uitgebreid en dat de situatie in alle onderdelen van de Cubaanse samenleving achteruit blijft gaan, hetgeen geleid heeft tot nieuwe golven van verzet en vreedzame demonstraties door belangrijke sectoren, die door de repressieve structuren van het Cubaanse regime onderdrukt en op gewelddadige wijze neergeslagen worden;

F.  overwegende dat in advies nr. 50/2020 van de werkgroep inzake willekeurige detentie van de VN-Mensenrechtenraad, dat op 14 oktober 2020 openbaar werd gemaakt, wordt gewaarschuwd dat de stelselmatige schending van mensenrechten door de Cubaanse autoriteiten een gangbare praktijk is; overwegende dat de afgelopen twaalf maanden tot 1 juni 2021 199 gevallen van politieke gevangenen in Cuba zijn geregistreerd, met 65 nieuwe gevallen van politieke detentie; overwegende dat april de meest repressieve maand is geweest sinds het begin van 2021, aangezien het Cubaanse waarnemingscentrum voor de mensenrechten (OCDH) meer dan 1 018 repressieve acties tegen mensenrechtenactivisten en onafhankelijke journalisten heeft gedocumenteerd, waarvan 206 gevallen van willekeurige detentie en 13 gevallen waarbij sprake was van ernstig geweld; overwegende dat er volgens de organisatie Prisoners Defenders momenteel 150 politieke gevangenen in Cuba zijn;

G.  overwegende dat uit de analyse van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten van 11 februari 2021 blijkt dat ten aanzien van 20 geïdentificeerde leden van de San Isidro-beweging (MSI) conservatoire maatregelen zijn genomen en dat voldoende is aangetoond dat het recht op leven en persoonlijke integriteit van de geïdentificeerde personen ernstig gevaar loopt; overwegende dat de Cubaanse autoriteiten illegaal zijn binnengedrongen in het huis van de onafhankelijke kunstenaar en coördinator van de San Isidro-beweging Luis Manuel Otero Alcántara, en hem zonder enige aanklacht gedurende enkele uren willekeurig hebben vastgehouden; overwegende dat Denis Solís González, lid van de San Isidro-beweging, willekeurig wordt vastgehouden op beschuldiging van minachting, en Luis Robles Elizástegui in de gevangenis zit enkel en alleen omdat hij een affiche droeg waarmee hij op vreedzame wijze opriep tot de vrijlating van Denis Solís González; overwegende dat Maykel Castillo Pérez, lid van MSI en co-auteur van het lied “Patria y Vida” willekeurig wordt vastgehouden en volgens het VN-Comité inzake gedwongen verdwijningen 14 dagen vermist is geweest;

H.  overwegende dat de EU, in tegenstelling tot verzoeken van het Parlement, geen bezoeken heeft gebracht aan politieke gevangenen in de gevangenis en geen waarnemingen heeft verricht bij processen tegen opposanten, dissidenten, mensenrechtenactivisten of onafhankelijke maatschappelijke organisaties; overwegende dat internationale mensenrechtenorganisaties zoals Human Rights Watch, Amnesty International en Prisoners Defenders naast vele andere onafhankelijke waarnemers van de mensenrechtensituatie, waaronder speciale rapporteurs van de VN, Cuba niet mogen betreden ondanks het feit dat zij jarenlang hebben aangedrongen op de noodzaak het eiland te bezoeken;

I.  overwegende dat resolutie nr. 168 van 2010 van het ministerie van Internationale Handel en Buitenlandse Investeringen van Cuba aan alle ambtenaren in het buitenland die voor de staat of voor staatsbedrijven werken, met inbegrip van medisch personeel, ongerechtvaardigde plichten en verplichtingen oplegt die in strijd zijn met de menselijke waardigheid en de meest elementaire en fundamentele mensenrechten; overwegende dat het Cubaanse wetboek van strafrecht voorziet in gevangenisstraffen van acht jaar voor alle ambtenaren die medische missies niet afmaken of besluiten niet naar Cuba terug te keren; overwegende dat deze medische missies door de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten (IACHR) als een moderne vorm van slavernij zijn aangemerkt en in de verklaring van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten (CUB6/2019) over de Cubaanse medische missies de precaire en onmenselijke arbeidsomstandigheden van het medisch personeel werden onderstreept, beweringen die werden gestaafd door Human Rights Watch en 622 getuigenissen;

J.  overwegende dat Cuba de acht fundamentele verdragen van de IAO heeft geratificeerd; overwegende dat Cuba Verdrag nr. 29 en Verdrag nr. 105 van de IAO betreffende gedwongen arbeid overtreedt;

K.  overwegende dat de Sacharovprijs van het Parlement voor de vrijheid van denken drie keer aan Cubaanse activisten is uitgereikt, namelijk aan: Oswaldo Payá in 2002, de Dames in het Wit (Berta Soler) in 2005 en Guillermo Fariñas in 2010; overwegende dat de winnaars van de Sacharovprijs er ondanks de talrijke uitnodigingen die zijn verstuurd systematisch, en op het laatst op 11 december 2020, door de Cubaanse autoriteiten van zijn weerhouden het land te verlaten en aan internationale evenementen deel te nemen, onder meer aan door het Europees Parlement georganiseerde evenementen; overwegende dat de autoriteiten daarbij onder andere gebruikmaken van tactieken als pesterijen, intimidatie en de willekeurige arrestatie van Berta Soler en Reinaldo Escobar, evenals de beperking van de internetverbinding van de andere deelnemers; overwegende dat de voorzitter van de Delegatie voor de betrekkingen met de landen in Midden-Amerika, de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken en een ondervoorzitter van het Parlement een gezamenlijke verklaring hebben ondertekend waarin zij intimidatie ten aanzien van de activisten veroordelen; overwegende dat er bezorgdheid heerst over de aan de activisten verleende verdediging en steun door de EU-delegatie in Havana; overwegende dat noch de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), noch de EU-delegatie op Cuba een verklaring hebben afgelegd waarin zij hen verdedigen of enige vorm van publieke of particuliere steun hebben betuigd;

L.  overwegende dat de huidige EU-ambassadeur in Havana een brief aan de president van de Verenigde Staten heeft ondertekend, waarin hij onder meer verzoekt om opheffing van het VS-embargo tegen het eiland, alsmede om niet-inmenging in Cubaanse aangelegenheden; overwegende dat de ambassadeur daarmee duidelijk zijn diplomatieke functie te buiten gaat en de sterk gepolitiseerde rol die de EU-ambassade in Havana speelt, in het licht stelt; overwegende dat de huidige EU-ambassadeur in Havana publiekelijk heeft verklaard dat Cuba geen dictatuur is;

M.  overwegende dat de Cubaanse regering heeft geweigerd onafhankelijke maatschappelijke organisaties te laten deelnemen aan de “EU-Cuba Civil Society Seminars”, die plaatsvonden in de aanloop naar de derde formele mensenrechtendialoog; overwegende dat de EU en Cuba op 26 februari 2021 hun derde formele mensenrechtendialoog hebben gehouden in het kader van de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en Cuba (PCDA); overwegende dat de partijen daarbij hebben gesproken over de kwestie van de vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering; overwegende dat de EU eraan heeft herinnerd dat de verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht inzake de mensenrechten moeten worden geëerbiedigd; overwegende dat het de bedoeling is dat de dialoog tot tastbare resultaten leidt en niet wordt beschouwd als een doel op zich; overwegende dat elke politieke dialoog de rechtstreekse, intensieve, onbeperkte betrokkenheid moet omvatten van het onafhankelijk maatschappelijk middenveld en alle politieke actoren van de oppositie, zoals in artikel 36 van de PDCA wordt benadrukt;

N.  overwegende dat het Parlement de diplomatieke vertegenwoordigers van de Cubaanse regering herhaaldelijk heeft uitgenodigd voor hoorzittingen en activiteiten met betrekking tot Cuba; overwegende dat deze uitnodigingen niet alleen werden afgeslagen, maar ook nog eens werden beantwoord met brieven vol beledigingen en ongegronde beschuldigingen aan het adres van het Parlement en zijn leden; overwegende dat het Parlement hoogstwaarschijnlijk de enige EU-instelling is die geen toestemming heeft gekregen om het land te bezoeken na de voorlopige inwerkingtreding van de PDCA, en dat deze houding duidelijk in strijd is met het essentiële element waarop een overeenkomst inzake politieke dialoog gebaseerd zou moeten zijn;

O.  overwegende dat de PDCA een zogenaamde mensenrechtenclausule bevat, die standaard in internationale overeenkomsten van de EU wordt opgenomen als essentieel element dat garandeert dat de overeenkomst kan worden geschorst indien de bepalingen inzake mensenrechten worden geschonden;

1.  veroordeelt krachtig het feit dat er politieke gevangenen bestaan, alsook de aanhoudende en permanente politieke vervolging, intimidatie en willekeurige detentie van dissidenten op Cuba; veroordeelt tevens de huidige aanvallen op kunstenaars van de San Isidro-beweging, vreedzame dissidenten, onafhankelijke journalisten, mensenrechtenactivisten en leden van de politieke oppositie; roept op tot de onmiddellijke beëindiging van deze daden en verzoekt de Cubaanse autoriteiten met klem onverwijld alle politieke gevangenen vrij te laten, evenals de mensen die willekeurig worden vastgehouden louter omdat zij hun vrijheid van meningsuiting en vereniging hebben uitgeoefend; veroordeelt krachtig de willekeurige detentie van Aymara Nieto Muñoz, Mitzael Díaz Paseiro, Iván Amaro Hidalgo, Edilberto Ronal Arzuaga Alcalá, Yandier García Labrada, Denis Solís González, Luis Robles Elizástegui en de 77 gewetensgevangenen; uit zijn solidariteit met de leden van de San Isidro-beweging en alle mensenrechten- en andere activisten bij hun inspanningen om de vrijheid van meningsuiting op Cuba te bevorderen;

2.  pleit voor betere waarborgen voor het recht op een eerlijk proces en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, alsook voor toegang tot een onafhankelijke advocaat voor mensen die van hun vrijheid zijn beroofd; betreurt de 1 941 gevallen van onderdrukking die in april (1018 gevallen) en mei 2021 (923 gevallen) hebben plaatsgevonden; eist dat de gedetineerden onafhankelijk medische onderzoek mogen laten verrichten, telefoongesprekken mogen voeren en door familie, vrienden, journalisten en diplomaten mogen worden bezocht;

3.  betreurt ten zeerste het gebrek aan inzet en bereidheid van het Cubaanse regime om te streven naar zelfs minimale vooruitgang in de richting van verandering of om kanalen te openen die mogelijkheden zouden kunnen bieden voor een hervorming van het regime, waardoor de sociale en politieke deelname en de levensomstandigheden van de burgers zouden kunnen worden verbeterd; betreurt het dat de situatie met betrekking tot de mensenrechten en de democratie, ondanks het feit dat de PDCA bijna vier jaar geleden in werking is getreden, niet is verbeterd en niet tot enig substantieel en tastbaar positief resultaat voor het Cubaanse volk heeft geleid; roept op tot naleving van de bindende verplichtingen die in deze overeenkomst zijn opgenomen en dringt erop aan dat in dit verband duidelijke benchmarks worden vastgesteld;

4.  beaamt dat het Cubaanse volk het recht heeft om democratisering van zijn land te eisen door middel van een dialoog met het maatschappelijk middenveld en de politieke oppositie, teneinde een routekaart op te stellen naar democratische meerpartijenverkiezingen;

5.  eist dat de Cubaanse regering juridische hervormingen doorvoert om de persvrijheid, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van protest te waarborgen, en politieke hervormingen doorvoert om vrije, eerlijke en democratische verkiezingen mogelijk te maken waarbij de vrijelijk uitgedrukte soevereine wil van het Cubaanse volk wordt gehoord; verzoekt de Cubaanse regering met klem haar mensenrechtenbeleid af te stemmen op de internationale normen die zijn vastgelegd in de handvesten, verklaringen en internationale instrumenten waarbij Cuba partij is, en het maatschappelijk middenveld en de politieke oppositie actief te laten deelnemen aan het politieke en sociale leven, zonder enige beperking op te leggen; verzoekt de Cubaanse regering onafhankelijk journalisme als legitieme praktijk te erkennen en de rechten van onafhankelijke journalisten op Cuba te eerbiedigen;

6.  pleit voor onmiddellijke intrekking van Decreten 349 en 370 en andere Cubaanse wetten die indruisen tegen de vrijheid van meningsuiting;

7.  verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) het bestaan van de politieke oppositie tegen de Cubaanse regering te erkennen, en deze oppositie derhalve te betrekken bij de geïnstitutionaliseerde, formele, open en openbare politieke dialogen tussen de EU en Cuba om de pijlers van de PDCA te handhaven;

8.  betreurt het dat de EDEO en de EU-delegatie in Havana de Cubaanse democratische oppositie en zowel Europese als Cubaanse onafhankelijke maatschappelijke organisaties van de politieke dialogen hebben uitgesloten, omdat de Cubaanse autoriteiten niet achter hun deelname aan deze dialogen staan; onderstreept dat dit besluit haaks staat op de PDCA en benadrukt dat beide partijen verplicht zijn de overeenkomst volledig na te leven; verzoekt de VV/HV en de EDEO te weigeren deel te nemen aan toekomstige politieke dialogen en mensenrechtendialogen met Cuba, tenzij het maatschappelijk middenveld naar behoren wordt vertegenwoordigd;

9.  herinnert de EDEO eraan dat de deelname van het maatschappelijk middenveld aan de politieke dialogen en de samenwerkingsprojecten in het kader van de overeenkomst een wezenlijk onderdeel vormt van de PDCA en dat het uitsluiten van het maatschappelijk middenveld van samenwerkingsfondsen en/of deelname aan de overeenkomst, terwijl deelname en toegang tot samenwerkingsfondsen daarentegen uitsluitend wordt toegestaan aan door de staat medebeheerde of gecontroleerde bedrijven, hetgeen al sinds de ondertekening van de overeenkomst het geval is geweest, onmiddellijk moet worden verholpen;

10.  veroordeelt de systemische arbeids- en mensenrechtenschendingen van de Cubaanse staat jegens zijn zorgpersoneel dat in het kader van medische missies in het buitenland wordt tewerkgesteld, die in strijd zijn met de belangrijkste door Cuba geratificeerde IAO-verdragen; verzoekt Cuba met klem het Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens evenals Verdrag nr. 29 en Verdrag nr. 105 van de IAO daadwerkelijk uit te voeren en na te leven; verzoekt de Cubaanse regering het recht van Cubanen, waaronder artsen die in het kader van medische missies in het buitenland worden tewerkgesteld, te waarborgen om hun land te verlaten en daarnaar terug te keren, in overeenstemming met de internationale normen op het gebied van de mensenrechten; verzoekt de Cubaanse regering het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten te ratificeren en de vrijheid van vereniging te waarborgen, alsook de registratie van organisaties en collectieve onderhandelingen, in overeenstemming met de normen van de IAO;

11.  verzoekt de EDEO er bij de Cubaanse autoriteiten op aan te dringen dat zij de bindende verplichtingen nakomen die zijn vastgelegd in de PDCA, met name wat betreft de eerbiediging van de fundamentele mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals respectievelijk in artikel 1, lid 5, artikel 2, punt c), artikel 5, artikel 22 en artikel 43, lid 2, van de overeenkomst wordt benadrukt; dringt er daarom op aan dat de Europese Unie de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden op Cuba nauwlettend in het oog houdt en toeziet op de tenuitvoerlegging van de PDCA en hierover regelmatig verslag uitbrengt aan het Parlement;

12.  is van oordeel dat de gevangenneming van Denis Solís González, Luis Robles Elizástegui en Maykel Castillo Pérez (“Osorbo”), die lid is van de San Isidro-beweging en co-auteur van het lied “Patria y Vida”, en die willekeurig wordt vastgehouden en volgens het VN-Comité inzake gedwongen verdwijningen 14 dagen vermist is geweest, en meer dan 120 politieke en gewetensgevangenen, evenals alle willekeurige acties en gevallen van onderdrukking waarover in april en juni 2021 is bericht, een inbreuk vormen op de overeenkomst en bijzonder dringende gevallen zijn, zoals in artikel 85, lid 3, punt b), van de PDCA is bepaald; verzoekt de EU in dit verband een spoedvergadering bijeen te roepen; verzoekt de EU in dit verband een spoedvergadering bijeen te roepen;

13.  betreurt ten zeerste dat de Cubaanse autoriteiten weigeren delegaties van het Europees Parlement toe te staan Cuba te bezoeken; verzoekt de autoriteiten de delegaties weer toe te laten zodra de gezondsheidssituatie dit toelaat; verzoekt alle vertegenwoordigers van de lidstaten tijdens hun bezoeken aan de Cubaanse autoriteiten kwesties met betrekking tot de schending van de mensenrechten in Cuba aan de orde te stellen en de winnaars van de Sacharovprijs te bezoeken, teneinde de samenhangende interne en externe uitvoering van het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie te waarborgen;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en de Nationale Volksmachtvergadering van Cuba, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten.

(1) PB C 363 van 28.10.2020, blz. 70.
(2) Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0073.
(3) PB C 334 van 19.9.2018, blz. 99.
(4) PB L 337 I van 13.12.2016, blz. 3.
(5) https://www.consilium.europa.eu/nl/meetings/international-ministerial-meetings/2021/01/20/.
(6) https://www.europarl.europa.eu/delegations/en/eeas-statement-of-28-february-2021-on-th/product-details/20210409DPU29364.

Laatst bijgewerkt op: 8 oktober 2021Juridische mededeling - Privacybeleid