Resolutie van het Europees Parlement van 10 juni 2021 over het Europees burgerinitiatief “End the Cage Age” (2021/2633(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien het Europees burgerinitiatief “End the Cage Age” (ECI(2018)000004), waarvoor 1,4 miljoen gevalideerde handtekeningen zijn ontvangen vanuit alle lidstaten van de toenmalige EU-28 en dat het eerste geldige initiatief voor landbouwhuisdieren is,
– gezien de openbare hoorzitting over het Europees burgerinitiatief “End the Cage Age” van 15 april 2021,
– gezien de speciale Eurobarometer 442 getiteld “De houding van Europeanen ten aanzien van dierenwelzijn””, waarin werd geconcludeerd dat 82 % van de EU-burgers vindt dat het welzijn van landbouwhuisdieren beter moet worden beschermd dan nu het geval is,
– gezien artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren(1),
– gezien Richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen(2),
– gezien Richtlijn 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren(3),
– gezien Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van varkens(4),
– gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s over het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat op 5 december 2018 is goedgekeurd (CDR 3637/2018),
– gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s inzake agro-ecologie, dat op 5 februari 2021 is goedgekeurd (CDR 3137/2020),
– gezien het wetenschappelijk advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van 21 november 2019 over de gezondheid en het welzijn van konijnen die in verschillende productiesystemen worden gefokt,
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2017 over minimumnormen voor de bescherming van gefokte konijnen(5),
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2018 over dierenwelzijn, het gebruik van antimicrobiële stoffen en de milieugevolgen van de industriële vleeskuikenhouderij(6),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 31 maart 2021 over de evaluatie van de strategie van de Europese Unie voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-2015 (SWD(2021)0077),
– gezien het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer nr. 31/2018 over dierenwelzijn in de EU,
– gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement van november 2020 getiteld “End the Cage Age: Looking for Alternatives”,
– gezien artikel 222, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien de door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ingediende ontwerpresolutie,
A. overwegende dat het VWEU het burgerschap van de Unie vaststelt en de democratische werking van de Unie verder verbetert door onder meer te bepalen dat iedere burger het recht heeft aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen door middel van een EBI;
B. overwegende dat het belang van het EBI voor het vormgeven van EU-beleidsinitiatieven en -ontwikkelingen moet worden erkend, net als de gebrekkige follow-up van eerdere succesvolle EBI’s;
C. overwegende dat in artikel 13 VWEU dieren duidelijk als wezens met gevoel worden erkend; overwegende dat in dat artikel voorts wordt gesteld dat de Unie en de lidstaten bij het formuleren en uitvoeren van het landbouwbeleid van de Unie ten volle rekening moeten houden met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren;
D. overwegende dat de hoge normen op het gebied van dierenwelzijn in de EU, die tot de strengste ter wereld behoren, moeten worden erkend;
E. overwegende dat in de “van boer tot bord”-strategie wordt erkend dat het dierenwelzijn dringend moet worden verbeterd en dat het toepassingsgebied ervan moet worden uitgebreid, waarbij de nadruk moet worden gelegd op de voordelen ervan voor dieren en de voedselkwaliteit, waarbij de behoefte aan medicatie afneemt en de biodiversiteit, wordt behouden en waarbij het recentste wetenschappelijke advies in aanmerking moet worden genomen;
F. overwegende dat in de door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement in opdracht van de Commissie verzoekschriften uitgevoerde studie getiteld “End the Cage Age: Looking for Alternatives” wordt gesteld dat kooivrije dierenverblijfsystemen in Europa haalbaar zijn, waarbij financiële en beleidsmaatregelen op de korte termijn en wetgeving op de lange termijn worden aanbevolen; overwegende dat in deze studie wordt bevestigd dat de EU ervoor kan zorgen dat producten van dierlijke oorsprong die niet in overeenstemming zijn met de EU-normen niet in de EU kunnen worden ingevoerd;
G. overwegende dat het voorgestelde EBI verwijst naar het feit dat “honderden miljoenen boerderijdieren in de EU het grootste deel van hun leven in kooien worden gehouden”;
H. overwegende dat konijnen de dieren zijn die het vaakst in kooien worden gehouden, waarvan ongeveer 85 % in kale kooien en 9 % in verrijkte kooien, en dat ongeveer 50 % van de legkippen in de EU in 2019 in verrijkte kooien werden gehouden, waarbij de percentages aanzienlijk hoger zijn in de meeste oostelijke, centrale en zuidelijke EU-lidstaten; overwegende dat in de varkenssector de overgrote meerderheid van de zeugen in bepaalde stadia van hun voortplantingscyclus in kooien worden gehouden;
I. overwegende dat het voorgestelde EBI erop gericht is het dierenwelzijn te verbeteren;
J. overwegende dat het houden van dieren in kooien als productiesysteem voor landbouwhuisdieren het gevolg is van de samenloop van verschillende factoren, namelijk: de noodzaak om de beste dieren voor genetische selectie te identificeren, de verbetering van de hygiënische omstandigheden en een beter beheer dat automatisering en dus een efficiënter gebruik van steeds schaarser wordende arbeidskrachten mogelijk maakt om de stijging van de grondprijs of de kosten van faciliteiten te compenseren;
K. overwegende dat de complexiteit van diergezondheid en dierenwelzijn moet worden erkend; overwegende dat de kenmerken van verschillende dieren in aanmerking moeten worden genomen bij het ontwerpen van dierenverblijfsystemen om aan hun behoeften tegemoet te komen;
L. overwegende dat jaarlijks meer dan 300 miljoen landbouwhuisdieren hun hele leven of een deel daarvan in kooien worden gehouden, en dat er in de hele EU ernstige bezorgdheid bestaat over het welzijn van dieren die in kooien worden gehouden en gefokt, aangezien de dieren zelfs niet kunnen rechtstaan of zich niet kunnen uitstrekken of omdraaien, en ze hun natuurlijk gedrag onmogelijk kunnen vertonen wanneer ze in kooien worden gehouden;
M. overwegende dat landbouwers grote investeringen hebben gedaan om het welzijn van dieren te verbeteren en dat zij hun investering nog niet volledig terug hebben verdiend; overwegende dat deze systemen samen zijn ontwikkeld door landbouwers, dierenartsen, wetenschappers en niet-gouvernementele organisaties om ervoor te zorgen dat aan de welzijnsvereisten van elke soort wordt voldaan;
N. overwegende dat de marktgedreven inspanningen die landbouwers leveren, moeten worden erkend, net als het feit dat die winst moeten opleveren op de markt om ervoor te zorgen dat landbouwers blijven investeren in duurzaamheid;
O. overwegende dat het risico dat de dierlijke productie wordt verplaatst en dat belangrijke kwesties op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn naar derde landen worden verlegd, moet worden erkend;
P. overwegende dat de verschuiving in dierenverblijfsystemen naar volledig kooivrije systemen bijkomende investeringen vereist en zal leiden tot een stijging van de productiekosten, met name aan het begin van deze transitie vanwege de kosten van de investeringen die landbouwers zullen moeten dragen; overwegende dat er steeds rekening moet worden gehouden met sanitaire kwesties in fokkerijen;
Q. overwegende dat de door de lidstaten eind 2019 in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) 2014-2020 gedeclareerde cumulatieve uitgaven voor maatregelen op het gebied van dierenwelzijn slechts 1,15 % van de GLB-toewijzing uitmaakten(7);
R. overwegende dat bij elke verandering in dierenverblijfsystemen een evenwicht moet worden gevonden tussen verschillende aspecten van duurzaamheid, zoals dierenwelzijn, diergezondheid, milieubescherming en het concurrentievermogen van landbouwers;
S. overwegende dat volledig kooivrije dierenverblijfsystemen een passend microklimaat moeten bieden en geschikt moeten zijn voor elke geografische regio in de EU en voor alle klimaatomstandigheden, waaronder extreme weersomstandigheden;
T. overwegende dat een aantal lidstaten al verder zijn gegaan dan de EU-minimumnormen en het gebruik van verrijkte kooien voor legkippen, zowel kale als verrijkte kooien voor konijnen of zeugboxen en kraamhokken hebben verboden, en dat wetgeving voor de uitfasering ervan in andere lidstaten uiterlijk in 2030 van kracht wordt;
U. overwegende dat het bij veranderingen van dierenverblijfsystemen noodzakelijk is eerst de kosten van de gevraagde transformatie op zowel korte als lange termijn te beoordelen; overwegende dat in een effectbeoordeling rekening moet worden gehouden met de behoeften van de sectoren naargelang de diersoort, met inbegrip van economische en sanitaire kwesties;
V. overwegende dat de verschuiving in dierenverblijfsystemen het risico op verspreiding van overdraagbare ziekten door dieren zal vergroten, evenals het risico op sociale stress vanwege dominantie en concurrentie, hetgeen van invloed is op hun gezondheid en de behoefte aan medicatie kan doen toenemen;
W. overwegende dat met het oog op de realisatie van een dergelijke substantiële verschuiving moet worden voorzien in passende financiële investeringssteun en vergoeding om de hogere productiekosten voor landbouwers en het inkomensverlies van landbouwers te compenseren;
X. overwegende dat dierenwelzijn als specifieke doelstelling is opgenomen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid en dat de lidstaten daarom deze financiering beschikbaar kunnen stellen voor de transitie van kooien naar andere systemen, bijvoorbeeld via het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling;
Y. overwegende dat moet worden erkend dat bepaalde vormen van kooien in sommige gevallen meer dierenwelzijnsvoordelen dan negatieve effecten voor het betrokken dier opleveren; overwegende dat kooien in elk geval in verhouding moeten staan tot de grootte van het gehuisveste dier en het te bereiken doel;
Z. overwegende dat in het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over dierenwelzijn in de EU werd opgemerkt dat de lidstaten slechts beperkt gebruikmaken van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om de doelstellingen op het gebied van dierenwelzijn te verwezenlijken;
AA. overwegende dat in de loop der jaren regels inzake dierenwelzijn en verbeteringen van de grootte van kooien in verschillende programma’s voor plattelandsontwikkeling zijn opgenomen; overwegende dat die maatregelen in een aantal programma’s standaard gericht waren op het vergroten van de omvang van kooien of hokken;
AB. overwegende dat bij eventuele wijzigingen van de wettelijke verplichtingen voor dierenverblijven rekening moet worden gehouden met het niveau van uitvoering van regels inzake dierenwelzijn in de EU-lidstaten en dat een soortspecifieke benadering moet worden gehanteerd;
AC. overwegende dat de Europese Unie producten invoert afkomstig van dieren die worden gehouden in omstandigheden die over het algemeen niet kunnen worden gecontroleerd;
AD. overwegende dat er alternatieve systemen zijn die commercieel haalbaar zijn en al worden gebruikt, zoals volières, vrije uitloop en biologische systemen voor kippen, grondhokken, vrije uitloop in de openlucht en biologische systemen voor konijnen, systemen om binnen en in de openlucht vrij te werpen en groepshuisvestingssystemen voor zeugen, schuur- en volièresystemen voor kwartels en groepshuisvesting voor kalveren;
1. verzoekt de Commissie tegen 2022 informatie te verstrekken over haar geschiktheidscontrole van de huidige EU-wetgeving op het gebied van dierenwelzijn die zij momenteel uitvoert;
2. verzoekt de Commissie een meer alomvattend voedselbeleid te ontwikkelen ter ondersteuning van de verschuiving naar een duurzamer voedselsysteem waarbij rekening wordt gehouden met de economische, sociale en milieuaspecten ervan, met passende steun voor de landbouwers, teneinde te vermijden dat met name kleine en middelgrote landbouwbedrijven zich verder uit de veeteelt terugtrekken en de verdere concentratie van de veeteelt te voorkomen;
3. erkent dat alternatieven voor landbouw met kooien reeds met succes worden toegepast in een aantal lidstaten; is van mening dat alternatieve systemen moeten worden ontwikkeld, verbeterd en aangemoedigd;
4. roept de Commissie op om nieuwe initiatieven op het gebied van dierenwelzijn strikt te baseren op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek, waarbij ook rekening wordt gehouden met mogelijke negatieve gevolgen, zoals het risico op ziekten, borstbeenfracturen of kannibalisme in de pluimveesector;
5. roept de Commissie op om ervoor te zorgen dat de eisen van het burgerinitiatief “End the cage age” naar behoren worden omgezet in het kader van de huidige herziening van Richtlijn 98/58/EG, en in overeenstemming met de Europese Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie;
6. spoort de Commissie aan de bureaucratie en regelgevende beperkingen weg te nemen teneinde veehouders in staat te stellen de nodige structurele veranderingen door te voeren in hun voorzieningen met het oog op nieuwe bepalingen op het gebied van dierenwelzijn;
7. benadrukt dat de markt voor dierlijke producten uit kooivrije, vrije-uitloop- en biologische systemen en de markt voor plantaardige alternatieven groeien in de EU;
8. merkt op dat de EU pionierswerk heeft verricht wat betreft bepaalde verboden op kooien voor landbouwhuisdieren, namelijk een gedeeltelijk verbod op kalverhokken in 2007, een verbod op kale batterijkooien voor legkippen in 2012, een gedeeltelijk verbod op zeugboxen in 2013 en een volledig verbod op kooien in de hele biologische landbouw in de EU;
9. herinnert eraan dat sommige EU-lidstaten reeds nationale wetgeving hebben aangenomen om bepaalde vormen van landbouw met kooien te verbieden die verder gaat dan de minimumnormen van de EU, waardoor de urgentie van wetgeving op EU-niveau groter wordt teneinde landbouw met kooien een halt toe te roepen en een gelijk speelveld voor landbouwers in de hele EU te waarborgen;
10. verzoekt de Commissie te komen met wetgevingsinstrumenten inzake eerlijke en duurzame landbouwpraktijken en met name een herziening van Richtlijn 98/58/EG met als doel het gebruik van kooien voor landbouwhuisdieren in de EU uit te faseren, waarbij een mogelijke uitfasering tegen 2027 wordt beoordeeld;
11. benadrukt dat deze uitfasering op een wetenschappelijk onderbouwde effectbeoordeling moet zijn gebaseerd en dat een passende overgangsperiode moet worden gewaarborgd;
12. roept de Commissie op een soortspecifieke benadering te hanteren waarbij de kenmerken van verschillende dieren, waarvan de verblijfsystemen bij hun specifieke behoeften aansluiten, in aanmerking worden genomen en worden beoordeeld;
13. roept de Commissie op om handelsovereenkomsten met derde landen opnieuw te evalueren om ervoor te zorgen dat zij aan dezelfde normen inzake dierenwelzijn en productkwaliteit voldoen;
14. benadrukt dat konijnen qua aantal de op een na meest gefokte soort in de EU zijn en dat de meeste konijnen in kooien worden gehouden met ontoereikende welzijnsnormen; roept de Commissie in dit verband op specifieke EU-wetgeving inzake minimumnormen voor de bescherming van gefokte konijnen voor te stellen;
15. roept op tot kortere toeleveringsketens voor dierlijke en menselijke voeding, waarbij gebruik wordt gemaakt van lokaal of regionaal geproduceerde eiwithoudende gewassen voor diervoeder en menselijke consumptie; merkt op dat in de “van boer tot bord”-strategie duurzamere productie van dieren, de totstandbrenging van kortere levensmiddelenketens en een eerlijker handelsbeleid waarin Europese normen een belangrijkere rol spelen, naar voren worden geschoven;
16. erkent dat de EU de afgelopen jaren positieve stappen heeft gezet, met een aanzienlijke verbetering van de omstandigheden op het gebied van dierenwelzijn, de invoering van verboden op kooien voor bepaalde landbouwhuisdieren en een verbod op kooien in de hele biologische landbouw;
17. is ingenomen met de beste praktijken die reeds door verschillende lidstaten worden toegepast bij de aanneming van nationale wetgeving die verder gaat dan de minimumnormen van de EU inzake dierenwelzijn, namelijk het verbod op bepaalde vormen van landbouw met kooien; spoort alle lidstaten aan om snel maatregelen te treffen om de vervanging van landbouwsystemen met kooien door alternatieve systemen zonder kooien te bevorderen;
18. verzoekt de Commissie landbouwers te ondersteunen bij hun inspanningen om het dierenwelzijn te verbeteren, met name in de context van de Europese Green Deal, de strategische plannen van het GLB en de “van boer tot bord”-strategie, teneinde te voorkomen dat hun concurrentievermogen vermindert en de EU-productie wordt verplaatst naar niet-EU-landen die minder ambitieus zijn op het gebied van dierenwelzijn; is van mening dat het in alle productiesystemen in de EU mogelijk moet zijn om te investeren in duurzaamheid en dierenwelzijn;
19. verzoekt de Commissie met voorstellen te komen om het wrede en onnodige mesten van eenden en ganzen voor de productie van foie gras te verbieden;
20. roept de lidstaten op om landbouwers en veehouders bij te staan door waar nodig advies en opleiding te verstrekken, teneinde de transitie naar kooivrije systemen te vergemakkelijken;
21. verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat doeltreffende controles en douanecontroles worden uitgevoerd om de wederkerigheid van de kwaliteits- en veiligheidsvoorschriften en van de EU-normen inzake dierenwelzijn te verzekeren ter vergroting van het concurrentievermogen van de Europese landbouw op de wereldmarkt voor alle agrovoedingsproducten die in de EU worden ingevoerd;
22. herhaalt het belang van afdwingbare hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in alle handelsovereenkomsten van de EU als manier om te waarborgen dat de vooropgestelde grotere regelgevingsambities van de EU in overeenstemming zijn met het EU-handelsbeleid en dat niet-EU-landen die een handelsovereenkomst met de EU hebben ondertekend zich daaraan houden;
23. benadrukt dat in de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling ook rekening moet worden gehouden met equivalente productienormen, met name op het gebied van dierenwelzijn;
24. is van mening dat een eerlijk handelsbeleid dat een gelijk speelveld waarborgt een voorwaarde is voor hogere Europese normen; spoort de Commissie daarom aan haar inspanningen op het gebied van controles op ingevoerde levensmiddelen op te voeren;
25. dringt erop aan dat alle dierlijke producten die in de EU worden ingevoerd, moeten worden geproduceerd in volledige overeenstemming met desbetreffende EU-wetgeving, ook inzake het gebruik van kooivrije systemen;
26. dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor voldoende steun en een overgangsperiode voor de geleidelijke aanpassing van landbouwers en veehouders, waarbij rekening wordt gehouden met de investeringscyclus van landbouwers, evenals financieringsmechanismen om de transitie te vergemakkelijken en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de sociale veerkracht van de agrovoedingssector in de EU te behouden;
27. meent dat deze steun en een overgangsperiode moeten worden gewaarborgd voordat wetswijzigingen op het gebied van sanitaire waarborgen voor mens en dier en de bescherming van werknemers worden voorgesteld, teneinde te vermijden dat landbouwgrond wordt opgegeven en dat met name kleine en middelgrote landbouwbedrijven die niet over de nodige middelen beschikken om een dergelijke aanpassing door te voeren zich verder uit de veeteelt terugtrekken;
28. wijst er nogmaals op dat de Commissie landbouwers moet ondersteunen bij het voorlichten van en communiceren met consumenten over de huidige hoge normen op het gebied van dierenwelzijn; roept de Commissie en de lidstaten daarom op te voorzien in passende financiële steun en begeleiding om een vlotte transitie voor de betrokken Europese landbouwers te waarborgen;
29. benadrukt dat de veehouderij zeer dynamisch is en in staat is zich aan te passen aan veranderingen in zowel de regelgeving als de voorkeuren van de consument; beklemtoont echter dat de sector, om dat te kunnen doen, moet worden beloond voor zijn inspanningen door middel van rechtstreekse steun, zodat de duurzaamheid van de productie en de levensvatbaarheid van landbouwbedrijven niet in gevaar komen;
30. wijst op het algemene belang van een eerlijke verdeling van de kosten en baten in de voedselketen en de rol van de markt om landbouwers in staat te stellen duurzamer te worden; is in dit opzicht van mening dat een vrijwillig dierenwelzijnskeurmerk geschikt zou zijn voor het aanduiden van de verbintenis van de hele keten, van boer tot bord, om bij te dragen aan de doelstellingen van het burgerinitiatief “End the cage age”, terwijl een passende prijsstelling wordt gewaarborgd;
31. benadrukt hoe belangrijk het is te voorzien in steun voor landbouwers en hen te helpen de overstap te maken naar duurzamere landbouwpraktijken, door middel van passende adviesdiensten en opleidingen, stimulansen en financieringsprogramma’s, teneinde hun levensstandaard en concurrentievermogen in plattelandsgebieden te ondersteunen, en door investeringen en de organisatie van de voedselketen te bevorderen, kleine lokale verwerkers te versterken en korte toeleveringsketens te steunen;
32. verzoekt de Commissie internationaal te pleiten voor dierenwelzijn en initiatieven te nemen teneinde het bewustzijn hierover in niet-EU-landen te vergroten, waaronder door maatregelen zoals verdere wederzijdse bijstand en versnelde uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten in alle lidstaten en in niet-EU-landen;
33. herinnert eraan dat veehouderijen innovatieve plaatsen zijn waar voortdurend wordt geïnvesteerd in het verbeteren van hun infrastructuur en praktijken om gelijke tred te houden met de laatste wetenschappelijke bewijzen en de verwachtingen van de consument;
34. roept op tot de ontwikkeling van een passende vraagmarkt waar het mogelijk is alle producten die met hogere kwaliteitsnormen zijn geproduceerd tegen hogere prijzen op de markt te brengen;
35. roept de Commissie op om mogelijke omschakelingsprogramma’s voor te stellen voor een snellere uitfasering van het gebruik van kooien, waaronder een beoordeling van de kosten van de follow-up;
36. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
13e financieel verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) – begrotingsjaar 2019,https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52020DC0387&from=EN