Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 11 maart 2021 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1005/2008 van de Raad, en Verordening (EU) nr. 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft visserijcontroles (COM(2018)0368 – C8-0238/2018 – 2018/0193(COD))(1)
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Visum 6
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s27,
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
__________________
27 PB C , , blz. .
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 1
(1) Het gemeenschappelijk visserijbeleid is hervormd bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad28. In de artikelen 2 en 36 van die verordening zijn de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de vereisten voor visserijcontroles en handhaving vastgelegd. De succesvolle tenuitvoerlegging ervan hangt af van het doeltreffende en actuele controle- en handhavingssysteem.
(1) Het gemeenschappelijk visserijbeleid is hervormd bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad28. In de artikelen 2 en 36 van die verordening zijn de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de vereisten voor visserijcontroles en handhaving vastgelegd. De succesvolle tenuitvoerlegging ervan hangt af van een duidelijk, eenvoudig, transparant en doeltreffend controlesysteem ter waarborging van doeltreffende, uniforme en actuele naleving in de lidstaten.
__________________
__________________
28 Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
28 Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 3
(3) Verordening (EG) nr. 1224/2009 werd echter voorafgaand aan de vaststelling van het nieuwe gemeenschappelijke visserijbeleid opgesteld. Zij moet derhalve worden gewijzigd teneinde beter te voorzien in vereisten voor de controle en handhaving van het gemeenschappelijke visserijbeleid in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1380/2013 en te profiteren van moderne en kostenefficiëntere controletechnologieën.
(3) Verordening (EG) nr. 1224/2009 werd echter voorafgaand aan de vaststelling van het nieuwe gemeenschappelijke visserijbeleid opgesteld. Zij moet derhalve worden gewijzigd teneinde beter te voorzien in vereisten voor de controle en handhaving van het gemeenschappelijke visserijbeleid in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1380/2013, te profiteren van moderne en kostenefficiëntere controletechnologieën en rekening te houden met de recentste wetenschappelijke bevindingen met betrekking tot de milieuduurzaamheid van visserij- en aquacultuuractiviteiten.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) Een coherente, duidelijke, transparante, eerlijke en krachtdadige handhaving van het gemeenschappelijk visserijbeleid zal niet alleen bijdragen tot het dynamiseren van de visserijsector en het veiligstellen van een fatsoenlijke levensstandaard voor visserijgemeenschappen, maar zal ook helpen om de visserijsector duurzaam te maken en de biodiversiteitsdoelstellingen te bereiken.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) Er moet een nieuwe definitie van “kwetsbare soort” worden toegevoegd zodat het regelgevingskader van de Unie beter kan worden geharmoniseerd.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 10
(10) Een definitie van ‘vissersvaartuig’ wordt gegeven in Verordening (EU) nr. 1380/2013 en omvat vaartuigen die zijn uitgerust voor de commerciële exploitatie van biologische rijkdommen van de zee, zoals vangstvaartuigen, ondersteuningsvaartuigen, vaartuigen voor visverwerking, vaartuigen waarop vangsten worden overgeladen en transportvaartuigen die zijn uitgerust voor het vervoer van visserijproducten, met uitzondering van containerschepen. De definitie van ‘vissersvaartuig’ in Verordening (EG) nr. 1224/2009 moet derhalve worden geschrapt.
(10) Een definitie van “vissersvaartuig” wordt gegeven in Verordening (EU) nr. 1380/2013 en omvat vaartuigen die zijn uitgerust voor de commerciële exploitatie van biologische rijkdommen van de zee. De definitie van “vissersvaartuig” in Verordening (EG) nr. 1224/2009 moet derhalve worden geschrapt.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 10 bis (nieuw)
(10 bis) Er moet een nieuwe definitie van “rechtstreekse verkoop” worden toegevoegd zodat het regelgevingskader van de Unie duidelijker is en beter kan worden geharmoniseerd en toegepast.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 12
(12) Kleinschalige visserij speelt vanuit biologisch, economisch en sociaal oogpunt een belangrijke rol in de Unie. Rekening houdend met de mogelijke gevolgen van kleinschalige visserij voor de visbestanden, is het belangrijk om te controleren of de visserijactiviteiten en visserijinspanningen van kleinere vaartuigen in overeenstemming zijn met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Hiertoe is het noodzakelijk om gegevens over de positie van die vaartuigen te verkrijgen. Derhalve moeten de lidstaten alle vissersvaartuigen kunnen volgen, met inbegrip van vissersvaartuigen van minder dan 12 meter lang. Voor vaartuigen met een lengte van 12 meter is het nu mogelijk om mobiele apparaten te gebruiken, die goedkoper en gebruiksvriendelijk zijn.
(12) Kleinschalige visserij speelt vanuit biologisch, economisch en sociaal oogpunt een belangrijke rol in de Unie. Rekening houdend met de mogelijke gevolgen van kleinschalige visserij voor de visbestanden, is het belangrijk om te controleren of de visserijactiviteiten en visserijinspanningen van kleinere vaartuigen in overeenstemming zijn met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Hiertoe is het noodzakelijk om gegevens over de positie van die vaartuigen te verkrijgen en zou het mogelijk moeten zijn de desbetreffende gegevens met een zekere regelmaat te ontvangen, idealiter min of meer in real time, onverminderd andere in internationale overeenkomsten opgenomen vereisten. Derhalve moeten de lidstaten alle vissersvaartuigen kunnen volgen, met inbegrip van vissersvaartuigen van minder dan 12 meter lang. Voor deze vaartuigen is het nu mogelijk om mobiele apparaten te gebruiken, die goedkoper en gebruiksvriendelijk zijn. De toepassing van deze maatregelen moet hoe dan ook evenwichtig zijn en in verhouding staan tot de nagestreefde doelstellingen, mag in geen geval buitensporige lasten met zich meebrengen voor de vloot, met name voor kleinschalige vloten, en moet worden ondersteund met middelen uit het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 14 bis (nieuw)
(14 bis) Het moet mogelijk zijn om vissersvaartuigen op vrijwillige basis uit te rusten met CCTV-systemen. In dat geval moet deze vaartuigen passende voordelen worden geboden, zoals de schrapping van punten.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis) Bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ten volle rekening worden gehouden met het welzijn van dieren overeenkomstig artikel 13 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en, in voorkomend geval, met de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders en de gezondheid van dieren.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 18
(18) Voor vaartuigen van 12 meter of langer is het belangrijk dat de informatie in het logboek nauwkeuriger wordt bijgehouden en gegevens bevat over de vangsten per trek of per visserijactiviteit, aangezien dit de doeltreffendheid van de controles zal vergroten. Voor vaartuigen van minder dan 12 meter lang moeten de verplichtingen met betrekking tot het invullen en indienen van het logboek worden vereenvoudigd en moet van kapiteins alleen worden verlangd dat ze de informatie in het logboek eenmaal, vóór aankomst in de haven, indienen.
(18) Met het oog op de verbetering van de doeltreffendheid van de controles is het belangrijk dat de informatie in het logboek nauwkeuriger wordt bijgehouden en gegevens bevat over de vangsten per visdag of per visserijactiviteit. Het digitaal logboek en het doorsturen van deze informatie mogen geen onevenredige last vormen voor de visserijactiviteiten van kleinschalige kustvloten en visserijactiviteiten zonder vaartuig.Om ervoor te zorgen dat de desbetreffende vaartuigen voldoende worden gecontroleerd, moeten de lidstaten op de activiteiten van de vaartuigen toezien door middel van een vereenvoudigde manier om een digitaal logboek bij te houden en logboekinformatie in te dienen. Voor vaartuigen van minder dan 12 meter lang moet van kapiteins in het algemeen dus alleen worden verlangd dat ze de informatie in het logboek ten minste eenmaal, vóór aanvang van de aanlanding, indienen.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 20
(20) Wanneer een vissersvaartuig vertrekt, moet het onmiddellijk een elektronisch logboek starten en wordt er een uniek identificatienummer aan die visreis toegewezen. Het logboek en de aangiften van overlading en de aangiften van aanlanding moeten een verwijzing naar dit unieke identificatienummer voor de visreis bevatten om versterkte controles mogelijk te maken en de validatie van de gegevens door de lidstaten en de traceerbaarheid van visserijproducten in de aanbodketen te verbeteren. Teneinde de melding van het verlies van vistuig aan de bevoegde instanties in de lidstaten te verbeteren en te vereenvoudigen, moet het logboek informatie over verloren vistuig bevatten.
(20) Wanneer een vissersvaartuig vertrekt, moet het onmiddellijk een elektronisch logboek starten en wordt er een uniek identificatienummer aan die visreis toegewezen. Het logboek en de aangiften van overlading en de aangiften van aanlanding moeten een verwijzing naar dit unieke identificatienummer voor de visreis bevatten om versterkte controles mogelijk te maken en de validatie van de gegevens door de lidstaten en de traceerbaarheid van visserijproducten in de aanbodketen te verbeteren. Teneinde het doorsturen van informatie over vistuig en de melding van het verlies van vistuig aan de bevoegde instanties in de lidstaten te verbeteren en te vereenvoudigen, moet het logboek informatie over vistuig en verloren vistuig bevatten. Indien om geschatte informatie wordt gevraagd, moet deze als indicatieve informatie worden beschouwd.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 24
(24) De regels inzake de indiening van geaggregeerde gegevens over vangsten en visserijinspanningen bij de Commissie moeten worden vereenvoudigd door te voorzien in een enkele datum voor alle indieningen.
(24) De regels inzake de indiening van geaggregeerde gegevens over vangsten en visserijinspanningen bij de Commissie moeten worden vereenvoudigd door te voorzien in een enkele datum voor alle indieningen. Deze gegevens mogen niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 26
(26) De bepalingen betreffende de vangstcapaciteit moeten worden bijgewerkt om te verwijzen naar Verordening (EU) nr. 1380/2013.
(26) De bepalingen betreffende de vangstcapaciteit moeten worden bijgewerkt om te verwijzen naar Verordening (EU) nr. 1380/2013. De parameters “brutotonnage” en “motorvermogen”, aan de hand waarvan de vangstcapaciteit wordt bepaald, moeten worden herzien en zo nodig vervangen met het oog op de nauwkeurigheid, geschiktheid en relevantie ervan ten aanzien van de vissersvloot van de Unie om te ervoor te zorgen dat het gemeenschappelijk visserijbeleid kan bijdragen aan de verbetering van de veiligheid en arbeidsomstandigheden in de visserijsector.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 30
(30) De recreatievisserij speelt vanuit biologisch, economisch en sociaal oogpunt een belangrijke rol in de Unie. Rekening houdend met de aanzienlijke gevolgen van de recreatievisserij voor bepaalde visbestanden, is het noodzakelijk om te zorgen voor specifieke instrumenten waarmee een doeltreffende controle van de recreatievisserij door de lidstaten mogelijk wordt gemaakt. Een registratie- of vergunningensysteem moet een nauwkeurige telling van de natuurlijke en rechtspersonen die deelnemen aan de recreatievisserij en de verzameling van betrouwbare gegevens over vangsten en praktijken mogelijk maken. De verzameling van voldoende en betrouwbare gegevens over de recreatievisserij is noodzakelijk om de gevolgen van dergelijke visserijpraktijken voor de visbestanden te beoordelen en de lidstaten en de Commissie van de informatie te voorzien die nodig is voor een doeltreffend beheer en de controle van biologische rijkdommen van de zee.
(30) De recreatievisserij speelt vanuit biologisch, economisch en sociaal oogpunt een belangrijke rol in de Unie. Rekening houdend met de aanzienlijke gevolgen van de recreatievisserij voor bepaalde visbestanden, is het noodzakelijk om te zorgen voor specifieke instrumenten waarmee een uniforme, doeltreffende en grondige controle van de recreatievisserij door alle lidstaten mogelijk wordt gemaakt, met een passend sanctiestelsel voor niet-naleving. Een registratie- of vergunningensysteem moet een nauwkeurige telling van de natuurlijke en rechtspersonen die deelnemen aan de recreatievisserij en de verzameling van betrouwbare gegevens over vangsten en praktijken mogelijk maken. De verzameling van voldoende en betrouwbare gegevens over de recreatievisserij is noodzakelijk om de sociale, economische en milieugevolgen van deze praktijken te beoordelen, in het bijzonder met het oog op de beoordeling van de visbestanden, en de lidstaten en de Commissie van de informatie te voorzien die nodig is voor een doeltreffend beheer en de controle van biologische rijkdommen van de zee.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 32
(32) De bepalingen betreffende de controles in de aanbodketen moeten worden verduidelijkt om de lidstaten in staat te stellen controles en inspecties uit te voeren in alle stadia van de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, van de eerste verkoop tot de detailverkoop, met inbegrip van het vervoer.
(32) De bepalingen betreffende de controles in de aanbodketen moeten worden verduidelijkt om de lidstaten in staat te stellen controles en inspecties uit te voeren in alle stadia van de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, van de eerste verkoop tot de detailverkoop, met inbegrip van het vervoer. Het begrip “detailhandel” moet in dit verband worden opgevat zoals het in Verordening (EU) nr. 1379/2013 is gedefinieerd, en omvat het aanbieden van visserij- en aquacultuurproducten in hotels en restaurants en via cateringdiensten en andere, soortgelijke voedselvoorzieningsdiensten (de “horecasector”).
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Overweging 32 bis (nieuw)
(32 bis) De Commissie en de lidstaten moeten binnen zes maanden vanaf de inwerkingtreding van deze verordening een communicatiecampagne opzetten en starten voor vissers en andere actoren die in de recreatievisserijsector actief zijn, met als doel voldoende bekendheid te geven aan de nieuwe bepalingen die deze verordening bevat.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Overweging 33
(33) De regels die gelden voor de verdeling van visserij- en aquacultuurproducten in partijen moeten worden verduidelijkt. Er moet duidelijk worden gemaakt dat partijen moeten bestaan uit visserij- en aquacultuurproducten van één soort, behalve indien zij uit zeer kleine hoeveelheden bestaan.
(33) De regels die gelden voor de verdeling van visserij- en aquacultuurproducten in partijen moeten worden verduidelijkt. Partijen moeten tot een nieuwe batch kunnen worden samengevoegd, mits aan de traceerbaarheidsvoorschriften wordt voldaan en de soort en herkomst van de visserij- en aquacultuurproducten in de hele voedselketen kunnen worden vastgesteld.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 34
(34) In overeenstemming met de traceerbaarheidsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad32, worden in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 931/2011 van de Commissie33 bepaalde traceerbaarheidsvoorschriften vastgesteld voor de specifieke sector van levensmiddelen van dierlijke oorsprong, namelijk dat specifieke informatie moet worden bijgehouden door marktdeelnemers, op verzoek openbaar moet worden gemaakt aan de bevoegde instanties, en overgedragen moet worden aan de marktdeelnemer waaraan het visserijproduct wordt geleverd. In de visserijsector is traceerbaarheid niet alleen belangrijk met het oog op de voedselveiligheid, maar ook om controles mogelijk te maken en bescherming van consumentenbelangen te waarborgen.
(34) In overeenstemming met de traceerbaarheidsvoorschriften zoals bedoeld in artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad32, worden in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 931/2011 van de Commissie33 bepaalde traceerbaarheidsvoorschriften vastgesteld voor de specifieke sector van levensmiddelen van dierlijke oorsprong, namelijk dat specifieke informatie moet worden bijgehouden door marktdeelnemers, op verzoek openbaar moet worden gemaakt aan de bevoegde instanties, en overgedragen moet worden aan de marktdeelnemer waaraan het visserijproduct wordt geleverd. In de visserijsector is traceerbaarheid niet alleen belangrijk met het oog op de voedselveiligheid, maar ook om controles mogelijk te maken, bescherming van consumentenbelangen te waarborgen, IOO-visserij tegen te gaan en vissers die zich aan de regels houden te beschermen tegen oneerlijke mededinging.
__________________
__________________
32 Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
32 Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
33 Uitvoeringsverordening (EU) nr. 931/2011 van de Commissie van 19 september 2011 inzake de traceerbaarheidsvoorschriften die bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgesteld (PB L 242 van 20.9.2011, blz. 2).
33 Uitvoeringsverordening (EU) nr. 931/2011 van de Commissie van 19 september 2011 inzake de traceerbaarheidsvoorschriften die bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong zijn vastgesteld (PB L 242 van 20.9.2011, blz. 2).
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 37
(37) Dezelfde regels moeten gelden voor visserij- en aquacultuurproducten die uit derde landen worden ingevoerd. In het geval van ingevoerde producten moet de verplichte traceerbaarheidsinformatie een verwijzing bevatten naar het vangstcertificaat zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1005/200834.
(37) Dezelfde regels moeten gelden voor visserij- en aquacultuurproducten die uit derde landen worden ingevoerd, dit ter handhaving van strenge voedselveiligheidsnormen en ter bevordering van duurzame visserijpraktijken in die derde landen. In het geval van ingevoerde producten moet de verplichte traceerbaarheidsinformatie een verwijzing bevatten naar het vangstcertificaat zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1005/200834.
__________________
__________________
34 Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).
34 Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB L 286 van 29.10.2008, blz. 1).
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Overweging 40
(40) Teneinde de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te verwezenlijken, zijn de betrouwbaarheid en algehele verzameling van gegevens over de vangsten van het grootste belang. Met name de registratie van de vangsten ten tijde van de aanlanding moet op zo betrouwbaar mogelijke wijze worden uitgevoerd. Daartoe is het noodzakelijk om de procedures met betrekking tot de weging van visserijproducten die worden aangeland, aan te scherpen.
(40) Teneinde de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te verwezenlijken, zijn de betrouwbaarheid en algehele verzameling van gegevens over de vangsten van het grootste belang. Met name de registratie van de vangsten ten tijde van de aanlanding moet op zo betrouwbaar mogelijke wijze worden uitgevoerd, maar zonder de bedrijfsactiviteiten van de marktdeelnemers te belemmeren. Daartoe is het noodzakelijk om de procedures met betrekking tot de weging van visserijproducten die worden aangeland, te vereenvoudigen.
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Overweging 41
(41) De weging moet worden uitgevoerd op systemen die zijn goedgekeurd door de bevoegde instanties en door marktdeelnemers die door de lidstaten geregistreerd zijn om die taak uit te voeren. Alle producten moeten bij de aanlanding per soort worden gewogen, aangezien op die manier een nauwkeurigere rapportage van de vangsten gewaarborgd wordt. Bovendien moeten de weeggegevens elektronisch worden geregistreerd en drie jaar worden bewaard.
(41) De weging moet worden uitgevoerd op systemen die zijn goedgekeurd door de bevoegde instanties en door marktdeelnemers die door de lidstaten geregistreerd zijn om die taak uit te voeren. Alle producten moeten per soort worden gewogen, tenzij de betrokken lidstaat een steekproefplan heeft vastgesteld dat door de Commissie is goedgekeurd, aangezien op die manier een nauwkeurigere rapportage van de vangsten gewaarborgd wordt. De marktdeelnemers moeten alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de weging niet leidt tot vertraging bij het in de handel brengen van verse producten. Bovendien moeten de weeggegevens elektronisch worden geregistreerd en drie jaar worden bewaard. Deze systemen moeten voldoen aan minimumeisen die de lidstaten onderling overeengekomen zijn met het oog op normalisatie in de hele Unie.
Amendement 24 Voorstel voor een verordening Overweging 43
(43) Teneinde de controle te verbeteren en een snelle validatie van vangstregistratiegegevens en een snelle uitwisseling van informatie tussen de lidstaten mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat alle marktdeelnemers gegevens digitaal registreren en die gegevens binnen 24 uur elektronisch indienen bij de lidstaten. Dit geldt in het bijzonder voor aangiften van aanlanding, verkoopdocumenten en overnamedocumenten.
(43) Teneinde de controle te verbeteren en een snelle validatie van vangstregistratiegegevens en een snelle uitwisseling van informatie tussen de lidstaten mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat alle marktdeelnemers gegevens digitaal registreren en die gegevens binnen 24 uur elektronisch indienen bij de lidstaten, behalve in geval van overmacht. Dit geldt in het bijzonder voor aangiften van aanlanding en overnamedocumenten.
Amendement 25 Voorstel voor een verordening Overweging 47 bis (nieuw)
(47 bis) Om de doeltreffendheid van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1005/2008 inzake niet-meewerkende derde landen te waarborgen, moeten vrijwaringsmaatregelen kunnen worden ingesteld. Indien een derde land ervan in kennis wordt gesteld dat het mogelijk als niet-meewerkend derde land wordt aangemerkt, moet de Commissie de mogelijkheid hebben de tariefpreferenties van het desbetreffende derde land voor visserij- en aquacultuurproducten tijdelijk op te schorten. De Commissie moet ernaar streven daartoe strekkende bepalingen op te nemen in alle internationale overeenkomsten die de Unie met derden sluit.
Amendement 26 Voorstel voor een verordening Overweging 48 bis (nieuw)
(48 bis) Er moet een Europees register van inbreuken worden opgezet zodat de gegevens van de afzonderlijke lidstaten met betrekking tot geconstateerde inbreuken kunnen worden vastgelegd om de transparantie te verbeteren en te zorgen voor doeltreffender toezicht op het puntensysteem.
Amendement 27 Voorstel voor een verordening Overweging 49
(49) Teneinde een gelijk speelveld in de lidstaten te waarborgen met betrekking tot de juridische behandeling van alle overtreders van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten de bepalingen betreffende de vaststelling van gedragingen die een ernstige inbreuk op die regels inhouden, worden verduidelijkt en aangescherpt.
(49) Teneinde een gelijk speelveld in de lidstaten te waarborgen met betrekking tot de juridische behandeling van alle overtreders van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten de bepalingen betreffende de vaststelling van gedragingen die een ernstige inbreuk op die regels inhouden, worden verduidelijkt en aangescherpt, zodat de regels in alle lidstaten volledig en consistent worden toegepast.
Amendement 28 Voorstel voor een verordening Overweging 52
(52) Nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de activiteiten op het gebied van visserijcontrole, alsook alle betrokken gerechtelijke instanties, moeten toegang hebben tot het nationale register van inbreuken. Een volledig transparante uitwisseling van de informatie in de nationale registers tussen de lidstaten zal ook zorgen voor een betere doeltreffendheid en een gelijk speelveld voor controleactiviteiten.
(52) Nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de activiteiten op het gebied van visserijcontrole, alsook alle betrokken gerechtelijke instanties, moeten toegang hebben tot het nationale en Europese register van inbreuken. Een volledig transparante uitwisseling van de informatie in de nationale registers tussen de lidstaten zal ook zorgen voor een betere doeltreffendheid en een gelijk speelveld voor controleactiviteiten.
Amendement 29 Voorstel voor een verordening Overweging 55
(55) De door de lidstaten verzamelde gegevens zijn ook van grote waarde voor wetenschappelijke doeleinden. Er moet duidelijk worden gemaakt dat de wetenschappelijke instanties in de lidstaten en de wetenschappelijke instanties van de Unie toegang kan worden verleend tot de verzamelde gegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009, in het bijzonder met betrekking tot gegevens over de positie van vaartuigen en gegevens over visserijactiviteiten. Ten slotte zijn de door de lidstaten verzamelde gegevens over visserijactiviteiten ook van waarde voor het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat), dat de gegevens kan gebruiken om statistieken over de visserij te verstrekken.
(55) De door de lidstaten verzamelde gegevens zijn ook van grote waarde voor wetenschappelijke doeleinden. Er moet duidelijk worden gemaakt dat de wetenschappelijke instanties in de lidstaten en de wetenschappelijke instanties van de Unie toegang kan worden verleend tot de, naar behoren geanonimiseerde, verzamelde gegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009, in het bijzonder met betrekking tot gegevens over de positie van vaartuigen en gegevens over visserijactiviteiten, mits deze gegevens geen verwijzingen bevatten naar de identificatienummers van vaartuigen en geen andere informatie bevatten aan de hand waarvan de identiteit van natuurlijke personen kan worden achterhaald. Ten slotte zijn de door de lidstaten verzamelde gegevens over visserijactiviteiten ook van waarde voor het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat), dat de gegevens kan gebruiken om statistieken over de visserij te verstrekken. Die gegevens moeten hoe dan ook geanonimiseerd zijn, zodat het niet mogelijk is individuele vaartuigen en natuurlijke personen te identificeren.
Amendement 30 Voorstel voor een verordening Overweging 55 bis (nieuw)
(55 bis) Het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid moeten toegang hebben tot de door het Europees Bureau voor visserijcontrole verzamelde gegevens ter bevordering van het gemeenschappelijk gebruik van kennis over het mariene milieu. Een nauwere samenwerking tussen de agentschappen zou zorgen voor beter inzicht in kwesties in verband met het algemene maritieme beleid en zou tevens het beheer van de Europese maritieme ruimte verbeteren. De Commissie moet worden belast met de vaststelling van een partnerschapsprotocol tussen de agentschappen dat als kader dient voor hun samenwerking.
Amendement 31 Voorstel voor een verordening Overweging 58
(58) De verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk voor visserijcontrole en wetshandhaving. De Commissie moet met name voor de monitoring van vangstmogelijkheden, met inbegrip van het quotumverbruik, gegevens kunnen verwerken uit logboeken, aangiften van aanlanding, verkoopdocumenten en andere gegevens over visserijactiviteiten, teneinde de door de lidstaten ingediende geaggregeerde gegevens te valideren. Voor de uitvoering van verificaties, audits en om de controleactiviteiten van de lidstaten te monitoren, moet de Commissie toegang hebben tot en informatie verwerken zoals de verslagen van inspecteurs en met controle belaste waarnemers en de databank van inbreuken. In het kader van de voorbereiding en naleving van de internationale overeenkomsten en instandhoudingsmaatregelen, moet de Commissie, indien noodzakelijk, gegevens verwerken van de visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van de Unie buiten de wateren van de Unie, met inbegrip van de identificatiegegevens van de vaartuigen, de naam van de eigenaar van het vaartuig en de kapitein van het vaartuig.
(58) De verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk voor visserijcontrole en wetshandhaving. De Commissie moet met name voor de monitoring van vangstmogelijkheden, met inbegrip van het quotumverbruik, gegevens kunnen verwerken uit logboeken, aangiften van aanlanding, verkoopdocumenten en andere gegevens over visserijactiviteiten, teneinde de door de lidstaten ingediende geaggregeerde gegevens te valideren. Voor de uitvoering van verificaties, audits en om de controleactiviteiten van de lidstaten te monitoren, moet de Commissie toegang hebben tot en informatie verwerken zoals de verslagen van inspecteurs en met controle belaste waarnemers en de databank van inbreuken. In het kader van de voorbereiding en naleving van de internationale overeenkomsten en instandhoudingsmaatregelen, moet de Commissie, indien noodzakelijk, gegevens verwerken van de visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van de Unie buiten de wateren van de Unie, met inbegrip van de identificatiegegevens van de vaartuigen, de naam van de eigenaar van het vaartuig en de kapitein van het vaartuig. De opgeslagen gegevens moeten aan de bevoegde autoriteiten ter beschikking worden gesteld als de volksgezondheid en/of de voedselveiligheid in gevaar komt.
Amendement 32 Voorstel voor een verordening Overweging 58 bis (nieuw)
(58 bis) Alle ingezamelde, overgedragen en opgeslagen persoonsgegevens moeten voldoen aan Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad1 bis.
__________________
1 bis Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
Amendement 33 Voorstel voor een verordening Overweging 64 – streepje 7
– de technische vereisten en kenmerken van elektronische toezichtapparatuur, zoals CCTV;
Schrappen
Amendement 34 Voorstel voor een verordening Overweging 75 bis (nieuw)
(75 bis) Met het oog op de waarborging van samenhang tussen het handelsbeleid en het visserijbeleid van de Unie moeten de handelsovereenkomsten tussen de Unie en derde landen een vrijwaringsclausule bevatten die voorziet in de tijdelijke opschorting van de tariefpreferenties voor visserij- en aquacultuurproducten wanneer een derde land is aangemerkt of op het punt staat te worden aangemerkt als niet-meewerkend land bij de bestrijding van IOO-visserij.
Amendement 35 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter b bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 3
b bis) punt 3 wordt vervangen door:
3. “controle”: toezicht en bewaking;
“3. “controle”: toezicht en bewaking van alle in deze verordening opgenomen activiteiten, met inbegrip van distributie- en marketingactiviteiten in de hele marktketen;”
Amendement 36 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter b ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 4
b ter) punt 4 wordt vervangen door:
4. “inspectie”: elke verificatie die functionarissen uitvoeren om na te gaan of de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd en waarvan de resultaten in een inspectieverslag worden neergelegd;
“4. “inspectie”: elke verificatie die functionarissen ter plaatse uitvoeren om na te gaan of de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd en waarvan de resultaten in een inspectieverslag worden neergelegd;”
Amendement 37 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter b quater (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 5
b quater) punt 5 wordt vervangen door:
5. “bewaking”: observatie van visserijactiviteiten op basis van waarnemingen door inspectievaartuigen of officiële vliegtuigen en technische constaterings- en identificatiemethoden;
“5. “bewaking”: observatie door functionarissen van visserijactiviteiten op basis van waarnemingen door inspectievaartuigen, officiële vliegtuigen en voertuigen of met behulp van andere hulpmiddelen, met inbegrip van technische constaterings- en identificatiemethoden;”
Amendement 38 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter b quinquies (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 6
b quinquies) punt 6 wordt vervangen door:
6. “functionaris”: een persoon die door een nationale autoriteit, de Commissie of het Communautair Bureau voor visserijcontrole is gemachtigd om een inspectie uit te voeren;
“6. “functionaris”: een persoon die door een nationale autoriteit voor visserijcontrole, de Commissie of het Europees Bureau voor visserijcontrole is gemachtigd om een inspectie uit te voeren;”
(De wijziging van “Communautair Bureau voor visserijcontrole” naar “Europees Bureau voor visserijcontrole” is op de hele tekst van toepassing. Indien dit amendement wordt aangenomen, moet de wijziging in de hele tekst worden doorgevoerd.)
Amendement 39 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter b sexies (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 7
b sexies) punt 7 wordt vervangen door:
7. “inspecteurs van de Unie”: functionarissen van een lidstaat, de Commissie of een door de Commissie aangewezen instantie, waarvan de namen zijn opgenomen in de overeenkomstig artikel 79 opgestelde lijst;
“7. “inspecteurs van de Unie”: functionarissen van een lidstaat, de Commissie of het Europees Bureau voor visserijcontrole, waarvan de namen zijn opgenomen in de overeenkomstig artikel 79 opgestelde lijst;”
Amendement 40 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter e Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 14
“14. “voor de visserij beperkt gebied”: een marien gebied waar tijdelijk of permanent in beperkte mate of helemaal niet mag worden gevist;”
“14. “voor de visserij beperkt gebied”: een marien gebied waar tijdelijk of permanent in beperkte mate of helemaal niet mag worden gevist op grond van regionale, nationale, Unie- of internationale wetgeving;”
Amendement 41 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter e bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 15
e bis) punt 15 wordt vervangen door:
15. “visserijcontrolecentrum”: een operationeel centrum dat door een vlaggenlidstaat is opgericht en dat beschikt over computerapparatuur en -programmatuur waarmee gegevens automatisch kunnen worden ontvangen, verwerkt en elektronisch worden doorgestuurd;
“15. “visserijcontrolecentrum”: een operationeel centrum dat door een vlaggenlidstaat is opgericht en dat beschikt over computerapparatuur en -programmatuur waarmee gegevens automatisch kunnen worden ontvangen, verwerkt, geanalyseerd, gecontroleerd en gemonitord en elektronisch kunnen worden doorgestuurd;”
Amendement 42 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter e ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 16
e ter) punt 16 wordt vervangen door:
16. “overlading”: het lossen van alle aan boord van een vaartuig aanwezige visserij- of aquacultuurproducten of van een deel daarvan in een ander vaartuig;
“16. “overlading”: het lossen van alle aan boord van een vaartuig aanwezige visserij- of aquacultuurproducten of van een deel daarvan in een ander vaartuig in de haven of op zee;”
Amendement 43 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter f Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 20
20. “partij”: een serie van eenheden visserij- of aquacultuurproducten;
“20. “partij”: een specifieke hoeveelheid visserij- of aquacultuurproducten van een bepaalde soort met dezelfde herkomst;”
Amendement 44 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter f bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 – alinea 1 – punt 20 bis (nieuw)
f bis) het volgende punt wordt ingevoegd:
“20 bis. “batch”: een specifieke hoeveelheid visserij- of aquacultuurproducten;”
Amendement 45 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter f ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 21
f ter) punt 21 wordt vervangen door:
21. “verwerking”: het proces waarbij het product zijn aanbiedingsvorm krijgt. Dit proces omvat het fileren, verpakken, inblikken, invriezen, roken, zouten, koken, pekelen, drogen of op andere wijze voor de markt klaarmaken van vis;
“21. “verwerking”: het proces waarbij visserij- of aquacultuurproducten worden klaargemaakt. Dit proces omvat alle vormen van snijden, fileren, verpakken, inblikken, invriezen, roken, zouten, koken, pekelen, drogen of op andere wijze voor de markt klaarmaken van visserij- en aquacultuurproducten;”
Amendement 46 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter f quater (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 22
f quater) punt 22 wordt vervangen door:
22. “aanlanden”: het voor de eerste keer lossen van een hoeveelheid visserijproducten, van een vissersvaartuig naar de wal;
“22. “aanlanding”: de tijd die nodig is voor het volledige proces van het lossen van een hoeveelheid visserijproducten van een vissersvaartuig naar de wal;”
Amendement 47 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter h Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 –alinea 1 – punt 23
h) punt 23 wordt geschrapt.
Schrappen
Amendement 48 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter i bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 – alinea 1 – punt 28 bis (nieuw)
i bis) het volgende punt wordt ingevoegd:
“28 bis. “chartervaartuig voor recreatievisserij”: een boot of vaartuig met kapitein waarop passagiers worden meegenomen om op zee recreatieve visserijactiviteiten te verrichten;”
Amendement 49 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter i ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 – alinea 1 – punt 28 ter (nieuw)
i ter) het volgende punt wordt ingevoegd:
“28 ter. “visserijtoerisme”: door vissers ter aanvulling van hun kernactiviteit georganiseerde recreatieve visserijactiviteiten, waarbij passagiers worden meegenomen om op zee recreatieve visserijactiviteiten te verrichten;”
Amendement 50 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter k bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 – alinea 1 – punt 34 bis (nieuw)
k bis) het volgende punt wordt toegevoegd:
“34 bis. “rechtstreekse verkoop”: de verkoop van verse of verwerkte visserij- en aquacultuurproducten door de producent of een door hem gemachtigde natuurlijke persoon aan de eindverbruiker, op elke locatie, onder meer in de vorm van ambulante handel, zonder tussenpersonen;”
Amendement 51 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter k ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 – alinea 1 – punt 34 ter (nieuw)
k ter) het volgende punt wordt toegevoegd:
“34 ter. “kwetsbare soort”: een kwetsbare soort zoals gedefinieerd in artikel 6 van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad*;”
________________
* Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).
Amendement 52 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter k quater (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 – alinea 1 – punt 34 quater (nieuw)
k quater) het volgende punt wordt toegevoegd:
“34 quater. “traceerbaarheid”: het systematisch kunnen traceren en volgen van alle of een deel van de informatie over een levensmiddel in alle stadia van de productie, verwerking en distributie ervan, in termen van geregistreerde identificaties;”
Amendement 53 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter k quinquies (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 – alinea 1 – punt 34 quinquies (nieuw)
k quinquies) het volgende punt wordt toegevoegd:
“34 quinquies. “visserijactiviteiten zonder vaartuig”: het verrichten van visserijactiviteiten zonder gebruik te maken van een vissersvaartuig, zoals schaal- en schelpdiervisserij, wandelvisserij en ijsvisserij;”
Amendement 54 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 1 – letter k sexies (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 4 – alinea 1 – punt 34 sexies (nieuw)
k sexies) het volgende punt wordt toegevoegd:
“34 sexies. “kwetsbare habitat”: een kwetsbare habitat zoals gedefinieerd in artikel 6 van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad;”
Amendement 55 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 3 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 6 – lid 3
3. De vlaggenlidstaat schorst tijdelijk de visvergunning van een vaartuig dat door die lidstaat tijdelijk is stilgelegd of waarvan de vismachtiging is geschorst overeenkomstig artikel 91 ter.
3. De vlaggenlidstaat schorst tijdelijk de visvergunning van de eigenaar of reder van een vaartuig dan wel die van een vaartuig zelf dat door die lidstaat tijdelijk is stilgelegd of waarvan de vismachtiging is geschorst overeenkomstig artikel 91 ter, en stelt het Europees Bureau voor visserijcontrole hiervan onmiddellijk in kennis. Tijdens de duur van de schorsing mag het vaartuig noch de vergunning worden verkocht, verhuurd of overgedragen.
Amendement 56 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 – letter b Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 8 – lid 2 – letter f bis (nieuw)
f bis) procedures voor de kennisgeving van het buiten gebruik stellen van vistuig overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/883* en Richtlijn (EU) 2019/904** van het Europees Parlement en de Raad.
_________________
* Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 116).
** Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PB L 155 van 12.6.2019, blz. 1).
Amendement 57 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 – lid 1
1. De lidstaten passen satellietvolgsystemen voor vaartuigen toe om doeltreffend toezicht te houden op de positie en bewegingen van de vissersvaartuigen die hun vlag voeren, ongeacht waar die vaartuigen zich bevinden, en van de vissersvaartuigen in de wateren van de lidstaten, door positiegegevens van vaartuigen te verzamelen en te analyseren. Elke vlaggenlidstaat zorgt ervoor dat de nauwkeurigheid van de positiegegevens van vaartuigen voortdurend en systematisch wordt gevolgd en gecontroleerd.
1. De lidstaten passen satellietvolgsystemen voor vaartuigen toe om doeltreffend toezicht te houden op de positie en bewegingen van de vissersvaartuigen die hun vlag voeren, ongeacht waar die vaartuigen zich bevinden, alsook van de vissersvaartuigen in hun wateren, door positiegegevens van vaartuigen te verzamelen en te analyseren. Elke vlaggenlidstaat verzamelt positiegegevens van vaartuigen en monitort en controleert voortdurend en systematisch of deze gegevens waarheidsgetrouw zijn.
Amendement 58 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 – lid 2 – alinea 1
Unievissersvaartuigen hebben een volledig functionerend toestel aan boord waarmee het vaartuig automatisch door het volgsysteem voor vaartuigen kan worden gelokaliseerd en geïdentificeerd aan de hand van periodiek doorgestuurde positiegegevens.
Unievissersvaartuigen hebben een volledig functionerend toestel aan boord waarmee het vaartuig automatisch door het volgsysteem voor vaartuigen kan worden gelokaliseerd en geïdentificeerd aan de hand van automatisch, periodiek doorgestuurde positiegegevens.
Amendement 59 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 – lid 2 – alinea 2
Het volgsysteem voor vaartuigen biedt het in artikel 9 bis bedoelde visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat voorts de mogelijkheid het vissersvaartuig te allen tijde te bevragen. Het doorsturen van positiegegevens van vaartuigen en de bevraging geschieden via een satellietverbinding of een terrestrisch mobiel netwerk wanneer het vaartuig zich binnen het bereik van een dergelijk netwerk bevindt.
Het volgsysteem voor vaartuigen biedt het in artikel 9 bis bedoelde visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat voorts de mogelijkheid het vissersvaartuig te allen tijde te bevragen. Het doorsturen van positiegegevens van vaartuigen en de bevraging geschieden via een satellietverbinding of een terrestrisch mobiel netwerk wanneer het vaartuig zich binnen het bereik van een dergelijk netwerk bevindt, of via andere technologie die de beveiliging van gegevens waarborgt en beschikbaar is voor het versturen en communiceren van gegevens.
Amendement 60 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 – lid 3
3. In afwijking van lid 2 mogen kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter over alles een mobiel toestel aan boord hebben waarmee het vaartuig automatisch door een volgsysteem voor vaartuigen kan worden gelokaliseerd en geïdentificeerd aan de hand van periodiek doorgestuurde positiegegevens. Indien het toestel zich niet binnen het bereik van een mobiel netwerk bevindt, worden de positiegegevens van het vaartuig gedurende die periode geregistreerd en worden zij doorgestuurd zodra het vaartuig binnen het bereik van een dergelijk netwerk komt en uiterlijk voor het in de haven binnenloopt.
3. In afwijking van lid 2 mogen kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter over alles een volledig functionerend mobiel toestel aan boord hebben waarmee het vaartuig automatisch door een volgsysteem voor vaartuigen kan worden gelokaliseerd en geïdentificeerd aan de hand van periodiek doorgestuurde positiegegevens. Indien het toestel zich niet binnen het bereik van een communicatienetwerk bevindt, worden de positiegegevens van het vaartuig gedurende die periode geregistreerd en worden zij doorgestuurd zodra het vaartuig binnen het bereik van een dergelijk netwerk komt en uiterlijk voor aanvang van de aanlanding.
Amendement 61 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 – lid 4
4. Wanneer een Unievissersvaartuig zich in de wateren van een andere lidstaat bevindt, stelt de vlaggenlidstaat de positiegegevens van dat vaartuig ter beschikking door ze automatisch door te sturen naar het visserijcontrolecentrum van de kustlidstaten. De positiegegevens van het vaartuig worden ook ter beschikking gesteld van de lidstaat in de haven waarvan het vissersvaartuig wellicht zijn vangsten zal aanlanden of in de wateren waarvan het vissersvaartuig wellicht zijn visserijactiviteiten zal voortzetten.
4. Wanneer een Unievissersvaartuig zich in de wateren van een andere lidstaat bevindt, stelt de vlaggenlidstaat de positiegegevens van dat vaartuig ter beschikking door ze automatisch door te sturen naar het visserijcontrolecentrum van de kustlidstaten. De positiegegevens van het vaartuig van de desbetreffende visreis worden ook automatisch ter beschikking gesteld van de lidstaat in de haven waarvan het vissersvaartuig wellicht zijn vangsten zal aanlanden of in de wateren waarvan het vissersvaartuig wellicht zijn visserijactiviteiten zal voortzetten.
Amendement 62 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 – lid 5
5. Als een Unievissersvaartuig actief is in de wateren van een derde land of in wateren waar de visbestanden door een regionale organisatie voor visserijbeheer in de zin van artikel 3, lid 1, worden beheerd en, als de overeenkomst met dat derde land of de van toepassing zijnde bepalingen van die organisatie daarin voorzien, worden die positiegegevens van het vaartuig ook ter beschikking gesteld van dat land of die organisatie.
5. Als een Unievissersvaartuig visserijactiviteiten verricht in de wateren van een derde land of in wateren waar de visbestanden door een regionale organisatie voor visserijbeheer in de zin van artikel 3, lid 1, worden beheerd en, als de overeenkomst met dat derde land of de van toepassing zijnde bepalingen van die organisatie daarin voorzien, worden de positiegegevens van het vaartuig van de desbetreffende visreizen ook automatisch ter beschikking gesteld van dat land of die organisatie.
Amendement 63 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 – lid 6 bis (nieuw)
6 bis. Dit artikel is tevens van toepassing op ondersteuningsvaartuigen, vaartuigen voor visverwerking, vaartuigen waarop vangsten worden overgeladen en transportvaartuigen die zijn uitgerust voor het vervoer van visserijproducten, die de vlag van een lidstaat voeren.
Amendement 64 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 – lid 7
7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin gedetailleerde voorschriften worden vastgesteld voor het toezicht op de visserijactiviteiten en de visserijinspanning door de visserijcontrolecentra, in het bijzonder met betrekking tot de verantwoordelijkheden van de kapiteins ten aanzien van de volgsystemen voor vaartuigen.
7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin gedetailleerde voorschriften worden vastgesteld voor het toezicht op de visserijactiviteiten en de visserijinspanning door de visserijcontrolecentra, in het bijzonder met betrekking tot de verantwoordelijkheden van de kapiteins ten aanzien van de volgsystemen voor vaartuigen en de frequentie van toezending van de gegevens over de positie en bewegingen van vissersvaartuigen, ook in voor de visserij beperkte gebieden.
Amendement 65 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 6 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 – lid 8 – letter c
c) de frequentie van toezending van de gegevens over de positie en bewegingen van vissersvaartuigen, ook in voor de visserij beperkte gebieden;
Schrappen
Amendement 66 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 bis – lid 1
1. De lidstaten richten visserijcontrolecentra op die toezicht houden op de visserijactiviteiten en -inspanning en runnen die. Het visserijcontrolecentrum van een lidstaat houdt toezicht op de vissersvaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren, ongeacht de wateren of de haven waarin zij zich bevinden, alsmede op de zich in de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie bevindende Unievissersvaartuigen die de vlag van een andere lidstaat voeren en op de zich in de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie bevindende vissersvaartuigen van derde landen waarvoor bepalingen inzake volgsystemen voor vaartuigen gelden.
1. De lidstaten richten visserijcontrolecentra op die toezicht houden op de visserijactiviteiten en -inspanning en runnen die. Het visserijcontrolecentrum van een lidstaat houdt toezicht op de vissersvaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren, ongeacht de wateren of de haven waarin zij zich bevinden, alsmede op de zich in de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie bevindende Unievissersvaartuigen die de vlag van een andere lidstaat voeren, op de zich in de wateren onder zijn soevereiniteit of jurisdictie bevindende vissersvaartuigen van derde landen waarvoor bepalingen inzake volgsystemen voor vaartuigen gelden, en op vissersvaartuigen die de vlag voeren van een derde land waarvoor voorschriften en/of aanbevelingen zijn uitgevaardigd door een regionale, internationale instantie. De visserijcontrolecentra brengen bovendien verslag uit over de hoeveelheid achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid vistuig en over de maatregelen aan de hand waarvan het bestaan van dergelijk vistuig kan worden voorkomen en beperkt.
Amendement 67 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 bis – lid 2
2. Elke vlaggenlidstaat wijst de autoriteiten aan die bevoegd zijn voor het visserijcontrolecentrum en neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zijn visserijcontrolecentrum beschikt over voldoende vakbekwaam personeel en over computerapparatuur en -programmatuur waarmee gegevens automatisch kunnen worden verwerkt en elektronisch worden doorgestuurd. De lidstaten zorgen voorts voor een back-upsysteem en herstelprocedures in geval van systeemstoring. Zij kunnen een gemeenschappelijk visserijcontrolecentrum exploiteren.
2. Elke vlaggenlidstaat wijst een bevoegde nationale of regionale autoriteit aan als bevoegde hoofdautoriteit die verantwoordelijk is voor het visserijcontrolecentrum en neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zijn visserijcontrolecentrum beschikt over voldoende vakbekwaam personeel en over computerapparatuur en -programmatuur waarmee gegevens automatisch kunnen worden verwerkt, geanalyseerd, gecontroleerd en gemonitord en elektronisch kunnen worden doorgestuurd. De lidstaten zorgen voorts voor een back-upsysteem en herstelprocedures in geval van systeemstoring. Zij kunnen een gemeenschappelijk visserijcontrolecentrum exploiteren.
Amendement 68 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 bis – lid 3
3. Vlaggenlidstaten zorgen ervoor dat de visserijcontrolecentra toegang hebben tot alle relevante gegevens en meer in het bijzonder tot de in de artikelen 109 en 110 opgesomde gegevens en dat zij 24 uur per dag en 7 dagen per week actief zijn.
3. Vlaggenlidstaten zorgen ervoor dat de visserijcontrolecentra toegang hebben tot alle relevante gegevens en meer in het bijzonder tot de in de artikelen 109 en 110 opgesomde gegevens, zodat de controle 24 uur per dag en 7 dagen per week gewaarborgd is.
Amendement 69 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 9 bis – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De visserijcontrolecentra ondersteunen de realtimemonitoring van vaartuigen zodat onmiddellijk handhavingsmaatregelen kunnen worden genomen.
Amendement 70 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 8 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 10 – alinea 1
Overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG wordt een vissersvaartuig met een lengte over alles van meer dan 15 m uitgerust met een automatisch identificatiesysteem dat beantwoordt aan de prestatienormen van de Internationale Maritieme Organisatie en zorgt het ervoor dat het systeem operationeel blijft.
Overeenkomstig Richtlijn 2002/59/EG wordt een vissersvaartuig met een lengte over alles van meer dan 15 meter uitgerust met een volledig en voortdurend functionerend automatisch identificatiesysteem dat beantwoordt aan de prestatienormen van de Internationale Maritieme Organisatie en zorgt het ervoor dat het systeem operationeel blijft.
Amendement 71 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 8 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 10 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. In afwijking van lid 1 kan het automatisch identificatiesysteem worden uitgeschakeld indien de kapitein van een Unievissersvaartuig van mening is dat de voortdurende werking van het automatische identificatiesysteem de veiligheid in het gedrang zou kunnen brengen of indien er veiligheidsincidenten dreigen.
Wanneer het automatisch identificatiesysteem overeenkomstig de eerste alinea wordt uitgeschakeld, meldt de kapitein van een Unievissersvaartuig die maatregel en de reden daarvoor aan de bevoegde autoriteiten van zijn vlaggenlidstaat en, in voorkomend geval, aan de bevoegde autoriteiten van de kuststaat. De kapitein schakelt het automatisch identificatiesysteem weer in zodra de oorzaak van het gevaar is verdwenen.
Amendement 72 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 8 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 10 – lid 1 ter (nieuw)
1 ter. De lidstaten zorgen ervoor dat de gegevens van het automatisch identificatiesysteem ter beschikking worden gesteld van hun nationale visserijcontroleautoriteiten voor controledoeleinden, met inbegrip van kruiscontroles van de gegevens van het automatisch identificatiesysteem met andere beschikbare gegevens, in overeenstemming met de artikelen 109 en 110.
Amendement 73 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
Kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter, evenals natuurlijke personen die visserijactiviteiten verrichten zonder vaartuig, houden een vereenvoudigd digitaal logboek bij.
Amendement 74 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 2 – inleidende formule
2. Het in lid 1 bedoelde visserijlogboek bevat met name de volgende informatie:
2. Het in lid 1 bedoelde visserijlogboek ziet er in de hele Unie hetzelfde uit en bevat met name de volgende informatie:
Amendement 75 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 2 – letter d
d) de datum en, in voorkomend geval, het tijdstip van de vangsten;
d) de datum van de vangsten;
Amendement 76 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 2 – letter f
f) het soort vistuig, de technische specificaties en de afmetingen;
f) het soort vistuig en de afmetingen bij benadering;
Amendement 77 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 2 – letter g
g) de geschatte hoeveelheden van iedere soort in kilogrammen levend gewicht of, indien mogelijk, het aantal exemplaren, met inbegrip van de hoeveelheden of het aantal exemplaren onder de toepasselijke minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, afzonderlijk vermeld; voor Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 m of meer wordt deze informatie vermeld per vangst of per visserijactiviteit;
g) de geschatte hoeveelheden van iedere soort in kilogrammen levend gewicht of, indien mogelijk, het aantal exemplaren, met inbegrip van de hoeveelheden of het aantal exemplaren onder de toepasselijke minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, afzonderlijk vermeld; voor Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer wordt deze informatie aan het einde van de visdag verstrekt;
Amendement 78 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 2 – letter h
h) de geschatte teruggegooide hoeveelheden volume-equivalent levend gewicht voor elke soort waarvoor geen verplichting tot aanlanden geldt;
h) de geschatte teruggegooide hoeveelheden voor elke soort waarvoor geen verplichting tot aanlanden geldt;
Amendement 79 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 3 – letter a
a) het soort verloren vistuig;
a) het soort verloren vistuig en de afmetingen daarvan bij benadering;
Amendement 80 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 3 – letter b
b) de datum en het tijdstip van het verlies;
b) de datum en het geschatte tijdstip van het verlies;
Amendement 338 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Bij de vangst van kwetsbare soorten bevat het logboek tevens de volgende gegevens:
a) de gevangen soort(en);
b) het aantal gevangen exemplaren;
c) de datum en de geografische positie van de vangst;
d) het aantal gedode exemplaren;
e) het aantal teruggezette exemplaren;
f) het aantal gewonde en teruggezette exemplaren.
Amendement 81 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 4 – alinea 1
Voor de in het visserijlogboek vermelde ramingen van de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis geldt een tolerantiemarge van 10 % voor alle soorten, in vergelijking met de aangelande hoeveelheden of het resultaat van een inspectie. Voor aan boord gehouden soorten met een maximaal equivalent levend gewicht van 50 kg, bedraagt de toegestane tolerantiemarge 20 % per soort.
Voor de in het visserijlogboek vermelde ramingen van de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis geldt een tolerantiemarge van 10 % voor alle soorten, in vergelijking met de aangelande hoeveelheden of het resultaat van een inspectie. Voor gemengde visserij, vaartuigen met ringzegens voor de vangst van kleine pelagische soorten of aan boord gehouden soorten met een maximaal equivalent levend gewicht van 100 kilogram, bedraagt de toegestane tolerantiemarge 20 % per soort. Voor tonijnsoorten geldt een tolerantiemarge van 25 %.
Amendement 328 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 4 – alinea 2
In afwijking van de eerste alinea zijn de in dit lid vastgestelde tolerantiemarges voor de in het eerste en het derde gedachtestreepje van artikel 15, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vermelde visserijtakken niet van toepassing op ongesorteerd aangelande vangsten van soorten die aan de volgende twee voorwaarden voldoen: a) zij vertegenwoordigen minder dan 1 gewichtspercent van alle aangelande soorten, en b) hun totale gewicht bedraagt minder dan 100 kg.
In afwijking van de eerste alinea gelden de volgende uitzonderingen voor ongesorteerde aanlandingen van de kleine pelagische visserij (makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, spiering, sardine en sprot) en de industriële visserij (onder meer lodde, zandspiering en kever): a) de in dit lid vermelde tolerantiemarges zijn niet van toepassing op vangsten van soorten die aan een van de volgende voorwaarden voldoen: (i) zij vertegenwoordigen minder dan 1 gewichtspercent van alle aangelande soorten, of (ii) hun totale gewicht bedraagt minder dan 100kg; b) voor de lidstaten die een door de Commissie goedgekeurd risicogebaseerd steekproefplan voor de weging van ongesorteerde aanlandingen hebben vastgesteld, gelden de volgende tolerantiemarges: (i) voor de kleine pelagische en de industriële visserij geldt voor de in het visserijlogboek opgenomen ramingen van de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis per soort een tolerantiemarge van 10 % van het totale volume van alle soorten die in het logboek zijn opgenomen; (ii) voor andere niet-doelsoorten geldt voor de al dan niet in het visserijlogboek opgenomen ramingen van de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis per soort een tolerantiemarge van 200 kg of 1 % van het totale volume van alle soorten die in het logboek zijn opgenomen; en (iii) voor de totale hoeveelheid van alle soorten geldt voor de in het visserijlogboek opgenomen ramingen van de in kilogram uitgedrukte totale hoeveelheid aan boord gehouden vis een tolerantiemarge van 10 % van het totale volume van alle soorten die in het logboek zijn opgenomen. In afwijking van de eerste alinea geldt voor de ringzegenvisserij op tropische tonijn, voor soorten die vallen onder een door de Commissie goedgekeurd risicogebaseerd steekproefplan, dat de toegestane tolerantie voor de in het visserijlogboek opgenomen raming van de in kilogram uitgedrukte totale hoeveelheden aan boord gehouden vis, voor alle soorten samen, 10 % bedraagt van de totale aangelande hoeveelheden van alle soorten samen.
Amendement 83 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 11 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 14 – lid 7
7. Kapiteins van vangstvaartuigen van derde landen die in Uniewateren actief zijn, registreren de in dit artikel bedoelde gegevens op dezelfde wijze als kapiteins van Unievissersvaartuigen.
7. Kapiteins van vangstvaartuigen van derde landen die in Uniewateren of in internationale wateren met gedeelde visbestanden actief zijn, registreren de in dit artikel bedoelde gegevens op dezelfde wijze als kapiteins van Unievissersvaartuigen.
Amendement 84 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 12 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 15 – lid 1 – letter a
a) minstens eenmaal per dag en, indien van toepassing, na elke vangst; en
a) minstens eenmaal aan het einde van de visdag; en
Amendement 85 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 12 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 15 – lid 1 – letter b
b) na beëindiging van de laatste visserijactiviteit en voor het binnenlopen in de haven.
b) na beëindiging van de laatste visserijactiviteit en voor aanvang van de aanlanding.
Amendement 86 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 12 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 15 – lid 2
2. De kapiteins van Unievangstvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m zenden de in artikel 14 bedoelde informatie elektronisch toe aan de bevoegde autoriteit van hun vlaggenlidstaat na beëindiging van de laatste visserijactiviteit en voor het binnenlopen in de haven.
2. De kapiteins van Unievangstvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter zenden de in artikel 14 bedoelde informatie in geharmoniseerde, vereenvoudigde vorm elektronisch toe aan de bevoegde autoriteit van hun vlaggenlidstaat na beëindiging van de laatste visserijactiviteit en voor aanvang van de aanlanding.
Amendement 87 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 12 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 15 – lid 4
4. De bevoegde autoriteiten van een kustlidstaat aanvaarden elektronische meldingen van de vlaggenlidstaat die de gegevens van de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde vissersvaartuigen bevatten.
4. De bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat zenden elektronische meldingen die de uit hoofde van de leden 1 tot en met 3 verkregen gegevens van vissersvaartuigen bevatten toe aan de bevoegde autoriteiten van een kustlidstaat. De bevoegde autoriteiten van een kustlidstaat aanvaarden elektronische meldingen van de vlaggenlidstaat die de gegevens van de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde vissersvaartuigen bevatten.
Amendement 88 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 12 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 15 – lid 5
5. De kapiteins van vangstvaartuigen van derde landen die actief zijn in Uniewateren zenden de in artikel 14 bedoelde informatie elektronisch toe aan de bevoegde autoriteit van de kustlidstaat.
5. De kapiteins van vangstvaartuigen van derde landen die actief zijn in Uniewateren zenden de in artikel 14 bedoelde informatie elektronisch toe aan de bevoegde autoriteit van de kustlidstaat, volgens dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die gelden voor kapiteins van Unievissersvaartuigen.
Amendement 89 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 13 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 15 bis – lid 2 – letter g
g) de frequentie van toezending van logboekgegevens.
Schrappen
Amendement 90 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 15 – letter a Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 17 – lid 1 – inleidende formule
1. Onverminderd specifieke bepalingen in de meerjarenplannen stellen kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 m of meer de bevoegde autoriteiten van hun vlaggenlidstaat ten minste vier uur vóór het geplande tijdstip van aankomst in de haven elektronisch in kennis van de volgende gegevens:
1. Onverminderd specifieke bepalingen in de meerjarenplannen stellen kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer die visreizen maken van meer dan 24 uur de bevoegde autoriteiten van hun vlaggenlidstaat ten minste vier uur vóór het geplande tijdstip van aankomst in de haven elektronisch in kennis van de volgende gegevens:
Amendement 91 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 15 – letter b Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 17 – lid 1 bis
1 bis. De kustlidstaat kan een kortere termijn voor de voorafgaande kennisgeving vaststellen voor vaartuigen die zijn vlag voeren en die uitsluitend actief zijn binnen zijn territoriale wateren, voor zover dat het vermogen van de lidstaten om inspecties uit te voeren niet aantast.
1 bis. De kustlidstaat kan de termijn voor de kennisgeving aanpassen voor vaartuigen die zijn vlag voeren en die actief zijn binnen zijn territoriale wateren, voor zover dat het vermogen van de lidstaten om inspecties uit te voeren niet aantast.
Amendement 92 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 15 – letter b bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 17 – lid 1 ter (nieuw)
b bis) het volgende lid wordt ingevoegd:
“1 ter. Indien tussen het tijdstip van de kennisgeving en de aankomst in de haven vangsten worden gedaan, wordt daarvan aanvullende kennisgeving gedaan nadat de vangsten aan boord zijn gebracht en voor aanvang van de aanlanding.”
Amendement 93 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 15 – letter c Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 17 – lid 6 – letter a
a) de vrijstelling van de verplichtingen uit lid 1 voor bepaalde categorieën van vissersvaartuigen, rekening houdend met de hoeveelheden en het soort visserijproducten dat moet worden aangeland;
a) de vrijstelling van de verplichtingen uit lid 1 voor bepaalde categorieën van vissersvaartuigen, rekening houdend met de hoeveelheden en het soort visserijproducten dat moet worden aangeland, alsook met het risico op niet-naleving van de bepalingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid;
Amendement 94 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 17 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 19
(17) in artikel 19 wordt “in de artikelen 17 en 18” vervangen door “in artikel 17”.
(17) artikel 19 wordt vervangen door:
“Artikel 19
Toestemming voor het binnenlopen in de haven
De bevoegde autoriteiten van de kustlidstaat mogen vissersvaartuigen de toegang tot de haven ontzeggen indien de in artikel 17 bedoelde gegevens onvolledig zijn, behalve in geval van overmacht, waaronder zeer slechte weersomstandigheden en situaties waarbij de veiligheid van de bemanning in gevaar wordt gebracht.”
Amendement 95 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 19 bis – lid 1
1. Het is Unievissersvaartuigen slechts toegestaan aan te landen in havens buiten de Uniewateren indien zij de bevoegde autoriteiten van hun vlaggenlidstaat ten minste 3 dagen voor de geschatte tijd van aankomst in de haven elektronisch in kennis hebben gesteld van de in lid 3 vermelde informatie en de vlaggenlidstaat de toestemming om aan te landen binnen die periode niet heeft geweigerd.
1. Het is Unievissersvaartuigen slechts toegestaan aan te landen in havens buiten de Uniewateren indien zij de bevoegde autoriteiten van hun vlaggenlidstaat ten minste 24 uur voor de geschatte tijd van aankomst in de haven elektronisch in kennis hebben gesteld van de in lid 3 vermelde informatie en de vlaggenlidstaat de toestemming om aan te landen binnen die periode niet heeft geweigerd.
Amendement 96 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 19 bis – lid 2
2. De vlaggenlidstaat kan een kortere termijn van ten minste vier uur vaststellen voor de voorafgaande kennisgeving in de zin van artikel 1 voor vissersvaartuigen die zijn vlag voeren en die visserijactiviteiten verrichten in de wateren van derde landen, rekening houdend met het soort visserijproducten en de afstand tussen de visgronden en de haven.
2. De vlaggenlidstaat kan een kortere termijn van ten minste twee uur vaststellen voor de voorafgaande kennisgeving in de zin van artikel 1 voor vissersvaartuigen die zijn vlag voeren en die visserijactiviteiten verrichten in de wateren van derde landen, rekening houdend met het soort visserijproducten, de afstand tussen de visgronden en de haven, en het risico op niet-naleving van de bepalingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid of de toepasselijke regels die gelden in de wateren van het betrokken derde land waar de vaartuigen actief zijn. Bij het bepalen van het niveau van dat risico houden de lidstaten rekening met ernstige inbreuken die door de betrokken vaartuigen zijn begaan.
Amendement 97 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 19 bis – lid 3 – letter h
h) de hoeveelheden van elke soort die zullen worden aangeland.
h) de hoeveelheden van elke soort die zullen worden aangeland, alsook, afzonderlijk vermeld, de hoeveelheden aan of afzonderlijke exemplaren die kleiner zijn dan de toepasselijke minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.
Amendement 98 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 19 bis – lid 4
4. Wanneer er op basis van het onderzoek van de toegezonden informatie en andere beschikbare informatie aannemelijke redenen zijn om ervan uit te gaan dat het vissersvaartuig de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet naleeft, verzoeken de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat het derde land waar het vaartuig wil aanlanden om samenwerking met het oog op een mogelijke inspectie. De vlaggenlidstaat kan het vissersvaartuig daartoe verplichten in een andere haven aan te landen of het tijdstip van aankomst in de haven of van aanlanding uit te stellen.
4. Wanneer er op basis van het onderzoek van de toegezonden informatie en andere beschikbare informatie aannemelijke redenen zijn om ervan uit te gaan dat het vissersvaartuig de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, of de regels die van toepassing zijn in de wateren van het derde land of op volle zee waar het vaartuig actief is, niet naleeft, verzoeken de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat het derde land waar het vaartuig wil aanlanden om samenwerking met het oog op een mogelijke inspectie. De vlaggenlidstaat kan het vissersvaartuig daartoe verplichten in een andere haven aan te landen of het tijdstip van aankomst in de haven of van aanlanding uit te stellen.
Amendement 99 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 19 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 20 – lid 2 bis
2 bis. Onverminderd artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad en artikel 43, lid 3, van deze verordening krijgen overladende Unievaartuigen en ontvangende Unievaartuigen slechts de toestemming om buiten de Uniewateren of in havens van derde landen op zee over te laden indien zij daarvoor de toestemming hebben van hun vlaggenlidstaten.
2 bis. Onverminderd artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad en artikel 43, lid 3, van deze verordening krijgen overladende Unievaartuigen en ontvangende Unievaartuigen slechts de toestemming om buiten de Uniewateren of in havens van derde landen op zee over te laden indien zij daarvoor de toestemming hebben van hun vlaggenlidstaten. Overlading op zee in Uniewateren is evenwel toegestaan in sommige gevallen van pelagische visserij wanneer vaartuigen zich ver van land bevinden en kleine hoeveelheden vangen die onvoldoende rechtvaardiging vormen voor een terugkeer van die vaartuigen naar de haven om de vangsten te verkopen.
Amendement 100 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 19 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 20 – lid 2 ter
2 ter. Om een toestemming voor overlading aan te vragen uit hoofde van lid 2 bis, zenden de kapiteins van Unievaartuigen uiterlijk drie dagen voor de geplande overlading elektronisch de volgende informatie aan hun vlaggenlidstaat toe:
2 ter. Om een toestemming voor overlading aan te vragen uit hoofde van lid 2 bis, zenden de kapiteins van Unievaartuigen uiterlijk 24 uur voor de geplande overlading elektronisch de volgende informatie aan hun vlaggenlidstaat toe:
Amendement 101 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 19 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 20 – lid 2 ter – letter c
c) de FAO-drielettercode van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;
c) de FAO-drielettercode van elke overgeladen soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;
Amendement 102 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 19 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 20 – lid 2 ter – letter d
d) de geschatte hoeveelheden van iedere soort in kilogram productgewicht en levend gewicht, gespecificeerd naar aanbiedingsvorm van het product;
d) de geschatte hoeveelheden van iedere overgeladen soort in kilogram productgewicht en levend gewicht, gespecificeerd naar aanbiedingsvorm van het product;
Amendement 103 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 20 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 21 – lid 1
1. De kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van 10 m of meer die betrokken zijn bij een overlading vullen een elektronische aangifte van overlading in.
1. De kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 m of meer die betrokken zijn bij een overlading vullen een elektronische aangifte van overlading in.
Amendement 104 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 20 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 21 – lid 2 – inleidende formule
2. De in lid 1 bedoelde aangifte van overlading bevat ten minste de volgende gegevens:
2. De in lid1 bedoelde aangifte van overlading heeft in de hele Unie een uniform formaat en bevat ten minste de volgende gegevens:
Amendement 105 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 20 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 21 – lid 2 – letter c
c) de FAO-drielettercode van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;
c) de FAO-drielettercode van elke overgeladen soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;
Amendement 106 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 20 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 21 – lid 2 – letter d
d) de geschatte hoeveelheden van iedere soort in kilogram productgewicht en levend gewicht, gespecificeerd naar aanbiedingsvorm van het product, of indien passend het aantal exemplaren, alsook, afzonderlijk vermeld, de hoeveelheden of aantallen exemplaren kleiner dan de toepasselijke minimuminstandhoudingsreferentiegrootte;
d) de geschatte hoeveelheden van iedere overgeladen soort in kilogram productgewicht en levend gewicht, gespecificeerd naar aanbiedingsvorm van het product, of indien passend het aantal exemplaren, alsook, afzonderlijk vermeld, de hoeveelheden of aantallen exemplaren kleiner dan de toepasselijke minimuminstandhoudingsreferentiegrootte;
Amendement 107 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 20 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 21 – lid 3
3. Voor de in de aangifte van overlading vermelde ramingen van de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis geldt een tolerantiemarge van 10 % per soort, in vergelijking met de aangelande hoeveelheden of het resultaat van een inspectie.
3. Voor de in de aangifte van overlading vermelde ramingen van de in kilogram uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden vis geldt een tolerantiemarge van 15 % per soort, in vergelijking met de aangelande hoeveelheden of het resultaat van een inspectie.
Amendement 108 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 20 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 21 – lid 6
6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bepaalde categorieën vissersvaartuigen vrij te stellen van de in lid 1 vastgestelde verplichting, rekening houdend met de hoeveelheden en/of soorten visserijproducten.
6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om bepaalde categorieën vissersvaartuigen vrij te stellen van de in lid 1 vastgestelde verplichting, rekening houdend met de hoeveelheden en/of soorten visserijproducten en het risico op niet-naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid en eventuele andere relevante wetgeving. Bij het bepalen van het niveau van dat risico wordt rekening gehouden met ernstige inbreuken die door de betrokken vaartuigen zijn begaan.
Amendement 109 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 22 – lid 1
1. De kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte van 10 m over alles of meer sturen de in artikel 21 bedoelde informatie, binnen 24 uur nadat de overlading is voltooid, elektronisch door naar de bevoegde autoriteit van hun vlaggenlidstaat.
1. De kapiteins van Unievissersvaartuigen met een lengte van 12 m over alles of meer sturen de in artikel21 bedoelde informatie, binnen 24uur nadat de overlading is voltooid, elektronisch door naar de bevoegde autoriteit van hun vlaggenlidstaat in eenzelfde formaat dat op Unieniveau is geharmoniseerd voor alle lidstaten.
Amendement 110 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 22 – lid 5 – letter a
a) het formaat en de inhoud van de aangifte van overlading;
a) het geharmoniseerde formaat en de inhoud van de aangifte van overlading;
Amendement 111 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 23 – lid 1
1. De kapitein van een Unievissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger vult een elektronische aangifte van aanlanding in.
1. De kapitein van een Unievissersvaartuig, of een vertegenwoordiger van de kapitein, vult een elektronische aangifte van aanlanding in.
Amendement 112 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 23 – lid 2 – letter f
f) de datum en het tijdstip van aanlanding;
f) de datum en het tijdstip waarop de aanlanding is voltooid;
Amendement 113 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 23 – lid 4
4. Voor de omrekening van opgeslagen of verwerkt visgewicht naar levend visgewicht voor de aangifte van aanlanding passen de kapiteins van vissersvaartuigen een omrekeningsfactor toe die wordt vastgesteld volgens artikel 14, lid 9.
4. Voor de omrekening van opgeslagen of verwerkt visgewicht naar levend visgewicht voor de aangifte van aanlanding passen de kapiteins van vissersvaartuigen, of een vertegenwoordiger van de kapitein, een omrekeningsfactor toe die wordt vastgesteld volgens artikel14, lid9.
Amendement 114 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 24 – lid 1
1. De kapitein van een Unievissersvaartuig of zijn vertegenwoordiger stuurt de in artikel 23 bedoelde informatie binnen 24 uur nadat de aanlanding is voltooid elektronisch door naar de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat.
1. De kapitein van een Unievissersvaartuig, of een vertegenwoordiger van de kapitein, stuurt de in artikel23 bedoelde informatie zo snel mogelijk en in ieder geval binnen 24uur nadat de aanlanding is voltooid elektronisch door naar de bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat in eenzelfde formaat dat op Unieniveau is geharmoniseerd voor alle lidstaten.
Voor de berekening van de in de eerste alinea bedoelde termijn van 24 uur worden zaterdagen, zondagen en feestdagen buiten beschouwing gelaten.
Voor de toepassing van dit artikel wordt in het geval van visserijproducten die vanaf de plaats van aanlanding worden vervoerd voordat ze worden gewogen, de aanlanding geacht te zijn voltooid wanneer die visserijproducten zijn gewogen.
Amendement 115 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 24 – lid 5 – letter d bis (nieuw)
d bis) de taken van de in artikel 5, lid 5, bedoelde ene enkele autoriteit met betrekking tot aangiften van aanlanding;
Amendement 116 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 24 – lid 5 – letter d ter (nieuw)
d ter) de frequentie van toezending van gegevens van de aangifte van aanlanding.
Amendement 117 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 24 – lid 6 – letter a
a) het formaat en de inhoud van de aangifte van aanlanding;
a) het geharmoniseerde formaat en de inhoud van de aangifte van aanlanding;
Amendement 118 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 24 – lid 6 – letter f
f) de taken van de in artikel 5, lid 5, bedoelde ene enkele autoriteit met betrekking tot aangiften van aanlanding;
Schrappen
Amendement 119 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 24 – lid 6 – letter g
g) de frequentie van toezending van gegevens van de aangifte van aanlanding.
Schrappen
Amendement 340 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 23 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 25 bis – lid 1
1. De lidstaten waarborgen een effectieve controle op de aanlandingsverplichting. Daartoe wordt een in overeenstemming met lid 2 vastgesteld minimumpercentage vissersvaartuigen die op soorten vissen waarvoor een aanlandingsverplichting geldt en die hun vlag voeren, uitgerust met CCTV-systemen (gesloten televisiecircuit) die continu opnemen en over gegevensopslag beschikken.
1. De lidstaten waarborgen een effectieve controle op de aanlandingsverplichting. Daartoe wordt een minimumpercentage vissersvaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer die hun vlag voeren en die op soorten vissen waarvoor een aanlandingsverplichting geldt, en die in de overeenkomstig artikel 95 vastgestelde specifieke controle- en inspectieprogramma’s zijn aangemerkt als vaartuigen met een groot risico op niet-naleving van de aanlandingsverplichting, uitgerust met CCTV-systemen (gesloten televisiecircuit) die continu opnemen en over gegevensopslag beschikken, in overeenstemming met alle toepasselijke regels inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de verwerking van persoonsgegevens.In overeenstemming met de uit hoofde van artikel 95 vastgestelde specifieke controle- en inspectieprogramma’s kunnen de lidstaten het vissersvaartuig toestaan om overeenkomstig artikel 73 bis met controle belaste waarnemers aan boord te hebben.
Amendement 121 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 23 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 25 bis – lid 2
2. Het in lid 1 vermelde percentage vissersvaartuigen wordt voor verschillende risicocategorieën vastgesteld in specifieke controle- en inspectieprogramma's die worden vastgesteld overeenkomstig artikel 95. In die programma’s worden tevens de risicocategorieën bepaald, evenals de types vissersvaartuigen die in die categorieën worden opgenomen.
Schrappen
Amendement 122 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 23 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 25 bis – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De Commissie evalueert de doeltreffendheid van elektronische volgsystemen om de naleving van de aanlandingsverplichting te controleren, alsook de bijdrage van deze systemen tot het bereiken van de maximale duurzame opbrengst voor de betrokken visbestanden, en dient uiterlijk op ... [vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.
Amendement 123 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 23 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 25 bis – lid 3 ter (nieuw)
3 ter. Als aanvulling op elektronische volgsystemen om de naleving van de aanlandingsverplichting te controleren, kunnen de lidstaten eveneens het gebruik ondersteunen van systemen die rechtstreeks op het vistuig een nauwer toezicht op de selectiviteit van visserijactiviteiten mogelijk maken.
Amendement 341 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 23 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 25 bis – lid 3 quater (nieuw)
3 quater. Marktdeelnemers kunnen hun vissersvaartuigen op vrijwillige basis uitrusten met CCTV-systemen. Daartoe voorziet de bevoegde autoriteit in stimulansen, zoals de extra toewijzing van quota of de schrapping van punten, in overeenstemming met lid 4.
Amendement 125 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 23 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 25 bis – lid 3 quinquies (nieuw)
3 quinquies. Vissersvaartuigen worden op verplichte basis uitgerust met CCTV-technologie indien zij twee of meer ernstige inbreuken op de regels van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 hebben gepleegd wanneer de bevoegde autoriteit besluit dit op te leggen als bijbehorende sanctie.
Amendement 126 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 23 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 25 bis – lid 3 sexies (nieuw)
3 sexies. De CCTV-beelden blijven te allen tijde eigendom van de eigenaar van het vissersvaartuig. Rechten inzake de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer worden gedurende het volledige proces beschermd en gewaarborgd door de bevoegde autoriteiten.
Amendement 127 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 23 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 25 bis – lid 4 – alinea 1
De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen nadere regels vaststellen ten aanzien van de voorschriften, de technische specificaties, de installatie en de werking van de elektronische volgsystemen voor de controle van de aanlandingsverplichting, met inbegrip van CCTV-systemen die continu opnemen.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening om nadere regels vast te stellen ten aanzien van de voorschriften, de technische specificaties, de installatie en de werking van de elektronische volgsystemen voor de controle van de aanlandingsverplichting, met inbegrip van CCTV-systemen die continu opnemen, alsook ten aanzien van de stimulansen hiervoor.
Amendement 327 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 23 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 25 ter (nieuw)
(23 bis) In titel IV, hoofdstuk 1, afdeling 1, wordt het volgende artikel ingevoegd:
“Artikel 25 ter
Beoordeling van elektronische monitoring op afstand
De Commissie dient uiterlijk op … [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in om de doeltreffendheid van elektronische monitoring op afstand en de bijdrage ervan aan het toezicht op de regels betreffende het gemeenschappelijk visserijbeleid te beoordelen, met inbegrip van het toezicht op bijvangst en de betrouwbaarheid van de vangstgegevens.”
Amendement 128 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 27 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 33 – lid 3
3. In gevallen waarin de overeenkomstig lid 2 door een lidstaat toegezonden gegevens gebaseerd zijn op ramingen voor een bestand of een groep bestanden, deelt de lidstaat de op basis van de aangifte van aanlanding gecorrigeerde hoeveelheden aan de Commissie mee zodra deze gegevens beschikbaar zijn en uiterlijk 12 maanden na de datum van aanlanding.
3. In gevallen waarin de overeenkomstig lid2 door een lidstaat toegezonden gegevens gebaseerd zijn op ramingen voor een bestand of een groep bestanden, deelt de lidstaat de op basis van de aangifte van aanlanding gecorrigeerde hoeveelheden aan de Commissie mee zodra deze gegevens beschikbaar zijn en uiterlijk drie maanden na de datum van aanlanding.
Amendement 129 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 27 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 33 – lid 4
4. In gevallen waarin de lidstaten inconsistenties opmerken tussen de overeenkomstig de leden 2 en 3 aan de Commissie toegezonden informatie en de resultaten van de overeenkomstig artikel 109 verrichte validatie, deelt de lidstaat de op basis van die validatie gecorrigeerde hoeveelheden aan de Commissie mee zodra deze gegevens beschikbaar zijn en uiterlijk 12 maanden na de datum van aanlanding.
4. In gevallen waarin de lidstaten inconsistenties opmerken tussen de overeenkomstig de leden2 en3 aan de Commissie toegezonden informatie en de resultaten van de overeenkomstig artikel109 verrichte validatie, verifieert de lidstaat de gegevens aan de hand van een kruiscontrole om deze inconsistenties te corrigeren. Daarnaast deelt de lidstaat de op basis van die validatie gecorrigeerde hoeveelheden aan de Commissie mee zodra deze gegevens beschikbaar zijn en uiterlijk drie maanden na de datum van aanlanding.
Amendement 130 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 27 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 33 – lid 6 bis (nieuw)
6 bis. Vangsten die in het kader van wetenschappelijk onderzoek zijn gedaan, kunnen worden geschonken aan sociale projecten, zoals voedselbedeling voor daklozen.
Amendement 131 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 28 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 34 – alinea 1
De Commissie kan een lidstaat verzoeken om vaker gegevens en gedetailleerdere gegevens te verstrekken dan bepaald in artikel 33 indien wordt vastgesteld dat 80 % van het quotum voor een bestand of een groep bestanden wordt geacht te zijn opgebruikt.
1. Een lidstaat stelt de Commissie onverwijld van zijn bevindingen in kennis zodra hij constateert dat:
a) 80 % van de vangsten van een bestand of een groep bestanden waarvoor een quotum geldt dat betrekking heeft op vissersvaartuigen die zijn vlag voeren, is opgebruikt; of
b) 80 % van de maximaal toelaatbare visserijinspanning die geldt voor vistuig of een specifieke visserijtak en voor een overeenkomstig geografisch gebied, en die van toepassing is op alle of een deel van de vissersvaartuigen die zijn vlag voeren, is bereikt.
In dat geval kan de Commissie de lidstaat verzoeken om vaker gegevens en gedetailleerdere gegevens te verstrekken dan bepaald in artikel 33.
Amendement 132 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 28 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 34 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De Commissie kan een lidstaat verzoeken om vaker gegevens en gedetailleerdere gegevens te verstrekken dan bepaald in artikel 33 indien wordt vastgesteld dat 80 % van het quotum voor een bestand of een groep bestanden wordt geacht te zijn opgebruikt, of 80 % van de maximaal toelaatbare visserijinspanning voor bepaald vistuig of een specifieke visserijtak en in een overeenkomstig geografisch gebied is bereikt.In dat geval verstrekt de lidstaat de Commissie de verlangde gegevens.
Amendement 134 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 35 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 39 bis – lid 1 – letter a
a) de vaartuigen zijn uitgerust met stuwmotoren met een gecertificeerd motorvermogen van meer dan 221 kilowatt; of
a) de vaartuigen zijn uitgerust met stuwmotoren met een gecertificeerd motorvermogen van meer dan 221 kilowatt; en
Amendement 135 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 35 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 39 bis – lid 1 – letter b
b) de vaartuigen zijn uitgerust met stuwmotoren met een gecertificeerd motorvermogen van 120 tot 221 kilowatt en actief zijn in gebieden waar een visserijinspanningsregeling geldt of beperkingen voor het motorvermogen van kracht zijn.
b) de vaartuigen actief zijn in gebieden waar een visserijinspanningsregeling geldt of beperkingen voor het motorvermogen van kracht zijn.
Amendement 136 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 35 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 39 bis – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Voorts zorgen de lidstaten ervoor dat vaartuigen die een inbreuk hebben gepleegd met betrekking tot het aanpassen van een motor met als doel het vermogen van het vaartuig op te voeren tot boven het op het motorcertificaat vermelde maximaal continu vermogen, worden uitgerust met vast geïnstalleerde apparaten die het motorvermogen meten en registreren.
Amendement 137 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 35 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 39 bis – lid 2
2. De in lid 1 bedoelde apparaten, in het bijzonder permanent aangebrachte asdrukmeters en toerentellers, zorgen voor een continue meting van het voortstuwingsvermogen van de motor in kilowatt.
2. De in lid1 bedoelde apparaten, in het bijzonder permanent aangebrachte asdrukmeters en toerentellers, zorgen voor een continue meting en registratie van het voortstuwingsvermogen van de motor in kilowatt.
Amendement 138 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 35 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 40 – lid 3
(35 bis) In artikel 40 wordt lid 3 vervangen door:
3. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogen de certificering van het motorvermogen uitbesteden aan classificatiebureaus of aan andere marktdeelnemers die over de nodige expertise beschikken om het motorvermogen technisch te beoordelen. Deze classificatiebureaus of andere marktdeelnemers mogen alleen certificeren dat een voortstuwingsmotor het officieel vermelde vermogen niet kan overschrijden als het onmogelijk is de prestatie van de voortstuwingsmotor tot boven het gecertificeerde vermogen op te drijven.
“3. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogen de certificering van het motorvermogen uitbesteden aan classificatiebureaus of aan andere marktdeelnemers die over de nodige expertise beschikken om het motorvermogen technisch te beoordelen. Deze classificatiebureaus of andere marktdeelnemers mogen alleen certificeren dat een voortstuwingsmotor het officieel vermelde vermogen niet kan overschrijden als het onmogelijk is de prestatie van de voortstuwingsmotor tot boven het gecertificeerde vermogen op te drijven. Deze classificatiebureaus of andere marktdeelnemers zijn verantwoordelijk voor de juistheid van de certificeringen.”
Amendement 139 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 36 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 40 – lid 6
6. De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen nadere regels vaststellen met betrekking tot de certificering van het voortstuwingsvermogen van de motor. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 119, lid 2.
6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om nadere regels vast te stellen met betrekking tot de certificering van het voortstuwingsvermogen van de motor.
Amendement 140 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 37 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 41 – alinea 1 bis (nieuw)
De lidstaten controleren de nauwkeurigheid en consistentie van de gegevens over het motorvermogen en de tonnage aan de hand van alle beschikbare informatie met betrekking tot de technische kenmerken van het vaartuig in kwestie.
Amendement 141 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 37 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 41 – alinea 2 bis (nieuw)
In het kader van het in artikel 118 bedoelde verslag maken de lidstaten aan de Commissie de resultaten van de in dit artikel bedoelde controles bekend, alsook de maatregelen die zijn genomen indien het motorvermogen of de tonnage van het vissersvaartuig hoger blijkt te zijn dan is aangegeven in de visvergunning of in het Unie- of nationale vissersvlootregister.
Amendement 142 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 39 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 44
(39 bis) Artikel 44 wordt vervangen door:
Artikel 44
“Artikel 44
Gescheiden opslag van demersale vangsten die onder meerjarenplannen vallen
Gescheiden opslag van demersale vangsten die onder meerjarenplannen vallen
1. Alle vangsten van onder een meerjarenplan vallende demersale bestanden die aan boord van een Unievissersvaartuig met een lengte van 12 m over alles of meer worden gehouden, worden per soort in bakken, ruimten of containers opgeslagen, onderscheiden van andere bakken, compartimenten of containers.
1. Alle vangsten van demersale doelbestanden die vallen onder een herstelplan, specifieke controle- en inspectieprogramma’s die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 95 en die bepalingen over gescheiden opslag omvatten, of specifieke controlemaatregelen als omschreven in meerjarenplannen, en die aan boord van een Unievissersvaartuig met een lengte van 12m over alles of meer worden gehouden, worden per soort in bakken, ruimten of containers opgeslagen, onderscheiden van andere bakken, compartimenten of containers.
2. De kapiteins van Unievissersvaartuigen slaan de vangsten van onder een meerjarenplan vallende demersale bestanden op volgens een opslagschema waarin wordt aangegeven waar de diverse soorten zich in het ruim bevinden.
2. De kapiteins van Unievissersvaartuigen slaan de vangsten van in lid 1 bedoelde demersale bestanden op volgens een opslagschema waarin wordt aangegeven waar de diverse soorten zich in het ruim bevinden.
3. Een Unievissersvaartuig mag geen bakken, ruimten of containers aan boord hebben waarin hoeveelheden vangsten van onder een meerjarenplan vallende demersale bestanden met andere visserijproducten zijn vermengd.
3. Een Unievissersvaartuig mag geen bakken, ruimten of containers aan boord hebben waarin hoeveelheden vangsten van in lid 1 bedoelde demersale bestanden met andere visserijproducten zijn vermengd.”
Amendement 143 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 42 – letter a Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 48 – lid 3
3. Als het verloren vistuig niet kan worden teruggehaald, neemt de kapitein van het vaartuig de informatie over het verloren vistuig in het logboek op overeenkomstig artikel 14, lid 3. De bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat brengt de bevoegde autoriteit van de kustlidstaat op de hoogte.
3. Als het verloren vistuig niet kan worden teruggehaald, neemt de kapitein van het vaartuig de informatie over het verloren vistuig in het logboek op overeenkomstig artikel14, lid3. De bevoegde autoriteit van de vlaggenlidstaat brengt de bevoegde autoriteit van de kustlidstaat onverwijld op de hoogte.
Amendement 144 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 42 – letter b Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 48 – lid 5
5. De lidstaten verzamelen en registreren informatie over verloren vistuig en verstrekken die informatie op verzoek aan de Commissie.
5. De lidstaten verzamelen en registreren alle in lid 3 bedoelde informatie over verloren vistuig en verstrekken die informatie aan de Commissie en aan het Europees Bureau voor visserijcontrole.
Het Europees Bureau voor visserijcontrole geeft deze informatie door aan het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en het Europees Milieuagentschap, in het kader van de nauwere samenwerking tussen deze instanties.
Het overeenkomstig artikel 93, lid 1, ingestelde Unieregister van inbreuken bevat een overzicht van op zee verloren vistuig en zorgt voor de registratie van informatie en de beschikbaarheid van die informatie voor de lidstaten en het Europees Bureau voor visserijcontrole.
De informatie wordt in elektronische vorm en onverwijld doorgestuurd. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met nadere regels voor het doorsturen van informatie.
Amendement 145 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 43 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 50 – titel
Controle op voor de visserij beperkte gebieden
Controle op voor de visserij beperkte gebieden en beschermde mariene gebieden
Amendement 146 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 43 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 50 – lid 1
1. Op de visserijactiviteiten in voor de visserij beperkte gebieden in Uniewateren wordt controle uitgeoefend door de kustlidstaat. De kustlidstaat beschikt over een systeem om te detecteren en te registreren wanneer vissersvaartuigen voor de visserij beperkte gebieden onder hun soevereiniteit of jurisdictie binnenvaren, erdoor varen en verlaten.
1. Op de visserijactiviteiten in voor de visserij beperkte gebieden en beschermde mariene gebieden in Uniewateren wordt controle uitgeoefend door de kustlidstaat. De kustlidstaat beschikt over een systeem om te detecteren en te registreren wanneer vissersvaartuigen voor de visserij beperkte gebieden en beschermde marienegebieden onder hun soevereiniteit of jurisdictie binnenvaren, erdoor varen en verlaten.
Amendement 147 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 43 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 50 – lid 2
2. Op de visserijactiviteiten van Unievissersvaartuigen in voor de visserij beperkte gebieden op volle zee of in de wateren van derde landen wordt controle uitgeoefend door de vlaggenlidstaat.
2. Op de visserijactiviteiten van Unievissersvaartuigen in voor de visserij beperkte gebieden en beschermde mariene gebieden op volle zee of in de wateren van derde landen wordt controle uitgeoefend door de vlaggenlidstaat.
Amendement 148 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 43 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 50 – lid 3 – inleidende formule
3. Vissersvaartuigen die niet in een voor de visserij beperkt gebied mogen vissen, mogen door een voor de visserij beperkt gebied varen op voorwaarde dat:
3. Vissersvaartuigen die niet in een voor de visserij beperkt gebied of beschermd marien gebied mogen vissen, mogen door een voor de visserij beperkt gebied of beschermd mariengebied varen op voorwaarde dat:
Amendement 149 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 1 – alinea 1
De lidstaten zorgen ervoor dat de recreatievisserij op hun grondgebied en in Uniewateren plaatsvindt op een wijze die strookt met de doelstellingen en de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
De lidstaten zorgen ervoor dat de recreatievisserij op hun grondgebied en in Uniewateren plaatsvindt op een wijze die strookt met de doelstellingen en de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met de instandhoudingsmaatregelen van de Unie, waaronder de maatregelen die in het kader van meerjarenplannen zijn vastgesteld.
Amendement 150 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 1 – alinea 2 – letter a
a) een registratie- of vergunningensysteem invoeren om te volgen hoeveel natuurlijke personen en rechtspersonen betrokken zijn bij recreatievisserij; en
a) voortbouwend op reeds bestaande praktijken in de lidstaten een registratie- of vergunningensysteem invoeren om te volgen hoeveel natuurlijke personen en rechtspersonen betrokken zijn bij recreatievisserij, samen met een passend systeem van sancties in het geval van niet-naleving, om aanvragers van die vergunningen informatie te verstrekken over de in dat gebied toe te passen instandhoudingsmaatregelen van de Unie, met inbegrip van vangstbeperkingen en sanctieregelingen; en
Amendement 151 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 1 – alinea 2 – letter b
b) gegevens verzamelen over vangsten van zulke visserijtakken via vangstrapportering of andere gegevensvergaringsmechanismen op basis vaneenaan de Commissie mee te delen methodologie.
b) gegevens verzamelen over vangsten van zulke visserijtakken via een eenvoudig, gratis, geharmoniseerd elektronisch formulier ofeenapplicatie.
Amendement 152 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 2 – inleidende formule
2. Ten aanzien van bestanden, groepen bestanden en soorten waarvoor instandhoudingsmaatregelen van de Unie gelden voor de recreatievisserij, zorgen de lidstaten ervoor dat zij:
2. Ten aanzien van bestanden, groepen bestanden en soorten waarvoor instandhoudingsmaatregelen van de Unie gelden voor de recreatievisserij, met inbegrip van aanvullende instandhoudingsmaatregelen die in het kader van meerjarenplannen zijn vastgesteld, zorgen de lidstaten ervoor dat zij:
Amendement 153 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 2 – letter a
a) verzekeren dat natuurlijke personen en rechtspersonen betrokken bij de recreatievisserij op dergelijke bestanden of soorten vangstaangiften registreren en die dagelijks of na elke visreis elektronisch aan de bevoegde autoriteiten toezenden; en
a) verzekeren dat natuurlijke personen en rechtspersonen betrokken bij de recreatievisserij op dergelijke bestanden of soorten duidelijke informatie krijgen over de toepasselijke instandhoudingsmaatregelen van de Unie, vangstaangiften registreren en die dagelijks of na elke visreis elektronisch aan de bevoegde autoriteiten toezenden; en
Amendement 342 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De kapitein van een vissersvaartuig dat wordt gebruikt voor visserijtoerisme stelt de bevoegde autoriteiten dienovereenkomstig in kennis voordat het vissersvaartuig voor dat specifieke doel wordt gebruikt. Artikel 15 is niet van toepassing.
Amendement 154 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 4
4. De in artikel 93 bis bedoelde nationale controleprogramma’s omvatten specifieke controleactiviteiten met betrekking tot de recreatievisserij.
Schrappen
Amendement 155 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 5 – alinea 1 – inleidende formule
De Commissie kan middels uitvoeringshandelingen nadere regels vaststellen met betrekking tot:
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door nadere regels vast te stellen met betrekking tot:
Amendement 343 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 5 – alinea 1 – letter a bis (nieuw)
a bis) de kennisgeving door de kapitein van een vissersvaartuig als bedoeld in lid 3 bis;
Amendement 156 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 5 – alinea 1 – letter b
b) de verzameling van gegevens en de registratie en het overleggen van de vangstgegevens;
b) de verzameling van gegevens en de registratie en het overleggen van de vangstgegevens via een eenvoudig, gratis, geharmoniseerd elektronisch formulier of een applicatie;
Amendement 157 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 5 – alinea 1 – letter c
c) het volgen van vaartuigen die worden gebruikt voor de recreatievisserij; en
c) het volgen van een vaartuig dat wordt gebruikt voor visserijtoerisme en chartervaartuigen voor de recreatievisserij; en
Amendement 158 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 5 – alinea 1 – letter d
d) de controle en markering van vistuig dat wordt gebruikt voor de recreatievisserij.
d) de controle en markering van vistuig dat wordt gebruikt voor de recreatievisserij op een eenvoudige en evenredige wijze.
Amendement 159 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 5 – alinea 2
Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Schrappen
Amendement 160 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 55 – lid 6
6. Dit artikel is van toepassing op alle recreatieve visserijactiviteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten die worden georganiseerd door commerciële entiteiten in de toeristische sector en in de sector van sportwedstrijden.
6. Dit artikel is van toepassing op alle recreatieve visserijactiviteiten, zoals activiteiten die met behulp van een vaartuig, door te duiken of te voet worden bedreven en waarbij gebruik wordt gemaakt van een vangst- of oogstmethode, met inbegrip van visserijactiviteiten die worden georganiseerd door commerciële entiteiten in de toeristische sector en in de sector van sportwedstrijden, alsook in het kader van visserijtoerisme en met behulp van chartervaartuigen voor de recreatievisserij.
Amendement 161 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 44 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Hoofdstuk V bis (nieuw)
(44 bis) In titel IV wordt het volgende hoofdstuk toegevoegd:
“HOOFDSTUK V bis
Controle op visserij zonder vaartuig
Artikel 55 bis
Visserij zonder vaartuig
1. De lidstaten zorgen ervoor dat visserij zonder vaartuig op hun grondgebied plaatsvindt op een wijze die strookt met de doelstellingen en de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
2. Daartoe voeren de lidstaten een registratie- of vergunningensysteem in om te volgen hoeveel natuurlijke personen en rechtspersonen betrokken zijn bij visserij zonder vaartuig.”
Amendement 332 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 56 – lid 1
1. Elke lidstaat is verantwoordelijk voor de controle, op zijn grondgebied, op de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid in alle stadia van de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, van het in de handel brengen tot de detailverkoop, met inbegrip van het vervoer. De lidstaten treffen in het bijzonder maatregelen die erop toezien dat het gebruik van visserijproducten die kleiner zijn dan de toepasselijke minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en die vallen onder de aanlandingsverplichting bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, beperkt blijft tot andere toepassingen dan rechtstreekse menselijke consumptie.
1. Elke lidstaat is verantwoordelijk voor de controle, op zijn grondgebied, op de toepassing van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid in alle stadia van de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, van het in de handel brengen tot de detailverkoop, met inbegrip van de horecasector en het vervoer. De lidstaten treffen in het bijzonder maatregelen die erop toezien dat het gebruik van visserijproducten die kleiner zijn dan de toepasselijke minimuminstandhoudingsreferentiegrootte en die vallen onder de aanlandingsverplichting bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, beperkt blijft tot andere toepassingen dan rechtstreekse menselijke consumptie. In afwijking van artikel 15, lid 11, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen met het oog op maatschappelijke solidariteit en het beperken van verspilling visserijproducten die kleiner zijn dan de toepasselijke minimuminstandhoudingsreferentiegrootte waarvoor een aanlandingsverplichting geldt, worden gedoneerd voor liefdadigheids- en/of sociale doeleinden. Die afwijking mag er niet toe leiden dat er een markt ontstaat voor vangsten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.
Amendement 163 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 56 bis – lid 1
1. Gevangen of geoogste visserij- en aquacultuurproducten worden vóór het in de handel brengen in partijen verdeeld.
1. Visserij- en aquacultuurproducten worden vóór het in de handel brengen in partijen verdeeld.
Amendement 164 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 56 bis – lid 2
2. Een partij mag uitsluitend bestaan uit visserij- en aquacultuurproducten vaneen bepaalde soort van dezelfde aanbiedingsvorm, afkomstig uit hetzelfde betrokken geografische gebied en van hetzelfde vissersvaartuig, dezelfde groep vissersvaartuigen of dezelfde aquacultuurproductie-eenheid.
2. Met het oog op het in de handel brengen van visserij- en aquacultuurproducten geldt voor producten die vallen onder hoofdstuk 3 van de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad dat elke partij bestaat uit één bepaalde soort van dezelfde aanbiedingsvorm, afkomstig uit hetzelfde betrokken geografische gebied en van hetzelfde vissersvaartuig, dezelfde groep vissersvaartuigen of dezelfde aquacultuurproductie-eenheid.
Amendement 165 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 56 bis – lid 3
3. In afwijking van lid 2 mogen hoeveelheden visserijproducten met in totaal minder dan 30 kg aan visserijproducten van verscheidene soorten en afkomstig uit hetzelfde betrokken geografische gebied en van dezelfde aanbiedingsvorm, per vaartuig en per dag, door de reder van het vissersvaartuig, door de producentenorganisatie waarvan de reder van het vissersvaartuig lid is, of door een geregistreerde koper vóór het in de handel brengen in partijen worden verdeeld.
3. Niettegenstaande lid2 mogen hoeveelheden visserijproducten met in totaal minder dan 30kg aan visserijproducten van verscheidene soorten en afkomstig uit hetzelfde betrokken geografische gebied en van dezelfde aanbiedingsvorm, per vaartuig en per dag, door de reder van het vissersvaartuig, door de producentenorganisatie waarvan de reder van het vissersvaartuig lid is, door de visafslag of door de geregistreerde koper vóór het in de handel brengen in dezelfde batch worden verdeeld.
Amendement 166 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 56 bis – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. In afwijking van artikel 15, lid 11, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mag met het oog op maatschappelijke solidariteit en het beperken van verspilling vis die kleiner is dan de toepasselijke minimuminstandhoudingsreferentiegrootte worden gebruikt voor liefdadigheids- en/of sociale doeleinden.
Amendement 167 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 56 bis – lid 5 – inleidende formule
5. Na het in de handel brengen mag een partij visserij- of aquacultuurproducten uitsluitend met een andere partij worden samengevoegd of worden gesplitst, indien de na de samenvoeging gecreëerde partij of de na de splitsing gecreëerde partijen aan de volgende voorwaarden voldoet (voldoen):
5. Na het in de handel brengen mag een partij visserij- of aquacultuurproducten uitsluitend met een andere partij worden samengevoegd of worden gesplitst, indien de na de samenvoeging gecreëerde batch of de na de splitsing gecreëerde partijen aan de volgende voorwaarden voldoet (voldoen):
Amendement 168 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 56 bis – lid 5 – letter a
a) zij bestaat (bestaan) uit visserij- of aquacultuurproducten van een enkele soort en van dezelfde aanbiedingsvorm;
Schrappen
Amendement 169 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 56 bis – lid 5 – letter b
b) de in artikel 58, leden 5 en 6, bedoelde traceerbaarheidsgegevens zijn verstrekt voor de nieuw gecreëerde partij(en);
b) de in artikel 58, leden 5 en 6, bedoelde traceerbaarheidsgegevens zijn verstrekt voor de nieuw gecreëerde batch of partij;
Amendement 170 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 56 bis – lid 5 – letter c
c) de marktdeelnemer die voor het in de handel brengen van de nieuw gecreëerde partij verantwoordelijk is, kan de gegevens over de samenstelling van de nieuw gecreëerde partij verstrekken, met name de gegevens over elke partij visserij- of aquacultuurproducten waaruit de nieuwe partij bestaat, en de hoeveelheden visserij- of aquacultuurproducten afkomstigvanelke partij waaruitdenieuwe partij is samengesteld.
c) de marktdeelnemer die voor het op de markt aanbieden van de visserij- of aquacultuurproducten van de nieuw gecreëerde batch of partij verantwoordelijk is, kan de gegevens over de samenstelling van de nieuw gecreëerde batch of partij verstrekken, met name de gegevens over elke partij visserij- of aquacultuurproducten waaruit deze bestaat, met inbegripvande soort endeherkomst daarvan.
Amendement 171 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 56 bis – lid 6
6. Dit artikel isuitsluitend van toepassing op de visserij- en aquacultuurproducten die vallen onder hoofdstuk 3 en onder de posten 1604 en 1605 van hoofdstuk 16 van de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad*.
6. Onverminderd lid 2is dit artikel van toepassing op de visserij- en aquacultuurproducten die vallen onder hoofdstuk3 en onder de posten1604 en 1605 van hoofdstuk16 van de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr.2658/87 van de Raad*.
Amendement 172 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 57 – lid 2
2. De controles mogen in elk stadium van de aanbodketen plaatsvinden, met inbegrip van het vervoer. Indien de gemeenschappelijke handelsnormen uitsluitend voor het in de handel brengen van een product gelden, kunnen de controles die in een later stadium van de aanbodketen uitgevoerd worden, een documentair karakter hebben.
2. De controles mogen in elk stadium van de aanbodketen plaatsvinden, met inbegrip van het vervoer en catering. Indien de gemeenschappelijke handelsnormen uitsluitend voor het in de handel brengen van een product gelden, kunnen de controles die in een later stadium van de aanbodketen uitgevoerd worden, een documentair karakter hebben.
Amendement 173 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 1
1. Onverminderd de in Verordening (EG) nr. 178/2002 vastgestelde traceerbaarheidsvoorschriften zijn partijen visserij- of aquacultuurproducten in alle stadia van de productie, de verwerking en de distributie traceerbaar, vanaf de vangst of de oogst tot en met de detailhandel, met inbegrip van visserij- en aquacultuurproducten die voor de uitvoer bestemd zijn.
1. Onverminderd de in Verordening (EG) nr.178/2002 vastgestelde traceerbaarheidsvoorschriften zijn partijen en batches visserij- of aquacultuurproducten in alle stadia van de productie, de verwerking en de distributie traceerbaar, vanaf de vangst of de oogst tot en met de detailhandel, met inbegrip van visserij- en aquacultuurproducten die voor de uitvoer bestemd zijn.
Amendement 174 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 2
2. Marktdeelnemers in alle stadia van de productie, verwerking en distributie, vanaf de vangst of de oogst tot en met de detailhandel, zorgen ervoor dat de in de leden 5 en 6 bedoelde gegevens voor elke partij visserij- of aquacultuurproducten:
2. Marktdeelnemers in alle stadia van de productie, verwerking en distributie, vanaf de vangst of de oogst tot en met de detailhandel, zorgen ervoor dat de in de leden5 en6 bedoelde gegevens voor elke partij of batch visserij- of aquacultuurproducten:
Amendement 175 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 3
3. Partijen visserij- en aquacultuurproducten die in de Unie in de handel worden gebracht of waarschijnlijk in de handel zullen worden gebracht, of worden uitgevoerd of waarschijnlijk zullen worden uitgevoerd, worden zodanig gemarkeerd of geëtiketteerd dat elke partij traceerbaar is.
3. Partijen en batches visserij- en aquacultuurproducten die in de Unie in de handel worden gebracht of op de markt worden aangeboden of waarschijnlijk in de handel zullen worden gebracht of op de markt zullen worden aangeboden, of worden uitgevoerd of waarschijnlijk zullen worden uitgevoerd, worden zodanig gemarkeerd of geëtiketteerd dat elke partij traceerbaar is.
Amendement 176 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 4
4. De lidstaten controleren of de marktdeelnemers beschikken over digitale systemen en procedures waarmee kan worden nagegaan van wie zij partijen visserij- en aquacultuurproducten hebben ontvangen en aan wie zij die producten hebben geleverd. Deze informatie wordt op verzoek aan de bevoegde autoriteiten verstrekt.
4. De lidstaten controleren of de marktdeelnemers beschikken over digitale systemen en procedures waarmee kan worden nagegaan van wie zij partijen of batches visserij- en aquacultuurproducten hebben ontvangen en aan wie zij die producten hebben geleverd. Deze informatie wordt op verzoek aan de bevoegde autoriteiten verstrekt.
Amendement 177 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 5 – inleidende formule
5. Wat betreft partijen visserij- en aquacultuurproducten, uitgezonderd producten die in de Unie worden ingevoerd, omvatten de in lid 2 bedoelde gegevens:
5. Wat betreft partijen of batches visserij- en aquacultuurproducten, uitgezonderd producten die in de Unie worden ingevoerd, omvatten de in lid2 bedoelde gegevens:
Amendement 178 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 5 – letter c
c) de FAO-drielettercode van de soort en de wetenschappelijke naam;
c) de FAO-drielettercode van de soort, de wetenschappelijke naam en de gebruikelijke handelsbenaming;
Amendement 179 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 5 – letter f
f) de datum van de vangsten voor visserijproducten of de datum van de oogst voor aquacultuurproducten, en de datum van productie, indien van toepassing;
f) de datum van de vangsten of het lossen van de vangsten voor visserijproducten of de datum van de oogst voor aquacultuurproducten, of de datum van productie, indien van toepassing;
Amendement 180 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 6 – inleidende formule
6. Wat betreft de gegevens over partijen visserij- en aquacultuurproducten die in de Unie worden ingevoerd, omvatten de in lid 2 bedoelde gegevens:
6. Wat betreft de gegevens over partijen of batches visserij- en aquacultuurproducten die in de Unie worden ingevoerd, omvatten de in lid2 bedoelde gegevens:
Amendement 181 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 6 – letter d
d) het (de) betrokken geografische gebied(en) voor op zee gevangen visserijproducten, of het vangst- of productiegebied, zoals bedoeld in artikel 38, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1379/2013, voor in zoet water gevangen visserijproducten en aquacultuurproducten;
d) het (de) betrokken geografische gebied(en) voor op zee gevangen visserijproducten, zoals gemeld op basis van de/het statistische gebied/subgebied/divisie van de FAO waar de vangst heeft plaatsgevonden, waarbij wordt aangegeven of de vangst heeft plaatsgevonden op volle zee, in het gereglementeerd gebied van een regionale organisatie voor visserijbeheer (RVO) of binnen een exclusieve economische zone (EEZ), of het vangst- of productiegebied, zoals bedoeld in artikel38, lid1, van Verordening (EU) nr.1379/2013, voor in zoet water gevangen visserijproducten en aquacultuurproducten;
Amendement 182 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 6 – letter h bis (nieuw)
h bis) voor visserijproducten die op zee zijn gevangen, het IMO-nummer of een ander uniek identificatienummer van het vangstvaartuig (indien een IMO-nummer niet van toepassing is).
Amendement 183 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 7
7. De lidstaten mogen kleine hoeveelheden rechtstreeks vanaf vissersvaartuigen aan de consumenten verkochte producten vrijstellen van de eisen van dit artikel, mits deze hoeveelheden niet meer dan 5 kg visserijproduct per consument per dag vertegenwoordigen.
7. De lidstaten mogen kleine hoeveelheden rechtstreeks door de kapitein of een vertegenwoordiger van de kapitein vanaf vissersvaartuigen aan de consumenten verkochte producten, die niet vervolgens op de markt worden gebracht maar alleen worden gebruikt voor particuliere consumptie, vrijstellen van de eisen van dit artikel, mits die hoeveelheden niet meer dan 5kg visserijproduct per consument per dag vertegenwoordigen.
Amendement 184 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 9
9. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de visserij- en aquacultuurproducten die vallen onder hoofdstuk 3 en onder de posten 1604 en 1605 van hoofdstuk 16 van de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad*.
9. Dit artikel is van toepassing op de visserij- en aquacultuurproducten die vallen onder hoofdstuk3 en onder de posten 1604 en 1605 van hoofdstuk16 van de gecombineerde nomenclatuur die is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr.2658/87 van de Raad*.
Amendement 185 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 46 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 58 – lid 10
10. Dit artikel is niet van toepassing op siervissen, schaal- en schelpdieren en weekdieren.
10. Dit artikel is niet van toepassing op siervissen, schaal- en schelpdieren, weekdieren en algen.
Amendement 186 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 48 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 59 bis – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Indien onmiddellijk na de aanlanding gewogen producten niet op dezelfde dag worden verkocht, wordt een tolerantiemarge van 10 % toegestaan tussen het gewicht bij aanlanding en het gewicht bij verkoop. Die tolerantiemarge geldt alleen wanneer verse producten worden opgeslagen in voorzieningen van geregistreerde marktdeelnemers, hetgeen wordt gelegaliseerd door middel van een overnamedocument, om de daaropvolgende dagen te worden verkocht.
Amendement 187 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 48 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 59 bis – lid 2
2. Voordat een marktdeelnemer geregistreerd wordt om wegingen van visserijproducten uit te voeren, zorgen de lidstaten ervoor dat de marktdeelnemer ter zake bevoegd is en over een adequate uitrusting beschikt om weeghandelingen uit te voeren. De lidstaten beschikken ook over een systeem dat ervoor zorgt dat marktdeelnemers die niet meer voldoen aan de voorwaarden voor het uitvoeren van weeghandelingen, niet meer geregistreerd zullen staan.
2. In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten toestaan dat visserijproducten aan boord van het vissersvaartuig worden gewogen volgens een steekproefplan als bedoeld in artikel 60, lid 1.
Amendement 188 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 48 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 59 bis – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere instanties of personen die verantwoordelijk zijn voor de eerste afzet van visserijproducten in een lidstaat, zijn verantwoordelijk voor de nauwkeurigheid van de weging tenzij, overeenkomstig lid 2, het wegen aan boord van het vissersvaartuig gebeurt en de kapitein dus verantwoordelijk is.
Amendement 189 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 48 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 59 bis – lid 4
4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de criteria voor het registreren van marktdeelnemers die het recht hebben wegingen van visserijproducten uit te voeren, en tot de inhoud van de weegregisters.
Schrappen
Amendement 190 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 48 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 59 bis – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen verlangen dat hoeveelheden visserijproducten die voor het eerst worden aangeland in die lidstaat in aanwezigheid van functionarissen worden gewogen voordat ze vanaf de plaats van aanlanding naar elders worden vervoerd.
Amendement 191 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 49 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 60 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten overeenkomstig de in lid 6 bedoelde methode opgestelde en door de Commissie goedgekeurde steekproefplannen vaststellen om de hoeveelheden en plaatsen voor de te wegen visserijproducten vast te stellen. Volgens dat plan kunnen de lidstaten toestaan dat visserijproducten worden gewogen:
a) bij de aanlanding;
b) aan boord van het vissersvaartuig; en/of
c) na vervoer naar een bestemming op het grondgebied van de lidstaat waar de aanlanding heeft plaatsgevonden.
Amendement 192 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 49 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 60 – lid 3
3. Het getal uit het weegregister wordt doorgegeven aan de kapitein en gebruikt voor de invulling van de aangifte van aanlanding en het vervoersdocument.
3. Het getal uit het weegregister wordt onmiddellijk doorgegeven aan de kapitein en gebruikt voor de invulling van de aangifte van aanlanding en het vervoersdocument.
Amendement 193 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 49 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 60 – lid 4
4. De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen verlangen dat hoeveelheden visserijproducten die voor het eerst worden aangeland in die lidstaat, door of in aanwezigheid van functionarissen worden gewogen voordat ze vanaf de plaats van aanlanding naar elders worden vervoerd.
4. De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen verlangen dat hoeveelheden visserijproducten die voor het eerst worden aangeland in die lidstaat, door of in aanwezigheid van functionarissen worden gewogen voordat ze vanaf de plaats van aanlanding naar elders worden vervoerd. Onverminderd lid 5 is het niet verplicht die hoeveelheden visserijproducten opnieuw te wegen.
Amendement 194 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 49 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 60 – lid 5 – letter c
c) In geval van voor menselijke consumptie bestemde visserijproducten: een geregistreerde weger voert per soort visserijproduct een tweede weging uit. Die tweede weging kan, na het vervoer, in een visafslag, in een gebouw van een geregistreerde koper of producentenorganisatie plaatsvinden. Het resultaat van die tweede weging wordt doorgegeven aan de kapitein.
c) In geval van voor menselijke consumptie bestemde visserijproducten: een geregistreerde weger voert per soort visserijproduct een tweede weging uit. Die tweede weging kan, na het vervoer, in een visafslag, in een gebouw van een geregistreerde koper of producentenorganisatie plaatsvinden. Het resultaat van die tweede weging wordt onmiddellijk doorgegeven aan de kapitein.
Amendement 195 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 49 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 60 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis. In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de visserijproducten worden aangeland, toestaan dat die producten, voordat zij worden gewogen, worden vervoerd naar geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere instanties of personen die verantwoordelijk zijn voor het in de handel brengen van visserijproducten in een andere lidstaat. Die toelating valt onder een gemeenschappelijk controleprogramma van de betrokken lidstaten, zoals bedoeld in artikel 94, dat door de Commissie is goedgekeurd en dat is gebaseerd op de door de Commissie overeenkomstig lid 6 vastgestelde risicogebaseerde methode.
Amendement 196 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 49 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 60 – lid 5 ter (nieuw)
5 ter. In afwijking van lid 1 mogen vissersvaartuigen die buiten het grondgebied van de Unie aanlanden visserijproducten wegen na vervoer vanaf de plaats van aanlanding, mits de vlaggenlidstaat een controleplan heeft aangenomen dat is goedgekeurd door de Commissie en dat is gebaseerd op de door de Commissie overeenkomstig lid 6 vastgestelde risicogebaseerde methode.
Amendement 197 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 49 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 60 – lid 6
6. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen een risicogebaseerde methode vaststellen voor de opstelling van de in lid 5, onder b), bedoelde steekproefplannen en deze goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 119, lid 2.
6. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen een risicogebaseerde methode vaststellen voor de opstelling van de in lid 1 enlid 5, onderb), bedoelde steekproefplannen en deze goedkeuren. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 119, lid 2.
Amendement 198 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 50 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 60 bis - lid 2 - letter c
c) de informatie van bevoegde autoriteiten voorafgaand aan het binnenvaren van de haven;
c) de informatie die naar bevoegde autoriteiten moet worden verstuurd voorafgaand aan het binnenvaren van de haven;
Amendement 199 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 52 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 62 – lid 1
1. Geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere door de lidstaten gemachtigde instanties of personen die verantwoordelijk zijn voor het in de handel brengen van visserijproducten die in een lidstaat worden aangeland, leggen de in artikel 64, lid 1, bedoelde gegevens elektronisch vast en sturen binnen 24 uur na het in de handel brengen elektronisch een verkoopdocument met dergelijke gegevens toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de eerste verkoop plaatsvindt. Deze kopers, visafslagen, instanties of personen zijn verantwoordelijk voor de juistheid van het verkoopdocument.
1. Geregistreerde kopers, geregistreerde visafslagen of andere door de lidstaten gemachtigde instanties of personen die verantwoordelijk zijn voor het in de handel brengen van visserijproducten die in een lidstaat worden aangeland, leggen de in artikel64, lid1, bedoelde gegevens elektronisch vast en sturen binnen 48 uur na het in de handel brengen elektronisch een verkoopdocument met dergelijke gegevens toe aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de eerste verkoop plaatsvindt. Deze kopers, visafslagen, instanties of personen zijn verantwoordelijk voor de juistheid van het verkoopdocument.
Amendement 200 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 54 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 64 – alinea 1 – inleidende formule
De in artikel 62 bedoelde verkoopdocumenten hebben een uniek identificatienummer en bevatten de volgende gegevens:
De in artikel62 bedoelde verkoopdocumenten hebben in de hele Unie een uniform formaat, vermelden een uniek identificatienummer en bevatten de volgende gegevens:
Amendement 201 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 54 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 64 – alinea 1 – letter d
d) de FAO-drielettercode van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;
d) de FAO-drielettercode, de wetenschappelijke naam en de gebruikelijke handelsbenaming van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;
Amendement 202 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 54 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 66 – lid 3 – letter d
d) de FAO-drielettercode van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;
d) de FAO-drielettercode, de wetenschappelijke naam en de gebruikelijke handelsbenaming van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;
Amendement 203 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 56 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 68 – lid 2
2. Vóór het begin vanhetvervoer overlegt de vervoerder het vervoersdocument elektronisch aan de bevoegde autoriteiten van, in voorkomend geval, de vlaggenlidstaat, de lidstaat van aanlanding, de transitlidstaat (transitlidstaten) en de lidstaat van bestemming van het visserijproduct.
2. Binnen 48 uur nahetladen overlegt de vervoerder het vervoersdocument elektronisch aan de bevoegde autoriteiten van, in voorkomend geval, de vlaggenlidstaat, de lidstaat van aanlanding, de transitlidstaat (transitlidstaten) en de lidstaat van bestemming van het visserijproduct.
Amendement 204 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 56 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 68 – lid 4 – letter c
c) de FAO-drielettercode van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;
c) de FAO-drielettercode, de wetenschappelijke naam en de gebruikelijke handelsbenaming van elke soort en het betrokken geografische gebied waar de vangsten zijn gedaan;
Amendement 205 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 56 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 68 – lid 4 – letter d
d) de hoeveelheden van elke vervoerde soort in kilogrammen productgewicht, gespecificeerd naar aanbiedingsvorm van het product of, indien mogelijk, naar het aantal exemplaren en, indien mogelijk, naar de plaatsen van bestemming;
d) de hoeveelheden van elke vervoerde soort in kilogrammen productgewicht, gespecificeerd naar aanbiedingsvorm van het product en, indien mogelijk, naar het aantal exemplaren en, indien mogelijk, naar de plaatsen van bestemming.
Een tolerantiemarge van 5 % wordt toegestaan wanneer de af te leggen afstand minder dan 500 km bedraagt of de reistijd vijf uur of minder bedraagt; bij een grotere afstand of langere reistijd wordt een tolerantiemarge van 15 % toegestaan;
Amendement 206 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 56 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 68 – lid 5
5. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen vrijstelling van de in lid 1 vastgestelde verplichting verlenen als de visserijproducten binnen een havengebied of over een afstand van ten hoogste 20 km van de plaats van aanlanding worden vervoerd.
5. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten kunnen vrijstelling van de in lid1 vastgestelde verplichting verlenen als de visserijproducten binnen een havengebied of over een afstand van ten hoogste 50 km van de plaats van aanlanding worden vervoerd.
Amendement 207 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 56 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 68 – lid 6 bis (nieuw)
6 bis. Het vervoersdocument mag worden vervangen door een kopie van de aangifte van aanlanding of een gelijkwaardig document dat betrekking heeft op de vervoerde hoeveelheden, op voorwaarde dat dit document dezelfde informatie bevat als vermeld in lid 4.
Amendement 208 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 57 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 71 – lid 1 – letter a
(57 bis) In artikel 71, lid 1, wordt punt a) vervangen door:
a) waarnemingen van vissersvaartuigen door inspectievaartuigen of bewakingsvliegtuigen,
“a) waarnemingen van vissersvaartuigen door inspectievaartuigen, bewakingsvliegtuigen ofandere bewakingsmiddelen,”
Amendement 209 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 57 ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 71 – lid 3
(57 ter) In artikel 71 wordt lid 3 vervangen door:
3. Als de waarneming of constatering betrekking heeft op een vissersvaartuig van een andere lidstaat of van een derde land en de gegevens niet stroken met de overige gegevens waarover de kustlidstaat beschikt en als die kustlidstaat geen verdere actie kan ondernemen, legt hij zijn bevindingen in een bewakingsverslag neer, dat hij onmiddellijk, indien mogelijk elektronisch, aan de vlaggenlidstaat of het betrokken derde land toestuurt. Als het om een vaartuig van een derde land gaat, wordt het bewakingsverslag ook aan de Commissie of de door haar aangewezen instantie toegestuurd.
“3. Als de waarneming of constatering betrekking heeft op een vissersvaartuig van een andere lidstaat of van een derde land en de gegevens niet stroken met de overige gegevens waarover de kustlidstaat beschikt en als die kustlidstaat geen verdere actie kan ondernemen, legt hij zijn bevindingen in een bewakingsverslag neer, in een voor de hele Unie uniform formaat, en stuurt hij dat verslag onmiddellijk elektronisch aan de vlaggenlidstaat of het betrokken derde land toe. Als het om een vaartuig van een derde land gaat, wordt het bewakingsverslag ook aan de Commissie of de door haar aangewezen instantie toegestuurd.
Amendement 210 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 59 – letter a Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 73 – lid 1
1. Wanneer overeenkomstig het Verdrag een Unieregeling van met controle belaste waarnemers is vastgesteld, houden de door de lidstaten aangewezen, met controle belaste waarnemers aan boord van vissersvaartuigen toezicht op de naleving door de betrokken vissersvaartuigen van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Deze waarnemers vervullen alle in het kader van de waarnemingsregeling vereiste taken, met name het registreren van de visserijactiviteiten van het vaartuig en het onderzoeken van de relevante documenten.
1. Wanneer overeenkomstig het Verdrag een Unieregeling van met controle belaste waarnemers is vastgesteld, houden de door de lidstaten aangewezen, met controle belaste waarnemers aan boord van vissersvaartuigen toezicht op de naleving door de betrokken vissersvaartuigen van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, van de regels die van toepassing zijn in de wateren van het derde land of in de volle zee waar het vaartuig actief is, waaronder de verplichtingen met betrekking tot technische maatregelen en de bescherming van het mariene milieu. Deze waarnemers vervullen alle in het kader van de waarnemingsregeling vereiste taken, met name het registreren van de visserijactiviteiten van het vaartuig en het onderzoeken van de relevante documenten.
Amendement 211 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 59 – letter a Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 73 – lid 2 – letter a
a) te beschikken over de voor hun taken vereiste kwalificaties en opleidingen per lidstaat;
a) te beschikken over de kwalificaties en opleidingen inzake de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid en technische maatregelen voor het behoud van de visbestanden en de bescherming van de mariene ecosystemen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taken per lidstaat;
Amendement 212 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 59 – letter a Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 73 – lid 2 – letter a bis (nieuw)
a bis) regelmatig te worden bijgeschoold om op de hoogte te blijven van wijzigingen in de Unieregelgeving;
Amendement 213 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 59 – letter b bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 73 – lid 5
b bis) lid 5 wordt vervangen door:
5. De met controle belaste waarnemers stellen een waarnemingsverslag op, zo mogelijkelektronisch, en versturen dat onverwijld, met gebruikmaking, indien dit noodzakelijk wordt geacht, van elektronische zendapparatuur aan boord van het vissersvaartuig, naar hun bevoegde autoriteiten en naar de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat. De lidstaten voeren dit verslag in het in artikel 78 bedoelde gegevensbestand in.
“5. De met controle belaste waarnemers stellen een waarnemingsverslag op in elektronische vorm en versturen dat onverwijld, met gebruikmaking, indien dit noodzakelijk wordt geacht, van elektronische zendapparatuur aan boord van het vissersvaartuig, naar hun bevoegde autoriteiten en naar de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat. De lidstaten voeren dit verslag in het in artikel 78 bedoelde gegevensbestand in.”
Amendement 214 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 59 – letter b ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 73 – lid 6
b ter) lid 6 wordt vervangen door:
6. Indien in het waarnemingsverslag staat dat het gecontroleerde vaartuig visserijactiviteiten ontplooit die niet stroken met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, stellen de in lid 4 bedoelde bevoegde autoriteiten het vereiste onderzoek in.
“6. Indien in het waarnemingsverslag staat dat het gecontroleerde vaartuig visserijactiviteiten ontplooit die niet stroken met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, de regels die van toepassing zijn in de wateren van het derde land of in de volle zee waar het vaartuig actief is, stellen de in lid 4 bedoelde bevoegde autoriteiten het vereiste onderzoek in.”
Amendement 215 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 59 – letter b quater (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 73 – lid 7
b quater) lid 7 wordt vervangen door:
7. De kapiteins van communautairevissersvaartuigen zorgen ervoor dat de aangewezen met controle belaste waarnemers naar behoren worden ondergebracht, vergemakkelijken hun taak en zien erop toe dat zij niet worden gehinderd bij het vervullen van hun opdracht. De kapiteins van communautairevissersvaartuigen verlenen tevens de met controle belaste waarnemers toegang tot de relevante delen van het vaartuig, ook tot de gedane vangst, alsmede tot de documenten van het vaartuig, met inbegrip van de elektronische bestanden.
“7. De kapiteins van vissersvaartuigenuit de Unie zorgen ervoor dat de aangewezen met controle belaste waarnemers naar behoren worden ondergebracht, vergemakkelijken hun taak en zien erop toe dat zij niet worden gehinderd bij het vervullen van hun opdracht. De kapiteins van vissersvaartuigen uit de Unie verlenen tevens de met controle belaste waarnemers toegang tot de relevante delen van het vaartuig, ook tot de gedane vangst, alsmede tot de documenten van het vaartuig, met inbegrip van de elektronische bestanden.”;
Amendement 216 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 59 – letter b quinquies (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 73 – lid 8
b quinquies) lid 8 wordt als volgt vervangen:
8. Alle kosten die voortvloeien uit de op grond van dit artikel verrichte activiteiten van met controle belaste waarnemers komen ten laste van de vlaggenlidstaten. De lidstaten mogen deze kosten volledig of gedeeltelijk doorberekenen aan de reders van de vissersvaartuigen die hun vlag voeren en in de desbetreffende visserijtak actief zijn.
“8. Alle kosten die voortvloeien uit de op grond van dit artikel verrichte activiteiten van met controle belaste waarnemers komen ten laste van de vlaggenlidstaten.”
Amendement 217 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 59 – letter c Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 73 – lid 9 – letter b
b) het formaat en de inhoud van de verslagen van met controle belaste waarnemers;
b) het formaat, dat in de hele Unie hetzelfde is, en de inhoud van de verslagen van met controle belaste waarnemers;
Amendement 218 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 59 – letter c Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 73 – lid 9 – letter f bis (nieuw)
f bis) minimale opleidingsvereisten van de Unie voor controlewaarnemers van de Unie.
Amendement 219 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 74 – lid 2
2. De functionarissen voeren hun taken uit in overeenstemming met het Unierecht. Zij bereiden op niet-discriminerende wijze inspecties voor en voeren deze op gelijke wijze uit op zee, in havens, tijdens het vervoer, in verwerkingsinrichtingen en langs de aanbodketen van de visserijproducten.
2. De functionarissen voeren hun taken uit in overeenstemming met het Unierecht. Zij bereiden op niet-discriminerende wijze inspecties voor en voeren deze op gelijke wijze uit op zee, langs de kust, in havens, tijdens het vervoer, in verwerkingsinrichtingen en langs de aanbodketen van de visserijproducten.
Amendement 220 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 74 – lid 3 – letter b
b) de wettigheid van de voor de doelsoorten en de aan boord gehouden vangsten gebruikte vistuigen en de voor het terughalen van vistuig gebruikte middelen, zoals bedoeld in artikel 48;
b) de wettigheid van de voor de doel- en bijvangstsoorten, voor de aan boord gehouden vangsten gebruikte vistuigen en de voor het terughalen van vistuig gebruikte middelen, zoals bedoeld in artikel 48;
Amendement 221 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 74 – lid 3 – letter d
d) de markering van de vaartuigen en de vistuigen;
d) de markering en identificatie van de vaartuigen en de vistuigen;
Amendement 222 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 74 – lid 3 – letter f
f) het gebruik van televisiesystemen met gesloten circuit en andere elektronische toezichtapparatuur;
f) waar van toepassing het gebruik van televisiesystemen met gesloten circuit en andere elektronische toezichtapparatuur, zoals volledig gedocumenteerde visserij, indien toegestaan;
Amendement 223 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 74 – lid 3 – letter g
g) de naleving van alle technische maatregelen voor het in stand houden van de visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen.
g) de naleving van alle toepasselijke technische maatregelen voor het in stand houden van de visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen.
Amendement 224 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 74 – lid 4
4. De functionarissen moeten alle relevante zones, dekken en vertrekken kunnen onderzoeken. Zij moeten ook al dan niet verwerkte vangsten, netten of ander vistuig, uitrusting, containers en verpakkingen die vis of visserijproducten bevatten, en alle relevante documenten of elektronische berichten die zij nodig achten om na te gaan of de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd, kunnen onderzoeken. Zij moeten ook personen kunnen ondervragen die geacht worden informatie te hebben over de te inspecteren materie.
4. De functionarissen moeten alle relevante zones, dekken en vertrekken kunnen onderzoeken. Zij moeten ook al dan niet verwerkte vangsten, aan boord gebruikte vistuigen, uitrusting, containers en verpakkingen die vis of visserijproducten bevatten, en alle relevante documenten of elektronische berichten die zij nodig achten om na te gaan of de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd, kunnen onderzoeken. Zij moeten ook personen kunnen ondervragen die geacht worden informatie te hebben over de te inspecteren materie.
Amendement 225 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 74 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. De inspecteurs krijgen de opleiding die noodzakelijk is om de taken te kunnen uitvoeren die aan hen worden toevertrouwd en moeten over de instrumenten beschikken die noodzakelijk zijn om de inspecties uit te voeren.
Amendement 226 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 74 – lid 5
5. De functionarissen voeren de inspecties zo uit dat het vaartuig of het vervoermiddel en de activiteiten daarvan, alsook de opslag, verwerking en afzet van de vangst zo weinig mogelijk worden gestoord of gehinderd. Zij voorkomen, voor zover mogelijk, dat de vangst tijdens de inspectie kwaliteitsverlies lijdt.
5. De inspecties worden zo uitgevoerd dat het vaartuig of het vervoermiddel en de activiteiten daarvan, alsook de opslag, verwerking en afzet van de vangst zo weinig mogelijk worden gestoord of gehinderd, om te voorkomen dat de vangst tijdens de inspectie kwaliteitsverlies lijdt.
Amendement 227 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 74 – lid 6 – letter b
b) de vaststelling door de lidstaten van een risicogebaseerde benadering voor de selectie van inspectiedoelen;
b) de vaststelling door de lidstaten van een risicogebaseerde benadering voor de selectie van inspectiedoelen en van een minimumfrequentie voor inspecties;
Amendement 228 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 74 – lid 6 – letter g
g) inspecties op zee en in havens, vervoersinspecties en marktinspecties.
g) inspecties op zee, langs de kust en in havens, vervoersinspecties en marktinspecties.
Amendement 229 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 75 – lid 1
1. De reder en de kapitein werken samen met de functionarissen tijdens de uitvoering van hun taken. Zij zorgen voor een veilige toegang tot het vaartuig, het vervoermiddel of de ruimte waar de visserijproducten worden opgeslagen, verwerkt of afgezet. Zij waarborgen de veiligheid van de functionarissen en mogen hen niet van de uitvoering van hun taken weerhouden, noch hen intimideren of hinderen tijdens hun werkzaamheden.
1. De reder en de kapitein werken samen met de functionarissen tijdens de uitvoering van hun taken. Zij zorgen voor een veilige toegang tot het vaartuig, de scheepsruimen, het vervoermiddel, de containers of opslagruimten waar de visserijproducten worden opgeslagen, verwerkt of afgezet, of de accommodaties waar de vistuigen worden opgeslagen of gerepareerd. Zij waarborgen de veiligheid van de functionarissen en mogen hen niet van de uitvoering van hun taken weerhouden, noch hen intimideren of hinderen tijdens hun werkzaamheden.
Amendement 230 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 76 – lid 1 – alinea 1
De functionarissen stellen na elke inspectie een inspectieverslag op en zenden dit door aan hun bevoegde autoriteiten. De gegevens uit dit verslag worden elektronisch vastgelegd en verzonden. Indien een vissersvaartuig tijdens de inspectie de vlag voert van een andere lidstaat, wordt onverwijld elektronisch een kopie van het inspectieverslag toegezonden aan de vlaggenlidstaat.
De functionarissen stellen na elke inspectie aan de hand van een elektronisch formulier dat voor alle lidstaten dezelfde informatie bevat, een inspectieverslag op en zenden dit door aan hun bevoegde autoriteiten, naar het Europees Bureau voor visserijcontrole en naar de exploitant of de kapitein. De lidstaten mogen aanvullende informatie opnemen, naast de informatie in het gemeenschappelijk elektronisch formulier. De gegevens uit dit verslag worden elektronisch vastgelegd en verzonden. Indien een vissersvaartuig tijdens de inspectie de vlag voert van een andere lidstaat, wordt onverwijld elektronisch een kopie van het inspectieverslag toegezonden aan de vlaggenlidstaat.
Amendement 231 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 76 – lid 1 – alinea 2
Indien tijdens de inspectie van een vissersvaartuig dat de vlag voert van een derde land, een inbreuk wordt vastgesteld, wordt onverwijld elektronisch een kopie van het inspectieverslag toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land en, in geval van geconstateerde ernstige inbreuken, aan de Commissie.
Indien tijdens de inspectie van een vissersvaartuig dat de vlag voert van een derde land, een inbreuk wordt vastgesteld, wordt onverwijld elektronisch een kopie van het inspectieverslag toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land, het Europees Bureau voor visserijcontrole, de exploitant en de kapitein en, in geval van geconstateerde ernstige inbreuken, aan de Commissie.
Amendement 232 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 76 – lid 1 – alinea 3
Bij inspecties in wateren of havens die onder de jurisdictie van een andere dan de inspecterende lidstaat of, overeenkomstig internationale overeenkomsten, van een derde land vallen, wordt onverwijld elektronisch een kopie van het inspectieverslag aan die lidstaat of dat derde land toegezonden.
Bij inspecties in wateren of havens die onder de jurisdictie van een andere dan de inspecterende lidstaat of, overeenkomstig internationale overeenkomsten, van een derde land vallen, wordt onverwijld elektronisch een kopie van het inspectieverslag aan die lidstaat of dat derde land, evenals aan het Europees Bureau voor visserijcontrole en de exploitant en de kapitein, toegezonden.
Amendement 233 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 76 – lid 3
3. Een exemplaar van het inspectieverslag wordt zo spoedig mogelijk en uiterlijk 15 dagen na afronding van de inspectie naar de reder of naar de kapitein gestuurd.
3. Een exemplaar van het inspectieverslag wordt bij voorkeur langs elektronische weg zo spoedig mogelijk en uiterlijk 15 dagen na afronding van de inspectie naar de reder of naar de kapitein gestuurd.
Amendement 234 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 78 – lid 1
1. De lidstaten zetten een elektronisch gegevensbestand op waarin zij alle inspectie- en bewakingsverslagen met betrekking tot de vissersvaartuigen die hun vlag voeren uploaden die zijn opgesteld door hun functionarissen, functionarissen van andere lidstaten of functionarissen van derde landen, alsook andere door hun functionarissen opgestelde inspectie- en bewakingsverslagen, en werken dit regelmatig bij.
1. De lidstaten zetten een elektronisch gegevensbestand op waarvan de niet-vertrouwelijke en niet-gevoelige gegevens openbaar toegankelijk zijn, en waarin zij alle inspectie- en bewakingsverslagen met betrekking tot de vissersvaartuigen die hun vlag voeren uploaden die zijn opgesteld door hun functionarissen, functionarissen van andere lidstaten of functionarissen van derde landen, alsook andere door hun functionarissen opgestelde inspectie- en bewakingsverslagen, en werken dit regelmatig bij. Het Europees Bureau voor visserijcontrole centraliseert de gegevensbestanden van de lidstaten.
Amendement 235 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 79 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De inspecteurs van de Unie melden aan de autoriteiten van de lidstaat of aan de Commissie eventuele niet-conforme visserijactiviteiten door vissersvaartuigen die onder de vlag van een derde land varen in internationale wateren, waar regels en/of aanbevelingen van een regionale internationale organisatie gelden.
Amendement 236 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 79 – lid 3 – letter b bis (nieuw)
b bis) de opleiding van inspecteurs uit derde landen die toezicht houden op de visserij en die helpen met het toezicht op vaartuigen uit de Unie die buiten de Unie actief zijn.
Amendement 237 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 79 – lid 4 – letter b
b) alle informatie en documenten die zij voor het vervullen van hun taken nodig hebben, in het bijzonder visserijlogboeken, visvergunningen, de certificering van het motorvermogen, gegevens van televisiesystemen met gesloten circuit, aangiften van aanlanding, vangstcertificaten, aangiften van overlading, verkoopdocumenten en andere ter zake doende informatie en documenten;
b) alle informatie en documenten die zij voor het vervullen van hun taken nodig hebben, in het bijzonder visserijlogboeken, visvergunningen, de certificering van het motorvermogen, gegevens afkomstig van elektronische apparatuur, aangiften van aanlanding, vangstcertificaten, aangiften van overlading, verkoopdocumenten en andere ter zake doende informatie en documenten;
Amendement 238 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 79 – lid 6 bis (nieuw)
6 bis. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 119 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de specifieke bevoegdheden en taken van de inspecteurs van de Unie.
Amendement 239 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 60 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 79 – lid 7 – letter f bis (nieuw)
f bis) minimumopleidingseisen voor inspecteurs van de Unie, zodat deze grondige kennis hebben van het gemeenschappelijk visserijbeleid en van de relevante milieuwetgeving van de Unie.
Amendement 240 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 68 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 88 – lid 3
3. Indien de lidstaat van aanlanding of overlading niet meer over een corresponderend quotum beschikt, is artikel 37 van toepassing. In dat geval worden de hoeveelheden vis die in strijd met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn gevangen, aangeland of overgeladen, geacht gelijk te zijn aan het door de vlaggenlidstaat geleden nadeel als bedoeld in dat artikel.
3. Indien de lidstaat van aanlanding of overlading niet meer over een corresponderend quotum beschikt, is artikel 37 van toepassing. In dat geval worden de hoeveelheden vis die in strijd met de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn gevangen, teruggegooid, aangeland of overgeladen, geacht gelijk te zijn aan het door de vlaggenlidstaat geleden nadeel als bedoeld in dat artikel.
Amendement 241 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 89 – lid 1
1. Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten om strafrechtelijke procedure in te stellen en strafrechtelijke sancties op te leggen, stellen de lidstaten regels inzake administratieve maatregelen en sancties op en zien zij erop toe dat deze in overeenstemming met hun nationaal recht systematisch toegepast worden op natuurlijke personen die inbreuk maken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, of rechtspersonen die aansprakelijk worden geacht voor een dergelijke inbreuk.
1. Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten om strafrechtelijke procedure in te stellen en strafrechtelijke sancties op te leggen, stellen de lidstaten regels inzake administratieve maatregelen en sancties op en zien zij erop toe dat deze in overeenstemming met hun nationaal recht systematisch toegepast worden op natuurlijke personen die inbreuk maken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, of rechtspersonen die aansprakelijk worden geacht voor overtredingen die leiden tot een dergelijke inbreuk.
Met betrekking tot iedere specifieke handeling die een inbreuk vormt in de zin van de eerste alinea, mag slechts één lidstaat een proces aanspannen tegen of sancties opleggen aan de betrokken natuurlijke of rechtspersoon.
Amendement 242 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 89 bis – lid 1
1. De lidstaten zien erop toe dat een natuurlijke persoon die inbreuk heeft gepleegd op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, of een rechtspersoon die aansprakelijk wordt geacht voor een dergelijke inbreuk, kan worden gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties.
1. De lidstaten zien erop toe dat een natuurlijke persoon die inbreuk heeft gepleegd op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, of een rechtspersoon die aansprakelijk wordt geacht voor een dergelijke inbreuk, kan worden gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke en/of administratieve sancties.
Amendement 243 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 89 bis – lid 3
3. Bij de vaststelling van deze sancties houden de lidstaten in het bijzonder rekening met de ernst van de inbreuk, met inbegrip van de aangebrachte schade aan het milieu, de waarde van de schade aan de visbestanden, de aard en omvang van de inbreuk, de duur of herhaling ervan of de som van de gelijktijdige inbreuken.
3. Bij de vaststelling van deze sancties houden de lidstaten in het bijzonder rekening met de ernst van de inbreuk, met inbegrip van de aangebrachte schade aan het milieu, de waarde van de schade aan de visbestanden, de aard en omvang van de inbreuk, de duur of herhaling ervan of de som van de gelijktijdige inbreuken. Bij het bepalen van de hoogte van de boete houden lidstaten ook rekening met de economische omstandigheden van de betrokken natuurlijke persoon.
Amendement 244 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 89 bis – lid 4
4. De lidstaten kunnen een systeem toepassen waarbij de boete in verhouding staat tot de omzet van de rechtspersoon of tot het met het plegen van de inbreuk bereikte of beoogde economische voordeel.
4. De lidstaten passen een systeem toe waarbij de boete in verhouding staat tot de omzet van de rechtspersoon of tot het met het plegen van de inbreuk bereikte of beoogde economische voordeel, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de mate van schuld.
Amendement 245 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 89 bis – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. De vaststelling van een inbreuk voor dezelfde feiten kan geen aanleiding geven tot verschillende procedures of verschillende sancties tegen dezelfde persoon.
Amendement 246 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 90 – lid 2 – letter d
d) het bemoeilijken van de werkzaamheden van functionarissen of waarnemers tijdens de uitvoering van hun taken; of
d) het bemoeilijken van de werkzaamheden van functionarissen of waarnemers tijdens de uitvoering van hun taken, behoudens overmacht zoals situaties waarin de veiligheid van de bemanning in gevaar komt; of
Amendement 247 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 90 – lid 2 – letter h
h) het betrokken zijn bij de exploitatie, het beheer of de eigendom van, of het in dienst zijn genomen op vissersvaartuigen die IOO-visserij bedrijven zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad, in het bijzonder die welke op de EU-lijst van IOO-vaartuigen of op een dergelijke lijst van een regionale visserijorganisatie, zoals bedoeld in de artikelen 29 en 30 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad, staan, of diensten verlenen aan marktdeelnemers die verbonden zijn met een vaartuig dat IOO-visserij bedrijft; of
h) het betrokken zijn bij de exploitatie, het beheer of de eigendom van, of het in dienst zijn genomen op vissersvaartuigen die IOO-visserij bedrijven zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad, in het bijzonder die welke op de EU-lijst van IOO-vaartuigen of op een dergelijke lijst van een regionale visserijorganisatie, zoals bedoeld in de artikelen 29 en 30 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad, staan, of diensten verlenen aan marktdeelnemers die verbonden zijn met een vaartuig dat IOO-visserij bedrijft, of het profiteren van, ondersteunen of bedrijven van IOO-visserij, onder meer in de hoedanigheid van exploitant, daadwerkelijke begunstigde, eigenaar, logistieke dienstverlener of andere dienstverlener, met inbegrip van verzekeraars en andere financiële dienstverleners; of
Amendement 248 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 90 – lid 2 – letter i
i) het vissen in een beperkt of gesloten gebied, of een herstelgebied voor een visbestand, of tijdens een gesloten seizoen, of zonder quotum, of na volledige benutting van het quotum of onder een gestelde dieptegrens; of
i) het vissen in een beperkt of gesloten gebied, of een herstelgebied voor een visbestand, of tijdens een gesloten seizoen, of zonder quotum, of na volledige benutting van het quotum of onder een gestelde dieptegrens of op een grotere afstand van de kust, met inbegrip van beperkte of gesloten gebieden om kwetsbare soorten en kwetsbare habitats te beschermen uit hoofde van Richtlijn 2009/147/EG van het Parlement en de Raad*, Richtlijn 92/43/EEG van de Raad**; of
_______________
* Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
** Richtlijn 92/43/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
Amendement 249 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 90 – lid 2 – letter j
j) het bedrijven van gerichtevisserij op, of aan boord houden, overladen, overbrengen of aanlanden van soorten waarvoor een moratorium, gesloten seizoen of visverbod geldt; of
j) het verrichten van visserijactiviteiten die zijn gericht op soorten waarvoor een moratorium, gesloten seizoen of visverbod geldt of het aan boord houden, overladen, overbrengen of aanlanden van deze soorten; of
Amendement 250 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 90 – lid 2 – letter j bis (nieuw)
j bis) het niet nakomen van technische maatregelen en andere voorzieningen ter vermindering van de bijvangsten van jonge vissen en beschermde soorten;
Amendement 251 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 90 – lid 2 – letter q bis (nieuw)
q bis) het opzettelijk teruggooien van vistuig en marien zwerfvuil vanaf vissersvaartuigen.
Amendement 252 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 90 – lid 3 – letter d
d) Niet-naleving van de verplichtingen in verband met het gebruik van vistuig zoals vastgesteld in de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid; of
d) het niet nakomen van verplichtingen met betrekking tot het gebruik van vistuig of van verplichtingen met betrekking tot technische maatregelen en de bescherming van het mariene milieu, zoals vastgelegd in de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, en met name van verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van maatregelen ter beperking van de bijvangsten van kwetsbare soorten; of
Amendement 253 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 90 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De Commissie publiceert, voorafgaand aan de toepassing van de bepalingen betreffende de sancties, richtsnoeren om ervoor te zorgen dat de ernst van inbreuken in de Unie op gestandaardiseerde wijze wordt vastgesteld en dat de verschillende toepasselijke sancties uniform worden uitgelegd. Deze richtsnoeren worden gepubliceerd op de webpagina van de Commissie en kunnen door iedereen worden geraadpleegd.
Amendement 254 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 90 – lid 3 ter (nieuw)
3 ter. Uiterlijk ... [twee jaar na de inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] stelt het bureau een verslag op over de toepassing van de richtsnoeren in de Unie.
Amendement 255 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 91 – lid 1 – inleidende formule
1. Wanneer een natuurlijke persoon ervan wordt verdacht een ernstige inbreuk te hebben gepleegd, of op heterdaad is betrapt bij het plegen van een dergelijke inbreuk, of een rechtspersoon ervan wordt verdacht aansprakelijk te zijn voor een dergelijke inbreuk, nemen de lidstaten onverwijld in overeenstemming met hun nationale recht, naast de instelling van een onderzoek naar de inbreuk overeenkomstig het bepaalde in artikel 85, relevante en onmiddellijke maatregelen, zoals:
1. Wanneer een natuurlijke persoon op heterdaad is betrapt bij het plegen van een ernstige inbreuk, of een ernstige inbreuk is geconstateerd bij een inspectie met betrekking tot die natuurlijke persoon, of er is bewijs dat een rechtspersoon aansprakelijk is voor een dergelijke ernstige inbreuk, nemen de lidstaten onverwijld in overeenstemming met hun nationale recht, naast de instelling van een onderzoek naar de inbreuk overeenkomstig het bepaalde in artikel 85, relevante en onmiddellijke maatregelen, zoals:
Amendement 256 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 91 bis – lid 1 – inleidende formule
1. Onverminderd andere uit hoofde van deze verordening en nationaal recht toegepaste sancties leggen de lidstaten in geval van een vastgestelde ernstige inbreuk waarbij die inbreuk tot het verkrijgen van visserijproducten heeft geleid, boetes op met:
1. Onverminderd andere uit hoofde van deze verordening en nationaal recht toegepaste sancties leggen de lidstaten in geval van een vastgestelde ernstige inbreuk waarbij die inbreuk tot het verkrijgen van visserijproducten heeft geleid, boetes op met:
Amendement 257 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 91 bis – lid 1 – streepje 1
– een minimumbedrag van ten minste drie keer de waarde van de visserijproducten die door het plegen van de ernstige inbreuk zijn verkregen, en
– een minimumbedrag van ten minste twee keer de waarde van de visserijproducten die door het plegen van de ernstige inbreuk zijn verkregen, en
Amendement 258 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 91 bis – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. De vaststelling van een inbreuk voor dezelfde feiten kan hoe dan ook geen aanleiding geven tot verschillende procedures of verschillende sancties in verschillende lidstaten.
Amendement 259 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 91 ter – alinea 1 – punt 10
(10) de tijdelijke schorsing van de economische activiteiten of de definitieve stopzetting ervan;
(10) de tijdelijke schorsing van de visserijgerelateerde economische activiteiten of de definitieve stopzetting ervan;
Amendement 260 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 91 ter – alinea 1 – punt 11 bis (nieuw)
(11 bis) het gebruik van gesloten televisiecircuitsystemen (CCTV) die continu opnemen en over gegevensopslag beschikken, bij vermeende ernstige inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid inzake de aanlandingsverplichting.
Amendement 261 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 92 – lid 3
3. Hoewel de punten op naam van de vergunninghouder die het vissersvaartuig verkocht, blijven staan, worden er ook punten gegeven aan nieuwe houders van de visvergunning voor het betrokken vissersvaartuig, indien het vaartuig na de datum van de inbreuk wordt verkocht, overgedragen of anderszins van eigenaar verandert.
3. De punten blijven staan op naam van de vergunninghouder die de inbreuk heeft gepleegd en die het vissersvaartuig vervolgens heeft verkocht, indien het vaartuig na de datum van de inbreuk wordt verkocht, overgedragen of anderszins van eigenaar verandert. Zij worden in geen geval aan de nieuwe houder van de visvergunning voor het betrokken vissersvaartuig gegeven.
Amendement 262 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 92 – lid 4
4. De lidstaten voeren ook een puntensysteem in op basis waarvan aan de kapitein van een vaartuig hetzelfde aantal punten wordt gegeven als de houder van de visvergunning, nadat aan boord van het vaartuig onder zijn gezag een ernstige inbreuk is gepleegd.
4. De lidstaten voeren ook een puntensysteem in op basis waarvan aan de kapitein van een vaartuig hetzelfde aantal punten wordt gegeven als de houder van de visvergunning, nadat aan boord van het vaartuig onder zijn gezag een ernstige inbreuk is gepleegd. De aan de kapitein van het vaartuig toegekende punten worden opgenomen in het officiële certificeringsdocument, alsook de datum van toekenning en de datum van schrapping van de toegekende punten.
Amendement 263 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 92 – lid 7 bis (nieuw)
7 bis. Indien de houder van de visvergunning of de kapitein gedurende een termijn van minstens vijf opeenvolgende kalenderjaren vanaf 1 januari van ... [het jaar van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] geen ernstige inbreuken pleegt, krijgt hij twee bonuspunten in de nationale ranglijsten van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij als bedoeld in Verordening (EU) nr. 508/2014.
Amendement 264 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 92 – lid 13 – letter a
a) het wijzigen van het aantal punten dat aanleiding geeft tot een schorsing of definitieve intrekking van een visvergunning of het recht om als kapitein het gezag te voeren over een vissersvaartuig;
Schrappen
Amendement 265 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 92 – lid 14 bis (nieuw)
14 bis. De Commissie publiceert richtsnoeren om de lezing van de regels inzake inbreuken en sancties te verduidelijken teneinde de verschillen tussen de lidstaten bij de toepassing ervan te verminderen.
Amendement 266 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 93 – lid 1
1. De lidstaten registreren alle door vaartuigen die hun vlag of die van een derde land voeren, of door hun onderdanen begane inbreuken, hetzij vermoedelijk, hetzij bevestigd, op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid in een nationaal register, met inbegrip van alle besluiten en opgelopen sancties en het aantal gegeven punten. Inbreuken van vissersvaartuigen die hun vlag voeren of van hun onderdanen, ten aanzien waarvan vervolging is ingesteld in andere lidstaten, worden door de lidstaten eveneens opgenomen in hun nationale register voor inbreuken, na kennisgeving van de definitieve rechterlijke uitspraak door de lidstaat met rechtsbevoegdheid ter zake overeenkomstig artikel 92 ter.
1. De lidstaten registreren alle door vaartuigen die hun vlag of die van een derde land voeren, of door hun onderdanen begane en bevestigde inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid in een nationaal register, met inbegrip van alle besluiten en opgelopen sancties en het aantal gegeven punten. Inbreuken van vissersvaartuigen die hun vlag voeren of van hun onderdanen, ten aanzien waarvan vervolging is ingesteld in andere lidstaten, worden door de lidstaten eveneens opgenomen in hun nationale register voor inbreuken, na kennisgeving van de definitieve rechterlijke uitspraak door de lidstaat met rechtsbevoegdheid ter zake overeenkomstig artikel 92 ter.
Amendement 267 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 93 – lid 2
2. Bij het onderzoek naar een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid kan een lidstaat de andere lidstaten verzoeken om de in hun nationaleregisters opgeslagen gegevens te verstrekken over de vissersvaartuigen en personen die ervan worden verdacht de betrokken inbreuk te hebben begaan of die op heterdaad zijn betrapt bij het begaan van de betrokken inbreuk.
2. Bij het onderzoek naar een inbreuk op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid kan een lidstaat in het Unieregister van inbreuken als bedoeld in artikel 93 bis de gegevens raadplegen die daarin zijn opgeslagen over de vissersvaartuigen en personen die de betrokken inbreuk hebben begaan of die op heterdaad zijn betrapt bij het begaan van de betrokken inbreuk.
Amendement 268 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 93 – lid 3
3. Wanneer een lidstaat verzoekt om gegevens van een andere lidstaat in verband met een inbreuk, verstrekt deze laatste onverwijld de relevante gegevens over de bij de inbreuk betrokken vissersvaartuigen en natuurlijke personen of rechtspersonen.
Schrappen
Amendement 269 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 93 – lid 4
4. De gegevens in het nationaal register van inbreuken worden slechts zo lang opgeslagen als nodig is voor de toepassing van deze verordening, doch altijd gedurende minimaal vijf kalenderjaren, te rekenen vanaf het jaar dat volgt op dat waarin de informatie is opgeslagen.
4. De gegevens in het nationaal register van inbreuken worden slechts zo lang opgeslagen als nodig is voor de toepassing van deze verordening, doch altijd gedurende minimaal vijf kalenderjaren, te rekenen vanaf het jaar dat volgt op dat waarin de informatie is opgeslagen, in overeenstemming met alle toepasselijke regels betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de verwerking van persoonsgegevens.
Amendement 270 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 69 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel -93 bis (nieuw)
Artikel -93 bis
Unieregister van inbreuken
1. De Commissie legt een Unieregister van inbreuken aan (het Unieregister) waarin alle informatie betreffende de in artikel 93, lid 1, bedoelde inbreuken uit de lidstaten centraal wordt verzameld, alsmede informatie over verloren vistuig als bedoeld in artikel 48, lid 5. Daartoe zorgen alle lidstaten ervoor dat de informatie die is opgeslagen in hun nationaal register, als bedoeld in artikel 93, alsmede de informatie die wordt verzameld en opgeslagen in overeenstemming met artikel 48, lid 5, tevens in het Unieregister wordt opgenomen.
2. Informatie betreffende een inbreuk door een natuurlijke persoon op de regels van het gemeenschappelijke visserijbeleid die heeft geleid tot een veroordeling als bedoeld in artikel 2 van Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten en die onder het toepassingsgebied van dat besluit valt, wordt niet opgenomen in het Unieregister.
3. Informatie betreffende een inbreuk door een natuurlijke persoon op de regels van het gemeenschappelijke visserijbeleid die heeft geleid tot een veroordeling als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) 2019/816 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot invoering van een gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen (Ecris-TCN) ter aanvulling van het Europees Strafregisterinformatiesysteem en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1726 en die onder het toepassingsgebied van die verordening valt, wordt niet opgenomen in het Unieregister.
4. Het Unieregister bestaat uit een centraal systeem, een nationaal centraal contactpunt in iedere lidstaat, interface software waarmee de bevoegde autoriteiten verbonden kunnen worden met het centrale systeem via de nationale contactpunten en een communicatie-infrastructuur tussen het centrale systeem en de nationale contactpunten.
5. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten mogen het Unieregister alleen raadplegen om na te gaan of, met betrekking tot een vissersvaartuig of een natuurlijke persoon, een lidstaat beschikt over informatie over inbreuken betreffende dat vissersvaartuig of die natuurlijke persoon, alsmede informatie over verloren vistuig.
6. De lidstaten mogen de gegevens die zij hebben ingevoerd in het centrale systeem van het Unieregister te allen tijde wijzigen of wissen. Als een lidstaat van mening is dat de gegevens die een andere lidstaat in het centrale systeem heeft ingevoerd onjuist zijn, neemt hij onverwijld contact op met het centrale contactpunt van die lidstaat, om de onjuiste gegevens te rectificeren.
7. De gegevens in het Unieregister worden slechts zolang bewaard als de corresponderende gegevens worden bewaard in het nationale register in overeenstemming met artikel 93, lid 4. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer gegevens in het nationale register worden gewist, die gegevens onmiddellijk worden gewist uit het centrale systeem van het Unieregister.
8. Iedere lidstaat is verantwoordelijk voor een veilige verbinding tussen zijn nationale register en het nationale centrale contactpunt, en zorgt voor een verbinding tussen zijn nationale systemen en het Unieregister, en ziet toe op het beheer van en regelingen voor de toegang van naar behoren gemachtigde personeelsleden van de centrale autoriteiten tot het Unieregister in overeenstemming met deze verordening. Elke lidstaat geeft het personeel van zijn bevoegde autoriteit met een toegangsrecht tot het Unieregister een passende opleiding, met name op het gebied van de regels inzake gegevensbeveiliging en gegevensbescherming en van toepasselijke regels inzake grondrechten, alvorens hen te machtigen om in het Unieregister opgeslagen gegevens te verwerken.
9. In overeenstemming met de toepasselijke regels van de Unie inzake gegevensbescherming, zorgt iedere lidstaat er, samen met de Commissie, voor dat de gegevens die zijn opgeslagen in het Unieregister rechtmatig worden opgeslagen, en met name dat alleen naar behoren gemachtigde personeelsleden toegang hebben tot de gegevens voor de uitvoering van hun taken, dat de gegevens rechtmatig worden verzameld op een wijze die de menselijke waardigheid respecteert alsmede de grondrechten van het betrokken individu, dat de gegevens rechtmatig worden ingevoerd in het Unieregister, en dat de gegevens nauwkeurig en actueel zijn wanneer zij worden ingevoerd.
10. Het Europees Bureau voor visserijcontrole heeft rechtstreeks toegang tot het Unieregister voor de uitvoering van zijn taken in overeenstemming met Verordening (EU) 2019/473. In overeenstemming met de toepasselijke regels van de Unie inzake gegevensbescherming zorgt het Europees Bureau voor visserijcontrole ervoor dat alleen naar behoren gemachtigde personeelsleden toegang tot de gegevens hebben.
11. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met gedetailleerde regels voor de technische ontwikkeling en de tenuitvoerlegging van het Unieregister met name wat betreft de overdracht van gegevens van de nationale registers naar het centrale systeem van het Unieregister, de technische specificaties van de interface software, onderhoud en toegang tot het Unieregister in overeenstemming met lid 3, prestatie- en beschikbaarheidsvereisten van het Unieregister. Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 119, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
12. De kosten in verband met de oprichting en werking van het centraal systeem, de communicatie-infrastructuur en de interface software komen ten laste van de algemene begroting van het EFMZV. De kosten in verband met de verbinding van het Europees Bureau voor visserijcontrole met het Unieregister komen ten laste van de begroting van het Europees Bureau voor visserijcontrole. De overige kosten komen ten laste van de lidstaten, met name de kosten in verband met de verbinding met de bestaande nationale registers, en de bevoegde autoriteiten met het Unieregister.
Amendement 271 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 70 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 93 bis – lid 1 – alinea 1
1. De lidstaten stellen jaarlijkse of meerjarige nationale controleprogramma's op voor de inspecties en de controle op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
1. De lidstaten stellen jaarlijkse of meerjarige nationale controleprogramma’s op voor de inspecties, surveillance en de controle op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Amendement 272 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 70 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 93 bis – lid 1 – alinea 2
Deze nationale controleprogramma's zijn risicogebaseerd en worden ten minste een keer per jaar bijgewerkt, waarbij dan met name rekening wordt gehouden met nieuw aangenomen instandhoudings- en controlemaatregelen.
Deze nationale controleprogramma’s zijn risicogebaseerd en worden ten minste een keer per jaar bijgewerkt, waarbij dan met name rekening wordt gehouden met nieuw aangenomen instandhoudings- en controlemaatregelen en de conclusies van het jaarlijkse evaluatieverslag als bedoeld in lid 2 ter.
Amendement 273 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 70 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 93 bis – lid 2
2. Uiterlijk op 30 juni van elk jaar dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over de in het voorgaande jaar uitgevoerde inspecties en controles overeenkomstig de nationale controleprogramma's en in overeenstemming met deze verordening.
2. Uiterlijk op 31 maart van elk jaar dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over de in het voorgaande jaar uitgevoerde inspecties, surveillance en controles overeenkomstig de nationale controleprogramma’s en in overeenstemming met deze verordening. Deze verslagen worden elk jaar uiterlijk 31 maart openbaar gemaakt op de officiële website van de lidstaten.
Amendement 274 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 70 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 93 bis – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De in lid 2 bedoelde verslagen inzake inspecties, surveillance en controles bevatten ten minste de volgende informatie:
a) de totale begroting voor visserijcontrole;
b) het aantal en de aard van de uitgevoerde inspecties, surveillances en controles;
c) het aantal en de aard van de vermoede en bevestigde inbreuken, met inbegrip van ernstige inbreuken;
d) de aard van de follow-upmaatregelen met betrekking tot bevestigde overtredingen (zoals eenvoudige waarschuwing, administratieve sanctie, strafrechtelijke sanctie, onmiddellijke handhavingsmaatregel of het aantal toegekende strafpunten);
Amendement 275 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 70 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 93 bis – lid 2 ter (nieuw)
2 ter. Uiterlijk op 1 september van elk jaar publiceert de Commissie een evaluatieverslag van de uitvoering van de nationale controleprogramma’s. Dat verslag bevat de belangrijkste bevindingen van de in lid 2 bedoelde verslagen en een analyse van de toepassing van deze verordening door de in derde landen geregistreerde vissersvaartuigen in de wateren van de Unie, met name vissersvaartuigen die zijn geregistreerd in de buurlanden van de Unie. Het verslag wordt openbaar gemaakt op de website van de Commissie.
Amendement 276 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 71 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 101 – lid 4 bis (nieuw)
(71 bis) aan artikel 101 wordt het volgende lid toegevoegd:
4 bis. Indien de betrokken lidstaat na vaststelling van de maatregel de problemen niet heeft verholpen en de tekortkomingen in zijn controlesysteem niet heeft hersteld, stelt de Commissie een onderzoek in met het oog op de inleiding van een inbreukprocedure tegen die lidstaat.
Amendement 277 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 77 – letter a Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 109 – lid 1
1. De lidstaten zetten een geautomatiseerd gegevensbestand voor de validering van overeenkomstig deze verordening geregistreerde gegevens op. De validering van de geregistreerde gegevens omvat kruiscontroles, analyses en verificaties van de gegevens.
1. De lidstaten zetten uiterlijk ... [op 31 december van het derde jaar na de inwerkingtreding van de onderhavige verordening] een geautomatiseerd gegevensbestand voor de validering van overeenkomstig deze verordening geregistreerde gegevens op. De validering van de geregistreerde gegevens omvat kruiscontroles, analyses en verificaties van de gegevens. De gegevens die afkomstig zijn van gegevensbestanden van de lidstaten worden overgezet in één gegevensbestand dat door het Europees Bureau voor visserijcontrole wordt beheerd.
Amendement 278 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 77 – letter a Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 109 – lid 2 — letter b – punt x
(x) gegevens van televisiesystemen met gesloten circuit aan boord van vissersvaartuigen en andere methoden van elektronisch toezicht op de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 25 bis."
(x) gegevens afkomstig van methoden van elektronisch toezicht op de aanlandingsverplichting;
Amendement 279 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 78 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 110 – lid 4 – alinea 2
De in lid 1, onder a), punten ii) en iii) bedoelde gegevens kunnen verstrekt worden aan wetenschappelijke instellingen van de lidstaten, wetenschappelijke instellingen van de Unie en Eurostat.
De in lid 1, onder a), punten ii) en iii) bedoelde gegevens kunnen verstrekt worden aan wetenschappelijke instellingen van de lidstaten, wetenschappelijke instellingen van de Unie en Eurostat. Die gegevens zijn geanonimiseerd zodat het niet mogelijk is individuele vaartuigen en natuurlijke personen te identificeren.
Amendement 280 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 78 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 110 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis. De lidstaten publiceren hun jaarverslag over de nationale controleprogramma’s elk jaar op de website van hun bevoegde autoriteiten.
Amendement 281 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 81 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 112 – lid 3
3. De persoonsgegevens uit de in artikel 110, leden 1 en 2, bedoelde informatie worden niet langer dan vijf jaar opgeslagen, met uitzondering van persoonsgegevens die nodig zijn voor vervolgacties op een klacht, een inbreuk, een inspectie, een verificatie of een audit, of een lopende gerechtelijke of administratieve procedure, die tien jaar bewaard kunnen worden. Indien de in artikel 110, leden 1 en 2, bedoelde informatie voor een langere periode bewaard wordt, dienen de gegevens geanonimiseerd te worden.
3. De persoonsgegevens uit de in artikel 110, leden 1 en 2, bedoelde informatie worden niet langer dan een jaar opgeslagen, met uitzondering van persoonsgegevens die nodig zijn voor vervolgacties op een klacht, een inbreuk, een inspectie, een verificatie of een audit, of een lopende gerechtelijke of administratieve procedure, die tien jaar bewaard kunnen worden. Indien de in artikel 110, leden 1 en 2, bedoelde informatie voor een langere periode bewaard wordt, dienen de gegevens geanonimiseerd te worden.
Amendement 333 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 80 bis (nieuw) – letter a Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 113 – lid 2
(80 bis) Artikel 113 wordt als volgt gewijzigd:
(a) lid 2 wordt vervangen door:
2. De tussen de lidstaten en de Commissie uitgewisselde gegevens worden niet toegezonden aan andere personen dan de personen in de lidstaten of de communautaire instellingen wier functie vereist dat zij toegang tot deze gegevens hebben, tenzij de lidstaten die de gegevens toezenden, daartoe uitdrukkelijk toestemming geven.
“2. De tussen de lidstaten en de Commissie uitgewisselde gegevens kunnen worden toegezonden aan andere personen dan de personen in de lidstaten of de communautaire instellingen wier functie vereist dat zij toegang tot deze gegevens hebben, tenzij de lidstaten die de gegevens toezenden een gemotiveerde weigering om de gegevens openbaar te maken verstrekken.”
Amendement 334 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 80 bis (nieuw) – letter b Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 113 – lid 3
(b) lid 3wordt vervangen door:
3. De in lid 1 bedoelde gegevens mogen niet voor een ander dan het in deze verordening bepaalde doel worden gebruikt, tenzij de autoriteiten die deze gegevens verstrekken, daartoe uitdrukkelijk toestemming geven en op voorwaarde dat de in de lidstaat van de ontvangende autoriteit geldende bepalingen dit gebruik niet verbieden.
“3. De in lid1 bedoelde gegevens mogen voor een ander dan het in deze verordening bepaalde doel worden gebruikt, tenzij de autoriteiten die deze gegevens verstrekken, motiveren waarom ze dit gebruik weigeren.”
Amendement 335 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 80 bis (nieuw) – letter c Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 113 – lid 7 bis (nieuw)
(c) het volgende lid wordt toegevoegd:
“7 bis. Dit artikel doet geen afbreuk aan Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en Verordening (EG) nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen.”
Amendement 282 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 82 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 114 – alinea 1
Voor de toepassing van deze verordening zetten de lidstaten een officiële website op voor marktdeelnemers en het algemeen publiek waarop minimaal de in artikel 115 vermelde informatie staat, en houden deze actueel.
Voor de toepassing van deze verordening zetten de lidstaten of regio’s een officiële website of officiële websites op voor marktdeelnemers en het algemeen publiek waarop minimaal de in artikel 115 vermelde informatie staat, en houden deze actueel.
Amendement 283 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 82 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 115 – lid 1 – inleidende formule
Op hun website publiceren de lidstaten, of zetten ze onverwijld een rechtstreekse koppeling naar de volgende informatie:
Op hun website publiceren de lidstaten of de regio’s, of zetten ze onverwijld een rechtstreekse koppeling naar de volgende informatie:
Amendement 284 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1 – punt 82 Verordening (EG) nr. 1224/2009 Artikel 115 – lid 1 – letter i bis (nieuw)
i bis) het vastgestelde nationale controleprogramma, de resultaten en het evaluatieverslag van de Commissie, uiterlijk 30 dagen na de in artikel 93 bis vastgestelde data.
Amendement 285 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – punt 1 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 768/2005 Artikel 2 – alinea 1 – letter a
(1 bis) In artikel 2, alinea 1, wordt punt a) vervangen door:
a) “controle en inspectie”: in het bijzonder overeenkomstig de artikelen 23, 24 en 28 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 door de lidstaten getroffen maatregelen voor de controle en inspectie van visserijactiviteiten binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met inbegrip van activiteiten op het gebied van bewaking en toezicht, bijvoorbeeld door het gebruik van satellietvolgsystemen(VMS) en waarnemersregelingen;
“a) “controle en inspectie”: door de lidstaten getroffen maatregelen voor de controle en inspectie van visserijactiviteiten binnen het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met inbegrip van activiteiten op het gebied van bewaking en toezicht, bijvoorbeeld door het gebruik van volgsystemen voor vaartuigen en waarnemersregelingen;”
(Verordening (EG) nr. 768/2005 is gecodificeerd en ingetrokken bij Verordening (EU) 2019/473.)
Amendement 286 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – punt 2 – letter a Verordening (EG) nr. 768/2005 Artikel 3 – letter e
e) de lidstaten en de Commissie bij te staan bij het harmoniseren van de toepassing van het gemeenschappelijk visserijbeleid;
e) de lidstaten en de Commissie bij te staan bij het harmoniseren van de toepassing en het garanderen van de duurzaamheid van het gemeenschappelijk visserijbeleid, inclusief de buitenlandse dimensie ervan;
(Verordening (EG) nr. 768/2005 is gecodificeerd en ingetrokken bij Verordening (EU) 2019/473. Artikel 3, onder e), van Verordening (EG) nr. 768/2005 komt overeen met artikel 3, onder e), van Verordening (EU) 2019/473.)
Amendement 287 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – punt 2 – letter b bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 768/2005 Artikel 3 – alinea 1 – letter j bis (nieuw)
b bis) In artikel 3 wordt het volgende punt toegevoegd:
“j bis) samen te werken met het Europees Milieuagentschap en het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid teneinde relevante gegevens en informatie uit te wisselen ter ondersteuning van het creëren en gezamenlijk gebruiken van kennis inzake het mariene milieu.”
(Verordening (EG) nr. 768/2005 is gecodificeerd en ingetrokken bij Verordening (EU) 2019/473.)
Amendement 288 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – punt 2 – letter c bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 768/2005 Artikel 3 – lid 1 bis (nieuw)
c bis) Aan artikel 3 wordt het volgende lid toegevoegd:
“1 bis. De Commissie stelt een partnerschapsprotocol op voor de agentschappen als bedoeld in punt j bis van het eerste lid als kader voor hun geïntensiveerde samenwerking.”
(Verordening (EG) nr. 768/2005 is gecodificeerd en ingetrokken bij Verordening (EU) 2019/473.)
Amendement 289 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – punt 4 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 768/2005 Artikel 17 octies
(4 bis) Artikel 17 octies wordt vervangen door:
Artikel 17 octies
Artikel 17 octies
Samenwerking in maritieme zaken
Samenwerking in maritieme zaken
Het Bureau draagt bij tot de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie en sluit met name administratieve overeenkomsten met andere instanties op door deze verordening bestreken gebieden, na goedkeuring door de raad van bestuur. De uitvoerend directeur stelt de Commissie en de lidstaten hiervan in een vroeg stadium van de onderhandelingen in kennis.
“Het Bureau draagt bij tot en helpt bij de uitvoering van het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie en sluit met name administratieve overeenkomsten met andere instanties op door deze verordening bestreken gebieden, na goedkeuring door de raad van bestuur. De uitvoerend directeur stelt het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten hiervan in een vroeg stadium van de onderhandelingen in kennis.”
(Verordening (EG) nr. 768/2005 is gecodificeerd en ingetrokken bij Verordening (EU) 2019/473. Artikel 17, onder g), van Verordening (EG) nr. 768/2005 komt overeen met artikel 25 van Verordening (EU) 2019/473.)
Amendement 290 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – punt 5 – letter a bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 768/2005 Artikel 23 – lid 2 – letter c – alinea 1
a bis) in artikel 23, lid 2, onder c), wordt de eerste alinea vervangen door:
stelt vóór 31 oktober van elk jaar en rekening houdend met het advies van de Commissie en de lidstaten het werkprogramma van het Bureau voor het komende jaar vast en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten.
“stelt vóór 31 oktober van elk jaar en rekening houdend met het advies van het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten het werkprogramma van het Bureau voor het komende jaar vast en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten.”
(Verordening (EG) nr. 768/2005 is gecodificeerd en ingetrokken bij Verordening (EU) 2019/473. Artikel 23 van Verordening (EG) nr. 768/2005 komt overeen met artikel 32 van Verordening (EU) 2019/473.)
Amendement 291 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – punt 5 – letter a ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 768/2005 Artikel 23 – lid 2 – letter c – alinea 2
a ter) in artikel 23, lid 2, onder c), wordt de tweede alinea vervangen door:
Het werkprogramma bevat de prioriteiten van het Bureau. De hoogste prioriteit wordt gegeven aan de taken van het Bureau met betrekking tot controle- en bewakingsprogramma’s. Het werkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap. Indien de Commissie binnen 30 dagen na de datum waarop het werkprogramma is vastgesteld, te kennen geeft het niet eens te zijn met dat werkprogramma, bespreekt de raad van bestuur het werkprogramma opnieuw en keurt hij het, met de eventuele wijzigingen, binnen twee maanden in tweede lezing goed;
“Het werkprogramma bevat de prioriteiten van het Bureau. De hoogste prioriteit wordt gegeven aan de taken van het Bureau met betrekking tot controle- en bewakingsprogramma’s. Het werkprogramma wordt vastgesteld onverminderd de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap. Indien het Europees Parlement of de Commissie binnen 30 dagen na de datum waarop het werkprogramma is vastgesteld, te kennen geeft het niet eens te zijn met dat werkprogramma, bespreekt de raad van bestuur het werkprogramma opnieuw en keurt hij het, met de eventuele wijzigingen, binnen twee maanden in tweede lezing goed;”
(Verordening (EG) nr. 768/2005 is gecodificeerd en ingetrokken bij Verordening (EU) 2019/473. Artikel 23 van Verordening (EG) nr. 768/2005 komt overeen met artikel 32 van Verordening (EU) 2019/473.)
Amendement 292 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – punt 5 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 768/2005 Artikel 24 – lid 1
(5 bis) In artikel 24 wordt lid 1 vervangen door:
1. De raad van bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en zes vertegenwoordigers van de Commissie. Iedere lidstaat mag één lid aanwijzen. De lidstaten en de Commissie wijzen voor elk lid een plaatsvervanger aan die het lid in diens afwezigheid vertegenwoordigt.
“1. De raad van bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, zes vertegenwoordigers van de Commissie en vertegenwoordigers van het Europees Parlement. Iedere lidstaat mag één lid aanwijzen. Het Europees Parlement mag twee vertegenwoordigers aanwijzen. De lidstaten, de Commissie en het Europees Parlement wijzen voor elk lid een plaatsvervanger aan die het lid in diens afwezigheid vertegenwoordigt.”
(Verordening (EG) nr. 768/2005 is gecodificeerd en ingetrokken bij Verordening (EU) 2019/473. Artikel 24, lid 1, van Verordening (EG) nr. 768/2005 komt overeen met artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) 2019/473.)
Amendement 293 Voorstel voor een verordening Artikel 2 – punt 7 Verordening (EG) nr. 768/2005 Artikel 29 – lid 3 – letter a
a) hij stelt het ontwerp-jaarlijkswerkprogramma en het ontwerp-meerjarigwerkprogramma op en legt deze na raadpleging van de Commissie en de lidstaten voor aan de raad van bestuur. Hij neemt passende maatregelen voor de uitvoering van het werkprogramma en het meerjarig werkprogramma binnen de bij deze verordening, de uitvoeringsbepalingen en enige geldende wetgeving gestelde grenzen;
a) hij stelt het ontwerp-jaarlijkswerkprogramma en het ontwerp-meerjarigwerkprogramma op en legt deze na raadpleging van het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten voor aan de raad van bestuur. Hij neemt passende maatregelen voor de uitvoering van het werkprogramma en het meerjarig werkprogramma binnen de bij deze verordening, de uitvoeringsbepalingen en enige geldende wetgeving gestelde grenzen;
(Verordening (EG) nr. 768/2005 is gecodificeerd en ingetrokken bij Verordening (EU) 2019/473. Artikel 29 van Verordening (EG) nr. 768/2005 komt overeen met artikel 38 van Verordening (EU) 2019/473.)
Amendement 294 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – alinea 1 – punt 9 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1005/2008 Artikel 18 – lid 3
(9 bis) In artikel 18 wordt lid 3 vervangen door:
3. Indien de invoer van visserijproducten overeenkomstig lid 1 of lid 2 wordt geweigerd, kunnen de lidstaten die visserijproducten in beslag nemen en vernietigen, zich ervan ontdoen of verkopen overeenkomstig de nationale wetgeving. De opbrengsten van de verkoop mogen voor liefdadigheidsdoeleinden worden gebruikt.
“3. Indien de invoer van visserijproducten overeenkomstig lid 1 of lid 2 wordt geweigerd, kunnen de lidstaten die visserijproducten in beslag nemen en vernietigen, zich ervan ontdoen of verkopen overeenkomstig de nationale wetgeving. De opbrengsten van de verkoop worden voor liefdadigheidsdoeleinden gebruikt.
Amendement 295 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – alinea 1 – punt 10 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 1005/2008 Artikel 32 bis (nieuw)
(10 bis) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
“Artikel 32 bis
Vrijwaringsmaatregelen
Indien een derde land, in overeenstemming met artikel 32, in kennis wordt gesteld van de mogelijkheid om als niet-meewerkend derde land te worden aangemerkt, kan de Commissie vrijwaringsmaatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de preferentiële tarieven tijdelijk worden opgeschort voor visproducten en aquacultuurproducten. Deze vrijwaringsmaatregelen kunnen blijven gelden zolang de Commissie over aanwijzingen beschikt van specifieke tekortkomingen die mogelijke of feitelijke IOO-activiteiten tot gevolg hadden en de aangespannen procedures tegen dat derde land nog niet zijn afgerond.”
Amendement 296 Voorstel voor een verordening Artikel 4 –alinea 1 – punt 12 Verordening (EG) nr. 1005/2008 Artikel 42 – alinea 1
Voor de doeleinden van deze verordening wordt onder “ernstige inbreuk” verstaan: elke inbreuk die genoemd wordt in artikel 90, lid 2, van de punten a) tot en met n), o) en p), van Verordening (EG) nr. 1224/2009 of als ernstige inbreuk wordt beschouwd uit hoofde van artikel 90, lid 3, onder a), c), e), f) en i), van dezelfde Verordening (EG) nr. 1224/2009.
Voor de doeleinden van deze verordening wordt onder 'ernstige inbreuk' verstaan: elke inbreuk die genoemd wordt in artikel 90, lid 2, van de punten a) tot en met p), van Verordening (EG) nr. 1224/2009 of als ernstige inbreuk wordt beschouwd uit hoofde van artikel 90, lid 3, onder a), c), e), f) en i), van dezelfde Verordening (EG) nr. 1224/2009.
Amendement 297 Voorstel voor een verordening Artikel 4 –alinea 1 – punt 14 Verordening (EG) nr. 1005/2008 Artikel 43 – lid 1
1. Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten om strafprocedures in te stellen en strafrechtelijke sancties op te leggen dienen de lidstaten in overeenstemming met hun nationaal recht systematisch maatregelen toe te passen op en sancties op te leggen aan natuurlijke personen die een ernstige inbreuk, zoals bedoeld in deze verordening, hebben gepleegd, of rechtspersonen die aansprakelijk worden geacht voor een dergelijke inbreuk.
1. Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten om strafprocedures in te stellen en strafrechtelijke sancties op te leggen dienen de lidstaten in overeenstemming met hun nationaal recht systematisch maatregelen toe te passen op en sancties op te leggen aan natuurlijke personen die een ernstige inbreuk, zoals bedoeld in deze verordening, hebben gepleegd, of rechtspersonen die aansprakelijk worden geacht voor een dergelijke inbreuk.
Met betrekking tot iedere specifieke handeling die een inbreuk vormt in de zin van de eerste alinea, mag slechts één lidstaat een proces aanspannen tegen of sancties opleggen aan de betrokken natuurlijke of rechtspersoon.
Amendement 298 Voorstel voor een verordening Artikel 4 –alinea 1 – punt 14 Verordening (EG) nr. 1005/2008 Artikel 43 – lid 2
2. Wanneer een natuurlijke persoon ervan wordt verdacht een ernstige inbreuk te hebben gepleegd, of op heterdaad is betrapt bij het plegen van een dergelijke ernstige inbreuk, of een rechtspersoon ervan wordt verdacht aansprakelijk te zijn voor een dergelijke ernstige inbreuk overeenkomstig deze verordening, nemen de lidstaten in overeenstemming met hun nationale recht onverwijld relevante en onmiddellijke maatregelen overeenkomstig artikel 91 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
2. Wanneer een natuurlijke persoon op heterdaad is betrapt bij het plegen van een ernstige inbreuk of wanneer bij een inspectie is gebleken dat een natuurlijke persoon een ernstige inbreuk heeft gepleegd, of wanneer er bewijs is dat een rechtspersoon hiervoor aansprakelijk is overeenkomstig deze verordening, nemen de lidstaten in overeenstemming met hun nationale recht onverwijld relevante en onmiddellijke maatregelen overeenkomstig artikel 91 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
Amendement 299 Voorstel voor een verordening Artikel 6 – alinea 2
De artikelen 1, 3, 4 en 5 zijn van toepassing vanaf [24 maanden na de datum van inwerkingtreding].
De artikelen 1, 3, 4 en 5 zijn van toepassing vanaf [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening], met uitzondering van artikel 1, punten 6, 11, 12, 21, 22, 23, 44 en 46, die van toepassing zijn vanaf ... [4 jaar na de datum van inwerkingtredingvan deze verordening].
Amendement 300 Voorstel voor een verordening BIJLAGE I Verordening (EG) nr. 1224/2009 Bijlage III – tabel – regel 5
Door de Commissie voorgestelde tekst
Nr.
Ernstige inbreuk
Punten
5
Niet-naleving van de verplichtingen in verband met het gebruik van vistuig zoals vastgesteld in de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
4
Amendement
Schrappen
Amendement 301 Voorstel voor een verordening BIJLAGE I Verordening (EG) nr. 1224/2009 Bijlage III – tabel – regel 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Nr.
Ernstige inbreuk
Punten
6 bis
Voor vaartuigen die niet op bestanden vissen die onder een visserij-inspanningsregeling vallen: het opvoeren van een motor om het vermogen op te voeren tot meer dan het op het motorcertificaat vermelde maximale continue motorvermogen.
5
Amendement 302 Voorstel voor een verordening BIJLAGE I Verordening (EG) nr. 1224/2009 Bijlage III – tabel – regel 16 – kolom 2 (“Ernstige inbreuk”)
Ernstige inbreuk
Ernstige inbreuk
Het vissen in een beperkt of gesloten gebied of een gebied voor herstel van de bestanden, of tijdens een gesloten seizoen of zonder quotum of na volledige benutting van het quotum of onder een gestelde dieptegrens.
Het vissen in een beperkt of gesloten gebied of een gebied voor herstel van de bestanden, of tijdens een gesloten seizoen of zonder quotum of na volledige benutting van het quotum of onder een gestelde dieptegrens of op een grotere afstand van de kust.
Amendement 303 Voorstel voor een verordening BIJLAGE II Verordening (EG) nr. 1005/2008 Bijlage II – tabel 1 – regel 4
Door de Commissie voorgestelde tekst
2. Naam van het vissersvaartuig
Vlag — Thuishaven en registratienummer
Roepnaam
IMO/Lloyds-nummer
(indien toegekend)
Amendement
2. Naam van het vissersvaartuig
Vlag — Thuishaven en registratienummer
Roepnaam
IMO/Unieke vaartuigidentificator (UVI)-nummer
(indien toegekend)
Amendement 304 Voorstel voor een verordening BIJLAGE II Verordening (EG) nr. 1005/2008 Bijlage II – tabel 1 – regel 7
Door de Commissie voorgestelde tekst
Soort
Productcode
Vangstgebied(en) en -data
Geschat levend gewicht (nettogewicht vis in kg)
Geschat aan te landen levend gewicht (nettogewicht vis in kg)
Geverifieerd aangeland gewicht (nettogewicht in kg)
Amendement
Soort
Productcode
Vistuig
(1)
Vangstgebied(en)
(2)
Data van de vangst: van - tot
Geschat aan te landen gewicht (kg)
Nettogewicht vis (kg)
Geverifieerd nettogewicht vis (kg)
(3)
(1)Te gebruiken code in overeenstemming met de internationale statistische standaardclassificatie van vistuig van de FAO.
De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0016/2021).
Gelijkwaardigheid van in het Verenigd Koninkrijk geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/971/EG van de Raad wat betreft de gelijkwaardigheid van in het Verenigd Koninkrijk geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal aan dergelijk in de Unie geproduceerd materiaal (COM(2020)0852 – C9-0430/2020 – 2020/0378(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0852),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0430/2020),
— gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 januari 2021(1),
– gezien de artikelen 59 en 163 van zijn Reglement,
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking 2008/971/EG van de Raad wat betreft de gelijkwaardigheid van in het Verenigd Koninkrijk geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/536.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Beschikkingen 2003/17/EG en 2005/834/EG van de Raad wat betreft de gelijkwaardigheid van in het Verenigd Koninkrijk verrichte veldkeuringen en controles op de instandhouding van rassen van landbouwgewassen (COM(2020)0853 – C9-0431/2020 – 2020/0379(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0853),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0431/2020),
— gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 januari 2021(1),
– gezien de artikelen 59 en 163 van zijn Reglement,
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 11 maart 2021 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Beschikkingen 2003/17/EG en 2005/834/EG van de Raad wat betreft de gelijkwaardigheid van in het Verenigd Koninkrijk verrichte veldkeuringen en controles op de instandhoudingspraktijken van rassen van landbouwgewassen
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2021/537.)
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over Uitvoeringsverordening (EU) 2021/52 van de Commissie van 22 januari 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van de goedkeuring van de werkzame stoffen benfluralin, dimoxystrobin, fluazinam, flutolanil, mecoprop-P, mepiquat, metiram, oxamyl en pyraclostrobine (2021/2552(RSP))
– gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2021/52 van de Commissie van 22 januari 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur van de goedkeuring van de werkzame stoffen benfluralin, dimoxystrobin, fluazinam, flutolanil, mecoprop-P, mepiquat, metiram, oxamyl en pyraclostrobine(1),
– gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad(2), en met name artikel 17, eerste alinea, en artikel 21,
– gezien het advies dat het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders op 10 december 2020 heeft uitgebracht,
– gezien Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408 van de Commissie van 11 maart 2015 inzake uitvoering van artikel 80, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot vaststelling van een lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen(3),
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(4),
– gezien zijn resolutie van 13 september 2018 over de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende gewasbeschermingsmiddelen(5),
– gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
A. overwegende dat dimoxystrobin op 1 oktober 2006 middels Richtlijn 2006/75/EG van de Commissie(6) in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad(7) is opgenomen, en geacht wordt te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009;
B. overwegende dat sinds 2013 een procedure loopt voor het verlengen van de goedkeuring voor dimoxystrobin onder Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie(8);
C. overwegende dat de geldigheidsduur voor de werkzame stof dimoxystrobin die oorspronkelijk op 30 september 2016 zou verstrijken, reeds met 16 maanden verlengd was middels Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1136/2013 van de Commissie(9), en vervolgens met termijnen van een jaar middels de Uitvoeringsverordeningen (EU) 2018/84(10), (EU) 2018/1796(11) en (EU) 2019/2094 van de Commissie(12), en thans opnieuw met een jaar is verlengd middels Uitvoeringsverordening (EU) 2021/52, waarmee de geldigheidsduur wordt verlengd tot en met 31 januari 2022;
D. overwegende dat de Commissie in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/52 heeft nagelaten de redenen voor de verlengingen anders toe te lichten dan door te vermelden: “Aangezien de beoordeling van die stoffen om redenen buiten de wil van de aanvragers is uitgesteld, zal de goedkeuring van die werkzame stoffen waarschijnlijk vervallen voordat een besluit over de verlenging ervan is genomen”;
E. overwegende dat Verordening (EG) nr. 1107/2009 tot doel heeft een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier en van het milieu te waarborgen, en tegelijkertijd het concurrentievermogen van de landbouw in de Unie te vrijwaren; overwegende dat de bescherming van kwetsbare bevolkingsgroepen zoals zwangere vrouwen, zuigelingen en kinderen bijzondere aandacht verdient;
F. overwegende dat het voorzorgsbeginsel moet worden toegepast, en dat in Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt bepaald dat gewasbeschermingsmiddelen uitsluitend stoffen mogen bevatten waarvan is aangetoond dat zij een duidelijk voordeel inhouden voor de teelt van planten, en waarvan niet wordt verwacht dat zij een schadelijke uitwerking op de gezondheid van mens en dier of onaanvaardbare effecten voor het milieu hebben;
G. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt bepaald dat met het oog op de veiligheid de goedkeuringsperiode voor werkzame stoffen in de tijd beperkt moet zijn; overwegende dat de geldigheidsduur in verhouding zou moeten staan tot de mogelijke risico’s die verbonden zijn aan het gebruik van dergelijke stoffen, maar dat in het geval van de werkzame stoffen die onder Uitvoeringsverordening (EU) 2021/52 vallen, van een dergelijke evenredigheid geen sprake is;
H. overwegende dat de Commissie en de lidstaten de mogelijkheid en de verantwoordelijkheid hebben om te handelen overeenkomstig het voorzorgsbeginsel wanneer het risico van schadelijke effecten voor de gezondheid geïdentificeerd is maar er nog wetenschappelijke onzekerheid bestaat, door voorlopige risicobeheermaatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te waarborgen;
I. overwegende, meer in het bijzonder, dat in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is bepaald dat de Commissie de goedkeuring van een werkzame stof te allen tijde opnieuw kan bekijken, met name wanneer zij in het licht van nieuwe wetenschappelijke en technische kennis meent dat er aanwijzingen zijn dat de stof niet langer voldoet aan de in artikel 4 van die verordening bepaalde goedkeuringscriteria, en overwegende dat deze herziening kan leiden tot intrekking of wijziging van de goedkeuring voor die stof;
Hormoonontregelende eigenschappen
J. overwegende dat dimoxystrobin in 2015 middels Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408 op de “lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen” is geplaatst, omdat de acute referentiedosis (ARfD) voor deze werkzame stof significant lager is dan die voor de meeste goedgekeurde werkzame stoffen binnen hun groepen, en omdat het moet worden beschouwd als een stof met hormoonontregelende eigenschappen die schadelijk kunnen zijn voor de mens;
K. overwegende dat in punt 3.6.5 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 wordt bepaald dat een werkzame stof slechts kan worden goedgekeurd wanneer hij niet wordt geacht hormoonontregelende eigenschappen te hebben die schadelijk kunnen zijn voor de mens, tenzij de blootstelling van mensen aan die werkzame stof, die beschermstof of die synergist in een gewasbeschermingsmiddel in realistische voorgestelde gebruiksomstandigheden te verwaarlozen is, dat wil zeggen dat het middel wordt gebruikt in gesloten systemen of in andere omstandigheden die contact met mensen uitsluiten en waarbij residuen van de werkzame stof, de beschermstof of de synergist in kwestie in levensmiddelen en diervoeders de overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde standaardwaarde niet overschrijden(13);
L. overwegende dat het onaanvaardbaar is dat stoffen waarvan bekend is dat zij vallen onder de uitsluitingscriteria voor werkzame stoffen die mutageen, kankerverwekkend of giftig voor de voortplanting zijn of een hormoonontregelende werking hebben, die tot doel hebben de gezondheid van mensen en het milieu te beschermen, goedgekeurd blijven voor gebruik in de Unie, met alle risico’s van dien voor de volksgezondheid en het milieu;
M. overwegende dat aanvragers het in de werkmethoden van de Commissie ingebouwde automatisme van onmiddellijke verlenging van de geldigheidsperioden van werkzame stoffen in gevallen waarin de herziening van de risico’s nog niet afgerond is, “gebruiken” door het herzieningsproces opzettelijk te vertragen middels het indienen van onvolledige gegevens en van verzoeken om meer afwijkingen en speciale voorwaarden, hetgeen onaanvaardbare risico’s voor het milieu en de menselijke gezondheid oplevert, aangezien de blootstelling aan de gevaarlijke stof gedurende die periode doorgaat;
N. overwegende dat het Parlement de Commissie en de lidstaten in zijn resolutie van 13 september 2018 over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen heeft verzocht “ervoor te zorgen dat de procedurele verlenging van de geldigheidsperiode voor de duur van de procedure, overeenkomstig artikel 17 van de verordening, niet zal worden gebruikt voor werkzame stoffen die mutageen, kankerverwekkend en giftig voor de voortplanting zijn en dus opgenomen zijn in categorie 1A of 1B, of voor werkzame stoffen die hormoonontregelende eigenschappen hebben en schadelijk zijn voor mens of dier, zoals momenteel het geval is voor stoffen als flumioxazine, thiacloprid, chlorotoluron en dimoxystrobin”;
O. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 18 december 2019(14) reeds bezwaar heeft gemaakt tegen de eerdere verlenging van de goedkeuringsperiode voor dimoxystrobin, en dat de Commissie heeft nagelaten een overtuigend antwoord te geven op die resolutie en naar behoren aan te tonen dat een volgende verlenging haar uitvoeringsbevoegdheden niet zou overschrijden;
P. overwegende dat na de vorige verlenging in 2019 van de geldigheidsduur van tien werkzame stoffen, waaronder dimoxystrobin, krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2094, de geldigheidsduur van de goedkeuring van slechts één van die stoffen niet is verlengd, terwijl de geldigheidsduur van de resterende negen stoffen krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2021/52 opnieuw is verlengd, waarvan er vele voor de derde of de vierde keer en twee voor de zesde keer zijn verlengd;
1. is van mening dat Uitvoeringsverordening (EU) 2021/52 de in Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;
2. is van mening dat Uitvoeringsverordening (EU) 2021/52 het voorzorgsbeginsel niet eerbiedigt;
3. is van mening dat het besluit om de geldigheidsduur voor dimoxystrobin te verlengen, niet in overeenstemming is met de veiligheidscriteria als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009, en niet stoelt op bewijs dat deze stof veilig kan worden gebruikt, noch op een bewezen hoogdringende noodzaak voor het gebruik van deze werkzame stof voor de voedselproductie in de Unie;
4. verzoekt de Commissie Uitvoeringsverordening (EU) 2021/52 in te trekken en een nieuw ontwerp aan de commissie voor te leggen dat rekening houdt met het wetenschappelijk bewijs betreffende de schadelijke eigenschappen van alle stoffen in kwestie, in het bijzonder dimoxystrobin;
5. verzoekt de Commissie tijdens de volgende vergadering van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders een voorstel voor te leggen houdende niet-verlenging van de goedkeuringsperiode voor de werkzame stof dimoxystrobin;
6. verzoekt de Commissie het Parlement in kennis te stellen van de specifieke redenen waarom de beoordeling van de stoffen is vertraagd om redenen buiten de wil van de aanvragers, welke specifieke eindpunten nog worden beoordeeld en waarom deze beoordeling zo veel tijd vergt;
7. verzoekt de Commissie nogmaals enkel ontwerpuitvoeringsverordeningen voor te leggen voor verlenging van de geldigheidsperioden voor stoffen waarvan de huidige wetenschappelijke stand van zaken wellicht niet zal leiden tot een voorstel van de Commissie houdende niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof in kwestie;
8. verzoekt de Commissie nogmaals de goedkeuringen voor stoffen waarvan bewezen is of ten aanzien waarvan het redelijke vermoeden bestaat dat ze niet aan de criteria van Verordening (EG) nr. 1107/2009 voldoen, in te trekken;
9. verzoekt de lidstaten nogmaals de goedkeuringen voor werkzame stoffen waarvoor zij de rapporterende lidstaat zijn, naar behoren en tijdig te herzien, en ervoor te zorgen dat de huidige vertragingen zo snel mogelijk worden weggewerkt;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Richtlijn 2006/75/EG van de Commissie van 11 september 2006 tot wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad teneinde dimoxystrobin op te nemen als werkzame stof (PB L 248 van 12.9.2006, blz. 3).
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 252 van 19.9.2012, blz. 26).
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1136/2013 van de Commissie van 12 november 2013 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen clothianidin, dimoxystrobin, oxamyl en pethoxamid (PB L 302 van 13.11.2013, blz. 34).
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/84 van de Commissie van 19 januari 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, clothianidin, koperverbindingen, dimoxystrobin, mancozeb, mecoprop-P, metiram, oxamyl, pethoxamide, propiconazool, propineb, propyzamide, pyraclostrobine en zoxamide (PB L 16 van 20.1.2018, blz. 8).
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1796 van de Commissie van 20 november 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de goedkeuringsperiode voor de werkzame stoffen amidosulfuron, bifenox, chloorpyrifos, chloorpyrifos-methyl, clofentezine, dicamba, difenoconazool, diflubenzuron, diflufenican, dimoxystrobin, fenoxaprop-P, fenpropidin, lenacil, mancozeb, mecoprop-P, metiram, nicosulfuron, oxamyl, picloram, pyraclostrobine, pyriproxyfen en tritosulfuron (PB L 294 van 21.11.2018, blz. 15).
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2094 van de Commissie van 29 november 2019 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen benfluralin, dimoxystrobin, fluazinam, flutolanil, mancozeb, mecoprop-P, mepiquat, metiram, oxamyl en pyraclostrobine (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 102).
Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
Resolutie van het Europees Parlement van 18 december 2019 over de ontwerpuitvoeringsverordening van de Commissie tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wat betreft de verlenging van de geldigheidsduur voor de werkzame stoffen benfluralin, dimoxystrobin, fluazinam, flutolanil, mancozeb, mecoprop-P, mepiquat, metiram, oxamyl en pyraclostrobin (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0099).
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D070621/02 – 2021/2553(RSP))
– gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D070621),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,
– gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie betreffende vergunningaanvragen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 641/2004 van de Commissie en (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie(2),
– gezien de stemming van 11 januari 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(3),
– gezien het advies dat op 21 juni 2018 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 25 juli 2018 werd gepubliceerd(4),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”)(5),
– gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
A. overwegende dat Bayer CropScience AG (de “aanvrager”) op 30 september 2014 een aanvraag heeft ingediend voor een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 (de “genetisch gemodificeerde katoen”) overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat de aanvraag ook betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde katoen voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;
B. overwegende dat de EFSA op 21 juni 2018 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 25 juli 2018 is gepubliceerd;
C. overwegende dat de genetisch gemodificeerde katoen voortkomt uit de kruising van drie genetisch gemodificeerde katoenlijnen en resistent is voor herbiciden die glufosinaat en glyfosaat (de “complementaire herbiciden”) bevatten, en twee insectendodende eiwitten produceert (“Bt” of “Cry”-toxinen): Cry1Ab en Cry2Ae, die toxisch zijn voor bepaalde larven van schubvleugeligen die zich met katoen voeden(6);
D. overwegende dat de menselijke consumptie van katoenzaadolie in Europa weliswaar relatief beperkt is, maar dat deze olie kan worden aangetroffen in een grote verscheidenheid aan levensmiddelen, waaronder dressings, mayonaise, banketbakkerswaren, chocoladepasta en chips; overwegende dat katoen voornamelijk aan dieren wordt gevoerd in de vorm van katoenzaadkoeken en katoenzaadmeel of als volvet katoenzaad(7); overwegende dat katoen ook in de vorm van katoenmeel door de mens wordt geconsumeerd;
E. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en wordt vereist dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit alle desbetreffende bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt; overwegende dat zulke ter zake dienende factoren onder meer de verplichtingen van de Unie in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (VN-VBD) moeten omvatten;
F. overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 beoordeeld moet worden of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit volgens de Uitvoeringsverordening in het bijzonder relevant is voor planten die herbicideresistent zijn; overwegende dat de verschillende locaties die voor de veldproeven worden gekozen een weerspiegeling moeten vormen van de verschillende meteorologische en agronomische omstandigheden waaronder het gewas zal worden geteeld;
Gebrek aan gegevens over genexpressie en plantsamenstelling
G. overwegende dat in de Verenigde Staten slechts op acht locaties veldproeven voor de samenstellings- en agronomische beoordeling zijn gehouden, maar niet in andere relevante katoenproducerende gebieden; overwegende dat slechts gegevens voor één jaar (2012) zijn gebruikt voor de gegevens betreffende de relevante meteorologische condities waaronder de planten kunnen worden geteeld;
H. overwegende dat glufosinaat en glyfosaat niet gebruikt zijn in de hoge doses die kunnen worden verwacht in de context van het vergroten van de resistentie tegen onkruid;
I. overwegende dat de EFSA verzuimd heeft verdere studies te vragen, zoals veldproeven met een looptijd van meer dan één seizoen en van locaties in andere katoenproducerende regio’s; overwegende dat verder geen gegevens zijn gegenereerd die meer extreme milieucondities vertegenwoordigen, zoals die welke het gevolg zijn van klimaatverandering, hoewel bekend is dat milieufactoren van invloed kunnen zijn op de expressie van Bt-toxinen(8);
Gebrekkige beoordeling van de complementaire herbiciden
J. overwegende dat in meerdere studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante ggo-gewassen een toename van het gebruik van complementaire herbiciden in de hand werkt, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid(9); overwegende dat er bijgevolg van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde katoen zal worden blootgesteld aan zowel hogere als herhaalde doses glufosinaat en glyfosaat, met als gevolg dat een grotere hoeveelheid residuen aanwezig kan zijn in de oogst;
K. overwegende dat er nog altijd onduidelijkheid bestaat over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat; overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat deze stof kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek, het gespecialiseerde kankeragentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie, daarentegen glyfosaat in 2015 heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens;
L. overwegende dat er volgens de EFSA geen toxicologische gegevens beschikbaar zijn op grond waarvan een beoordeling van de risico’s voor de consument kan worden uitgevoerd voor diverse afbraakproducten van glyfosaat die relevant zijn voor glyfosaattolerante genetisch gemodificeerde gewassen(10);
M. overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als toxisch voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad(11); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken(12); overwegende dat de genetisch gemodificeerde katoen dubbel glufosinaattolerant is gemaakt, hetgeen betekent dat er nog hogere doses op de planten kunnen worden gebruikt;
N. overwegende dat studies aantonen dat glyfosaat en glufosinaat het microbioom sterk kunnen beïnvloeden(13), en dat derhalve eerst de langetermijntoxiciteit (gemengde toxiciteit) van hele levensmiddelen en diervoeders van de Bt-toxinen op de darmen door het bespuiten met glyfosaat en glufosinaat moet worden beoordeeld voordat conclusies over de gezondheidsimpact en de voedselveiligheid kunnen worden getrokken;
O. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun afbraakproducten in genetisch gemodificeerde planten wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen (“EFSA-panel voor ggo’s”) valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf bepalend kan zijn voor de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken en voor de samenstelling en dus de toxiciteit van de afbraakproducten (metabolieten)(14);
Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen
P. overwegende dat in Escherichia coli (E. coli), respectievelijk B. thuringiensis geproduceerde Cry1Ab en Cry2A-eiwitten zijn gebruikt voor het houden van veiligheidsstudies, in plaats van door de genetisch gemodificeerde plant zelf geproduceerde eiwitten(15), hetgeen betekent dat de beoordeling van de toxische effecten gebaseerd is op de veronderstelde equivalentie van kunstmatig in bacteriën geproduceerde Bt-toxinen met de door de plant geproduceerde Bt-toxinen; overwegende dat beoordelingen, om adequaat rekening te houden met synergistische effecten, uitsluitend moeten stoelen op tests met in microbiële systemen geproduceerde transgene Bt-toxinen;
Q. overwegende dat daarnaast weinig betekenis kan worden toegekend aan toxicologische tests die verricht zijn met eiwitten in isolatie, gezien het feit dat Bt-toxinen in genetisch gemodificeerde gewassen zoals mais, katoen en sojabonen inherent toxischer zijn dan geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat dit komt doordat antiproteasen, die in het weefsel van de plant aanwezig zijn, de toxiciteit van Bt-toxinen kunnen vergroten door hun afbraak te vertragen; overwegende dat dit verschijnsel in meerdere wetenschappelijke studies is aangetoond, waaronder in een studie voor Monsanto 30 jaar geleden, waarbij bleek dat zelfs de aanwezigheid van uiterst lage niveaus van antiproteasen de toxiciteit van Bt-toxinen tot wel 20 keer vergrootte(16);
R. overwegende dat bij de risicobeoordelingen van de EFSA nooit met deze effecten rekening is gehouden, hoewel ze relevant zijn voor alle voor invoer of teelt in de Unie goedgekeurde Bt-planten; overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat deze versterkte toxiciteit als gevolg van de interactie tussen antiproteasen en Bt-toxinen risico’s inhoudt voor mensen en dieren die levensmiddelen, respectievelijk diervoeders met Bt-toxinen consumeren;
S. overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben(17), hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen;
T. overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling; overwegende dat dit problematisch is aangezien we weten dat de residuen van het gebruik van glyfosaat en glufosinaat het microbioom verstoren, hetgeen in combinatie met Bt-toxinen tot sterkere immunologische reacties kan leiden(18);
Bt-gewassen: effecten op niet-doelorganismen en verhoogde resistentie
U. overwegende dat, in tegenstelling tot insecticiden, waarbij de blootstelling plaatsvindt bij het sproeien en gedurende korte tijd daarna, het gebruik van genetisch gemodificeerde Bt-gewassen leidt tot de continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan Bt-toxinen;
V. overwegende dat de aanname dat Bt-toxinen één enkele doelgerichte werking hebben, niet langer als juist kan worden beschouwd, en effecten op niet-doelorganismen dus niet kunnen worden uitgesloten(19); overwegende dat, zoals wordt gerapporteerd, een toenemend aantal niet-doelorganismen hiervan op diverse manieren de effecten ondervinden; overwegende dat in een recent overzicht 39 collegiaal getoetste publicaties wijzen op aanzienlijke schadelijke effecten van Bt-toxinen op een groot aantal buiten het “doelbereik” vallende soorten(20);
W. overwegende dat een reeks niet-doelorganismen in de Unie door de invoer van Bt-gewassen via weglekken, afvalstoffen en mest aan Bt-toxinen zou kunnen worden blootgesteld; overwegende dat in de risicobeoordeling niet is gekeken naar de effecten op niet-doelorganismen;
X. overwegende dat de risicobeoordeling niet heeft gekeken naar de ontwikkeling van resistentie voor Bt-toxinen bij de schadeveroorzakende doelsoorten, wat mogelijk kan leiden tot het gebruik van minder milieuveilige pesticiden of hogere doses en meer toepassingen op de genetisch gemodificeerde gewassen in de teeltgebieden; overwegende dat het Amerikaanse Environmental Protection Agency voornemens is de komende drie tot vijf jaar veel hybride Bt-maissoorten, alsook bepaalde Bt-katoenvariëteiten, uit te faseren vanwege de toenemende resistentie van insecten voor deze gewassen(21);
Y. overwegende dat weliswaar wordt beweerd dat het gebruik van Bt-gewassen tot een verminderd gebruik van insecticiden leidt, maar dat een onlangs in de Verenigde Staten gepubliceerde studie(22) constateert dat “verschillende onderzoeken naar de invloed van Bt-gewassen op de gebruikspatronen van pesticiden klaarblijkelijk geen aandacht hebben besteed aan zaadbehandelingen, en derhalve mogelijk de vermindering in het gebruik van pesticiden (met name bij gebiedsbehandeling) dat met de teelt van Bt-gewassen gepaard gaat, overschatten”;
Z. overwegende dat de Unie partij is bij het VBD van de VN, dat duidelijk stelt dat zowel exporterende als importerende landen een internationale verantwoordelijkheid voor de biologische diversiteit hebben;
Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten
AA. overwegende dat de lidstaten gedurende de raadplegingsperiode van drie maanden tal van kritische opmerkingen hebben ingediend bij de EFSA(23); overwegende dat in deze kritische opmerkingen onder andere tot uitdrukking komt dat de gegevens en gegevensanalyse over fenotypische evaluatie, samenstelling en toxiciteit onvoldoende zijn, dat bij de samenstellingsanalyse geen rekening is gehouden met de residuen en de metabolieten van complementaire herbiciden, en dat het voorstel van de aanvrager voor een milieumonitoringplan niet aansluit bij de doelstellingen als bedoeld in bijlage VII van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad(24), en dat het geen koppeling aanbrengt tussen de monitoringactiviteiten en de relevante beschermingsdoelstellingen; overwegende dat de bevoegde autoriteiten van één lidstaat het voorstel voor het in de handel brengen van de genetisch gemodificeerde katoen hebben afgewezen omdat de voorgaande evaluaties voor de drie transformatiestappen niet volstonden om een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te garanderen;
Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie
AB. overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel werd vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden(25); overwegende dat SDG 3.9 van de VN tot doel heeft het aantal doden en ziektegevallen ten gevolge van gevaarlijke chemische stoffen en lucht-, water- en bodemverontreiniging wezenlijk te verminderen voor 2030(26); overwegende dat het toestaan van de invoer van de genetisch gemodificeerde katoen zou resulteren in een toename van de vraag naar dit gewas dat behandeld is met een voor de reproductie toxische herbicide die niet langer mag worden gebruikt in de Unie, waardoor het risico van blootstelling van werknemers in derde landen wordt vergroot; overwegende dat het risico van een verhoogde blootstelling van werknemers bijzonder zorgwekkend is in het geval van herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen, aangezien hiervoor grotere hoeveelheden herbiciden worden gebruikt;
Ondemocratische besluitvorming
AC. overwegende dat de stemming van 11 januari 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden; overwegende dat 13 lidstaten (die 35,52 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen) tegen het verlenen van een vergunning hebben gestemd, terwijl slechts 10 lidstaten (die 27,49 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen) vóór hebben gestemd; overwegende dat 4 lidstaten (die 37 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen) zich van stemming hebben onthouden;
AD. overwegende dat de Commissie het feit dat vergunningsbesluiten voor ggo’s nog steeds worden goedgekeurd door de Commissie zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten – hetgeen voor productautorisaties als geheel eerder uitzonderlijk is, maar de norm is geworden voor de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders – als problematisch erkent;
AE. overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) of tegen de teelt van ggo’s in de Unie (3 resoluties); overwegende dat het Europees Parlement in zijn negende zittingsperiode reeds 16 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat er voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat tot de redenen die de lidstaten hiervoor noemen behoren een gebrek aan respect voor het voorzorgsbeginsel in het vergunningverleningsproces en wetenschappelijke zorgen in verband met de risicobeoordeling;
AF. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar evenwel vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;
AG. overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen geen vergunning te verlenen voor ggo’s wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden(27);
1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;
2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(28) zijn vastgesteld de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;
3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;
4. is ingenomen met het feit dat de Commissie, in een schrijven van 11 september 2020 aan de leden van het Parlement, eindelijk de noodzaak erkende rekening te houden met duurzaamheid wat betreft vergunningsbesluiten voor ggo’s(29); is echter zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien door is gegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de permanente bezwaren van het Parlement en een meerderheid van lidstaten die tegenstemden;
5. roept de Commissie op met de grootste spoed vooruitgang te boeken wat betreft de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria, met volledige betrokkenheid van het Parlement; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over hoe en wanneer dit proces zal worden doorlopen;
6. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen tot uitgebreid en per geval is onderzocht welke gezondheidsrisico’s de residuen met zich meebrengen, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen afkomstig van besproeiing van zulke genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden en een beoordeling van de afbraakproducten van herbiciden en eventuele combinatorische effecten, ook met de genetisch gemodificeerde plant zelf;
7. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik als levensmiddel of diervoeder van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een werkzame stof van een herbicide die niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie;
8. verzoekt de EFSA eindelijk de aanzienlijke verschillen te aanvaarden tussen natieve Bt-toxinen en Bt-toxinen die tot expressie worden gebracht door transgenen in genetisch gemodificeerde gewassen, en haar risicobeoordeling uit te breiden om volledig rekening te houden met alle interacties en combinatorische effecten tussen Bt-toxinen, genetisch gemodificeerde planten en hun onderdelen, residuen van besproeiing met complementaire herbiciden, het milieu, alsook de gevolgen voor de volksgezondheid en de voedselveiligheid;
9. verzoekt de EFSA om niet langer toxiciteitsonderzoeken te accepteren die gebaseerd zijn op geïsoleerde eiwitten die waarschijnlijk qua structuur en biologische effecten afwijken van de eiwitten die door de plant zelf worden geproduceerd, alsook om verplicht te stellen dat alle tests worden verricht met weefsel van de genetisch gemodificeerde plant;
10. verzoekt de EFSA ervoor zorg te dragen dat gegevens afkomstig van veldproeven en kassen een voldoende breed scala aan agronomische en milieuomstandigheden omvatten om de impact te beoordelen van alle stressfactoren die tijdens de teelt te verwachten vallen op de genexpressie en de plantensamenstelling;
11. verzoekt de EFSA ervoor zorg te dragen dat gegevens afkomstig van veldproeven en kassen een voldoende breed scala aan variëteiten omvatten om de impact te beoordelen van verschillende genetische achtergronden op de genexpressie en de plantensamenstelling;
12. verzoekt de EFSA om gegevens op te vragen betreffende de effecten van de consumptie van levensmiddelen en diervoeders die afkomstig zijn van genetisch gemodificeerde planten op het microbioom van de darmen;
13. dringt er opnieuw bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-VBD en de SDG’s van de VN;
14. onderstreept dat in de op 17 december 2020 door het Europees Parlement aangenomen amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011(30), die in het Parlement werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, staat dat de Commissie geen vergunning moet verlenen voor ggo’s wanneer daarvoor geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten bestaat; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen en verzoekt de Raad met zijn werkzaamheden door te gaan en ten aanzien van dit dossier zo snel mogelijk een algemene benadering vast te stellen;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Wetenschappelijk advies van het panel voor genetisch gemodificeerde organismen van de EFSA over de beoordeling van genetisch gemodificeerde katoen GHB614× T304-40 × GHB119 voor gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking krachtens Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA-GMO-NL-2014-122), EFSA Journal 2018;16(7):5349, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.2903/j.efsa.2018.5349
Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen: –resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028). –resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029). –resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030). –resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0054). –resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0055). –resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0056). –resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen Teksten, P9_TA(2019)0057). –resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 × A5547-127 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0069). –resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × NK603 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en NK603, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1111 van de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0291). –resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde sojabonen SYHT0H2 (SYN-ØØØH2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0292). –resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 87460 × MON 89034 × MIR162× NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 87460, MON 89034, MIR162 en NK603 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0293). –resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87751 × MON 87701 × MON 87708 × MON 89788 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0365). –resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR 162 × MON 87411, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en MON 87411 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0366). –resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MIR604 (SYN-IR6Ø4-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0367). –resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 (MON-88Ø17-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0368). –resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 (MON-89Ø34-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0369).
Zie bijvoorbeeld: Adamczyk, J.J. Jr., Meredith, W. R. Jr., “Genetic basis for variability of Cry1Ac expression among commercial transgenic Bacillus thuringiensis (Bt) cotton cultivars in the United States”, Journal of Cotton Science, 2004, 8(1), blz. 433-440, https://pubag.nal.usda.gov/catalog/10670 en Trtikova, M., Wikmark, O.G., Zemp, N., Widmer, A., Hilbeck, A., “Transgene expression and Bt protein content in transgenic Bt maize (MON810) under optimal and stressful environmental conditions”, Plos ONE, 2015:10(4), e0123011, https://journals.plos.org/plosone/article?id=10.1371/journal.pone.0123011
Zie bijvoorbeeld Bonny, S.: “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016, 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738 en Benbrook, C.M., “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. – the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe; 28 september 2012, vol. 24(1), https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24
Conclusie van de EFSA over de intercollegiale toetsing van de pesticiderisicobeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, EFSA Journal, 2015, 13(11):4302, blz. 3, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4302
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
Dit is inderdaad het geval voor glyfosaat, zoals vermeld in het met redenen omkleed advies van de EFSA getiteld “Review of the Existing Maximum Residue Levels for Glyphosate according to Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005”, EFSA Journal 2018;16(5):5263, blz. 12, https://www.efsa.europa.eu/fr/efsajournal/pub/5263
Wetenschappelijk advies van het panel van de EFSA voor genetisch gemodificeerde organismen over aanvraag EFSA-GMO-NL-2011-97 van Bayer CropScience AG voor het in de handel brengen van insectenresistente en herbicideresistente genetisch gemodificeerde katoen T303-40 voor gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003, EFSA Journal 2013;11(6):3251, https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/3251, en wetenschappelijk advies van het panel van de EFSA voor genetisch gemodificeerde organismen over aanvraag EFSA-GMO-NL-2011-96 van Bayer CropScience AG voor het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde insecetnresistente en herbicideresistente katoen GHB119 voor gebruik als levensmiddel en diervoeder, invoer en verwerking overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003, EFSA Journal 2016;14(10):4586,https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/4586, blz. 14.
Zie voor een overzicht hiervan Rubio-Infante, N., Moreno-Fierros, L., “An overview of the safety and biological effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in mammals”, Journal of Applied Toxicology, mei 2016, 36(5), blz. 630-648, http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/jat.3252/full
Parenti, M.D., Santoro, A., Del Rio, A., Franceschi, C., “Literature review in support of adjuvanticity/immuno-genicity assessment of proteins”, EFSA Supporting Publications, januari 2019, 16(1): 1551, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/abs/10.2903/sp.efsa.2019.EN-1551
Zie bijvoorbeeld Hilbeck, A., Otto, M., “Specificity and combinatorial effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in the context of GMO risk assessment”, Frontiers in Environmental Science 2015, 3:71, https://www.frontiersin.org/articles/10.3389/fenvs.2015.00071/full
Douglas, M.R., Tooker, J.F., “Large-Scale Deployment of Seed Treatments Has Driven Rapid Increase in Use of Neonicotinoid Insecticides and Preemptive Pest Management in U.S. Field Crops”, Environmental Science and Technology 2015, 49, 8, blz. 5088-5097, https://pubs.acs.org/doi/10.1021/es506141g
Opmerkingen van de lidstaten, beschikbaar via het EFSA-vragenregister (referentie: EFSA-Q-2014-00721): https://www.efsa.europa.eu/en/register-of-questions
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1).
Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 182/2011 “kan” de Commissie een vergunning verlenen indien in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden, maar is er geen sprake van een verplichting.
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
Genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (SYN-ØØØ98-3)
207k
56k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (SYN-ØØØ98-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D070620/02 – 2021/2554(RSP))
– gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (SYN‑ØØØ98-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D070620/02),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,
– gezien Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie van 3 april 2013 betreffende vergunningaanvragen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 641/2004 van de Commissie en (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie(2),
– gezien de stemming van 11 januari 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(3),
– gezien het advies dat op 28 mei 2020 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 26 juni 2020 werd gepubliceerd(4),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s)(5),
– gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
A. overwegende dat Syngenta Crop Protection NV/SA (“de aanvrager”) op 25 april 2017 een aanvraag heeft ingediend voor een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (“de genetisch gemodificeerde mais”) overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat de aanvraag tevens betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde mais voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;
B. overwegende dat de EFSA op 28 mei 2020 een gunstig advies heeft uitgebracht, dat op 26 juni 2020 is gepubliceerd;
C. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais gemodificeerd is om resistent te zijn voor herbiciden die glufosinaat (“het complementair herbicide”) bevatten, en om twee insectendodende eiwitten te produceren (zogenaamde Bt- of Cry-toxinen), namelijk eCry3.1Ab en mCry3A, die toxisch zijn voor de larven van bepaalde schubvleugeligen die zich met mais voeden(6);
D. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen of diervoeders geen negatieve effecten op de menselijke gezondheid, op de diergezondheid of op het milieu mogen hebben en de Commissie bij het ontwerp van haar besluit eventuele relevante bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking moet nemen;
E. overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 beoordeeld moet worden of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit volgens de Uitvoeringsverordening in het bijzonder relevant is voor planten die herbicideresistent zijn; overwegende dat de verschillende locaties die voor de veldproeven worden gekozen een weerspiegeling moeten vormen van de verschillende meteorologische en agronomische omstandigheden waaronder het gewas zal worden geteeld;
Gebrek aan gegevens over genexpressie en plantsamenstelling
F. overwegende dat slechts op acht locaties in de Verenigde Staten veldproeven voor de samenstellings- en agronomische beoordeling van de genetisch gemodificeerde mais zijn gehouden, maar niet in andere relevante maisproducerende gebieden zoals Brazilië, Argentinië, Paraguay en Uruguay; overwegende dat slechts gegevens van één jaar (2013) zijn gebruikt voor de gegevens betreffende de relevante weersomstandigheden waaronder de planten kunnen worden geteeld; overwegende dat glufosinaat niet gebruikt is als complementair herbicide in de hoge doses die moeten worden verwacht in verband met het vergroten van de resistentie tegen onkruid;
G. overwegende dat de EFSA niet om nader onderzoek heeft verzocht, zoals veldproeven met een looptijd van meer dan één seizoen en in andere maisproducerende regio’s; overwegende dat verder geen gegevens zijn gegenereerd die extremere weersomstandigheden weerspiegelen, zoals die welke het gevolg zijn van klimaatverandering, ondanks het feit dat bekend is dat milieufactoren van invloed kunnen zijn op de expressie van Bt-toxinen(7);
Gebrek aan analyse van glufosinaatresiduen
H. overwegende dat glufosinaat is aangemerkt als giftig voor de voortplanting (categorie 1B) en derhalve onder de uitsluitingscriteria van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad valt(8); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken(9);
I. overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat glufosinaat het microbioom sterk kan beïnvloeden(10), en dat derhalve eerst de langetermijntoxiciteit (gemengde toxiciteit) van hele levensmiddelen en diervoeders van de Bt-toxinen voor de darmen door het bespuiten met glufosinaat moet worden beoordeeld voordat conclusies kunnen worden getrokken over de gevolgen voor de gezondheid en de voedselveiligheid;
J. overwegende dat de beoordeling van residuen en afbraakproducten van herbiciden die worden aangetroffen op genetisch gemodificeerde planten, alsook de interactie ervan met Bt-toxinen, wordt geacht buiten de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen te vallen, en dat deze beoordeling daarom niet plaatsvindt als onderdeel van de vergunningsprocedure voor ggo’s;
Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen
K. overwegende dat in Escherichia coli (E. coli) geproduceerde eCry3.1Ab en mCry3A‑eiwitten zijn gebruikt voor de uitvoering van veiligheidsonderzoek, in plaats van door de genetisch gemodificeerde plant zelf geproduceerde eiwitten(11), hetgeen betekent dat de beoordeling van de toxische effecten gebaseerd is op de veronderstelde equivalentie van in E. coli geproduceerde Bt-toxinen met door de plant geproduceerde Bt-toxinen; overwegende dat beoordelingen volgens een bevoegde instantie van een van de lidstaten, om adequaat rekening te kunnen houden met synergistische effecten, niet uitsluitend gebaseerd mogen worden op tests met in microbiële systemen geproduceerde transgene Bt-toxinen(12);
L. overwegende dat daarnaast weinig betekenis kan worden toegekend aan toxicologische tests die verricht zijn met geïsoleerde eiwitten, aangezien Bt-toxinen in genetisch gemodificeerde gewassen zoals mais, katoen en sojabonen inherent toxischer zijn dan geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat dit komt doordat antiproteasen, die in het plantenweefsel aanwezig zijn, de toxiciteit van Bt-toxinen kunnen vergroten door hun afbraak te vertragen; overwegende dat dit verschijnsel meermaals in wetenschappelijk onderzoek is aangetoond, waaronder in een onderzoek dat dertig jaar geleden voor Monsanto uitgevoerd, waarbij bleek dat zelfs de aanwezigheid van uiterst lage niveaus van antiproteasen de toxiciteit van Bt-toxinen tot wel twintig keer versterkte(13);
M. overwegende dat bij de risicobeoordelingen van de EFSA nooit met deze effecten rekening is gehouden, hoewel ze relevant zijn voor alle voor invoer of teelt in de Unie goedgekeurde Bt-planten; overwegende dat niet kan worden uitgesloten dat deze versterkte toxiciteit als gevolg van de interactie tussen antiproteasen en Bt-toxinen een risico kan vormen voor mensen en dieren die levensmiddelen, respectievelijk diervoeders met Bt-toxinen consumeren;
N. overwegende dat bij een aantal onderzoeken bijwerkingen zijn geconstateerd die erop hebben gewezen dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen hebben(14), hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen;
O. overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als een kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling; overwegende dat dit problematisch is aangezien bekend is dat de residuen van het gebruik van glufosinaat het microbioom verstoren, hetgeen in combinatie met Bt-toxinen tot sterkere immunologische reacties kan leiden(15);
Bt-gewassen: effecten op niet-doelorganismen en verhoogde resistentie
P. overwegende dat het gebruik van genetisch gemodificeerde Bt-gewassen leidt tot de continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan Bt-toxinen, in tegenstelling tot het gebruik van insecticiden, waarbij de blootstelling plaatsvindt bij het sproeien en gedurende korte tijd daarna;
Q. overwegende dat de aanname dat Bt-toxinen één enkele doelgerichte werking hebben niet langer als juist kan worden beschouwd en dat effecten op niet-doelorganismen dus niet kunnen worden uitgesloten(16); overwegende dat een toenemend aantal niet-doelorganismen hier volgens meldingen op diverse manieren de effecten van ondervindt; overwegende dat 39 in een recent overzicht genoemde collegiaal getoetste publicaties wijzen op aanzienlijke schadelijke effecten van Bt-toxinen op een groot aantal buiten het “doelbereik” vallende soorten(17);
R. overwegende dat een reeks niet-doelorganismen in de Unie door de invoer van Bt‑gewassen via weglekken, afvalstoffen en mest aan Bt-toxinen zou kunnen worden blootgesteld; overwegende dat bij de risicobeoordeling niet is gekeken naar de effecten op niet-doelorganismen;
S. overwegende dat bij de risicobeoordeling niet is gekeken naar de ontwikkeling van de resistentie voor Bt-toxinen van de schadeveroorzakende doelsoorten, wat mogelijk kan leiden tot het gebruik van minder milieuvriendelijke pesticiden of hogere doses en meer toepassingen op de genetisch gemodificeerde gewassen in de teeltgebieden; overwegende dat het Amerikaanse Environmental Protection Agency voorstelt veel bestaande hybride Bt-maissoorten evenals bepaalde Bt-katoenvariëteiten in de komende drie tot vijf jaar uit te faseren vanwege de toenemende resistentie van insecten voor deze gewassen(18);
T. overwegende dat weliswaar wordt beweerd dat het gebruik van Bt-gewassen tot een verminderd gebruik van insecticiden leidt, maar dat in een onlangs in de Verenigde Staten gepubliceerde studie(19) is geconstateerd dat “bij verschillende analyses van de invloed van Bt-gewassen op de gebruikspatronen met betrekking tot pesticiden geen aandacht lijkt te zijn besteed aan zaadbehandelingen, waardoor de vermindering van het gebruik van pesticiden (met name bij gebiedsbehandeling) dat met de teelt van Bt‑gewassen gepaard gaat, mogelijk is overdreven”;
U. overwegende dat de Unie partij is bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit, waarin duidelijk wordt gesteld dat zowel uitvoerende als invoerende landen internationale verantwoordelijkheden hebben met betrekking tot de biologische diversiteit;
Opmerkingen van de lidstaten
V. overwegende dat de EFSA gedurende de raadplegingsperiode van drie maanden tal van kritische opmerkingen heeft ontvangen van de lidstaten(20); overwegende dat in deze kritische opmerkingen onder meer wordt gesteld dat de ingediende gegevens van de veldproeven niet volstaan om vast te stellen dat de testgebieden de agronomische praktijken of abiotische (bijv. bodemvocht en vruchtbaarheid) en biotische factoren (bijv. heersende plaag- en ziektedruk en onkruidprofielen) weerspiegelen, dat de reikwijdte van de vergelijkende analyse te beperkt is omdat in de analyse geen rekening is gehouden met het gebruik van glufosinaat op de genetisch gemodificeerde mais, dat het monitoringsplan niet volstaat om de potentiële milieueffecten van de genetisch gemodificeerde mais aan te pakken, dat de door de aanvrager ingediende onderzoeken niet volstaan om te concluderen dat de blootstelling van het milieu en daarmee de effecten op niet-doelorganismen minimaal zullen zijn, en dat geen eindconclusie kan worden getrokken over de langetermijneffecten van de hele levensmiddelen en diervoeders op de voortplanting en de ontwikkeling;
Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie
W. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en wordt vereist dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit alle desbetreffende bepalingen van het Unierecht en andere ter zake dienende factoren in aanmerking neemt; overwegende dat zulke ter zake dienende factoren onder meer de verplichtingen van de Unie in het kader van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit moeten omvatten;
X. overwegende dat in een verslag van 2017 van de speciale rapporteur van de VN voor het recht op voedsel is vastgesteld dat gevaarlijke pesticiden catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden(21); overwegende dat SDG 3.9 tot doel heeft het aantal doden en zieken ten gevolge van gevaarlijke chemische stoffen en lucht-, water- en bodemverontreiniging aanzienlijk te verminderen voor 2030(22); overwegende dat het toestaan van de invoer van de genetisch gemodificeerde mais zou resulteren in een toename van de vraag naar dit gewas dat behandeld is met een voor de voortplanting toxische herbicide die niet langer mag worden gebruikt in de Unie, en daarmee in een verhoging van het blootstellingsrisico van werknemers in derde landen; overwegende dat dit verhoogde blootstellingsrisico van werknemers bijzonder zorgwekkend is in het geval van herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen, aangezien hiervoor grotere hoeveelheden herbiciden worden gebruikt;
Ondemocratische besluitvorming
Y. overwegende dat de stemming van 11 januari 2021 in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, hetgeen betekent dat geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat dertien lidstaten (die 35,52 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen) tegen het verlenen van een vergunning hebben gestemd, terwijl slechts tien lidstaten (die 27,49 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen) vóór hebben gestemd; overwegende dat vier lidstaten (die 37 % van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen) zich van stemming hebben onthouden;
Z. overwegende dat de Commissie het feit dat vergunningsbesluiten voor ggo’s nog altijd door de Commissie worden goedgekeurd zonder de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten – hetgeen voor productvergunningen als geheel eerder uitzonderlijk is, maar de norm is geworden voor de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders – als problematisch erkent;
AA. overwegende dat het Europees Parlement gedurende zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik in levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Europees Parlement in zijn negende zittingsperiode reeds zestien resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat voor geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden voor het verlenen van een vergunning; overwegende dat de lidstaten als redenen hiervoor onder meer het gebrek aan eerbiediging van het voorzorgsbeginsel in het vergunningverleningsproces en wetenschappelijke bedenkingen in verband met de risicobeoordeling aanvoeren;
AB. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar evenwel vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;
AC. overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen geen vergunning te verlenen voor ggo’s wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden(23);
1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;
2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet strookt met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(24) neergelegde algemene beginselen de basis te leggen voor de waarborging van een hoog niveau van bescherming van het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;
3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;
4. is ingenomen met het feit dat de Commissie, in een schrijven van 11 september 2020 aan de leden van het Parlement, eindelijk de noodzaak heeft erkend van het in aanmerking nemen van duurzaamheid bij het nemen van besluiten over vergunningen voor ggo’s(25); is niettemin zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks de aanhoudende bezwaren van het Parlement en het tegenstemmen van een meerderheid van lidstaten;
5. roept de Commissie op met de grootste spoed vooruitgang te boeken wat betreft de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria en het Parlement daarbij ten volle te betrekken; verzoekt de Commissie informatie te verstrekken over hoe en wanneer dit proces zal worden doorlopen;
6. verzoekt de Commissie nogmaals geen vergunningen meer te verlenen voor herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen tot grondig en per geval is onderzocht welke gezondheidsrisico’s de residuen met zich meebrengen, hetgeen een volledige beoordeling inhoudt van de residuen die afkomstig zijn van de besproeiing van dergelijke genetisch gemodificeerde gewassen met complementaire herbiciden, alsmede een beoordeling van de afbraakproducten van herbiciden en eventuele combinatorische effecten, ook met de genetisch gemodificeerde plant zelf;
7. verzoekt de Commissie nogmaals geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer voor gebruik in levensmiddelen of diervoeders van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn gemaakt voor een werkzame stof van een herbicide die niet is toegestaan voor gebruik binnen de Unie;
8. verzoekt de EFSA eindelijk de wezenlijke verschillen te aanvaarden die bestaan tussen natuurlijke Bt-toxinen en Bt-toxinen die tot expressie worden gebracht door synthetische transgenen in genetisch gemodificeerde gewassen, en om haar risicobeoordelingen te verbreden om volledig rekening te houden met alle interacties en combinatorische effecten tussen Bt-toxinen, genetisch gemodificeerde planten en hun componenten, de residuen die afkomstig zijn van besproeiing met complementaire herbiciden en het milieu, alsook de effecten op de gezondheid en de voedselveiligheid;
9. verzoekt de EFSA niet langer toxiciteitsonderzoek te aanvaarden dat gebaseerd is op geïsoleerde eiwitten die waarschijnlijk qua structuur en biologische effecten afwijken van de eiwitten die door de plant zelf worden geproduceerd, en verplicht te stellen dat alle tests worden verricht met weefsel van de genetisch gemodificeerde plant;
10. verzoekt de EFSA ervoor te zorgen dat gegevens van veldproeven en kassen een voldoende breed scala aan agronomische en milieuomstandigheden omvatten, zodat de impact kan worden beoordeeld van alle stressfactoren die tijdens de teelt te verwachten zijn op de genexpressie en de plantsamenstelling;
11. verzoekt de EFSA ervoor te zorgen dat gegevens van veldproeven en kassen een voldoende breed scala aan variëteiten omvatten, zodat de impact kan worden beoordeeld van verschillende genetische achtergronden op de genexpressie en de plantsamenstelling;
12. verzoekt de EFSA gegevens op te vragen betreffende de effecten van de consumptie van levensmiddelen en diervoeders die afkomstig zijn van genetisch gemodificeerde planten op het microbioom van de darmen;
13. verzoekt de Commissie nogmaals met klem rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de SDG’s van de VN;
14. onderstreept dat in de op 17 december 2020 door het Europees Parlement aangenomen amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011(26), die in het Parlement werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, is bepaald dat de Commissie geen vergunning verleent voor ggo’s wanneer daarvoor geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten bestaat; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen en verzoekt de Raad zijn werkzaamheden voort te zetten en zo spoedig mogelijk een algemene benadering vast te stellen ten aanzien van dit dossier;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Wetenschappelijk advies van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen, getiteld “Assessment of genetically modified maize MZIR098 for food and feed uses, under Regulation (EC) No 1829/2003 (application EFSA‐GMO‐DE‐2017‐142)”, EFSA Journal 2020;18(6):6171. https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.2903/j.efsa.2020.6171
–––––––––––––––– Het Parlement heeft tijdens zijn achtste zittingsperiode 36 resoluties aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0028);resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS‑GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0029);resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0030);resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS‑GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0054);resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0055);resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS‑40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0056);resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0057);resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 × A5547-127 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0069);resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × NK603 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en NK603, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1111 van de Commissie, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0291);resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde sojabonen SYHT0H2 (SYN‑ØØØH2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0292);resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 87460 × MON 89034 × MIR162 × NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 87460, MON 89034, MIR162 en NK603 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0293);resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87751 × MON 87701 × MON 87708 × MON 89788 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0365);resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × MON 87411, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en MON 87411 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0366);resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MIR604 (SYN-IR6Ø4-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0367);resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 (MON‑88Ø17-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0368);resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 (MON-89Ø34-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0369).
Zie bijvoorbeeld: Trtikova, M., Wikmark, O.G., Zemp, N., Widmer, A., Hilbeck, A., “Transgene Expression and Bt Protein Content in Transgenic Bt Maize (MON810) under Optimal and Stressful Environmental Conditions”, PLOS ONE, 2015:10(4), e0123011, https://journals.plos.org/plosone/article?id=10.1371/journal.pone.0123011
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
Opmerkingen van de lidstaten, in te zien via het EFSA-vragenregister (referentie: EFSA-Q-2017-00398): https://www.efsa.europa.eu/en/register-of-questions, blz. 21.
Zie voor een overzicht hiervan: Rubio-Infante, N., Moreno-Fierros, L., “An overview of the safety and biological effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in mammals”, Journal of Applied Toxicology, mei 2016, 36(5), blz. 630-648, https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/jat.3252
Parenti, M.D., Santoro, A., Del Rio, A., Franceschi, C., “Literature review in support of adjuvanticity/immunogenicity assessment of proteins”, EFSA Supporting Publications, januari 2019, 16(1):1551, https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/abs/10.2903/sp.efsa.2019.EN-1551
Zie bijvoorbeeld: Hilbeck, A., Otto, M., “Specificity and Combinatorial Effects of Bacillus Thuringiensis Cry Toxins in the Context of GMO Environmental Risk Assessment”, Frontiers in Environmental Science 2015, 3:71, https://doi.org/10.3389/fenvs.2015.00071
Douglas, M.R., Tooker, J.F., “Large-Scale Deployment of Seed Treatments Has Driven Rapid Increase in Use of Neonicotinoid Insecticides and Preemptive Pest Management in U.S. Field Crops”, Environmental Science and Technology 2015, 49:8, blz. 5088-5097, https://pubs.acs.org/doi/10.1021/es506141g
Opmerkingen van de lidstaten, in te zien via het EFSA-vragenregister (referentie: EFSA-Q-2017-00398): https://www.efsa.europa.eu/en/register-of-questions
Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Verordening (EU) nr. 182/2011 “kan” de Commissie alsnog een vergunning verlenen indien in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden, en is er dus geen sprake van een verplichting.
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
– gezien het jaarverslag over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2019,
– gezien artikel 15, artikel 24, lid 3, artikel 228 en artikel 298, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien artikel 10, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien Besluit 94/262/EGKS, EG, Euratom van het Europees Parlement van 9 maart 1994 inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt(1),
– gezien de artikelen 11, 41, 42 en 43 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”),
– gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap,
– gezien zijn eerdere resoluties over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman,
– gezien artikel 54, artikel 142, lid 2, en artikel 232, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien zijn resolutie van 17 januari 2019 over het strategisch onderzoek van de Ombudsman O1/2/2017 betreffende de transparantie van het wetgevingsoverleg in de voorbereidende instanties van de Raad van de EU(2),
– gezien de Europese Code van goed administratief gedrag, goedgekeurd door het Parlement op 6 september 2001,
– gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A9-0013/2021),
A. overwegende dat het jaarverslag over de werkzaamheden van de Europese Ombudsman in 2019, op 5 mei 2020 officieel is aangeboden aan de Voorzitter van het Parlement en dat de Europese Ombudsman, Emily O’Reilly, haar verslag op 3 september 2020 in Brussel heeft voorgelegd aan de Commissie verzoekschriften;
B. overwegende dat Emily O’Reilly tijdens de plenaire vergadering van 18 december 2019 in Straatsburg door het Europees Parlement is herkozen als Europese Ombudsman;
C. overwegende dat in artikel 41, lid 1, van het Handvest staat: “eenieder heeft er recht op dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen, organen en instanties van de Unie worden behandeld”;
D. overwegende dat artikel 43 van het Handvest bepaalt dat “iedere burger van de Unie en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat het recht [heeft] zich tot de Europese ombudsman te wenden in verband met gevallen van wanbeheer in het optreden van de instellingen, organen en instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak”;
E. overwegende dat het van essentieel belang is dat EU-burgers over voldoende informatie beschikken om het beleid en de wetgeving van de EU te kunnen volgen, en dat zij op zinvolle wijze kunnen deelnemen aan Europese democratische processen; overwegende dat het vertrouwen van de burgers in overheidsdiensten wordt versterkt wanneer zij kunnen zien dat instellingen werken voor het algemeen belang en hoge ethische normen handhaven;
F. overwegende dat de Ombudsman er in de eerste plaats voor moet zorgen dat de rechten van burgers in overeenstemming met de Verdragen en het Handvest volledig worden geëerbiedigd, en dat het recht op goed bestuur voldoet aan de hoogste normen, zoals verwacht wordt van de instellingen, organen en instanties van de Unie, met uitzondering van de werkzaamheden die worden uitgevoerd door het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak; overwegende dat de Ombudsman een cruciale rol speelt bij het ondersteunen van de EU-instellingen om transparanter, doeltreffender en burgervriendelijker te worden, teneinde het vertrouwen van de burgers in de Unie aan te wakkeren;
G. overwegende dat de Europese Ombudsman een strategisch initiatief heeft gelanceerd inzake de verlofrechten van bepaalde personeelsleden van de EU en het belang van het kind (SI/1/2019/AMF)(3), dat heeft geleid tot de harmonisatie van de regels van de Commissie en de Raad inzake de verlofrechten van personeelsleden die ouders worden via draagmoederschap; overwegende dat er geen vergelijkbare resultaten beschikbaar zijn van het Europees Parlement omdat het niet bereid was zijn verlofregels aan te passen;
H. overwegende dat het ambt van Europese Ombudsman in 2020 vijfentwintig jaar bestond; overwegende dat het bureau van de Ombudsman sinds de oprichting 57 000 klachten heeft behandeld die hebben geleid tot meer dan 7 300 onderzoeken; overwegende dat de voortdurende inspanningen van het bureau van de Ombudsman en zijn personeelsleden om transparantie, ethiek en verantwoordingsplicht bij de bestuursorganen van de EU te eerbiedigen en te handhaven naar behoren onderkend en geprezen moeten worden;
I. overwegende dat volgens de Eurobarometer van juni 2019 44 % van de burgers vertrouwen heeft in de Europese Unie en 46 % niet; overwegende dat het van essentieel belang is dat de instellingen verantwoording afleggen om de tevredenheid van de EU‑burgers te vergroten;
J. overwegende dat in artikel 10, lid 3, VEU is bepaald dat “iedere burger het recht [heeft] aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen” en dat “de besluitvorming op een zo open mogelijke wijze [plaatsvindt], en zo dicht bij de burgers als mogelijk is”;
K. overwegende dat artikel 24 VWEU bepaalt: “Iedere burger van de Unie kan zich wenden tot de overeenkomstig artikel 228 ingestelde ombudsman”;
L. overwegende dat de Ombudsman krachtens artikel 228 VWEU de bevoegdheid krijgt om onderzoeken te verrichten naar gevallen van wanbeheer in de werkzaamheden van de instellingen, organen en instanties van de Unie, met uitzondering van het Hof van Justitie van de Europese Unie bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak;
M. overwegende dat 19 619 burgers in 2019 om bijstand van de Ombudsman hebben verzocht en dat 16 045 burgers advies hebben gekregen via de interactieve gids op de website van de Ombudsman; overwegende dat de Ombudsman in 2019 2 201 klachten heeft geregistreerd en 1 373 verzoeken om informatie heeft ontvangen;
N. overwegende dat van de 2 201 door de Ombudsman behandelde klachten 879 binnen en 1 330 buiten haar bevoegdheden vielen;
O. overwegende dat van de 2 201 klachten de Ombudsman in 862 gevallen advies heeft verstrekt aan de indiener of de zaak heeft doorverwezen, in 883 gevallen de indiener ervan in kennis is gesteld dat er geen aanvullend advies kon worden verstrekt, en dat 456 klachten aanleiding gaven tot een onderzoek;
P. overwegende dat 26,9 % van de door de Ombudsman afgesloten onderzoeken betrekking had op verzoeken om informatie en toegang tot documenten, 22 % betrekking had op de dienstencultuur, bijvoorbeeld vriendelijkheid jegens burgers, taalgerelateerde kwesties en uiterste termijnen, 19,8 % op het passende gebruik van discretionaire bevoegdheden, waaronder in het kader van inbreukprocedures, 13,2 % op de eerbiediging van procedurele rechten, waaronder het recht om te worden gehoord, 13 % op het juiste beheer van administratieve en personeelsaangelegenheden, 12,3 % op aanwerving en 8,4 % op de eerbiediging van de grondrechten;
Q. overwegende dat de duur van de meeste onderzoeken die de Ombudsman in 2019 heeft afgesloten, varieerde van drie (43,4 %) tot 18 maanden (10,2 %); overwegende dat de gemiddelde tijd die nodig was om een onderzoek af te ronden minder dan zeven maanden bedroeg;
R. overwegende dat de Europese Ombudsman in het kader van haar onderzoeken gerechtigd is bij de instellingen en organen van de EU voorstellen in te dienen om een probleem aan te pakken of hun administratieve praktijken te verbeteren; overwegende dat deze voorstellen de vorm aannemen van oplossingen, aanbevelingen en suggesties;
S. overwegende dat volgens het jaarverslag “Putting it Right?”, gepubliceerd in december 2019, waarin de antwoorden van de instellingen op de voorstellen van de Ombudsman in het kader van in 2018 afgesloten onderzoeken worden geanalyseerd, het uitvoeringspercentage van de EU-instellingen in reactie op de voorstellen van de Ombudsman 77 % bedraagt; overwegende dat elf instellingen een uitvoeringspercentage van 100 % hebben behaald, terwijl de Commissie, de instelling waartegen de meeste klachten werden ingediend, slechts tot een percentage van 70,9 % kwam;
T. overwegende dat de Ombudsman in het kader van haar strategische werkzaamheden in 2019 vier nieuwe strategische onderzoeken heeft geopend: over transparantie in de voorbereidende instanties van de Eurogroep, over de draaideurconstructies bij de Commissie, over de behandeling van personen met een handicap in het kader van het Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de EU, over het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en over de activiteiten voorafgaand aan de indiening van geneesmiddelen met het oog op de goedkeuring ervan;
U. overwegende dat de Ombudsman in 2019 negen strategische initiatieven heeft geopend, onder meer met betrekking tot de doeltreffendheid van de mechanismen die de lidstaten hebben ingesteld voor de behandeling van klachten in verband met de structuurfondsen, de transparantie van de brexitonderhandelingen, de transparantie van lobbyactiviteiten in de EU en het transparantieregister van de EU, de EU-procedure voor de beoordeling van voedselrisico’s, de transparantie van vergaderingen tussen de voorzitter van de Europese Raad en vertegenwoordigers van belangengroepen, verbeteringen in het Europees burgerinitiatief, de integratie van kinderen met een handicap op Europese Scholen en het recht op verlof van EU-personeelsleden die ouders worden via draagmoederschap;
V. overwegende dat de Europese Ombudsman, als lid van het EU-kader van het VN‑Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (UNCRPD), tot taak heeft de toepassing van dat verdrag op het niveau van de EU-instellingen te beschermen, bevorderen en bewaken; overwegende dat de Europese Ombudsman in 2019 voorzitter was van het EU-kader;
W. overwegende dat artikel 19 van het UNCRPD bepaalt dat partijen “het gelijke recht [erkennen] van alle personen met een handicap om in de maatschappij te wonen met dezelfde keuzemogelijkheden als anderen en doeltreffende en passende maatregelen [nemen] om het personen met een handicap gemakkelijker te maken dit recht ten volle te genieten en volledig deel uit te maken van, en te participeren in de maatschappij”;
X. overwegende dat het Parlement op 12 februari 2019 zijn goedkeuring heeft gehecht aan een ontwerpverordening inzake het statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt (statuut van de Europese Ombudsman)(4); overwegende dat deze nieuwe verordening nog door de Raad moet worden goedgekeurd;
Y. overwegende dat de Europese Ombudsman in 2019 458 onderzoeken heeft geopend, waarvan 2 op eigen initiatief, en 560 onderzoeken heeft afgesloten (waarvan 552 op basis van een klacht en 8 op eigen initiatief); overwegende dat het grootste deel van de onderzoeken wederom betrekking had op de Commissie (274 onderzoeken, oftewel 59,7 %), gevolgd door het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) (44 onderzoeken, oftewel 9,6 %) en de EU-agentschappen (33 onderzoeken, oftewel 7,2 %), en dat de rest als volgt was verdeeld: Parlement (21 onderzoeken, oftewel 4,6 %), de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) (17 onderzoeken, oftewel 3,7 %), de Europese Investeringsbank (7 onderzoeken, oftewel 1,5 %) en andere instellingen (54 onderzoeken, oftewel 11,8 %);
Z. overwegende dat de correcte toepassing van het EU-recht en de nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen onder de verantwoordelijkheid van de instellingen en organen van de EU vallen, in overeenstemming met de verplichtingen uit hoofde van de Verdragen en het Handvest;
AA. overwegende dat de Ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar het besluit van de Europese Bankautoriteit (EBA), dat op 17 september 2019 publiekelijk is afgekondigd, om haar uitvoerend directeur in staat te stellen CEO te worden van de Vereniging van Financiële Markten (AFME), een lobbyorganisatie voor de financiële sector; overwegende dat de Ombudsman gevallen van wanbeheer door de EBA heeft vastgesteld aangezien de Autoriteit er niet in is geslaagd het risico op belangenconflicten te beperken toen zij deze overstap goedkeurde en haar aftredende uitvoerend directeur toegang bleef verlenen tot vertrouwelijke informatie;
AB. overwegende dat de Ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar aanleiding van een klacht over de sponsoring door ondernemingen van het voorzitterschap van de Raad van de EU; overwegende dat de Ombudsman heeft opgemerkt dat sponsoring door het voorzitterschap reputatierisico’s voor de EU als geheel met zich meebrengt en de Raad heeft aanbevolen de lidstaten richtsnoeren te verstrekken over de kwestie van sponsoring van het voorzitterschap om deze reputatierisico’s te beperken;
AC. overwegende dat de Commissie op 30 juli 2019 een aanbesteding heeft uitgeschreven voor een studie met het oog op de ontwikkeling van instrumenten en mechanismen waarmee milieu-, sociale en governancedoelstellingen (MSG) in de EU-bankvoorschriften kunnen worden geïntegreerd; overwegende dat de Commissie heeft besloten de opdracht te gunnen aan BlackRock Investment Management, een onderneming die investeringen beheert in grote fossielebrandstofbedrijven en systeemrelevante banken – sectoren die gevolgen ondervinden van nieuwe voorschriften inzake MSG-gerelateerde kwesties op EU-niveau; overwegende dat de Ombudsman in haar onderzoek naar deze zaak heeft vastgesteld dat de Commissie waakzamer had moeten zijn en dat haar besluit om de opdracht aan BlackRock te gunnen onvoldoende garanties bood om het risico van belangenconflicten met ernstige negatieve gevolgen voor de uitvoering van het contract uit te sluiten, aangezien het bedrijf duidelijk belang had bij de ontwikkeling van toekomstige EU-regelgeving die gevolgen zal hebben voor BlackRock zelf en zijn klanten;
1. is ingenomen met het jaarverslag 2019 dat de Europese Ombudsman heeft overgelegd;
2. feliciteert Emily O’Reilly met haar herverkiezing als Europese Ombudsman en met haar uitstekende werk; is ingenomen met haar voortdurende inzet om “ervoor te zorgen dat de EU de hoogste normen hanteert op het gebied van bestuur, transparantie en ethiek”, en om de toegankelijkheid en kwaliteit van de dienstverlening van de EU aan haar burgers te waarborgen; herhaalt dat transparantie een beginsel is dat een aanvulling vormt op de rechtsstaat en de democratie en dat de tenuitvoerlegging ervan erop gericht moet zijn burgers in staat te stellen deel te nemen aan het besluitvormingsproces;
Transparantie en ethiek
3. is verheugd over zijn goede verstandhouding met de Europese Ombudsman, een belangrijke en onmisbare partner van het Europees Parlement, dat de aftredende Ombudsman, Emily O’Reilly, heeft herkozen voor een tweede ambtstermijn en zich achter haar voorstel voor een speciaal verslag over de transparantie binnen de Raad heeft geschaard door met meerderheid van stemmen een resolutie aan te nemen in de plenaire vergadering van januari 2019;
4. is ingenomen met de nauwe samenwerking tussen de Ombudsman en haar team en de Commissie verzoekschriften, waardoor de kwaliteit van het Europees bestuur en de toegankelijkheid en kwaliteit van haar diensten voor EU-burgers kan worden verbeterd;
5. benadrukt dat de EU-instellingen het maximale niveau van transparantie en objectiviteit moeten handhaven, zodat de burgers het besluitvormingsproces kunnen volgen en er actief aan kunnen deelnemen, teneinde hun vertrouwen in en hun gevoel van nabijheid van de instellingen te versterken, en tegelijkertijd de toegang tot alle relevante informatie te waarborgen zodat zij hun democratische rechten ten volle kunnen uitoefenen en de instellingen daadwerkelijk ter verantwoording kunnen roepen; onderstreept dat de Ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar de weigering van de Commissie om documenten over de aankoop van COVID-19-vaccins openbaar te maken; dringt aan op volledige openbaarmaking van contracten en andere overeenkomsten die met farmaceutische bedrijven zijn gesloten, waaronder documenten in verband met de onderhandelingen met deze bedrijven over de ontwikkeling, productie, aankoop en inzet van COVID 19-vaccins; dringt voorts aan op volledige transparantie van alle resultaten van klinische proeven met betrekking tot deze vaccins;
6. benadrukt dat het gebrek aan transparantie van het wetgevingsproces van de EU het wantrouwen van de burgers aanwakkert en de legitimiteit van het besluitvormingsproces als geheel verzwakt;
7. is ingenomen met het streven van de Europese Ombudsman om onder alle omstandigheden, ook ten tijde van een gezondheidscrisis, waakzaam te blijven ten aanzien van de naleving van normen op het gebied van transparantie en ethiek;
8. verzoekt de Europese Ombudsman de mate van transparantie van het wetgevingsoverleg in de voorbereidende instanties van de Raad van de Europese Unie te blijven bevorderen, zowel wat de openbare toegang tot zijn wetgevingsdocumenten als zijn besluitvormingsproces betreft, met als doel om de beraadslagingen inzichtelijker te maken;
9. dringt er bij de Raad op aan de aanbevelingen van de Europese Ombudsman op te volgen en zijn vertrouwelijkheidsbeleid te herzien om ervoor te zorgen dat zijn werkzaamheden zo transparant mogelijk zijn, zodat het publiek gemakkelijk en tijdig toegang krijgt tot wetgevingsdocumenten; pleit voor een transparante en systematische identificatie van de regeringen van de lidstaten wanneer zij hun standpunten uiteenzetten, aangezien de Raad als medewetgever verantwoording moet afleggen aan het publiek voor zijn handelen; herhaalt de suggesties die het tot uiting bracht in zijn resolutie over het strategisch onderzoek van de Ombudsman OI/2/2017 betreffende de transparantie van het wetgevingsoverleg in de voorbereidende instanties van de Raad van de EU;
10. betreurt de praktijk dat lidstaten die het voorzitterschap van de Raad bekleden sponsoring door bedrijven aanvaarden; is van mening dat dergelijke praktijken moeten worden voorkomen om de reputatie en integriteit van de Raad en van de EU als geheel te beschermen;
11. dringt er bij de lidstaten op aan hun verplichting tot samenwerking met de Ombudsman zorgvuldiger na te komen;
12. stelt vast dat de Commissie en de Raad, naar aanleiding van de aanbevelingen van de Europese Ombudsman, gedurende alle fasen van de onderhandelingen over de betrekkingen tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk een hoge mate van transparantie hebben betracht bij het wetgevingsproces, en wel door meer dan honderd onderhandelingsdocumenten te publiceren en burgers inzage te geven in het tijdschema van de hoofdonderhandelaar, en dringt er bij hen op aan hetzelfde te doen wanneer er een nieuwe vrijhandelsovereenkomst wordt gesloten; roept de Commissie meer in het algemeen op haar verplichtingen na te komen voor wat betreft de duurzaamheidseffectbeoordelingen van alle handelsovereenkomsten van de EU;
13. wijst erop dat transparantie, in het bijzonder de toegang tot documenten, al jarenlang het belangrijkste onderwerp van klachten is, en vindt het verheugend dat de Europese Ombudsman in het kader van diverse onderzoeken heeft gepleit voor publieke toegang; betreurt het evenwel dat de aanbevelingen van de Europese Ombudsman niet altijd ter harte worden genomen en dat het verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) over het gebruik van een aan de Duitse automobielfabrikant Volkswagen verstrekte lening tot op heden niet gepubliceerd is; dringt erop aan dat de EU-wetgeving inzake de toegang tot documenten (Verordening (EG) nr. 1049/2001(5)) wordt geactualiseerd, teneinde het werk van de Europese Ombudsman te vergemakkelijken; dringt er bij de Raad op aan zijn besprekingen te heropenen op basis van de resolutie van het Europees Parlement van 12 juni 2013 over de impasse bij de herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001(6) heeft vastgesteld;
14. is ingenomen met de ambitieuzere benadering van de transparantie van de organen die de vergaderingen van de Eurogroep voorbereiden, waarbij op verzoek van de Ombudsman is overeengekomen om de data en ontwerpagenda’s van de vergaderingen van de Eurogroep eerder dan voorheen bekend te maken, meer details te verstrekken in de brieven waarin de vergaderingen worden samengevat en meer informatie over de activiteiten van de Eurogroep op de website van de Eurogroep op te nemen;
15. is ingenomen met de aanhoudende inspanningen van de Europese Ombudsman om belangenconflicten tegen te gaan; beklemtoont dat er behoefte is aan meer transparantie in de Raad; schaart zich van harte achter de aanbevelingen van de Ombudsman aan het secretariaat-generaal van de Raad met betrekking tot zaak 1946/2018/KR; is verheugd over de openbaarmaking, naar aanleiding van dit onderzoek, van de notulen van de vergaderingen die tussen lobbyisten, de voorzitter van de Europese Raad en de leden van zijn kabinet worden gehouden, en dringt erop aan dat er een eerlijke en ambitieuze rechtshandeling over het transparantieregister wordt vastgesteld om het volledig verplicht en juridisch bindend te maken voor alle instellingen en agentschappen van de EU en om verplichtingen voor derden en belangenvertegenwoordigers in het leven te roepen, waarmee de volledige transparantie van lobbyactiviteiten wordt gewaarborgd; neemt kennis van het besluit van de Commissie om de aanbevelingen van de Ombudsman in zaak 1302/2017/MH niet op te volgen en geen toegang te verlenen tot de documenten met betrekking tot de adviezen van haar Juridische Dienst over het transparantieregister;
16. steunt de werkzaamheden van de Ombudsman in het kader van haar onderzoek 853/2020/KR naar de zaak-BlackRock en is de stellige mening toegedaan dat de Commissie de aanbevelingen van de Ombudsman in dit verband moet opvolgen; verzoekt de Commissie dan ook alle toepasselijke regels inzake openbare aanbestedingsprocedures, met inbegrip van haar richtsnoeren, te actualiseren en aan te scherpen met het oog op het voorkomen van belangenconflicten; verzoekt de Commissie alle nodige maatregelen te nemen om de integriteit en geloofwaardigheid van de beleidsvorming met betrekking tot de goedkeuring van nieuwe regels inzake MSG-kwesties op EU-niveau te handhaven;
17. is ingenomen met het feit dat de Europese Ombudsman naar aanleiding van een in 2019 ingediende klacht over sponsoring tijdens het Roemeense voorzitterschap een duidelijk standpunt heeft ingenomen over de kwestie van sponsoring van het voorzitterschap(7), aangezien de perceptie van invloed van buitenaf de integriteit van de EU als geheel kan aantasten; neemt kennis van de stappen die de Raad heeft ondernomen naar aanleiding van de aanbeveling van de Ombudsman om de lidstaten richtsnoeren te verstrekken over de kwestie van sponsoring door het voorzitterschap; spoort de Raad aan deze kwestie onverwijld op te volgen; is ingenomen met het besluit van het Duitse voorzitterschap om zich te onthouden van sponsoring, en spoort andere lidstaten aan dit voorbeeld te volgen;
18. wijst op de toezegging van de Commissie, na een onderzoek door de Ombudsman, om de agenda’s en notulen te publiceren van de vergaderingen van de “adviesorganen” die invloed uitoefenen op de beleidsvorming van de EU evenals de opmerkingen van deelnemers aan eerdere groepen, en om op eventuele toekomstige groepen dezelfde transparantienormen toe te passen als die door de deskundigengroepen zijn vastgesteld;
19. benadrukt dat het publiek toegang moet hebben tot documenten waarin de standpunten van de lidstaten in de besluitvormingsprocessen zijn opgenomen; staat achter de bevindingen van de Ombudsman in verband met zaak 2142/2018/EWM en betreurt de aanhoudende weigering van de Commissie om toegang te verlenen tot de gevraagde documenten over de risicobeoordeling van pesticiden bij bijen;
20. merkt op dat de Commissie heeft toegezegd veel van de voorstellen van de Europese Ombudsman ten uitvoer te leggen, zoals het verzoek aan personen die naar de particuliere sector overstappen om aanvullende informatie te verstrekken over de organisatie waartoe zij toetreden en meer details over de aard van de beroepsactiviteit die zij gaan uitoefenen; benadrukt dat dergelijke overstappen niet lichtvaardig mogen worden opgevat, aangezien ze tot belangenconflicten kunnen leiden wanneer voormalige ambtenaren een baan bij een bedrijf aanvaarden om te lobbyen voor beleid waarvoor zij eerder wetgeving hebben vastgesteld of waaraan zij hebben gewerkt; merkt op dat volgens een recent verslag(8) 99 % van de verzoeken om over te stappen naar de particuliere sector door de Commissie is goedgekeurd, met een weigeringspercentage van slechts 0,62 %, wat wijst op de noodzaak om het toezicht te versterken; herinnert eraan dat ethische regels niet louter een formaliteit zijn en door alle instellingen moeten worden nageleefd; dringt er bij de Commissie op aan alle aanbevelingen van de Ombudsman ten uitvoer te leggen, een striktere aanpak van draaideurconstructies te hanteren en de voorgestelde maatregelen door te zetten, met inbegrip van het verbieden van nieuwe activiteiten wanneer er aanwijzingen zijn dat deze activiteit kan indruisen tegen het algemeen belang, en rechtstreeks en tijdig op zijn website over ethische kwesties alle gerelateerde informatie te publiceren over elk geval van voormalige personeelsleden in een leidinggevende positie die zijn beoordeeld in het kader van de tenuitvoerlegging van het verbod van één jaar op lobbyen of belangenbehartiging;
21. wijst erop dat het openbaar bestuur van de EU de regels en normen moet verbeteren die erop gericht zijn belangenconflicten te voorkomen en de eerbiediging van eerlijkheid en kiesheid te waarborgen; verzoekt de Europese Ombudsman de hoogste ethische regels en normen in alle instellingen, organen en instanties van de EU te bevorderen en erop toe te zien dat deze volledig en consequent ten uitvoer worden gelegd; wenst dat de beoordeling van de belangenverklaringen van de kandidaat-commissarissen op onafhankelijke wijze en met passende middelen plaatsvindt; onderstreept dat de huidige regels en praktijken moeten worden herzien om de integriteitseisen voor commissarissen zowel tijdens als na hun mandaat te versterken, en benadrukt dat de kennisgevingstermijnen van de commissarissen na hun ambtstermijn moeten worden verlengd;
22. benadrukt dat de huidige Code van goed administratief gedrag moet worden verbeterd en geactualiseerd door een bindende verordening hierover vast te stellen;
23. is vol lof over de activiteiten van de Ombudsman op het gebied van draaideurzaken, die onder meer hebben geleid tot een herziening door de EBA van haar beleid inzake de beoordeling van beperkingen en verbodsbepalingen voor werknemers na hun uitdiensttreding, alsook de verbetering van haar procedures voor de onmiddellijke opschorting van de toegang tot vertrouwelijke informatie voor personeelsleden van wie bekend is dat zij een andere baan hebben gekregen; verzoekt de Ombudsman haar inspanningen voort te zetten om ervoor te zorgen dat alle instellingen, organen en instanties van de EU doeltreffende regels invoeren om draaideurconstructies en mogelijke belangenconflicten te voorkomen;
24. schaart zich volledig achter de bevinding van de Europese Ombudsman dat vier gevallen van wanbeheer de benoemingsprocedure van de hoogste ambtenaar van de Commissie hebben verstoord, en is ingenomen met de invoering door de nieuwe Commissie in 2019 van een specifieke benoemingsprocedure voor haar secretaris-generaal, met inbegrip van de publicatie van een vacature en het agenderen van de benoeming op de wekelijkse vergadering van commissarissen, waarbij voldoende tijd wordt ingeruimd om die benoeming te bespreken;
25. merkt op dat het EMA naar aanleiding van het onderzoek op eigen initiatief van de Ombudsman maatregelen heeft genomen om de onafhankelijkheid en objectiviteit van de vergunningsprocedure voor het in de handel brengen van geneesmiddelen te verbeteren en de transparantie op terreinen als klinische proeven te vergroten; verzoekt het EMA uitvoering te geven aan de nieuwe aanbevelingen van de Ombudsman om zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid te waarborgen en eventuele belangenconflicten te vermijden;
26. is ingenomen met het grotere en nodige belang dat de Europese Ombudsman hecht aan problemen in verband met aanbestedingsprocedures;
27. is ingenomen met de consolidering van de prijs voor goed bestuur, die bedoeld is om initiatieven en projecten van de bestuursorganen van de EU te belonen die een positief effect hebben op het leven van Europese burgers; feliciteert de Commissie met het feit dat zij de prijs heeft ontvangen als erkenning voor haar strategie om de verontreiniging door plastic terug te dringen; is van mening dat meer media-aandacht voor deze prijs de Europese burgers kan laten zien dat de EU-instellingen werken aan concrete oplossingen;
28. vindt het verheugend dat de Europese Ombudsman meer aandacht besteedt aan zaken in verband met de wijze waarop de Commissie door de EU gefinancierde projecten beheert; dringt er bij de Commissie op aan een transparante verdeling en een transparant beheer van de middelen te garanderen; staat erop dat de Commissie de transparantie van het voorbereidingsproces van de jaarlijkse werkprogramma’s voor de door haar beheerde fondsen verbetert; verzoekt met name de Commissie erop toe te zien dat de lidstaten bij aanwending van de Europese structuur- en investeringsfondsen de in het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap verankerde verplichtingen met betrekking tot zelfstandig leven met een handicap in acht nemen;
29. verzoekt de Commissie verzoekschriften gevallen te onderzoeken waarin geen gevolg is gegeven aan de voorstellen van de Ombudsman aan de EU-instellingen;
Handicaps
30. is ingenomen met de rol die de Europese Ombudsman speelt bij het beschermen, bevorderen en bewaken van de toepassing van het VN-Verdrag door de EU-bestuursorganen, en bij het versterken van de EU-agenda voor de rechten van personen met een handicap; verzoekt de Ombudsman de voorstellen van de Commissie met betrekking tot de nieuwe Europese strategie inzake handicaps voor de periode na 2020 goed in het oog te houden; vindt dat er dringend iets moet worden gedaan aan het gebrek aan een passende rechtsgrondslag waarmee wordt gegarandeerd dat de EU-uitgaven volledig in overeenstemming zijn met het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;
31. complimenteert de Europese Ombudsman met haar strategische onderzoek naar de toegankelijkheid van de websites van de Commissie, en is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om haar ideeën in de praktijk te brengen door meer informatie aan te bieden in een gemakkelijk leesbaar formaat; merkt echter op dat er een complexe aanpak nodig is om de homepages van de EU-instellingen toegankelijk te maken voor personen met om het even welke handicap, met inbegrip van de beschikbaarheid van nationale gebarentalen; stelt voor om gehandicaptenorganisaties bij dit proces te betrekken;
32. feliciteert de Ombudsman met het feit dat zij naar aanleiding van een klacht van een persoon met een visuele beperking een noodzakelijk onderzoek heeft ingesteld naar de toegankelijkheid van onlinetools die door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) worden gebruikt;
33. verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor een alomvattende en ambitieuze Europese langetermijnstrategie inzake handicaps voor de periode na 2020, onder meer om de volledige en consistente tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap mogelijk te maken;
34. neemt kennis van de toename van het aantal mensen dat in 2019 door het bureau van de Ombudsman is geholpen ten opzichte van 2018 (van 17 996 naar 19 619 mensen), alsook van de inspanningen om praktische oplossingen te vinden voor de problemen van burgers, hetzij door advies te verstrekken via de interactieve gids op de website en te reageren op verzoeken om informatie, hetzij via de behandeling van nieuwe klachten (2 201 van dergelijke klachten in 2019); wijst erop dat ervoor moet worden gezorgd dat het bureau over de nodige budgettaire en personele middelen beschikt om EU-burgers op adequate en efficiënte wijze te kunnen blijven bijstaan;
Klachten
35. stelt vast dat de Ombudsman in 2019 veel klachten heeft ontvangen van EU-burgers die in een andere lidstaat woonachtig zijn dan hun lidstaat van herkomst en die problemen ondervonden toen zij zich probeerden in te schrijven of hun stem wilden uitbrengen voor de verkiezingen van het Europees Parlement van 2019, en herinnert eraan dat het stemrecht een grondrecht is dat in de EU-Verdragen is verankerd;
36. feliciteert de Ombudsman met de in 2019 geopende onderzoeken, die de volgende hoofdthema’s betroffen: transparantie bij de EU-instellingen, transparantie van lobbyactiviteiten, de dienstencultuur, grondrechten, ethische kwesties, deelname van burgers aan de besluitvorming van de EU, goed beheer van personeelskwesties en aanwerving, en goed financieel beheer;
37. merkt op dat de Ombudsman in 2019 1 300 klachten heeft behandeld die niet onder haar mandaat vielen, voornamelijk omdat zij geen betrekking hadden op de activiteiten van een EU-instelling of -orgaan; staat achter de aanpak van de Ombudsman om iedereen te antwoorden die haar hulp inroept, haar mandaat aan hen toe te lichten en advies te verstrekken, en hen indien mogelijk door te verwijzen naar andere instanties die hen kunnen helpen, en spoort haar aan hiermee door te gaan;
38. dringt er bij de Europese Ombudsman op aan alert en vastberaden te blijven bij de behandeling van klachten met betrekking tot de grondrechten, waaronder gelijkheid, non-discriminatie en het recht om te worden gehoord; is ingenomen met haar onderzoek naar het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) en haar gesprekken met asielzoekers, alsook met haar onderzoek naar de manier waarop de Commissie een klacht heeft afgehandeld over discriminatie van Roma in Italië;
39. merkt op dat het aantal onderzoeken dat betrekking had op EPSO is opgelopen van 23 in 2018 naar 44 in 2019; dringt er bij de Europese Ombudsman op aan er nauwlettend op toe te zien dat de algemene maatregelen ter bestrijding van discriminatie in het kader van wervingsprocedures naar behoren worden uitgevoerd; stelt een strategisch onderzoek voor naar de methoden die EPSO en andere agentschappen hanteren teneinde zich ervan te vergewissen dat alle aanwervingsprocedures volledig voldoen aan de beginselen van billijkheid en openheid;
40. merkt op dat het aantal klachten dat buiten het mandaat van de Ombudsman valt relatief stabiel is gebleven (1 330 zaken in 2019 tegenover 1 300 in 2018); is van mening dat een betere en gecoördineerde communicatie op het niveau van alle EU-instellingen over de bevoegdheden van de Europese Ombudsman kan helpen om het aantal klachten dat buiten haar mandaat valt te verminderen en de respons op problemen van burgers te stroomlijnen;
41. is ingenomen met de inzet van de Europese Ombudsman voor het recht van burgers om te worden betrokken bij het democratische proces van de EU, zoals blijkt uit het feit dat zij in april 2019 de jaarlijkse conferentie van het Europees netwerk van ombudsmannen heeft georganiseerd over de noodzaak om de deelname van burgers aan het democratische proces te versterken; stemt in met haar besluit om alle mensen die haar hulp inroepen in hun eigen taal te antwoorden en verzoekt het openbaar bestuur van de EU alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat burgers doeltreffend met haar kunnen communiceren in de 24 officiële talen van de EU en in nationale gebarentalen; is ingenomen met de ontwerprichtsnoeren van de Europese Ombudsman over het gebruik van talen op de websites van de EU-instellingen; onderstreept dat dergelijke richtsnoeren van het grootste belang zijn voor de bescherming van de rijke verscheidenheid aan talen in Europa; merkt op dat de websites van de EU-instellingen de gelijkheid van alle 24 officiële EU-talen beter moeten weerspiegelen; betreurt het feit dat veel gedeelten van de websites van de EU-instellingen en de hierop geüploade publicaties nog altijd alleen beschikbaar zijn in bepaalde populaire talen, en dat alle 24 officiële EU-talen nooit worden afgedekt, zoals overeenkomstig de beginselen van de Unie vereist is;
42. staat achter de inspanningen van de EU-instellingen om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Ombudsman (77 %) en spoort hen aan op deze weg voort te gaan; blijft bezorgd over het constante niveau van niet-naleving (23 %); is zich ervan bewust dat de suggesties van de Ombudsman juridisch niet bindend zijn; verzoekt de instellingen, organen en agentschappen om snel, doeltreffend en verantwoord te reageren op de aanbevelingen en kritische opmerkingen van de Ombudsman;
43. is ingenomen met het feit dat de duur van onderzoeken naar zaken die de Europese Ombudsman in 2019 heeft afgesloten gemiddeld minder dan zeven maanden bedroeg; merkt echter op dat de afronding van sommige zaken tot wel 18 maanden in beslag kan nemen; verzoekt alle EU-instellingen hun samenwerking met het bureau van de Ombudsman te verbeteren in het belang van de EU-burgers, die snelle antwoorden op hun problemen verwachten;
44. is blij dat de website van de Ombudsman is aangepast en zodoende een toegankelijker en functioneler instrument voor EU-burgers is geworden; spoort de Ombudsman aan meer werk te maken van de vertaling van haar publicaties in de verschillende EU-talen;
45. onderkent dat het Europees netwerk van ombudsmannen een belangrijke bijdrage levert aan de uitwisseling van beste praktijken en het verstrekken van informatie over de taken en bevoegdheden van de leden en aan de correcte tenuitvoerlegging van Europese wetgeving; stelt voor dat het netwerk meer kan worden betrokken bij het toezicht op een goed gebruik van EU-fondsen; oppert dat eveneens steun kan worden geboden aan nationale of regionale ombudsmannen die onder grote druk van hun regeringen komen te staan, in het bijzonder als het gaat om schendingen van de rechten die worden gegarandeerd door het Handvest; verzoekt dit netwerk na te denken over de rol die nationale en regionale ombudsmannen kunnen spelen bij het vergroten van de betrokkenheid van EU-burgers bij het besluitvormingsproces van de EU; benadrukt dat het netwerk ook kan bijdragen aan de bevordering van een cultuur van goed bestuur op het niveau van de lidstaten door de samenwerking te versterken en de nationale ombudsmannen bewuster te maken van het belang van de bescherming van de rechten van burgers; wijst erop dat er meer middelen moeten worden toegewezen aan het netwerk; verzoekt de Europese Ombudsman op haar werklocatie regelmatig een bijeenkomst te organiseren van het Europees netwerk van ombudsmannen, dat als kerntaak heeft de eerbiediging van de grondrechten te waarborgen;
46. is zeer ingenomen met het strategische initiatief van de Europese Ombudsman inzake de verlofrechten van bepaalde personeelsleden van de EU en het belang van het kind; is van mening dat de inconsistentie van de regels van het Europees Parlement met die van de andere instellingen(9) met betrekking tot de verlofrechten van personeelsleden die ouders worden via draagmoederschap, zoals onvruchtbare stellen, ouders van hetzelfde geslacht en alleenstaande ouders, voorbijgaat aan het primaat van het belang van het kind en deze personeelsleden daardoor een aanzienlijk risico op discriminatie lopen; herinnert aan de conclusies van de Ombudsman dat het cruciaal is het belang van het kind te beschermen; verzoekt het Parlement een interinstitutionele dialoog aan te gaan en een besluit vast te stellen om deze regels te harmoniseren met die van de Raad en de Commissie;
Statuut en bevoegdheden
47. verzoekt de Raad in dialoog te treden met het Europees Parlement over de herziening van het statuut van de Europese Ombudsman, zodat het bureau van de Ombudsman de hoogste normen op het gebied van ethiek beter zal kunnen bevorderen binnen de instellingen en het juiste mandaat heeft om zijn taken doeltreffend uit te kunnen voeren;
48. roept het Parlement op de procedure voor de benoeming van de Europese Ombudsman te verbeteren, zodat de verkiezing aan het begin van de zittingsperiode helderder, uniformer, transparanter en soepeler kan verlopen; pleit met name voor een meer gedetailleerde beschrijving van de termijnen voor het verzamelen van handtekeningen en de campagnes van de kandidaten;
49. feliciteert de Europese Ombudsman met haar vorige vijfjarenstrategie “Op weg naar 2019”, waarin een meer strategische benadering voor het bevorderen van goed bestuur is opgenomen; is ingenomen met de publicatie van de nieuwe strategie “Op weg naar 2024” op 7 december 2020, waarin rekening moet worden gehouden met de ongekende situatie waarin Europa verkeert vanwege de COVID-19-pandemie;
50. herinnert eraan dat de zetel van de Ombudsman dezelfde is als van het Europees Parlement; spoort de Ombudsman dan ook aan voorrang te geven aan het gebruik van de beschikbare gebouwen in Straatsburg;
51. verzoekt de Ombudsman om, met het oog op transparantie, de evenementen te blijven publiceren die zij wenst te organiseren, onder vermelding van de plaats waar elk evenement zal plaatsvinden;
o o o
52. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de ombudsmannen of soortgelijke bevoegde instanties aldaar.
Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
Corporate Europe Observatory, ‘From Facebook friends to lobby consultants – EU revolving door rules not fit for purpose’, 22 oktober 2020 (https://corporateeurope.org/en/2020/10/facebook-friends-lobby-consultants)
De Commissie kent personeelsleden die ouders worden via draagmoederschap 20 weken buitengewoon verlof toe, boven op de 10 dagen voor de geboorte van elke pasgeborene, zoals gecodificeerd in haar besluit van maart 2020 (https://egalite-online.eu/wp-content/uploads/2020/03/C_2020_1559_F1_COMMISSION_DECISION_EN_V3_P1_1043892.pdf). De Raad past dezelfde regel op ad-hocbasis toe. Het Parlement heeft verklaard dat het personeelsleden in een vergelijkbare situatie slechts 10 verlofdagen per pasgeborene zou toekennen, omdat voor zwangerschapsverlof een medisch attest van zwangerschap moet worden overgelegd; Het Parlement is niet van plan voor dit doel speciaal verlof toe te kennen.
Europees Semester: jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021
165k
51k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het Europees Semester voor de coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021 (2021/2004(INI))
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 121, 126 en 136 en Protocol nr. 12,
– gezien Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,
– gezien Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,
– gezien het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie,
– gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid(1),
– gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten(2),
– gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied(3),
– gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten(4),
– gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden(5),
– gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied(6),
– gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone(7),
– gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit(8),
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2020 over de activering van de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact (COM(2020)0123),
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020 met als titel “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456),
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020 met als titel “De EU-begroting als drijvende kracht achter het herstelplan voor Europa” (COM(2020)0442),
– gezien het voorstel van de Commissie van 28 mei 2020 voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-pandemie (COM(2020)0441),
– gezien de mededelingen van de Commissie van 17 september 2020 met als titel “Jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021” (COM(2020)0575) en van 18 november 2020 met als titel “Waarschuwingsmechanismeverslag 2021” (COM(2020)0745),
– gezien het jaarverslag van het Europees Begrotingscomité van 29 oktober 2019, de verklaring van het Europees Begrotingscomité van 24 maart 2020 over COVID-19 en de beoordeling van het Europees Begrotingscomité van 1 juli 2020 van de gewenste begrotingskoers voor de eurozone in 2021,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(9),
– gezien de Europese economische prognose van de Commissie: winter 2021 (Institutional Paper 144)(10),
– gezien de aanbevelingen van de Europese Raad van 10 en 11 december 2020 over het MFK en NextGenerationEU, COVID-19, klimaatverandering, veiligheid en externe betrekkingen (EUCO 22/20),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
– gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0036/2021),
A. overwegende dat het Europees Semester een essentiële rol speelt bij de coördinatie van het economisch, begrotings- en werkgelegenheidsbeleid in de lidstaten, dat dient om gezonde overheidsfinanciën te waarborgen, buitensporige macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen, structurele hervormingen te ondersteunen en investeringen te stimuleren, en dat momenteel het kader vormt dat wordt gebruikt om de Unie en de lidstaten op basis van de beleidsprioriteiten van de EU te begeleiden bij de uitdagingen van het herstel; overwegende dat de Unie sinds de staatsschuldencrisis van 2008 in een veel betere positie verkeert om crises het hoofd te bieden, maar dat zich nu nieuwe uitdagingen met betrekking tot de macro-economische stabiliteit voordoen;
B. overwegende dat de Unie en haar lidstaten zich hebben verbonden tot de op het Verdrag gebaseerde fundamentele waarden, de uitvoering van de Agenda 2030 van de VN, de Europese pijler van sociale rechten (EPSR) en de Klimaatovereenkomst van Parijs;
C. overwegende dat aspecten met betrekking tot de mogelijke toekomst van het begrotingskader van de EU zullen worden behandeld bij de evaluatie van het macro-economische wetgevingskader in het initiatiefverslag van het Europees Parlement dat daaraan is gewijd; merkt op dat het kader zal worden geëvalueerd en naargelang van het resultaat moet worden aangepast;
D. overwegende dat de sociale en werkgelegenheidsaspecten van de jaarlijkse strategie voor duurzame groei worden behandeld in het dubbelverslag met als titel “Het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021”;
E. overwegende dat een hoge overheidsschuld een zware last op de schouders van de toekomstige generaties kan leggen en het herstel kan belemmeren;
F. overwegende dat de pandemie alle lidstaten heeft getroffen en een symmetrische schok heeft veroorzaakt, maar dat de omvang van de impact, de specifieke economische blootstellingen en de aanvankelijke omstandigheden, alsook het tempo en de kracht van het herstel aanzienlijk zullen uiteenlopen;
G. overwegende dat de goede tijden moeten worden benut om structurele hervormingen door te voeren, met name maatregelen om begrotingstekorten, de overheidsschuld en niet-renderende leningen te verminderen, en om voorbereidingen te treffen voor een eventuele nieuwe economische crisis of recessie;
H. overwegende dat vrouwen onevenredig zwaar door de crisis zijn getroffen en dat de voorgestelde herstelmaatregelen een antwoord bieden op de uitdagingen die de COVID‑19-crisis met zich meebrengt voor de zorgsector en de specifieke uitdagingen waarmee vrouwen worden geconfronteerd;
I. overwegende dat de lidstaten in reactie op de pandemie aanzienlijke begrotingsmaatregelen hebben genomen (4,2 % van het bbp in 2020 en 2,4 % van het bbp in 2021); overwegende dat de output van de Europese economie in 2022 nauwelijks weer het niveau van vóór de pandemie zal bereiken;
J. overwegende dat de plannen voor herstel en veerkracht die de lidstaten hebben vastgesteld, hun nationale agenda van hervormingen en investeringen zullen omvatten, die is opgesteld volgens de beleidsdoelstellingen van de EU, waarin onder meer de groene en de digitale transitie centraal staan;
I.COVID-crisis, faciliteit voor herstel en veerkracht, tijdelijke aanpassing van het semester
1. merkt op dat het Europees Semester en de faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF) nauw met elkaar verweven zijn; neemt er nota van dat de plannen voor herstel en veerkracht (RRP’s) zullen worden getoetst aan elf criteria die zijn gegroepeerd onder relevantie, effectiviteit, efficiëntie en coherentie; verzoekt de Commissie de plannen grondig te bestuderen om ervoor te zorgen dat het herstel Europese meerwaarde oplevert, het concurrentievermogen van de lidstaten op lange termijn en de vooruitzichten op duurzame groei verbetert, en de Europese economieën de weg wijst om de uitdagingen aan te gaan en de vruchten te plukken van de groene en de digitale transitie, de EPSR en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN;
2. is voorts ingenomen met de snelle en intense eerste reactie op de crisis op het gebied van monetair en begrotingsbeleid, op zowel het niveau van de EU als dat van de lidstaten, alsook met de vaststelling van het volgende MFK en NextGenerationEU (NGEU); verzoekt de Commissie en de Raad vaart te zetten achter de uitvoering van de RRF, zodat de middelen snel kunnen worden uitbetaald; benadrukt dat de klimaattransitie en de digitale transitie slechts kunnen slagen als de sociale dimensie en de internemarktdimensie daarin centraal staan; dringt erop aan dat de financiële en andere middelen gaan naar projecten en begunstigden die de middelen op verantwoorde en doeltreffende wijze besteden aan levensvatbare, duurzame projecten die een zo groot mogelijk effect sorteren; herinnert aan de rol die het Europees Parlement zal spelen bij de dialoog voor herstel en veerkracht die bij de RRF-verordening is ingesteld, waarbij de bevoegde commissies van het Parlement ook de link tussen het Europees semester en de RRF onder de loep zullen nemen; ;
3. benadrukt dat de RRF tot doel heeft de economieën en samenlevingen van de lidstaten veerkrachtiger te maken, en tegelijk concurrerende duurzaamheid, convergentie en cohesie binnen de EU te bewerkstelligen; benadrukt dat nationaal ownership en transparantie essentiële elementen zullen zijn voor een snelle en geslaagde tenuitvoerlegging van de RRF en de herstelplannen; acht het daarom van essentieel belang dat er debatten worden gehouden in de nationale parlementen en dat de Commissie proactief met de nationale autoriteiten en relevante belanghebbenden samenwerkt om de ontwerpen van de nationale plannen in een vroeg stadium te bespreken, om oplossingen op maat en specifieke hervormingen mogelijk te maken;
4. is ingenomen met het feit dat de lidstaten en de EU-instellingen, om het hoofd te bieden aan de ongekende crisis als gevolg van COVID-19, NGEU hebben opgezet om het herstel in de hand te werken; merkt daarom op dat de RRF een unieke kans biedt om de hervormingen en investeringen door te voeren die de EU nodig heeft om de huidige uitdagingen aan te kunnen;
5. is van mening dat de symmetrische effecten van COVID-19 de sociaal-economische kloof tussen de EU-lidstaten en hun regio’s nog groter hebben gemaakt;
6. merkt voorts op dat de termijnen van het Europees Semester en de RRF elkaar overlappen, waardoor het proces van het semester tijdelijk moet worden aangepast opdat de RRF naar behoren van start kan gaan; benadrukt dat het herstel van de EU een unieke kans biedt om de lidstaten richtsnoeren te verstrekken over de gebieden waar hervormingen en investeringen het hardst nodig zijn om de transitie naar een duurzamere, veerkrachtigere en inclusievere EU te versnellen;
7. onderschrijft het advies van de Commissie aan de lidstaten om in hun RRP’s investeringen en hervormingen op te nemen op speerpuntgebieden die stroken met de EU-doelstelling om een rechtvaardige klimaat- en digitale transitie te bewerkstelligen;
8. is van mening dat de vier dimensies – sociale en ecologische duurzaamheid, productiviteit, billijkheid en stabiliteit – die in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2020 zijn vastgesteld, in aanmerking moeten worden genomen bij de opstelling van de RRP’s van de lidstaten, waarin de zes pijlers die in de verordening tot instelling van de RRF zijn vastgesteld, centraal moeten staan; herhaalt dat de Commissie de door de lidstaten opgestelde RRP’s met het oog op transparantie gelijktijdig aan de Raad en het Europees Parlement zal toezenden;
9. overwegende dat in de verordening tot instelling van de RRF wordt erkend dat vrouwen bijzonder door de COVID-19-crisis getroffen zijn doordat de meeste gezondheidswerkers in de EU vrouw zijn en doordat zij onbetaalde zorgtaken combineren met de verantwoordelijkheden op hun werk;
10. is van mening dat de tijdelijke aanpassing van de cyclus van dit jaar geen afbreuk mag doen aan het oorspronkelijke doel en de oorspronkelijke functie van het Europees Semester en de verdere ontwikkeling van het semester niet mag belemmeren; herinnert eraan dat de cyclus van het Europees Semester voor de EU-lidstaten een beproefd kader is om hun begrotings-, economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid te coördineren, en dat een goed functionerend Europees Semester na de COVID-19-crisis meer dan ooit nodig zal zijn om dit beleid in de hele Europese Unie te coördineren, maar merkt ook op dat het semester van bij het begin is uitgebreid met onder meer kwesties in verband met de financiële sector en belastingen, alsook met doelstellingen van de SDG’s van de VN, zodat in ons economisch beleid terdege rekening wordt gehouden met de mensen op onze planeet; merkt op dat de EU, om de economische en sociale veerkracht verder te versterken, uitvoering moet geven aan de beginselen van de EPSR; herinnert eraan dat het duurzaam bevorderen van sterkere en duurzame groei inhoudt dat een verantwoord begrotingsbeleid, structurele hervormingen, doeltreffende investeringen, digitale transformatie en een groene en rechtvaardige transitie worden bevorderd; verzoekt de lidstaten en de Commissie in de herstelplannen een goed evenwicht te vinden tussen het stimuleren van duurzame, groeibevorderende openbare en particuliere investeringen en structurele hervormingen;
11. is van mening dat het Europees Semester 2021 een uitgelezen kans biedt om het nationale ownership te verbeteren, aangezien de lidstaten op maat gesneden RRP’s aan het opstellen zijn om aan hun uiteenlopende behoeften tegemoet te komen; is er in dit verband van overtuigd dat de democratische legitimiteit moet worden gewaarborgd en uiteindelijk moet worden vergroot, met inbegrip van een passende rol voor het Europees Parlement bij de uitvoering van de faciliteit, zoals is vastgelegd in de verordening tot instelling van de RRF; verzoekt de lidstaten, zo nodig met gebruikmaking van het instrument voor technische ondersteuning, de nodige administratieve en monitoringcapaciteit op te bouwen om harde garanties te bieden voor een correct en efficiënt gebruik van de middelen alsook een hoge absorptiecapaciteit; herinnert eraan dat de RRP’s onderworpen zijn aan de horizontale eisen van goed economisch bestuur en de algemene regels ter bescherming van de Uniebegroting;
II.Economische vooruitzichten voor de EU
12. neemt met grote bezorgdheid nota van de uiterst moeilijke situatie waarin de economieën van de EU zich bevinden en van het feit dat het bbp volgens de economische winterprognoses 2021 van de Commissie zowel in de eurozone als in de EU als geheel met een ongekend percentage is gedaald; neemt er nota van dat het bbp van de EU in 2020 met 6,3 % is gekrompen (met 6,8 % in de eurozone), terwijl voor 2021 een economisch herstel met 3,7 % (3,8 % in de eurozone) wordt voorspeld;
13. wijst erop dat de ongekende economische recessie in 2020 en de maatregelen die in reactie op de pandemie zijn genomen, de overheidsschuldquote van EU in 2020 naar een nieuwe piek van ongeveer 93,9 % (101,7 % in de eurozone) zullen stuwen, en dat voor 2021 een verdere stijging tot ongeveer 94,6 % ( (102,3 % in de eurozone) wordt voorspeld; benadrukt dat er grote onzekerheid blijft bestaan en dat de economische vooruitzichten sterk afhangen van de snelheid waarmee de pandemie kan worden overwonnen; heeft ook begrepen dat een schuldenlast van die omvang houdbaar als de economische groei voldoende groot is; wijst nogmaals op het belang van de houdbaarheid van de overheidsschuld op lange termijn; merkt op dat veel lidstaten de huidige crisis zijn ingegaan in een zwakke begrotingspositie, die door de pandemie nog slechter wordt;
14. is bezorgd over de opvallend negatieve gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie van de EU, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), de eengemaakte markt en het concurrentievermogen daarvan, en onderstreept het belang van de uitvoering van de Europese Green Deal, de EPSR en de SDG’s van de VN; is daarom van mening dat onder andere de coördinatie van de maatregelen van de lidstaten een essentieel instrument is om de genoemde negatieve gevolgen te beperken; is van mening dat indien de EU geen passend antwoord op de huidige crisis kan bieden, zowel de eurozone als de EU als geheel verder achterop dreigen te raken met de verwezenlijking van de doelstellingen van milieuduurzaamheid, concurrentievermogen, productiviteit, billijkheid en macro-economische stabiliteit;
15. wijst er nogmaals op dat het belangrijk is om een gelijk speelveld op de interne markt te waarborgen, rekening houdend met de fysieke kenmerken waarmee insulaire, perifere en dunbevolkte regio’s in de EU te maken hebben en met de situatie van de minst ontwikkelde regio’s van de EU, wat een noodzakelijke voorwaarde is om onder meer de digitale transformatie en de groene en rechtvaardige transitie te bevorderen, te innoveren en het herstel en het concurrentievermogen te bespoedigen;
16. vraagt om een betere tenuitvoerlegging van verantwoorde overheidsfinanciën, sociaal evenwichtige structurele hervormingen die de vooruitzichten op lange termijn verbeteren, en kwalitatief hoogwaardige en efficiënte openbare en particuliere investeringen, onder meer om de groene en digitale transitie te verwezenlijken;
17. is bezorgd over het effect van de maatregelen ter beheersing van de pandemie op de lage productiviteitsgroei in de EU en de uitgesproken daling van de productiviteitsgroei in de eurozone vóór de pandemie; is van mening dat er een evenwichtige strategie ter bevordering van duurzame groei en een investeringsvriendelijk klimaat moet worden gevolgd, en dat tegelijk de houdbaarheid van de begroting moet worden verbeterd; onderstreept dat er bijzondere nadruk moet worden gelegd op toekomstgerichte investeringen en beleidsmaatregelen, met name door de lidstaten die over begrotingsruimte beschikken om te investeren teneinde duurzame en inclusieve groei te bevorderen;
18. verwelkomt de Europese Green Deal als de nieuwe strategie voor duurzame groei van de EU, waarin vier dimensies worden samengebracht: milieu, productiviteit, stabiliteit en billijkheid, die mogelijk worden gemaakt door digitale en groene technologieën, een innovatieve industriële basis en strategische autonomie;
III.Verantwoord begrotingsbeleid en duurzaam beleid
19. merkt op dat er weliswaar nieuwe uitdagingen met betrekking tot de macro-economische stabiliteit zijn, maar dat de economische en monetaire unie in een veel betere positie verkeert om crises het hoofd te bieden dan tijdens de financiële en economische crisis van 2008; is ervan overtuigd dat het bevorderen van een veerkrachtig en duurzaam economisch herstel in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen van de EU, waarbij de groene, de rechtvaardige en de digitale transitie centraal staan, een van de belangrijkste onmiddellijke prioriteiten is; merkt op dat de middelen om de huidige crisis te boven te komen van dien aard zijn dat – zo lang als nodig – een expansief begrotingsbeleid vereist is;
20. wijst erop dat de lidstaten die over begrotingsbuffers beschikten, in een veel sneller tempo en zonder de daarmee gepaard gaande kredietkosten budgettaire stimuleringspakketten op poten konden zetten, wat de negatieve sociaal-economische gevolgen van de pandemie heeft helpen verzachten; herhaalt dat het om op toekomstige crises voorbereid te zijn, belangrijk is om de begrotingsbuffers in de loop van de jaren op een maatschappelijk verantwoorde manier aan te vullen; dringt er echter bij de lidstaten, de Commissie en de Raad op aan om in reactie op de economische crisis niet in de fouten uit het verleden te vervallen; deelt de mening van het Europees Begrotingscomité dat een snelle ombuiging van het begrotingsbeleid niet raadzaam is voor het herstel;
21. neemt er nota van dat de Commissie voornemens is in 2021 aanbevelingen te doen over de begrotingssituatie van de lidstaten, zoals beoogd in het stabiliteits- en groeipact; wijst erop dat het kader voor economisch bestuur ook rekening moet houden met de huidige economische realiteit en moet sporen met de beleidsprioriteiten van de EU, en tegelijk moet zorgen voor een betere naleving van de begrotingsregels, die eenvoudiger, duidelijk en praktisch moeten zijn, en die zullen worden geëvalueerd en afhankelijk van het resultaat zullen worden aangepast; pleit voor een meer pragmatische aanpak en onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat het kader in economisch gunstige tijden strikter en in economisch slechte tijden flexibeler is;
22. benadrukt, zonder vooruit te lopen op het resultaat van de besprekingen over de hervorming van het stabiliteits- en groeipact, dat de huidige fiscale en begrotingsregels van de EU de flexibiliteit bieden die in tijden van crisis nodig is, door de activering van de algemene ontsnappingsclausule in het kader van het stabiliteits- en groeipact, en alle lidstaten in staat stellen de begrotingskoers te kiezen die nodig is om de economieën van de EU te beschermen, en zo buitengewoon anticyclisch werken;
23. verwacht dat de algemene ontsnappingsclausule geactiveerd zal blijven zolang de onderliggende rechtvaardiging voor de activering blijft bestaan, ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten om de pandemische crisis te boven te komen en hun concurrentievermogen, alsook hun economische en sociale veerkracht, te versterken; neemt nota van het standpunt van de Commissie dat de algemene ontsnappingsclausule, volgens de huidige voorlopige aanwijzingen, in 2022 van toepassing moet blijven en in 2023 moet worden gedeactiveerd; verzoekt de Commissie de deactivering of verdere toepassing van de algemene ontsnappingsclausule als onderdeel van haar pakket voor het Europees semester te beoordelen op basis van haar economische voorjaarsprognoses 2021; neemt er nota van dat de Commissie ook na de deactivering van de algemene ontsnappingsclausule rekening zal blijven houden met landspecifieke situaties;
24. neemt kennis van de mededeling van de Commissie over de respons op COVID-19 vanuit het begrotingsbeleid(11), waarin zij haar overwegingen uiteenzet over hoe de uitvoering van het begrotingsbeleid op EU-niveau kan worden gecoördineerd, waarmee de gezamenlijke aanpak om de pandemie het hoofd te bieden, de economie te ondersteunen, een duurzaam herstel te bevorderen en de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn te handhaven, naar een hoger niveau wordt getild; erkent dat de algemene ontsnappingsclausule de lidstaten de mogelijkheid biedt om tijdelijk af te wijken van het aanpassingstraject in de richting van de begrotingsdoelstelling op middellange termijn, en dat dit niet leidt tot de opschorting van de procedures van het pact; neemt er nota van dat de Commissie van oordeel is dat de houdbaarheidsrisico’s zijn toegenomen door de ernstige impact van de crisis, en dat dit op middellange termijn waarschijnlijk tot minder gunstige groei- en begrotingstrajecten zal leiden; wijst erop dat de Commissie vraagt om optimaal gebruik te maken van de algemene ontsnappingsclausule en NextGenerationEU;
25. verzoekt de Commissie krachtdadig op te treden om belastingfraude, -ontwijking en -ontduiking en het witwassen van geld tegen te gaan, waardoor de nationale begrotingen potentiële inkomsten derven en regeringen minder armslag hebben, onder meer met het oog op het herstel van de COVID-19-pandemie;
26. merkt op dat de Commissie voornemens is om uiterlijk eind april 2021 grondige evaluaties verrichten van de stand van zaken met betrekking tot onevenwichtigheden in bepaalde lidstaten; merkt voorts op dat een aantal bestaande macro-economische onevenwichtigheden worden verergerd door de COVID-19-crisis;
27. herinnert eraan dat de architectuur van de economische en monetaire unie dringend moet worden voltooid en versterkt door de bankenunie en de kapitaalmarktenunie te voltooien, teneinde de burgers te beschermen en de druk op de overheidsfinanciën bij externe schokken te verminderen, en aldus sociale en economische onevenwichtigheden te overwinnen;
IV.Groeibevorderende, evenwichtige en duurzame structurele hervormingen
28. beseft dat de COVID-19-crisis niet zal worden opgelost door het huidige begrotingsbeleid alleen; onderstreept daarom dat het van belang is diepgaande, groeibevorderende, evenwichtige, duurzame, sociaal rechtvaardige en op maat gesneden structurele hervormingen door te voeren om onder meer duurzame en sociaal inclusieve groei en banen te creëren, die het herstel op efficiënte wijze kunnen ondersteunen, de digitale transformatie en groene transitie, hoogwaardige werkgelegenheid, armoedebestrijding en de SDG’s van de VN kunnen ondersteunen, en het concurrentievermogen en de interne markt kunnen stimuleren en zo convergentie en sterkere en duurzame groei in de Unie en de lidstaten in de hand kunnen werken; wijst erop dat het groeipotentieel van met name de economieën van de lidstaten op lange termijn alleen kan worden versterkt door structurele verbeteringen; merkt echter op dat de doeltreffendheid en het welslagen van de afstemming van de beleidsmaatregelen van de lidstaten zullen afhangen van de evaluatie van het stabiliteits- en groeipact en, afhankelijk van het resultaat daarvan, de aanpassing van het pact, alsook van meer ownership van de lidstaten bij de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen;
29. verzoekt de Commissie een begin te maken met de ontwikkeling van een nieuwe klimaatindicator om na te gaan in hoeverre de structuur van de begrotingen van de lidstaten afwijkt van het scenario waarin elk van de nationale begrotingen op de Overeenkomst van Parijs is afgestemd; benadrukt dat deze indicator de lidstaten informatie moet verschaffen over hun traject in het kader van de Overeenkomst van Parijs, opdat Europa in 2050 het eerste klimaatneutrale continent kan worden; verwacht dat de klimaatindicator een referentie zal zijn voor de verschillende beleidslijnen van de EU en dus ook als leidraad zal dienen voor het Europees Semester, zonder afbreuk te doen aan het oorspronkelijke doel ervan;
30. is van mening dat de ontwikkeling van digitale vaardigheden een allereerste vereiste is om ervoor te zorgen dat alle Europeanen aan de samenleving kunnen deelnemen en de vruchten van de digitale transitie kunnen plukken; wijst erop dat hervormingen op het gebied van onderwijs, vaardigheden en ook een leven lang leren nodig zijn om een arbeidsmarkt in transitie in goede banen te leiden en om belangrijke digitale technologieën te ontwikkelen en mogelijk te maken en te bouwen aan de digitale toekomst van Europa; wijst er voorts op dat gelijke toegang tot digitale infrastructuur, apparatuur en vaardigheden op alle gebieden moet worden bevorderd om een digitale kloof te voorkomen;
31. verzoekt de lidstaten en de Commissie om, met inachtneming van de houdbaarheid van de begroting en degelijke begrotingsregels, een regelgevings- en bestuurskader te creëren met investeringsregels of andere passende mechanismen die voorspelbaar zijn en openbare en particuliere investeringen ondersteunen in overeenstemming met de langetermijndoelstellingen van de EU, en tegelijk de lidstaten in staat stellen te reageren op toekomstige crises;
32. neemt er nota van dat de lidstaten in het kader van de RRF door de Commissie worden aangemoedigd om hun nationale hervormingsprogramma’s en hun RRP’s in één geïntegreerd document in te dienen;
33. benadrukt dat de RRF, die financiële steun biedt, een unieke kans kan zijn om de lidstaten te helpen hun in het kader van het Europees Semester geïdentificeerde uitdagingen aan te pakken;
34. herinnert eraan dat voor sociaal evenwichtige, groeivriendelijke structurele hervormingen niet altijd begrotingsruimte nodig is, maar veeleer politieke, wetgevende en administratieve inspanningen;
35. wijst erop dat voortdurende monitoring en waakzaamheid nodig zullen zijn en dat de lidstaten dreigende onevenwichtigheden moeten aanpakken door middel van hervormingen die de economische en sociale veerkracht vergroten en de digitale transformatie en de groene en rechtvaardige transitie bevorderen; is verheugd dat de Commissie toezicht zal blijven houden op de uitvoering door de lidstaten van de hervormingen die in de landspecifieke aanbevelingen van de voorgaande jaren zijn voorgesteld; is van mening dat bij dit proces rekening moet worden gehouden met de economische en sociale vooruitzichten van de lidstaten;
V.Investeringen
36. benadrukt dat de EU voor de ongekende uitdaging staat om de economische gevolgen van de pandemie te verzachten, rekening houdend met de EU-strategieën met het oog op een blijvend effect op de veerkracht van de lidstaten, en is van mening dat het economisch herstel moet worden bewerkstelligd door de interne markt, onderzoek en innovatie te versterken, in overeenstemming met de Europese Green Deal, de SDG’s van de VN, de uitvoering van de EPSR en het concurrentievermogen, en dat tegelijk verlichting moet worden gebracht in de situatie van kmo’s, die een betere toegang tot particulier kapitaal moeten krijgen; is ervan overtuigd dat daartoe zowel meer economisch, sociaal, ecologisch en digitaal levensvatbare investeringen op lange termijn als meer convergentie en cohesie in de EU en de lidstaten nodig zijn;
37. wijst op het gebrek aan investeringen, aangezien uit de prognoses blijkt dat er meer moet worden geïnvesteerd; benadrukt dat openbare investeringen beperkt zijn, aangezien zij schaarse middelen vormen die grotendeels door de belastingbetalers worden gefinancierd; merkt op dat gezien de omvang van de investeringskloof ook grote particuliere en openbare investeringen nodig zijn om voor voldoende infrastructuur te zorgen, alsook een voorspelbaar en gunstig bedrijfsklimaat dat bevorderlijk is voor die investeringen;
38. benadrukt dat de lidstaten moeten focussen op gerichte, duurzame openbare en particuliere investeringen in toekomstbestendige infrastructuur en andere gebieden die de interne markt verder versterken, de transitie naar een schonere, sociaal inclusieve, duurzame en digitale samenleving bevorderen en het concurrentievermogen en de strategische autonomie van de EU vergroten; is daarom van mening dat prioriteit moet worden gegeven aan grensoverschrijdende projecten waarbij verscheidene landen betrokken zijn;
39. onderstreept dat er een investeringsvriendelijk beleid moet worden gevoerd, dat de administratieve lasten moeten worden verminderd en dat een gelijk speelveld moet worden gewaarborgd, met name voor kmo’s, die de ruggengraat vormen van de EU-economie en de banencreatie; is van oordeel dat dit alles zowel het economisch herstel zou vergemakkelijken als gunstige voorwaarden zou scheppen voor groei op de lange termijn;
VI.Een democratischer Europees Semester
40. benadrukt het belang van een volledig debat en van een passende betrokkenheid van de nationale parlementen en het Europees Parlement bij het proces van het Europees Semester; herhaalt zijn oproep om de democratische rol van het Europees Parlement in het kader voor economisch bestuur te versterken, en verzoekt de Raad en de Commissie naar behoren rekening te houden met de door de parlementen aangenomen resoluties; verzoekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad, als medewetgevers, even goed op de hoogte te houden van alle aspecten in verband met de toepassing van het EU-kader voor economisch bestuur, met inbegrip van de voorbereidende fasen;
41. dringt aan op een geëngageerde coördinatie met de sociale partners en andere relevante belanghebbenden op zowel nationaal als Europees niveau, met het oog op meer democratische verantwoordingsplicht en de transparantie;
42. onderstreept de belangrijke rol van de Commissie economische en monetaire zaken als het erom gaat maatregelen te nemen om de verantwoordingsplicht ten aanzien van het Parlement te verbeteren, aangezien uit de tot dusver opgedane ervaring met de toepassing van het Europees Semester blijkt dat de huidige verantwoordingsstructuur kan worden verbeterd om de legitimiteit en de effectiviteit ervan te vergroten;
43. herinnert eraan dat het Europees Semester een gemengde exercitie is die bestaat uit de zogenaamde nationale en Europese semesters in de loop van het jaar; herinnert aan het belang van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid;
o o o
44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 getiteld “Een jaar na de uitbraak van COVID-19: de respons vanuit het begrotingsbeleid” (COM(2021)0105).
Europees Semester: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021
213k
66k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: werkgelegenheids- en sociale aspecten van de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021 (2020/2244(INI))
– gezien de mededeling van de Commissie van 17 september 2020 over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2021 (COM(2020)0575),
– gezien het voorstel van de Commissie van 18 november 2020 voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid van de Commissie en de Raad (COM(2020)0744),
– gezien de Economic Outlook van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), jaargang 2020, nummer 2 van 1 december 2020,
– gezien het Global Wage Report 2020-2021 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) van 2 december 2020 over lonen en minimumlonen tijdens de COVID-19-pandemie en de ILO-monitors “COVID-19 and the world of work”,
– gezien zijn resolutie van 19 januari 2017 over een Europese pijler van sociale rechten(1),
– gezien de mededeling van de Commissie van 14 januari 2020, getiteld “Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities” (COM(2020)0014),
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN,
– gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s van de VN), met name de doelstellingen 1, 3, 4, 5, 8, 10 en 13,
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020, getiteld “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456),
– gezien de faciliteit voor herstel en veerkracht,
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020, getiteld “De EU-begroting als drijvende kracht achter het herstelplan voor Europa” (COM(2020)0442),
– gezien zijn resolutie van 16 november 2017 over de bestrijding van ongelijkheid als hefboom om het scheppen van banen en groei te stimuleren(2),
– gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020, getiteld “Aangepast werkprogramma van de Commissie voor 2020” (COM(2020)0440),
– gezien het voorstel van de Commissie van 28 mei 2020 voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-pandemie (COM(2020)0441),
– gezien de mededeling van de Commissie van 1 juli 2020 over een Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (COM(2020)0274),
– gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020, getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020)0067),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 1 juli 2020 bij het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake “Een brug naar banen – versterking van de jongerengarantie” (SWD(2020)0124),
– gezien zijn standpunt van 10 juli 2020 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten(3),
– gezien zijn standpunt van 8 juli 2020 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat de middelen voor de specifieke toewijzing voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief betreft(4),
– gezien de Europese economische prognose van de Europese Commissie van voorjaar 2020, gepubliceerd op 6 mei 2020,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 2020 over fatsoenlijke minimumlonen in heel Europa(5),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 juli 2020 over het herstelplan voor Europa en het meerjarig financieel kader 2021-2027(6),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over gemeenschappelijke minimumnormen op het gebied van de werkloosheidsverzekering — Een concrete stap naar de effectieve omzetting van de Europese pijler van sociale rechten d.d. 11 december 2019(7),
– gezien de studie van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) van 24 juni 2020, getiteld “COVID-19: Policy responses across Europe”,
– gezien de politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024, getiteld “Een Unie die de lat hoger legt”, gepresenteerd door Commissievoorzitter Ursula von der Leyen op 9 oktober 2019,
– gezien de Europese pijler van sociale rechten (EPSR), die op 17 november 2017 werd afgekondigd door de Raad, de Commissie en het Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020, getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” (COM(2020)0102),
– gezien de studie van de OESO van 15 juni 2018, getiteld “A Broken Social Elevator? How to Promote Social Mobility”,
– gezien Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad(8),
– gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief(9),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 over de digitale genderkloof(10),
– gezien de Zesde Europese enquête naar de arbeidsomstandigheden – overzichtsverslag (update 2017) van Eurofound,
– gezien het gezamenlijke verslag van de Commissie en Eurofound, getiteld “How computerisation is transforming jobs: evidence from Eurofound’s European Working Conditions Survey”, dat in 2019 werd gepubliceerd,
– gezien de studie van de afdeling Wetenschappelijke Toekomstverkenningen (STOA) van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) van 31 maart 2020, getiteld “Rethinking education in the digital age”,
– gezien zijn resolutie van 15 november 2018 over de zorgdiensten in de EU ter bevordering van gendergelijkheid(11),
– gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2016 over een Europese agenda voor de deeleconomie (COM(2016)0356),
– gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over trajecten voor de re-integratie van werknemers die herstellen van letsel of ziekte in een hoogwaardige baan(12),
– gezien het debat met vertegenwoordigers van de nationale parlementen over de prioriteiten van het Europees Semester 2021,
– gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities(13),
– gezien het verslag van de Europese Commissie en de OESO van 19 november 2020, getiteld “Health at a Glance: Europe 2020 - State of Health in the EU cycle”,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 20 februari 2013, getiteld “Investing in Health” (SWD(2013)0043),
– gezien de mededeling van de Commissie van 4 april 2014 met betrekking tot doeltreffende, toegankelijke en veerkrachtige gezondheidsstelsels (COM(2014)0215),
– gezien het advies van het panel van deskundigen voor het verstrekken van advies over doeltreffende manieren om te investeren in gezondheid van de Europese Commissie van 25 november 2020 inzake de organisatie van een veerkrachtige gezondheidszorg en maatschappelijke zorg na de COVID-19-pandemie,
– gezien de conclusies van de Raad van 17 oktober 2019 over de economie van het welzijn,
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie cultuur en onderwijs,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9-0026/2021),
A. overwegende dat uit een eerste raming door Eurostat van de jaarlijkse groei in 2020(14) blijkt dat het bbp in de eurozone met 6,8 % is gedaald en dat het bbp in de hele EU met 6,4 % is gedaald; overwegende dat volgens de economische winterprognose 2020 van de Europese Commissie het bbp van de EU in 2021 een lichte stijging van 1,4 % zal vertonen en het bbp van de eurozone met 1,2 % zal stijgen, waarmee de economische output van de EU tegen 2022 ternauwernood het niveau van voor de crisis zal bereiken; overwegende dat de groei van de particuliere consumptie in 2022 naar verwachting bescheiden zal zijn, voornamelijk door de aanhoudende onzekerheid over de ontwikkeling van de werkgelegenheid en inkomens, waardoor veel mensen uit voorzorg zullen sparen; overwegende dat de kapitaaluitgaven naar verwachting een opleving zullen vertonen door accommoderende monetaire beleidsmaatregelen, toegenomen overheidsinvesteringen en gerichte overheidssteunregelingen voor bedrijven; overwegende dat in de jaarlijkse strategie voor duurzame groei (ASGS) geen rekening is gehouden met een mogelijke derde golf (of nog meer golven) in de verspreiding van COVID-19, waardoor de economische en maatschappelijke crisis verder zou kunnen verslechteren;
B. overwegende dat de EU-fondsen en -programma’s zoals voorzien in het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 in een aantal lidstaten nog niet ten volle worden benut of ten uitvoer worden gelegd; overwegende dat de financiering voor het herstelinstrument NextGenerationEU (NGEU), en met name de financiering voor de faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF), pas beschikbaar zal zijn na de ratificatie door de lidstaten van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad(15);
C. overwegende dat de EU-instellingen herhaaldelijk hebben gewezen op de noodzaak van maatregelen om ongelijkheden op het gebied van gezondheid aan te pakken en de volksgezondheid tijdens de huidige economische recessie te beschermen(16);
D. overwegende dat de COVID-19-uitbraak de positieve trend op het gebied van de werkgelegenheid waarvan de afgelopen zes jaar in de EU-27 sprake was, heeft omgebogen en dat aan het einde van het tweede kwartaal van 2020 ongeveer 6,1 miljoen mensen hun baan hadden verloren en dat de werkgelegenheid over het hele jaar 2020 naar verwachting met 4,5 % zou dalen(17); overwegende dat volgens Eurostat in 2019, vóór de pandemie, 8,5 % van de EU-bevolking onder de 60 jaar deel uitmaakte van huishoudens waarin de volwassenen in het jaar ervoor minder dan 20 % van de maximale wekelijkse arbeidstijd werkten en als werkenden in een zorgwekkende armoedesituatie verkeerden(18); overwegende dat onzeker werk nog altijd een punt van zorg is vanwege de negatieve effecten ervan voor arbeidsmarkten; overwegende dat werknemers die hun werk hebben behouden, te maken hebben gekregen met een aanzienlijke vermindering van het aantal gewerkte uren en dus ook met inkomensverlies, en overwegende dat deze ontwikkeling het grootste effect heeft op werknemers die tot kwetsbare groepen behoren; overwegende dat er in een nog te publiceren verslag van Eurofound op wordt gewezen dat de daling van het aantal werkende personen in de EU-27 tijdens de eerste golf van de pandemie eerder het gevolg was van een toenemende inactiviteit dan van een grotere werkloosheid, wat betekent dat de afstand tot de arbeidsmarkt groter is geworden, hetgeen een zorgwekkende ontwikkeling is(19);
E. overwegende dat het gemiddeld aantal gewerkte uren naar verwachting sneller zal toenemen dan het aantal werkenden en dat de werkgelegenheid wellicht verder zal dalen als regelingen voor werktijdverkorting worden stopgezet; overwegende dat het elders inzetten van werknemers gewoonlijk een langdurig proces is en dat de werkgelegenheid daarom naar verwachting in 2021 enigszins zal dalen; overwegende dat het werkloosheidspercentage in de EU, ondanks de verwachte economische opleving volgend jaar, naar verwachting zal toenemen van 7,7 % in 2020 tot 8,6 % in 2021, en vervolgens naar verwachting zal dalen tot 8,0 % in 2022, waarbij er verschillen tussen de lidstaten zullen blijven bestaan(20);
F. overwegende dat investeringen die kunnen leiden tot een hogere totale factorproductiviteit moeten worden verwelkomd in het licht van de tot nu toe behaalde gemengde resultaten, waaronder het ook reeds vóór de pandemie trage economische herstel en de toename van onzekere vormen van arbeid; overwegende dat de gelijktijdige groene en digitale transitie belangrijke gevolgen voor de werkgelegenheid zal hebben die per sector, regio en soort werknemer zullen verschillen; overwegende dat dit tot nieuwe kansen zal leiden, maar in heel wat regio’s en industriële sectoren ook tot grote sociaaleconomische uitdagingen; overwegende dat de EU behoefte heeft aan een gemeenschappelijke strategie voor de begeleiding van werknemers en ondernemingen om ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten; overwegende dat de COVID-19-crisis deze effecten heeft versterkt, wat met name tot uiting komt in de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, en dat de COVID-19-crisis waarschijnlijk ook gevolgen zal hebben voor de vraag naar scholing, om- en bijscholing; overwegende dat de uitbraak van COVID-19 tot aanzienlijke veranderingen op de arbeidsmarkt heeft geleid, in die zin dat meer dan een derde van de werknemers in de EU vanuit huis moest gaan werken(21); overwegende dat het recht op onbereikbaarheid een essentieel uitgangspunt moet zijn, hetgeen inhoudt dat werknemers het recht moeten hebben om buiten werktijd geen werkgerelateerde taken te verrichten en niet via elektronische weg met het werk te communiceren, om op die manier een goede balans tussen werk en privéleven te realiseren;
G. overwegende dat er vóór COVID-19 weliswaar sprake was van verschillen tussen de lidstaten, maar dat de economische trends in de jaarlijkse evaluaties in het kader van het Europees Semester over het algemeen als positief werden beoordeeld; overwegende dat uit gegevens blijkt dat er nog altijd ongelijkheden zijn tussen personen en tussen en binnen staten en regio’s en dat deze ongelijkheden zelfs toenemen; overwegende dat de diverse ongelijkheden moeten worden aangepakt door middel van een intersectionele benadering, om gelijke kansen en een waardig leven voor alle groepen in de samenleving te waarborgen; overwegende dat bepaalde regio’s die meer problemen hebben bij het koolstofvrij maken van hun industrieën financiële steun zullen krijgen, bijvoorbeeld uit het Fonds voor een rechtvaardige transitie, maar dat andere regio’s die te sterk afhankelijk zijn van toerisme en aanverwante vormen van dienstverlening niet in aanmerking komen voor specifieke transitiemiddelen, ondanks het feit dat enkele van deze regio’s behoren tot de regio’s met de hoogste werkloosheidspercentages; overwegende dat er tussen de lidstaten grote verschillen zijn als het gaat om de steun die door de overheid in verband met de COVID-19-pandemie aan werknemers en bedrijven wordt verstrekt; overwegende dat wereldwijde uitdagingen zoals digitalisering en de strijd tegen klimaatverandering zich ongeacht de COVID-19-crisis zullen doen blijven gelden en vragen om een eerlijke transitie, zodat niemand achterblijft;
H. overwegende dat de COVID-19-crisis de loonongelijkheid in de wereld heeft doen toenemen en dat de loonongelijkheid slechts ten dele wordt gecompenseerd door overheidssteun en beleidsmaatregelen op het gebied van minimumlonen, waardoor veel mensen in grote onzekerheid leven en te weinig bescherming genieten; overwegende dat laagbetaalde werknemers, een groep waar naar verhouding veel vrouwen en jongeren deel van uitmaken, het zwaarst getroffen worden door de sociaaleconomische gevolgen van de crisis en de met de crisis gepaard gaande toename van ongelijkheid, terwijl er bij deze groep sowieso al vaak sprake is van een wankel evenwicht tussen werk en privéleven;
I. overwegende dat de socialebeschermingsstelsels, die van lidstaat tot lidstaat verschillen, zwaar op de proef worden gesteld om de sociale gevolgen van de crisis te verzachten en iedereen fatsoenlijke levensomstandigheden en toegang tot essentiële diensten zoals gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting te verschaffen; overwegende dat de kosten van huisvesting en kinderopvang huishoudens in armoede kunnen doen vervallen, en overwegende dat het belangrijk is om hier rekening mee te houden bij het meten van de armoede onder werkenden en bij inspanningen om de kosten van huisvesting op te nemen in standaardindicatoren voor sociale verslaglegging; overwegende dat 9,6 % van de bevolking van de EU-27 in 2018 deel uitmaakte van huishoudens die 40 % of meer van hun beschikbaar inkomen aan huisvesting besteedden, maar dat dit percentage van lidstaat tot lidstaat aanzienlijk verschilde; overwegende dat de armoede onder werkenden in de EU sinds de economische en financiële crisis van 2008 is toegenomen en dat naar schatting 10 % van de werknemers in de EU het risico loopt in armoede te vervallen(22);
J. overwegende dat de jeugdwerkloosheid als gevolg van de COVID-19-crisis is toegenomen en in september 2020 op 17,1 % lag en naar verwachting nog verder zal stijgen; overwegende dat 11,6 % van de jongeren tussen 15 en 24 jaar geen onderwijs of opleiding volgt en geen baan heeft (NEET’s)15; overwegende dat de COVID-19-crisis negatieve gevolgen heeft gehad voor de toegang tot onderwijs voor achterstandsgroepen, zoals alleenstaande ouders, gezinnen met lage inkomens en grote gezinnen, omdat zij moeite hebben om de digitale apparatuur te betalen die nodig is voor onderwijs op afstand; overwegende dat de toenemende ongelijkheid tussen generaties gevolgen heeft voor de houdbaarheid van ons stelsel van sociale voorzieningen alsmede voor onze democratische gezondheid; overwegende dat de economische neergang langdurige negatieve gevolgen zal hebben voor de jeugdwerkgelegenheid, en overwegende dat er voor jongeren naar verwachting minder en/of minder goede mogelijkheden zullen zijn op de arbeidsmarkt en dat zij vaker te maken zullen krijgen met slechte arbeidsomstandigheden;
K. overwegende dat vrouwen kwetsbaarder zijn voor veranderingen op de arbeidsmarkt omdat zij vaak zorgtaken verrichten, vaker dan mannen onbetaalde huishoudelijke en zorgtaken verrichten, te maken hebben met discriminatie op grond van zwangerschap en moederschap, de gevolgen ondervinden van gendersegregatie op de arbeidsmarkt en vaker onzekere banen hebben; overwegende dat uit een intersectionele evaluatie blijkt dat vrouwen in kwetsbare groepen, zoals jonge vrouwen met kinderen, en met name alleenstaande moeders, Roma-vrouwen en vrouwen met een handicap of een migratieachtergrond, zich vaker in een ongunstiger situatie bevinden(23);
L. overwegende dat de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen (11,4 %), de loonkloof tussen mannen en vrouwen (14 %) en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen (30 %) nog altijd onaanvaardbaar groot zijn; overwegende dat het uit sociaal en economisch oogpunt noodzakelijk is dat de arbeidsparticipatiekloof tussen mannen en vrouwen gedicht wordt, vanwege de implicaties ervan voor het leven van vrouwen, waaronder hun financiële zelfstandigheid en kwaliteit van leven, alsook vanwege de kosten ervan voor de economie, die in 2018 320 miljard EUR bedroegen (2,4 % van het bbp van de EU)(24); overwegende dat het met het oog op duurzame sociale en economische groei en ontwikkeling en de houdbaarheid van de begroting op lange termijn in de EU van groot belang is om de werkgelegenheidskansen voor vrouwen te verbeteren, gelijkheid van beloning te waarborgen, een goed evenwicht tussen werk en privéleven te bevorderen en ervoor te zorgen dat bij de opbouw van pensioenrechten, ook bij mannen, op passende wijze rekening wordt gehouden met de perioden die worden besteed aan de zorg voor kinderen;
M. overwegende dat gemarginaliseerde groepen en personen die lijden onder sociale uitsluiting en armoede meer problemen ondervinden door de COVID-19-pandemie en dat zij naar verhouding zwaar getroffen worden door de door de pandemie veroorzaakte veranderingen op de arbeidsmarkt; overwegende dat de sociaaleconomische indicatoren aangeven dat de Roma nog altijd in zeer slechte omstandigheden verkeren en dat meer dan 80 % van hen verkeert in een situatie van armoede en sociale uitsluiting, dat slechts 43 % van hen betaald werk heeft en dat het percentage NEET’s onder Roma onevenredig hoog is; overwegende dat de Roma bijzonder zwaar getroffen zijn door de COVID-19-crisis, zeker wat betreft de toegang tot onderwijs en opleiding;
N. overwegende dat mensen met een handicap ten gevolge van de pandemie nog minder toegang hebben tot voorzieningen; overwegende dat de digitale kloof, die onder meer tot uitdrukking komt in digitale armoede, lage digitale geletterdheid en problemen met universeel ontwerp, mensen met een handicap verder beperkt bij de uitoefening van hun sociale rechten; overwegende dat uit gegevens van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten blijkt dat kinderen met een handicap aanzienlijke belemmeringen ondervinden bij de toegang tot onderwijs(25);
O. overwegende dat de werkloosheid onder tijdelijke arbeidskrachten tijdens de COVID-19-pandemie is gestegen; overwegende dat een op de vijf werknemers in de EU geen fatsoenlijke baan heeft; overwegende dat arbeidsmarktpolarisatie en atypische arbeidsvormen de komende tien jaar naar verwachting verder zullen toenemen en dat er waarschijnlijk meer hoog en laag gekwalificeerde banen zullen komen(26); overwegende dat technologische veranderingen en het gebruik van artificiële intelligentie de arbeidsmarkt ingrijpend kunnen veranderen; overwegende dat inkomens hierdoor nog verder uit elkaar kunnen gaan lopen; overwegende dat de vraag naar arbeidskrachten altijd het zwakst is geweest als het gaat om banen met een gemiddelde beloning, en dat dit met name zeer zichtbaar was tijdens de periode van recessie en krimp op de arbeidsmarkt tussen 2008 en 2013(27); overwegende dat deze trend wellicht nog zal worden versterkt door de pandemie; overwegende dat laaggeschoold werk altijd onontbeerlijk zal zijn in een samenleving en dat het loon en de omstandigheden voor dergelijk werk fatsoenlijk moeten zijn; overwegende dat de arbeidsmarkt gekenmerkt wordt door een snelle overgang naar een groenere en steeds digitalere omgeving met banen waarvoor nieuwe vaardigheden nodig zijn, en overwegende dat het belangrijk is dat er nagedacht wordt over mogelijkheden voor scholing, omscholing en bijscholing voor werknemers van alle leeftijden; overwegende dat tegelijkertijd ook de arbeidsomstandigheden verbeterd moeten worden en dat er nieuwe hoogwaardige banen gecreëerd moeten worden;
P. overwegende dat duurzame ontwikkeling een kerndoelstelling van de Europese Unie is en dat sociale duurzaamheid een belangrijke voorwaarde is voor een billijke en inclusieve groene, digitale en demografische transitie; overwegende dat de sociale markteconomie gebaseerd is op twee elkaar aanvullende pijlers, namelijk de handhaving van mededingingsregels en krachtige maatregelen op het gebied van sociaal beleid, die tot de totstandbrenging van volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang moeten leiden; overwegende dat duurzame ontwikkeling op drie pijlers berust, te weten de economische pijler, de sociale pijler en de milieupijler; overwegende dat duurzame ontwikkeling onder meer gebaseerd is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang; overwegende dat dit een van de fundamentele doelstellingen van de Europese Unie is, zoals vastgelegd in artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU);
Q. overwegende dat er al voor de COVID-19-crisis aanzienlijke verschillen in gezondheid bestonden, afhankelijk van de sociaaleconomische status; overwegende dat de levensverwachting in de EU niet meer zo snel stijgt of zelfs helemaal niet meer stijgt; overwegende dat de indicatoren voor lichamelijke en geestelijke gezondheid sinds de COVID-19-crisis een verslechtering laten zien, met name bij de kwetsbaarste groepen;
R. overwegende dat de gevolgen van COVID-19 zijn versterkt door reeds bestaande ongelijkheden die de afgelopen tien jaar al verder waren toegenomen; overwegende dat bezuinigingen op overheidsdiensten naar aanleiding van de mondiale financiële crisis ertoe hebben bijgedragen dat de ongelijkheden met betrekking tot gezondheidsbehoeften zijn toegenomen;
S. overwegende dat nieuwe arbeidsvormen in opkomst zijn, zoals telewerken en atypische arbeidsvormen, waardoor de manier van werken aan aanzienlijke veranderingen onderhevig is; overwegende dat er ook nieuwe werkelijkheden zijn ontstaan en dat bestaande ontwikkelingen tijdens perioden van lockdown zijn versterkt, in die zin dat de grenzen tussen werk en privéleven verder zijn vervaagd, er sprake is van een toename van huiselijk geweld en van gezondheidsproblemen bij werknemers, waaronder gezondheidsproblemen die niet rechtstreeks verband houden met de COVID-19-pandemie, zoals spier- en skeletaandoeningen, en psychische problemen, alsook problemen bij het realiseren van een goed evenwicht tussen werk en privéleven binnen nieuwe arbeidspatronen, waarbij het werk vaak ook nog eens gecombineerd moet worden met zorgtaken en/of thuisonderwijs;
T. overwegende dat de pandemie de ongelijkheden op sociaal en gezondheidsgebied heeft vergroot(28), wat door allerlei groepen wordt ondervonden, waaronder kinderen in gezinnen met een laag inkomen en ouderen, en overwegende dat een van de verwachte neveneffecten van de COVID-19-pandemie een stijging van het armoedepercentage zal zijn (momenteel lopen meer dan 90 miljoen burgers in de EU het risico in armoede te vervallen(29)), en dat nieuwe groepen burgers hiervan het slachtoffer zijn; overwegende dat Eurofound voorstelt om het sociale scorebord bij de EPSR aan te vullen met extra indicatoren, zoals arbeidskwaliteit, sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen, degelijke socialezekerheidsstelsels en eerlijke mobiliteit;
U. overwegende dat de sociale dialoog een essentieel onderdeel is van het sociale model van de EU, omdat het daardoor gemakkelijker wordt om oplossingen op maat te vinden voor de arbeidsmarkt; overwegende dat de sociale dialoog is verzwakt en dat het bereik van collectieve onderhandelingen in heel Europa is geslonken als gevolg van het decentralisatieproces naar aanleiding van de crisis van 2008 en de hervormingen van de arbeidsmarkt die in sommige lidstaten werden doorgevoerd, zoals vermeld in de landenverslagen in het kader van het Europees Semester; overwegende dat Eurofound heeft geconstateerd dat de betrokkenheid van de sociale partners bij de ontwikkeling van beleidsmaatregelen voor de arbeidsmarkt in respons op de COVID-19-pandemie in veel lidstaten beperkter is geweest dan het geval zou zijn geweest in een situatie zonder crisis(30);
V. overwegende dat de inkomensongelijkheid in de EU nog altijd groot is; overwegende dat belastingconcurrentie en loonkostenconcurrentie schadelijk zijn voor de interne markt en voor de cohesie tussen de lidstaten; overwegende dat weldoordachte progressieve belasting- en uitkeringsstelsels, sociale investeringen en de verstrekking van hoogwaardige openbare en sociale diensten essentiële hefbomen zijn om te voorkomen dat achterstanden van generatie op generatie worden doorgegeven;
W. overwegende dat de pandemie grote gevolgen heeft gehad voor het onderwijs in de EU en heeft geleid tot sluiting van scholen, universiteiten en hogescholen; overwegende dat de negatieve lichamelijke en geestelijke gevolgen en de gevolgen voor de voortgang van het onderwijs van kinderen van de proactieve sluiting van scholen waarschijnlijk zwaarder wegen dan de voordelen van schoolsluitingen, met name in gebieden waar de bevolking risico loopt op armoede of sociale uitsluiting;
X. overwegende dat de demografische uitdaging een omvattende aanpak vereist die gebaseerd is op een mix van inclusieve, niet-discriminatoire beleidsoplossingen op het gebied van pensioenen, sociale zekerheid en sociale bescherming, hoogwaardige en toegankelijke zorgvoorzieningen en infrastructuur voor kinderen, ouderen en personen met een handicap, gezinsondersteuning, huisvesting, voorschoolse en vroegschoolse educatie, langdurige zorg, gezondheidszorgstelsels, met inbegrip van preventieve gezondheidszorg en psychologische ondersteuning, bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, integratie van migranten en het evenwicht tussen werk en privéleven, gendergelijkheid, gezond en actief ouder worden, een hoge werkgelegenheidsgraad en fatsoenlijke lonen; overwegende dat goede arbeids- en levensomstandigheden gedurende het hele leven van essentieel belang zijn om zorgbehoeften te voorkomen, en overwegende dat passende en betaalbare huisvesting en een hoogwaardige lokale leefomgeving met aandacht voor de fysieke en sociale dimensie en voorzieningen belangrijk zijn, aangezien daarmee zelfstandig wonen mogelijk wordt gemaakt;
Y. overwegende dat Eurofound heeft aangetoond dat het deel van de beroepsbevolking dat werkzaam is in de langdurige zorg de afgelopen tien jaar met een derde is toegenomen en dat het hier om een belangrijke sector gaat waar aandacht aan moet worden besteed, niet alleen met het oog op het waarborgen van de kwaliteit van leven van een vergrijzende bevolking, maar ook wat betreft gendergelijkheid, waarbij drie aspecten een rol spelen: momenteel wordt de meeste langdurige zorg verstrekt door mantelzorgers, waarvan het merendeel vrouw is; de meeste werknemers in de sector zijn vrouwen, iets wat nauwelijks is veranderd; en de meeste zorgontvangers zijn vrouwen, aangezien zij in alle lidstaten een hogere levensverwachting hebben dan mannen(31);
Z. overwegende dat wij ons op een kritiek moment in onze geschiedenis bevinden en dat het idee dat economische groei automatisch in alle sectoren van de samenleving doorwerkt niet meer breed gedragen wordt; overwegende dat de middenklasse steeds verder uitdunt, handarbeiders, laagopgeleiden en platformwerkers in toenemende mate te maken krijgen met precaire arbeidsomstandigheden en in armoede leven ondanks hun werk en dat er sprake is van een toenemende polarisatie op het gebied van inkomen en welvaart; overwegende dat de culturele en de creatieve sector en de toeristische sector, met inbegrip van de evenementensector en de sector podiumkunsten, het cultureel toerisme en het immaterieel cultureel erfgoed, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), zelfstandigen en lokale en familiebedrijven, zwaar getroffen zijn door de maatregelen ter beperking van de verspreiding van COVID-19;
AA. overwegende dat het risico op armoede voor mensen die atypische vormen van werk verrichten sinds de recessie lijkt te zijn toegenomen, en dat deze trend nog verder is versterkt door de huidige COVID-19-pandemie;
AB. overwegende dat de afgelopen drie decennia de “crowding out”-hypothese een belangrijke rol heeft gespeeld in het economisch denken, maar dat in het kader van een nieuw economisch paradigma overheidsinvesteringen en de “crowding in”-effecten daarvan een centrale rol moeten krijgen; overwegende dat het cohesiebeleid het belangrijkste investeringsbeleid van de EU voor sociale, economische en territoriale ontwikkeling vormt en heeft bewezen doeltreffend te zijn voor het verminderen van ongelijkheden en regionale verschillen, met name in de armste regio’s; overwegende dat sociale cohesie een voorwaarde is voor duurzame economische groei, het scheppen van banen en werkgelegenheid;
AC. overwegende dat de COVID-19-pandemie en de crisis hebben laten zien dat de bestrijding van dakloosheid een volksgezondheidskwestie is; overwegende dat in de Europese Unie iedere nacht 700 000 dakloze mensen op straat moeten slapen of hun toevlucht moeten zoeken in opvanghuizen, en dat dit aantal de afgelopen tien jaar met 70 % is gestegen;
1. herinnert eraan dat de Commissie in de ASGS 2020 en het voorjaars- en zomerpakket 2020 van het Europees Semester heeft aangegeven dat het Europees Semester moet bijdragen tot de uitvoering van de Europese Green Deal, de EPSR en de SDG’s van de VN; is ingenomen met het feit dat de EPSR en de SDG’s van de VN zijn opgenomen in de ASGS 2021; dringt erop aan om in een nieuw sociaal en economisch model dat het welzijn van de mensen in de EU verbetert, evenveel belang te hechten aan rechtvaardigheid en sociale rechten als aan macro-economische stabiliteit; benadrukt de essentiële rol van het sociale scorebord in het Europees Semester(32);
2. neemt nota van de conclusie van het Europees Begrotingscomité dat het begrotingskader moet worden herzien om het minder complex en ambigu te maken, een betere en meer permanente bescherming te bieden voor duurzame groeibevorderende overheidsuitgaven, en realistische doelstellingen voor schuldvermindering in de lidstaten vast te stellen die opwaartse sociale convergentie niet zullen ondergraven; dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat alle sociaal-economische, macro-economische en budgettaire beleidsmaatregelen van de lidstaten bijdragen tot en volledig stroken met de doelstellingen en streefcijfers van de EPSR, de Europese Green Deal en de SDG’s van de VN en dat er sociale en milieustreefcijfers en ‑doelstellingen worden ingevoerd in het kader van de procedure voor multilateraal toezicht als bedoeld in artikel 121 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) alsmede in de context van een versterkte procedure voor macro-economische onevenwichtigheden; is van mening dat de opname van de SDG’s van de VN en de sociale pijler in het toepassingsgebied van het Europees Semester betekent dat de bestaande indicatoren zullen moeten worden aangepast en dat er nieuwe indicatoren zullen moeten worden ontwikkeld om de uitvoering van het economisch, milieu- en sociaal beleid van de EU te monitoren, en dat er moet worden gezorgd voor coherentie tussen de beleidsdoelstellingen en de begrotingsmiddelen; verzoekt de Commissie onverwijld een methode te ontwikkelen om de uitgaven uit de EU-begroting ten behoeve van de SDG’s van de VN te traceren, die ook kan worden gebruikt om de investeringen in het kader van de nationale plannen voor herstel en veerkracht (NRRP’s) te beoordelen;
3. verklaart dat werkgelegenheids- en sociale onevenwichtigheden in de EU, zoals segmentatie van de arbeidsmarkt, loonspreiding, toenemende ongelijkheid en armoede, met name kinderarmoede, niet zijn opgelost en zelfs zijn verergerd, waaruit blijkt dat het overheidsbeleid in sommige lidstaten onvoldoende hefboomwerking heeft gehad om solide socialebeschermingsstelsels en een eerlijkere EU-arbeidsmarkt op te bouwen, en dat er behoefte is aan krachtiger beleid en meer coördinatie op EU-niveau; is ervan overtuigd dat EU-steun verder moet gaan dan het beschikbaar stellen van fondsen; wijst erop hoe belangrijk het is lessen uit de huidige gezondheids- en economische crisis te trekken en in de toekomst proactief op te treden;
4. benadrukt dat er meer democratische verantwoording moet worden afgelegd voor het huidige evaluatieproces van het semester; verzoekt de Commissie en de lidstaten het financiële rechtskader en het Europees Semester te hervormen teneinde de democratische verantwoordingsplicht en de betrokkenheid van het Europees Parlement te versterken, de rol en de participatie van de sociale partners op EU- en nationaal niveau te versterken, en doelstellingen inzake sociale vooruitgang met betrekking tot de socialezekerheidsstelsels en hoogwaardige werkgelegenheid te beschermen in toekomstige aanpassingsprogramma’s en in het kader van de Europese Green Deal;
5. benadrukt dat het Parlement beter moet worden betrokken bij het proces van het Europees Semester, met inbegrip van de landspecifieke aanbevelingen; wijst op de belangrijke rol van een inclusievere sociale dialoog met de sociale partners, het maatschappelijk middenveld, jongerenorganisaties en lokale en regionale overheden over het uitwerken van het Europees Semester; benadrukt dat een doeltreffende, transparante, alomvattende, resultaatgerichte en prestatiegerichte sociale traceringsmethode – die voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit moet worden ontwikkeld – het Europees Semester zal verbeteren door beter rekening te houden met sociale, gender- en milieuproblemen en deze op gelijke voet te plaatsen met begrotingscoördinatie, en door bijvoorbeeld meer aandacht te besteden aan agressieve fiscale planning, armoedebestrijding, gendergelijkheid, sociale rechtvaardigheid, sociale cohesie en opwaartse convergentie;
6. is van mening dat bij het proces van het Duurzame Semester in gelijke mate moet worden gefocust op drie dimensies: milieuduurzaamheid, economische duurzaamheid en sociale duurzaamheid; herhaalt dat sociale duurzaamheid alleen kan worden bewerkstelligd door ongelijkheden en armoede te verminderen en door sociale en werkgelegenheidskansen en gedeelde welvaart te bieden; benadrukt dat sociale rechtvaardigheid, fatsoenlijk werk met een toereikend loon, gelijke kansen, eerlijke mobiliteit en solide socialezekerheidsstelsels essentiële elementen zijn in de rechtvaardige transitie naar een duurzaam en sociaal Europa; verzoekt de Commissie de dimensies van de jaarlijkse duurzamegroeianalyse zorgvuldig te beoordelen om ervoor te zorgen dat zij volledig in overeenstemming zijn met artikel 3 VEU, waarin is bepaald dat duurzame ontwikkeling een doelstelling is waarvoor de EU zich moet inzetten, op basis van een evenwichtige economische groei en van prijsstabiliteit, een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met het Europees Parlement te focussen op het aanpakken van deze uitdagingen door middel van ecosociaal EU-beleid met een combinatie van gedeelde economische welvaart, sociale vooruitgang en duurzame ontwikkeling;
De sociale dimensie binnen de herstel- en veerkrachtfaciliteit
7. is verheugd over de vaststelling van de RRF; neemt er nota van dat de RRF aan het proces van het Europees semester zal worden gekoppeld; onderstreept dat de coördinatie tussen beide processen transparant moet zijn en de overkoepelende EU-doelstellingen moet ondersteunen, zoals de uitvoering van de EPSR, de SDG’s van de VN, de EU-strategie voor gendergelijkheid, de Europese Green Deal en de digitale transitie; wijst erop dat het Europees Semester, met inbegrip van de beginselen van de EPSR, het kader vormt om nationale hervormingsprioriteiten vast te stellen en de uitvoering ervan te monitoren; benadrukt dat de hervormingen gebaseerd moeten zijn op solidariteit, integratie, sociale rechtvaardigheid en een eerlijke verdeling van de welvaart, met het oog op het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid en duurzame groei, het waarborgen van gelijkheid van en toegang tot kansen en sociale bescherming, het beschermen van kwetsbare groepen en het verbeteren van de levensstandaard van iedereen in de EU;
8. heeft begrepen dat de lidstaten maatregelen inzake sociale en territoriale samenhang, kinderen en jongeren in hun nationale herstelplannen moeten opnemen om toegang te krijgen tot het fonds; merkt op dat er in de RRF-verordening geen expliciete sociale mijlpalen en streefcijfers zijn vastgesteld en geen middelen daarvoor zijn gereserveerd, maar dat de Commissie overeenkomstig de aangenomen verordening de gemeenschappelijke indicatoren moet vaststellen die moeten worden gebruikt voor de voortgangsrapportage en de monitoring en evaluatie van de faciliteit, en een methode moet vaststellen voor de rapportage over sociale uitgaven, ook voor kinderen en jongeren, in het kader van de faciliteit; wijst op het bijzondere belang van indicatoren met betrekking tot de uitvoering van de beginselen van de EPSR, hoogwaardige werkgelegenheid, opwaartse sociale convergentie, gelijkheid van en toegang tot kansen en sociale bescherming, onderwijs en vaardigheden, en investeringen in toegang en kansen voor kinderen en jongeren met betrekking tot onderwijs, gezondheid, voeding, banen en huisvesting, overeenkomstig de doelstellingen van de kindergarantie en de jongerengarantie; vraagt de Commissie deze indicatoren in het kader van de dialoog voor herstel en veerkracht samen met het Europees Parlement, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld vast te stellen in overeenstemming met de indicatoren die het Europees Parlement in zijn resolutie over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities heeft vastgesteld, ter beoordeling van de investeringen in en hervormingen van de NRRP’s alsmede de voorgestelde maatregelen om ervoor te zorgen dat er vooruitgang wordt geboekt met deze doelstellingen;
9. wijst erop dat de lidstaten hun eigen, op maat gesneden NRRP’s zullen opstellen op basis van de criteria en de zespijlerbenadering van de RRF en de investerings- en hervormingsprioriteiten die in het kader van het Europees Semester zijn vastgesteld, in overeenstemming met hun nationale hervormingsprogramma’s, nationale klimaat- en energieplannen, plannen voor een rechtvaardige transitie en uitvoeringsplannen voor de jongerengarantie, en de partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s die voor de EU-fondsen zijn vastgesteld; herinnert eraan dat elke lidstaat in zijn NRRP in detail moet toelichten hoe het plan bijdraagt tot de uitvoering van de EPSR en tot het scheppen van hoogwaardige banen, opwaartse sociale convergentie, investeringen in jongeren en kinderen, gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen; moedigt de lidstaten aan om ook sociale streefdoelen en mijlpalen op te nemen en het geraamde bedrag van de investeringen in sociale vooruitgang in de richting van die streefdoelen en mijlpalen te specificeren; benadrukt dat de NRRP’s moeten bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s van de VN, de uitvoering van de EU-strategie voor duurzame groei zoals uiteengezet in de Europese Green Deal, en de naleving van de beginselen van de EPSR; verzoekt de lidstaten ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden die de algemene ontsnappingsclausule biedt om bedrijven te steunen die moeilijkheden ondervinden en een tekort aan liquiditeit hebben, met name door de toegang van kmo’s tot publieke en private financiering te verbeteren, de banen, lonen en arbeidsvoorwaarden van mensen die in de EU werken, veilig te stellen en te investeren in mensen en socialezekerheidsstelsels;
10. verzoekt de Commissie de sociale indicatoren van het sociaal scorebord van het Europees semester, met name die met betrekking tot fatsoenlijk werk, sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen, solide socialezekerheidsstelsels en eerlijke mobiliteit, op te nemen in de gemeenschappelijke indicatoren die in het kader van de RRF moeten worden gebruikt voor de voortgangsrapportage en de monitoring en evaluatie van de plannen, alsook in de methodologie voor de rapportage over sociale investeringen, onder meer voor de kindergarantie en de jongerengarantie; benadrukt dat het Europees Parlement de gedelegeerde handeling die de Commissie over dit onderwerp zal indienen, nauwlettend zal bestuderen om na te gaan of de sociale indicatoren, het scorebord en de sociale methodologie beantwoorden aan de doelstellingen, en om na te gaan of er geen bezwaren zijn;
11. is van mening dat solide stelsels van sociale voorzieningen die op sterke economische en sociale structuren berusten, de lidstaten helpen om doeltreffender en op eerlijke en inclusieve wijze op schokken te reageren en daar sneller van te herstellen; benadrukt dat stelsels van sociale voorzieningen ertoe bijdragen dat de samenlevingen in de EU en alle inwoners van de EU toegang hebben tot de integrale diensten en de economische ondersteuning die zij nodig hebben om een fatsoenlijk leven te kunnen leiden, hetgeen de volgende gebieden omvat: sociale zekerheid, gezondheidszorg, onderwijs en cultuur, huisvesting, werkgelegenheid, justitie en maatschappelijke dienstverlening voor kwetsbare groepen; benadrukt voorts dat stelsels van sociale voorzieningen een sleutelrol spelen bij het bewerkstelligen van duurzame sociale ontwikkeling, het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, en het bevorderen van gelijkheid en sociale rechtvaardigheid; waarschuwt ervoor dat de stelsels van sociale voorzieningen tijdens de COVID-19-crisis onder ongekende druk zijn komen te staan, aangezien zij niet zijn ontworpen om te voorzien in de sociale behoeften als gevolg van een noodsituatie in de gezondheidszorg en op economisch gebied; verzoekt de lidstaten hun stelsels van sociale voorzieningen met steun van de EU te versterken zodat zij hun rol kunnen vervullen en de hele bevolking kunnen bijstaan, met name in situaties van crisis of systemische schokken, onder meer door streefcijfers voor sociale investeringen vast te stellen die even ambitieus zijn als de digitale en groene investeringen;
12. verzoekt de Commissie en de lidstaten in hun herstelmaatregelen aandacht te besteden aan de behoeften van kinderen en maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat alle kinderen gelijke toegang hebben tot voorschoolse ondersteuning, onderwijs over nieuwe technologieën, vaardigheden en een ethisch en veilig gebruik van digitale tools, en mogelijkheden voor sociaal, geestelijk, cultureel en fysiek welzijn; verzoekt de Commissie een ambitieuze strategie voor armoedebestrijding voor te stellen en een groter budget voor de kindergarantie uit te trekken; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de toekomstige kindergarantie kinderen gelijke toegang biedt tot gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, gratis kinderopvang, fatsoenlijke huisvesting en adequate voeding;
13. is van mening dat de in de NRRP’s vermelde hervormingen en investeringen die duurzame groei en billijkheid bevorderen, structurele zwakke plekken in de maatschappelijke dienstverlening en de socialebeschermingsstelsels moeten aanpakken en ze veerkrachtiger moeten maken; wijst opnieuw op het belang van het cohesiebeleid, dat het ziet als een strategie ter bevordering en ondersteuning van de “algehele harmonische ontwikkeling” van de lidstaten en de regio’s, met als doel de economische en territoriale ontwikkeling en de sociale cohesie te versterken door de ongelijkheden binnen de EU te verkleinen, met bijzondere aandacht voor de armste regio’s; wijst er in dit verband op dat de hervormingen en investeringen in sociale en territoriale cohesie ook moeten bijdragen tot de bestrijding van armoede en werkloosheid, moeten leiden tot het scheppen van hoogwaardige en stabiele banen, de inclusie en integratie van achtergestelde groepen, en een versterking van de sociale dialoog, het ondernemerschap, de sociale infrastructuur, de sociale bescherming en de stelsels van sociale voorzieningen mogelijk moeten maken;
14. is van mening dat we, om ervoor te zorgen dat de EU veerkrachtig blijft, alle beleidsmaatregelen moeten richten op het waarborgen van een duurzaam herstel, moeten voorkomen dat maatregelen en financiële instrumenten ter ondersteuning van bedrijven en werknemers voortijdig worden beëindigd, en deze moeten versterken waar en wanneer dat nodig is; is verheugd dat de algemene ontsnappingsclausule in het kader van het stabiliteits- en groeipact tot ten minste eind 2021 geactiveerd is; verwacht dat deze clausule geactiveerd zal blijven zolang de onderliggende rechtvaardiging voor de activering blijft bestaan; benadrukt dat alle toekomstige aanpassingsprogramma’s gericht moeten zijn op duurzame groei en het scheppen van hoogwaardige banen, coherent moeten zijn en geen belemmering mogen vormen voor hervormingen of investeringen in sociale vooruitgang in de richting van de sociale mijlpalen en streefdoelen die in het Europees semester en de nationale hervormingsprogramma’s zijn vastgesteld, in het bijzonder vooruitgang wat de vermindering van armoede en ongelijkheden betreft; wijst erop dat er via de RRF financiële steun zal moeten worden verleend opdat de lidstaten deze sociale mijlpalen en streefdoelen kunnen bereiken; verzoekt de Commissie en de lidstaten voor duurzame investeringen te zorgen en kmo’s en hun werknemers te ondersteunen bij de transitie naar een digitalere en groenere economie en bij de hervatting van de economische activiteiten, en voldoende rekening te houden met kmo’s door de mogelijke gevolgen van het beleid van begrotingsconsolidatie voor kmo’s te analyseren, aangezien kmo’s een van de voornaamste motoren van de EU-economie vormen en van vitaal belang zijn voor duurzame groei;
15. is van oordeel dat het kader voor economisch bestuur procycliciteit moet vermijden, omdat die ertoe zou kunnen leiden dat de armoede en de ongelijkheid toenemen en dat wordt afgeweken van de sociale doelstellingen die in het kader van de RRF zijn overeengekomen; vraagt dat de mogelijke negatieve sociale gevolgen van de deactivering van de algemene ontsnappingsclausule worden geëvalueerd overeenkomstig artikel 9 VWEU; vraagt de Commissie en de lidstaten in het kader van de dialoog voor herstel en veerkracht en het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven samen te werken met het Europees Parlement om de nodige veranderingen in het economisch bestuur voor te stellen die voor sociale vooruitgang zullen zorgen en de meest kwetsbare mensen ervoor zullen behoeden dat zij de gevolgen van eventuele toekomstige aanpassingsprogramma’s moeten dragen;
16. erkent dat NGEU een belangrijk instrument is, maar betreurt dat de beperkte omvang van de EU-begroting inhoudt dat zij ook een beperkte herverdelings- en stabilisatiefunctie heeft, mede doordat in de begroting vooral naar de uitgavenzijde wordt gekeken en het evenwichtsbeginsel wordt toegepast; wijst op het belang van sociaal beleid en cohesiebeleid, en kijkt uit naar een versterking ervan indien er meer behoeften ontstaan; benadrukt dat het daarom des te belangrijker is ten volle gebruik te maken van alle mogelijkheden die het MFK, NGEU en het stelsel van eigen middelen bieden om inclusief nationaal herstel, sociale rechtvaardigheid en ecologische, economische, sociale en inclusieve veerkracht te ondersteunen en sociaal beleid en investeringen te stimuleren, en tegelijk de EU-begroting te versterken met een ruimere portefeuille van eigen middelen;
17. is van mening dat NGEU, het MFK en de EU-begroting investeringen moeten doen in sociale doelstellingen, in het bijzonder in sociale vooruitgang, zoals bepaald in artikel 3 VEU en artikel 9 VWEU, die even ambitieus zijn als de investeringen in de groene en digitale transitie, en vindt dat ook de vermindering van armoede en ongelijkheid een horizontale overweging moet zijn bij alle besluiten over uitgaven; is van mening dat de herverdelings- en stabilisatiefunctie van de EU-begroting wellicht moeten worden versterkt met het oog op een krachtig en inclusief herstel; verzoekt de lidstaten alle mogelijkheden die het MFK, NGEU en het stelsel van eigen middelen bieden, ten volle te benutten om bij hun nationale herstel sociale doelstellingen en sociale rechtvaardigheid te ondersteunen, teneinde de sociale ambitie in het kader van zowel het MFK als de RRF te vergroten; verzoekt de lidstaten de uitvoering van de EU-programma’s en ‑fondsen in het kader van het MFK 2014-2020 te bespoedigen en Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 met spoed te bekrachtigen, en benadrukt dat de tenuitvoerlegging van de routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen cruciaal zal zijn om het geld dat in het kader van het EU-herstelinstrument wordt uitgegeven, terug te betalen zonder dat de EU-uitgaven voor of EU-investeringen in werkgelegenheids- en sociaal beleid in het kader van het MFK 2021-2027 al te zeer worden teruggeschroefd;
18. is ermee ingenomen dat er in het Europees Semester onderdelen zijn opgenomen die verwijzen naar de specifieke activiteiten op het gebied van onderwijs, cultuur, sport en media die in het kader van de RRF worden uitgevoerd; vraagt de Commissie de voortgangsverslagen van de lidstaten over de uitvoering van hun nationaal plan voor herstel en veerkracht in het kader van het Europees Semester nauwlettend te monitoren om na te gaan in hoeverre de doelstellingen van de RRF zijn verwezenlijkt;
19. benadrukt dat in de ASGS 2021 sprake is van het verwezenlijken van de EU-doelstelling van concurrerende duurzaamheid, maar dat dit concept niet als doelstelling is vastgesteld in de EU-Verdragen en niet voorkomt in de SDG’s van de VN; verzoekt de Commissie daarom de doelstellingen van artikel 3 VEU en de artikelen 8 tot en met 11 VWEU te verwezenlijken en een nauwkeuriger definitie te geven van veerkracht, waaronder niet alleen het vermogen om uitdagingen het hoofd te bieden wordt verstaan, maar ook het vermogen om transities op duurzame, eerlijke en democratische wijze te bewerkstelligen(33);
20. benadrukt dat sociale vooruitgang een van de EU-doelstellingen is die worden genoemd in artikel 3, lid 3; merkt op dat in het akkoord over het MFK voldoende aandacht moet worden besteed aan de ernstige sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie en de behoefte aan forse investeringen om een verdere toename van de werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting te voorkomen en ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten; benadrukt dat sociale vooruitgang een investeringsprioriteit moet worden, samen met de groene en de digitale transitie, teneinde iedereen in onze samenlevingen, met name de meest kwetsbaren, tegen de negatieve gevolgen van de huidige crisis te beschermen en de toename van de ongelijkheid te beperken; herinnert eraan dat de Commissie de benodigde investeringen in sociale infrastructuur raamt op 192 miljard EUR, waarvan 62 % voor gezondheid en langdurige zorg (57 miljard EUR voor betaalbare huisvesting, 70 miljard EUR voor gezondheid, 50 miljard EUR voor langdurige zorg en 15 miljard EUR voor onderwijs en een leven leren)(34); wijst nogmaals op het belang van projecten die positieve sociale effecten genereren en de sociale inclusie versterken; wijst erop dat er in de NRRP’s plannen voor sociale vooruitgang moeten worden opgenomen betreffende de uitvoering van de EPSR en sociale investeringen om het tekort aan investeringen in sociale infrastructuur te verkleinen; benadrukt de rol van het Europees Parlement als medewetgever en vraagt dat er rekening wordt gehouden met zijn inbreng om te zorgen voor democratisch toezicht op de herstel- en veerkrachtplannen; vraagt de lidstaten mechanismen in te voeren die overleg met de regionale sociale partners waarborgen;
21. vraagt de lidstaten een groter deel van hun bruto binnenlands product uit te trekken voor onderwijs en in hun NRRP’s ambitieuze investeringen in alle onderwijsniveaus, met inbegrip van beroepsonderwijs en ‑opleiding, bijscholing en omscholing, op te nemen als voorwaarde voor een economisch herstel dat sociale samenhang bevordert en ongelijkheid tegengaat;
Sociale dimensie
22. vraagt de Commissie en de lidstaten de digitale kloof met betrekking tot de toegang tot openbare diensten, waarvan er vele tijdens de COVID-19-crisis zijn gedigitaliseerd, actief aan te pakken door EU-steun, met inbegrip van financiële steun, uit te trekken voor sociale innovatie op lokaal niveau om openbare diensten beter toegankelijk te maken, onder meer door capaciteitsopbouw en opschaling van bottom-upinitiatieven voor e‑inclusie en datageletterdheid, om ervoor te zorgen dat iedereen in de EU toegang heeft tot hoogwaardige, toegankelijke en gebruiksvriendelijke diensten van algemeen belang; benadrukt dat het belangrijk is om digitale vaardigheden verder te verbeteren en de digitale transformatie van bedrijven en overheidsdiensten te bevorderen; onderstreept dat de digitalisering van overheidsdiensten kan bijdragen tot het vergemakkelijken van eerlijke arbeidsmobiliteit, met name wat de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels betreft, en vraagt de lidstaten zich in te zetten voor deze digitalisering; benadrukt dat de lidstaten ook moeten focussen op innovatie en investeringen in betere connectiviteit en infrastructuur voor huishoudens in steden en op het platteland en langs belangrijke vervoerscorridors;
23. verzoekt de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om hun digitale infrastructuur, hun connectiviteit en de onderwijsmethoden die in hun scholen, universiteiten en leercentra worden gebruikt, te versterken, de hervormingen ter uitvoering van de digitale transformatie sneller door te voeren en er aldus voor te zorgen dat iedereen in de EU ervan kan profiteren, en bijzondere inspanningen te leveren om ervoor te zorgen dat onlineonderwijs voor iedereen toegankelijk is; herinnert er in dit verband aan dat leraren, opleiders en ouders, die allen een cruciale rol spelen bij de digitale transformatie, een passende opleiding moeten krijgen, met name met betrekking tot nieuwe formules zoals afstandsonderwijs en blended leren; wijst erop dat de impact van overmatige blootstelling aan de digitale wereld grondig moet worden onderzocht en dringt aan op maatregelen die een beter begrip bevorderen van de risico’s van digitale technologieën, die in het bijzonder kinderen en jongeren kunnen treffen; benadrukt dat de toegankelijkheid van digitaal en online onderwijs op de lange termijn niet bedoeld is als vervanging van, maar eerder als aanvulling op rechtstreekse interactie tussen leraren en lerenden, aangezien intermenselijke en sociale vaardigheden alleen via contactonderwijs doeltreffend kunnen worden verworven;
24. benadrukt dat de Commissie en de lidstaten betere en meer geharmoniseerde gegevens moeten verzamelen over het aantal daklozen in de EU, aangezien dit de basis vormt voor een doeltreffend overheidsbeleid;
25. benadrukt dat investeren in sociale rechten belangrijk is, evenals het streven naar mainstreaming van de in het EPSR vervatte beginselen, rekening houdend met de verschillende sociaal-economische omgevingen, de diversiteit van de nationale stelsels en de rol van de sociale partners;
26. maakt zich zorgen over de grote bedragen aan gederfde belastinginkomsten als gevolg van grootscheepse belastingontwijking; verzoekt de Raad vaart te zetten achter de onderhandelingen over wetgeving inzake openbare verslaglegging per land en een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, en zowel de criteria van de Groep gedragscode (belastingregeling voor ondernemingen) als de criteria voor de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties te herzien;
27. verzoekt de Commissie en de Raad hun uiterste best te doen om belastingontduiking en ‑ontwijking te bestrijden en de schadelijke belastingpraktijken die sommige lidstaten toepassen, effectief tegen te gaan;
28. betreurt dat de gegevens in het gezamenlijke verslag over de werkgelegenheid op onduidelijke wijze worden gepresenteerd en vaak niet concludent of moeilijk te vergelijken zijn als het gaat om loonontwikkeling, productiviteit, kapitaalwinsten en winsten, subsidies en belastingvoordelen voor ondernemingen of de belastingwig tussen arbeid en kapitaal; waarschuwt dat multifactorproductiviteit niet wordt gemeten; verzoekt de lidstaten de gendergelijkheidsindex op te nemen als een van de instrumenten van het Europees Semester en de structurele hervormingen te analyseren vanuit een genderperspectief; herinnert eraan dat er, om inzicht te krijgen in nieuwe eisen, gedragingen en reacties, behoefte is aan een betere verzameling, monitoring en benutting van bestaande en nieuwe vormen van gegevens en bewijsmateriaal; is bezorgd over het feit dat er geen gewag wordt gemaakt van de bestrijding van discriminatie en racisme en het waarborgen van gelijke kansen en een waardig leven voor alle groepen, ook voor kinderen en wat hun toegang tot onderwijs betreft; verzoekt de Commissie de wetgeving, het beleid en de praktijk inzake de bestrijding van discriminatie strenger toe te passen om discriminatie op alle gronden, met inbegrip van zigeunerhaat, effectief tegen te gaan, en bij de uitvoering van de herstelmaatregelen het sociale, geestelijke, culturele en fysieke welzijn te waarborgen;
29. verzoekt de Commissie en de lidstaten een pakket “duurzame en hoogwaardige werkgelegenheid” te ontwikkelen, rekening houdend met uiteenlopende vormen van nationale praktijken en met de rol van de sociale partners en collectieve onderhandelingen, met inbegrip van wetgevingsinitiatieven die niet alleen gericht zijn op betere lonen, maar ook op fatsoenlijke arbeidsomstandigheden voor iedereen, met bijzondere aandacht voor telewerk, het recht om offline te zijn, het evenwicht tussen werk en privéleven, geestelijk welzijn op het werk, ouderschaps- en zorgverlof, gezondheid en veiligheid op het werk, de rechten van platformwerkers, het waarborgen van kwaliteitsbanen voor essentiële werknemers en het versterken van de democratie op het werk en de rol van de sociale partners en collectieve onderhandelingen; benadrukt dat het scheppen van hoogwaardige werkgelegenheid een van de doelstellingen van de RRF-verordening is en dat dit moet gebeuren door middel van een alomvattend pakket hervormingen en investeringen, alsmede maatregelen die zorgen voor stabiele contracten, fatsoenlijke lonen, dekking door collectieve onderhandelingen en een basisniveau van sociale bescherming, waaronder fatsoenlijke pensioenen die boven de armoedegrens liggen; verzoekt de Commissie deze indicatoren op te nemen in de richtsnoeren voor de beoordeling van de sociale vooruitgang in de NRRP’s; wijst erop dat arbeidsmarkthervormingen in het kader van de NRRP’s moeten stroken met de verwezenlijking van deze doelstellingen;
30. merkt op dat macro-economische beleidsmaatregelen die zorgen voor een hoog niveau van hoogwaardige werkgelegenheid, alsook eerlijke belastingheffing, van essentieel belang zijn voor de houdbaarheid van onze nationale pensioenstelsels in een demografische context van vergrijzing in de lidstaten; benadrukt de noodzaak van verdere steun voor werknemers en bedrijven nu de lidstaten blijven streven naar macro-economische stabiliteit in de nasleep van de COVID-19-crisis; dringt aan op een gecoördineerde aanpak op EU-niveau om oneerlijke en ongezonde concurrentie op het gebied van arbeidskosten te voorkomen en opwaartse sociale convergentie voor iedereen te bevorderen;
31. benadrukt dat de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen essentiële instrumenten zijn om werkgevers en vakbonden te helpen billijke lonen en arbeidsvoorwaarden vast te stellen, en dat sterke stelsels voor collectieve onderhandelingen de veerkracht van de lidstaten in tijden van economische crisis vergroten; is ervan overtuigd dat een democratisch, veerkrachtig en sociaal rechtvaardig herstel gebaseerd moet zijn op sociale dialoog, met inbegrip van collectieve onderhandelingen; herhaalt zijn standpunt dat de lidstaten maatregelen moeten nemen om een hoge percentage georganiseerde werknemers te bevorderen en de afname van de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen te keren; wijst erop dat het van belang is ervoor te zorgen dat werknemers in de EU worden beschermd door adequate minimumlonen, bij wet of bij collectieve overeenkomsten, zodat ze, ongeacht waar ze werken, een fatsoenlijke levensstandaard genieten; is in dit verband ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie, waarmee wordt beoogd de dekking van collectieve onderhandelingen te vergroten en ervoor te zorgen dat werknemers in de Europese Unie worden beschermd door minimumlonen die op een toereikend niveau zijn vastgesteld;
32. vraagt de lidstaten maatregelen te nemen om de effectieve toegang tot socialebeschermingsstelsels te bevorderen teneinde voor alle werkenden (in het bijzonder kwetsbare werkenden zoals die met atypische vormen van werk, zelfstandigen, migranten en personen met een handicap) een toereikend basisniveau van sociale bescherming te bieden, met name door gevolg te geven aan de aanbeveling van de Raad van 8 november 2019 over de toegang tot sociale bescherming voor werknemers en zelfstandigen(35); uit nogmaals zijn tevredenheid over de aanneming van die aanbeveling als eerste maatregel en over de toezegging van de Commissie om de socialebeschermingsstelsels in de EU te versterken, maar onderstreept dat de universele toegang tot sociale bescherming daadwerkelijk moet worden verwezenlijkt, met name in de huidige moeilijke context; verzoekt de lidstaten stimulansen te ontwikkelen en te versterken om oudere werknemers meer arbeidskansen te bieden, en tegelijk de toereikendheid en houdbaarheid van de pensioenstelsels te waarborgen;
33. verzoekt de Commissie prioriteit te geven aan de publicatie van haar strategie inzake de rechten van personen met een handicap en dringt er bij de lidstaten op aan rekening te houden met en maatregelen te nemen ter compensatie van de onevenredige negatieve gevolgen die de tijdens de pandemie getroffen maatregelen hebben gehad voor kwetsbare groepen;
34. herinnert eraan dat de COVID-19-crisis de volksgezondheidsstelsels van de lidstaten onder ongekende druk heeft gezet, wat het belang onderstreept van adequate financiering, met name door optimaal gebruik te maken van de RRF om de capaciteit voor crisisparaatheid te vergroten en de sociale en institutionele veerkracht te versterken, alsook het belang van de capaciteit, toegankelijkheid, doeltreffendheid en kwaliteit van de gezondheidszorg en van voldoende bemande zorgstelsels, onder meer om de gecoördineerde verdeling van en tijdige toegang tot vaccins voor alle lidstaten en voor alle mensen te versnellen; is in dit verband ingenomen met de totstandbrenging van een sterke Europese gezondheidsunie; vraagt de lidstaten gelijke en universele toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg te waarborgen, met inbegrip van preventieve zorg, langdurige zorg en gezondheidsbevordering, met bijzondere aandacht voor hoogwaardige ouderenzorg, met name door gerichte investeringen op dit gebied te doen en een einde te maken aan onzekere arbeidssituaties en misbruik van tijdelijk werk in de gezondheidssector;
35. benadrukt dat de bestrijding van de pandemie een voorwaarde is voor het sociale en economische herstel en voor de effectiviteit van de herstelinspanningen; is ingenomen met de ontwikkeling van COVID-19-vaccins, maar maakt zich grote zorgen over de ernstige gevallen waarin de leveringstermijnen voor vaccins niet worden nageleefd; dringt erop aan COVID-19-vaccins in de praktijk te behandelen als collectieve goederen die voor iedereen gegarandeerd zijn; vraagt de Commissie en de lidstaten de belemmeringen en beperkingen uit de weg te ruimen die het gevolg zijn van octrooien en intellectuele-eigendomsrechten om de grootschalige productie van vaccins en de tijdige verspreiding ervan naar alle lidstaten en aan alle mensen te waarborgen;
36. herinnert eraan dat de arbeidsparticipatiekloof, de loonkloof en de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen nog steeds extreem groot zijn; benadrukt dat het Europees Semester en de RRF moeten bijdragen aan het aanpakken van deze uitdagingen; dringt erop aan de gendergelijkheid te versterken door gendermainstreaming te integreren, en verzoekt de Commissie de invoering van een doeltreffende, transparante, alomvattende, resultaatgerichte en prestatiegerichte methode voor alle EU-programma’s te versnellen; is verheugd over het voornemen van de Commissie om bindende maatregelen inzake loontransparantie in te voeren, met inbegrip van een index voor gelijke beloning van mannen en vrouwen; dringt erop aan dat deze maatregelen spoedig worden vastgesteld om verdere gendergebaseerde ongelijkheden te voorkomen; verzoekt de lidstaten en de Commissie ondernemerschap onder vrouwen te bevorderen en hun toegang tot financiering te vergemakkelijken; verzoekt de lidstaten de onderhandelingen in de Raad over de richtlijn inzake vrouwelijke bestuurders uit het slop te halen;
37. verzoekt de Commissie de landspecifieke aanbevelingen in de toekomst uit te breiden zodat daarin ook rekening wordt gehouden met de betrokkenheid van de sociale partners bij loonvormingsmechanismen en de doeltreffendheid van hun betrokkenheid;
38. benadrukt dat een tijdige, effectieve en billijke uitvoering van de vaardighedenagenda van de EU van cruciaal belang is om de werkgelegenheid in de gezondheidssector te bevorderen en de tekorten aan vaardigheden op nieuwe werkterreinen aan te pakken; waarschuwt echter dat een vaardighedenagenda niet volstaat om de toenemende onzekerheid en armoede onder werkenden op de EU-arbeidsmarkt te verhelpen; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat hoogwaardige, betaalbare en inclusieve vaardigheden- en beroepsopleidingen worden ontwikkeld door de verwerving en wederzijdse erkenning van kwalificaties en de erkenning en validatie van competenties, leerresultaten en diploma’s op alle onderwijsniveaus, alsook van niet-formeel leren met ondersteuning op maat en actieve voorlichting, met name voor de meest gemarginaliseerde groepen in de samenleving, zodat stereotypering wordt voorkomen; benadrukt dat een leven lang leren in de hele EU moet worden aangemoedigd, aangezien dit een essentieel element zal blijken te zijn voor de transitie naar een digitale, groene, concurrerende en veerkrachtige EU-economie;
39. wijst op het belang van EU-programma’s zoals de jongerengarantie, waarvan het pakket onlangs is uitgebreid; vraagt de lidstaten dit programma snel uit te voeren, in nauwe samenhang met EU-fondsen zoals het Europees Sociaal Fonds Plus, om de situatie van NEET’s aan te pakken, met bijzondere aandacht voor NEET’s die wonen in plattelandsgebieden en regio’s met natuurlijke of demografische beperkingen op de arbeidsmarkt, om ervoor te zorgen dat alle jongeren onder de 30 jaar een kwalitatief hoogwaardig aanbod krijgen voor werk, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of beroepsopleiding, de vaardigheden kunnen ontwikkelen die ze nodig hebben om kans te maken op een baan in tal van sectoren, of binnen vier maanden nadat ze werkloos zijn geworden of het formeel onderwijs hebben verlaten, een bezoldigd leercontract of een bezoldigde stage aangeboden krijgen;
40. moedigt de lidstaten aan om de EU-schoolfruit-, groente- en melkregeling tijdelijk aan te passen aan de sluiting van de scholen – als die sluiting nodig is om de pandemie te bestrijden – om ervoor te zorgen dat kinderen tijdens dergelijke perioden gezonde eetgewoonten behouden, om ondervoeding te voorkomen bij kinderen die risico lopen op armoede of sociale uitsluiting, en om de lokale producenten te steunen;
41. benadrukt het belang van horizontale coördinatie tussen EU-programma’s en nationale maatregelen voor sociale rechtvaardigheid en gelijkheid, sociale ontwikkeling en bestrijding van het risico op armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van kinderarmoede en armoede onder werkenden, en het voorkomen van tekorten aan vaardigheden en inkomensongelijkheid; wijst erop dat het Europees Sociaal Fonds een uitstekend voorbeeld is van bovengenoemde horizontale coördinatie; wijst er tegelijkertijd met klem op dat het sociale en werkgelegenheidseffect een transversale overweging moet zijn in alle uitgavenprogramma’s;
42. benadrukt dat de vangnet-, lenings- en kredietverleningsfunctie van de EU-begroting, en met name het EU-instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (de SURE-regeling), perfecte voorbeelden zijn van hoe de kredietcapaciteit en de reputatie van de EU-begroting kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van maatregelen van de lidstaten die aansluiten bij de prioriteiten van de EU, met name in de buitengewone omstandigheid van een in de geschiedenis van de EU ongekende gezondheids- en economische crisis;
43. vraagt om een betere coördinatie tussen milieu-, economisch en sociaal beleid en tussen de verschillende herstel- en structuurfondsen, teneinde de synergieën te verbeteren en meer middelen voor sociale investeringen uit te trekken, ook voor degenen die tijdens de crisis in de frontlinie stonden, zoals essentiële werknemers, overeenkomstig het beginsel dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten; verzoekt de Commissie en de lidstaten alle relevante nationale, regionale en lokale autoriteiten, op de passende niveaus, te betrekken bij de opzet en uitvoering van acties die verband houden met het Europees semester, met name op gezondheids- en sociaal gebied, die vaak niet worden meegenomen in economische en budgettaire overwegingen;
44. juicht het toe dat betaalbare huisvesting in het Europees Semester is opgenomen; vraagt de Commissie een EU-kader voor nationale strategieën inzake dakloosheid voor te stellen, en vraagt de lidstaten het beginsel “huisvesting eerst” toe te passen, waarmee het dakloosheidspercentage aanzienlijk kan worden verlaagd, prioriteit toe te kennen aan het regelen van permanente huisvesting voor daklozen, manieren voor te stellen om energiearmoede aan te pakken, uithuiszettingen een halt toe te roepen en dakloosheid niet langer te criminaliseren; benadrukt bovendien dat er betere en meer geharmoniseerde gegevens over daklozen in de EU moeten worden verzameld; verzoekt de Commissie en de lidstaten met specifieke voorstellen te komen om het probleem van energiearmoede adequaat aan te pakken in het kader van de Europese Green Deal;
45. verzoekt de Commissie een instrument voor te stellen waarmee de gevolgen van asymmetrische schokken op de lange termijn doeltreffend kunnen worden opgevangen, zoals een adequate en praktisch uitvoerbare werkloosheids(her)verzekeringsregeling die de nationale stelsels kan ruggensteunen wanneer een deel van de EU een tijdelijke economische schok doormaakt; benadrukt dat het van het grootste belang is om investeringen en de toegang tot financiering in de EU te bevorderen om kmo’s met solventieproblemen te helpen, hoogwaardige werkgelegenheid te creëren in strategische sectoren en de territoriale, economische en sociale cohesie in de EU te bevorderen; wijst erop dat het nieuwe Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering kan worden ingezet om de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de werkgelegenheid te verzachten; verzoekt de lidstaten daarom snel financieringsaanvragen bij de Commissie in te dienen om EU-werknemers die als gevolg van COVID-19 hun baan zijn kwijtgeraakt, te ondersteunen bij hun bij- of omscholing en hun re-integratie op de arbeidsmarkt;
46. juicht het toe dat het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering ook wordt gebruikt om op de pandemie te reageren door de herstructureringsbehoeften van bedrijven in de EU te ondersteunen; merkt op dat de drempel om toegang te krijgen tot het fonds is verlaagd tot minimaal 200 ontslagen en dat dit EU-instrument kan bijdragen aan de financiering van gepersonaliseerde steunmaatregelen, zoals op maat gesneden opleidingscursussen en omscholings- en bijscholingsprogramma’s; verzoekt de betrokken EU-instellingen flexibel te zijn en de activeringsaanvragen snel te onderzoeken, zodat de tijd die nodig is om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen, tot een minimum wordt beperkt;
47. benadrukt dat de verschillen in economische en sociale ontwikkeling binnen de EU worden vergroot door braindrain; verzoekt de Commissie de braindrain in bepaalde regio’s en sectoren te evalueren en waar nodig steunmaatregelen voor te stellen, en mobiele werknemers te ondersteunen door het vrije verkeer van werknemers zonder beperkingen te waarborgen en de overdraagbaarheid van rechten te verbeteren; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een digitaal EU-socialezekerheidsnummer;
48. wijst erop dat er specifieke steun moet worden verleend aan de mediasector, die een sleutelrol speelt in onze democratieën, op een wijze die de vrijheid en het pluralisme van de media eerbiedigt en bevordert in een tijd waarin de onlineomgeving steeds meer wordt gedomineerd door enkele grote spelers met toenemende marktmacht en mobiele belastinggrondslagen, waardoor het voor vele kleinere EU-bedrijven soms moeilijker wordt om op de eengemaakte markt te starten en op te schalen, zoals wordt benadrukt in de mededeling van de Commissie over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021(36); vestigt de aandacht van de lidstaten op de specifieke maatregelen in het op 3 december 2020 door de Commissie bekendgemaakte actieplan voor de media, die bedoeld zijn om omroepen, nieuwsmedia en bioskopen te helpen herstellen van het grote verlies aan reclame-inkomsten dat zij door de lockdown als gevolg van de pandemie hebben geleden, en om hun productie en distributie van digitale inhoud te stimuleren;
49. wijst erop dat moet worden overwogen om billijkheidsvoorwaarden op te leggen aan bedrijven die toegang willen krijgen tot overheidsmiddelen en ‑steun, teneinde te voorkomen dat die steun gaat naar bedrijven die gevestigd zijn in een jurisdictie die wordt vermeld in bijlage I bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied(37), en wijst erop dat deze steun geen afbreuk mag doen aan collectieve onderhandelingen, werknemersparticipatie of medezeggenschap van de werknemers bij de besluitvorming in bedrijven overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk, en dat als voorwaarde moet worden gesteld dat hetzelfde niveau van arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en rechten, met inbegrip van bescherming tegen ontslag en loonsverlagingen, wordt gehandhaafd en dat er geen bonussen of dividenden worden uitgekeerd aan de managers, respectievelijk de aandeelhouders;
50. benadrukt dat de beoordeling van de rechtsstaat en de doeltreffendheid van het rechtsstelsel bijgevolg deel moeten blijven uitmaken van het Europees Semester;
o o o
51. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Eurostat preliminary flash estimate van 2 februari 2021: https://ec.europa.eu/eurostat/documents/portlet_file_entry/2995521/2-02022021-AP-EN.pdf/0e84de9c-0462-6868-df3e-dbacaad9f49f
Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).
Nota van de Raad van 16 oktober 2020 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid voor de periode 2021-2027 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (“EU4Health-programma), en resolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2020 over de EU-strategie voor volksgezondheid na COVID-19 (Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0205).
Eurofound, COVID-19: Some implications for employment and working life, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021 (nog niet gepubliceerd).
Eurostat, 1 in 10 employed persons at risk of poverty in 2018, Europese Commissie, Luxemburg, 2020, https://ec.europa.eu/eurostat/web/products-eurostat-news/-/DDN-20200131-2
Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen, Opinion on Intersectionality in Gender Equality Laws, Policies and Practices, Europees Instituut voor gendergelijkheid, Vilnius, 2020.
Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, Coronavirus pandemic in the EU – fundamental rights implications: focus on social rights - Bulletin 6, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2020.
Eurostat, People at risk of poverty or social exclusion, Europese Commissie, Luxemburg, https://ec.europa.eu/eurostat/databrowser/view/t2020_50/default/table?lang=en
Nog te publiceren verslagen: Eurofound, COVID-19: Some implications for employment and working life, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021; Eurofound, Involvement of social partner in policy making during COVID-19, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021.
Mededeling van de Commissie van 9 september 2020 getiteld “Verslag inzake strategische prognoses 2020 – De koers naar een veerkrachtiger Europa” (COM(2020)0493).
Situatie in het oosten van de Democratische Republiek Congo en de moord op de Italiaanse ambassadeur Luca Attanasio en zijn gevolg
136k
49k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over de situatie in het oosten van de Democratische Republiek Congo en de moord op de Italiaanse ambassadeur Luca Attanasio en zijn gevolg (2021/2577(RSP))
– gezien zijn eerdere resoluties over de Democratische Republiek Congo (DRC), met name die van 18 januari 2018(1) met dezelfde titel en die van 17 september 2020 over het geval van dr. Denis Mukwege in de DRC(2),
– gezien de verklaring van de woordvoerder van de secretaris-generaal van de VN van 22 februari 2021 over de DRC,
– gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 20 mei 2020 over de veiligheidssituatie in Ituri,
– gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name resolutie 2463 van 29 maart 2019 over de verlenging van het mandaat van de Stabilisatiemissie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo (MONUSCO) tot 20 december 2019,
– gezien Besluit (GBVB) 2020/2033 van de Raad van 10 december 2020 tot wijziging van Besluit 2010/788/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen de DRC(3),
– gezien de maatregelen die zijn vastgesteld in Resolutie 2528 van de VN-Veiligheidsraad van 25 juni 2020 over de verlenging tot 1 juli 2021 van de maatregelen betreffende het wapenembargo tegen de DRC dat is ingesteld bij Resolutie 2293 (2016) van de Veiligheidsraad en de verlenging tot 1 augustus 2021 van het mandaat van de groep deskundigen die is ingesteld bij Resolutie 1533 (2004), waarbij een reeks sancties zijn verlengd tot 1 juli 2021, zoals een wapenembargo tegen gewapende groeperingen in de DRC, een reisverbod voor bepaalde personen en een bevriezing van tegoeden van door het sanctiecomité aangewezen personen en entiteiten,
– gezien het verslag van de VN van augustus 2010 over de inventarisatie van de ernstigste schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht die tussen maart 1993 en juni 2003 op het grondgebied van de DRC zijn begaan,
– gezien het verslag van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN en de MONUSCO van 6 juli 2020 getiteld “Schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door de gewapende groepering Geallieerde Democratische Strijdkrachten en door leden van de strijdkrachten en de veiligheidstroepen in het gebied Beni in de provincie Noord-Kivu en in de gebieden Irumu en Mambasa in de provincie Ituri tussen 1 januari 2019 en 31 januari 2020”,
– gezien Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (verordening inzake conflictmineralen)(4),
– gezien de Partnerschapsovereenkomst van 23 juni 2000 tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (de Overeenkomst van Cotonou)(5),
– gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren dat is aangenomen op 27 juni 1981 en in werking is getreden op 21 oktober 1986,
– gezien de grondwet van de Democratische Republiek Congo, die op 18 februari 2006 is aangenomen,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens,
– gezien het Handvest van de Verenigde Naties,
– gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Luca Attanasio, de ambassadeur van Italië in de DRC, Mustapha Milambo, zijn chauffeur, en Vittorio Iacovacci, een officier van de Italiaanse militaire politie, op 22 februari 2021 zijn gedood bij een aanval op hun konvooi door gewapende mannen; overwegende dat de ambassadeur en zijn personeel in een VN-voertuig vanuit Goma op weg waren naar een schoolproject van het Wereldvoedselprogramma van de VN in Rutshuru; overwegende dat ze een weg namen die eerder veilig was verklaard voor reizen zonder veiligheidsteam;
B. overwegende dat parkwachters van het Virunga National Park hebben geprobeerd het leven van de ambassadeur en zijn gevolg te redden; overwegende dat de parkwachters zelf voortdurend door rebellengroepen worden bedreigd met ontvoering en moord; overwegende dat bij een aanval in januari 2021 in Nyamitwitwi zes parkwachters zijn gedood en een zevende gewond is geraakt; overwegende dat bij een hinderlaag in april 2020 twaalf parkwachters en vijf burgers zijn gedood;
C. overwegende dat de ernstige veiligheidssituatie in het oosten van de DRC blijft verslechteren, met name aan de grens tussen Ituri, Zuid-Kivu en Noord-Kivu; overwegende dat ongeveer 120 gewapende groeperingen, waaronder de Democratische Strijdkrachten voor de Bevrijding van Rwanda, de Geallieerde Democratische Strijdkrachten en de Nduma-Verdediging van Congo-Rénové, in de regio actief zijn, rivaliseren om de toegang tot en controle over natuurlijke hulpbronnen, waaronder delfstoffen, en verantwoordelijk zijn voor ontvoeringen, moorden, foltering en seksueel geweld;
D. overwegende dat het geweld in het oosten van de DRC in 2020 meer dan 2 000 slachtoffers heeft geëist; overwegende dat het geweld sinds begin 2021 nog is toegenomen; overwegende dat burgers, voor het merendeel vrouwen en kinderen, het doelwit zijn van herhaald geweld, dat tussen 11 december 2020 en 10 januari 2021 heeft geleid tot de dood van meer dan 150 mensen; overwegende dat in de eerste twee maanden van 2021 meer dan 100 mensen zijn ontvoerd en vele anderen gewond zijn geraakt; overwegende dat er medische infrastructuur en natuurlijke hulpbronnen zijn vernield en dat er naar verluidt huizen in brand zijn gestoken; overwegende dat de humanitaire gevolgen van dit geweld zorgwekkend zijn; overwegende dat de VN tot op heden meer dan 67 000 ontheemden heeft geregistreerd;
E. overwegende dat er volgens de Kivu Security Tracker in Noord- en Zuid-Kivu sinds 1 januari 2021 152 moorden op burgers, 61 ontvoeringen voor losgeld en 34 gevallen van kidnapping zijn gemeld;
F. overwegende dat gewapende mannen op 12 maart 2017 twee VN-onderzoekers – Zaida Catalán, een Zweed, en Michael Sharp, een Amerikaan – en hun tolk, Beitu Tshintela, hebben geëxecuteerd toen zij mensenrechtenschendingen in de centrale provincie Kasaï van de DRC in kaart aan het brengen waren;
G. overwegende dat de DRC een van de hoogste aantallen binnenlandse ontheemden ter wereld heeft; overwegende dat meer dan vijf miljoen mensen ontheemd zijn geraakt als gevolg van de onveiligheid binnen de landsgrenzen; overwegende dat veel vrouwen en kinderen in precaire omstandigheden leven, buiten of in overvolle openbare ruimten slapen en blootstaan aan het risico van intimidatie, aanranding of seksuele uitbuiting; overwegende dat ontheemde bevolkingsgroepen vaak geen levensreddende basisvoorzieningen krijgen en het risico lopen ondervoed te raken en ziek te worden; overwegende dat in de provincie Noord-Kivu op 4 februari 2021 een ebola-uitbraak is gemeld;
H. overwegende dat het VN-Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden meldt dat er steeds vaker hulpverleners worden ontvoerd en hulpkonvooien worden aangevallen, waardoor humanitaire organisaties zich ertoe gedwongen hebben gezien hun steunverlening uit te stellen en hun activiteiten tijdelijk stop te zetten; overwegende dat leden van het maatschappelijk middenveld, onder wie activisten, journalisten en verdedigers van de mensenrechten, nog steeds het slachtoffer zijn van pesterijen, intimidatie en aanvallen; overwegende dat velen van hen hun leven op het spel zetten om de vrijheid van vereniging en meningsuiting te verdedigen;
I. overwegende dat het mandaat van de MONUSCO op 20 december 2021 afloopt en dat de sancties tegen de DRC die bij VN-resolutie 1533 zijn opgelegd, op 1 juli 2021 aflopen; overwegende dat het aantal manschappen en de begroting van MONUSCO steeds verder worden teruggeschroefd;
J. overwegende dat de EU de gerichte sancties tegen elf functionarissen van de DRC die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de mensenrechten, in december 2020 heeft verlengd;
K. overwegende dat het in 2010 gepubliceerde verslag van de inventarisatie door de VN melding maakt van 617 bevestigde ernstige mensenrechtenschendingen in het oosten van de DRC tussen 1993 en 2003; overwegende dat het verslag een reeks aanbevelingen bevat, waarvan de meeste niet zijn uitgevoerd; overwegende dat straffeloosheid een ernstig probleem blijft;
1. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de moord op Luca Attanasio, Moustapha Milambo en Vittorio Iacovacci en betuigt zijn diepste medeleven met de families van de slachtoffers, de regering van Italië en de nationale personeelsleden van het Wereldvoedselprogramma; betreurt het verlies van mensenlevens en de moord op onschuldige burgers;
2. dringt aan op een grondig, onafhankelijk en transparant onderzoek naar de omstandigheden van de moorden; is verheugd over de toezegging van president Tshisekedi om een onderzoek in te stellen en dringt er bij de regering van de DRC en de provinciale leiders op aan volledig samen te werken met de Italiaanse autoriteiten en de Verenigde Naties;
3. benadrukt dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de regering van de DRC is om de veiligheid op haar grondgebied te waarborgen en haar bevolking te beschermen, met inachtneming van de rechtsstaat, de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, hetgeen ook bescherming tegen misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden inhoudt;
4. benadrukt met klem dat de autoriteiten van de DRC meer inspanningen moeten leveren om een einde te maken aan de gewapende aanvallen op burgers en dat zij een grondig, onafhankelijk, doeltreffend en onpartijdig onderzoek moeten instellen naar alle moorden en de verantwoordelijken tijdens een eerlijk proces voor de rechter moeten brengen;
5. veroordeelt ten stelligste de ernstige schendingen van de mensenrechten en het humanitair recht door plaatselijke milities in het oosten van de DRC; dringt er bij de regering van de DRC op aan een mechanisme in te stellen om recht te doen geschieden en degenen die verantwoordelijk zijn voor de mensenrechtenschendingen die in het verslag van de VN over de inventarisatie zijn gedocumenteerd, alsook voor andere misdaden die in de DRC zijn gepleegd en die volgens het internationaal recht en het internationaal humanitair recht als ernstig worden beschouwd, verantwoording te doen afleggen;
6. dringt er bij president Félix Tshisekedi op aan zijn toezegging gestand te doen om ervoor te zorgen dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de moord op de VN-onderzoekers Zaida Catalán en Michael Sharp en hun tolk Betu Tshintela ter verantwoording worden geroepen, en dringt aan op volledige transparantie in dit onderzoek;
7. is bezorgd over het feit dat burgers in het oosten van de DRC nog steeds het slachtoffer zijn van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, waaronder standrechtelijke executies, seksueel en gendergerelateerd geweld en de grootschalige rekrutering en inzet van kinderen door gewapende groepen, en dat er burgers zijn gedood door leden van de veiligheidstroepen van de DRC; benadrukt dat deze daden volgens het internationaal recht als oorlogsmisdaden kunnen worden aangemerkt; betreurt de voortdurende dreiging van geweld waarmee de plaatselijke bevolking, humanitaire en ontwikkelingswerkers, internationale organisaties, de diplomatieke gemeenschap en mensenrechtenverdedigers die in het oosten van de DRC actief zijn, te maken krijgen;
8. is uiterst bezorgd over de voortdurende straffeloosheid in het land; merkt op dat het feit dat er niets wordt gedaan aan de straffeloosheid van degenen die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen, tot gevolg heeft dat de schendingen blijven voortduren; dringt er bij de autoriteiten van de DRC op aan de daders van de aanval van 22 februari 2021 snel voor de rechter te brengen en serieuze stappen te zetten in de richting van overgangsrechtspraak;
9. herhaalt zijn oproep om werk te maken van de aanbevelingen in het verslag van de VN over de inventarisatie, met name de aanbeveling om in de rechtbanken van de DRC gespecialiseerde gemengde kamers in te stellen om samenwerking tussen de rechterlijke macht van de DRC en de internationale gemeenschap bij de vervolging van mensenrechtenschendingen mogelijk te maken; vraagt dat de nationale justitiële sector in zijn geheel wordt versterkt opdat misdrijven die ernstige schendingen van de mensenrechten hebben veroorzaakt, worden vervolgd;
10. veroordeelt de schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht door de veiligheidstroepen en de strijdkrachten; dringt er bij de autoriteiten van de DRC op aan om officieren van de veiligheidstroepen en andere functionarissen van de uitvoerende macht die volgens de VN en internationale en Congolese mensenrechtenorganisaties bij ernstige schendingen van de mensenrechten betrokken zijn geweest, uit hun functie te ontheffen; vraagt dat er een formeel doorlichtingsmechanisme wordt ingesteld als onderdeel van de bredere inspanningen om de veiligheidssector te hervormen, om ervoor te zorgen dat de meest geschikte kandidaten worden aangeworven en dat de veiligheidstroepen handelen op een wijze die in overeenstemming is met de internationale mensenrechtennormen en de normen van het internationaal humanitair recht; vraagt de autoriteiten een einde te maken aan alle steun van veiligheidsofficieren en politieke leiders aan gewapende groeperingen en ervoor te zorgen dat degenen die voor dergelijke steun verantwoordelijk zijn, ter verantwoording worden geroepen tijdens een eerlijk proces;
11. vraagt de regering van de DRC een nultolerantiebeleid te voeren ten aanzien van samenwerking tussen politieke leiders, de strijdkrachten en de politie, en gewapende groeperingen;
12. vraagt de autoriteiten van de DRC met spoed een doeltreffend programma voor demobilisatie, ontwapening en re-integratie op te zetten, alsook een strategie voor de aanpak van gewapende groeperingen, met steun op lange termijn om te voorkomen dat voormalige strijders teruggaan; dringt er bij de autoriteiten van de DRC op aan om broodnodige humanitaire hulp te verlenen aan honderden gedemobiliseerde strijders die momenteel in kampen voor demobilisatie, ontwapening en re-integratie zitten, waar zij nauwelijks eten hebben en geen toegang krijgen tot adequate medische zorg;
13. benadrukt dat de MONUSCO vastbesloten is haar uiterste best te blijven doen om de burgerbevolking overeenkomstig haar mandaat te beschermen en de nationale inspanningen om de vrede en de stabiliteit in het land te consolideren, te ondersteunen; merkt op dat haar rol moet worden herbevestigd door een duidelijk mandaat waarin benchmarks met betrekking tot de veiligheidssituatie moeten worden gehaald voordat zij zich eventueel uit de regio terugtrekt;
14. herinnert eraan dat het geweld in het oosten van de DRC nauw verband houdt met de grondstoffenhandel; benadrukt dat alle zakelijke, individuele, statelijke of aan een staat gelieerde actoren die dergelijke misdrijven helpen plegen, voor de rechter moeten worden gebracht; is verheugd dat de verordening inzake conflictmineralen in januari 2021 in werking is getreden; benadrukt dat de DRC met deze verordening op de lijst van landen blijft staan die als door conflicten getroffen en risicovol worden beschouwd; merkt op dat de grootste uitdaging nog steeds ambachtelijk goud is, waarvan het beheer een bron van instabiliteit in de regio is; benadrukt dat er dringend verdere maatregelen moeten worden genomen op het gebied van zorgvuldigheidsverplichtingen en verantwoord ondernemerschap van bedrijven die in conflictgebieden actief zijn;
15. benadrukt dat verdere inspanningen moeten worden geleverd om de financiering af te snijden van gewapende groeperingen die bij destabiliserende activiteiten betrokken zijn via de illegale handel in natuurlijke hulpbronnen, waaronder goud of producten van in het wild levende dieren;
16. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de veiligheidssituatie en de humanitaire situatie, en met name over de recente toename van het aantal binnenlandse ontheemden in de DRC, die nog steeds zware gevolgen heeft voor de burgerbevolking; uit nogmaals zijn ernstige bezorgdheid over de voortdurende militaire activiteiten van buitenlandse en binnenlandse gewapende groeperingen en de smokkel van natuurlijke rijkdommen uit de DRC; roept alle internationale investeerders, met inbegrip van China, op om het internationaal recht, de internationale normen en de best practices inzake verantwoorde mijnbouw volledig in acht te nemen;
17. veroordeelt de moorden op parkwachters van het Virungapark tijdens de aanvallen in 2020; dringt er bij de regering van de DRC op aan de rebellen te ontwapenen en de veiligheid in en rond het park te herstellen;
18. is ingenomen met de publicatie van de VN-Veiligheidsraad van 14 januari 2021 met als titel “Strategie van de Verenigde Naties voor vredesconsolidatie, conflictpreventie en conflictoplossing in het gebied van de Grote Meren”; dringt er bij de betrokken partijen op aan de grensoverschrijdende samenwerking voort te zetten, onder meer via het Bureau van de speciale gezant van de VN voor het gebied van de Grote Meren, om het geweld, de mensenrechtenschendingen en de straffeloosheid in het oosten van de DRC aan te pakken;
19. vraagt de regering van de DRC te zorgen voor beter bestuur op alle niveaus van de staat en de samenleving, met inbegrip van de overheidsfinanciën en de bestrijding van corruptie; vraagt dat het sanctiemechanisme van de EU wordt gebruikt om corruptie te bestrijden; benadrukt hoe belangrijk het is om in 2023 een geloofwaardig verkiezingsproces te organiseren en om voor duurzame veiligheid in het oosten van de DRC te zorgen;
20. verzoekt de VV/HV, de EU-delegatie en de EU-missies in de DRC hun steun aan mensenrechtenverdedigers die in de DRC gevaar lopen, zichtbaarder te maken door gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten (d.w.z. politieke, diplomatieke en financiële instrumenten), als beschermingsmaatregel om erkenning te geven aan hun mensenrechtenwerk en hun belangrijke rol als mensenrechtenverdedigers die strijden voor stabiliteit en vrede in de regio, en in voorkomend geval de afgifte van noodvisa te faciliteren en hun tijdelijk onderdak in de lidstaten te verschaffen;
21. vraagt de Europese Unie meer geld uit te trekken voor de DRC om iets te doen aan de ernstige onderfinanciering van de VN-agentschappen die met de lokale autoriteiten en gemeenschappen samenwerken om de burgerbevolking te beschermen;
22. wijst met klem op de noodzaak van grensoverschrijdende samenwerking in het gebied van de Grote Meren en een regionale strategie van de buurlanden om het geweld en de mensenrechtenschendingen in de DRC tegen te gaan; vraagt dat de missie van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid in het gebied van de Grote Meren bijdraagt tot de stabilisering van de veiligheidssituatie en de verbetering van de humanitaire situatie;
23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Europese Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de ACS-EU-Raad van ministers en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de president, de eerste minister en het parlement van de Democratische Republiek Congo, en de Afrikaanse Unie en haar instellingen.
De mensenrechtensituatie in het Koninkrijk Bahrein, in het bijzonder de gevallen van ter dood veroordeelde gevangenen en mensenrechtenverdedigers
142k
51k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over de mensenrechtensituatie in het Koninkrijk Bahrein, in het bijzonder de gevallen van ter dood veroordeelde gevangenen en mensenrechtenverdedigers (2021/2578(RSP))
– gezien zijn eerdere resoluties over Bahrein, met name die van 14 juni 2018 over de mensenrechtensituatie in Bahrein, met name het geval van Nabeel Rajab(1), en die van 16 februari 2017 over executies in Koeweit en Bahrein(2),
– gezien de verklaringen van de woordvoerder van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 13 juli 2020 over de handhaving van de doodstraf in Bahrein, van 10 juni 2020 over de vrijlating van mensenrechtenactivist Nabeel Rajab, van 9 januari 2020 over het doodvonnis van twee Bahreinse staatsburgers, en van 27 juli 2019 over de executie van Ali al-Arab en Ahmed al-Malali,
– gezien de verklaring die Agnes Callamard, de speciale VN-rapporteur voor buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies, Fionnuala Ni Aolain, de speciale VN-rapporteur ter bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden bij de bestrijding van terrorisme, en Nils Melzer, de speciale VN-rapporteur inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, op 12 februari 2020 hebben afgelegd, waarbij zij Bahrein hebben opgeroepen de doodstraf tegen Mohammed Ramadan en Hussain Moosa te vernietigen,
– gezien de gezamenlijke verklaring die VV/HV Federica Mogherini, namens de EU, en Marija Pejčinović Burić, secretaris-generaal van de Raad van Europa, op 10 oktober 2019 hebben afgelegd ter gelegenheid van de Europese dag en de Werelddag tegen de doodstraf,
– gezien de richtsnoeren van de Europese Unie inzake mensenrechtenverdedigers, inzake de doodstraf, inzake foltering, inzake de mensenrechtendialoog met derde landen en inzake de vrijheid van meningsuiting,
– gezien het strategisch EU-kader en EU-actieplan voor mensenrechten, die erop gericht zijn de bevordering, eerbiediging en naleving van de mensenrechten centraal te stellen in alle beleidsmaatregelen van de EU,
– gezien de conclusies van de 25e Gezamenlijke Raad en ministeriële bijeenkomst van de EU en de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC) van 18 juli 2016,
– gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Bahrein,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die door Bahrein zijn ondertekend,
– gezien het verslag van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie van november 2011,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, en met name artikel 3,
– gezien het Arabische handvest inzake mensenrechten,
– gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Bahreinse autoriteiten in de nasleep van de volksopstand van 2011 de rechten en vrijheden van de bevolking blijven schenden en beperken, met name het recht op vreedzaam protest, vrijheid van meningsuiting en digitale vrijheid, zowel online als offline; overwegende dat mensenrechtenadvocaten, journalisten en politieke activisten voortdurend worden geconfronteerd met systematische aanvallen, pesterijen, detentie, foltering, intimidatie, reisverboden en de intrekking van hun staatsburgerschap; overwegende dat de autoriteiten al sinds 2011 niet meer ingaan op de vaak geuite eis van de democratische oppositie en van mensenrechtenverdedigers om de vrijheid van meningsuiting en van vergadering te respecteren; overwegende dat in Bahrein geen politieke oppositie wordt getolereerd; overwegende dat de autoriteiten in februari 2021 verscheidene kinderen vanwege hun deelname aan de protesten hebben gearresteerd en er naar verluidt mee hebben gedreigd hen te verkrachten of te elektrocuteren; overwegende dat ten minste drie van deze kinderen, onder wie een 16-jarige met een ernstige medische aandoening, op 4 maart 2021 nog in de gevangenis vastgehouden werden;
B. overwegende dat mensenrechtenverdediger Abdulhadi al-Khawaja, een Bahreins en Deens staatsburger en medeoprichter van het “Bahrain Center for Human Rights” en het “Gulf Center for Human Rights”, al tien jaar in de gevangenis zit in het kader van een levenslange gevangenisstraf op beschuldiging van “financiering van en deelname aan terrorisme met als doel de regering omver te werpen en spionage voor een ander land”; overwegende dat Abdulhadi al-Khawaja na zijn arrestatie werd geslagen, gefolterd en uiteindelijk veroordeeld na een oneerlijk proces dat niet in overeenstemming was met het Bahreinse strafrecht of de internationale normen voor een eerlijk proces; overwegende dat de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie in juli 2012 tot de conclusie is gekomen dat de arrestatie van al-Khawaja willekeurig was, aangezien deze werd verricht omdat hij zijn grondrecht op vrijheid van meningsuiting, vreedzame vergadering en vereniging uitoefende; overwegende dat de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie tot zijn vrijlating heeft opgeroepen;
C. overwegende dat Nabeel Rajab, een van de meest prominente Bahreinse mensenrechtenverdedigers, op 9 juni 2020 uit de gevangenis werd vrijgelaten, om het restant van zijn straf van vijf jaar in overeenstemming met de wet inzake alternatieve straffen uit te zitten;
D. overwegende dat Bahrein tussen 2011 en 2020 ongeveer 50 mensen ter dood veroordeeld heeft, terwijl dit tussen 2001 en 2011 slechts 7 keer is gebeurd; overwegende dat er in Bahrein momenteel 27 personen in de dodencel zitten, en dat voor 26 van hen de executie dreigt; overwegen dat Bahrein op 15 januari 2017, toen het drie burgers executeerde, een einde heeft gemaakt aan een de facto moratorium van zeven jaar op de doodstraf; overwegende dat sindsdien nog zes executies volgden; overwegende dat deze executies als buitengerechtelijk zijn aangemerkt door de speciale VN-rapporteur voor buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies; overwegende dat de doodstraf de ultieme wrede, inhumane en onterende bestraffing is en een schending vormt van het recht op leven zoals omschreven in de Universele Verklaring van de rechten van de mens; overwegende dat de omstandigheden in de dodencel extreem psychologisch lijden veroorzaken;
E. overwegende dat onafhankelijke waarnemers melden dat de Bahreinse autoriteiten bij de meeste recente executies gebruik hebben gemaakt van foltering om bekentenissen af te dwingen, en dat voor verdachten geen eerlijk proces is gewaarborgd; overwegende dat sinds de protesten van 2011 en naar aanleiding van de conclusies van het verslag van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie over misbruik door de regering, een aantal interne organen zijn opgericht, zoals het bureau van de Ombudsman binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken, een speciale onderzoekseenheid (SIU) binnen het bureau van de procureur-generaal, en de Commissie voor de rechten van gevangenen en gedetineerden (PDRC), maar dat deze organen niet doeltreffend of onafhankelijk genoeg zijn; overwegende dat de ontoereikende onafhankelijkheid van deze organen naar verluidt tot een gebrek aan verantwoordingsplicht bij de regering en veiligheidstroepen van Bahrein leidt; overwegende dat dit een cultuur van straffeloosheid heeft bevorderd, die inspanningen voor democratische hervormingen ondermijnt en het land nog verder destabiliseert;
F. overwegende dat Ali al-Arab en Ahmed al-Malili, allebei Bahreinse staatsburgers die veroordeeld zijn voor een terroristisch misdrijf in een massaproces dat werd ontsierd door beschuldigingen van foltering en grove schendingen van het recht op een eerlijk proces, op 27 juli 2019 zijn geëxecuteerd door een vuurpeloton; overwegende dat Mohamed Ramadan op 18 februari 2014 door de Bahreinse autoriteiten is gearresteerd, omdat hij samen met Hussain Ali Moosa deelgenomen zou hebben aan een bomaanslag in Al Dair op 14 februari 2014; overwegende dat het Hof van Cassatie op 13 juli 2020 in beroep zijn definitieve uitspraak heeft bevestigd en de doodvonnissen voor Mohamed Ramadan en Hussain Ali Moosa heeft gehandhaafd, ook al was er sprake van een oneerlijk proces met een vonnis gebaseerd op bekentenissen die door foltering zouden zijn afgedwongen, en ondanks de resultaten van het onderzoek van de speciale onderzoekseenheid naar de beschuldigingen van foltering in de zaak van Ali Moosa en Ramadan; overwegende dat Agnes Callamard, de speciale VN-rapporteur voor buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies, ervoor heeft gewaarschuwd dat de veroordeling en doodstraf van Ali Moosa en Ramadan willekeurig zou zijn, een duidelijke schending van hun recht op leven zou vormen, en zou neerkomen op willekeurig doden; overwegende dat mensenrechtendeskundigen van de VN Bahrein hebben verzocht de executie van beide mannen te voorkomen; overwegende dat voor Mohamed Ramadan en Hussain Ali Moosa de executie dreigt en zij alle rechtsmiddelen hebben uitgeput;
G. overwegende dat de Bahreinse autoriteiten de grootste vreedzame politieke oppositiepartij van het land, al-Wefaq, hebben ontbonden, haar bezittingen in beslag hebben genomen en haar leiders hebben gearresteerd; overwegende dat het hoofd van de partij, Shaikh Ali Salman, momenteel een levenslange gevangenisstraf uitzit wegens vermeende spionage;
H. overwegende dat verscheidene prominente figuren louter vanwege hun activiteiten op sociale media werden vervolgd, zoals de vooraanstaande advocaten Abdullah al-Shamlawi en Abdullah Hashim; overwegende dat er in Bahrein geen onafhankelijke media meer actief zijn sinds het Ministerie van Informatie in 2017 Al Wasat heeft stilgelegd, de enige onafhankelijke krant in het land;
I. overwegende dat de omstandigheden op het gebied van gezondheid en hygiëne in de Bahreinse overbevolkte gevangenissen bijzonder schrijnend zijn; overwegende dat Bahrein in maart 2020 1 486 gevangenen heeft vrijgelaten vanwege de gezondheidsrisico’s als gevolg van de COVID-19-pandemie; overwegende dat het bij deze vrijlatingen in het merendeel van de gevallen niet om oppositieleiders, activisten, journalisten of mensenrechtenverdedigers ging; overwegende dat de Bahreinse autoriteiten gevangenen dringende medische zorg ontzeggen, waardoor hun gezondheid en welzijn in gevaar komen, hetgeen indruist tegen de standaardminimumregels van de VN voor de behandeling van gevangenen; overwegende dat verscheidene politieke gevangenen in staking zijn gegaan om tegen hun slechte behandeling in de gevangenis te protesteren;
J. overwegende dat de Bahreinse rechtbanken nog steeds beschikkingen uitvaardigen en handhaven op grond waarvan burgers hun staatsburgerschap wordt ontnomen; overwegende dat de Bahreinse rechtbanken in 2018 het staatsburgerschap van meer dan 300 mensen hebben ingetrokken, en in 2019 bij meer dan 100, onder wie mensenrechtenverdedigers, politici, journalisten en hoge religieuze autoriteiten, waardoor deze personen dus in de meeste gevallen staatloos blijven; overwegende dat de intrekking van het staatsburgerschap in strijd met artikel 15 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens wordt gebruikt;
K. overwegende dat Bahrein in december 2018 zijn arbeidswetgeving heeft gewijzigd om werkgevers te verbieden werknemers te discrimineren op grond van geslacht, afkomst, taal of geloofsovertuiging; overwegende dat het land sancties heeft vastgesteld tegen seksuele intimidatie op het werk; overwegende dat in Bahrein nog steeds migranten worden uitgebuit, met name vrouwen die als huishoudelijk personeel worden aangeworven, op grond van het kafala-stelsel, dat uitbuiting mogelijk maakt;
L. overwegende dat het Bahreinse recht vrouwen in het familierecht blijft discrimineren, bijvoorbeeld met betrekking tot het recht op echtscheiding en het recht op overdracht van de Bahreinse nationaliteit aan hun kinderen op voet van gelijkheid met mannen; overwegende dat Bahrein in 2002 is toegetreden tot het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (CEDAW), maar dat het voorbehouden handhaaft tegen verschillende artikelen die bepalingen omvatten die essentieel zijn voor het doel van het verdrag; overwegende dat daders van verkrachting krachtens artikel 353 van het wetboek van strafrecht niet worden vervolgd of gestraft als zij met hun slachtoffers trouwen; overwegende dat het Bahreinse parlement in 2016 heeft voorgesteld dit artikel volledig in te trekken, maar dat de regering dit voorstel heeft verworpen; overwegende dat in artikel 334 van het wetboek van strafrecht is voorzien in strafverlichting voor daders van zogeheten eergerelateerde misdrijven en buitenechtelijke relaties; overwegende dat seksuele betrekkingen buiten het huwelijk nog steeds strafbaar zijn;
M. overwegende dat Bahrein een belangrijke partner is in de Perzische Golf, onder meer op het gebied van politieke en economische betrekkingen, energie en veiligheid; overwegende dat het Koninkrijk Bahrein een rijke geschiedenis heeft van langdurige openheid voor andere culturen uit de hele wereld, en een actieve rol speelt bij het creëren van momentum voor het opbouwen van vertrouwen en het bevorderen van dialoog en stabiliteit in de Golf en in het gehele Midden-Oosten;
N. overwegende dat er in november 2020 nieuwe leiders aan de macht kwamen en dat kroonprins Salman bin Hamad bin Isa al-Khalifa tot premier werd benoemd, waardoor Bahrein nu de mogelijkheid heeft om tot politieke hervormingen en inclusieve verzoening op nationaal niveau over te gaan, met inbegrip van verzoening tussen soennieten en sjiieten; overwegende dat de mensenrechtendialoog tussen de EU en Bahrein in februari 2021 plaatsvond; overwegende dat Bahrein het tweede land in de Golfregio is waarmee de EU een mensenrechtendialoog heeft opgezet;
1. is ernstig bezorgd over het feit dat de mensenrechtensituatie in Bahrein tien jaar na de Arabische Lente in het land nog altijd achteruitgaat en dat er sprake is van het gebruik van de doodstraf, willekeurige arrestaties, vervolging en intimidatie van mensenrechtenactivisten, en ontzegging van burger- en politieke rechten, alsook van de vrijheid van vergadering en vereniging en de vrijheid van meningsuiting, zowel op het internet als in werkelijkheid;
2. veroordeelt met klem de terdoodveroordeling van Mohamed Ramadan en Hussein Ali Moosa; verzoekt de Bahreinse autoriteiten, en in het bijzonder Zijne Majesteit sjeik Hamad bin Isa Al Khalifa, met klem de executie van de heer Ramadan en de heer Moosa onmiddellijk een halt toe te roepen, hun straffen om te zetten, een nieuw proces te gelasten dat volledig in overeenstemming is met de internationale normen voor een eerlijk proces en waarbij geen bewijsmateriaal wordt gebruikt dat onder foltering is verkregen, en toe te staan dat onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld naar de beschuldigingen van foltering; vraagt Bahrein de onafhankelijkheid en doeltreffendheid na te gaan van interne organen die toezicht houden op overheidsmisbruik, zoals de ombudsman, de speciale onderzoekseenheid en de commissie voor de rechten van gevangenen en gedetineerden, die gebrekkig onderzoek verrichten en het feit dat de Bahreinse rechtbank zich ten behoeve van veroordelingen op afgedwongen bekentenissen verlaat, vergoelijken, hetgeen ook is gebeurd tijdens het onderzoek naar de beschuldigingen ten aanzien van de heer Ramadan en de heer Moosa;
3. betreurt ten zeerste dat het feitelijke moratorium op het gebruik van de doodstraf is opgeheven; verzoekt de Bahreinse autoriteiten onmiddellijk een moratorium in te stellen op het gebruik van de doodstraf en dit te beschouwen als een stap richting de volledige afschaffing van de doodstraf; pleit voor een alomvattende herziening van alle doodvonnissen om ervoor te zorgen dat de desbetreffende processen volgens de internationale normen zijn verlopen en dat de slachtoffers van mensenrechtenschendingen die wederrechtelijk ter dood zijn veroordeeld, verhaal kunnen halen; herinnert eraan dat de EU tegen de doodstraf is en deze beschouwt als een wrede en onmenselijke bestraffing die geen afschrikking vormt voor crimineel gedrag en in geval van fouten onomkeerbaar is;
4. onderstreept dat de verandering van het leiderschap in november 2020 de EU de gelegenheid heeft geboden haar buitenlands beleid met betrekking tot Bahrein te heroriënteren, onder meer in het licht van het nieuwe nationale actieplan voor de mensenrechten; verzoekt de nieuwe premier, prins Salman bin Hamad Al Khalifa, zijn gezag aan te wenden om Bahrein te bewegen naar politieke hervormingen en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden;
5. pleit voor de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle mensenrechtenactivisten en gewetensgevangenen, waaronder Abdulhadi al-Khawaja, dr. Abduljalil al-Singace, Naji Fateel, Abdulwahab Hussain, Ali Hajee, Sheikh Ali Salman en Hassan Mshaima, die zijn opgepakt en veroordeeld louter omdat zij hun recht op vrijheid van meningsuiting hebben uitgeoefend, en pleit bovendien voor de intrekking van alle aanklachten tegen hen; verzoekt de VV/HV en de lidstaten zich in te zetten en daadkrachtig campagne te voeren om de onmiddellijke vrijlating van de gedetineerde mensenrechtenactivisten te waarborgen als essentieel element voor nauwere samenwerking tussen de EU en Bahrein; vraagt de Bahreinse autoriteiten te zorgen voor een veilige omgeving voor maatschappelijke organisaties en onafhankelijke media; dringt er bij de Bahreinse regering op aan buitenlandse journalisten en mensenrechtenorganisaties toe te laten tot Bahrein; heeft grote lof voor de inspanningen van alle mensenrechtenactivisten, journalisten en advocaten, wier werk van wezenlijk belang is voor de verdediging van de mensenrechten; verzoekt de Bahreinse regering met klem het enige onafhankelijke mediakanaal in het land, Al Wasat, te herstellen en onafhankelijke politieke organisaties, met inbegrip van ontbonden organisaties, toe te staan in Bahrein te werken;
6. is ingenomen met de vrijlating van Nabeel Rajab op grond van de wet inzake alternatieve straffen, maar verzoekt de Bahreinse autoriteiten niettemin met klem zijn reisverbod op te heffen;
7. roept de Bahreinse regering op een einde te maken aan de intimidatie van mensenrechtenactivisten en onmiddellijk hun reisverbod op te heffen; dringt erop aan dat de autoriteiten ervoor zorgen dat mensenrechtenactivisten in Bahrein zowel binnen het land als daarbuiten, ongeacht de omstandigheden, hun legitieme mensenrechtenactiviteiten kunnen uitvoeren;
8. toont zich met name bezorgd over het misbruik van antiterrorismewetgeving in Bahrein en benadrukt hoe belangrijk de steun is die aan Bahrein wordt verleend, met name voor zijn rechtsstelsel, om ervoor te zorgen dat de internationale mensenrechtennormen worden nageleefd; vraagt de Bahreinse autoriteiten onverwijld Wet nr. 58 (2006) inzake de bescherming van de samenleving tegen terroristische daden te wijzigen, evenals alle andere wetten die de vrijheid van meningsuiting en de politieke vrijheden beperken en niet volledig in overeenstemming zijn met internationale verplichtingen en normen;
9. veroordeelt het aanhoudende gebruik van foltering, met inbegrip van de ontzegging van medische zorg, en andere wrede en vernederende behandeling of bestraffing van gedetineerden, waaronder vreedzame betogers en burgers; pleit voor grondig en geloofwaardig onderzoek naar alle beschuldigingen van foltering, zodat degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn, ter verantwoording kunnen worden geroepen; betreurt de ijzingwekkende gevangenisomstandigheden in het land; verzoekt de Bahreinse autoriteiten met klem alle gedetineerden tegen het gevaar van COVID-19 te beschermen;
10. verzoekt de Bahreinse regering met klem haar verplichtingen en toezeggingen in het kader van het VN-Verdrag tegen foltering na te komen, met inbegrip van artikel 15 daarvan, waarbij het gebruik van verklaringen die onder foltering zijn afgelegd als bewijsmateriaal in procedures wordt verboden; pleit voor de ratificatie van het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en het Tweede Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gericht op de afschaffing van de doodstraf;
11. verzoekt de Bahreinse regering volledig met de VN-organen mee te werken, een vaste uitnodiging te verstrekken voor bezoeken aan Bahrein in het kader van speciale procedures van de VN-Mensenrechtenraad, en proactief samen te werken; verzoekt de Bahreinse regering EU-functionarissen, onafhankelijke waarnemers en mensenrechtenorganisaties toe te staan de Bahreinse gevangenissen te bezoeken; dringt er in het bijzonder bij de Bahreinse autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat de speciale VN-rapporteur inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, de speciale VN-rapporteur voor mensenrechtenverdedigers, de speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van meningsuiting en de speciale VN‑rapporteur voor vrijheid van vereniging en vergadering tot het land worden toegelaten;
12. veroordeelt de aanhoudende praktijk waarbij onderdanen willekeurig hun staatsburgerschap wordt ontnomen, die er in veel gevallen toe heeft geleid dat mensen staatloos werden achtergelaten, hetgeen in strijd is met het VN-Verdrag tot beperking der staatloosheid; verzoekt de Bahreinse autoriteiten de burgerschapswet van het land te wijzigen en mensen wier staatsburgerschap ten onrechte is ontnomen, hun staatsburgerschap terug te geven;
13. neemt kennis van de voortdurende inspanningen van de Bahreinse regering om haar wetboek van strafrecht en juridische procedures te hervormen en spoort de regering aan dit proces voort te zetten; pleit voor de volledige tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de Bahreinse onafhankelijke onderzoekscommissie en de universele periodieke evaluatie; staat nog altijd achter de hervormingsagenda van de Bahreinse regering en spoort het Koninkrijk Bahrein aan te streven naar stabiliteit door middel van verdere hervormingen en inclusieve verzoening in een omgeving waarin vreedzame politieke grieven vrijelijk kunnen worden geuit, in overeenstemming met de internationale verplichtingen van het land;
14. verzoekt de EU-delegatie de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers volledig ten uitvoer te leggen, alle passende steun te verlenen aan de gedetineerde mensenrechtenactivisten, onder meer door gevangenisbezoeken te organiseren en zorg te dragen voor de waarneming van rechtszaken en openbare verklaringen, en daarnaast maatschappelijke organisaties te steunen en mensen die het risico lopen te worden vervolgd, bescherming te bieden;
15. verzoekt de VV/HV, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), de Raad en de lidstaten systematisch uiting te geven aan hun bezorgdheid over mensenrechtenschendingen in Bahrein, alsook over het gebrek aan politieke ruimte voor de uiting van legitieme en vreedzame, afwijkende meningen, en te overwegen gerichte maatregelen te nemen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen;
16. neemt kennis van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Bahrein; pleit voor de intensivering van de dialoog overeenkomstig de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtendialogen; merkt op dat een mensenrechtendialoog tussen de EU en Bahrein niet in de plaats kan komen van een goede dialoog tussen de regering, de oppositie en het maatschappelijk middenveld in Bahrein zelf; dringt er bij de EDEO op aan ervoor te zorgen dat de informele mensenrechtendialoog met Bahrein wordt afgestemd op concrete resultaten en toezeggingen, waaronder de raadpleging van het maatschappelijk middenveld voor en na de dialoog; beklemtoont dat de Bahreinse autoriteiten op zinvolle en oprechte wijze aan dit proces moeten deelnemen; is voorstander van een nadere dialoog, meer betrokkenheid en de uitwisseling van beste praktijken inzake mensenrechten en gerechtelijke procedures tussen de EU, haar lidstaten en het Koninkrijk Bahrein;
17. dringt er bij de EU op aan ervoor te zorgen dat de mensenrechten in alle vlakken van de samenwerking met Bahrein worden opgenomen, waaronder in de samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Bahrein, die onlangs werd gesloten, maar geen verwijzingen naar de mensenrechten bevat;
18. maakt zich zorgen over de berichten over het gebruik van bewakingstechnologie tegen Bahreinse mensenrechtenactivisten; wijst er nogmaals op dat bewakingstechnologieën die door Europese bedrijven worden uitgevoerd naar Bahrein de onderdrukking van mensenrechtenactivisten in de hand kunnen werken; beklemtoont dat de EU-instanties voor uitvoercontrole rekening moeten houden met mensenrechtencriteria alvorens een vergunning te verlenen voor uitvoer naar een derde land; verzoekt alle lidstaten de EU‑gedragscode betreffende wapenuitvoer strikt in acht te nemen en met name alle leveringen stop te zetten van wapens en bewakings- en inlichtingenapparatuur en -materiaal waarvan Bahrein gebruik kan maken voor de aanhoudende onderdrukking van de mensenrechten;
19. benadrukt dat de Chaillot-prijs van de EU-delegatie voor het bevorderen van de mensenrechten in de regio van de Raad voor samenwerking van de Arabische Golfstaten niet mag worden uitgereikt aan personen die mensenrechtenschendingen rechtvaardigen;
20. is verontrust over het feit dat het Kafala-systeem schendingen van de arbeidsrechten en beperkingen ten aanzien van sociale en vakbondbewegingen in het land mogelijk maakt; verzoekt de Bahreinse regering met klem de arbeidswetgeving te wijzigen om ervoor te zorgen dat huishoudelijk personeel dezelfde rechten kan genieten als andere werknemers, waaronder een maximum aantal arbeidsuren, wekelijkse rustdagen en een minimumloon;
21. roept de Bahreinse regering op de wetgeving waar nodig te wijzigen om een einde te maken aan de discriminatie van vrouwen wanneer zij trouwen, getrouwd zijn of willen scheiden, alsook discriminatie in verband met kinderen en erfenissen, en vrouwen toe te staan hun nationaliteit op dezelfde gronden als mannen over te dragen aan hun kinderen; verzoekt de Bahreinse regering met klem alle bedenkingen tegen het CEDAW op te heffen en de artikelen 353 en 334 van het wetboek van strafrecht, op grond waarvan geweld tegen vrouwen door de vingers kan worden gezien, evenals bepalingen die consensuele seksuele betrekkingen tussen volwassenen strafbaar stellen, in te trekken;
22. roept de EDEO, de Commissie en de lidstaten op waakzaam te blijven ten aanzien van de ontwikkelingen in het land en in de Golfregio in het algemeen, en alle middelen waarover zij beschikken om invloed uit te oefenen, in te zetten; betreurt de buitenlandse inmenging in de binnenlandse politiek van Bahrein met als doel het land te destabiliseren;
23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van het Koninkrijk Bahrein en de leden van de Samenwerkingsraad van de Golf.
De massaprocessen tegen de oppositie en de maatschappelijke organisaties in Cambodja
121k
48k
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over de massaprocessen tegen de oppositie en het maatschappelijk middenveld in Cambodja (2021/2579(RSP))
– gezien zijn eerdere resoluties over Cambodja, met name die van 14 september 2017 over Cambodja, en met name de zaak van Kem Sokha(1), 14 december 2017 over Cambodja: naar aanleiding van de ontbinding van de CNRP-partij(2) en van 13 september 2018 over Cambodja, en met name de zaak van Kem Sokha(3),
– gezien de conclusies van de Raad van 26 februari 2018 over Cambodja,
– gezien de vredesakkoorden van Parijs van 1991, waar de toezegging tot eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in Cambodja, ook door de internationale ondertekenaars, is verankerd in artikel 15,
– gezien het besluit van de Commissie van 12 februari 2020(4) om een deel van de tariefpreferenties die aan Cambodja zijn toegekend in het kader van de “alles behalve wapens”-handelsregeling van de Europese Unie (EBA) met ingang van 12 augustus 2020 in te trekken,
– gezien de verklaring van de woordvoerder van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN van 11 september 2020 over de arrestatie van de prominente vakbondsman Rong Chhun en andere 24 mensenrechten- en milieuactivisten(5),
– gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) van 2 maart 2021 over de massaprocessen tegen oppositieleden,
– gezien het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht,
– gezien de verklaring van de speciale rapporteur voor het recht van vreedzame vergadering en vereniging, de leden van de werkgroep discriminatie van vrouwen en meisjes en de speciale rapporteur voor de vrijheid van mening en meningsuiting van 16 november 2020 over het hardhandige optreden tegen het maatschappelijk middenveld en de aanvallen op mensenrechtenactivisten in Cambodja,
– gezien de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Cambodja van 29 april 1997(6),
– gezien het Cambodjaanse wetboek van strafrecht,
– gezien de EU-richtsnoeren over mensenrechtenactivisten van 2008,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,
– gezien de verklaring van de speciale rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Cambodja, Rhona Smith, van 25 november 2020,
– gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat in november 2020 ten minste 137 personen ervan werden beschuldigd banden te hebben met de ontbonden oppositiepartij CNRP (Nationale Reddingspartij van Cambodja) om op grond van de artikelen 451, 453, 494 en 495 van het wetboek van strafrecht terecht te staan wegens politiek gemotiveerde aanklachten van opruiing, samenzwering en aanvallen tegen de staat;
B. overwegende dat de rechtbank van Phnom Penh op 1 maart 2021 de negen hoogste leiders van de CNRP heeft veroordeeld op beschuldiging van “poging tot het organiseren van een staatsgreep om de regering omver te werpen” in verband met hun poging om op 9 november 2019 naar Cambodja terug te keren;
C. overwegende dat de voormalige voorzitter van de CNRP, Sam Rainsy, in 2019 heeft geprobeerd terug te keren naar Cambodja; overwegende dat Sam Rainsy de zwaarste straf van 25 jaar cel heeft gekregen; overwegende dat Mu Sochua, Eng Chhay Eang, Ou Chanrith, Ho Vann, Long Ry, Men Sothavrin, Tiolung Saumura en Nuth Romduol samen met Sam Rainsy werden veroordeeld; overwegende dat alle verdachten veroordeeld zijn tot gevangenisstraffen van 20 tot 25 jaar; overwegende dat hun actief en passief kiesrecht is ingetrokken;
D. overwegende dat de oppositiepolitici bij verstek zijn berecht, aangezien zij niet naar Cambodja mochten terugkeren om zich voor de rechter te verdedigen;
E. overwegende dat deze zaken door de rechtbanken worden bespoedigd maar dat het proces tegen de voormalige voorzitter van de CNRP, Kem Sokha, die op grond van een beperkende borgtocht is vrijgelaten, nog steeds opgeschorst is en dat zijn verzoeken om hervatting van de procedure zijn afgewezen;
F. overwegende dat de rechtbank in juli 2019 de heer Kong Atith, pas verkozen voorzitter van de Coalition of Cambodian Apparel Workers Democratic Union (CCAWDU), bij verstek heeft veroordeeld wegens opzettelijke gewelddaden in verband met een protest uit 2016 tussen chauffeurs en de Capitol Bus Company; overwegende dat de heer Kong Atith als gevolg van deze voorwaardelijke straf van drie jaar niet langer als leider van een werknemersvakbond kan werken;
G. overwegende dat de autoriteiten Rong Chhun, voorzitter van het onafhankelijke Cambodjaanse verbond van vakverenigingen, op 31 juli 2020 zonder aanhoudingsbevel in zijn woning in Phnom Penh hebben gearresteerd en overwegende dat hij op 1 augustus 2020 is aangeklaagd wegens “het aanzetten tot het plegen van een misdrijf” op grond van de artikelen 494 en 495 van het Cambodjaanse wetboek van strafrecht; overwegende dat hij vervolgens in voorlopige hechtenis werd genomen in strafinrichting nr. 1 van Phnom Penh;
H. overwegende dat tijdens de massaprocessen die van november 2020 tot februari 2021 hebben plaatsgevonden, geen betrouwbaar bewijs is geleverd; overwegende dat de verdachten niet aanwezig mochten zijn tijdens de processen; overwegende dat het publiek grotendeels werd uitgesloten van de gerechtelijke procedures; overwegende dat er meldingen zijn van beklaagden die bezwaar maken tegen de vermeende bekentenissen die tijdens het proces zijn gebruikt, met het argument dat deze onder dwang en zonder wettelijke vertegenwoordiging zouden zijn ondertekend of gefingerprint;
I. overwegende dat de door de rechtbank van Phnom Penh geënsceneerde processen in strijd zijn met de procedurele en materiële vereisten van een eerlijk proces die zijn vastgelegd in het Cambodjaanse wetboek van strafrecht en artikel 14, lid 3, onder d), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
J. overwegende dat de regering van Cambodja sinds 2017 een reeks repressieve acties heeft ondernomen om de politieke participatie en het kiesrecht in het land te beknotten, waardoor zij van de weg naar democratie is afgeweken en een autoritaire staat heeft gecreëerd;
K. overwegende dat het Hooggerechtshof op 16 november 2017 de ontbinding van de CNRP heeft aangekondigd;
L. overwegende dat de verkiezingen van 2018 in Cambodja niet voldeden aan de internationale minimumnormen voor democratische verkiezingen en dat de regeringspartij, de Cambodjaanse Volkspartij (CPP), op die manier de volledige controle heeft gekregen over alle zetels, zowel in de Senaat als in de Nationale Vergadering, waardoor de facto een eenpartijstaat zonder parlementaire oppositie is ontstaan;
M. overwegende dat de Cambodjaanse autoriteiten hebben aangekondigd dat de volgende lokale verkiezingen zullen plaatsvinden op 5 juni 2022, terwijl de belangrijkste oppositiepartij, de CNRP, nog steeds wettelijk ontbonden is, haar leiders veroordeeld zijn en verbannen uit de politiek, en haar aanhangers worden geïntimideerd, gearresteerd en aan geweld worden blootgesteld;
N. overwegende dat mensenrechtendeskundigen van de VN hun bezorgdheid hebben geuit over de verscherping van de beperkingen voor het maatschappelijk middenveld in Cambodja;
O. overwegende dat de Commissie op 12 februari 2020 heeft besloten een deel van de tariefpreferenties die aan Cambodja zijn toegekend in het kader van de “alles behalve wapens”-handelsregeling van de Europese Unie (EBA) in te trekken wegens de ernstige en systematische schendingen van de mensenrechtenbeginselen die zijn vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
1. roept de regering op een einde te maken aan elke vorm van intimidatie en pesterijen en aan politiek gemotiveerde strafrechtelijke aanklachten tegen leden van de oppositie, vakbondsleden, mensenrechtenactivisten, de media en actoren van het maatschappelijk middenveld; roept de veiligheidstroepen op zich te onthouden van onnodig en buitensporig geweld tegen vreedzame demonstranten;
2. roept de Cambodjaanse autoriteiten op de vonnissen tegen Sam Rainsy, Mu Sochua, Eng Chhay Eang, Ou Chanrith, Ho Vann, Long Ry, Men Sothavrin, Tiolung Saumura en Nuth Romduol onmiddellijk en onvoorwaardelijk nietig te verklaren;
3. roept de Cambodjaanse autoriteiten op een proces van nationale verzoening op gang te brengen door middel van een oprechte en inclusieve dialoog met de politieke oppositie en het maatschappelijk middenveld;
4. verzoekt de regering van Cambodja alle personen die zijn aangehouden omdat zij hun mensenrechten uitoefenden, onverwijld vrij te laten en alle aanklachten tegen hen in te trekken; benadrukt dat de aanklachten tegen de meer dan 130 personen politiek gemotiveerd zijn en erop gericht zijn elke dissidentie uit te roeien;
5. is ontzet over en veroordeelt de toenemende schendingen van de mensenrechten in Cambodja, waaronder geweld tegen vreedzame demonstranten, de aanneming van nieuwe repressieve wetten en de arrestatie van mensenrechtenverdedigers, journalisten, activisten van oppositiepartijen, milieuactivisten, studenten en gewone burgers omdat zij op vreedzame wijze hun mening hebben geuit;
6. dringt er bij de Cambodjaanse regering op aan alle repressieve wetten in te trekken, met inbegrip van de recente decreten en wetsontwerpen voor de digitale ruimte die de regering in staat stellen het online toezicht, de censuur en de controle op het internet uit te breiden, alsmede alle recente wijzigingen van de grondwet, het wetboek van strafrecht, de wet inzake politieke partijen, de vakbondswet, de wet inzake ngo’s en alle andere wetten die de vrijheid van meningsuiting en de politieke vrijheden beperken en die niet volledig in overeenstemming zijn met de verplichtingen van Cambodja en de internationale normen;
7. verzoekt de Cambodjaanse autoriteiten het recht van alle burgers op een eerlijk proces, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van vreedzame vergadering te eerbiedigen;
8. roept de Cambodjaanse autoriteiten op onmiddellijk een einde te maken aan andere vormen van intimidatie, met inbegrip van gerechtelijke pesterijen en intimidatie van oppositieleden in het land;
9. veroordeelt repressief optreden onder het mom van bescherming van de gezondheid en herinnert eraan dat noodmaatregelen in het kader van de beteugeling van de COVID-19-pandemie niet mogen worden gebruikt om dissidenten de kop in te drukken;
10. uit zijn bezorgdheid over het toenemende hardhandige optreden tegen milieuactivisten; is verontrust over het feit dat zij ook betrokken worden bij de recente massaprocessen;
11. herhaalt dat de verkiezingen noch vrij noch eerlijk zijn verlopen en dat de CPP niet als de legitieme regeringspartij van Cambodja mag worden beschouwd; benadrukt dat verkiezingen alleen echt vrij en eerlijk kunnen verlopen als de oppositiepartijen mogen deelnemen;
12. verzoekt de Cambodjaanse regering de democratie te herstellen en ervoor te zorgen dat de toepassing van de wet in overeenstemming is met de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, hetgeen onder meer inhoudt dat de grondwettelijke bepalingen inzake pluralisme en vrijheid van vereniging en meningsuiting volledig moeten worden nageleefd;
13. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de voortdurende maatregelen en pesterijen van regeringszijde tegen onafhankelijke media en journalisten, waardoor hun recht op vrije meningsuiting wordt beknot, met inbegrip van hun recht om een mening te koesteren en informatie en ideeën te ontvangen en door te geven zonder inmenging van overheidswege, en is verontrust over de gevangenneming van verscheidene journalisten op grond van valse beschuldigingen wegens onafhankelijke berichtgeving;
14. betreurt dat de Cambodjaanse regering haar verantwoordelijkheid niet is nagekomen door een einde te maken aan de ernstige en systematische schendingen van de politieke participatie, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging, die hebben geleid tot het besluit van de Commissie om een deel van de tariefpreferenties die in het kader van de EBA-handelsregeling van de Europese Unie aan Cambodja zijn toegekend, met ingang van 12 augustus 2020 in te trekken; vraagt de Commissie met aandrang dat zij in al haar contacten met de Cambodjaanse regering aandringt op duidelijk omschreven mensenrechtenbenchmarks, en de in deze resolutie aan de orde gestelde punten van zorg opneemt als onderdeel van haar voortdurende nauwere samenwerking met de autoriteiten, onder meer over EBA; verzoekt de Commissie de situatie nauwlettend in het oog te houden en na te gaan wat effect is van de gedeeltelijke intrekking van de EBA-regeling op de meest kwetsbare segmenten van het maatschappelijk middenveld;
15. merkt op dat de ASEM-top van dit jaar in Phnom Penh gepland staat; is van mening dat de EU deze locatie niet mag accepteren tenzij de democratie wordt hersteld;
16. roept de EU-lidstaten op alle bilaterale financiële steun aan de Cambodjaanse regering op te schorten en zich in plaats daarvan te richten op maatschappelijke organisaties en oppositiepartijen;
17. verzoekt de EDEO en de lidstaten toe te zien op de mensenrechtensituatie in Cambodja en te handelen in volledige overeenstemming met het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie en de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers; verzoekt de EU-delegatie in Phnom Penh en de ambassades van de lidstaten toezicht te houden op de processen en gevangenisbezoeken af te leggen;
18. dringt erop aan dat de Cambodjaanse regering samenwerkt met het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de speciale procedures van de VN, zodat deze hun mandaat zonder inmenging kunnen vervullen;
19. roept de Cambodjaanse regering op de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de ontbinding van de CNRP snel ongedaan wordt gemaakt en dat haar 5 007 gemeenteraadsleden weer in hun ambt worden hersteld;
20. herhaalt de oproep die mevrouw Rhona Smith, speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Cambodja, tot de Cambodjaanse autoriteiten heeft gericht om de civiele ruimte open te stellen, de fundamentele vrijheden te beschermen en te bevorderen, met inbegrip van het recht van vergadering en van meningsuiting, en voor eenieder het recht op een eerlijk proces te garanderen, zoals gewaarborgd door de internationale mensenrechtennormen en -standaarden en de Cambodjaanse wetgeving;
21. dringt er bij de Commissie en de Raad op aan een alomvattend en strategisch democratie-initiatief ten aanzien van de landen van de ASEAN-regio uit te werken en dit binnen zes maanden aan het Europees Parlement voor te leggen;
22. is van mening dat gerichte sancties, met inbegrip van reisverboden en het bevriezen van tegoeden, tegen Cambodjaanse leiders en hun economische belangen al lang hadden moeten zijn opgelegd; dringt er bij de Raad op aan beperkende maatregelen vast te stellen tegen de politieke leiders en leiders van de veiligheidstroepen die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten, de ontbinding en daaropvolgende onderdrukking van de oppositie in Cambodja en tegen hun economische belangen in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten;
23. verzoekt de EDEO en de lidstaten dringend actie te ondernemen om tijdens de komende 48e zitting van de VN-Mensenrechtenraad het voortouw te nemen met het oog op de aanneming van een krachtige resolutie waarin de mensenrechtensituatie in Cambodja aan de orde wordt gesteld, het mandaat van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten in Cambodja wordt verlengd, en de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten wordt verzocht de mensenrechtensituatie in Cambodja te volgen en er verslag over uit te brengen, en aan te geven welke maatregelen de regering moet nemen om aan haar internationale verplichtingen op mensenrechtengebied te voldoen;
24. verzoekt de Europese Raad een formeel standpunt in te nemen over de mensenrechtensituatie en de verslechtering van de democratie in Cambodja;
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden, de secretaris-generaal van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en de Nationale Vergadering van Cambodja.
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/550 van de Commissie van 12 februari 2020 tot wijziging van de bijlagen II en IV bij Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de tijdelijke intrekking van de in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 978/2012 bedoelde regeling voor bepaalde producten van oorsprong uit het Koninkrijk Cambodja (PB L 127 van 22.4.2020, blz. 1).
– gezien zijn eerdere resoluties over Syrië, met name die van 15 maart 2018 over de situatie in Syrië(1), van 18 mei 2017 over de EU-strategie voor Syrië(2), van 4 juli 2017 over de bestrijding van mensenrechtenschendingen in de context van oorlogsmisdrijven, en misdrijven tegen de menselijkheid, met inbegrip van genocide(3), van 24 oktober 2019 over de Turkse militaire operaties in het noordoosten van Syrië en de gevolgen daarvan(4), van 26 november 2019 over kinderrechten naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind(5) en van 17 november 2011 over steun van de EU voor het Internationaal Strafhof(6),
– gezien de verklaring van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU van 6 maart 2020 en de meest recente conclusies van de Raad van de EU over Syrië van 14 oktober 2019, 16 april 2018 en 3 april 2017,
– gezien de eerdere verklaringen over Syrië van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, waaronder de verklaringen van februari 2020 over humanitaire toegang in Idlib, van 13 januari 2020 en 26 september 2019 over Syrië en van 9 oktober 2019 over ontwikkelingen in het noordoosten van Syrië,
– gezien Uitvoeringsbesluit (GBVB) 2021/30 van de Raad van 15 januari 2021 tot uitvoering van Besluit 2013/255/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië(7), waarbij de nieuwe Syrische minister van Buitenlandse Zaken werd toegevoegd aan de EU-lijst met sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor de gewelddadige repressie in Syrië,
– gezien de EU-strategie voor Syrië, aangenomen op 3 april 2017, en de conclusies van de Raad over de regionale strategie van de EU voor Syrië en Irak en de dreiging die uitgaat van IS/Daesh, aangenomen op 16 maart 2015,
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de VN en de Europese Unie, als covoorzitters van de vierde conferentie van Brussel over de ondersteuning van de toekomst van Syrië en de regio, die gehouden is op 30 juni 2020,
– gezien de eerdere verklaringen van de secretaris-generaal van de VN over Syrië, waaronder die van zijn woordvoerder van 1 en 18 februari 2020,
– gezien de meest recente verklaring van de speciale VN-gezant voor Syrië, Geir O. Pedersen, d.d. 22 januari 2021, gericht aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN-Veiligheidsraad),
– gezien de voor Syrië relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad die sinds 2011 zijn goedgekeurd, met name resolutie 2254 (2015) tot goedkeuring van een routekaart voor een vredesproces in Syrië, resolutie 2249 (2015) over de Islamitische Staat in Irak en Syrië en resolutie 2533 (2020) tot verlenging van de grensovergang Bab al-Hawa tot 10 juli 2021 voor humanitaire hulp,
– gezien de recentste rapporten van de onafhankelijke internationale onderzoekscommissie voor Syrië, die bij de UNHCR zijn ingediend op 1 maart 2021,
– gezien resolutie 71/248 van de Algemene Vergadering van de VN van 21 december 2016 tot instelling van een internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme ter ondersteuning van het onderzoek naar en de vervolging van degenen die verantwoordelijk zijn voor de meest ernstige misdrijven naar internationaal recht begaan in Syrië sinds maart 2011,
– gezien de verklaring van Unicef van 28 februari 2021 over de veilige re-integratie en repatriëring van alle kinderen in het Al-Hol-kamp en in het noordoosten van Syrië, en gezien het verslag van Unicef van 2 februari 2021 over de humanitaire situatie in heel Syrië in 2020,
– gezien de oprichting in 2011 van het secretariaat van het Europees netwerk voor het onderzoek naar en het vervolgen van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven dat is ondergebracht bij Eurojust,
– gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB van de Raad van 16 juni 2003 betreffende het Internationaal Strafhof(8), het EU-actieplan van 2004 dat gericht is op universele ratificatie en tenuitvoerlegging van het Statuut van Rome en het herziene EU-actieplan van 2011,
– gezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof,
– gezien het Handvest van de VN en de VN-verdragen van de VN waarbij Syrië partij is, waaronder het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,
– gezien de door de VN ondersteunde communiqués van Genève van 2012 en 2014,
– gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij,
– gezien het VN-Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens,
– gezien het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide van 9 december 1948,
– gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat eind februari 2011 Syrische kinderen in de stad Dara’a door het Syrische regime werden gearresteerd, vastgehouden en gefolterd omdat zij zich door middel van graffiti-teksten op stadsmuren kritisch hadden uitgelaten over president Bashar al-Assad; overwegende dat op 15 maart 2011 in Dara’a en Damascus duizenden Syriërs de straat opgingen en van de regering eisten dat zij democratische hervormingen zou doorvoeren, politieke gevangenen zou vrijlaten, een einde zou maken aan foltering, de mensenrechten en de rechtsstaat zou eerbiedigen, eerlijke en vrije verkiezingen zou houden en een eind zou maken aan corruptie; overwegende dat deze volksprotesten zich de jaren daarna uitbreidden naar andere steden in het hele land, van grote steden zoals Homs, Hama, Idlib en volkswijken in Aleppo en Damascus tot kleinere steden zoals al-Hasakah in het noordoosten en Kafr Nabl in het noordwesten;
B. overwegende dat bij de Syrische opstand van 2011 de etnische en religieuze diversiteit van Syrië duidelijk naar voren kwam, omdat aan de opstand werd deelgenomen door leiders uit alle etnische en religieuze groepen en uit alle provincies van het land;
C. overwegende dat het Syrische regime op de legitieme democratische aspiraties van de Syrische bevolking heeft gereageerd door middel van wreed optreden door de Syrische veiligheidstroepen en geallieerde milities onder zijn bevel; overwegende dat meer dan 500 000 mensen het leven hebben verloren en dat meer dan een miljoen mensen gewond zijn geraakt; overwegende dat volgens het Syrische netwerk voor de mensenrechten (SNHR) sinds maart 2011 meer dan 230 000 burgers zijn gedood, waarvan 88 % door het Syrische regime, 3 % door Russische strijdkrachten, 2 % door Daesh en 2 % door gewapende oppositiegroepen; overwegende dat meer dan 15 000 burgers zijn doodgemarteld, waarvan 99 % in gevangenissen van het regime; overwegende dat sindsdien meer dan 150 000 burgers onder dwang zijn verdwenen en gevangen zijn genomen, waarvan 88 % door het Syrische regime, 6 % door ISIL/Daesh en 3 % door gewapende oppositiegroepen; overwegende dat sindsdien meer dan 3 400 gezondheidswerkers onder dwang zijn verdwenen of gevangen worden gehouden, waarvan 98 % door het Syrische regime;
D. overwegende dat de partijen bij het conflict, waaronder de regeringstroepen en hun bondgenoten, gewapende antiregeringsgroeperingen en op de VN-lijst geplaatste terroristische organisaties als ISIL/Daesh, in verschillende gradaties grove schendingen van de mensenrechten hebben begaan, waaronder oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid; overwegende dat de praktijken zowel van het wrede regime als van de jihadisten gericht waren op het vernietigen van gematigde en democratische krachten; overwegende dat degenen die verantwoordelijk zijn voor die misdaden ter verantwoording moeten worden geroepen;
E. overwegende dat het Syrische regime gebruikmaakt van chemische wapens, scudraketten, conventionele artillerie en luchtbommen, vatenbommen, clusterbommen en brandbommen, en deze inzet in dichtbevolkte wijken, bijvoorbeeld in Homs, Hama en Oost-Aleppo; overwegende dat vreedzame betogers die gewond raakten tijdens beschietingen door Syrische veiligheidstroepen geen medische behandeling kregen, maar in militaire hospitaals en detentiecentra in het hele land werden doodgemarteld, zoals blijkt uit het Caesar-rapport dat Frankrijk in mei 2014 aan de VN-Veiligheidsraad heeft voorgelegd; overwegende dat gezinnen systematisch de mogelijkheid is ontzegd hun doden op begraafplaatsen te begraven; overwegende dat hele steden belegerd zijn en opzettelijk uitgehongerd; overwegende dat in steden op het platteland collectieve bestraffingen, buitengerechtelijke executies en talrijke bloedbaden van honderden mannen, vrouwen en kinderen hebben plaatsgevonden, zoals in mei 2012 in Houla; overwegende dat de onderzoekscommissie van de VN voor Syrië gemeld heeft dat de Syrische regeringstroepen en milities systematische verkrachting en andere vormen van seksueel geweld gebruiken als oorlogswapen;
F. overwegende dat de VN via het mandaat van de speciale gezanten van de VN een reeks initiatieven heeft ontplooid om tot een staakt-het-vuren tussen alle partijen te komen en ze ertoe te bewegen gevangenen vrij te laten, de humanitaire toegang tot alle delen van het land te waarborgen, journalisten en ngo’s te beschermen en een inclusieve dialoog aan te gaan om een politieke oplossing te vinden voor het sinds 2011 bestaande conflict; overwegende dat dit proces en het door de VN gemandateerde Syrisch Constitutioneel Comité (SCC) nog steeds in een impasse verkeren;
G. overwegende dat het SCC in oktober 2019 is opgericht met het mandaat om een politieke oplossing voor het Syrische conflict te vinden, onder auspiciën van de speciale gezant van de VN voor Syrië en in overeenstemming met resolutie 2254 (2015) van de VN-Veiligheidsraad; overwegende dat het SCC, ondanks zijn structurele tekortkomingen en het aanhoudende verzet van Assad tegen constructieve samenwerking binnen het SCC, een cruciaal instrument blijft om tot een vreedzame politieke oplossing van het conflict te komen;
H. overwegende dat Rusland sinds 2011 zijn veto heeft uitgesproken over 16 resoluties van de VN-Veiligheidsraad, onder meer over het aanhangig maken van een procedure tegen Syrië bij het Internationaal Strafhof (ICC) en over het verbeteren van de toegang voor humanitaire organisaties, en daarbij werd gesteund door China; overwegende dat Iran en Hezbollah het Syrische regime rechtstreeks steun hebben verleend bij de onderdrukking van burgers; overwegende dat Rusland sinds 2015 logistieke, diplomatieke en financiële middelen inzet voor een grootschalige militaire interventie van de Russische luchtmacht ter ondersteuning van het Syrische regime;
I. overwegende dat Turkije sinds 2016 rechtstreeks in Syrië intervenieert met het oog op de bezetting van de noordelijke delen van het land, die voornamelijk bestaan uit Syrisch-Koerdische enclaves, in strijd met het internationaal recht, onder meer door in oktober 2019 een invasie te beginnen van de gebieden onder controle van de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF); overwegende dat een aantal EU-lidstaten als reactie op deze maatregelen van Turkije de wapenverkoop aan Turkije formeel heeft opgeschort;
J. overwegende dat Turkije volgens de landen die het co-voorzitterschap van de Minsk‑groep van de OVSE bekleden, Syrische huurlingen heeft overgebracht naar Nagorno-Karabach;
K. overwegende dat de mondiale coalitie haar inspanningen in Irak, in Syrië en wereldwijd voortzet om de plannen van ISIL/Daesh te verijdelen en de activiteiten van zijn vertakkingen en netwerken tegen te werken;
L. overwegende dat de EU en haar lidstaten in 2012 de diplomatieke betrekkingen met het Syrische regime hebben opgeschort; overwegende dat de lidstaten hun ambassades begin 2012 hebben gesloten en dat de EU haar delegatie in Damascus in december 2012 heeft teruggeroepen;
M. overwegende dat de Raad in 2011 sancties heeft vastgesteld tegen personen en entiteiten die betrokken zijn bij de onderdrukking van burgers, met als doel om via onderhandelingen tot een politiek akkoord te komen, en dat deze sancties sindsdien zijn uitgebreid; overwegende dat er op deze sancties uitzonderingen worden gemaakt voor humanitaire hulpverlening;
N. overwegende dat de reactie van het Syrische regime op de opstand heeft geleid tot de vernietiging van de economische en sociale structuren in Syrië; overwegende dat de instorting van het Syrische pond is versterkt door de instorting van de Libanese economie sinds 2019 en de wereldwijde economische gevolgen van de COVID-19-pandemie sinds maart 2020; overwegende dat de kosten van basisvoedingsmiddelen sinds 2019 met meer dan 100 % zijn gestegen;
O. overwegende dat Syrië onder grote internationale druk in oktober 2013 het Verdrag inzake chemische wapens heeft ondertekend en geratificeerd, na de aanvallen met chemische wapens in het oostelijke deel van Ghouta, een voorstedelijk gebied ten oosten van Damascus, die de omvangrijkste waren die Syrië ooit had uitgevoerd; overwegende dat het onderzoeks- en identificatieteam van de Organisatie voor het verbod van chemische wapens (OPCW) het Syrische regime sindsdien meerdere malen verantwoordelijk heeft gesteld voor de inzet van chemische wapens tegen burgers; overwegende dat de Uitvoerende Raad van de OPCW Syrië in juli 2020 nogmaals formeel heeft gevraagd alle inrichtingen voor de productie van chemische wapens te melden;
P. overwegende dat het conflict heeft geleid tot bijna 7 miljoen vluchtelingen, met meer dan 13 miljoen mensen in Syrië die afhankelijk zijn van humanitaire hulp, waaronder 6 miljoen vrouwen en kinderen, 6,8 miljoen intern ontheemden en 3 miljoen mensen die wonen in moeilijk te bereiken belegerde gebieden; overwegende dat de humanitaire behoeften alleen al in het afgelopen jaar met een vijfde zijn toegenomen, waarbij nog eens 4,5 miljoen Syriërs te kampen hebben met voedselonzekerheid en 90 % van de Syriërs onder de armoedegrens leeft; overwegende dat het zeer belangrijk is dat er aan mensen in nood humanitaire hulp kan worden verleend en overwegende dat 40 % van de Syrische bevolking in niet door de regering gecontroleerde gebieden woont; overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat, naast de algemene gezondheidszorg voor de bevolking, grensoverschrijdende toegang tot het noordoosten en het noordwesten van cruciaal belang blijft; overwegende dat de winter en de daaropvolgende overstromingen, waaronder ongeveer 121 000 mensen in 304 kampen voor intern ontheemden in het noordwesten van Syrië te lijden hadden, deze reeds uiterst kwetsbare bevolking nog verder in de ellende dompelden; overwegende dat de Syrische regering ernstige beperkingen is blijven opleggen aan de verstrekking van humanitaire hulp in door de regering gecontroleerde gebieden in Syrië en elders in het land;
Q. overwegende dat ongeveer 12 000 buitenlanders, die meestal worden verdacht van directe of indirecte banden met ISIL/Daesh, gevangen worden gehouden in zeven gevangenissen die worden gerund door de SDF in het noordoosten van Syrië; overwegende dat 9 000 van hen worden vastgehouden in het Al-Hol-kamp, het grootste kamp van Syrië, waar in totaal 64 000 mensen verblijven, vooral gezinnen met banden met ISIL/Daesh, waarvan 94 % vrouwen en kinderen zijn, waaronder EU-burgers; overwegende dat de huidige omstandigheden zeer alarmerend zijn, met name na de recente moorden die sinds begin dit jaar geregistreerd zijn;
R. overwegende dat het conflict bijzonder ernstige gevolgen heeft voor het leven en de mensenrechten van kinderen in Syrië; overwegende dat volgens het SNHR meer dan 29 500 kinderen zijn gedood, waarvan 78 % door het Syrische regime en Iraanse milities, 7 % door Russische troepen en 3 % door ISIL/Daesh; overwegende dat meer dan 2,6 miljoen meisjes en jongens intern ontheemd zijn geraakt en dat de meedogenloze wreedheid van het conflict ernstige gevolgen heeft gehad en zal blijven hebben voor de geestelijke gezondheid van veel Syrische kinderen; overwegende dat kinderen in Syrië staatloos dreigen te raken doordat ze er geen geboorteregistratie en identiteitsdocumenten kunnen krijgen; overwegende dat miljoenen kinderen jarenlang geen onderwijs hebben genoten en dat in Syrië momenteel 2,8 miljoen kinderen niet naar school gaan;
S. overwegende dat de gezondheidszorg in Syrië door de aanhoudende aanvallen op gezondheidszorginstellingen ernstig is aangetast, waardoor Syriërs grote problemen hebben om het hoofd te bieden aan de uitdagingen die de COVID-19-crisis met zich meebrengt; overwegende dat minder dan 64 % van de ziekenhuizen en 52 % van de centra voor eerstelijnsgezondheidszorg in Syrië operationeel is; overwegende dat volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) 70 % van de gezondheidswerkers het land is ontvlucht;
T. overwegende dat het Syrische conflict sinds het begin gekenmerkt wordt door regelmatige aanvallen op gezondheidszorginstellingen, een flagrante schending van het internationaal humanitair recht, en dat deze aanvallen in 2020 tijdens de pandemie gewoon doorgingen; overwegende dat het systematische karakter van de aanvallen op de gezondheidszorg in Syrië de afgelopen tien jaar door de internationale gemeenschap steeds vaker wordt erkend, maar dat het regime nog steeds niet krachtig ter verantwoording wordt geroepen, ondanks resoluties 2139 (2014) en 2286 (2016) van de VN-Veiligheidsraad; overwegende dat de secretaris-generaal van de VN een VN‑onderzoekscommissie heeft ingesteld, die tussen september 2019 en april 2020 enkele incidenten in het noordwesten van Syrië heeft onderzocht;
U. overwegende dat humanitaire activisten en hulpverleners hun bezorgdheid blijven uiten over de veiligheid en de bescherming van terugkeerders en ontheemden, gezien de situatie in talrijke regio’s van het land en de vragen over de houding van de Syrische regering ten aanzien van politieke verzoening;
V. overwegende dat de EU en haar lidstaten sinds 2011 20 miljard EUR beschikbaar hebben gesteld voor humanitaire hulp en stabilisatie- en herstelbijstand aan Syriërs in het land zelf en in buurlanden; overwegende dat de EU de drijvende kracht is geweest achter de donorconferenties voor Syrië die tijdens vier opeenvolgende jaren (2017‑2020) in Brussel hebben plaatsgevonden, en achter de vijfde conferentie van Brussel die op 29 en 30 maart 2021 moet worden gehouden;
W. overwegende dat in resolutie 2533 (2020) van de VN-Veiligheidsraad van 11 juli 2020 over grensoverschrijdende hulp alleen de grensovergang Bab al-Hawa werd verlengd, voor een periode van een jaar, tot 10 juli 2021, zodat de overgangen Bab al-Salam, Al Yarubiyah en Al-Ramtha gesloten werden;
X. overwegende dat sinds 2011 miljoenen Syriërs hun eigendomsrechten zijn ontnomen door nieuwe Syrische eigendomswetten tegen personen die hun militaire dienstplicht ontlopen of het land ontvluchten zonder voorafgaande toestemming;
Y. overwegende dat de Golanhoogvlakte Syrisch grondgebied is en bezet wordt door de staat Israël sinds 1967;
Z. overwegende dat verschillende partijen tijdens het conflict een aantal aanvallen op cultureel erfgoed hebben uitgevoerd, waaronder de vernieling en plundering van archeologische vindplaatsen door ISIL/Daesh en het platwalsen, plunderen en vernielen van archeologische sites en jezidi-heiligdommen en -graven door het Syrische nationale leger in Afrin;
AA. overwegende dat het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat door alle EU-lidstaten ondertekend en geratificeerd is, bepaalt dat de ernstigste misdaden die de gehele internationale gemeenschap aangaan, met name genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, niet ongestraft mogen blijven;
AB. overwegende dat sinds 2009 het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof door alle lidstaten geratificeerd is; overwegende dat de Raad in 2011 het secretariaat van het Europees netwerk voor het onderzoek naar en het vervolgen van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven, dat is ondergebracht bij Eurojust, heeft opgericht; overwegende dat de EU in de EU-strategie voor Syrië wordt opgeroepen zich ervoor in te zetten dat verantwoording wordt afgelegd voor in Syrië gepleegde oorlogsmisdaden met het oog op de bevordering van een proces van nationale verzoening en overgangsjustitie;
AC. overwegende dat er in 2018, na de publicatie van het Caesar-rapport over het systematisch uithongeren en folteren van tienduizenden vrouwen en mannen in Syrische detentiecentra sinds 2011, voor het eerst een gemeenschappelijk onderzoeksteam (JIT) werd opgericht onder leiding van Franse en Duitse rechtshandhavings- en justitiële autoriteiten, om bij te dragen aan de arrestatie en vervolging van Syrische oorlogsmisdadigers;
1. spreekt zijn steun uit voor het democratisch streven van het Syrische volk dat tien jaar geleden op 15 maart 2011 in Dara’a, Damascus en de rest van het land vreedzaam demonstreerde voor democratische hervormingen; betuigt eer aan de 500 000 slachtoffers van de onderdrukking en het conflict in Syrië sinds het begin van de volksopstand; is van mening dat de toekomst van Syrië bepaald moet worden door de Syrische bevolking zelf; betuigt zijn steun voor de eenheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van de Syrische staat en zijn bevolking;
2. is ernstig bezorgd over de voortdurende politieke patstelling en prijst de inspanningen van de speciale gezant van de VN, Geir O. Pedersen, om een politieke oplossing te vinden voor het conflict; deelt de bezorgdheid van de speciale gezant over het gebrek aan enige vorm van vooruitgang; wijst er nogmaals op dat een duurzame oplossing voor het Syrische conflict niet met militaire middelen kan worden bereikt; is ook bezorgd over de ineenstorting van de economie en de rampzalige humanitaire crisis waar Syrië mee te kampen heeft;
3. spreekt zijn steun uit voor resolutie 2254 van de VN-Veiligheidsraad van 2015, waarin een proces voor constitutionele hervorming onder Syrische leiding wordt vastgesteld; betreurt het gebrek aan inzet van het Syrische regime op dit gebied ten zeerste, ondanks de inzet en bereidheid van vertegenwoordigers van de Syrische oppositie om met het Syrische regime te onderhandelen over de opstelling van een nieuwe Syrische grondwet; beklemtoont in dit verband het belang van een mechanisme onder auspiciën van de VN voor monitoring, verificatie en rapportage over een staakt-het-vuren;
4. is tegen een normalisering van diplomatieke betrekkingen met het Syrische regime zolang er in het land geen fundamentele vooruitgang valt vast te stellen met een duidelijke, duurzame en geloofwaardige inzet om een inclusief politiek proces mogelijk te maken; is van mening dat de komende presidentsverkiezingen van 2021 in Syrië onder de huidige omstandigheden volkomen ongeloofwaardig zijn voor de internationale gemeenschap; veroordeelt met klem de bezoeken van leden van het Europees Parlement aan het Syrische regime, en benadrukt dat deze leden het Europees Parlement niet vertegenwoordigen;
5. betreurt dat sommige spelers een reeds versnipperde Syrische oppositie verder hebben verdeeld, waarmee ze het proces van Genève hebben gedwarsboomd;
6. veroordeelt met klem alle wreedheden en schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, met name door het regime van Assad, maar ook door Russische, Iraanse en Turkse actoren, en roept Rusland, Iran en Hezbollah op om alle onder hun bevel staande troepen en gelieerde milities terug te trekken, met uitzondering van die welke deelnemen aan een internationale vredeshandhavings- of stabilisatiemissie onder het mandaat van de VN-Veiligheidsraad; spreekt zijn afkeuring uit over de rol die Rusland en Iran spelen doordat zij steun verlenen aan de grove onderdrukking door het Syrische regime van de burgerbevolking, het politieke proces in Syrië overnemen en zich de economische hulpbronnen van het land toe-eigenen;
7. roept Turkije op zijn troepen uit Noord-Syrië terug te trekken, omdat Turkije deze regio buiten enig VN-mandaat om op illegale wijze bezet; veroordeelt de illegale overbrenging door Turkije van Koerdische Syriërs van bezet Noord-Syrië naar Turkije, om ze daar op te sluiten en te vervolgen, hetgeen in strijd is met de internationale verplichtingen van Turkije uit hoofde van de Verdragen van Genève; dringt erop aan dat alle Syrische gevangenen die naar Turkije zijn overgebracht onmiddellijk worden gerepatrieerd naar de bezette gebieden in Syrië; is bezorgd dat deze voortdurende overbrengingen door Turkije kunnen uitmonden in etnische zuivering gericht tegen de Syrisch-Koerdische bevolking; benadrukt dat de illegale invasie en bezetting van Turkije de vrede in Syrië, het Midden-Oosten en het oostelijke Middellandse Zeegebied in gevaar heeft gebracht; veroordeelt met klem de inzet door Turkije van Syrische huurlingen in conflicten in Libië en Nagorno-Karabach, waarmee het land het internationale recht schendt;
8. hecht zeer grote waarde aan de religieuze en etnische diversiteit van Syrië; betreurt dat het Syrische regime zich al zeer lang schuldig maakt aan discriminatie van Koerdische Syriërs; betreurt de gerichte aanvallen van het Syrische regime op personen die zich kritisch hebben uitgelaten over het regime, zoals de winnaar van de Sacharovprijs van het Europees Parlement Ali Ferzat, vanwege zijn kritiek op president Assad, alsmede de aanvallen van het Syrische regime op 124 christelijke kerken, zoals gedocumenteerd door het Syrische netwerk voor de mensenrechten (SNHR); veroordeelt de moorden op leden van religieuze minderheden door ISIL/Daesh ten sterkste, in het bijzonder de genocide gericht tegen de jezidi’s, sjiitische moslims en christenen tussen 2014 en 2018; betreurt de vervolging van minderheden door gewapende oppositiegroepen ten zeerste;
9. herinnert de internationale gemeenschap aan de ernst en de omvang van de mensenrechtenschendingen in Syrië, waaraan verschillende partijen in het conflict zich schuldig maken; wijst op de zware verantwoordelijkheid die op het Syrische regime rust doordat het heeft besloten de vreedzame protesten te beantwoorden met zware onderdrukking met gruwelijke middelen; herinnert aan het belang van het Caesar-rapport en de door Frankrijk in 2014 aan de VN-Veiligheidsraad gepresenteerde bevestiging van de betrouwbaarheid van de foto’s van 11 000 geïdentificeerde gevangenen die tussen 2011 en 2013 zijn doodgehongerd en doodgemarteld in detentiecentra en militaire ziekenhuizen rond Damascus; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan steun te verlenen aan de aanbeveling van de VN-onderzoekscommissie van maart 2021 om de oprichting van een onafhankelijk mechanisme met een internationaal mandaat en een slachtoffergeleide benadering te faciliteren, voor het lokaliseren van vermiste personen of hun stoffelijke overschotten, met inbegrip van die welke in massagraven worden aangetroffen;
10. veroordeelt met kracht de moord op 550 internationale en Syrische journalisten door het Syrische regime en op tientallen journalisten door ISIL/Daesh en andere gewapende groeperingen; roept het Syrische regime op tot onmiddellijke vrijlating van de 400 journalisten die momenteel volgens SNHR worden vastgehouden;
11. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen het gebruik van verkrachting als oorlogswapen tegen vrouwen, hetzij door het Syrische regime en zijn milities, zoals gedocumenteerd door het Internationaal Onafhankelijk Comité van de VN, hetzij door Daesh tegen jezidi- en sjiitische vrouwen; herinnert eraan dat vrouwen een belangrijke rol hebben gespeeld in de opstand van 2011 en dat het van fundamenteel belang is om vrouwen op te nemen op alle niveaus van de politieke, economische en justitiële machtsstructuren in Syrië, ook in de overgangsjustitie; herhaalt dat het belangrijk is om vrouwen en jongeren te betrekken bij het proces voor het oplossen van het conflict;
12. spreekt nogmaals in de meest krachtige bewoordingen zijn veroordeling uit van de Russische luchtaanvallen waarbij, volgens SNHR en Syrische organisaties voor civiele bescherming, zoals leden van de humanitaire organisatie de Witte Helmen, 6 900 burgers, onder wie 2 000 kinderen, om het leven zijn gekomen en waarbij gebruik werd gemaakt van clustermunitie, vacuümbommen en langeafstandsraketten, gericht tegen onafhankelijke mediacentra, ziekenhuizen en humanitaire infrastructuur, waaronder 207 medische faciliteiten; veroordeelt de pogingen van Rusland om het imago van de Witte Helmen te bezoedelen door middel van een agressieve en aanhoudende desinformatiecampagne op social media; veroordeelt in de meest krachtige bewoordingen de betrokkenheid van Russische militaire vliegtuigen bij de chemische aanvallen door het Syrische regime, zoals bij de chemische aanval van Khan Sheikhoun in april 2017, waarna Russische vliegtuigen onmiddellijk het enige ziekenhuis bombardeerden waar de slachtoffers behandeld werden;
13. dringt bij het Syrische regime aan op de onmiddellijke vrijlating van de onterecht opgesloten 130 000 politieke gevangenen, onder wie vrouwen, mannen en kinderen die door Syrische veiligheidstroepen onder dwang zijn verdwenen; spreekt zijn krachtige veroordeling uit van het stelselmatig gebruik van foltering, onmenselijke behandeling en seksueel geweld en de afschuwelijke omstandigheden waarin de gedetineerden worden vastgehouden, zonder toegang tot een civiele rechter, een advocaat, medische zorg of hun familie; benadrukt dat hen het recht op een eerlijk proces wordt ontzegd, dat informatie in verband met hun arrestatie wordt achtergehouden en dat foltering wordt gebruikt om valse bekentenissen af te dwingen; dringt er bij de Syrische autoriteiten op aan om erkende internationale humanitaire ngo’s en controlerende organisaties zonder uitzondering onmiddellijke en onbelemmerde toegang te bieden tot detentiecentra zonder dat deze organisaties hier vooraf toestemming voor hoeven te vragen;
14. benadrukt dat ISIL/Daesh nog altijd actief is in de regio en nog niet is verslagen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de problemen met het verkrijgen en bewaren van bewijzen van de misdaden die door ISIL/Daesh zijn gepleegd en met het achterhalen van het lot van ontvoerde personen; roept de EU en haar lidstaten op ondersteuning te bieden aan inspanningen ter plaatse om die misdaden te documenteren en de bewijzen ervan te bewaren; staat positief tegenover de vervolging van ingezetenen van de EU en derde landen die zich bij ISIL/Daesh hebben aangesloten;
15. spreekt zijn bezorgdheid uit over de wederopleving van ISIL/Daesh in Noordoost-Syrië; steunt de inspanningen die de wereldwijde coalitie tegen ISIL/Daesh levert; benadrukt het belang van een blijvende, langdurige betrokkenheid van de VS bij de coalitie; bevestigt zijn steun voor de inspanningen van de wereldwijde coalitie tegen ISIL/Daesh en onderstreept de belangrijke bijdrage van de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) als bondgenoot in de strijd tegen ISIL/Daesh;
16. spreekt zijn bezorgdheid uit over de toenemende spanningen in Iraaks Koerdistan, dat de afgelopen paar jaar meer stabiliteit heeft gekend dan Syrië, en waar Syrische vluchtelingen een veilig toevluchtsoord hebben gevonden;
17. herhaalt zijn standpunt dat de personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige internationale misdaden moeten worden vervolgd, onder meer door lidstaten van de EU indien dit niet gebeurt door middel van andere internationale of nationale processen van overgangsjustitie; onderstreept dat de oplossing van deze kwesties van cruciaal belang is voor degenen die door enige partij in het conflict zijn opgesloten of gedwongen zijn verdwenen, en dat dit een fundamenteel element vormt van ieder overgangsproces dat gericht is op het bereiken van vrede;
18. herinnert eraan dat het Internationaal Strafhof (ICC) de voornaamste gerechtelijke instantie moet blijven voor de internationale berechting van genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden of daden van agressie; is van mening dat het feit dat er geen verantwoording wordt afgelegd, een voedingsbodem is voor verdere wreedheden en het leed van de slachtoffers nog verergert; benadrukt daarom dat alle daders ter verantwoording moeten worden geroepen, met name door de toepassing van het beginsel van universele rechtsmacht, en dat de slachtoffers schadeloos moeten worden gesteld; benadrukt dat de invoering van herstelrechtelijke maatregelen niet kan wachten tot het einde van het conflict en dringt er bij de EU en de lidstaten op aan hun steun voor de processen die geleid worden door representatieve groepen Syriërs te verhogen; veroordeelt krachtig de 16 veto’s die Rusland in de VN-Veiligheidsraad, gesteund door China, heeft uitgesproken tegen het aanhangig maken van een procedure tegen Syrië bij het ICC;
19. juicht toe dat op 24 februari 2021 aan het gerechtshof van Koblenz in Duitsland voor het eerst een Syrische veiligheidsofficier is veroordeeld wegens medeplichtigheid aan misdaden tegen de menselijkheid;
20. waardeert de inspanningen die de lidstaten van de EU sinds 2019 hebben verricht om te zorgen voor brede internationale steun voor het waarborgen van financiering op lange termijn binnen de algemene begroting van de VN voor een internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme ter ondersteuning van het onderzoek naar en de vervolging van diegenen die, uit hoofde van internationale wetgeving, verantwoordelijk zijn voor de ernstigste misdrijven die sinds maart 2011 in de Syrische Arabische Republiek zijn gepleegd (IIIM);
21. is ingenomen met de ondersteuning die het Frans-Duitse gemeenschappelijke onderzoeksteam (JIT) biedt voor de vervolging van de misdaden tegen de menselijkheid die zijn gedocumenteerd in het Caesar-rapport; is ingenomen met de internationale aanhoudingsbevelen die beide landen in 2018 hebben uitgevaardigd voor de aanhouding van drie hoge officieren van de veiligheidsdiensten; prijst de rol die lokale Syrische ngo’s spelen bij het verifiëren, documenteren, verzamelen en beschermen van bewijsmateriaal van misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, alsook de aanvullende rol die ngo’s, zoals de Commission for International Accountability and Justice, spelen bij het bijstaan van de Europese justitiële en wetshandhavingsautoriteiten om oorlogsmisdadigers die op het grondgebied van de EU-lidstaten aanwezig zijn doeltreffend te vervolgen; roept de EU op te zorgen voor meer juridische training voor Syriërs, zodat ze ingezet kunnen worden in de strijd tegen straffeloosheid;
22. verzoekt de Commissie een EU-actieplan ter bestrijding van straffeloosheid te presenteren, met een specifiek onderdeel gericht op Syrië; benadrukt dat met dit actieplan moet worden gestreefd naar een betere coördinatie en harmonisatie van de inspanningen van de lidstaten en van de middelen die zij inzetten om oorlogsmisdadigers in de EU te vervolgen; is van mening dat overgangsjustitie een essentiële rol speelt bij het waarborgen van vrede op de lange termijn; roept de EU op een speciaal Europees fonds op te richten ten behoeve van slachtoffers van misdaden tegen de menselijkheid in Syrië;
23. steunt de inspanningen van de lidstaten om de coördinatie van middelen op het gebied van justitie, politie en immigratie te verbeteren door de ontwikkeling van gezamenlijke rechtsgebieden, om de onderlinge justitiële samenwerking tussen de lidstaten te versoepelen en vervolging te vergemakkelijken; benadrukt dat de lidstaten die over meer middelen beschikken hun deskundigen en tolken ter beschikking moeten stellen om ervoor te zorgen dat onderzoeken efficiënter en doeltreffender kunnen verlopen, terwijl elke lidstaat ernaar moet streven een speciale aanklager voor de vervolging van deze misdaden aan te wijzen om de justitiële coördinatie vlotter te laten verlopen;
24. verzoekt de lidstaten op EU-niveau automatisch informatie uit te wisselen over verdachten van oorlogsmisdaden uit hoofde van artikel 1F van het Verdrag van Genève; is van mening dat er ook op nationaal niveau nauwer moet worden samengewerkt tussen immigratieautoriteiten en openbare aanklagers met betrekking tot personen die worden verdacht van oorlogsmisdaden;
25. dringt bij alle lidstaten van de EU aan op volledige samenwerking in de strijd tegen straffeloosheid; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het gebrek aan samenwerking van sommige lidstaten bij de vervolging van Syrische oorlogsmisdadigers;
26. staat volledig achter de Europese inspanningen die sinds september 2020 onder leiding van Nederland worden geleverd om bij het Internationaal Gerechtshof (ICJ) een rechtszaak tegen Syrië aan te spannen wegens de schending door dat land van het VN‑Verdrag tegen foltering;
27. roept de lidstaten op om tijdens de komende OPCW-conferentie in het voorjaar van 2021 te verzoeken om schorsing van het lidmaatschap van Syrië van de OPCW wegens vervalsing van bewijs van het gebruik van chemische wapens; geeft nogmaals uiting aan zijn ontsteltenis over en veroordeling van de 336 gedocumenteerde chemische aanvallen van het Syrische regime waarbij burgers werden gebombardeerd met chloorgas, sarin en zwavelmosterdgas;
28. veroordeelt met kracht de aanvallen op humanitaire hulpverleners door alle partijen, in het bijzonder door het Syrische regime en ISIL/Daesh; wijst erop dat het Syrische regime bijzondere verantwoordelijkheid draagt voor de gerichte moorden op humanitaire hulpverleners sinds 2011; benadrukt dat Rusland een zeer zware verantwoordelijkheid draagt voor aanvallen op humanitaire hulpverleners, en met name voor zijn bombardement van 21 veldhospitaals van Artsen zonder Grenzen in oktober 2015;
29. geeft uiting aan zijn diepe bezorgdheid over het aanhoudende leed van het Syrische volk, tien jaar na het begin van het conflict; is met name bezorgd over het feit dat de humanitaire behoeften in Syrië alleen al in het afgelopen jaar met een vijfde zijn toegenomen, en dat nog eens 4,5 miljoen Syriërs nu te kampen hebben met voedselonzekerheid, terwijl 90 % onder de armoedegrens leeft; is van oordeel dat de toegang tot humanitaire hulp een centrale prioriteit van de EU in Syrië moet blijven en dat de toegenomen behoeften een grotere financiële en politieke reactie van de EU vereisen; merkt op dat Resolutie 2533 van de VN-Veiligheidsraad inzake de grensovergang bij Bab al Hawa in juli 2021 moet worden verlengd; betreurt het dat Rusland en China zich van de laatste stemming hebben onthouden in plaats van voor de resolutie te stemmen; is van oordeel dat er niet kan worden vertrouwd op de levering van humanitaire hulp over de grenzen van door strijdende partijen bezette gebieden heen aan de mensen die momenteel afhankelijk zijn van grensoverschrijdende levering; herinnert eraan dat 2,4 miljoen Syriërs voor hun overleven van deze grensovergang afhankelijk zijn en dat het niet openhouden van deze grensovergang gedurende ten minste nog eens 12 maanden ernstige en levensbedreigende gevolgen zou hebben; veroordeelt het optreden van de leden van de VN-Veiligheidsraad die hebben getracht de toegang tot humanitaire hulp uit politieke overwegingen te beperken; dringt er bij alle leden van de VN-Veiligheidsraad op aan de verlenging van de resolutie inzake de grensovergang te steunen om een verergering van de humanitaire crisis te voorkomen en te zorgen voor uitbreiding en ondersteuning van hulpverlening over de grenzen van door strijdende partijen bezette gebieden heen, overeenkomstig de humanitaire beginselen; wijst erop dat het van belang is dat het openblijven van de grensovergangen Bab al Salam en Yarubiyah onmiddellijk opnieuw wordt toegestaan, overeenkomstig resolutie 74/169 van de Algemene Vergadering van de VN, om ervoor te zorgen dat de hulp de noodlijdende bevolking in zowel het noordwesten als het noordoosten via de kortste routes bereikt; onderstreept hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat de humanitaire hulp terechtkomt bij de meest behoeftigen;
30. roept de internationale gemeenschap op zo snel mogelijk iets te doen aan de ongekende humanitaire nood van het Syrische volk binnen en buiten Syrië; moedigt de EU als organisator van de vijfde donorconferentie voor Syrië in Brussel aan om andere internationale donoren ertoe te bewegen de steun voor de gezondheidssector van het plan voor humanitaire hulp aan Syrië (HRP) op te voeren door middel van een ruimere en flexibele meerjarenfinanciering die de behoeften van de bevolking op de lange termijn dekt; roept de internationale donoren op specifiek te investeren in programma’s voor het herstel, de wederopbouw en de verbetering van beschadigde of vernielde medische faciliteiten, naast andere civiele infrastructuurvoorzieningen die schade hebben geleden;
31. dringt er bij de VN-Veiligheidsraad op aan om in komende VN-resoluties en bij officieel overleg uitdrukkelijk op te roepen tot de bescherming van zorgverleners; roept de EU-lidstaten in dit verband op politieke en operationele steun te verlenen aan door de VN geleide initiatieven die ervoor moeten zorgen dat verantwoording wordt afgelegd, en aan onderzoeken ter handhaving van het internationaal humanitair recht;
32. benadrukt, in de aanloop naar de vijfde donorconferentie van 29 en 30 maart 2021 in Brussel, hoe belangrijk het is dat de toezeggingen voor humanitaire hulp voor Syriërs, binnenlandse ontheemden en vluchtelingen, alsook voor gemeenschappen die getroffen zijn door de crisis in de regio, niet alleen worden nagekomen, maar dat de toegezegde bedragen zelfs worden verhoogd; wijst op het feit dat de EU en haar lidstaten de grootste humanitaire donoren zijn die hebben gedoneerd voor de aanpak van de humanitaire crisis in Syrië, met donaties die sinds 2011 zijn opgelopen tot 20 miljard EUR; is ernstig bezorgd dat de Britse regering voornemens zou zijn om haar hulpbijdragen aanzienlijk te verminderen, en de bijdrage voor Syrië zou verlagen met 67 % en die voor Libanon met 88 %;
33. prijst de rol die de buurlanden hebben gespeeld door solidariteit te betonen en steun te bieden aan de Syrische vluchtelingen in Libanon, Jordanië, Turkije en Irak; dringt er bij de EU-lidstaten op aan de humanitaire hulpprogramma’s in de gastlanden voor vluchtelingen en de programma’s voor binnenlandse ontheemden in Syrië te blijven financieren; dringt er bij de EU-lidstaten op aan alle nodige financiering en steun te verstrekken om ervoor te zorgen dat alle Syrische vluchtelingenkinderen in de gastlanden niet alleen toegang hebben tot basisonderwijs, maar ook tot voortgezet onderwijs; dringt er bij alle gastlanden op aan alle nodige maatregelen te nemen om dit te bereiken en alle administratieve of wettelijke belemmeringen hiervoor weg te nemen; moedigt de gastlanden aan zich te richten op toegang tot werkgelegenheid, gezondheidszorg en onderwijs, en op het verkrijgen van identiteitsdocumenten, waardoor de zelfredzaamheid van vluchtelingen kan worden verbeterd;
34. merkt op dat het Madad-trustfonds in respons op de Syrische crisis eind 2021 afloopt; verzoekt de Commissie te zorgen voor financiële middelen voor de humanitaire respons van de EU op de crisis in Syrië in het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking, en erop toe te zien dat de projecten van dit instrument ongehinderd kunnen worden uitgevoerd;
35. doet een beroep op alle lidstaten om principiële humanitaire hulp te steunen, zonder de betrekkingen met het Syrische regime te normaliseren; waarschuwt dat geen financiële middelen van de EU, direct dan wel indirect, in de algemene wederopbouw van Syrië geïnvesteerd moeten worden, zonder dat het Syrische regime een geloofwaardig politiek proces op gang brengt; dringt er bij de HV/VV op aan, als onderdeel van de langetermijnplanning voor de respons op Syrië, een robuust mensenrechtenbeleid te ontwikkelen voor de toekomstige wederopbouwinterventies, in nauwe samenwerking met de actoren van het Syrische maatschappelijk middenveld, inclusief een toezichtkader met specifieke indicatoren die verband houden met de universele mensenrechtennormen; betreurt de Russische, Iraanse, Chinese en Turkse bedrijfsplannen om te profiteren van de verwoesting van Syrië;
36. roept de lidstaten op de sancties tegen personen en entiteiten die betrokken zijn bij de onderdrukking in Syrië te handhaven; benadrukt dat onbedoelde negatieve gevolgen van sancties moeten worden voorkomen door uitzonderingen op de sancties mogelijk te maken voor principiële humanitaire acties, en dat het van belang is samen met de VS problemen in verband met over-compliance binnen het bankwezen aan te pakken;
37. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de lijst met personen die onderworpen worden aan gerichte sancties op grond van het nieuwe EU-stelsel van sancties voor mensenrechtenschendingen te actualiseren en uit te breiden tot onder meer de Syrische, Russische en Iraanse civiele en militaire bevelhebbers van wie geloofwaardig kan worden aangetoond dat zij betrokken zijn bij oorlogsmisdaden;
38. zet zich in voor de vaststelling van doeltreffende EU-wetgeving inzake zorgvuldigheid in het bedrijfsleven waarin wordt voorzien in zorgvuldigheidsverplichtingen op het gebied van mensenrechten voor ondernemingen uit de EU en ondernemingen die actief zijn op de interne markt;
39. herinnert alle lidstaten eraan dat Syrië geen veilig land is om naar terug te keren; is van oordeel dat elke terugkeer veilig, vrijwillig, waardig en op basis van goede informatie moet plaatsvinden, in overeenstemming met het door de EU ingenomen standpunt; roept alle EU-lidstaten op niet over te gaan tot het ontnemen van de beschermde status aan bepaalde categorieën Syriërs, en, indien zij een dergelijk beleid reeds voeren, dit ongedaan te maken; dringt er bij Libanon, Turkije en alle landen in de regio op aan de deportatie van Syriërs tegen hun wil terug naar Syrië op te schorten;
40. veroordeelt de onherstelbare schade die door de verschroeide-aardetactieken van Assad aan culturele plaatsen is aangericht, en de plundering en smokkel van kunstvoorwerpen door jihadisten, die ze gebruiken om hun rol in het conflict te financieren;
41. is uiterst bezorgd over de verslechterende humanitaire, gezondheids- en veiligheidssituatie in kampen in het noordoosten van Syrië, met name de kampen Al Hol en Al Roj, die nog steeds broedplaatsen van radicalisering zijn; is van oordeel dat EU-onderdanen die verdacht worden van lidmaatschap van een terroristische organisatie en die in die kampen worden vastgehouden, door een rechtbank moeten worden berecht; is geschokt door de moord op 24 februari 2021 op een medewerker van Artsen zonder Grenzen die in het kamp Al Hol werkte, waaruit eens te meer blijkt dat het geweld en de onveilige leefomstandigheden in het kamp een zware tol eisen van de mensen die daar verblijven;
42. roept de lidstaten op bescherming te bieden aan minderjarige staatsburgers die gevangen zitten, bijvoorbeeld wegens veiligheidsgerelateerde misdrijven of het hebben van banden met gewapende groeperingen;
43. verzoekt de lidstaten alle Europese kinderen te repatriëren, rekening houdend met hun specifieke gezinssituatie en het belang van het kind als eerste overweging, en de nodige steun te verlenen voor hun rehabilitatie en re-integratie, met volledige inachtneming van het internationaal recht;
44. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en de Raad van Volksvertegenwoordigers van Irak, de regionale regering van Koerdistan en de regering en het parlement van de Russische Federatie.
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest” genoemd),
– gezien artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de bijbehorende jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens,
– gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(1),
– gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG(2),
– gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten(3),
– gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep(4),
– gezien de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698),
– gezien zijn resolutie van 14 februari 2019 over de toekomst van de lijst van acties ter bevordering van de gelijkheid van LGBTI-personen (2019-2024)(5),
– gezien zijn resolutie van 18 december 2019 over openbare discriminatie en haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van LGBTI-personen, zoals LGBTI-vrije zones(6),
– gezien de EU-richtsnoeren voor de bevordering en de bescherming van het genot van alle mensenrechten door lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI), die de Raad in 2013 heeft aangenomen,
– gezien de resultaten van de enquête over de situatie van LGBT-personen in de EU, uitgevoerd door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) in 2019,
– gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat(7),
– gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over een voorstel houdende een verzoek aan de Raad om overeenkomstig artikel 7, lid 1, VEU te constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust(8),
– gezien de aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 31 maart 2010 aan de lidstaten van de Raad van Europa inzake maatregelen ter bestrijding van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en genderidentiteit (CM/Rec(2010)5), en gezien de door de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa vastgestelde normen,
– gezien het memorandum van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa van 3 december 2020 over de stigmatisering van LGBTI-personen in Polen,
– gezien het debat in de Commissie actuele zaken van het Congres van lokale en regionale overheden van de Raad van Europa en de daaropvolgende verslagen getiteld “Fact-finding report on the role of local authorities with regard to the situation and rights of LGBTI people in Poland” van 27 januari 2021 en “Protecting LGBTI people in the context of rising anti-LGBTI hate speech and discrimination: The role of local and regional authorities” van 10 februari 2021,
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat rechten van de LGBTIQ-personen mensenrechten zijn;
B. overwegende dat het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie een grondrecht is dat verankerd is in de EU-Verdragen en het Handvest en dat volledig moet worden geëerbiedigd; overwegende dat alle lidstaten uit hoofde van het internationaal recht en de EU-Verdragen de taak en verplichting hebben om erop toe te zien dat de grondrechten worden geëerbiedigd, gewaarborgd, beschermd en gehandhaafd; overwegende dat de bestrijding van ongelijkheid in de EU een gedeelde verantwoordelijkheid is en gezamenlijke inspanningen en maatregelen op elk bestuursniveau vereist;
C. overwegende dat er sinds maart 2019 meer dan 100 regio’s, districten en gemeenten in Polen resoluties hebben aangenomen waarin zij zich vrij van de zogenaamde LGBTI-ideologie verklaren of regionale handvesten van gezinsrechten hebben aangenomen; overwegende dat de Hongaarse gemeente Nagykáta in november 2020 een resolutie heeft aangenomen waarin de verspreiding en bevordering van LGBTQ-propaganda wordt verboden; overwegende dat dergelijke resoluties directe en indirecte discriminatie van LGBTIQ-personen vormen; overwegende dat in de resoluties inzake LGBT-vrije zones oppositie wordt gevoerd tegen de “ideologie van de LGBT-beweging” en de lokale overheden worden opgeroepen om zich te onthouden van acties die verdraagzaamheid ten aanzien van LGBTIQ-personen kunnen bevorderen, met inbegrip van het intrekken van financiële steun aan organisaties die zich richten op de bevordering van non-discriminatie en gelijkheid; overwegende dat in de regionale handvesten van gezinsrechten een zeer beperkte definitie van het gezin wordt gehanteerd, en gemeenten worden opgeroepen om de gezinsrechten in al hun beleid, initiatieven en financiering te beschermen; overwegende dat in de regionale handvesten, aangezien ze alleen op dit soort gezinnen zijn gericht, onrechtstreeks wordt opgeroepen tot discriminatie van alle andere soorten gezinnen, met name eenoudergezinnen, gezinnen van koppels van hetzelfde geslacht en regenbooggezinnen, en wordt opgeroepen om geen financiële steun te verlenen aan projecten en initiatieven die de grondrechten beschermen en bevorderen, opleidingen over de bestrijding van discriminatie organiseren of op een andere manier gelijkheid en LGBTIQ-personen ondersteunen;
D. overwegende dat de Poolse ombudsman voor de mensenrechten negen klachten heeft ingediend tegen enkele van de regio’s, districten en gemeenten die resoluties hebben aangenomen over het vrij zijn van LGBT-ideologie, waardoor tot nu toe vier resoluties door administratieve rechtbanken ongrondwettelijk zijn verklaard; overwegende dat de Poolse gemeente Nowa Dęba in januari 2021 haar resolutie waarin ze zichzelf vrij van de zogenaamde LGBT-ideologie verklaarde, heeft ingetrokken na het verlies van een jumelageovereenkomst met de Ierse gemeente Fermoy; overwegende dat het Poolse district Sztum en de Poolse gemeente Tomaszów Mazowiecki hun resoluties tot vaststelling van een regionaal handvest van gezinsrechten respectievelijk in september en oktober 2020 hebben ingetrokken;
E. overwegende dat Noorwegen geen subsidies meer verstrekt aan de Poolse regio’s, districten en gemeenten die resoluties hebben aangenomen waarin zij zich vrij van de zogenaamde LGBTI-ideologie verklaren of die regionale handvesten van gezinsrechten hebben aangenomen; overwegende dat de Commissie de aanvragen voor EU-financiering in het kader van haar jumelageprogramma heeft afgewezen van Poolse gemeenten die een LGBTI-vrije zone hadden uitgeroepen of resoluties inzake gezinsrechten hadden aangenomen; overwegende dat alle EU-fondsen die in het kader van de verordening gemeenschappelijke bepalingen 2021-2027 worden beheerd het non-discriminatiebeginsel en de in het Verdrag verankerde grondrechten moeten eerbiedigen, met inbegrip van de rechten met betrekking tot seksuele gerichtheid, en overwegende dat gemeenten die als werkgever optreden Richtlijn 2000/78/EG moeten naleven, op basis waarvan discriminatie en intimidatie op grond van seksuele gerichtheid in arbeid verboden zijn, overeenkomstig het arrest in zaak C-507/18, Associazione Avvocatura per i diritti LGBTI(9);
F. overwegende dat drie ngo’s een juridische klacht hebben ingediend bij de Commissie, waarin werd benadrukt dat regionale handvesten van gezinsrechten en resoluties waarin regio’s, districten en gemeenten vrij van de zogenaamde LGBTI-ideologie worden verklaard, discriminatie vormen ten aanzien van LGBTIQ-personen en dus een schending inhouden van Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, evenals van de artikelen 15 en 21 van het Handvest, respectievelijk inzake de vrijheid van beroep en het recht om te werken en inzake non-discriminatie; overwegende dat de Commissie tot op heden nog niet heeft gereageerd op deze juridische klacht en evenmin formeel heeft erkend dat het EU-recht geschonden is;
G. overwegende dat het aannemen van resoluties over het vrij zijn van de zogenaamde LGBTI-ideologie, of van regionale handvesten van gezinsrechten, ingebed is een ruimere context die gekenmerkt wordt door toenemende discriminatie van en aanvallen op de LGBTIQ-gemeenschap in Polen – waarbij diversiteit op het gebied van seksualiteit, identiteit en expressie als gevaarlijke ideologie wordt beschouwd –, toenemende haatzaaiende uitlatingen door overheidsinstanties, verkozen functionarissen – met inbegrip van de huidige president – en de regeringsgezinde media, alsook arrestaties van activisten die opkomen voor de rechten van LGBTIQ-personen, aanvallen en verboden op Pride-optochten en bewustmakingsprogramma’s en -campagnes, waaronder in scholen, en discriminerende demonstraties tegen LGBT-personen; overwegende dat haatzaaiende uitlatingen door overheidsinstanties het klimaat van onverdraagzaamheid en discriminatie ten aanzien van LGBTIQ-personen legitimeren en verder aanwakkeren; overwegende dat de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting met name voor overheidsinstanties, politici en opiniemakers plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengt, en overwegende dat zij geen haatzaaiende taal mogen gebruiken of uitspraken mogen doen die LGBTIQ-personen stigmatiseren, en dat zij dergelijke uitspraken en stigmatisering, ook als zij afkomstig zijn van particuliere partijen, aan de kaak moeten stellen;
H. overwegende dat er vanwege hun werk strategische rechtszaken tegen publieke inspraak (strategic lawsuits against public participation, SLAPP) worden aangespannen tegen Poolse activisten die opkomen tegen de resoluties over het vrij zijn van de LGBTI-ideologie en de regionale handvesten van gezinsrechten en die het publiek daarover informeren; overwegende dat de Poolse activisten die anti-LGBTIQ-verklaringen en gezinshandvesten aan de kaak stellen, waaronder de auteurs van de “Haatatlas”-website en de bezieler van het fotoproject over de LGBT-vrije zones, geconfronteerd worden met ongefundeerde rechtszaken die zijn aangespannen door lokale overheden of fundamentalistische organisaties die aanzienlijke financiële compensatie eisen, en met lastercampagnes waarin ze als leugenaars worden bestempeld omdat ze creatieve instrumenten voor belangenbehartiging gebruiken; overwegende dat deze acties duidelijk bedoeld zijn om het maatschappelijk middenveld te intimideren en het zwijgen op te leggen; overwegende dat de Poolse autoriteiten de plicht hebben alle personen die tot minderheden behoren, waaronder LGBTIQ-personen, te beschermen tegen vijandigheid en agressie en ervoor te zorgen dat zij hun activiteiten vrij kunnen uitoefenen; overwegende dat de Commissie, ondanks de herhaalde oproepen van het Parlement, geen anti-SLAPP-wetgeving heeft voorgesteld;
I. overwegende dat er twee verzoekschriften (nrs. 0448/2020 en 0354/2020) over de LGBTI-vrije zones in Polen zijn ingediend bij de Commissie verzoekschriften; overwegende dat deze verzoekschriften op 26 januari 2021 in de Commissie verzoekschriften zijn besproken en dat vanwege het onbevredigende antwoord van de Commissie de behandeling ervan niet is afgesloten, zodat de Commissie verdere verduidelijking kan verschaffen;
J. overwegende dat uit de tweede LGBTI-enquête van het FRA van mei 2020 blijkt dat de onverdraagzaamheid en het geweld ten aanzien van LGBTIQ-personen of vermeende LGBTIQ-personen in Polen is toegenomen, en dat Poolse LGBTIQ-respondenten helemaal geen vertrouwen hebben in de inspanningen van de overheid om discriminatie en geweld te bestrijden, waarbij het laagste percentage van de hele Unie werd opgetekend (slechts 4 %), tegenover het hoogste percentage respondenten dat aangaf bepaalde plekken te mijden uit angst voor aanvallen, intimidatie of dreigementen (79 %); overwegende dat hieruit een duidelijk verband blijkt tussen LGBTIQ-foob bestuur en een toename van discriminatie en geweld tegen LGBTIQ-personen;
K. overwegende dat het Parlement de lidstaten reeds heeft aangemoedigd om zogenaamde conversietherapie strafbaar te stellen; overwegende dat de lidstaten in het verslag van de onafhankelijk deskundige van de VN van mei 2020 over de bescherming tegen geweld en discriminatie op basis van seksuele gerichtheid en genderidentiteit werden opgeroepen om conversietherapie te verbieden; overwegende dat deze praktijk nog in minstens 69 landen ter wereld wordt toegepast, waaronder in de Europese Unie, en dat in sommige EU-lidstaten melding is gemaakt van het gebruik van medicatie, psychotherapie en rituele zuivering bij conversietherapie(10); overwegende dat deze praktijk in slechts twee lidstaten van de Europese Unie is verboden, namelijk in Malta en Duitsland;
L. overwegende dat weerstand tegen LGBTIQ-personen vaak gepaard gaat met een meer algemene verslechtering van de situatie van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten; overwegende dat het Europees Parlement in verschillende resoluties zijn grote bezorgdheid heeft geuit over de verslechtering van de rechtsstaat in Polen, met name met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de bescherming van de grondrechten; overwegende dat er nog geen passende reactie is gekomen op het initiatief van het Parlement in verband met het instellen van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, dat door een interinstitutioneel akkoord tussen het Parlement, de Commissie en de Raad zou worden geregeld;
M. overwegende dat het Parlement in verschillende resoluties zijn mening heeft geuit over de situatie van de rechtsstaat, de grondrechten en de democratie in Polen, waarbij het tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van een systemische bedreiging van de waarden van artikel 2, VEU en er een duidelijk gevaar is voor een ernstige schending daarvan; overwegende dat de hoorzittingen met de Poolse autoriteiten, die de Raad overeenkomstig artikel 7, lid 1, VEU heeft georganiseerd als reactie op bedreigingen voor de gemeenschappelijke Europese waarden in Polen, geen resultaat hebben opgeleverd; overwegende dat de situatie van de rechtsstaat en de grondrechten in Polen niet alleen is niet is aangepakt, maar ook ernstig is verslechterd sinds de procedure is ingeleid, met inbegrip van met name de situatie van de grondrechten van LGBTIQ-personen en vrouwen; overwegende dat de Raad ervoor moet zorgen dat de hoorzittingen overeenkomstig artikel 7, lid 1, VEU ook betrekking hebben op nieuwe ontwikkelingen en dat het risico op schendingen van de grondrechten moet worden beoordeeld;
N. overwegende dat de voorzitter van de Commissie, Ursula von der Leyen, in haar toespraak van 2020 over de staat van de Unie voor de plenaire vergadering van het Europees Parlement heeft verklaard dat LGBTQI-vrije zones onmenselijke zones zijn en dat ze geen plaats hebben in onze Unie; overwegende dat de voorzitter van de Commissie ook heeft verklaard dat LGBTQI gaat over de identiteit van een persoon en geen ideologie is(11); overwegende dat de Commissie en de Raad het beginsel van de rechtsstaat niet in enge zin mogen interpreteren; overwegende dat de Commissie niet mag aarzelen om van alle instrumenten gebruik te maken, met inbegrip van inbreukprocedures, het EU-kader voor de rechtsstaat, artikel 7, VEU en de recent vastgestelde verordening inzake de bescherming van de begroting van de Unie in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, teneinde de schendingen van de grondrechten van LGBTIQ-personen in de hele Unie aan te pakken; overwegende dat het nieuwe programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden kan bijdragen aan de opbouw van een niet-discriminerende en gelijkere samenleving door middelen beschikbaar te stellen aan maatschappelijke organisaties die de gelijkheid van LGBTIQ-personen bevorderen;
O. overwegende dat veel lidstaten in het verleden LGBTIQ-personen hebben gediscrimineerd en vervolgd door middel van discriminerende wetten en beleidsmaatregelen; overwegende dat duizenden LGBTIQ-personen tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn gearresteerd en zijn opgesloten en omgekomen in concentratiekampen; overwegende dat LGBTIQ-personen in Polen te maken krijgen met systematische discriminatie, maar dat dit ook een probleem is in de rest van de EU, en dat er weinig tot geen vooruitgang wordt geboekt bij het verminderen van de aanhoudende discriminatie en intimidatie van LGBTIQ-personen; overwegende dat publieke discriminatie, haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven tegen LGBTIQ-personen nog steeds voorkomen in de hele EU; overwegende dat deze aanvallen in strijd zijn met de grondrechten van LGBTIQ-personen en dat de reacties van overheidsinstanties maar al te vaak tekortschieten; overwegende dat LGBTIQ-personen in elke lidstaat op alle gebieden van het leven, waaronder op het werk en op school, nog steeds meer worden gediscrimineerd dan anderen, en vaak worden geconfronteerd met fysieke, emotionele en seksuele aanvallen, zowel online als offline, hetgeen leidt tot zorgwekkende zelfmoordcijfers onder jonge LGBTIQ-personen(12) en met name jonge transgenders; overwegende dat verscheidene lidstaten hun wetgeving hebben geactualiseerd, zodat die inclusiever is ten aanzien van LGBTIQ-personen; overwegende dat er niettemin verschillende hiaten in de wetgeving zijn, die de politieke wil en inzet van de nationale wetgevers vereisen teneinde echte gelijkheid voor LGBTIQ-personen te verzekeren;
P. overwegende dat transgenders nog steeds te maken krijgen met de ergste vormen van discriminatie, geweld en vervolging; overwegende dat de Commissie in 2018 een studie getiteld “Trans and intersex equality rights in Europe – a comparative analysis” heeft gepubliceerd; overwegende dat slechts 13 van de 31 in de studie onderzochte landen nationale wetgeving hebben die – althans tot op zekere hoogte – bescherming biedt op basis van genderidentiteit en/of geslachtskenmerken;
Q. overwegende dat er in 2021 initiatieven zijn ontstaan op sociale media, zoals de #MeTooGay-beweging, om seksueel misbruik binnen de LGBTIQ-gemeenschap aan de kaak te stellen; overwegende dat Guillaume Tran Thanh, de student die het initiatief heeft genomen voor deze uitoefening van de vrijheid van meningsuiting, kort nadien zelfmoord heeft gepleegd als gevolg van de te grote druk na zijn aanklacht op sociale media; overwegende dat een dergelijke tragedie vragen doet rijzen over de tekortkomingen bij de ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld;
R. overwegende dat veel lidstaten geen specifieke antidiscriminatiewetgeving hebben die ten minste voldoet aan de minimumnormen van de EU om mensen te beschermen tegen discriminatie, haatzaaiende uitlatingen en geweld op grond van seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken, en overwegende dat zij geen actie hebben ondernomen om deze juridische leemte op te vullen; overwegende dat de horizontale richtlijn inzake non-discriminatie, die deze leemte buiten het gebied van de werkgelegenheid gedeeltelijk zou kunnen opvullen, al meer dan 10 jaar geblokkeerd is in de Raad; overwegende dat de tenuitvoerlegging van wettelijke maatregelen tegen discriminatie, als die er zijn, in veel lidstaten nog steeds ontoereikend is; overwegende dat de Commissie voornemens is de lijst met EU-misdrijven uit hoofde van artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie uit te breiden tot haatmisdrijven en haatzaaiende uitlatingen, onder meer wanneer deze gericht zijn tegen LGBTIQ-personen;
S. overwegende dat discriminatie en geweld tegen LGBTIQ-personen door de politie een probleem blijft in de Unie; overwegende dat de politie, zonder passende opleiding, LGBTIQ-personen ervan kan weerhouden om aangifte te doen van geweld en discriminatie tegen hen; overwegende dat dit een belangrijke belemmering blijft voor daadwerkelijke gelijkheid; overwegende dat opleidingsprogramma’s voor rechtshandhavingsinstanties helpen om discriminerende praktijken en haatmisdrijven te voorkomen en aan te pakken; overwegende dat haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven tegen LGBTIQ-personen volledig moeten worden onderzocht, waarbij rekening moet worden gehouden met door vooroordelen ingegeven motieven, en dat de daders naar behoren moeten worden vervolgd;
T. overwegende dat alleen Malta, Portugal en sommige regio’s van Spanje medische ingrepen bij interseksuele personen zonder hun toestemming hebben verboden; overwegende dat veel lidstaten een erg gemedicaliseerde en pathologiserende benadering blijven hanteren;
U. overwegende dat juridische ontwikkelingen in Hongarije de grondrechten van LGBTIQ-personen aanzienlijk hebben belemmerd; overwegende dat door de vaststelling van artikel 33 van de omnibuswet T/9934 wettelijke gendererkenning voor trans- en interseksuele personen in Hongarije de facto verboden is, waardoor zij worden blootgesteld aan discriminatie en hun recht op privacy wordt geschonden; overwegende dat het Hongaarse parlement in december 2020 grondwetswijzigingen heeft aangenomen waardoor de rechten van LGBTIQ-personen verder worden beperkt en waarbij het bestaan van transgenders en non-binaire personen wordt ontkend en hun recht op een gezinsleven wordt beperkt, en een wet waarbij niet-gehuwde koppels het recht op adoptie wordt ontzegd;
V. overwegende dat het Letse parlement in januari 2021 is begonnen met de behandeling van een grondwetswijziging die bedoeld is om de uitbreiding te beperken van het begrip “gezin”, zoals vastgesteld in een arrest van het grondwettelijk hof, waarin het hof de toepassing van het arbeidsrecht op verschillende gezinsmodellen heeft erkend en de wetgever heeft verplicht om te zorgen voor steun voor en bescherming van koppels van hetzelfde geslacht;
W. overwegende dat de Roemeense senaat in juni 2020 een wetsvoorstel heeft aangenomen om activiteiten in verband met genderidentiteitstheorie in een onderwijscontext te verbieden; overwegende dat de Roemeense president heeft geweigerd de wet af te kondigen en in plaats daarvan verzocht heeft om een toetsing aan de grondwet; overwegende dat het Roemeense grondwettelijk hof in december 2020 heeft verklaard dat de wet onverenigbaar is met de grondwet; overwegende dat hieruit blijkt dat doeltreffende controlemechanismen in de lidstaten in verband met de rechtsstaat en de democratie van cruciaal belang zijn voor de bescherming van de rechten van LGBTIQ-personen;
X. overwegende dat ouder zijn in één lidstaat betekent dat men ouder is alle lidstaten; overwegende dat er gevallen zijn waarbij kinderen met twee ouders van hetzelfde geslacht met moeilijkheden worden geconfronteerd omdat er geen wettelijke bepalingen zijn voor de wederzijdse erkenning van geboorteaktes met twee ouders van hetzelfde geslacht; overwegende dat in een prejudiciële beslissing van het HvJ-EU in zaak C 490/20, waar door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) om is verzocht, een uitspraak zal worden gedaan over de zaak van een kind met twee lesbische moeders dat door deze juridische leemte staatloos dreigt te worden; overwegende dat in de strategie voor gelijkheid van LGBTIQ-personen wordt voorzien in een wetgevingsinitiatief om deze juridische leemte te dichten, en in een herziening van de richtsnoeren van 2009 inzake vrij verkeer, beide gepland voor 2022; overwegende dat koppels van hetzelfde geslacht met moeilijkheden te maken blijven krijgen wanneer ze gebruikmaken van de vrijheid van verkeer in de EU, maar dat de Commissie desondanks niet heeft voorgesteld om wetgeving inzake de wederzijdse erkenning van relaties te initiëren;
Y. overwegende dat de bestrijding van ongelijkheid in de EU een gedeelde verantwoordelijkheid is en gezamenlijke inspanningen en maatregelen op elk bestuursniveau vereist, en overwegende dat lokale en regionale overheden hierbij een belangrijke rol kunnen spelen; overwegende dat deze overheden vaak verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het EU-recht en de bevordering van gelijkheid en diversiteit; overwegende dat het Congres van lokale en regionale overheden van de Raad van Europa een resolutie heeft aangenomen waarin wordt gewezen op de verantwoordelijkheden van lokale overheden bij de bescherming van de rechten van LGBTIQ-personen en waarin zij worden opgeroepen om een lokale deskundige op het gebied van gelijkheid en diversiteit te benoemen(13);
Z. overwegende dat er bij het Europees Comité van de Regio’s, als vertegenwoordiger van de lokale en regionale overheden van de EU, op is aangedrongen om in het kader van zijn bevoegdheden te overwegen actie te ondernemen naar aanleiding van de inrichting van zones die vrij zijn van de zogenaamde LGBT-ideologie;
AA. overwegende dat LGBTIQ-personen in de hele Europese Unie vrij moeten zijn om te leven en publiekelijk hun seksuele gerichtheid, genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken te tonen zonder angst voor onverdraagzaamheid, discriminatie of vervolging om die redenen; overwegende dat het recht op asiel wordt gewaarborgd door het Handvest; overwegende dat er in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en de hervorming daarvan moet worden gezorgd voor passende bescherming van kwetsbare asielzoekers, met inbegrip van LGBTIQ-personen;
AB. overwegende dat de autoriteiten op alle bestuursniveaus in de hele Europese Unie gelijkheid en de grondrechten van iedereen, met inbegrip van LGBTIQ-personen, moeten beschermen en bevorderen en hun rechten volledig moeten waarborgen, in plaats van LGBTIQ-personen te discrimineren;
1. roept de Europese Unie hierbij uit tot vrijheidszone voor LGBTIQ-personen;
2. veroordeelt alle vormen van geweld tegen of discriminatie van personen op grond van hun geslacht of seksuele gerichtheid; veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de duidelijk homofobe moord op David Polfliet in België;
3. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de Raad, de Commissie, het Europees Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité.
“A long way to go for LGBTI equality”, FRA, 2020, https://fra.europa.eu/sites/default/files/fra_uploads/fra-2020-lgbti-equality-1_en.pdf; “2020 Rainbow Europe”, ILGA-Europe, https://www.ilga-europe.org/rainboweurope/2020
Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over de rechten van het kind in het licht van de EU-strategie voor de rechten van het kind (2021/2523(RSP))
– gezien het VN- Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989,
– gezien de algemene opmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van het kind(1);
– gezien de VN-richtsnoeren inzake alternatieve vormen van kinderzorg(2),
– gezien de in opdracht van de VN verrichte “Global Study on Children Deprived of Liberty” van juli 2019,
– gezien de beleidsnota van de VN van 15 april 2020 getiteld “The impact of COVID-19 on children”, en de positieve, door de EU en de groep van Latijns-Amerikaanse en Caribische landen (Grulac) geïnitieerde reactie, die door 173 landen is ondertekend,
– gezien de beleidsreactie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 19 oktober 2020 getiteld “What is the impact of the COVID-19 pandemic on immigrants and their children?”,
– gezien de verklaring van het Comité van Ministers van de Raad van Europa over de toename van zigeunerhaat en racistisch geweld tegenover Roma in Europa van 1 februari 2012,
– gezien artikel 3, leden 3 en 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”),
– gezien Richtlijn (EU) 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie(3) (“richtlijn seksueel misbruik van kinderen”),
– gezien de EU-richtlijnen betreffende procedurele rechten(4),
– gezien de aanbeveling van de Commissie van 20 februari 2013 getiteld “Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken”(5),
– gezien het Internationaal Jaar voor de uitbanning van kinderarbeid 2021 en de nultolerantiebenadering van de Commissie ten aanzien van kinderarbeid,
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 april 2017 over de bescherming van migrerende kinderen(6),
– gezien de conclusies van de Raad van 8 juni 2017 over de bescherming van migrerende kinderen,
– gezien de mededelingen van de Commissie die goedgekeurd zijn met als doel het tot stand brengen van een Unie van gelijkheid, overeenkomstig de Politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie 2019-2024(7),
– gezien de mededeling van de Commissie van 24 juni 2020 getiteld “EU-strategie inzake de rechten van slachtoffers (2020-2025)”(8),
– gezien zijn resolutie van 26 november 2019 over kinderrechten naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind(9),
– gezien zijn resolutie van 3 mei 2018 over de bescherming van migrerende kinderen(10),
– gezien zijn resolutie van 12 februari 2019 over de behoefte aan een versterkt strategisch EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma voor de periode na 2020 en intensivering van de bestrijding van zigeunerhaat(11),
– gezien zijn resolutie van 17 september 2020 getiteld “Uitvoering van de nationale strategieën voor integratie van de Roma: bestrijding van een negatieve houding ten opzichte van mensen met een Romani-achtergrond in Europa”(12),
– gezien de vraag aan de Commissie over de rechten van het kind in het licht van de EU-strategie voor de rechten van het kind (O‑000007/2021 – B9-0007/2021,
– gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,
A. overwegende dat een kind eerst en vooral een kind is, ongeacht etnische afkomst, geslacht, nationaliteit of sociale en economische achtergrond, lichamelijke, migratie- of verblijfsstatus, en speciale bescherming behoeft en recht heeft op alle rechten zoals vastgelegd in het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind;
B. overwegende dat het belang van het kind voorop moet staan bij alle maatregelen en besluiten met betrekking tot kinderen en hun lichamelijk en geestelijk welzijn;
C. overwegende dat kinderen recht hebben op inclusief en betaalbaar voor- en vroegschools onderwijs, hoogwaardige zorg, en vrije tijd; overwegende dat kinderen, en met name kinderen in een achterstandspositie, recht hebben op vrijwaring tegen armoede en op specifieke maatregelen ter vergroting van gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en segregatie in onderwijs; overwegende dat investeringen in de ontwikkeling van jonge kinderen een hoog economisch en sociaal “rendement” opleveren;
D. overwegende dat kinderen vóór de uitbraak van COVID-19 een twee maal grotere kans hadden om in extreme armoede leven dan volwassenen(13); overwegende dat het aantal kinderen dat als gevolg van de pandemie onder de respectieve nationale armoedegrens leeft naar schatting kan oplopen met maar liefst 117 miljoen, en dat nog eens circa 150 miljoen kinderen in multidimensionale armoede leven(14); overwegende dat de actuele pandemie de ongelijkheid verder heeft doen toenemen en het risico heeft vergroot - ten opzichte van de periode vóór de uitbraak van COVID-19, toen al één op de vier kinderen in Europa het gevaar liep in armoede te vervallen - dat kinderen in een situatie van extreme armoede terechtkomen;
E. overwegende dat wereldwijd tot wel 1,6 miljard kinderen getroffen worden door schoolsluitingen als gevolg van de COVID-19-pandemie en dat naar schatting ten minste 24 miljoen leerlingen mogelijk schoolverlaters worden als gevolg hiervan(15); overwegende dat wereldwijd 370 miljoen kinderen – van wie velen afhankelijk zijn van schoolmaaltijden als cruciale dagelijkse voedingsbron – gemiddeld 40 % van de maaltijden op school zijn misgelopen sinds het invoeren van de beperkingen in verband met de COVID-19-pandemie en de schoolsluitingen(16); overwegende dat kinderen, en met name meisjes en kinderen met een handicap, met een sociaal-economische achterstandspositie bijzonder zwaar door schoolsluitingen worden getroffen, alsook door maatregelen die de toegang tot onderwijs, zowel met fysieke aanwezigheid op school als op afstand, bemoeilijken;
F. overwegende dat het recht op onderwijs als gevolg van COVID-19 zwaar onder druk staat; overwegende dat, hoewel het onderwijsbeleid onverminderd een nationale bevoegdheid is, COVID-19 en de door de pandemie veroorzaakte ongelijkheid op onderwijsgebied een gemeenschappelijke uitdaging vormen die een gemeenschappelijke aanpak, maatregelen en instrumenten van de Unie vereist;
G. overwegende dat uit onderzoek van Eurostat(17) blijkt dat in 2018 88,3 % van alle kinderen in de EU tussen drie jaar oud en de leeftijd waarop de leerplicht begint formele zorg kreeg, hetgeen erop duidt dat er behoefte is aan meer faciliteiten voor kinderdagopvang, als een belangrijk instrument voor de cognitieve en sociale ontwikkeling van kinderen vanaf jonge leeftijd;
H. overwegende dat thuiseducatie voor meer dan twee derde van alle kinderen wereldwijd nog steeds geen optie is omdat ze geen toegang hebben tot internet; overwegende dat thuiseducatie de onderwijs- en digitale kloof in veel EU-lidstaten en wereldwijd ondubbelzinnig aan het licht heeft gebracht, met alle gevolgen van dien voor de vooruitzichten voor de rest van het leven van kinderen, alsook voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid, en dat jonge meisjes en jongeren in kwetsbare situaties en uit geradicaliseerde groepen bijzonder zwaar door de digitale kloof worden getroffen;
I. overwegende dat wereldwijd één op de vier meisjes van 15 tot 19 jaar geen onderwijs volgen, noch een baan hebben, noch een opleiding doen, in vergelijking met één op de tien jongens; overwegende dat het bevorderen van gendergelijkheid en de empowerment van meisjes cruciaal is voor het verwezenlijken van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen(18);
J. overwegende dat het erop lijkt dat kinderen gevrijwaard blijven van de ernstigste gezondheidsproblemen als gevolg van de huidige mondiale pandemie; overwegende dat de COVID-19-crisis wel een zware wissel trekt op kinderen, in de zin dat hij een toenemende en directe bedreiging vormt voor hun welzijn en ontwikkeling, waaronder met betrekking tot hun geestelijke welzijn; overwegende dat dit met name geldt voor kinderen met een kwetsbare achtergrond, niet-begeleide minderjarigen, en kinderen uit minderheden, zoals Romani-kinderen; overwegende dat actuele schattingen aangeven dat nog eens 1,2 miljoen kinderen en 56 700 moeders de komende zes maanden kunnen komen te overlijden als gevolg van verstoorde basale interventies zoals routinematige gezondheidszorg; overwegende dat beperkte toegang tot gezondheidszorgdiensten alle onderdelen van het leven kan beïnvloeden(19);
K. overwegende dat het aantal zelfmoorden in veel lidstaten van de EU gestegen is: overwegende dat uit een recente enquête onder jongeren in de hele EU blijkt dat bijna één op de vijf jongeren met psychische problemen of symptomen als depressie of angst te kampen heeft(20); overwegende dat de VN heeft gewaarschuwd voor een wereldwijde geestelijkegezondheidscrisis en dat het uitblijven van actie op de lange termijn kan leiden tot rampzalige sociale en economische kosten voor de samenleving, waarbij kinderen en adolescenten tot de groepen behoren die het grootste risico lopen(21);
L. overwegende dat tekortkomingen bij de nationale kinderbeschermingssystemen en het ontbreken van mechanismen voor transnationale samenwerking tussen de lidstaten tot grotere sociale uitsluiting kunnen leiden, alsmede tot kinderuitbuiting, met name bij kinderen zonder vaste woon- of verblijfplaats; overwegende dat er meldingen voorliggen van discriminatie bij de procedures en praktijken die de autoriteiten volgen bij grensoverschrijdende familievetes waar kinderen bij betrokken zijn(22); overwegende dat telefonische hulplijnen ook melding maken van stijgende aantallen gevallen van kindermisbruik, met name de afgelopen maanden, doordat bestaande internationale familievetes hoger oplopen;
M. overwegende dat in het meest recente rapport van de Commissie over de vooruitgang bij de aanpak van mensenhandel(23) te lezen valt dat kinderen bijna 25 % uitmaken van alle geregistreerde slachtoffers in de EU-27;
N. overwegende dat wereldwijd 152 miljoen kinderen met kinderarbeid te maken hebben en dat ongeveer 73 miljoen van deze kinderen het slachtoffer zijn van een van de ergste vormen van kinderarbeid: slavernij, dwangarbeid, gevaarlijk werk of seksuele uitbuiting(24); overwegende dat de Commissie heeft verklaard dat “nultolerantie ten aanzien van kinderarbeid” een beleidsprioriteit is waaraan moet worden vastgehouden;
O. overwegende dat een op de drie meisjes te maken krijgt met vrouwelijke genitale verminking (VGV) en dat een op de vijf zal worden uitgehuwelijkt terwijl zij nog een kind is; overwegende dat VGV internationaal wordt erkend als een schending van de mensenrechten; overwegende dat kindhuwelijken in sommige lidstaten nog steeds een probleem vormen en verwoestende gevolgen hebben voor de rechten en de gezondheid van meisjes en vrouwen, onder meer doordat er een groter risico op complicaties tijdens de zwangerschap bestaat en doordat meisjes worden blootgesteld aan seksueel misbruik, huiselijk geweld en zelfs eermoord;
P. overwegende dat er als gevolg van de pandemie en van de lockdown in de EU meer huiselijk en gendergerelateerd geweld is en, zoals blijkt uit het meest recente verslag van Europol(25), ook meer seksueel misbruik en uitbuiting van kinderen via het internet, op zowel het surface web als het darkweb; overwegende dat 70 tot 85 % van de misbruikte kinderen hun misbruiker kennen en dat de overgrote meerderheid slachtoffers zijn van mensen die zij vertrouwen(26); overwegende dat ook andere risico’s in verband met langere perioden online, zoals cyberpesten, zijn toegenomen als gevolg van deze maatregelen;
Q. overwegende dat kinderen met een handicap kwetsbaar zijn en te maken kunnen krijgen met sociale uitsluiting, marginalisering, discriminatie en beperkte toegang tot diensten; overwegende dat zij meer gevaar lopen verwaarloosd, uitgebuit of seksueel misbruikt te worden; overwegende dat kinderen met een handicap meer gezondheidszorg nodig hebben en meer afhankelijk zijn van gemeenschapsdiensten(27);
R. overwegende dat in 2019 30,3 % van de asielzoekers kinderen waren, wat neerkomt op 207 215 kinderen in de EU; overwegende dat 7,1 % van deze kinderen niet-begeleide minderjarigen waren(28); overwegende dat veel kinderen worden blootgesteld aan onaanvaardbare humanitaire situaties aan de buitengrenzen van de EU of buiten de EU; overwegende dat niet-begeleide kinderen een uiterst kwetsbare groep vormen en diverse risico’s lopen, onder meer om het slachtoffer te worden van criminele netwerken, geweld, misbruik en uitbuiting langs migratieroutes naar en binnen de EU(29); overwegende dat migrantenkinderen vaak geen toegang krijgen tot integratie- en inclusiemaatregelen, bescherming en sociale zekerheid; overwegende dat niet-begeleide asielzoekers die 18 worden, met bijzondere problemen te maken hebben omdat zij vaak hun op kinderen gerichte onderkomen moeten verlaten; overwegende dat kinderen die internationale bescherming aanvragen te lijden kunnen hebben onder de vertragingen bij het nemen van de definitieve beslissingen;
S. overwegende dat er aanzienlijke lacunes en tekortkomingen zijn bij de implementatie van de speciale waarborgen en procedurele garanties voor kinderen die zijn vastgelegd in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met verschillen tussen de lidstaten, bijvoorbeeld wat betreft de mogelijkheid voor kinderen om bij hun familieleden en/of voogden te blijven in een niet tot vrijheidsbeneming strekkende context, en met name bij gezinshereniging overeenkomstig Richtlijn 2003/86/EG van de Raad(30), de opvangvoorzieningen, de aanstelling van wettelijke vertegenwoordigers en voogden en de toegang tot kindvriendelijke informatie, gezondheids- en sociale diensten en onderwijs;
T. overwegende dat er nog steeds kinderen staatloos worden geboren, ook in de EU, en dat zij nog steeds geen toegang krijgen tot basisrechten; overwegende dat naar schatting 200 miljoen kinderen in de hele wereld geen geboorteakte hebben, waardoor het risico op staatloosheid toeneemt en zij ernstig worden benadeeld bij de toegang tot rechten en diensten; overwegende dat het recht van het kind om onmiddellijk na de geboorte een nationaliteit te verkrijgen en te worden geregistreerd, is vastgelegd in artikel 7 van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind;
U. overwegende dat kinderen tot de kwetsbaarste slachtoffers van de klimaatverandering behoren, aangezien deze een impact heeft op hun levensverwachting, hun gezondheid, hun recht op onderwijs en hun recht op bescherming, en zij in natuurrampgevoelige regio’s tot ontheemding leidt; overwegende dat een op de vier sterfgevallen onder kinderen te wijten is aan milieurisico’s(31);
V. overwegende dat kinderen nog altijd weinig deelnemen aan de interne en externe beleidsvorming van de EU; overwegende dat systematisch inspanningen moeten worden geleverd om ervoor te zorgen dat kinderen op basis van hun rechten kunnen deelnemen aan de beleidsvorming op EU-, nationaal en lokaal niveau; overwegende dat kinderen het recht hebben deel te nemen aan het democratische leven en aan besluiten die hen direct of indirect betreffen; overwegende dat de meest gemarginaliseerde en uitgesloten groepen nog minder kansen hebben om deel te nemen aan de beleids- en besluitvormingsprocessen;
W. overwegende dat er nog steeds een aanzienlijk aantal kinderen wordt vastgehouden in de EU; overwegende dat het VN-Comité voor de Rechten van het Kind heeft verduidelijkt dat kinderen nooit mogen worden vastgehouden voor immigratiedoeleinden en dat detentie nooit kan worden gerechtvaardigd als zijnde in het belang van een kind, in overeenstemming met de Verklaring van New York voor vluchtelingen en migranten van 19 september 2016; overwegende dat de lidstaten adequate, humane en niet tot vrijheidsbeneming strekkende alternatieven voor detentie moeten bieden, onder meer door ervoor te zorgen dat COVID-19-maatregelen nooit leiden tot de detentie van kinderen; overwegende dat de lidstaten systematisch uitgesplitste gegevens moeten verzamelen over de detentie van kinderen in de context van migratie, terwijl de Commissie de vergelijkbaarheid van deze gegevens via Eurostat moet stimuleren;
X. overwegende dat kinderen in gesloten inrichtingen in het bijzonder door de pandemie zijn getroffen; overwegende dat de kwetsbaarheid van kinderen die in psychiatrische en sociale zorginstellingen, weeshuizen, vluchtelingenkampen, detentiecentra en andere gesloten inrichtingen wonen, groter wordt door de lockdownmaatregelen; overwegende dat gevallen van geweld tegen kinderen die in deze inrichtingen zijn opgesloten, waarschijnlijk onopgemerkt blijven en dat de diensten voor kinder- en gezinswelzijn overbelast en verstoord zijn;
Y. overwegende dat in de algemene verordening gegevensbescherming(32) wordt erkend dat kinderen specifieke bescherming verdienen met betrekking tot hun persoonsgegevens en dat zij informatie over hun gegevens in kindvriendelijke taal gepresenteerd moeten krijgen; overwegende dat de toegang van kinderen tot sociale-mediaplatforms hand in hand moet gaan met een beter begrip van digitale technologieën bij kinderen; overwegende dat het bevorderen van digitaal onderwijs, digitale geletterdheid en digitale vaardigheden essentieel is om misbruik van sociale media tegen te gaan, met name in het geval van minderjarige gebruikers die toegang hebben tot platforms waarvoor geen leeftijdscontrole vereist is, in het belang van de bescherming van kwetsbare groepen, met name kinderen;
1. is ingenomen met het initiatief van de Commissie om een nieuwe, omvattende strategie voor de rechten van het kind op te stellen – tien jaar na de EU-agenda voor de rechten van het kind van 2011; dringt aan op adequate wetgevings- en niet-wetgevingsvoorstellen en bindende en niet-bindende EU-instrumenten om de problemen waarmee kinderen worden geconfronteerd, het hoofd te bieden;
2. benadrukt dat een kind in de eerste plaats een kind is, ongeacht zijn etnische afkomst, geslacht, nationaliteit of sociale en economische achtergrond, bekwaamheid of migratie- of verblijfsstatus, en dat het belang van het kind moet worden verankerd in alle EU-beleid, -procedures en -maatregelen die betrekking hebben op kinderen;
3. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om in de EU-strategie voor de rechten van het kind alle bepalingen op te nemen uit de resolutie van het Parlement van 26 november 2019 over de rechten van het kind naar aanleiding van het dertigjarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind;
4. benadrukt dat in de EU-strategie een genderevenwichtige aanpak moet worden gevolgd, waarbij in alle programmeringssectoren een genderperspectief wordt geïntegreerd, het welzijn en de empowerment van meisjes centraal staan, op hun specifieke behoeften wordt ingespeeld en hun rechten worden erkend;
5. benadrukt dat de strategie de lidstaten ertoe moet aanzetten om alle nodige middelen uit te trekken voor de daadwerkelijke uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind; roept de lidstaten voorts op de structurele ongelijkheden aan te pakken en voorrang te geven aan overheidsinvesteringen in onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, gezinsondersteuning en kinderopvang, en om te investeren in hoogwaardige universele diensten die alle kinderen bereiken; vraagt dat de lidstaten de capaciteiten van het personeel van de sociale diensten versterken teneinde kinderen en gezinnen die met bijzondere problemen worden geconfronteerd te ondersteunen en vraagt dat zij steun verlenen aan de eerstelijnswerkers in kinderbeschermingsdiensten;
6. roept de lidstaten op het recht op onderwijs voor elk kind te waarborgen en maatregelen te nemen om voortijdig schoolverlaten te bestrijden en te voorkomen, en te zorgen voor gendergelijke toegang tot inclusief onderwijs van goede kwaliteit, van de vroege kinderjaren tot de adolescentie, onder meer voor Roma-kinderen, kinderen met een handicap, staatloze en migrantenkinderen en kinderen die in slechte humanitaire omstandigheden en in noodsituaties leven;
7. benadrukt dat digitaal onderwijs nooit permanent in de plaats mag komen van contactonderwijs, met name wanneer de toegang tot technologieën beperkt is, en alleen mag worden gebruikt in tijden van grote moeilijkheden zoals pandemieën, of op een manier die een aanvulling vormt op contactonderwijs in de klas; verzoekt de Commissie een grondige evaluatie te maken van de wijze waarop het recht op onderwijs door de crisis is aangetast en op basis van de resultaten van deze analyse aanbevelingen aan de lidstaten voor te stellen;
8. roept de lidstaten op om specifieke operaties op te zetten die scholen veilig maken, onder meer door te zorgen voor hygiëneartikelen en door op kindvriendelijke wijze informatie te verspreiden over handen wassen en andere hygiënemaatregelen tijdens de COVID-19-pandemie;
9. roept de lidstaten op het recht op inclusief onderwijs te waarborgen en te zorgen voor toegang tot volledige, op de leeftijd afgestemde informatie over seks en seksualiteit, en toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en relatieadvies; herinnert eraan dat educatie op dit gebied noodzakelijk is om te zorgen voor de volledige opvoeding en bescherming van kinderen, overeenkomstig het jongste verslag van de Commissie;
10. herhaalt zijn oproep aan de EU om meer actie te ondernemen om een einde te maken aan alle vormen van geweld en discriminatie tegen kinderen, waaronder fysiek, seksueel, economisch en psychologisch geweld, verwondingen, misbruik, verwaarlozing, mishandeling en uitbuiting, zowel online als offline, gedwongen huwelijken, mensenhandel, misbruik en uitbuiting van migrantenkinderen, foltering, eermoord, VGV, incest, gedwongen schoolverlating en het inzetten van kinderen als soldaten; benadrukt dat in alle wetgevingsvoorstellen inzake de rechten van het kind rekening moet worden gehouden met de EU-strategie voor de rechten van het kind, zodat deze voorstellen samenhang vertonen op het gebied van de bescherming van kinderen tegen geweld, mensenhandel en uitbuiting; verzoekt de Commissie een tijdschema voor dergelijke voorstellen bekend te maken en er tegelijkertijd voor te zorgen dat haar aanbevelingen worden uitgevoerd door middel van een passend en doeltreffend toezichtmechanisme;
11. roept de Commissie en de lidstaten op om in de wet en in de praktijk een einde te maken aan alle vormen van kinderarbeid en alle andere vormen van werk die de gezondheid en de veiligheid van kinderen kunnen schaden; benadrukt dat dit probleem dringend moet worden aangepakt, gezien de gevolgen van de COVID-19-crisis voor de meest kwetsbaren, die getroffen zijn door inkomensschokken en een gebrek aan toegang tot sociale bescherming, waardoor meer kinderen gedwongen worden aan het werk te gaan; verzoekt de Commissie daarom de rechten van het kind te integreren in het komende EU-kader voor duurzaam bestuur, met inbegrip van de verplichte zorgvuldigheidseisen van de EU, en derde landen te steunen bij het uitbannen van kinderarbeid door middel van samenwerkingsprogramma’s; beveelt aan sectoroverschrijdende verplichte zorgvuldigheidseisen vast te stellen en ervoor te zorgen dat al het EU-beleid kindvriendelijk is door zich ertoe te verbinden vooraf en achteraf mensenrechtencontroles uit te voeren;
12. vraagt dat de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) extra inspanningen leveren om ernstige schendingen van de rechten van door gewapende conflicten getroffen kinderen te voorkomen en een halt toe te roepen; vindt het zeer verontrustend dat kinderen zich vaak aansluiten bij en gerekruteerd worden door gewapende groepen wanneer zij geen enkele andere keuze meer hebben; benadrukt dat het belangrijk is de agenda inzake kinderen en gewapende conflicten (CAAC) in het externe optreden en het terrorisme- en veiligheidsbeleid van de EU te bevorderen, overeenkomstig het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie, en deze te integreren in politieke dialogen, missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB), hervormingen van de veiligheidssector en bemiddeling; verzoekt de Commissie en de VV/HV om binnen de EU-delegaties speciale functionarissen en eenheden voor kinderbescherming op te richten; roept de lidstaten op bescherming te bieden aan minderjarige staatsburgers die gevangen zitten, bijvoorbeeld wegens veiligheidsgerelateerde misdrijven of het hebben van banden met gewapende groeperingen, en hun terugkeer naar hun land van herkomst te vergemakkelijken met het oog op rehabilitatie, re-integratie en/of vervolging, naargelang het geval, met volledige inachtneming van het internationaal recht;
13. benadrukt dat de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van essentieel belang is; betreurt het dat de tenuitvoerlegging van de richtlijn seksueel misbruik van kinderen nog op zich laat wachten in 23 lidstaten; stelt vast dat de Raad van Europa de nadruk legt op samenwerking tussen verschillende belanghebbenden als basis voor de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen (CSA) via het internet en dat daarbij rechtshandhavingsinstanties, nationale autoriteiten, meldingsmechanismen en dienstverleners/industrie moeten worden betrokken; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om in de eerste helft van 2021 een duurzamer wetgevingskader ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen voor te stellen; spreekt nogmaals zijn steun uit voor de oprichting van een Europees centrum ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, een mogelijkheid die momenteel door de Commissie wordt onderzocht; is ingenomen met het werk van Europol op het gebied van preventie, met name de bewustmakingscampagnes ter voorkoming van seksuele uitbuiting van kinderen via het internet(33),(34);
14. benadrukt dat geweld tegen en misbruik van kinderen in zorgwekkende mate zijn toegenomen, terwijl sociale diensten en beschermende instellingen tijdens de COVID-19-pandemie zeer ontoegankelijk zijn geworden; onderstreept dat preventief beleid ter bestrijding van geweld tegen kinderen moet worden ontwikkeld op EU-niveau; wijst op de rol van de agentschappen en organen van de EU bij de uitvoering van het wetgevingskader van de EU betreffende de rechten van het kind; roept de Commissie op om in de strategie een EU-actieplan op te nemen met normen en benchmarks voor aanbieders van onlinediensten en technologiebedrijven zodat kinderen online volledig beschermd zijn en niet alleen tegen het gevaar het onderwerp te worden van illegale inhoud of tegen schadelijke inhoud; verzoekt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan om digitaal kinderlokken en cyberstalking strafbaar te stellen;
15. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de EU-strategie strookt met de prioriteiten en wetgevingsvoorstellen in de recente EU-strategie voor een doeltreffender bestrijding van seksueel misbruik van kinderen, het strategisch EU-kader voor gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma, de genderstrategie van de EU en de EU-strategie voor LHBTIQ-gelijkheid 2020-2025;
16. benadrukt dat het cruciaal is dat in de EU-strategie concrete maatregelen worden opgenomen om te investeren in kinderen, zodat kinderarmoede kan worden uitgebannen; onderstreept dat hierbij ook de invoering van een Europese kindergarantie met voldoende financiële middelen hoort; vraagt dat de Commissie haar voorstel voor de instelling van de Europese kindergarantie in het eerste kwartaal van 2021 indient, zoals zij heeft beloofd, en roept de lidstaten op sneller werk te maken van de uitvoering ervan en alle mogelijke middelen te investeren in de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting, onder meer EU-fondsen zoals het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa (ReactEU), de herstel- en veerkrachtfaciliteit, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), InvestEU, Erasmus+ en het Fonds voor asiel en migratie (AMF); benadrukt dat de lidstaten meerjarige nationale strategieën voor de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting moeten opstellen en ook nationale actieplannen voor de kindergarantie;
17. is erover bezorgd dat het in de context van het herstel van de COVID-19-crisis nog meer nodig zal worden om kinderarmoede aan te pakken en dat kinderen, als de kwetsbaarste van de meest achtergestelde groepen, nog meer zullen worden getroffen door armoede; dringt erop aan dat de EU-strategie wordt aangevuld met een globale strategie voor armoedebestrijding, die onder meer maatregelen omvat om fatsoenlijke en betaalbare huisvesting te garanderen en dakloosheid tegen te gaan; wijst erop dat bij elke strategie om kinderarmoede uit te bannen rekening moet worden gehouden met de realiteit van eenoudergezinnen en grote gezinnen, aangezien deze tot de kwetsbaarste groepen behoren;
18. benadrukt dat het belangrijk is dat in de EU-strategie maatregelen worden ingevoerd om een goede toegang tot gezondheidszorg voor kinderen en gezinnen te waarborgen, in overeenstemming met het EU4Health-programma, en dat daarbij rekening wordt gehouden met de moeilijkheden die kinderen ondervinden bij de toegang tot dit recht;
19. benadrukt dat het belangrijk is dat in de EU-strategie maatregelen worden ingevoerd om het bestaande EU-kader voor optreden op het gebied van geestelijke gezondheid en welzijn, dat volledig inclusief moet zijn, te actualiseren, ook om tegemoet te komen aan de behoeften van kinderen in kwetsbare situaties en van gemarginaliseerde en raciale groepen; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer te investeren in geestelijke gezondheidszorg en psychosociale diensten voor kinderen en gezinnen, met name in landen met een laag en middelhoog inkomen en in fragiele humanitaire situaties; verzoekt de lidstaten mechanismen in te voeren voor de vroegtijdige opsporing van geestelijke gezondheidskwesties; dringt aan op de volledige integratie van psychosociale en geestelijke gezondheidsondersteuning in nationale en transnationale kinderbeschermingsstelsels, alsook op opleiding van professionals over de specifieke behoeften van kinderen;
20. herhaalt zijn oproep om te zorgen voor een kindvriendelijk rechtsstelsel met passende en inclusieve procedures waarin rekening wordt gehouden met de behoeften van alle kinderen; benadrukt dat het belangrijk is het recht van het kind te waarborgen om te worden gehoord, te worden bijgestaan door een wettelijke vertegenwoordiger en volledig op kindvriendelijke wijze te worden geïnformeerd in alle fasen van gerechtelijke procedures, in overeenstemming met de artikelen 4 en 16 van Richtlijn (EU) 2016/800 en de artikelen 22 en 24 van Richtlijn 2012/29/EU(35), ook voor migrerende kinderen, met bijzondere aandacht voor niet-begeleide minderjarigen; verzoekt de lidstaten deze richtlijnen snel om te zetten en ten uitvoer te leggen; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat kinder- en familierechtbanken een essentiële dienst zijn, door spoedzittingen te blijven houden en gerechtelijke bevelen uit te voeren voor de opvang en bescherming van kinderen die een onmiddellijk risico lopen op verwaarlozing of misbruik; herinnert eraan dat er specifieke waarborgen moeten worden ingebouwd voor kinderen die in aanraking komen met gerechtelijke of aanverwante procedures, en benadrukt dat hiervoor gespecialiseerd personeel moet worden opgeleid;
21. betreurt dat 11 van de 27 lidstaten kinderen geen toegang hebben gegeven tot gerichte online-informatie over het rechtsstelsel, zoals interactieve voorlichting over wettelijke rechten, en roept alle lidstaten op ervoor te zorgen dat kinderen op een kindvriendelijke manier toegang hebben tot deze informatie, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele handicaps die de toegang kunnen belemmeren(36);
22. wijst op het belang van het belang van het kind bij grensoverschrijdende familiegeschillen; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat zij hun verplichtingen uit hoofde van de Brussel II bis-verordening(37) nakomen en dat de nationale autoriteiten vonnissen van een andere lidstaat in verband met kinderen, onder meer met betrekking tot vrijheidsstraffen, omgangsrechten en onderhoudsverplichtingen, erkennen en ten uitvoer leggen; benadrukt het belang van nauwe samenwerking en efficiënte communicatie tussen de verschillende nationale en lokale autoriteiten die betrokken zijn bij kinderopvangprocedures; verzoekt de lidstaten het recht van kinderen om hun ouders te zien, ondanks de beperkende maatregelen in verband met de pandemie, te eerbiedigen, zolang dit hun veiligheid en gezondheid niet in gevaar brengt;
23. roept de EU, haar agentschappen en de lidstaten op een einde te maken aan staatloosheid bij kinderen, zowel binnen als buiten de EU, onder meer door eerstelijnsfunctionarissen beter in staat te stellen staatloosheid in een migratie- en asielcontext op te sporen, te registreren en er adequaat op te reageren, universele toegang tot geboorteregistratie en -certificering te bevorderen en te waarborgen, ongeacht de status van de ouders, met inbegrip van LHBTIQ+-gezinnen, wettelijke waarborgen in te voeren, te verbeteren en toe te passen om staatloosheid van kinderen te voorkomen, en op kinderrechten gebaseerde staatsloosheidsbepalingsprocedures in te voeren en te verbeteren om te voldoen aan de internationale verplichtingen ten aanzien van staatlozen in een migratiecontext, in overeenstemming met het belang van het kind en zijn recht op nationaliteitsbepaling;
24. benadrukt dat in de EU-strategie maatregelen moeten worden opgenomen ter verbetering van de situatie van migrerende kinderen en ter bescherming van hun belangen, zowel binnen als buiten de EU en in elke fase van de asielprocedures; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor de tenuitvoerlegging van waarborgen en procedurele rechten voor kinderen in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, met bijzondere aandacht voor snelle gezinsherenigingsprocedures in overeenstemming met Richtlijn 2003/86/EG, toegang tot adequate opvangvoorzieningen, sociale en medische zorg, de tijdige benoeming van gekwalificeerde wettelijke vertegenwoordigers en voogden voor niet-begeleide minderjarigen en toegang tot kindvriendelijke informatie;
25. benadrukt het belang van integratie en inclusie van migranten- en vluchtelingenkinderen; herhaalt dat het belangrijk is alle belemmeringen voor de toegang tot basisdiensten en integratie- en inclusiemaatregelen, met inbegrip van psychosociale en geestelijke gezondheidszorg, weg te nemen en kinderen mogelijkheden te bieden om hun sociale inclusie te vergroten; verzoekt de Commissie dringend actie te ondernemen om het bewustzijn te vergroten van het belang van het veranderen van het discours over migratie en het bestrijden van negatieve stereotypen;
26. is van mening dat in de strategie prioriteit moet worden gegeven aan de rechten van kinderen met betrekking tot vrijheidsbeneming, in overeenstemming met de rechten die zijn uiteengezet in de Global Study on Children Deprived of Liberty van de VN; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan meer te doen om een einde te maken aan de detentie van kinderen, met name in het kader van migratie, en gemeenschapsgebaseerde alternatieven voor detentie uit te werken die in het belang van het kind zijn en kinderen in staat stellen bij hun familieleden en/of voogden te blijven in een niet tot vrijheidsbeneming strekkende context terwijl hun migratiestatus wordt opgelost;
27. is van mening dat de EU-strategie de rechten van kwetsbare kinderen op alle beleidsterreinen moet mainstreamen en bevorderen en dat er een intersectorale benadering moet worden gevolgd waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende vormen van discriminatie die worden ondervonden door onder meer kinderen uit raciale groepen, kinderen met een handicap, kinderen zonder ouderlijke zorg of die het risico lopen de ouderlijke zorg te verliezen, kinderen in instellingen, LHBTIQ-kinderen, kinderen uit etnische minderheidsgroepen, migranten- en vluchtelingenkinderen, staatloze kinderen en kinderen zonder papieren, kinderen die slachtoffer zijn van geweld en seksueel misbruik, kinderen die direct of indirect met een rechtsstelsel in aanraking komen, kinderen met problemen op het gebied van geestelijke gezondheid, thuisloze kinderen, meisjes en kinderen van ouders die een gevangenisstraf uitzitten; herinnert eraan dat sociale diensten en gezinsondersteuning van essentieel belang zijn om het uiteenrukken van gezinnen en sociale uitsluiting te voorkomen;
28. benadrukt dat Romani-kinderen, en met name Romani-meisjes, in heel Europa te maken krijgen met de extra last van racisme en genderdiscriminatie, waardoor zij in de marge van de samenleving terechtkomen; benadrukt dat povere schoolresultaten, het zeer onregelmatig bijwonen van de lessen en het vele voortijdig schoolverlaten, niet-inclusieve onderwijssystemen, hoge werkloosheidscijfers en slechte werkgelegenheidskansen Romani-jongens en -meisjes realistische mogelijkheden tot integratie en volledige participatie in de samenleving ontnemen; herinnert eraan dat een gebrek aan persoonlijke documenten de toegang van veel Romani-meisjes tot onderwijs, gezondheidszorg en andere aanverwante diensten belemmert, en dat toegenomen racisme en zigeunerhaat de veiligheid van Romani-meisjes aantasten, waardoor zij kwetsbaarder worden voor sociale uitsluiting, uitbuiting, mensenhandel en geweld(38);
29. is van mening dat in de EU-strategie een inclusieve aanpak moet worden voorgesteld om de kwetsbaarste kinderen te beschermen, in overeenstemming met het Handvest, het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, de algemene opmerkingen van het VN-Comité voor de rechten van het kind, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de bijbehorende kindgerelateerde doelstellingen, waarbij niemand aan zijn lot wordt overgelaten; wijst er eens te meer op dat het belangrijk is een veilige omgeving voor kwetsbare kinderen en hun gezinnen te creëren via sociale investeringen, en erkent dat huisvestingsomstandigheden voor kinderen en gezinnen moeten worden erkend en opgenomen in de definitie van kwetsbaarheid; benadrukt hoe belangrijk het is middelen en tenuitvoerleggings- en monitoringsystemen te ontwikkelen voor geïntegreerde nationale en transnationale kinderbeschermingsstelsels;
30. benadrukt dat het belangrijk is dat de EU de fysieke (gebrekkige infrastructuur en ongunstige geografische ligging), technologische (slecht functionerende apparatuur), culturele (gender- en sociale normen, culturele praktijken, handicap of minderheidsstatus), economische en sociale belemmeringen voor digitale technologieën aanpakt in het kader van haar interne en externe beleid;
31. benadrukt het belang voor de EU van investeringen in digitale geletterdheid om vrije toegang tot digitale geletterdheid en digitaal onderwijs te waarborgen voor alle kinderen, met name kinderen uit achtergestelde of gemarginaliseerde gemeenschappen, waarbij de nadruk ligt op het opbouwen van hun veerkracht en het bieden van psychosociale ondersteuning; merkt op dat deze investeringen kunnen worden gedaan als onderdeel van de nieuwe vaardighedenagenda voor Europa van de Europese onderwijsruimte en gebruik kunnen maken van de ontwikkelings- en humanitaire middelen van de EU; wijst erop dat investeringen die ervoor zorgen dat onderwijsstelsels digitaal onderwijs, digitale geletterdheid en digitale vaardigheden kunnen bieden aan alle kinderen van essentieel belang zijn voor de bevordering van het inzicht van kinderen in digitale technologieën, het wegnemen van ongelijkheden, een betere digitale inclusie, empowerment en de bescherming van kinderen en hun rechten online en offline; herinnert eraan dat de ontwikkeling van digitaal onderwijs, digitale geletterdheid en digitale vaardigheden kinderen moet toerusten om de gevaren van de digitale ruimte te bestrijden en hun verantwoordelijkheden te beheren wanneer zij binnen die ruimte interageren;
32. verzoekt de Commissie de stem van kinderen te laten horen door formele mechanismen in te stellen voor dialoog en overleg en te zorgen voor hun volledige en betekenisvolle deelname aan de besluitvorming, met bijzondere aandacht voor het verhogen van de stem van de meest kwetsbaren, zoals meisjes, kinderen die in armoede leven, ontheemde en migrantenkinderen en kinderen met een handicap;
33. roept de Commissie en de lidstaten op specifieke mechanismen in te voeren om te kunnen beoordelen welke gevolgen COVID-19 voor alle kinderen heeft, zodat gegevens kunnen worden verzameld waardoor nationale actieplannen voor de aanpak van problemen van kinderen beter kunnen worden opgezet op grond van de kijk van kinderen zelf; verzoekt de lidstaten bij het opstellen van hun nationale herstelplannen een benadering te volgen die specifiek gericht is op kinderrechten;
34. verzoekt de Raad conclusies over de EU-strategie aan te nemen waarin een nieuw bindend kader voor de EU-instellingen en de lidstaten wordt vastgesteld, naar het voorbeeld van de Europese consensus inzake ontwikkeling, en ervoor te zorgen dat goed opgezette, allesomvattende en behoorlijk gefinancierde geïntegreerde nationale en transnationale stelsels voor kinderbescherming worden ingevoerd;
35. roept de Commissie en de lidstaten op te waarborgen dat de rechten van het kind voorrang krijgen en opgenomen worden in alle interne en externe beleidsmaatregelen, acties en programma’s van de EU die kinderen rechtstreeks of onrechtstreeks raken, zodat alle verschillende instrumenten samenhang en consistentie vertonen;
36. verzoekt de Commissie bij de toewijzing van haar begrotingsmiddelen een kindermarker te ontwikkelen om de EU-instellingen en -partners in staat te stellen EU-investeringen in kinderen te meten en te monitoren door opgesplitste en specifieke gegevens te verzamelen om lacunes tussen beleids- en financiële toezeggingen op te sporen, en waarmee tegelijkertijd een raming kan worden gemaakt van de EU-steun voor de rechten van het kind;
37. verzoekt de lidstaten een jaarlijks actieplan uit te werken aan de hand waarvan uitvoering wordt gegeven aan de bepalingen van de EU-strategie voor de rechten van het kind, en hun nationale actieplannen te integreren in het plan voor herstel en veerkracht van de EU;
38. verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat de EU-strategie voor de rechten van het kind naar behoren wordt gefinancierd en er zorg voor te dragen dat de interne en externe financieringsinstrumenten van de EU, alsook de nationale begrotingen, de tenuitvoerlegging van de prioriteiten van de strategie ondersteunen;
39. verzoekt de Commissie zorg te dragen voor voldoende toezicht op de tenuitvoerlegging van de EU-strategie door alle lidstaten; herinnert eraan dat moet worden gezorgd voor een betekenisvolle en inclusieve participatie van kinderen op basis van rechten gedurende het hele proces van opstelling en uitvoering van de strategie, en dat er benchmarks en indicatoren moeten worden gebruikt om de vorderingen beter te kunnen volgen;
40. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
In het bijzonder algemene opmerking nr. 5 over algemene uitvoeringsmaatregelen voor het Verdrag inzake de rechten van het kind, nr. 6 over de behandeling van niet-begeleide of van hun familie gescheiden kinderen buiten hun land van herkomst, nr. 10 over de rechten van het kind in het jeugdstrafrecht, nr. 12 over het recht van het kind om te worden gehoord, nr. 13 over het recht van het kind op vrijwaring tegen alle vormen van geweld, nr. 14 over het recht van het kind dat zijn belang voorop dient te staan, nr. 15 over het recht van het kind om de hoogst haalbare norm van gezondheid te bereiken, en nr. 16 over de verplichtingen van staten betreffende de impact van het bedrijfsleven op de rechten van het kind.
In het bijzonder Richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 1.), Richtlijn (EU) 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1.), en Richtlijn (EU) 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1.).
In het bijzonder de mededelingen van 24 november 2020 getiteld “Actieplan over integratie en inclusie 2021-2027” (COM(2020)0758), van 18 september 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025” (COM(2020)0565), van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152), en van 12 november 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van LHBTIQ’ers 2020-2025” (COM(2020)0698).
Unicef brochure, “Impact of COVID-19 on multidimensional child poverty”, september 2020; https://data.unicef.org/resources/impact-of-covid-19-on-multidimensional-child-poverty/
Werkdocument “COVID-19: Missing More than a Classroom. The impact of school closures on children’s nutrition” van Innocenti, het onderzoeksbureau van Unicef, en het Wereldvoedselprogramma, januari 2021.
Resolutie van het Europees Parlement van 29 november 2018 over de rol van het Duitse bureau voor jeugdzorg (Jugendamt) in grensoverschrijdende familiegeschillen (PB C 363 van 28.10.2020, blz. 107).
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).
Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).