Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2021 over de rol van de ontwikkelingssamenwerking en humanitaire bijstand van de EU bij het aanpakken van de gevolgen van de COVID-19-pandemie (2020/2118(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de verklaring van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) van 30 januari 2020, waarin COVID-19 wordt beschreven als een volksgezondheidscrisis van internationale omvang,
– gezien de inleidende opmerkingen van de directeur-generaal van de WHO tijdens de mediabriefing over COVID-19 van 11 maart 2020, waarin hij COVID-19 uitriep tot een pandemie,
– gezien het verslag van de Verenigde Naties (VN) van maart 2020 “Shared Responsibility, Global Solidarity: Responding to the socio-economic impacts of COVID-19”,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de Wereldbankgroep en het Internationaal Monetair Fonds van 25 maart 2020 over een oproep tot actie met betrekking tot de schulden van de landen van de Internationale Ontwikkelingsassociatie en het communiqué van de ministers van Financiën en de presidenten van de centrale banken van de G20 van 15 april 2020, waarin wordt aangekondigd dat de schuldaflossing voor de armste landen die om respijt verzoeken, tijdelijk wordt opgeschort,
– gezien Resolutie 74/270 van de Algemene Vergadering van de VN van 2 april 2020 over wereldwijde solidariteit bij de bestrijding van het coronavirus (COVID-19),
– gezien Resolutie 74/274 van de Algemene Vergadering van de VN van 20 april 2020 over internationale samenwerking met het oog op de wereldwijde toegang tot geneesmiddelen, vaccins en medische uitrusting in de strijd tegen COVID-19,
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 8 april 2020 over de wereldwijde EU-respons op COVID-19 (JOIN(2020)0011),
– gezien de internationale donorconferentie die de EU samen met de WHO en andere partners op 4 mei 2020 heeft georganiseerd en die 7,4 miljard EUR aan initiële financiering heeft opgeleverd om de wereldwijde samenwerking op het gebied van onderzoek op gang te brengen,
– gezien het voorstel van de Commissie van 28 mei 2020 voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-pandemie (COM(2020)0441), waarin wordt voorgesteld tot 5 miljard EUR in prijzen van 2018 toe te wijzen voor humanitaire hulp buiten de Unie,
– gezien de conclusies van de Raad van 8 juni 2020 over de wereldwijde respons van Team Europa op COVID-19,
– gezien het voorstel in de ontwerpconclusies van de Raad van 10 juli 2020 om 5 miljard EUR uit te trekken voor humanitaire hulp via het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI-Europa als wereldspeler) in het kader van Next Generation EU,
– gezien het voorstel in de ontwerpconclusies van de Raad van 10 juli 2020 om duidelijke criteria en modaliteiten vast te stellen voor de toewijzing van de nieuwe middelen voor de reserve voor solidariteit en noodhulp,
– gezien het aandeel van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) in het wereldwijde COVID-19-plan voor humanitaire respons 2020 getiteld “Addressing the impact of COVID-19 in food crises, April-December 2020”,
– gezien het artikel van het Kinderfonds van de Verenigde Naties (Unicef) “Protecting the most vulnerable children from the impact of coronavirus: An agenda for action”, gepubliceerd op 3 april 2020 en geactualiseerd op 21 september 2020,
– gezien het verslag van het Wereldvoedselprogramma (WFP) van 29 september 2020 “WFP Global Response to COVID-19”,
– gezien het verslag van het Food Security Information Network van 20 april 2020 “2020 Global Report on food crises 2020: joint analysis for better decisions”,
– gezien het verslag van de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling van 19 november 2020 “Impact of the COVID-19 pandemic on trade and development: transitioning to a new normal”,
– gezien het verslag van de FAO, het Internationaal Fonds voor agrarische ontwikkeling, Unicef, het WFP en de WHO van 2020 “The state of food security and nutrition in the world 2020: transforming food systems for affordable healthy diets”,
– gezien de discussienota van het deskundigenpanel op hoog niveau inzake voedselzekerheid en voeding van de Commissie inzake Wereldvoedselzekerheid van september 2020 met de titel “Impacts of COVID-19 on food security and nutrition: developing effective policy responses to address the hunger and malnutrition pandemic”,
– gezien de resolutie van de Wereldgezondheidsvergadering van 28 mei 2019 over water, sanitaire voorzieningen en hygiëne in zorginstellingen,
– gezien het voortgangsverslag van de coördinatieraad van het gezamenlijk programma van de Verenigde Naties inzake hiv/aids (UNAIDS) van 23 november 2020 “COVID-19 and HIV: Progress Report 2020”,
– gezien de politieke verklaring van de VN naar aanleiding van de bijeenkomst op hoog niveau over universele gezondheidszorg van 23 september 2019 “Universal health coverage: moving together to build a healthier world”,
– gezien het mondiale verslag van de WHO van 15 oktober 2020 over tuberculose,
– gezien de aanbevelingen van 5 mei 2004 naar aanleiding van de raadpleging van de WHO over zoönoses,
– gezien het Gender Action Plan (GAP) III van de EU voor de periode 2021-2025 “An ambitious agenda for gender equality and women’s empowerment in EU external action”,
– gezien de beleidsnota van UN Women van 9 april 2020 “The impact of COVID-19 on women”,
– gezien het verslag van het Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA) van 27 april 2020 “Impact of the COVID-19 pandemic on family planning and ending gender-based violence, female genital mutilation and child marriage”,
– gezien het artikel van UNFPA van 28 april 2020 “Millions more cases of violence, child marriage, female genital mutilation, unintended pregnancy expected due to the COVID-19 pandemic”,
– gezien de Internationale Gezondheidsregeling van de WHO van 2005,
– gezien de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling van 2018 “Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst”,
– gezien de Europese consensus over humanitaire hulp van 2008,
– gezien zijn resolutie van 27 oktober 2015 “De ebolacrisis: lessen voor de lange termijn en manieren om de gezondheidszorgstelsels in ontwikkelingslanden te verbeteren om toekomstige crises te voorkomen”(1),
– gezien de studie van professor Sabine Oertelt-Prigione van 27 mei 2020 “The impact of sex and gender in the COVID-19 pandemic”,
– gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden(2),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het advies van de Commissie cultuur en onderwijs,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A9-0151/2021),
A. overwegende dat COVID-19 een mondiale pandemie is die ieder land ter wereld treft;
B. overwegende dat de door COVID-19 veroorzaakte ontwrichting, volgens het verslag van de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling van -/-/2020 met de titel “Impact of the COVID-19 pandemic on trade and development: transitioning to a new normal” tastbare en onevenredige gevolgen heeft gehad voor kwetsbare en achtergestelde huishoudens met een laag inkomen, migranten, werknemers in de informele sector, en vaak vrouwen, met name in ontwikkelingslanden, waar de bevolking niet kan terugvallen op een sociaal vangnet en tegelijkertijd te kampen heeft met sterk stijgende werkloosheid;
C. overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft geleid tot een toename van gendergerelateerd geweld, kindhuwelijken en bestaande ongelijkheden, in het bijzonder wat betreft de toegang tot gezondheidsdiensten, waaronder diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), en overwegende dat een deel van de vooruitgang die de afgelopen decennia is geboekt op het gebied van gendergelijkheid door de pandemie weer ongedaan is gemaakt;
D. overwegende dat humanitaire hulp ernstig ondergefinancierd is, waardoor het moeilijk is om de gevolgen van de COVID-19-pandemie in ontwikkelingslanden adequaat aan te pakken;
E. overwegende dat de economische en sociale effecten van de COVID-19-pandemie het grootst zijn in ontwikkelingslanden; overwegende dat extreme armoede wereldwijd naar verwachting in 2020 voor het eerst in meer dan twintig jaar zal toenemen, met de verkoop van activa, een stijging van kredietopnamen en het gebruik van spaargeld door kwetsbare personen als gevolg;
F. overwegende dat humanitaire hulp op korte termijn gecombineerd moet worden met steun om bestaande uitdagingen zoals veiligheid, armoede, vrede, democratie en klimaatverandering aan te pakken, met het oog op grotere weerbaarheid op lange termijn;
G. overwegende dat er een onevenredig hoog besmettingsrisico bestaat voor miljoenen vluchtelingen wereldwijd, die vaak in dichtbevolkte vluchtelingenkampen of collectieve centra leven, waar naar schatting 3,7 miljoen kinderen verblijven;
H. overwegende dat de COVID-19-pandemie verstrekkende gevolgen heeft gehad voor de toegang tot SRGR, met name voor vrouwen en jongeren, vanwege de verlaagde prioriteit en verstoring van de dienstverlening op het gebied van SRGR, reisbeperkingen en veranderingen in het streven naar een gezonde levensstijl; overwegende dat nog eens 49 miljoen vrouwen vanwege COVID-19 een onvervulde behoefte aan moderne anticonceptiemiddelen hadden;
I. overwegende dat de klimaatverandering, het voortdurende, wereldwijde verlies aan biodiversiteit en de vernietiging van natuurlijke habitats de risico’s op het ontstaan van zoönoses sterk doen toenemen; overwegende dat de COVID-19-uitbraak op geen enkele manier mag worden gebruikt als excuus voor vertraging bij het aanpakken van de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu; overwegende dat er na de COVID-19-uitbraak dringend behoefte is aan een groene, sociale heropbouw van de mondiale economie;
J. overwegende dat de COVID-19-pandemie de bestaande schuldenproblemen van ontwikkelingslanden aanzienlijk heeft verergerd – wat verder afbreuk doet aan hun inspanningen om voldoende middelen vrij te maken voor de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen – en tegelijkertijd heeft geleid tot een scherpe daling van de wereldwijde overmakingen en buitenlandse directe investeringen;
K. overwegende dat de toegang tot SRGR-diensten door de druk op de zorgstelsels en de lockdownmaatregelen tijdens de COVID-19-pandemie verder is verslechterd, en dat de gezondheid van vrouwen hierdoor op het spel komt te staan;
L. overwegende dat volgens Unicef op het piekmoment in 2020 1,6 miljard kinderen en jongeren wereldwijd getroffen werden door schoolsluitingen, waarbij het velen van hen thuis aan een internetverbinding ontbrak; overwegende dat als gevolg van de COVID-19-pandemie ten minste 24 miljoen leerlingen mogelijk schoolverlater worden;
M. overwegende dat de COVID-19-pandemie tot toenemende behoeften leidt onder gemeenschappen die getroffen worden door extreme weersomstandigheden, natuurrampen en klimaatverandering;
N. overwegende dat de door de COVID-19-uitbraak veroorzaakte verstoring van onderwijs- en opleidingsstelsels wereldwijd ongekend is in de hedendaagse geschiedenis, en dat volgens Unesco 94 % van de lerende wereldbevolking getroffen werd door de sluiting van scholen en opleidingsinstellingen, wat blijvende gevolgen zou kunnen hebben voor de langetermijnvooruitzichten van vele jongeren, met name meisjes; overwegende dat schoolsluitingen als gevolg van de pandemie ertoe hebben geleid dat kwetsbare kinderen geen toegang hebben tot schoolmaaltijden en voedingsdiensten die essentieel zijn voor hun gezondheid, waardoor het aantal kinderen dat honger lijdt in 2020 is toegenomen tot 36 miljoen, en zij ook meer worden blootgesteld aan huiselijk geweld en misbruik;
O. overwegende dat de pandemie aan het licht heeft gebracht hoe kwetsbaar mondiale toeleveringsketens zijn, met name in de levensmiddelen- en zorgsector, en de kwetsbaarheid van ontwikkelingslanden die van deze ketens afhankelijk zijn heeft vergroot; overwegende dat de pandemie de kans biedt om duurzamere en veerkrachtigere toeleveringsketens te ontwikkelen, met inbegrip van regionale waardeketens, alsook om regionale integratie te bevorderen; overwegende dat voedselonzekerheid en ondervoeding als indirect gevolg van de pandemie een steeds groter probleem worden;
P. overwegende dat onderwijs een sleutelrol speelt bij het doorbreken van de armoedecyclus en het terugdringen van ongelijkheden; overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling 4 ten doel heeft om gelijke toegang tot kwaliteitsvol onderwijs te verzekeren en levenslang leren voor iedereen te bevorderen, en overwegende dat dit van essentieel belang is voor het verwezenlijken van de overige duurzameontwikkelingsdoelstellingen; overwegende dat in diverse duurzameontwikkelingsdoelstellingen, en in het bijzonder in duurzameontwikkelingsdoelstelling 4, wordt gewezen op het belang van cultuur voor duurzame ontwikkeling;
Q. overwegende dat de pandemie verwoestende gevolgen zal hebben voor mensen – en vrouwen en meisjes in het bijzonder – in landen met ondergefinancierde zorgstelsels, en voor mensen in door conflicten getroffen landen; overwegende dat door de pandemie meer dan 47 miljoen vrouwen en meisjes in 2021 onder de armoedegrens zullen leven;
R. overwegende dat de economische gevolgen van de maatregelen die zijn getroffen om de COVID-19-pandemie in ontwikkelingslanden te bestrijden, zullen leiden tot een verergering van bestaande ongelijkheden en kwetsbaarheden, onder meer doordat zij de gezondheidsinfrastructuur verder verzwakken en de voedselonzekerheid, onderwijskloof, armoede en sociale uitsluiting doen toenemen;
S. overwegende dat volgens een verslag van de WHO en Unicef van december 2020 circa 1,8 miljard mensen een verhoogd risico lopen om COVID-19 of andere ziekten op te lopen doordat zij werken in of gebruikmaken van zorgfaciliteiten zonder elementaire watervoorzieningen;
T. overwegende dat de COVID-19-pandemie een grote impact heeft op gewone vaccinatieprogramma’s en andere basisgezondheidsdiensten, waardoor levens op het spel komen te staan;
U. overwegende dat op grond van recente gegevens van het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA) wordt geschat dat uitstel of onderbreking van hulpverleningsprogramma’s en van voorlichting op het gebied van schadelijke praktijken de komende tien jaar zal leiden tot een wereldwijde toename van het aantal gevallen van vrouwenbesnijdenis met 2 miljoen en van het aantal kindhuwelijken met 13 miljoen, in vergelijking met de schattingen van vóór de pandemie;
V. overwegende dat de lockdowns vooral grote gevolgen hebben gehad voor personen met een lichamelijke of verstandelijke handicap;
W. overwegende dat de internationale inspanningen ook gericht moeten zijn op een betere coördinatie, het delen van capaciteit en meer samenwerking om een efficiënte en veerkrachtige koppeling tussen humanitaire hulp, ontwikkelingssamenwerking en vrede te bevorderen;
X. overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft geleid tot een verergering van mensenrechtenschendingen, stigmatisering en discriminatie van mensen die met hiv leven, LGBTI en andere kwetsbare groepen, waaruit andermaal blijkt dat er dringend behoefte is aan een COVID-19-respons die gestoeld is op mensenrechten en gelijkheid, een les die ook is getrokken uit de hiv-respons; overwegende dat belangrijke bevolkingsgroepen in een aantal gevallen de toegang tot diensten is ontzegd en dat zij het slachtoffer zijn geworden van een discriminerende handhaving van COVID-19-lockdownmaatregelen;
Y. overwegende dat COVID-19 op middellange termijn waarschijnlijk verwoestende gevolgen zal hebben, jaren van ontwikkelingsresultaten ongedaan zal maken en ongekende mondiale samenwerking zal vereisen;
Z. overwegende dat de door de pandemie veroorzaakte crisis de digitale transitie heeft versneld, evenals de overstap op nieuwe leermethoden zoals afstandsonderwijs en gecombineerd afstands- en contactonderwijs;
AA. overwegende dat het van essentieel belang is andermaal te erkennen dat, om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen en de doelstellingen van de overeenkomst van Parijs te verwezenlijken, geïnvesteerd moet worden in menselijke ontwikkeling en een op rechten gebaseerde aanpak moet worden gevolgd, in overeenstemming met de beginselen van Busan voor doeltreffende ontwikkelingssamenwerking;
Team Europa
1. is ingenomen met de wereldwijde respons van de EU op de COVID-19-pandemie, waaruit haar ambitie blijkt om het voortouw te nemen en solidariteit te betonen met alle partnerlanden, ook de partnerlanden die getroffen worden door conflicten en humanitaire crises; wijst er echter op dat de huidige middelen hoofdzakelijk worden overgeheveld van andere begrotingslijnen en dat het probleem van de frontloading van hulp moet worden aangepakt; verzoekt om een actualisering van de criteria voor de toewijzing van hulp, in overeenstemming met de effecten van de pandemie in partnerlanden; dringt er daarom op aan substantiële nieuwe flexibele middelen vrij te maken om ontwikkelingslanden overal ter wereld bij te staan bij het aanpakken van de directe en indirecte gevolgen van de COVID-19-pandemie en bij het voorzien in hun kritieke behoeften op het gebied van het volksgezondheidsbeleid en epidemiologische surveillance; benadrukt dat het wereldwijd beschikbaar stellen van veilige vaccins, behandelingen, uitrusting, therapieën en diagnosemiddelen, op een snelle, eerlijke en betaalbare manier, een van de eerste stappen moet zijn; onderstreept dat het eveneens van belang is vaccinatievoorrang te verlenen aan zorgpersoneel en maatschappelijk werkers, gevolgd door onderwijzers en andere essentiële beroepen en mensen die het meeste risico lopen op complicaties door COVID-19; verzoekt donoren om de officiële ontwikkelingshulp snel op te schalen tot de in het verleden toegezegde, maar nooit gerealiseerde niveaus;
2. is in dit verband verheugd over Covax, de wereldwijde faciliteit voor een eerlijke en universele toegang tot COVID-19-vaccins, en over de krachtige ondersteuning door Team Europa, dat de grootste donor is en tot dusver meer dan 850 miljoen EUR aan dit initiatief heeft toegekend, terwijl EU- en niet-EU-landen reeds hebben aangekondigd hun overschot aan vaccins via Covax te zullen doneren; is ingenomen met de aankondiging van de WHO dat in het eerste kwartaal van 2021 is gestart met de wereldwijde uitrol naar 91 in aanmerking komende landen en dat er inmiddels twee miljard vaccindoses zijn toegediend; onderstreept dat veilige vaccins voor iedereen beschikbaar, betaalbaar en gemakkelijk toegankelijk moeten worden gemaakt om de pandemie een halt toe te roepen; benadrukt dat zorgpersoneel en de meest kwetsbaren voorrang moeten krijgen;
3. verzoekt Team Europa doeltreffende mechanismen voor beleidscoherentie inzake duurzame ontwikkeling te versterken, zodat zij stelselmatig en efficiënt worden toegepast door alle EU-instellingen en lidstaten; beklemtoont dat de EU op alle beleidsterreinen duurzaamheidseffectbeoordelingen zou moeten uitvoeren, ook wat betreft haar respons op de pandemie;
4. dringt erop aan dat de dynamiek van de gemeenschappelijke Team Europa-aanpak op het gebied van gezamenlijke analyse, gezamenlijke programmering en gezamenlijke uitvoering zich moet vertalen in een nieuwe norm voor samenwerking op het gebied van humanitaire hulp en ontwikkelingsbeleid, zowel in de wetgeving als in de praktijk; is van mening dat de EU het idee moet bevorderen dat niet alleen tussen de lidstaten meer coördinatie moet plaatsvinden, maar ook met donorlanden van buiten de EU, met als doel om de doeltreffendheid en efficiëntie van internationale samenwerking en humanitaire hulp te optimaliseren; onderstreept dat het NDICI-Europa als wereldspeler een belangrijke rol speelt bij het verzekeren van financiering voor menselijke ontwikkeling, met inbegrip van gezondheid, voeding, water, sanitaire voorzieningen en hygiëne (WASH), sociale en kinderbescherming en onderwijs; verzoekt de EU en de lidstaten menselijke ontwikkeling en gezondheid tot prioriteit te maken in hun gezamenlijke programmering; spoort de Commissie ertoe aan humanitaire en ontwikkelingsinstrumenten flexibel aan te wenden, in overeenstemming met een geïntegreerde nexusbenadering, vooral wanneer het gaat om de financiering en distributie van vaccins;
5. verzoekt EU-donoren erop toe te zien dat lokale maatschappelijke organisaties en internationale ngo’s die in de frontlinie werken financiering krijgen voor de uitvoering van programma’s en projecten om de COVID-19-pandemie en de gevolgen daarvan voor de samenleving aan te pakken en de meest achtergestelden te bereiken; benadrukt dat het van cruciaal belang is optimale complementariteit van de EU-financiering te garanderen, gezien het gebrek aan extra middelen voor de respons op en het herstel van COVID-19 en het feit dat de meeste middelen naar geografische portefeuilles gaan;
Financiering van humanitaire hulp
6. waarschuwt voor het risico dat de pandemie een humanitaire crisis veroorzaakt; is in dit verband ernstig bezorgd over de onderfinanciering van de EU-begroting voor humanitaire hulp, gezien de bijkomende humanitaire behoeften als gevolg van de pandemie; pleit voor een duidelijke verdeling van de middelen uit de reserve voor solidariteit en noodhulp, die gericht moet zijn op een evenwichtige dekking van de desbetreffende verplichtingen, en wel als volgt: noch aan interne noch aan externe operaties mag meer dan 60 % van het jaarlijkse bedrag van de reserve worden toegewezen; op 1 oktober van elk jaar moet ten minste een vierde van het jaarlijks bedrag voor “jaar n” nog beschikbaar zijn om de behoeften te dekken die tot het einde van dat jaar ontstaan; met ingang van 1 oktober kunnen de resterende middelen worden vrijgemaakt om behoeften te dekken die tot het einde van dat jaar ontstaan;
7. benadrukt dat humanitaire bijstand moet worden verleend aan de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, met inbegrip van personeel en medische uitrusting als persoonlijke beschermingsmiddelen en testkits; is in dit verband verheugd over het feit dat de EU in 2020 een humanitaire luchtbrug tot stand heeft gebracht;
8. dringt er bij de EU en de lidstaten op aan extra geld beschikbaar te stellen voor de landen die het zwaarst getroffen worden door de pandemie zodat de directe en indirecte gevolgen ervan kunnen worden aangepakt en benadrukt dat sneller uitvoering moet worden gegeven aan noodvoedselhulpprogramma’s die gericht zijn op mensen die voor de COVID-19-crisis al als kwetsbaar werden beschouwd, met handhaving van de procedures om het besmettingsrisico te verlagen;
Voedselzekerheid
9. benadrukt dat de pandemie een bedreiging vormt voor de voedselzekerheid in stedelijke, voorstedelijke en plattelandsgebieden; onderstreept dat nomadische veeteelt een ecologisch verantwoorde, milieuvriendelijke en lokale voedselproductiemethode is en daarom deel uitmaakt van een duurzaam voedselsysteem; wijst erop dat nomadische veehouders bijzonder kwetsbaar zijn voor verstoringen van de voedselzekerheid en de gevolgen van de klimaatverandering; acht het van essentieel belang om nomadische veehouders te ondersteunen door te zorgen voor veilige toegang tot lokale markten tijdens de pandemie, zodat zij de lokale bevolking van eiwitrijk voedsel kunnen blijven voorzien, en door erop toe te zien dat de mobiliteit van mensen en vee over de grenzen heen is toegestaan, dat hun kuddes toegang hebben tot water en weidegrond en dat mobiele “één gezondheid”-teams binnen de gemeenschap de situatie opvolgen en in individuele gevallen interventies uitvoeren, waar nodig ook met het oog op het behoud van de volksgezondheid; pleit voor geldovermakingen voor nomadische veehouders om ervoor te zorgen dat in hun basisbehoeften – met inbegrip van voeding en voeder – wordt voorzien, en dringt waar nodig aan op voedersteun voor kuddes als inkomensondersteuning in de vorm van humanitaire hulp;
10. onderstreept hoe belangrijk het is agrarische familiebedrijven en lokale kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen, met name in de agro-industriële sector, om de voedselzekerheid en veerkracht te vergroten;
11. benadrukt de noodzaak om steun te verlenen voor de acties van VN-agentschappen – met name de FAO en het WFP – en van het Rode Kruis, de Rode Halve Maan en internationale ngo’s die gericht zijn op het bestrijden van honger, ondervoeding en verlies van bestaansmiddelen en het opbouwen van veerkrachtige voedselsystemen, zoals het opzetten van een mondiale gegevensbank voor het verstrekken van dringende informatie over humanitaire behoeften, het verlenen van bijstand voor de productie van en de toegang tot voedsel, het organiseren van geldovermakingen, voedselbonnen of voedseldistributie in natura en schoolmaaltijden, het ontwikkelen van veerkrachtige socialebeschermingsstelsels, het stabiliseren van voedselsystemen en het waarborgen van de werking van lokale voedselmarkten, waardeketens en systemen, waarbij met name aandacht uitgaat naar kleine boeren en kleinschalige vissers, door sanitaire maatregelen uit te voeren om de overdracht van COVID-19 te voorkomen, en het hoofd te bieden aan andere crises, economische neergang en conflicten zoals de woestijnsprinkhanenplaag in Oost-Afrika; meent dat het economisch herstelproces een kans biedt om kleine boeren en producenten beter te integreren in lokale en regionale markten en om duurzamere inkomstenbronnen te ontwikkelen; onderstreept in dit verband dat technologie en digitalisering belangrijke middelen zijn voor het faciliteren van marktkennis en -toegang en het opschalen van kleine ondernemingen via instrumenten als mobiele geldapplicaties;
12. brengt in herinnering dat tegen 2050 zal moeten worden voorzien in veilig en betaalbaar voedsel voor een wereldbevolking van 10 miljard mensen, en dat gezorgd zal moeten worden voor fatsoenlijk werk en inkomsten in de gehele voedselwaardeketen, waarbij de meest kwetsbare plattelandsgebieden, inheemse volkeren, migranten en informele en ad-hocwerknemers worden beschermd en extreme voedselprijsvolatiliteit op nationale en internationale markten wordt tegengegaan; erkent de cruciale rol van voeding in het vergroten van de weerbaarheid; pleit voor een meer geïntegreerde aanpak wat betreft de preventie, diagnose en behandeling van honger en ondervoeding in humanitair en ontwikkelingsbeleid, met name in de landen die het meest kwetsbaar zijn voor klimaatverandering; benadrukt dat het van essentieel belang is om lokale landbouw voor lokale consumptie te ontwikkelen om ontwikkelingslanden minder afhankelijk te maken van de in- en uitvoer en ze minder kwetsbaar te maken voor eventuele verstoringen van de voedselketen; onderstreept dat voor de verwezenlijking van duurzameontwikkelingsdoelstellingen 1 en 2 een transdisciplinaire aanpak vereist is om een verandering teweeg te brengen in de manier waarop voedsel wordt geproduceerd, verwerkt, geconsumeerd en verhandeld; benadrukt in dit verband dat er behoefte is aan een holistische transformatie om sneller eerlijke, veilige en gezonde voedselsystemen tot stand te brengen, waarbij de VN-top over voedselsystemen van 2021 wordt genomen als keerpunt om sterker uit de COVID-19-crisis te komen; verzoekt de EU duurzaamheid in de gehele voedselketen te bevorderen, van productie tot consumptie, in overeenstemming met de Europese Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie;
13. wijst erop dat het reeds bijzonder ernstige probleem van voedselonzekerheid in Oost-Afrika en het Midden-Oosten als gevolg van de sprinkhanenplaag nog eens wordt verergerd door de COVID-19-pandemie, doordat de levering van pesticiden en apparatuur om de sprinkhanen te bestrijden door de beperkingen wordt vertraagd; benadrukt dat nauwere samenwerking nodig is om landen in Oost-Afrika en het Midden-Oosten te helpen omgaan met oogstverlies;
14. wijst erop dat diverse mondiale problemen zoals een snelle bevolkingsgroei, klimaatverandering, schaarste van natuurlijke hulpbronnen en veranderende consumptiepatronen onze voedselsystemen belemmeren in hun capaciteit om voedselzekerheid en de beschikbaarheid van voedsel voor iedereen te waarborgen volgens een model dat zowel vanuit sociaal als milieuoogpunt duurzaam is;
15. benadrukt dat voldoende maatregelen nodig zijn om het hoofd te bieden aan de huidige situatie in Afrikaanse landen, die te kampen hebben met een snelle bevolkingsgroei terwijl het onzeker is of hun landbouwsector in staat is de voedselproductie te waarborgen en maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering door te voeren;
16. beschouwt de beperkte beschikbaarheid van grond, bodemaantasting, waterschaarste en beperkingen met betrekking tot voedselproductie als ernstige belemmeringen voor de verhoging van de landbouwvoorziening en -productiviteit, die verband houden met sociaal-economische en institutionele onzekerheid in ontwikkelingslanden;
Armoede en sociale bescherming
17. wijst erop dat de extreme armoede in de wereld in 2020, voor het eerst in meer dan 20 jaar, naar verwachting een enorme stijging zal laten zien, en met name de armoede onder kinderen, en dat de COVID-19-pandemie de effecten van conflicten, slecht bestuur en klimaatverandering versterkt en zeer ernstige gevolgen heeft voor vrouwen en meisjes (er zullen naar verwachting in 2021 47 miljoen mensen in extreme armoede verkeren), informele en migrerende werknemers (die een kwart van de mondiale beroepsbevolking vormen), de toeristische sector en de economieën in Latijns-Amerika, Afrika en het Caribisch gebied; wijst tegen de achtergrond van deze extreme crisis op het belang van universele sociale bescherming en sociale dialoog; verzoekt de Commissie om samen met partnerlanden strategieën uit te werken die gericht zijn op economisch herstel, het scheppen van arbeidsplaatsen en verbetering van socialezekerheidsstelsels, waarbij de sociale bescherming wordt uitgebreid tot informele werknemers in plattelandsgebieden;
18. benadrukt dat de kwetsbaarste groepen, met name vluchtelingen, intern ontheemden en migranten die in een kwetsbare situatie verkeren, het zwaarst door de pandemie worden getroffen, omdat zij lijden onder drie crises: een gezondheidscrisis, een sociaaleconomische crisis en een beschermingscrisis; wijst erop dat kinderen zonder vaste woon- of verblijfplaats zeer kwetsbaar zijn omdat zij in mindere mate toegang hebben tot essentiële diensten, met name op het gebied van WASH (water, sanitaire voorzieningen en hygiëne) en onderwijs, gezondheidszorg en overige zorgdiensten, waardoor de ontwikkeling en de gezondheid van deze kinderen ernstig gevaar lopen en zij minder toekomstperspectief hebben;
19. wijst erop dat de gevolgen van de uitbraak van de COVID-19-pandemie onevenredig gevoeld worden door de armste mensen en mensen die behoren tot de kansarmste en gemarginaliseerde onbeschermde maatschappelijke groepen, zoals personen met een lichamelijke of verstandelijke handicap, personen met een chronische medische aandoening, personen met psychische problemen en ouderen, die voor de pandemie al beperkte (of geen) toegang hadden tot sanitaire basisvoorzieningen en behandelingen voor hun gezondheidsproblemen, en die door de pandemie nog kwetsbaarder zijn geworden;
Vluchtelingen en ontheemde personen
20. dringt er bij de Commissie op aan om in te spelen op de specifieke behoeften van vluchtelingen, migranten en intern ontheemden en daarbij het leidende beginsel van de volksgezondheidsnetwerken te blijven eerbiedigen, namelijk dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten en dat humanitaire eerstelijnswerkers niet de mogelijkheid mag worden ontnomen om rechtstreeks contact te hebben met de personen die zij helpen; stelt met bezorgdheid vast dat vluchtelingen, migranten en intern ontheemden behoren tot de groepen die het kwetsbaarst zijn voor deze crisis, omdat ze vaker in moeilijke leefomstandigheden verkeren en omdat het voor hen vaak moeilijker is dan voor de lokale bevolking om toegang te krijgen tot basisgezondheidszorg; wijst erop dat het absoluut noodzakelijk is dat alle getroffen personen, ongeacht hun nationaliteit, juridische status, herkomst, geslacht, seksuele gerichtheid, genderidentiteit of andere kenmerken, gelijke toegang hebben tot COVID-19-behandelingen en andere gezondheidsdiensten en vangnetprogramma’s; wijst erop dat vluchtelingen en intern ontheemden vanwege de onevenredig grote sociaaleconomische gevolgen die de pandemie voor hen heeft, geholpen moeten worden door middel van het bieden van betere inkomensondersteuning en het bevorderen van activiteiten waarmee zij inkomsten kunnen genereren, en dat er daarnaast voor gezorgd moet worden dat zij in veiligheid kunnen leven; benadrukt dat EU-beleidsmaatregelen erop gericht moeten zijn de toegang van deze groepen tot werk en onderwijs te ondersteunen en deze groepen tevens te steunen bij het verkrijgen van identiteitsdocumenten; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan kinderen en jongeren in vluchtelingenkampen in staat te stellen onderwijs te volgen, waaronder onderwijs op afstand, en met name basisonderwijs;
Versterking van de gezondheidssector
21. overwegende dat de COVID-19-uitbraak het aanhoudende probleem van geneesmiddelentekorten in de wereld heeft doen toenemen, hetgeen door de ontwikkelingslanden direct gevoeld wordt; wijst erop dat ontwikkelingshulp er in de eerste plaats op gericht moet zijn te zorgen voor horizontale universele dekking van de gezondheidszorg, waarbij een holistische en op rechten gebaseerde benadering wordt gevolgd, onder meer inhoudend dat ten volle rekening wordt gehouden met het multidimensionale karakter van gezondheid (waarbij factoren als gender, voedselzekerheid en voeding, water en sanitaire voorzieningen, voorlichting en armoede eveneens een rol spelen); dringt er met name op aan dat voorgestelde en bestaande strategieën en partnerschappen worden herzien met als doel de volksgezondheidsstelsels in de partnerlanden verder te versterken en te ondersteunen, en dan met name op het gebied van de paraatheid voor pandemieën en de organisatie en het beheer van gezondheidszorgstelsels, onder meer wat betreft de verstrekking van universele gezondheidszorg, vaccinaties, gezondheidsmonitoring en -voorlichting (waaronder ziektebewaking), de scholing, het aanwerven en het voorkomen van het vertrek van medisch personeel, diagnostische capaciteit en geneesmiddelenvoorziening;
22. herinnert eraan dat bij het versterken van gezondheidsstelsels niet alleen maar rekening moet worden gehouden met de epidemiologische gevolgen van de COVID-19-pandemie voor partnerlanden, maar ook met andere factoren, zoals de noodzaak om iets te doen aan het toegenomen probleem van ondervoeding ten gevolge van verstoring van de voedselvoorzieningsketens en de psychologische gevolgen van maatregelen ter beperking van COVID-19-uitbraken;
23. herinnert de Commissie eraan dat de gevestigde partnerorganisaties van de EU, zoals het Wereldfonds, waardevolle hulp bieden zodat snel persoonlijke beschermingsmiddelen, tests en geneesmiddelen tegen COVID-19 kunnen worden aangeschaft en ingezet, en een cruciale rol spelen bij het opbouwen en versterken van gezondheidszorgstelsels en het inschakelen van donoren;
24. benadrukt dat de achterstanden bij de gewone immunisatieprogramma’s zo snel mogelijk moeten worden weggewerkt en dat ervoor gezorgd moet worden dat de gewone gezondheidszorg zo snel mogelijk weer op peil is; dringt erop aan dat er voldoende middelen worden vrijgemaakt voor initiatieven zoals de vaccin-alliantie (GAVI) en de coalitie voor innovatie en paraatheid voor epidemieën (CEPI); uit zijn bezorgdheid over het feit dat de governance met betrekking tot vaccins in de wereld gekenmerkt wordt door uitbesteding van productieprocessen en versnippering, hetgeen geleid heeft tot concurrentie op het gebied van vaccins, diagnostiek en behandelingen en niet tot samenwerking; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan om zich in te zetten voor gelijke toegang tot betaalbare vaccins in de hele wereld, waarbij mondiale solidariteit het uitgangspunt moet zijn; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de wereldwijde EU-respons op de COVID-19-pandemie niet ten koste gaat van de EU-financiering voor andere essentiële gezondheidsprogramma’s, waaronder het pakket initiële diensten voor seksuele en reproductieve gezondheid en programma’s voor de gezondheid van vrouwen en zwangere vrouwen; verzoekt alle lidstaten en de Commissie om de partnerlanden te blijven steunen bij het verstrekken van diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en tegelijkertijd de veiligheid van gemeenschappen en gezondheidswerkers te waarborgen;
25. wijst erop dat het belangrijk is om de belangrijke lessen die geleerd zijn uit eerdere gezondheidscrises, zoals de ebola-epidemie, in de praktijk te brengen; wijst er in dit verband op dat het belangrijk is om bij het verspreiden van belangrijke boodschappen op het gebied van de volksgezondheid en het mobiliseren van de samenleving samen te werken met leiders van gemeenschappen; wijst erop dat bij het verlenen van gezondheidsdiensten aan de armste gemeenschappen maatschappelijke organisaties en nationale en internationale ngo’s een belangrijke rol spelen; wijst erop dat dergelijke organisaties bij de verdeling van COVID-19-vaccins zullen fungeren als belangrijke partners; dringt er bij de EU op aan de capaciteitsopbouw van deze organisaties te steunen;
26. wijst erop dat gezondheidseducatie een belangrijke rol speelt bij het voorkomen van pandemische uitbraken, bij het verzachten van de gevolgen van pandemieën en bij de voorbereiding op toekomstige noodsituaties in verband met de volksgezondheid; wijst op de positieve effecten van sport bij het aanpakken van de gevolgen van lange lockdownperiodes en schoolsluiting voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid;
27. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich ervoor in te zetten dat vaccins en behandelingen tegen pandemieën aangemerkt worden als mondiaal publiek goed, waartoe iedereen toegang heeft;
28. benadrukt dat continuïteit van de basisgezondheidsdiensten, onder meer op het gebied van voedsel, van belang is in het kader van de respons op en het herstel van COVID-19; benadrukt dat de primaire gezondheidszorg ook de toegang tot goede voedingsdiensten moet omvatten, alsook preventie, beoordeling, diagnostisering en behandeling van alle vormen van ondervoeding; wijst erop dat gezondheidswerkers erkend moeten worden als eerstelijnswerkers die ondersteund moeten worden, onder meer door hun mogelijkheden voor opleiding te bieden;
29. benadrukt dat onderzoek en innovatie (O&I) in het kader van de mondiale aanpak van de COVID-19-pandemie van groot belang zijn geweest, omdat daardoor de zo dringend noodzakelijke geneesmiddelen, vaccins en diagnostische methoden konden worden ontwikkeld; benadrukt dat O&I-activiteiten toegespitst moeten zijn op instrumenten die functioneel zijn in omgevingen waar weinig middelen beschikbaar zijn, zodat een werkelijk mondiale respons mogelijk wordt; benadrukt dat soortgelijke inspanningen nodig zijn om bestaande lacunes op onderzoeksgebied te verhelpen en ontbrekende producten ter bestrijding van andere epidemieën te ontwikkelen, met de focus op armoedegerelateerde en verwaarloosde ziekten waar miljarden mensen in de hele wereld het slachtoffer van zijn, maar waarbij het ontbreekt aan marktstimulansen waardoor investeringen van de particuliere sector uitblijven, en om een eind te maken aan de situatie waarin armere landen afhankelijk zijn van rijkere landen om onderzoek te doen naar ziekten die in de rijke landen zelf niet rechtstreeks een rol spelen; dringt er daarom bij de EU en haar lidstaten op aan de mogelijkheden voor transnationale samenwerking tussen onderzoekers te vergroten en de ontwikkeling van het menselijk onderzoekspotentieel in partnerlanden te stimuleren, met bijzondere aandacht voor vrouwen;
30. steunt het belangrijke werk van de WHO en wijst op haar centrale rol als leidende en coördinerende autoriteit in het kader van de COVID-19-respons; erkent tegelijk de noodzaak om de organisatie te hervormen en in het kader daarvan onder meer de Internationale Gezondheidsregeling te herzien als de acute crisis voorbij is;
31. wijst erop dat in het kader van de voorkoming, beheersing en behandeling van COVID-19 hygiënisch gedrag en hygiënische praktijken zeer belangrijk zijn, en vindt daarom dat dringend maatregelen genomen moeten worden die daarop gericht zijn, dat er hiervoor meer financiële middelen moeten worden vrijgemaakt en dat de coördinatie op dit gebied verbeterd moet worden; wijst erop dat het belangrijk is dat er altijd beschikt kan worden over schoon water om huizen, scholen en gezondheidsinstellingen schoon te houden, en wijst op het belang van toegang tot veilig water, sanitaire voorzieningen en sanitaire infrastructuur, diensten en goederen, omdat deze van zeer groot belang zijn voor het opbouwen van de weerbaarheid tegen toekomstige uitbraken van ziekten; verzoekt de EU en haar lidstaten om in het kader van hun COVID-19-respons hun financiering voor WASH aanzienlijk te verhogen en te werken aan een grotere mondiale weerbaarheid tegen toekomstige crises;
32. wijst op de belangrijke rol van door de gemeenschap geleide organisaties en maatschappelijke organisaties bij het verlenen van gezondheidsdiensten aan de meest gemarginaliseerde en slecht ontsloten gemeenschappen; verzoekt de Commissie te zorgen voor politieke, financiële en technische ondersteuning voor maatschappelijke organisaties die gemeenschapsgebaseerde diensten verlenen, om ervoor te zorgen dat mensen die niet naar een gezondheidskliniek kunnen gaan, toegang hebben tot op maat gesneden en passende diensten;
33. benadrukt dat een billijker verdeling van vaccins over de hele wereld essentieel is om de verspreiding van COVID-19 en mutaties ervan doeltreffend te bestrijden; herinnert er tevens aan dat medische hulpmiddelen die nodig zijn in verband met de bestrijding van COVID-19 betaalbaar, veilig, doeltreffend, gemakkelijk te verstrekken en overal beschikbaar moeten zijn, en aangemerkt moeten worden als mondiaal publiek goed;
Mensenrechten, governance en democratie
34. is bezorgd over het feit dat veel regeringen sinds het begin van de COVID-19-crisis de noodsituatie aanvoeren als rechtvaardiging voor het beperken van democratische processen en de civiele ruimte, onder meer door de toegang tot humanitaire hulp te beperken, en als rechtvaardiging voor het onderdrukken van minderheden; spreekt met name zijn afschuw uit over het censureren, arresteren en intimideren van journalisten, de politieke oppositie, zorgmedewerkers en andere personen die kritiek uiten op regeringen, onder meer op de wijze waarop zij de crisis aanpakken; vestigt - in bredere zin - de aandacht op de toenemende negatieve gevolgen van de COVID-19-pandemie voor alle mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat en dringt daarom aan op versterking van de steun, politieke dialoog en ondersteuning ten behoeve van maatschappelijke organisaties en institutionele opbouw op al deze gebieden, met bijzondere aandacht voor mensenrechtenverdedigers en burgeractivisten;
35. merkt op dat uit onderzoek over de hele wereld blijkt dat mensen met hiv, met name risicogroepen en kwetsbare groepen, nog altijd gestigmatiseerd en gediscrimineerd worden; herinnert aan de conclusies van UNAIDS dat mensen en groepen die COVID-19 hebben gehad ook vaak gelabeld worden en te maken krijgen met negatieve reacties; benadrukt dat kwetsbare en gemarginaliseerde bevolkingsgroepen nog steeds gestigmatiseerd worden, onder meer door de samenloop van hiv en COVID-19, waaronder mensen die in armoede leven, daklozen, vluchtelingen, migranten, sekswerkers, drugsgebruikers, lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen;
36. wijst erop dat de gevolgen van een pandemie die gepaard gaat met een wereldwijde recessie zullen leiden tot een ernstige ondermijning van het vermogen van ontwikkelingslanden, en met name de minst ontwikkelde landen, om de duurzameontwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken; herinnert aan de oproep van de VN om een COVID-19-steunpakket van 2,5 biljoen USD beschikbaar te stellen voor de ontwikkelingslanden, omdat de economische schade ten gevolge van de COVID-19-crisis in die landen enorm is; dringt aan op een omvattende beleidsreactie op basis van het kernbeginsel van de Agenda 2030, namelijk dat niemand aan zijn lot mag worden overgelaten;
37. onderstreept dat een noodtoestand vanwege de negatieve gevolgen ervan voor de mensenrechten en de fundamentele vrijheden altijd beperkt moet zijn in de tijd, naar behoren gemotiveerd moet worden en uitgeroepen moet worden op basis van democratische en juridische procedures, en in verhouding moet staan tot de ernst van de situatie, waarbij tevens de constitutionele orde en het internationaal recht inzake de mensenrechten geëerbiedigd moeten worden; benadrukt dat noodsituaties op gezondheidsgebied geen voorwendsel mogen zijn om de rechtsstaat, democratische instellingen, democratische controle of rechterlijke toetsing te ondermijnen;
38. maakt zich zorgen over de gewelddadige aanvallen op humanitairehulpverleners en -organisaties en medisch personeel en medische centra en over bureaucratische belemmeringen zoals onduidelijke en veranderende toegangseisen en beperkingen van de aantallen toegelaten personeelsleden en voertuigen in de partnerlanden; wijst erop dat het belangrijk is deze aanvallen en belemmeringen zowel via diplomatieke weg als via de politiek te blijven aanpakken;
39. verzoekt de Commissie en de lidstaten om eraan bij te dragen dat parlementen een actieve rol kunnen blijven spelen bij het toezicht op overheidsmaatregelen om de COVID-19-pandemie in te dammen en bij het beoordelen van de gevolgen van volksgezondheidsmaatregelen voor de mensenrechten; wijst erop dat de gezondheidssector in veel landen gevoelig is voor corruptie en dat daar de controleerbaarheid en het toezicht dus moeten worden versterkt;
40. wijst op de bijzonder ernstige gevolgen van de COVID-19-lockdowns en de nevenschade die geleden wordt door vrouwen, meisjes en kinderen, en wijst in dit kader met name op de toename van gendergerelateerd geweld, waaronder vrouwelijke genitale verminking, de toename van het aantal kindhuwelijken, zwangerschappen op jonge leeftijd en ongewenste zwangerschappen, en de verminderde toegang tot gezondheidsdiensten, waaronder diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en wijst op het feit dat vrouwen vaak aan COVID-19 worden blootgesteld omdat er in de hele wereld relatief veel vrouwen werkzaam zijn in de gezondheidszorg; merkt op dat in veel partnerlanden vrouwen werkzaam zijn in sectoren waarin vrouwen oververtegenwoordigd zijn, zoals de kledingindustrie, die zwaar getroffen zijn; benadrukt dat het NDICI-Europa als wereldspeler moet werken aan verbetering van de kansen van vrouwen op een baan na de crisis; dringt aan op maatregelen om een tegenwicht te bieden tegen de onevenredige zorglast voor vrouwen en de mogelijke achteruitgang voor vrouwen op het gebied van veiligheid, gezondheid, emancipatie, economische onafhankelijkheid en empowerment en onderwijs, door middel van specifieke programma’s zoals het spotlight-initiatief en het EU-genderactieplan III en door de focus van de Europese steun te verleggen; dringt aan op meer inspanningen om huiselijk geweld beter te voorkomen en aan te pakken; dringt erop aan dat vrouwen in staat gesteld worden om op zinvolle wijze deel te nemen aan besluitvorming die van invloed is op hun gezondheid en beroepsleven; benadrukt dat het genderperspectief moet worden meegenomen in de COVID-19-respons van de EU, dat gewerkt moet worden aan inclusiviteit binnen besluitvormingsorganen en dat naar geslacht en leeftijd uitgesplitste gegevens moeten worden verzameld voor genderanalyse;
41. herinnert eraan dat vrouwen onevenredig zwaar getroffen worden door de economische en sociale gevolgen van de pandemie en dat de vooruitgang die de laatste decennia op het gebied van gendergelijkheid en verbetering van de positie van vrouwen is geboekt, ongedaan dreigt te worden gemaakt; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om hier iets aan te doen en te zorgen voor een duurzaam herstel, en daartoe meer externe steun te verlenen voor maatregelen die erop gericht zijn vrouwen meer stem te geven en hun deelname in besluitvormingsprocessen te bevorderen, onderwijs en opleiding voor vrouwen te verbeteren, discriminatie bij de toegang tot krediet te voorkomen en wetgeving tegen gendergerelateerd geweld vast te stellen;
Schuldaflossing en gezonde begrotingen
42. is ingenomen met de door de G20 aangekondigde tijdelijke opschorting van schuldaflossingen door de armste landen en sluit zich aan bij de oproep aan particuliere crediteuren en commerciële banken in staatseigendom om dit voorbeeld te volgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om steun te verlenen aan de volledige uitvoering van het initiatief van de G20 om schuldaflossingen op te schorten (het Debt Service Suspension Initiative of DSSI) en aan het nieuwe gemeenschappelijke kader van de G20 voor schuldregeling dat verder gaat dan het DSSI; onderstreept dat de omvang van de economische en sociale crisis in de ontwikkelingslanden meer diepgaande en verstrekkende maatregelen vergt en moedigt de Commissie aan om de internationale inspanningen op dit gebied te ondersteunen; is van mening dat de door deze opschorting bespaarde rente zou moeten worden geïnvesteerd in de gezondheidssector, die in ontwikkelingslanden vaak ernstig ondergefinancierd is; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband ook initiatieven op internationaal niveau te steunen waarbij flexibele mechanismen voor schuldvermindering worden voorgesteld, gekoppeld aan de oprichting van tegenwaardefondsen in lokale valuta ter bevordering van investeringen die gericht zijn op de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen;
43. wijst erop dat veel ontwikkelingslanden reeds vóór de pandemie kampten met aanzienlijke schulden, waardoor het niet mogelijk was om de nodige investeringen te doen in crisispreventie, gezondheidszorgstelsels en sociale bescherming; onderstreept dat de houdbaarheid van de schuldenlast in partnerlanden prioritair moet worden aangepakt; roept de Commissie op om met nieuwe initiatieven te komen om de problemen van illegale geldstromen, belastingontduiking en belastingfraude aan te pakken, om de belastinggrondslag van ontwikkelingslanden te verbeteren; dringt er in dit verband bij de EU op aan ervoor te zorgen dat haar handels- en investeringsovereenkomsten en verdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing stroken met de doelstelling om mobilisering van binnenlandse middelen van de ACS-landen te bevorderen en zich vertalen in tastbare en duurzame ontwikkelingsresultaten, in overeenstemming met het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling, zoals vastgelegd in artikel 208 van het Verdrag van Lissabon; dringt meer in het algemeen aan op de instelling van een mondiaal belastingorgaan op VN-niveau om het belastingbeleid te helpen coördineren; dringt er voorts op aan dat begrotingssteun gericht wordt op universele basisdiensten, met name toegang tot basisdiensten op het gebied van gezondheidszorg, water en sanitaire voorzieningen, en veerkracht;
44. verzoekt de Commissie te overwegen meer steun te verlenen aan de meest kwetsbare landen om de COVID-19-pandemie aan te pakken en toegang tot gezondheidszorg te bieden, zonder daarbij bestaande uitdagingen zoals extreme armoede, veiligheid, toegang tot hoogwaardig onderwijs en banen, democratie, gelijke kansen en klimaatverandering uit het oog te verliezen;
45. wijst erop dat de afname van geldovermakingen uit het buitenland naar ontwikkelingslanden zal leiden tot verslechtering van de levensomstandigheden van huishoudens die van deze bron van inkomsten afhankelijk zijn om de consumptie van goederen en diensten zoals voedsel, gezondheidszorg en onderwijs te financieren; dringt er daarom bij de EU en de donorgemeenschap op aan doortastende maatregelen te nemen om hun toezegging om de kosten van overmakingen te verlagen naar bijna nul, doch deze in ieder geval te verlagen tot maximaal 3 %, gestand te doen, overeenkomstig duurzameontwikkelingsdoelstelling 10;
Onderwijs en digitalisering
46. wijst erop dat de COVID-19-pandemie ertoe heeft geleid dat ongekende aantallen leerlingen maandenlang onderwijs hebben gemist, hetgeen een enorme stap terug betekent, gelet op alle inspanningen die door de onderwijssector worden geleverd, met name op het gebied van onderwijs voor meisjes en vrouwen; roept de regeringen op in de strijd tegen de pandemie alleen als laatste redmiddel over te gaan tot het sluiten van scholen; vindt het belangrijk dat investeringen in onderwijs ook in noodsituaties en humanitaire crises worden voortgezet en prioriteit krijgen; dringt erop aan dat in het ontwikkelingsbeleid van de EU investeringen in onderwijs een prioriteit blijven en dat daarbij ook voldoende aandacht besteed wordt aan de sociale en culturele betekenis van scholen; dringt er in dit kader bij de regeringen op aan prioriteit te geven aan de ondersteuning van de meest gemarginaliseerde kinderen en hun gezinnen, aangezien er een nauwe samenhang is tussen economische en sociale ongelijkheden en voortijdig schoolverlaten en slechte prestaties van jonge kinderen, waardoor de kansen op werk op volwassen leeftijd afnemen; benadrukt dat kinderen die de grootste risico’s lopen, met name kinderen met een handicap en kinderen die in conflictgebieden wonen, het zwaarst door deze pandemie worden getroffen; beveelt aan dat de EU de acties van Unicef steunt en dat de EU-landen informatie delen over hoe zij ervoor zorgen dat het onderwijs ook in tijden van crisis doorgang kan vinden, en verzoekt de EU en de lidstaten het potentieel van afstandsonderwijs (offline apps, radio, tv, geprint leermateriaal) en digitaal leren in hun internationale steunprogramma’s te benutten, zodat er geen enkel kind buiten de onderwijsboot valt; pleit daarom voor open, veilige en betaalbare toegang tot het internet (inclusief mobiele data) en gelijke toegang tot en gebruik en ontwikkeling van digitale technologie, om digitale kloven te overbruggen, waaronder de digitale genderkloof en de digitale leeftijdskloof, en om gemarginaliseerde personen en personen die door de digitale transformatie in een achtergestelde positie zijn komen te verkeren, in staat te stellen hun achterstand weg te werken;
47. dringt erop aan dat cultuur vanwege haar intrinsieke waarde beschouwd wordt als vierde op zichzelf staande transversale pijler van duurzame ontwikkeling, samen met de sociale, de economische en de milieupijler; verzoekt de EU om op alle niveaus van ontwikkelingssamenwerking aandacht te besteden aan culturele duurzaamheid, en in het kader van onderhandelingen over associatieovereenkomsten, in het kader van haar overige externe betrekkingen en in haar instrumenten voor buitenlands beleid altijd aandacht te besteden aan culturele aspecten;
48. wijst erop dat een leven lang leren en om- en bijscholing van groot belang zijn en dat zij dat ook op de lange termijn - na de COVID-19-pandemie - zullen blijven, en niet alleen tot de gangbare praktijk zullen gaan behoren, maar voor werkende burgers zelfs een absolute noodzaak zullen blijken, gezien de snelle technologische ontwikkelingen;
49. wijst erop dat leerkrachten, waarvan de belangrijke rol binnen het onderwijs en bij de opbouw van actief burgerschap door de pandemie extra duidelijk is geworden, ondersteund moeten worden en ook erkenning moeten krijgen voor hun werk; benadrukt dat moet worden geïnvesteerd in scholing van leerkrachten om ervoor te zorgen dat leerkrachten vaardigheden verwerven op het gebied van nieuwe leermodellen zoals e-learning en gemengd leren, omdat er alleen op die manier voor gezorgd kan worden dat het onderwijs doorgang kan vinden op momenten waarop contactonderwijs niet mogelijk is;
50. wijst op de rol van onafhankelijke media bij de bevordering van culturele diversiteit en interculturele vaardigheden en op de noodzaak om deze media te versterken als bron van geloofwaardige informatie, met name in tijden van crisis en onzekerheid;
51. vestigt de aandacht op de grote negatieve gevolgen van de pandemie voor de culturele en de creatieve industrie, werelderfgoedlocaties, immaterieel cultureel erfgoed en erfgoedtoerisme overal ter wereld, met name in de minst ontwikkelde landen, waar deze sectoren bijzonder kwetsbaar zijn; verzoekt de EU en haar lidstaten om deze sectoren in het kader van ontwikkelingssamenwerking financiële steun te verlenen via daartoe bestemde fondsen met specifieke thematische en geografische prioriteiten, alsook technische bijstand, onder meer in de vorm van initiatieven voor digitale ondersteuning ter verzachting van de negatieve gevolgen van lockdownmaatregelen, en om gebruik te maken van synergieën tussen enerzijds lokale overheden, culturele organisaties en ngo’s en anderzijds EU-delegaties en overzeese takken van culturele instellingen van de lidstaten;
52. herinnert eraan dat het aandeel van de totale ontwikkelingshulp dat bestemd is voor onderwijs de afgelopen tien jaar steeds verder is gedaald; verzoekt de lidstaten om uiterlijk in 2024 10 % en uiterlijk in 2030 15 % van hun officiële ontwikkelingshulp te investeren in onderwijs, en onder meer te investeren in digitaal onderwijs, infrastructuur en connectiviteit, om iets te doen aan de digitale kloof die sociaaleconomische achterstanden vergroot;
Weerbaarheid
53. wijst op het belang van uitwisseling van beste praktijken met en het bieden van ondersteuning aan partnerlanden (onder meer op het gebied van de capaciteitsopbouw van lokale en regionale overheden) en op het belang van de uitwisseling van beste praktijken met en het bieden van ondersteuning aan plaatselijke maatschappelijke organisaties bij het in kaart brengen van zwakke plekken, het ontwikkelen van preventie- en crisisresponsmechanismen en het beschermen van kritieke infrastructuur om toekomstige systeemschokken, van welke aard dan ook, beter te kunnen opvangen; wijst er voorts op dat het belangrijk is dat er - vanaf het niveau van de centrale overheid tot aan het niveau van gemeenschappen - een “één gezondheid” -benadering gevolgd wordt om zoönoses te voorkomen of te bestrijden;
54. is bezorgd dat extreme weersomstandigheden als gevolg van de klimaatverandering zullen zorgen voor extra problemen bovenop de problemen in verband met de COVID-19-crisis, en dat economieën, de werking van staten en de verstrekking van humanitaire hulp daardoor nog meer onder druk zullen komen te staan; vindt het daarom belangrijk dat de herstelstrategie gericht is op de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering; is voorts van mening dat economische stimuleringsmaatregelen de weg moeten effenen voor een koolstofvrije en klimaatbestendige toekomst en dringt aan op steun voor het behoud van zaadvariëteiten in het kader van het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische bronnen voor voedsel en landbouw, om gemeenschappen in staat te stellen om weer bepaalde variëteiten te gaan verbouwen na een door klimaatverandering veroorzaakte ramp;
55. is van mening dat de pandemie een kans biedt voor betere wederopbouw en dat het humanitaire en ontwikkelingsbeleid van de EU deze doelstelling in de partnerlanden moet ondersteunen; wijst met name op de noodzaak om ontwikkelingslanden te ondersteunen bij het realiseren van vooruitgang in de digitale economie op gebieden als gezondheid, onderwijs en andere openbare diensten; is ingenomen met de lancering van de Digital4Development (D4D) Hub in december 2020 en spoort de EU aan om te blijven investeren in inspanningen op het gebied van digitalisering in partnerlanden, en op die manier ook investeringen door de particuliere sector aan te trekken;
56. herinnert eraan dat weerbaarheid zowel betrekking heeft op de algemene paraatheid als op het vermogen om zich aan nieuwe omstandigheden aan te passen; herinnert er in dit verband aan dat gemeenschappen die werken aan eigen en op hun specifieke context toegesneden oplossingen een grotere betrokkenheid hebben bij het herstel en uiteindelijk sterker terug zullen komen; benadrukt dat als wij erin slagen deze crisis te overwinnen in een geest van solidariteit met onze partners, de betrekkingen tussen de EU en de ontwikkelingslanden uiteindelijk sterker en veerkrachtiger zullen zijn;
57. herinnert eraan dat investeringen door de particuliere sector, gezien de toegenomen behoeften als gevolg van de pandemie, een belangrijke rol kunnen spelen bij het economisch herstel en de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen; dringt erop aan dat de rol van de particuliere sector en gemengde financiering in het kader van inspanningen op het gebied van herstel en veerkracht nader wordt onderzocht;
58. wijst erop dat pandemieën vaak veroorzaakt worden door zoönoses; wijst erop dat het noodzakelijk is om onderwijsprogramma’s te ondersteunen die aandacht besteden aan de gevaren van de jacht op en de handel in wilde dieren en die gericht zijn op een striktere bescherming en herstel van ecosystemen en habitats, en om de risico’s die verbonden zijn aan industriële landbouw aan te pakken; dringt erop aan dat de partnerlanden meer steun wordt geboden bij het voorkomen van stroperij en de handel in wilde dieren, waarbij er met name voor moet worden gezorgd dat lokale gemeenschappen betrokken worden bij de bescherming van wilde dieren en planten; is van mening dat er meer EU-middelen moeten worden vrijgemaakt voor anticiperend onderzoek naar de verbanden tussen menselijke gezondheid, diergezondheid en ecosystemen, ter vergroting van de paraatheid om te reageren op toekomstige gezondheidscrises als gevolg van virusmutaties van zoönotische oorsprong;
59. is van mening dat onderzoek naar ziekten die op regelmatige basis dodelijke uitbraken veroorzaken in ontwikkelingslanden ook van belang is in het kader van de opbouw van weerbaarheid tegen toekomstige volksgezondheidscrises; betreurt dat er op dit moment niet genoeg onderzoek wordt gedaan naar de ontwikkeling van vaccins die op doeltreffende wijze ziekten voorkomen die zich in ontwikkelingslanden voordoen, zoals malaria of zika; verzoekt de EU en haar lidstaten meer onderzoek te financieren dat gericht is op de ontwikkeling van vaccins die toekomstige uitbraken van dergelijke ziekten voorkomen;
60. wijst erop dat voedselproductie en -distributie zelfs in tijden van crisis een absolute prioriteit moeten zijn; is van mening dat de afhankelijkheid van externe bronnen voor voedsel, planten, zaden en meststoffen moet worden verminderd en dat er moet worden ingezet op plaatselijke en gediversifieerde landbouwproductie; is in dit verband ingenomen met de EU-steun voor agro-ecologie, die verder moet worden versterkt; dringt aan op steun voor het delen van kennis over nieuwe, oude en bestendiger agro-ecologische zaden;
61. herinnert eraan dat ontwikkelingslanden van oudsher kwetsbaar zijn voor externe schokken omdat deze landen vaak een smalle exportbasis hebben en een minder gediversifieerde economie; benadrukt daarom dat een van de belangrijkste uitdagingen voor ontwikkelingslanden bestaat in het opklimmen van de mondiale waardeketen door middel van economische diversificatie en de overgang van een exportgericht productiemodel naar ontwikkeling op basis van binnenlandse en regionale markten; wijst er in dit kader op dat regionale economische samenwerking, binnenlands industriebeleid en bevordering van investeringen een belangrijke rol spelen bij het vergroten van de nationale dan wel regionale autonomie bij de productie van essentiële goederen en diensten; acht het tegen deze achtergrond van essentieel belang dat gebruik gemaakt wordt van financieringsmogelijkheden en bedrijfspraktijken waarmee de integratie van duurzaamheidsnormen in de gehele investeringsketen bevorderd wordt; is ervan overtuigd dat het vaststellen van zorgvuldigheidsverplichtingen voor ondernemingen op het gebied van de mensenrechten en het milieu een noodzakelijke voorwaarde is om toekomstige crises te voorkomen en te verzachten en om duurzame waardeketens te garanderen;
62. benadrukt dat investeringen in herstelmaatregelen verantwoord moeten zijn, overeenkomstig de vrijwillige richtsnoeren van de Commissie inzake Wereldvoedselzekerheid (CFS) voor een verantwoord beheer van grondbezit, visgronden en bossen in het kader van de nationale voedselzekerheid en de beginselen van de CFS inzake verantwoord investeren in landbouw en voedselsystemen, om de klimaatverandering te beperken en de weerbaarheid van kwetsbare bevolkingsgroepen te bevorderen;
63. dringt erop aan dat de EU de rechten van het kind in het kader van de bestrijding van de klimaatverandering en in haar maatregelen ter bevordering van weerbaarheid en rampenparaatheid een centralere plaats geeft, met name in sociale sectoren als onderwijs, gezondheid, WASH, voeding, sociale bescherming en kinderbescherming;
Koppeling tussen humanitaire hulp, ontwikkelingssamenwerking en vrede
64. benadrukt dat het bevorderen van de koppeling tussen humanitaire hulp, ontwikkelingssamenwerking en vrede een prioriteit moet zijn bij de programmering van het NDICI-Europa als wereldspeler in kwetsbare landen; verzoekt DG ECHO, DG INTPA en DG NEAR van de Commissie om waar mogelijk aanvullende programma’s uit te voeren die afgestemd zijn op de plaatselijke context en plaatselijke mogelijkheden, zodat de verschillende aspecten van de koppeling elkaar wederzijds versterken;
65. wijst erop dat het belangrijk is om bij het uitstippelen van de respons op de COVID-19-crisis en bij de uitvoering daarvan samen te werken met lokale gemeenschappen en maatschappelijke organisaties; wijst op de rol die het Europees Solidariteitskorps speelt bij de ondersteuning van maatschappelijke organisaties ter plaatse die bijstand verlenen aan mensen in nood;
66. pleit voor versterking van de positie van lokale gemeenschappen en voor betrokkenheid van lokale gemeenschappen en plaatselijke maatschappelijke organisaties, waaronder kerken en religieuze organisaties, en andere plaatselijke vertegenwoordigers bij humanitaire en ontwikkelingsacties;
o o o
67. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen en parlementen van de landen van de Afrikaanse Unie, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de Wereldgezondheidsorganisatie.