Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over burgerdialogen en burgerparticipatie in de besluitvorming van de EU (2020/2201(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 10, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien artikel 11, VEU,
– gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over het standpunt van het Europees Parlement over de Conferentie over de toekomst van Europa(1),
– gezien zijn resolutie van 18 juni 2020 over het standpunt van het Europees Parlement over de Conferentie over de toekomst van Europa(2),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie verzoekschriften,
– gezien de adviezen van de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A9-0213/2021),
A. overwegende dat de uitslag van de Europese verkiezingen van 2019 een positief signaal hebben afgegeven waaruit blijkt dat de Europese burgers steeds meer belangstelling tonen voor de ontwikkelingen op EU-niveau en dat zij vinden dat EU-wetgeving van invloed is op hun dagelijks leven; overwegende dat de totale opkomst in 2019 50,6 % bedroeg, de hoogste opkomst sinds 1994 en een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2014, toen de opkomst 42,6 % bedroeg; overwegende dat, hoewel de opkomst in 2019 onder alle bevolkingsgroepen hoger was, de stijging werd aangevoerd door de jongere generatie, met grote stijgingen onder personen jonger dan 25 jaar en tussen 25 en 39 jaar; overwegende dat er ondanks de algehele stijging van de opkomst grote verschillen blijven bestaan tussen afzonderlijke lidstaten;
B. overwegende dat bij de Eurobarometer over burgerparticipatie van juni 2020(3) 55 % van de respondenten aangaf dat zij deelname aan de Europese verkiezingen als het meest doeltreffende middel beschouwen om ervoor te zorgen dat de stem van de bevolking wordt gehoord door besluitvormers op EU-niveau; overwegende dat het weliswaar het doel is om de werking van de democratie in de EU continu te verbeteren, maar dat verschillende Eurobarometer-enquêtes laten zien dat burgers niet tevreden zijn met de manier waarop de democratie functioneert; overwegende dat deze perceptie niet alleen op EU-niveau, maar ook op nationaal niveau uit peilingen naar voren komt; overwegende dat een aanzienlijk deel van de EU-burgers zich niet gehoord voelt en de EU als een verre entiteit beschouwt;
C. overwegende dat de artikelen 10 en 11, VEU en de artikelen 20, 21, 24, 227 en 228 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) de grondslag vormen voor de deelname van burgers aan de totstandkoming van beleid en wetgeving van de EU;
D. overwegende dat in artikel 10, lid 3, VEU is bepaald dat “iedere burger het recht [heeft] aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen” en dat “de besluitvorming op een zo open mogelijke wijze [plaatsvindt], en zo dicht bij de burgers als mogelijk is”;
E. overwegende dat de instellingen overeenkomstig artikel 11, leden 1 en 2, VWEU verplicht zijn de burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid te bieden hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden, en een open, transparante en regelmatige dialoog te voeren met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld;
F. overwegende dat in punt 19 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(4) wordt benadrukt dat raadpleging van het publiek en van belanghebbenden een wezenlijk onderdeel van een goed onderbouwde besluitvorming vormt en van belang is voor het verbeteren van de wetgevingskwaliteit;
G. overwegende dat artikel 165, lid 2, VWEU de EU gebiedt de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma’s voor jongeren en jongerenwerkers te bevorderen, en de deelneming van jongeren aan het democratisch leven van Europa aan te moedigen;
H. overwegende dat EU-burgers zich onder bepaalde voorwaarden rechtstreeks tot het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) kunnen wenden om hun uit de Verdragen, met inbegrip van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, voortvloeiende rechten af te dwingen; overwegende dat de democratische verkiezingen voor het Europees Parlement het belangrijkste bottom-upinstrument voor burgers in de EU vormen, terwijl andere middelen, namelijk het Europees burgerinitiatief (EBI), de klachtenprocedure van de Europese Ombudsman en de verzoekschriftenprocedure van het Parlement, die belangrijke toevoegingen zijn voor het parlementair systeem, moeten worden versterkt;
I. overwegende dat tot op heden zes EBI’s succesvol zijn geweest, met als meest recente voorbeelden het “Minority SafePack”-initiatief en het “End the Cage Age”-initiatief; overwegende dat Verordening (EU) 2019/788(5) betreffende het EBI, die in januari 2020 van kracht werd, tot doel heeft het voor de burgers gemakkelijker te maken de Commissie te verzoeken wetgeving voor te stellen op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen en waar de Unie bevoegd is om op te treden; overwegende dat het “Minority SafePack”-initiatief het eerste EBI was waarover in het Parlement is gedebatteerd op grond van deze verordening, en dat het in december 2020 met een overweldigende meerderheid van 76 % van de stemmen door het Parlement werd gesteund; overwegende dat de impact van EBI’s echter gering is, deels als gevolg van het gebrek aan follow-up door de Commissie;
J. overwegende dat de aanbevelingen van de Europese Ombudsman niet juridisch bindend zijn, maar dat de mate waarin de bevindingen worden nageleefd steeds hoog is;
K. overwegende dat overeenkomstig de artikelen 24 en 227, VWEU iedere EU-burger en iedere natuurlijke of rechtspersoon met verblijfplaats of statutaire zetel in een lidstaat het recht heeft verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten betreffende een onderwerp dat tot de werkterreinen van de Unie behoort en dat hem of haar rechtstreeks aangaat;
L. overwegende dat openbare onlineraadplegingen door de Commissie meestal gericht zijn op een bepaalde doelgroep, niet op ruime schaal worden verspreid en soms een te korte looptijd hebben, wat betekent dat zij een aanzienlijk deel van de bevolking niet bereiken; overwegende dat de Europese Rekenkamer in een uitgebreide evaluatie van het raadplegingsbeleid van de Commissie in 2019 heeft aanbevolen dat de Commissie de manier waarop zij de burgers benadert, moet verbeteren om een grotere participatie te bevorderen;
M. overwegende dat de door de Commissie gevoerde burgerdialogen eerder een manier zijn om burgers te informeren dan een manier om met hen te discussiëren over hun visie en wat zij veranderd willen zien in de EU, en geen feedbackmechanisme omvatten om burgers te informeren over de resultaten van hun deelname;
N. overwegende dat de huidige werking van bestaande participatie-instrumenten, zoals het EBI, openbare raadplegingen en burgerdialogen, de burgers onvoldoende middelen biedt om de EU-besluitvorming te beïnvloeden; overwegende dat dit grotendeels te wijten is aan het gebrek aan doeltreffende follow-up in het besluitvormingsproces op institutioneel niveau;
O. overwegende dat de meeste vormen van participatie zelden door individuele burgers worden gebruikt; overwegende dat individuele burgers nauwelijks op de hoogte zijn van de bestaande participatie-instrumenten en daarom ondervertegenwoordigd zijn in de standpunten en gegevens die via de bestaande instrumenten worden verzameld; overwegende dat burgerparticipatie het maatschappelijk middenveld niet vervangt;
P. overwegende dat met de huidige participatie-instrumenten het potentieel van burgerparticipatie niet ten volle wordt benut en dat zij bijgevolg onvoldoende bijdragen aan het versterken van de democratische legitimiteit van de EU en het vergroten van het gevoel van eigen inbreng van burgers ten aanzien van een EU die rekening houdt met hun behoeften en standpunten;
Q. overwegende dat een hervorming van de bestaande participatie-instrumenten, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de meest ondervertegenwoordigde groepen in de samenleving, met name jongeren, en de verdere ontwikkeling van een Europese publieke ruimte kunnen bijdragen tot een versterking van de democratische legitimiteit van de EU;
R. overwegende dat een betere burgerparticipatie en grotere transparantie op EU-niveau van essentieel belang zijn om de Unie dichter bij haar burgers te brengen, het vertrouwen van de burgers in de EU-instellingen te doen toenemen en een daadwerkelijk meerlagige democratie tot stand te brengen; overwegende dat een gebrek aan transparantie het openbaar debat over iedere vorm van wetgeving in de weg staat; overwegende dat niet alle belanghebbenden gelijke toegang tot de EU-instellingen of informatie over hun werkzaamheden hebben; overwegende dat de Commissie open, transparante en regelmatige dialogen met burgers en maatschappelijke organisaties moet voeren; overwegende dat de EU moet garanderen dat het maatschappelijk middenveld actief kan deelnemen aan het openbaar debat en in staat is beleids- en besluitvormingsprocessen te beïnvloeden;
S. overwegende dat de Europese dimensie van burgerschapseducatie moet worden versterkt door de kennis van de burgers over de EU te verbeteren, teneinde hun participatie mogelijk te maken;
T. overwegende dat er een toenemende behoefte is aan lessen Europees burgerschap in alle lidstaten; overwegende dat in dit verband het werk van maatschappelijke organisaties op het gebied van onderwijs en andere leervormen over burgerschap moet worden erkend, en pleit derhalve voor een holistische benadering van burgerschapsvorming, door middel van zowel formele als niet-formele onderwijs- en leervormen;
U. overwegende dat bestaande geslaagde burgerparticipatieprojecten zoals European HomeParliaments en de EU-jongerendialoog hebben aangetoond dat burgers graag op regelmatige basis betrokken willen worden bij de besluitvormingsprocessen van de EU;
V. overwegende dat de Raad een gesloten instelling is, zoals bevestigd door onderzoek OI/2/2017/TE van de Europese Ombudsman over het gebrek aan transparantie met betrekking tot de toegang van het publiek tot wetgevingsdocumenten en het besluitvormingsproces van de Raad;
W. overwegende dat de OESO open bestuur definieert als een bestuurscultuur die gebaseerd is op innovatief en duurzaam openbaar beleid en handelen, geïnspireerd op de beginselen van transparantie, verantwoordingsplicht en participatie die democratie en inclusieve groei bevordert;
X. overwegende dat de Europese burgerraadpleging die in 2018 door de lidstaten is gehouden over de toekomst van Europa een doeltreffend middel is gebleken om burgers actief te betrekken bij EU-aangelegenheden; overwegende dat het gebrek aan concrete follow-up en continuïteit in het proces tot gevolg heeft gehad dat deze participatieve inspanning gemengde resultaten heeft opgeleverd;
Y. overwegende dat de Conferentie over de toekomst van Europa zoveel mogelijk burgerparticipatie moet inhouden en een potentieel waardevolle ervaring kan opleveren over manieren om in contact te treden met de burgers, teneinde inzicht te krijgen in de reële verwachtingen van de burgers ten aanzien van de EU en de werkzaamheden van de instellingen;
1. benadrukt dat moet worden nagedacht over hoe de Unie doeltreffender kan worden in haar contacten met de burgers, uitgaande van de kernbeginselen van de representatieve democratie van de Unie; is van mening dat burgers meer inspraak moeten hebben in de EU-besluitvorming, opdat de Unie een betere afspiegeling vormt van de standpunten van haar burgers en veerkrachtiger, democratischer en doeltreffender wordt; is in dit opzicht van mening dat een verdragswijziging niet mag worden uitgesloten, hoewel het geen doel op zich mag zijn, en dat de Conferentie over de toekomst van Europa een kans moet bieden om een constructieve dialoog met de burgers over deze centrale thema’s aan te gaan;
2. is van mening dat elke hervorming van de Unie om de Unie socialer, billijker, samenhangender, meer verenigd, doelgerichter, bekwamer, soevereiner en verantwoordelijker te maken, versterkt wordt door rechtstreeks in gesprek te gaan met de burgers via participatiemechanismen;
3. onderstreept dat er een onderliggende spanning bestaat tussen de visie van een EU waarin de lidstaten centraal staan en een EU waarin de EU-instellingen centraal staan; wijst erop dat dit spanningsveld kan worden doorbroken door een benadering en instrumenten te ontwikkelen die gericht zijn op een Europese Unie waarin de burgers centraal staan;
4. wijst erop dat de bestaande participatie-instrumenten diverse tekortkomingen vertonen en bijgevolg moeten worden verbeterd, en dat er nieuwe participatie-instrumenten moeten worden ontwikkeld om de participatie van burgers toegankelijker, inclusiever, zinvoller en effectiever te maken; is van mening dat het absoluut noodzakelijk is, om deelname van het publiek aan het bredere politieke debat mogelijk te maken en het publiek de kans te geven de politieke besluitvorming te beïnvloeden – waarbij wordt gezocht naar synergieën met bestaande mechanismen – dat burgerparticipatie op zodanige wijze wordt gestructureerd dat ze beantwoordt aan de verwachtingen van burgers; is van mening dat deze agenda inzake bottom-upparticipatie een aanvulling moet vormen op de representatieve democratie in de EU;
5. onderstreept het belang van het EBI als enige participatie-instrument op EU-niveau dat in potentie de mogelijkheid biedt wetgeving voort te brengen; dringt erop aan om het gevolg dat wordt gegeven aan EBI’s te versterken door een parlementaire resolutie aan te nemen voor elk succesvol EBI; wijst erop dat de Commissie zich ten volle dient te houden aan haar wettelijke plicht om toereikende redenen aan te voeren waarom zij wel of geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van een EBI, en is van mening dat dit kader omvattender moet zijn om te garanderen dat burgers zich een duidelijk beeld kunnen vormen van wat kan worden verwacht van het starten of steunen van een EBI; betreurt dat de Commissie niet altijd gevolg heeft gegeven aan succesvolle EBI’s door middel van wetgevingsmaatregelen; is van mening dat, als de Commissie naar aanleiding van een EBI dat aan de procedurele voorschriften voldoet en in overeenstemming is met de Verdragen, met name de in artikel 2 VEU verankerde kernwaarden van de Unie, nalaat binnen de daarvoor gestelde termijnen mee te delen of zij al dan niet maatregelen neemt of in een mededeling bekendmaakt dat zij geen maatregelen neemt, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) 2019/788, het Parlement overeenkomstig artikel 222 van het Reglement van het Parlement kan besluiten om gevolg te geven aan het EBI door een initiatiefverslag van wetgevende aard (INL-verslag) op te stellen; verzoekt de Commissie zich ertoe te verbinden na de aanneming van een dergelijk INL-verslag door het Parlement een wetgevingsvoorstel in te dienen; stelt in dat verband voor het huidige kaderakkoord tussen het Parlement en de Commissie te wijzigen; verzoekt om een wijziging van de EBI-verordening om de Commissie te stimuleren een wetgevingsvoorstel in te dienen als aan de voorwaarden voor de indiening van een EIB is voldaan;
6. wijst erop dat de Commissie naar aanleiding van het verslag van de Europese Rekenkamer(6), waarin wordt erkend dat de openbare raadplegingen van de Commissie doeltreffend zijn, en gezien de bevredigende perceptie van de burgers, haar procedure voor openbare raadplegingen moet verbeteren om de betrokkenheid van burgers te vergroten en hun bijdragen beter te monitoren en te beoordelen;
7. wijst erop dat het huidige concept en de huidige praktijk van de burgerdialogen moeten worden versterkt en geactualiseerd;
8. benadrukt de voordelen van een dialoog met de burgers en het maatschappelijk middenveld bij de ontwikkeling van een Europese publieke ruimte en als aanvulling op de democratische legitimiteit van de EU die wordt verschaft door haar representatieve instellingen en democratische procedures;
9. benadrukt dat niet alle belanghebbenden, met name burgers en maatschappelijke groeperingen, in gelijke mate politiek actief zijn, hun stem laten horen of invloed uitoefenen; is derhalve van mening dat het voor de participatieve democratie in de EU nodig is niet-georganiseerde burgers te ondersteunen en hun toegang tot electorale en participatieve mogelijkheden binnen en buiten de EU-kanalen te bevorderen;
10. is van mening dat het vertrouwen van de burgers in de EU-instellingen van fundamenteel belang is voor de democratie, goed bestuur en doeltreffende beleidsvorming; is van mening dat de EU-instellingen moeten streven naar de hoogst mogelijke normen op het gebied van transparantie, verantwoordingsplicht en integriteit; benadrukt dat toegang van burgers tot documenten van de Europese instellingen van fundamenteel belang is voor een participatieve democratie; verzoekt met name de Raad om zich in te zetten voor een grotere transparantie met betrekking tot het besluitvormingsproces en toegang tot documenten van de Raad;
11. onderstreept het potentieel van nieuwe technologieën die nieuwe mogelijkheden kunnen bieden om met de burgers in contact te treden, voor een doeltreffende bottom-upbenadering te zorgen en het vermogen van de burgers om de instellingen ter verantwoording te roepen te verbeteren;
12. benadrukt dat open bestuur waarbij maatregelen voor meer transparantie en verantwoording worden gecombineerd met participatie-instrumenten, een goede respons is op het democratisch tekort dat het gevolg is van een door de EU-burgers ervaren gebrek aan zeggenschap in de EU-besluitvorming;
13. is ingenomen met de geplande oprichting van een ethisch orgaan dat als onafhankelijke autoriteit de transparantie in de EU-instellingen moet bevorderen;
14. wijst op het nieuwe programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden”, dat naar verwachting zal zorgen voor een betere zichtbaarheid en een grotere impact van activiteiten die bijdragen aan de burgerdialogen en de betrokkenheid van burgers in participatieve democratieën; benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor continuïteit en meer middelen voor het onderdeel “Burgers” van dit programma, met inbegrip van stedenbanden en herdenkingsactiviteiten; is ingenomen met de invoering van activiteiten om de Europese waarden in het kader van dit programma verder te bevorderen, zoals de bewustmaking van een gemeenschappelijke Europese geschiedenis; pleit voor de spoedige oprichting van de groep voor de dialoog met het maatschappelijk middenveld in het kader van het nieuwe programma;
15. acht het van belang uitwisselingen tussen burgers van verschillende landen te bevorderen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, met name via netwerken van steden en regio’s en door een interregionale dialoog te faciliteren; verzoekt de Commissie om met het oog hierop voldoende financiering ter beschikking te stellen via het onderdeel “Betrokkenheid en participatie van de burgers” van het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden”;
16. benadrukt dat betere informatie over de zorgen van de burgers de EU-instellingen zal helpen bij hun inspanningen om deze zorgen de nodige aandacht te geven en hierop in te spelen, door te zorgen voor passende kanalen om burgers te bereiken en input te verzamelen en door te voorzien in een passende follow-up in het daaropvolgende besluitvormingsproces; dringt erop aan dat de participatiemechanismen zodanig worden verbeterd dat burgerparticipatie een zinvolle invloed kan hebben op de EU-besluitvorming;
17. onderstreept de noodzaak om vooral met jongeren een politiek debat aan te gaan over de toekomst van Europa en hen op consequente wijze te betrekken bij de participatiemechanismen en regelmatig gehouden burgerdialogen, aangezien de besluiten van vandaag bepalend zullen zijn voor hun toekomst; benadrukt dat er nieuwe communicatie- en interactiemiddelen moeten worden gevonden die zijn afgestemd op de interesses van jongeren;
18. prijst de door de Commissie ingerichte specifieke raadplegingen voor kinderen en ondersteunt de toekomstige totstandbrenging van een EU-platform voor de participatie van kinderen; is ingenomen met het feit dat jongeren deel uitmaken van het digitale platform en de burgerpanels van de Conferentie over de toekomst van Europa; dringt er bij de EU-instellingen op aan methoden te ontwikkelen om ook in de toekomst op structurele basis en met passende feedbackmechanismen vergelijkbare overlegvormen met kinderen en jongeren te waarborgen;
19. dringt aan op een echte betrokkenheid van jongeren en jongerenorganisaties bij de planning, uitvoering en evaluatie van evenementen en programma’s; prijst de inspanningen in het kader van de EU-jongerendialoog om jongeren en jongerenorganisaties te betrekken bij de beleids- en besluitvorming; verzoekt de EU-instellingen zich ertoe te verbinden concrete maatregelen te treffen naar aanleiding van de resultaten van de EU-jongerendialoog;
20. benadrukt de noodzaak om samen te werken met onderwijsinstellingen en organisaties voor burgerschapsvorming om ervoor te zorgen dat actief Europees burgerschap deel gaat uitmaken van het curriculum in de hele EU; verzoekt de Commissie steun te verlenen om onderwijsprogramma’s in alle lidstaten aan te vullen, met name door de ontwikkeling van een gemeenschappelijk curriculum inzake Europees en wereldburgerschap te ondersteunen, een beter begrip van de bestaande EU-instellingen en de geschiedenis en culturen van de lidstaten te stimuleren, en aan te sporen tot objectieve en kritische reflectie over de voordelen van de Europese Unie; stelt voor modules over de werking en de geschiedenis van de EU in onderwijsprogramma’s op te nemen en verzoekt de Commissie richtsnoeren voor dergelijke modules voor te stellen;
21. herinnert aan de verklaring over het bevorderen, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie, die op 17 maart 2015 door de EU-ministers van Onderwijs werd vastgesteld, waarin zij aandrongen op versterkte maatregelen op het gebied van onderwijs op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau met het oog op de instandhouding van onze pluralistische samenleving;
22. verzoekt de Commissie een jaarlijkse EU-olympiade te organiseren over de werking en de geschiedenis van de EU voor jongeren in het middelbaar onderwijs, in beroepsopleidingen en andere onderwijsstructuren, om de belangstelling voor, de deelname aan en het debat over EU-aangelegenheden te stimuleren; benadrukt dat het Erasmus+-programma moet worden gebruikt om onderwijs over Europees burgerschap te versterken, met name bij studenten en jongeren; herhaalt dat de Commissie de bestaande programma’s inzake EU-aangelegenheden en EU-studies in heel Europa en daarbuiten beter moet ondersteunen en daarbij moet voortbouwen op het succes van het Erasmus+-programma;
23. is van mening dat de participatie van jongeren cruciaal zal zijn voor het effect op lange termijn van de initiatieven van de burgerdialogen; benadrukt daarom dat het belangrijk is om in alle EU-leeractiviteiten aandacht te besteden aan jongeren en stelt voor om instrumenten voor jongerenparticipatie te bevorderen, met bijzondere aandacht voor sociale media, mobiele apps, mobiele spelletjes, quizzen en andere formats die jongeren aanspreken; is verheugd over onderwijsprogramma’s waarbij jongeren van elkaar leren, met het Europees Jongerenparlement en de EU-jongerendialoog als voorbeelden van goede praktijken;
24. onderstreept het belang van de academische wereld, onderzoekers en universiteiten voor het verbeteren van het kennisniveau van burgers over de participatiemechanismen van de EU om hun deelname aan het besluitvormingsproces van de EU te vergroten;
25. benadrukt dat doeltreffende burgerdialogen en actieve burgerparticipatie nauw verbonden zijn met de Europese dimensie van burgerschapseducatie; benadrukt daarom dat de Europese dimensie van burgerschapseducatie moet worden versterkt om de participatie en het vermogen van burgers om zich als goed geïnformeerde burgers te gedragen en volledig deel te nemen aan het maatschappelijk en sociaal leven op zowel Europees niveau als lidstaatniveau, mogelijk te maken, op basis van inzicht in politieke, juridische, sociale en economische concepten en structuren, alsook mondiale ontwikkelingen en duurzaamheid; roept de Commissie op een alomvattende Europese strategie te ontwikkelen om de burgerschapscompetenties in de EU te versterken en ondersteunende maatregelen te ontwikkelen die erop gericht zijn alle mensen die in de EU verblijven gelijke toegang tot burgerschapseducatie te bieden, teneinde hen in staat te stellen hun politieke rechten uit te oefenen;
26. stelt voor een Europees netwerk voor burgerschapseducatie in het leven te roepen als platform voor de uitwisseling van beste praktijken en kennis met betrekking tot methoden om de Europese dimensie van burgerschapseducatie te versterken; onderstreept de behoefte aan nieuwe modellen en instrumenten voor burgerschapseducatie;
27. benadrukt de rol die de media spelen bij de opinievorming van de burgers over het EU-beleid en de EU zelf; benadrukt dat een onafhankelijk en divers medialandschap in heel Europa moet worden gehandhaafd, maar is van mening dat meer inspanningen moeten worden geleverd om desinformatie en onjuiste berichtgeving in de media over EU-zaken aan te pakken, met name door meer steun te verlenen aan op feiten gebaseerde, pan-Europese mediaprojecten;
28. onderstreept het recht van de burgers op toegang tot betrouwbare, onafhankelijke en feitelijke informatie over de Europese Unie, haar beleid en haar besluitvormingsprocessen; is van mening dat EU-burgers op gediversifieerde wijze toegang moeten krijgen tot een neutraal, onafhankelijk en informatief gemeenschappelijk Europees nieuwscentrum, dat beschikbaar is in alle officiële EU-talen, en dat een proactieve communicatie met EU-burgers moet worden ontwikkeld; wijst ook op de waarde van de bestaande mediakanalen; acht het noodzakelijk de verspreiding van onjuiste informatie en desinformatie concreet aan te pakken, met name in tijden van crisis, wanneer de behoefte aan juiste, betrouwbare en tijdige informatie het grootst is; benadrukt dat de onafhankelijkheid van de media cruciaal is voor deze processen; pleit ervoor dat op onlineplatforms gebruik wordt gemaakt van downstream feedback, factchecking en moderatie om onjuiste informatie en desinformatie tegen te gaan, op zodanige wijze dat de burgerrechten en de vrijheid van meningsuiting worden geëerbiedigd; acht het daarom van essentieel belang om de opleiding van journalisten te versterken om onafhankelijk en kritisch denken te bevorderen;
29. is ingenomen met de doelstelling van het actieplan voor Europese democratie om de participatie van burgers in democratische stelsels te verbeteren door middel van weloverwogen besluitvorming; benadrukt de noodzaak om de participatie en maatschappelijke betrokkenheid van jongeren uit kansarme milieus te waarborgen in het kader van Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps; is ingenomen met de aangekondigde maatregelen in het actieplan voor Europese democratie om de mediavrijheid, de vrijheid van meningsuiting en de kwaliteitsjournalistiek te versterken; kijkt uit naar de voorstellen van de Commissie voor praktische en doeltreffende middelen om de veiligheid van journalisten beter te waarborgen, aangezien die maar al te vaak het doelwit zijn van bedreigingen en ongepaste intimidatie, waardoor het recht van burgers op informatie wordt beperkt; wijst met bezorgdheid op het gebrek aan specifieke voorstellen om de artistieke vrijheid te waarborgen en gecensureerde en vervolgde artiesten te beschermen, en verzoekt de Commissie die aspecten verder uit te werken in het kader van het actieplan voor Europese democratie;
30. erkent het recht van alle EU-burgers om informatie van de EU-instellingen in een van de officiële EU-talen op te vragen en te ontvangen; wijst erop dat een echte dialoog en actieve en geïnformeerde participatie van EU-burgers in het besluitvormingsproces van de EU alleen mogelijk is als er geen taalbarrière is; verzoekt de Commissie derhalve zich veel meer in te spannen om in alle officiële EU-talen met de burgers te communiceren; merkt op dat de toegankelijkheid van online-inhoud zo veel mogelijk moet worden verbeterd om de inclusiviteit, bekendheid en zichtbaarheid te vergroten; stelt voor om alle EU-websites gebruiksvriendelijk te maken en in alle officiële EU-talen beschikbaar te stellen;
31. herinnert eraan dat Europees beleid en Europese wetgeving in de meeste gevallen door lokale en regionale overheden worden uitgevoerd en dat het voor deze overheden gemakkelijker is de burgers te bereiken en een centrale rol te spelen in het voorlichten van burgers over de EU, aangezien dit bestuursniveau het dichtst bij de burgers staat; benadrukt dat een eerste stap zou kunnen bestaan in het verhogen van de middelen die worden toegekend aan de liaisonbureaus van de Europese instellingen en het ontwikkelen van hun territoriale netwerk in heel Europa;
32. is ingenomen met het advies van het Comité van de Regio’s van 14 oktober 2020 getiteld “Lokale en regionale overheden in permanente dialoog met de burgers”(7); verzoekt om naast de EU-brede instrumenten voor burgerparticipatie een netwerk van overheden op verschillende niveaus op te zetten dat als transmissieketen tussen de Europese instellingen en de burgers moet fungeren;
33. herhaalt dat de burgers ten volle bij het besluitvormingsproces van de EU moeten worden betrokken, teneinde de legitimiteit van de EU te vergroten en het vertrouwen van de burgers in de werkzaamheden van de instellingen te versterken; benadrukt daarom de noodzaak van permanente participatiemechanismen, naast het kiesrecht en de reeds bestaande kanalen en instrumenten, om de deelname van burgers aan de besluitvorming van de EU verder te faciliteren en te stimuleren; is voorstander van bewustmakingsactiviteiten met betrekking tot die mechanismen, teneinde de impact en doeltreffendheid ervan te optimaliseren; onderstreept de noodzaak van dergelijke mechanismen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau en van passende horizontale en verticale coördinatie tussen instellingen op verschillende niveaus;
34. benadrukt het feit dat processen voor regelmatige participatie van burgers verschillende doelen kunnen dienen, zoals het beïnvloeden van jaarlijkse politieke of wetgevingsprioriteiten, het ontwikkelen van specifieke voorstellen met betrekking tot specifieke kwesties, het bespreken van institutionele kwesties of het beslissen over de besteding van bepaalde publieke middelen; benadrukt echter dat burgerdialogen op sommige gebieden weliswaar nuttig zullen blijken, maar dat het van belang is dat burgers een duidelijk beeld hebben van de resultaten van hun betrokkenheid, met inbegrip van de inherente beperkingen, met passende en transparante follow-upprocedures;
35. merkt op dat burgerparticipatiemechanismen een groot aantal instrumenten omvatten die complementair zijn, zoals burgervergaderingen, burgerinitiatieven, openbare raadplegingen, burgerdialogen, participatieve budgettering, referenda enz.;
36. herinnert eraan dat participatiemechanismen voor burgers individuele personen in staat moeten stellen hun ideeën en zorgen kenbaar te maken; onderstreept dat deze mechanismen participatief, inclusief, open, weloverwogen, transnationaal, transparant, onpartijdig, verantwoordingsplichtig, doeltreffend, zichtbaar en wervend moeten zijn;
37. benadrukt dat een inclusieve aanpak moet worden gevolgd om zoveel mogelijk mensen te bereiken; onderstreept dat bij de selectie van deelnemers moet worden gezorgd voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevolking met behulp van geschikte communicatiemechanismen om een divers publiek te bereiken, zodat de maatschappelijke en territoriale diversiteit ten volle wordt weerspiegeld; onderstreept dat alle burgers gelijke toegang moeten hebben tot participatiemechanismen, ook degenen die in achtergestelde gebieden wonen of die in mindere mate aan EU-voorlichting zijn blootgesteld; dringt erop aan dat de participatiemechanismen worden uitgebreid tot iedereen, met inbegrip van niet-EU-burgers die in de EU verblijven en EU-burgers die in een andere lidstaat of in een niet-EU-land verblijven, aan wie alternatieve mechanismen moeten worden aangeboden die aan hun behoeften zijn aangepast;
38. benadrukt dat burgers toegang moeten hebben tot participatiemechanismen in alle officiële talen van de Unie; herinnert eraan dat taalbarrières de afstand tussen de Europese instellingen en de burgers vergroten en de ontwikkeling van een echte inclusieve Europese democratie in de weg staan;
39. benadrukt dat het van belang is personen met een handicap alle verschillende instrumenten ter beschikking te stellen die de EU haar burgers te bieden heeft, met name in de vorm van structurele tolk- en vertaaldiensten in gebarentaal en eenvoudig te begrijpen taal;
40. benadrukt dat maatschappelijke organisaties, sociale partners en andere belanghebbenden een belangrijke rol moeten spelen in alle participatie-instrumenten; is van mening dat passende methoden ter ondersteuning van hun participatie van cruciaal belang zijn; onderstreept dat deze instrumenten pas succesvol kunnen zijn als het Comité van de Regio’s (CvdR) en het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) hierbij worden betrokken;
41. benadrukt dat het doel, de regels en de tijdskaders van participatieve processen van meet af aan moet worden gecommuniceerd om doeltreffend te kunnen zijn; benadrukt dat in de communicatie over burgerparticipatie de praktische rol van elk mechanisme duidelijk moet worden toegelicht, aangezien anders niet aan de verwachtingen zal worden voldaan en de participatie zal afnemen, en bijgevolg ook de legitimiteit;
42. benadrukt dat er een goed evenwicht moet zijn tussen een gemeenschappelijk model en diverse nationale praktijken voor de regelmatig gehouden burgerdialogen, teneinde burgers een Europees kader te bieden dat ruimte biedt aan verschillende tradities van beraadslaging op nationaal niveau;
43. benadrukt dat digitale technologieën een aanvulling moeten vormen op instrumenten voor participatie met fysieke aanwezigheid en vooral moeten worden gebruikt om de participatie te bevorderen van bevolkingsgroepen die moeilijkheden ondervinden om deel te nemen via de traditionele participatie-instrumenten;
44. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan toegankelijke, innovatieve en inclusieve instrumenten voor burgerparticipatie en burgerdialogen te ontwikkelen en beter gebruik te maken van digitale technologieën, zodat alle burgers (waaronder jongeren, ouderen, personen met een handicap, mobiele EU-burgers, mensen die in plattelandsgebieden of dunbevolkte gebieden wonen) op doeltreffende wijze deel kunnen nemen aan de EU-besluitvormingsprocessen, waarbij wordt voortgebouwd op de ervaringen die zijn opgedaan tijdens de COVID-19-pandemie, die het gebruik van digitale hulpmiddelen heeft versneld; wijst op de toegevoegde waarde van een niet-bureaucratische en uitgebreide website om burgers informatie te verschaffen over alle Europese participatieve initiatieven; benadrukt de cruciale rol van sociale media, met name voor kinderen; wijst erop dat met dergelijke innovatieve instrumenten moet worden beoogd de representatieve democratie te ondersteunen en dat transparantie op alle niveaus moet worden gewaarborgd;
45. roept op tot factchecking en moderatie met betrekking tot desinformatie in het kader van de werking van onlineplatforms die worden gebruikt om met burgers in contact te treden;
46. herinnert eraan dat de EU-instellingen zich er vóór de start van elk participatieproces toe moeten verbinden gevolg te geven aan de resultaten ervan in het kader van hun bevoegdheden en wetgevingsprocedures, aangezien de teleurstelling van burgers vaak voortkomt uit een gebrek aan follow-up; benadrukt dat de burgers een duidelijk inzicht moeten hebben in de structuren voor burgerparticipatie en -dialoog, zodat hun verwachtingen overeenstemmen met de realiteit, anders bestaat het gevaar dat burgers rechten worden ontnomen; benadrukt dat elk nieuw participatie-instrument vergezeld moet gaan van een omvangrijke voorlichtingscampagne en een politiek engagement op hoog niveau, zowel op EU- als op lidstaatniveau, naar voorbeeld van de succesvolle verkiezingscampagne voor de Europese verkiezingen van 2019;
47. benadrukt dat de EU-instellingen de deelnemers gedurende het hele participatieve proces actief moeten begeleiden; benadrukt dat de resultaten aan het einde van het proces duidelijk moeten worden vastgesteld, zodat deze kunnen worden onderworpen aan een verplichte follow-up; stelt voor dat de deelnemers aan het eind van dergelijke activiteiten over elk voorstel of elke aanbeveling schriftelijke feedback krijgen in heldere taal, waarbij de EU-instellingen duidelijkheid verschaffen over hun voornemen om gevolg te geven aan dat voorstel of die aanbeveling, of toelichten waarom zij besluiten dit niet te doen; erkent dat er moeilijkheden en uitdagingen te overwinnen zijn als men wil dat participatieve mechanismen een grotere bijdrage leveren aan de democratische kwaliteit, en daarmee aan een gevoel van eigen inbreng en Europese identiteit;
48. benadrukt dat er een kader voor de follow-up van burgerdialogen moet worden opgezet om de inbreng van de burgers daadwerkelijk in aanmerking te nemen; stelt voor dat een deel van de follow-up zou kunnen bestaan uit het vertalen van de resultaten in initiatiefverslagen en openbare hoorzittingen en het betrekken van de burgers bij al deze stappen, met inbegrip van de meest ondervertegenwoordigde groepen van de samenleving, met name jongeren;
49. is van mening dat burgerparticipatieprocessen moeten voldoen aan het hoogst mogelijke niveau van transparantie; merkt op dat transparantie en open gegevens het vertrouwen in overheidsinstellingen, en daarmee hun legitimiteit, versterken; benadrukt dat voor de bevordering van de democratische legitimiteit van de EU-instellingen via burgerparticipatie een beter begrip van de EU-besluitvorming vereist is; pleit voor de ontwikkeling van een norm voor open bestuur op EU-niveau die als basis voor andere bestuursniveaus kan dienen;
50. stelt voor dat de website “Geef uw mening” van de Commissie een centrale informatiebron wordt die toegang geeft tot alle participatie-instrumenten op EU-niveau; merkt op dat de COVID-19-pandemie het gebruik van digitale media en systemen voor onlinevergaderingen heeft gestimuleerd en is daarom van mening dat digitalisering bijkomende mogelijkheden biedt voor burgerparticipatie; wijst erop dat dit burgers heeft geholpen om op snellere, ruimere en inclusievere wijze deel te nemen aan de besluitvorming; is van oordeel dat de EU nieuwe en innovatieve methoden voor burgerparticipatie moet bevorderen, door het gebruik van digitale technologische instrumenten die een meertalige dialoog met burgers vergemakkelijken mogelijk te maken; roept de Commissie ertoe op gebruik te maken van verdere digitale mogelijkheden voor burgerparticipatie, in alle officiële EU-talen, onder meer voor handleidingen, voorbeelden uit het verleden en informatie over relevante wetgeving; is van mening dat voorzieningen moeten worden getroffen voor blinden, slechtzienden of personen met een andere leeshandicap;
51. spoort aan tot de oprichting van een onafhankelijk forum van het maatschappelijk middenveld, de academische wereld en sociale partners om toezicht te houden op het proces en de follow-up ervan door de EU-instellingen;
52. pleit ervoor de oprichting van een onafhankelijk netwerk van maatschappelijke organisaties te faciliteren, op basis van vrijwillige participatie, om verschillende initiatieven voor democratie samen te brengen, ook over de grenzen van verschillende regio’s heen, teneinde de uitwisseling van informatie en kennisoverdracht te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat de methoden van beste praktijken worden gebruikt; is van mening dat de burgers hierdoor beter op de hoogte zullen zijn van de besluitvormingsprocedures van de EU, en meer mogelijkheden zullen krijgen om invloed uit te oefenen op de beleidsvorming;
53. is ingenomen met het voorstel van de voorzitters van het EESC en het CvdR om een interinstitutionele werkgroep inzake de participatie van burgers aan de EU-besluitvormingsprocessen op te richten;
54. verbindt zich ertoe met de andere EU-instellingen en belanghebbenden samen te werken om aanvullende kanalen voor inbreng van burgers te versterken, waaronder de uitbreiding van burgerdialogen en de oprichting van een permanent mechanisme voor burgerparticipatie met een formeel bindend follow-upproces;
55. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een interinstitutioneel akkoord inzake de maatschappelijke dialoog op basis van artikel 11, lid 2, VEU, waarin wordt bepaald dat de instellingen een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld moeten voeren;
56. benadrukt dat het belangrijk is de maatschappelijke betrokkenheid en de actieve participatie van de burgers op een gecoördineerde en coherente wijze te bevorderen op plaatselijk, regionaal, nationaal en EU-niveau; is in dit verband van mening dat de rol, activiteiten en onafhankelijkheid van de vertegenwoordigingen van de Europese Commissie en de liaisonbureaus van het Europees Parlement in de lidstaten moeten worden versterkt, teneinde de maatschappelijke betrokkenheid en een rechtstreekse dialoog met burgers te vergemakkelijken, informatie te verspreiden en burgers toegang te bieden tot deze informatie, kennis te verspreiden over de Europese Unie en haar beleid middels het uitgebreide en goed gecoördineerde gebruik van communicatiemiddelen voor de digitale en fysieke participatie van de burgers;
57. wijst op het Nieuw Europees Bauhaus-initiatief als een recente innovatie om burgerparticipatie aan te moedigen en te faciliteren; benadrukt dat het initiatief burgers, deskundigen, ondernemingen en instellingen samenbrengt en dialogen tot stand brengt over manieren om woonruimte in de toekomst betaalbaarder en toegankelijker te maken;
58. stelt voor mechanismen voor burgerparticipatie in te voeren voor proefprojecten, waaronder “participatieve budgettering” om mee vorm te kunnen geven aan de uitgavenzijde van de begroting van de Unie, en crowdsourcing om burgers in staat te stellen samen met EU-besluitvormers deel te nemen aan de ontwikkeling van beleid;
59. benadrukt dat burgerparticipatie, met voldoende betrokkenheid van de EU-instellingen, mogelijk moet worden gemaakt bij de structurele hervormingen van de EU door de methode voor het bijeenroepen van een Conventie als bedoeld in artikel 48, VEU te hervormen; stelt voor dit te bespreken tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa;
60. is verheugd over de Conferentie over de toekomst van Europa en is van mening dat dit een uitgelezen kans is om rechtstreeks met de burgers een zinvolle dialoog over de toekomst van Europa aan te gaan en antwoorden op hun vragen te formuleren;
61. onderstreept het belang van een evenwichtige deelname van maatschappelijke organisaties en institutionele vertegenwoordigers aan de Conferentie over de toekomst van Europa; benadrukt de noodzaak van een degelijke follow-up van de resultaten van de Conferentie, waarbij de burgers op de hoogte worden gehouden van de verschillende stappen in het daaruit voortvloeiende besluitvormingsproces, en ervoor wordt gezorgd dat de dialoog met de burgers zinvol is en ook na het formele einde van de Conferentie over de toekomst van Europa wordt voortgezet;
62. benadrukt dat de burgerfora die in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa worden georganiseerd, moeten dienen als test voor de toekomstige institutionalisering ervan als permanent mechanisme voor burgerparticipatie bij belangrijke debatten;
63. verwacht dat de Conferentie over de toekomst van Europa een belangrijke bijdrage zal leveren aan de verdere ontwikkeling van burgerparticipatie bij het besluitvormingsproces van de EU en de weg zal effenen voor de totstandbrenging van nieuwe permanente mechanismen voor burgerparticipatie;
64. is van oordeel dat de Conferentie over de toekomst van Europa een kans biedt om mogelijke mechanismen te bespreken voor de actieve deelname van burgers aan het raadplegingsproces om invloed te kunnen uitoefenen op het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie en de toespraak over de staat van de Unie; merkt op dat een dergelijk mechanisme op een jaarlijkse basis kan worden georganiseerd met in de eerste maanden van elk jaar nationale en regionale burgerfora ter voorbereiding van prioriteiten die zullen worden besproken in een transnationaal Europees burgerforum, dat op de Dag van Europa kan worden afgerond; wijst erop dat de prioriteiten die voortkomen uit het Europees burgerforum aan de EU-instellingen moeten worden voorgelegd als inbreng voor het raadplegingsmechanisme dat bijdraagt aan de opstelling van het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie;
65. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
Verordening (EU) 2019/788 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende het Europees burgerinitiatief (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 55).