Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over de herziening van het Financieel Reglement met het oog op de inwerkingtreding van het meerjarig financieel kader 2021-2027 (2021/2162(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(1) (“het Financieel Reglement”),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(2),
– gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom(3),
– gezien Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis(4),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting(5) (“de verordening inzake conditionaliteit”),
– gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit(6),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(7) (“het Interinstitutioneel Akkoord”),
– gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over het opnieuw beoordelen van bepalingen in het Financieel Reglement inzake externe bestemmingsontvangsten en opgenomen en verstrekte leningen(8) (“de gezamenlijke verklaring”),
– gezien de routekaart voor een gerichte herziening van het Financieel Reglement, die de Commissie op 19 maart 2021 heeft gepubliceerd,
– gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over het meerjarig financieel kader 2021-2027, het Interinstitutioneel Akkoord, het herstelinstrument voor de Europese Unie en de verordening inzake de rechtsstaat(9),
– gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092, het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat(10),
– gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake conditionaliteit(11),
– gezien zijn ontwerpresolutie van 27 mei 2021 over de herziening van het Financieel Reglement en de richtsnoeren van de Europese Commissie inzake overheidsopdrachten voor beleidsgerelateerde dienstverleningscontracten,
– gezien de mededeling van de Commissie van 9 april 2021 over richtsnoeren voor het vermijden van en omgaan met belangenconflicten overeenkomstig het Financieel Reglement(12),
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die in september 2015 werd goedgekeurd en sinds 1 januari 2016 wordt uitgevoerd,
– gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020, getiteld “Een kmo‑strategie voor een duurzaam en digitaal Europa” (COM(2020)0103),
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021, getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa” (COM(2021)0350),
– gezien de mededeling van de Commissie van 29 april 2021 over “Samen zorgen voor betere regelgeving” (COM(2021)0219),
– gezien de studie in opdracht van de Commissie begrotingscontrole, die de beleidsondersteunende afdeling Begrotingszaken van het directoraat-generaal Intern Beleid in mei 2021 heeft verricht over de grootste vijftig begunstigden in elke EU‑lidstaat van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het cohesiebeleid,
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole overeenkomstig artikel 58 van het Reglement,
– gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole (A9-0295/2021),
A. overwegende dat de Commissie na de inwerkingtreding van het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2021-2027 een routekaart heeft gepubliceerd en een openbare raadpleging heeft opgestart om het Financieel Reglement waar nodig af te stemmen op de regels die door de wetgever zijn overeengekomen in het kader van het MFK-pakket voor 2021-2027, en om beperkte en gerichte verbeteringen voor te stellen die vereist zijn door de veranderende situatie, bijvoorbeeld in het kader van de COVID-19-crisis of de toenemende kansen van digitalisering;
B. overwegende dat het Parlement, de Raad en de Commissie in het licht van NextGenerationEU in de gezamenlijke verklaring zijn overeengekomen dat de bepalingen inzake externe bestemmingsontvangsten, met name als bedoeld in artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement, en de bepalingen inzake de rapportage over opgenomen en verstrekte leningen zouden worden beoordeeld en waar nodig worden herzien in het kader van de volgende herziening van het Financieel Reglement; overwegende dat de drie instellingen hebben erkend dat de bestaande regels inzake audits en de kwijtingsprocedure van toepassing zijn op bestemmingsontvangsten;
C. overwegende dat het absorptiepercentage in het MFK 2014-2020 te laag was en moet worden verbeterd, met name vanuit het oogpunt van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), door de besluitvormings- en toewijzingsprocessen en de beginselen en procedures voor de vaststelling, uitvoering en controle van de EU-begroting te verfijnen en te versterken;
D. overwegende dat bij de herziening van het Financieel Reglement rekening moet worden gehouden met de veiligheidsbelangen van de Unie, met inbegrip van belangrijke infrastructuurprojecten en telecommunicatieprojecten, met bijzondere aandacht voor de vereiste subsidiabiliteitscriteria om EU-financiering aan te vragen en te ontvangen;
E. overwegende dat de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor de naleving van de beginselen van goed financieel beheer;
F. overwegende dat er geen effectbeoordeling is uitgevoerd, hoewel een dergelijke beoordeling, zoals de Europese Rekenkamer heeft opgemerkt, met het oog op de herziening van het Financieel Reglement duidelijke informatie had kunnen verstrekken over de toegankelijkheid van EU-middelen voor de burgers;
1. wijst erop dat de komende herziening van het Financieel Reglement noodzakelijk is, enerzijds als gevolg van de inwerkingtreding van het MFK-pakket voor 2021-2027 met inbegrip van NextGenerationEU, dat niet alleen voorziet in de actualisering van de wettelijke bepalingen, maar ook aanzienlijke innovaties in het begrotingsstelsel omvat, en anderzijds om te zorgen voor de correcte uitvoering van het Interinstitutioneel Akkoord;
2. is van mening dat de herziening gericht moet zijn op de modernisering van de regels die van toepassing zijn op de EU-begroting overeenkomstig de meest recente ontwikkelingen daarvan en overeenkomstig de begrotingsbeginselen en de eerbiediging van de waarden van de Unie, en dat het parlementair toezicht, de democratische verantwoordingsplicht, de transparantie, de burgerparticipatie en het vermogen om met name in tijden van crisis snel en doeltreffend tegemoet te komen aan de behoeften van de burgers daarbij moeten worden versterkt;
3. is van mening dat een algehele herziening van de regels die van toepassing zijn op de begroting op dit moment niet nodig is, maar dat het Financieel Reglement wel gerichte verbeteringen en vereenvoudigingen behoeft, met name wanneer deze de transparantie, de verantwoordingsplicht en het democratische toezicht versterken en de uitvoering van de EU-begroting verbeteren;
4. is van mening dat de herziening van de financiële regels van de EU er vooral op moet gericht zijn de financiële belangen van de Unie beter te beschermen, de afstemming op het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat te waarborgen, de regels inzake overheidsopdrachten te versterken teneinde mogelijke belangenconflicten te voorkomen en de transparantie te vergroten, de administratieve lasten voor begunstigden te verminderen, de doeltreffendheid van de uitgaven te vergroten met het oog op een grotere Europese meerwaarde, en de toegang tot EU-financiering voor burgers, kmo’s en lokale en regionale overheden te verbeteren;
5. is van mening dat in beginsel hetzelfde beschermingsniveau voor de gehele EU‑begroting moet worden gewaarborgd, ongeacht of deze via direct, indirect of gedeeld beheer wordt uitgevoerd;
Democratische verantwoordingsplicht voor een moderne begroting
6. wijst erop dat het aantal en het toepassingsgebied van de niet-budgettaire instrumenten de afgelopen tien jaar aanzienlijk zijn vergroot en dat deze tendens zich met NextGenerationEU doorzet op een nog hoger niveau, doordat de omvang van de EU‑begroting sterk, zij het tijdelijk, is uitgebreid in de vorm van externe bestemmingsontvangsten om de Unie in staat te stellen het hoofd te bieden aan een van de grootste uitdagingen van haar bestaan, en doordat er verplichtingen zijn gecreëerd tot 2058 door leningen op te nemen voor de verstrekking van leningen en voor directe EU‑uitgaven; waarschuwt dat deze ontwikkelingen centrale begrotingsbeginselen zoals eenheid en waarachtigheid, evenwicht en universaliteit in gevaar brengen;
7. merkt op dat de EU snel en besluitvaardig heeft gereageerd op de COVID-19-crisis om de getroffen lidstaten te ondersteunen en de sociaal-economische gevolgen van de pandemie te beteugelen; merkt op dat crisisbeheer snel optreden vereist; herinnert er echter aan dat dit nooit een excuus mag zijn om het Parlement te passeren en de democratische verantwoordingsplicht te ondermijnen; stelt met bezorgdheid vast dat steeds meer gebruik wordt gemaakt van artikel 122 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om nieuwe mechanismen en organen op te richten met budgettaire gevolgen voor de EU, waarbij de rol van het Parlement beperkt is tot louter het recht op informatie; dringt aan op een passende rol voor het Parlement bij de controle van de begroting van dergelijke initiatieven; benadrukt bovendien dat het belangrijk is te zorgen voor een betekenisvolle rol in de besluitvorming over en het toezicht op alle EU-programma’s die op basis van nationale uitvoeringsplannen gebaseerd zijn;
8. onderstreept dat de gecoördineerde inning van nationale bijdragen op basis van het bruto nationaal inkomen in de vorm van externe bestemmingsontvangsten en buiten de begrotingsprocedure om niet exclusief is voor NextGenerationEU, maar ook als kader is gekozen voor de faciliteit voor vluchtelingen in Turkije, de COVID-19-vaccincontracten en wellicht, in de toekomst, de Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied; herinnert eraan dat in het kader van de begrotingstransacties van de Unie al sedert lang op de kapitaalmarkten wordt geleend, aangezien zowel de Commissie als het Parlement er in de jaren 70 en 80 toe hebben opgeroepen dergelijke leningen in de begroting op te nemen, ruim voor de invoering van het Europees financieel stabilisatiemechanisme, het instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand of NextGenerationEU;
9. is bezorgd dat de ongekende bedragen die beschikbaar zijn gesteld in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit het voor de Europese Rekenkamer zeer moeilijk zullen maken om de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven te bevestigen, aangezien de lidstaten in dit verband alleen in grote lijnen verslag zullen moeten uitbrengen aan de Commissie over de voortgang inzake mijlpalen;
10. is bezorgd dat het Parlement als gevolg van de niet-budgettaire mechanismen en met name het gebruik van externe bestemmingsontvangsten veel moeilijker zijn bevoegdheden inzake besluitvorming, toezicht en kwijting kan uitvoeren en dat het, meer in het algemeen, hierdoor veel moeilijker wordt voor het publiek en voor openbare of particuliere instellingen om de begroting van de Unie te begrijpen en de Commissie ter verantwoording te roepen; herinnert aan de gezamenlijke verklaring en herhaalt zijn verwachting dat de financiële regels van de EU worden geactualiseerd wat de rol van de begrotingsautoriteit en de begrotingsstructuur met betrekking tot deze mechanismen betreft om ze af te stemmen op de in de Verdragen vastgelegde beginselen en bevoegdheden; is van mening dat dit beginsel van democratische verantwoordingsplicht en toezicht in de besluitvorming tot uiting moet komen in het Financieel Reglement;
11. is van mening dat het Parlement, als tak van de begrotingsautoriteit, in staat moet zijn het gebruik en het beheer door de Commissie van externe bestemmingsontvangsten en van de opgenomen en verstrekte leningen te controleren en in voorkomend geval goed te keuren; stelt voor de desbetreffende artikelen van het Financieel Reglement, met inbegrip van de artikelen 7, 46 en 56, te herzien en aan te vullen om te verduidelijken dat externe bestemmingsontvangsten en activa en passiva die voortkomen uit opgenomen en verstrekte leningen, deel uitmaken van de EU-begroting, zodat de Europese Rekenkamer er toezicht op kan uitoefenen en er verslag over uitbrengt en zodat de begrotingsautoriteit en de kwijtingsautoriteit naar behoren kunnen worden geïnformeerd over alle eventuele beschuldigingen van misbruik, corruptie, fraude of schending van de beginselen van de rechtsstaat, ook wanneer lidstaten niet beschikken over toereikende systemen voor fraudebestrijding, met name, maar niet uitsluitend, wat de niet-budgettaire instrumenten betreft;
12. is van mening dat externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig het huidige artikel 21 van het Financieel Reglement en activa en passiva die voortkomen uit niet-budgettaire verrichtingen, met inbegrip van leningen op de kapitaalmarkten, moeten worden toegewezen aan de desbetreffende begrotingslijnen, ingedeeld overeenkomstig de begrotingsnomenclatuur en geconsolideerd in de onderdelen II en III van de begroting van de Unie; is van mening dat deze een integraal onderdeel moeten uitmaken van de EU-begroting en als onderdeel van die begroting ter goedkeuring aan de begrotingsautoriteit moeten worden voorgelegd;
13. dringt aan op herziening van de rapportagevereisten met betrekking tot de schuldbeheerstrategie van de Commissie, met inbegrip van de looptijd, het betalingsschema en de rol van nieuwe eigen middelen bij de aflossing van de schuld, om rekening te houden met de toegenomen complexiteit en het risico van de opgenomen en verstrekte leningen voor de begroting van de Unie;
14. verzoekt de Commissie de jaarrekeningen en andere financiële rapportageverplichtingen die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie in het kader van het Financieel Reglement verder te vereenvoudigen om de deelname van kmo’s te bevorderen aan de relevante programma’s binnen het MFK-pakket 2021-2027, met inbegrip van NextGenerationEU;
15. is van mening dat in het Financieel Reglement een procedure moet worden vastgesteld voor besluiten inzake de vestigingsplaats van gedecentraliseerde agentschappen, gezien de budgettaire gevolgen daarvan; benadrukt dat een dergelijke procedure op objectieve criteria gebaseerd moet zijn, de prerogatieven van het Parlement als medewetgever moet vrijwaren en willekeurige criteria die neerkomen op het opgooien van een muntje bij de besluitvorming moet voorkomen;
Rechtsstaat
16. benadrukt dat er een duidelijk verband bestaat tussen de eerbiediging van de rechtsstaat en een doeltreffende uitvoering van de Uniebegroting, met inbegrip van NextGenerationEU, overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer: zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid, zoals bepaald in het Financieel Reglement; onderstreept dat goed financieel beheer gebaseerd is op de doeltreffende vervolging van zaken van fraude, met inbegrip van belastingfraude, belastingontduiking, corruptie en belangenconflicten, alsook op de rechterlijke toetsing van beslissingen van overheidsinstanties door onafhankelijke rechters; benadrukt dat frauduleuze en corrupte praktijken wat zuinigheid en efficiëntie betreft per definitie in strijd zijn met goed financieel beheer als gedefinieerd in artikel 33, lid 1, van het Financieel Reglement, aangezien dergelijke praktijken rechtstreeks in strijd zijn met het waarborgen van de inzet van middelen in de beste hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs en met het bereiken van de optimale verhouding tussen de ingezette middelen en de verkregen resultaten; herinnert eraan dat het Parlement, de Raad en de Commissie bij de vaststelling van de verordening inzake conditionaliteit zijn overeengekomen dat zij zouden overwegen de inhoud van de verordening inzake conditionaliteit in het Financieel Reglement op te nemen bij de volgende herziening daarvan; verzoekt de Commissie daarom met dit voorstel te komen; verzoekt de Commissie na te gaan hoe de onderlinge afstemming van alle EU-instrumenten die gericht zijn op goed financieel beheer en de bescherming van de financiële belangen van de Unie, met inbegrip van het jaarlijks verslag van de Commissie over de rechtsstaat, verder kan worden verbeterd; is van mening dat de Commissie bijzondere aandacht moet besteden aan preventieve maatregelen vooraf om ervoor te zorgen dat de lidstaten artikel 63, lid 2, van het Financieel Reglement toepassen;
17. is van mening dat de Commissie moet waarborgen dat de begroting van de Unie wordt besteed aan projecten of organisaties die de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde waarden van de Unie eerbiedigen, teneinde de financiële belangen van de Unie te beschermen; verzoekt de Commissie in dit verband beknopte indicatoren te ontwikkelen die moeten worden opgenomen in het Financieel Reglement, die moeten worden toegepast door middel van een risicogebaseerde aanpak en die moeten worden gebruikt voor gerichte controles vooraf en achteraf om mogelijke niet-naleving van de waarden van de Unie bij het gebruik van EU-middelen op te sporen;
18. is ingenomen met de richtsnoeren van de Commissie voor het vermijden van en omgaan met belangenconflicten overeenkomstig het Financieel Reglement, die tot doel hebben het bewustzijn te vergroten en een eenvormige uitlegging en toepassing van de regels inzake belangenconflicten te bevorderen; betreurt echter dat in sommige lidstaten nog steeds sprake is van belangenconflicten op het hoogste niveau; verzoekt de Commissie te evalueren of de relevante bepalingen van het Financieel Reglement voldoende doeltreffend zijn om belangenconflicten bij de uitvoering en controle van de EU-begroting te voorkomen en aan te pakken;
Digitale instrumenten
19. benadrukt dat het belangrijk is te weten hoe de EU-middelen worden besteed en wie er werkelijk profijt van heeft, teneinde de financiële belangen van de EU te kunnen beschermen en met name belangenconflicten, corruptie en fraude te kunnen opsporen; merkt op dat uit de studie in opdracht van de Commissie begrotingscontrole over de grootste vijftig begunstigden van EU-middelen is gebleken dat de gegevens voor opsporing van ondernemers en hun uiteindelijk begunstigden niet gemakkelijk toegankelijk of zelfs helemaal niet toegankelijk zijn; is van mening dat verplichte centralisatie van de informatie in een enkel interoperabel rapportage- en monitoringsysteem en in een gebruikersvriendelijke openbare EU-databank met informatie over de rechtstreeks begunstigden en eindbegunstigden en toegankelijke gegevens in een machinaal leesbaar formaat de versnippering en het gebrek aan transparantie die in de studie aan de orde worden gesteld, zou ondervangen en de publieke controle op en het vertrouwen in de overheidsuitgaven van de EU zou versterken; merkt op dat dit, in combinatie met een alomvattende definitie van “belangenconflict” op EU-niveau, de doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de EU zal verbeteren; benadrukt dat er vanwege de Pandora Papers dringend transparantie over uiteindelijk begunstigden moet worden gecreëerd; beklemtoont de rol van het Europees Openbaar Ministerie en het belang van samenwerking tussen het Europees Openbaar Ministerie en de EU-instellingen, de lidstaten en het Europees Bureau voor fraudebestrijding;
20. benadrukt dat het Financieel Reglement bepalingen moet bevatten op grond waarvan de verantwoordelijke actoren uniforme registers van ondernemers en uiteindelijk begunstigden moeten opmaken en bijhouden om hun opsporing mogelijk te maken in het kader van alle EU-programma’s, ongeacht wie deze programma’s uitvoert en ongeacht de beheersvorm (direct, indirect of gedeeld); verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt door middel van een digitale, interoperabele, gestandaardiseerde verzameling van informatie over de ontvangers van financiering van de Unie, met inbegrip van degenen die uiteindelijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, profijt hebben van financiering van de Unie, en hun uiteindelijk begunstigden; is van mening dat op grond van deze vereisten alle relevante informatie moet worden verzameld opdat het vermogen en de capaciteit van de Commissie om fraude op te sporen, wordt vergroot; benadrukt dat alle technische en juridische belemmeringen voor het verzamelen van gegevens over ondernemingsstructuren en uiteindelijk begunstigden moeten worden weggenomen;
21. onderstreept dat gegevens als algemeen beginsel openbaar moeten worden gemaakt, met inachtneming van de vereisten inzake gegevensbescherming en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie; onderkent dat er volgens de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geen problemen met betrekking tot de algemene gegevensbescherming rijzen bij de totstandbrenging van dergelijke interoperabiliteit, maar wel een duidelijke rechtsgrond nodig is; is van mening dat de verplichte informatie die voor audit- en controledoeleinden wordt verzameld, ten minste het registratienummer van juridische entiteiten moet omvatten, evenals het nationaal identificatienummer voor natuurlijke personen, de relevante code of unieke identificatiecode van het specifieke EU-financieringsprogramma, een aanduiding van het soort begunstigde, de onderaannemers, de uiteindelijk begunstigden, of de begunstigde ook staatssteun ontvangt, en contactgegevens; benadrukt dat louter zelfregulering voor de databank niet volstaat, maar dat de Commissie of een externe autoriteit datasets moet aanmaken om de coherentie en de kwaliteit van de gegevens te waarborgen; vraagt dat informatie over de ontvangers van EU-middelen ten minste vijf jaar openbaar toegankelijk blijft;
22. onderstreept dat het systeem de aggregatie van afzonderlijke bedragen met betrekking tot dezelfde rechtstreeks begunstigde of eindbegunstigde of uiteindelijk begunstigde moet vergemakkelijken en in alle EU-talen toegankelijk moet zijn; is van mening dat de openbaar toegankelijke systemen zowel afzonderlijke zoekopdrachten via een webtool als systemische analyse door middel van bulkdownloads in een machinaal leesbaar en interoperabel formaat moeten vergemakkelijken; benadrukt dat gestandaardiseerde, open gegevens over de gehele aanbestedingscyclus, met inbegrip van de eindbegunstigden van de gecontracteerde ondernemingen, het maatschappelijk middenveld en niet-gouvernementele actoren de vereiste informatie en instrumenten zullen verschaffen om toezicht te houden op de integriteit, billijkheid en efficiëntie van de markten voor overheidsopdrachten; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan te zorgen voor meer interoperabiliteit tussen de bestaande EU- en nationale databanken en instrumenten voor datamining om risicoanalyses en fraudeopsporing te vergemakkelijken;
23. merkt op dat Arachne in gedeeld beheer wordt gebruikt; benadrukt dat Arachne de door de beheersautoriteiten verstrekte gegevens verrijkt met openbaar beschikbare informatie om projecten, begunstigden, contracten en contractanten op te sporen die vatbaar zijn voor fraude of belangenconflicten; is van mening dat artikel 63 van het Financieel Reglement moet worden aangepast in die zin dat het Arachne moet verplichten als risicoscore-instrument voor algemeen gebruik, ongeacht de beheersvorm, en dat erin wordt vermeld dat de Commissie dit instrument ter beschikking stelt van de lidstaten en de met de uitvoering belaste entiteiten, die moeten worden verplicht informatie in Arachne in te voeren; is van mening dat het Financieel Reglement ook de indicatoren moet bevatten die in Arachne kunnen worden gebruikt om de risicoscore van ondernemers vast te stellen; benadrukt dat dergelijke basisindicatoren moeten worden geharmoniseerd met de uitsluitingsgronden van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) en met de lopende onderzoeken van het Europees Openbaar Ministerie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding om ervoor te zorgen dat ook in Arachne kan worden nagegaan welke ondernemers zijn uitgesloten; dringt aan op maximale interoperabiliteit tussen Arachne en andere software om te voorkomen dat informatie meerdere keren moet worden ingevoerd in verschillende IT-systemen en om de daaruit voortvloeiende administratieve lasten te verminderen; is van mening dat Arachne eenvoudiger en gebruiksvriendelijker moet worden gemaakt, onder meer door de risico-indicatoren te standaardiseren, bijvoorbeeld aan de hand van visualisaties; benadrukt dat het van belang is ten volle te beschikken over het eigenaarschap van en de operationele rechten voor Arachne, en verzoekt de Commissie te overwegen het instrument indien nodig intern te beheren;
24. herinnert eraan dat in 2018 een panel op hoog niveau is opgericht om met het oog op vroegtijdige opsporing of uitsluiting in de databank ingevoerde zaken te beoordelen; dringt erop aan dat het advies van het EDES-panel vanwege zijn ervaringen met het systeem in aanmerking wordt genomen bij de herziening van het Financieel Reglement en tegelijk met het Parlement en de Commissie wordt gedeeld; merkt op dat het EDES momenteel alleen wordt gebruikt in geval van direct of indirect beheer; is van mening dat ondernemingen die in geval van direct en indirect beheer als een risico voor de financiële belangen van de EU worden beschouwd ook in geval van gedeeld beheer als dusdanig moeten worden beschouwd, en omgekeerd; dringt er daarom op aan het gebruik van het EDES verplicht te stellen in geval van gedeeld beheer; wijst er voorts op dat in het EDES geen onderscheid wordt gemaakt tussen dochterondernemingen van grote vennootschappen; verzoekt de Commissie dit onderscheid wel te maken en in de regels voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting te specificeren welke entiteit van een multinational of vennootschap die uit meerdere ondernemingen bestaat, voor vroegtijdige opsporing of uitsluiting wordt geregistreerd; dringt aan op een verplichting om het EDES bij te werken zodra fraude of andere relevante feiten zijn vastgesteld door bij de uitvoering betrokken actoren; is van mening dat uitgesloten juridische entiteiten of natuurlijke personen (uiteindelijk begunstigden) voor de duur van hun uitsluiting niet langer voor betalingen uit de EU-begroting in aanmerking komende eindontvangers of begunstigden mogen zijn; verzoekt de Commissie de lidstaten aan te sporen ervoor te zorgen dat deze entiteiten of natuurlijke personen voor de duur van hun uitsluiting ook worden uitgesloten van bijdragen uit de nationale begrotingen; betreurt dat relatief weinig ondernemingen in de databank zijn opgenomen; ziet dit als een teken dat niet naar behoren uitvoering wordt gegeven aan het EDES; benadrukt dat het EDES-panel in 2020 20 zaken heeft behandeld en dat er 28 zaken in voorbereiding zijn; benadrukt hoe belangrijk het is toereikende middelen aan het panel toe te wijzen, in overeenstemming met eventuele bevoegdheidsuitbreidingen; verzoekt de Commissie bovendien de criteria te herzien met het oog op het verminderen van de complexiteit en het vergroten van de praktische toepasbaarheid van het EDES;
25. benadrukt dat het weliswaar van het grootste belang is te weten wie de eindbegunstigden van EU-middelen zijn om ervoor te zorgen dat deze middelen naar behoren worden gebruikt, maar dat ook de toegankelijkheid en de eenvoud van de digitale aanbestedingsplatforms voor EU-middelen van belang zijn; herinnert eraan dat de Commissie zich heeft gericht naar het concept “digitaal door ontwerp” en het beginsel “denk eerst klein” om ervoor te zorgen dat kmo’s voldoende participeren; spoort de Commissie in dit verband aan ook met deze beginselen rekening te houden bij de herziening van het Financieel Reglement in het kader van de uitvoering van het MFK-pakket 2021-2027;
Genderbudgettering
26. betreurt dat slechts 21,7 % van de EU-programma’s in het vorige MFK beschikte over gendergerelateerde indicatoren; dringt erop aan dat gendermainstreaming beter wordt toegepast bij de opstelling en uitvoering van de begroting, onder meer door middel van gerichte stimulansen; roept ertoe op naar gender uitgesplitste gegevens systematisch en breed te verzamelen in het kader van alle beleidsmaatregelen en programma’s van de EU om de gevolgen daarvan voor de gendergelijkheid te meten; verwacht van de Commissie dat zij zorgt voor de ontwikkeling van een methode om de relevante uitgaven op programmaniveau in het MFK 2021-2027 te meten, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord; verzoekt de Commissie gendermainstreaming en genderbudgettering te integreren in de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement;
Mainstreaming van klimaat en biodiversiteit
27. herhaalt dat de Unie zich ertoe heeft verbonden ten minste 30 % van de middelen van het MFK 2021-2027 en uit NextGenerationEU te besteden aan het antwoord op de klimaatuitdaging, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord; verwacht dat de Commissie een robuuste en duidelijke methode ontwikkelt voor het volgen van de klimaatuitgaven en de daarmee behaalde resultaten, en dat zij deze consequent toepast op alle beleidsterreinen; beklemtoont dat deze methode ook tot uiting moet komen in de regels voor de uitvoering van de begroting, opdat de financiering voor de bestrijding van de klimaatverandering op het gebied van zowel matiging als aanpassing doeltreffend en efficiënt kan worden gevolgd; verzoekt de Commissie passende verwijzingen naar klimaatmainstreaming en het volgen van de klimaatuitgaven op te nemen in de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord, om ervoor te zorgen dat de Uniebegroting klimaatbestendig is;
28. onderstreept het belang van een nauwkeurige monitoring van de uitgaven die bijdragen tot het tot staan brengen en omkeren van de achteruitgang van de biodiversiteit, op basis van een doeltreffende, transparante en alomvattende, door de Commissie samen met het Parlement en de Raad uitgewerkte methode; beklemtoont dat deze methode ook tot uiting moet komen in de regels voor de uitvoering van de begroting in het Financieel Reglement;
29. is van mening dat de uitvoering van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” naar voren moet komen in het Financieel Reglement, overeenkomstig de richtsnoeren die zijn gepubliceerd in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit;
Europese pijler van sociale rechten
30. is van mening dat het Financieel Reglement een correcte uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten mogelijk moet maken; is van mening dat moet worden gewaarborgd dat de begunstigden de basisnormen inzake arbeidsvoorwaarden van werknemers en gezondheid en veiligheid op het werk naleven, voordat tot de uitkering van betalingen uit de EU-begroting wordt overgegaan;
Vrijmakingen
31. stelt voor om hergebruik van vrijgemaakte kredieten die het gevolg zijn van gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van projecten overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement niet te beperken tot onderzoeks- en innovatieprojecten, maar uit te breiden tot alle kredieten; is van mening dat vrijgemaakte kredieten in hun geheel ter beschikking moeten worden gesteld in het jaar volgend op dat van de vrijmaking;
EU-trustfondsen
32. dringt erop aan dat het Financieel Reglement wordt herzien om de passende rol van het Parlement te waarborgen bij de oprichting en de controle van en het toezicht op trustfondsen, met inbegrip van de opstelling van de oprichtingsovereenkomst en de beschikbaarstelling van de bijdrage van de Unie, de uitvoering, de voortzetting en de mogelijke liquidatie; herhaalt dat het Parlement ten minste als waarnemer moet worden betrokken en toezicht moet kunnen houden op de activiteiten van het bestuur van de specifieke trustfondsen; benadrukt dat volledige, gedetailleerde en tijdige kwantitatieve en kwalitatieve informatie over de uitvoering van een trustfonds van essentieel belang is om het Parlement in staat te stellen zijn taken met betrekking tot democratisch toezicht en democratische controle doeltreffend uit te oefenen; herinnert eraan dat het uitgebreide gebruik van trustfondsen het beginsel van eenheid van de EU-begroting ondermijnt;
33. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de EU-trustfondsen de Unie duidelijk zichtbaar maken en verzoekt haar de bekendheid met de resultaten en verwezenlijkingen van de trustfondsen te vergroten door de bepalingen inzake doeltreffende communicatie met de burgers en de verbanden tussen de communicatieactiviteiten te versterken, zoals in het geval van de Europese structuur- en investeringsfondsen;
Overheidsopdrachten
34. merkt op dat het vademecum voor overheidsopdrachten van de Commissie voor het laatst is bijgewerkt in januari 2020, maar dat het niet openbaar is gemaakt en dat het Parlement het niet heeft gekregen om zijn advies uit te brengen; vraagt dat het Parlement regelmatig wordt geraadpleegd over toekomstige herzieningen en van de toepassing ervan op de hoogte wordt gebracht;
35. wijst erop dat de huidige definitie van een “beroepsmatig belangenconflict” beperkt is tot een conflicterend belang op grond waarvan een ondernemer niet geschikt is om uitvoering te geven aan een contract; verzoekt de Commissie een meer expliciete definitie op te stellen en ervoor te zorgen dat haar uitvoeringsvoorschriften inzake overheidsopdrachten beletten dat beleidsgerelateerde dienstencontracten worden gegund aan ondernemingen onder de economische zeggenschap van een moederonderneming of een groep die aandelen heeft in activiteiten die niet stroken met de ecologische of sociale doelstellingen van de EU of met de doelstellingen van de Europese Green Deal;
36. verzoekt de Commissie artikel 167, lid 1, punt c), van het Financieel Reglement te wijzigen om er een definitie van “beroepsmatig belangenconflict” in op te nemen teneinde ervoor te zorgen dat de EU-instellingen risicobeperkende maatregelen kunnen nemen met betrekking tot inschrijvers met een financieel belang in een beleidsgerelateerd dienstencontract, rekening houdend met het besluit van de Europese Ombudsman in het kader van gezamenlijk onderzoek 853/2020/KR naar het besluit van de Commissie om een contract voor een studie naar de integratie van milieu-, sociale en governancedoelstellingen in de EU-bankvoorschriften te gunnen aan BlackRock Investment Management; herhaalt dat de algemene voorwaarden van de contracten van de Commissie voor overheidsopdrachten voor diensten standaardbepalingen inzake beroepsmatige belangenconflicten bevatten en dat contractanten in dit verband proactief melding moeten maken van situaties die aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict; verzoekt de Commissie het Financieel Reglement bij te werken en aan te scherpen om beroepsmatige belangenconflicten aan te pakken en om de nauwkeurigheid en volledigheid van de vrijwillige kennisgeving daarvan door aanvragers die een inschrijving indienen verder te verbeteren, bijvoorbeeld door passende sancties voor opzettelijke niet-naleving van kennisgeving te ontwikkelen, met inbegrip van een tijdelijk verbod op deelname aan openbare aanbestedingen in geval van ernstige inbreuken;
37. is van mening dat alle EU-instellingen die overheidsopdrachten plaatsen, duidelijke regels met betrekking tot aankoop, uitgaven en toezicht op hun websites moeten publiceren en dat zij alle gegunde contracten zo transparant mogelijk moeten publiceren; wijst op de richtsnoeren van de Commissie betreffende het gebruik van het kader voor overheidsopdrachten in de door de COVID‐19-crisis veroorzaakte noodsituatie; spoort de Commissie aan om de ervaringen van de aanbestedende diensten met het kader voor overheidsopdrachten in dit verband te verzamelen en te evalueren, met name wat het effect ervan op kmo’s betreft, en rekening te houden met de lessen die zijn getrokken met betrekking tot het Financieel Reglement, door criteria vast te stellen voor het definiëren van uitzonderlijke/ongewone omstandigheden waarin de regels inzake overheidsopdrachten met tijdelijke/beperkte/de nodige flexibiliteit kunnen worden toegepast;
38. merkt op dat bij de komende herziening van het Financieel Reglement rekening moet worden gehouden met de autonome strategische belangen van de EU, met inbegrip van eerlijke mededinging, en met de noodzaak om het scheppen van banen in de EU te bevorderen in een aantal sectoren die van essentieel belang zijn voor de verwezenlijking van de toekomstige beleidsdoelstellingen van de Unie, waarbij tegelijkertijd voor een gelijk speelveld voor eerlijke mededinging moet worden gezorgd; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er ambitieuze gunningscriteria worden vastgesteld, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de toegevoegde waarde van projecten voor de Unie en met het beginsel van de “economisch voordeligste inschrijving”; dringt erop aan dat in de regels inzake overheidsopdrachten waarborgen worden opgenomen om in het gunningsbesluit de activiteiten van ondernemingen te evalueren die in strijd zijn met de sociale en milieudoelstellingen van de Unie;
39. wijst erop dat het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, gericht is op het aanpakken van potentieel verstorende effecten van buitenlandse subsidies op de interne markt, en van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de geactualiseerde industriestrategie voor de EU; verzoekt de Commissie bij de komende herziening van het Financieel Reglement rekening te houden met de industriestrategie om eerlijke mededingingsvoorwaarden op de interne markt te waarborgen;
Proefprojecten en voorbereidende acties
40. wijst erop dat er onder de leden van het Europees Parlement grote belangstelling bestaat voor het voorstellen van proefprojecten en voorbereidende acties en dat de Commissie de voorstellen aan een strenge selectie moet onderwerpen vanwege de beperkte financiële middelen voor de projecten en acties; is van mening dat meer flexibiliteit tussen de drie budgetten voor proefprojecten, voorbereidende acties (eerste jaar) en voorbereidende acties (tweede en derde jaar) de beschikbare financiële middelen en de aanvaarding van voorstellen ten goede kan komen;
Audit, controle en kwijting
41. wijst erop dat in de nieuwe begrotingsnomenclatuur die in het MFK 2021-2027 is vastgesteld, de programma’s en de begrotingshoofdstukken onderling meer in overeenstemming zijn gebracht, en dat de Commissie bijgevolg over een grotere discretionaire bevoegdheid beschikt met betrekking tot autonome overschrijvingen binnen programmaonderdelen; is van mening dat passend toezicht op overschrijvingen door de begrotingsautoriteit moet worden gewaarborgd;
42. uit kritiek op de duur van de audit- en controleprocedures in geval van gedeeld beheer, en op de duur van de daaruit voortvloeiende procedures op tegenspraak, waarin de sectorale wetgeving voorziet; onderstreept dat langdurige procedures het risico op het lekken van vertrouwelijke documenten vergroten; acht het onaanvaardbaar dat de Commissie erop aandringt dat het Parlement wordt onderworpen aan vertrouwelijkheidsvereisten in verband met de auditprocedure en de procedure op tegenspraak, zelfs in zaken van legitiem openbaar belang waar prominenten bij betrokken zijn; verwacht van de Commissie dat zij de audit- en controleprocedures in geval van gedeeld beheer versterkt en dat zij de duur van deze procedures beperkt, overeenkomstig het tijdschema van de verordening inzake conditionaliteit;
43. herinnert eraan dat de drie instellingen hebben erkend dat de bestaande regels inzake audits en de kwijtingsprocedure van toepassing zijn op bestemmingsontvangsten, en dringt erop aan dat dit naar behoren tot uiting komt in het Financieel Reglement;
44. acht het betreurenswaardig dat de auditprocedures en de procedures op tegenspraak en de procedures inzake de toepassing van financiële correcties momenteel verscheidene jaren duren; dringt er bij de Commissie op aan de regels met betrekking tot auditprocedures en procedures inzake financiële correcties te herzien, zodat sneller conclusies kunnen worden getrokken en ten onrechte uitbetaalde EU-middelen sneller kunnen worden teruggevorderd;
45. wijst erop dat artikel 59 van het Financieel Reglement betrekking heeft op de toekenning aan “de overige instellingen van de Unie” van de bevoegdheden die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdelingen van de begroting; is ermee ingenomen dat met het concept van “toekenning” de autonomie van de overige instellingen ten aanzien van het beheer van hun middelen wordt beklemtoond; wijst er evenwel op dat de Commissie zich herhaaldelijk en consequent op het standpunt heeft gesteld dat zij niet in staat is toezicht uit te oefenen op de uitvoering van activiteiten door de overige instellingen; stelt voor dit probleem op te lossen door met een aanpassing van artikel 260 van het Financieel Reglement het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure uitdrukkelijk bevoegd te maken voor het toezicht op de uitvoering van de begroting door de andere instellingen;
46. is van mening dat artikel 2, punt 67, van het Financieel Reglement moet worden gewijzigd om het Europees Openbaar Ministerie op te nemen als “instelling van de Unie”;
47. wijst erop dat in artikel 262 van het Financieel Reglement is bepaald dat de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde instellingen en organen van de Unie verslag uitbrengen over de maatregelen die naar aanleiding van het kwijtingsbesluit zijn genomen; is van mening dat het nuttig zou zijn om in het kader van deze vereiste een redelijke termijn vast te stellen waarbinnen verslag moet worden uitgebracht over de genomen maatregelen; verzoekt de Commissie om 30 september van het jaar dat volgt op het jaar waarop de kwijtingsprocedure betrekking heeft, als uiterste datum van de termijn op te nemen in artikel 262 van het Financieel Reglement;
48. wijst erop dat de beheers- en controlesystemen van de autoriteiten van de lidstaten regelmatig door de Commissie worden beoordeeld overeenkomstig de sectorspecifieke regels; is van mening dat tekortkomingen die zich in één lidstaat voordoen, niet automatisch ook in andere lidstaten voorkomen en dat corrigerende maatregelen in het kader van aanpassingen aan de wettelijke vereisten of aan de uitvoeringsrichtsnoeren evenredig moeten zijn en moeten worden afgestemd op de lidstaat waarop de bevindingen betrekking hebben;
49. is van mening dat beoordelingen op het niveau van de EU strikt op de EU-normen gebaseerd moeten zijn; is van mening dat wanneer er striktere nationale normen bestaan, het gebruik van die normen de begunstigde niet mag benadelen; is van mening dat artikel 126 van het Financieel Reglement betreffende wederzijds vertrouwen in beoordelingen moet worden aangepast om aan dit beginsel te voldoen;
50. spoort de Commissie en de lidstaten aan de mogelijkheden voor vereenvoudigde kostenopties ten volle te benutten; is van mening dat de controles vooral gericht moeten zijn op verificatie vooraf van de berekening van de vereenvoudigde kostenopties, terwijl verificaties achteraf moeten worden gebruikt om het systeem voor de berekening te verbeteren, behalve in gevallen van vermoedelijke fraude;
51. is van mening dat de verplichting uit hoofde van artikel 93 van het Financieel Reglement met betrekking tot een handeling of verzuim van een personeelslid te algemeen is en eerder op grove nalatigheid gericht moet zijn;
Landbouw
52. is van mening dat afwijkingen van de regel dat de uitgaven van het Europees Landbouwgarantiefonds voor een begrotingsjaar geboekt moeten worden op basis van de terugbetalingen van de Commissie aan de lidstaten tot en met 31 december van dat jaar, mogelijk moeten blijven; verzoekt de Commissie te overwegen het Financieel Reglement aan te passen om ervoor te zorgen dat de financiële regels die van toepassing zijn op het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, van toepassing blijven zodra de nodige wijzigingen zijn aangebracht, zelfs als dat fonds niet langer volledig onder de verordening gemeenschappelijke bepalingen(13) valt;
o o o
53. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.