Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het beleid en wetgeving inzake legale migratie (2020/2255(INL))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 3, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien artikel 79 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name artikel 45,
– gezien de Europese pijler van sociale rechten, en met name de beginselen 5, 10, 12 en 16,
– gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en met name artikel 2 van Protocol 4,
– gezien het tussen 2003 en 2021 ontwikkelde Unie-acquis inzake legale migratie waarin de toegangs- en verblijfsvoorwaarden en de rechten van onderdanen van derde landen die in de Unie werkzaam zijn worden geregeld, en dat onder meer de volgende richtlijnen omvat:
– Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad(1),
– Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten(2),
– Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider(3),
– Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming(4),
– Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven(5),
– Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen(6),
– Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen(7),
– Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging(8),
– gezien Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming(9),
– gezien Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013(10),
– gezien Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344(11),
– gezien de conclusies van de Europese Raad over COVID-19 en migratie van 24 juni 2021, en met name nr. 12,
– gezien het EU-noodtrustfonds voor Afrika,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 29 maart 2019, getiteld “Fitness Check on EU Legislation on legal migration” (de “geschiktheidscontrole”),
– gezien de mededeling van de Commissie van 13 mei 2015, getiteld “Een Europese migratieagenda”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 24 november 2020, getiteld “Actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 6 april 2016, getiteld “Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2018, getiteld “Meer legale mogelijkheden voor migratie naar Europa: onmisbaar voor een evenwichtig en omvattend migratiebeleid”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 23 september 2020 over een nieuw migratie- en asielpact,
– gezien het actieplan en de beleidsverklaring, goedgekeurd tijdens de top EU-Afrika over migratie in Valletta op 11 en 12 november 2015, en met name de respectieve onderdelen over legale migratie en mobiliteit,
– gezien het persbericht van de Commissie van 11 juni 2021, getiteld “Talent Partnerships: Commission launches new initiative to address EU skills shortages and improve migration cooperation with partner countries”,
– gezien de studie van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie van 23 april 2020, getiteld “Immigrant Key Workers: Their Contribution to Europe’s COVID-19 Response”, en zijn technisch rapport van 19 mei 2020, getiteld “A vulnerable workforce: Migrant workers in the COVID-19 pandemic”,
– gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie(12),
– gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis(13),
– gezien zijn resolutie van 20 mei 2021 over nieuwe wegen voor legale arbeidsmigratie, gebaseerd op een initiatiefverslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken(14),
– gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling voor Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van zijn directoraat-generaal Intern Beleid van september 2015, getiteld “Exploring new avenues for legislation for labour migration to the European Union”,
– gezien de studie van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van zijn directoraat-generaal Intern Beleid van oktober 2015, getiteld “EU cooperation with third countries in the field of migration”,
– gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement van maart 2019, getiteld “The cost of non-Europe in the area of legal migration”,
– gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement van september 2021, getiteld “Legal migration policy and law – European added value Assessment”,
– gezien de studies van het Europees migratienetwerk,
– gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en met name artikel 13,
– gezien het mondiaal pact inzake veilige, ordelijke en reguliere migratie van 19 december 2018,
– gezien de internationale arbeidsnormen inzake arbeidsmigratie die zijn vastgesteld door de Internationale Arbeidsconferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,
– gezien het Internationale Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden, dat op 18 december 1990 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,
– gezien de studies over legale migratie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling,
– gezien de werkzaamheden en de rapporten van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechten van migranten,
– gezien de studie van het Center for Global Development van 15 juli 2019, getiteld “Maximizing the Shared Benefits of Legal Migration Pathways: Lessons from Germany’s Skills Partnerships”,
– gezien het “Africa Migration Report: Challenging the narrative” van oktober 2020 van de Internationale Organisatie voor Migratie,
– gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement van augustus 2021, getiteld “The European Commission’s New Pact on Migration and Asylum – Horizontal substitute impact assessment”,
– gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement,
– gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0314/2021),
A. overwegende dat adequate tenuitvoerlegging van de bestaande rechtshandelingen inzake arbeidsmigratie even belangrijk is als het voorstellen van nieuwe wetgevingshandelingen;
B. overwegende dat in artikel 79, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) staat dat “[d]e Unie een gemeenschappelijk immigratiebeleid [ontwikkelt], dat erop gericht is in alle stadia te zorgen voor een efficiënt beheer van de migratiestromen, een billijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven, en een preventie en intensievere bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel”;
C. overwegende dat de Unie een van de belangrijkste investeerders in de ontwikkeling van menselijk kapitaal in buurlanden is;
D. overwegende dat het creëren van aanvullende mogelijkheden voor legale migratie op Unieniveau zou kunnen helpen de lidstaten te voorzien van een instrument om verwachte demografische uitdagingen het hoofd te bieden, te voorzien in de behoeften van de arbeidsmarkten waarin de binnenlandse beroepsbevolking niet kan voorzien, en om de afstemming van vaardigheden op de arbeidsmarkten te verbeteren;
E. overwegende dat in 2020 23 miljoen onderdanen van derde landen legaal verblijf hielden in de lidstaten, waarmee zij ongeveer 5,1 % van de totale bevolking van de Unie uitmaakten(15);
F. overwegende dat het lage afgiftepercentage van vergunningen tot langdurig verblijf erop duidt dat het wellicht noodzakelijk is de aantrekkelijkheid van deze vergunningen te verhogen, hetgeen kan worden gerealiseerd door middel van een herziening van Richtlijn 2003/109/EG, waarmee duidelijk wordt wat de voordelen zijn van een EU‑vergunning tot langdurig verblijf en waarmee nationale wettelijke regelingen onderling worden aangepast;
G. overwegende dat volgens het verslag van de Commissie van 17 juni 2020 over de gevolgen van de demografische veranderingen(16) de mediane leeftijd van de bevolking van de EU-27 momenteel 44 is, deze leeftijd al enkele jaren stijgt en ten minste de komende twee decennia nog verder zal stijgen;
H. overwegende dat dit betekent dat de Unie in de komende decennia te maken zal krijgen met een groeiend percentage van de bevolking dat 65 jaar en ouder is, terwijl het bevolkingspercentage in de werkende leeftijd naar verwachting in dezelfde periode zal afnemen;
I. overwegende dat in de geschiktheidscontrole wordt opgemerkt dat de huidige Unieregels inzake legale migratie een beperkte invloed hadden op het aantrekken van de vaardigheden en talenten die nodig zijn voor de arbeidsmarkt en economie van de Unie, en dat het huidige rechtskader “versnipperd is en een aantal tekortkomingen heeft, en er problemen bij de uitvoering bestaan”;
J. overwegende dat in de belangrijkste bevindingen van de geschiktheidscontrole benadrukt wordt dat doeltreffend beleid inzake legale migratie essentieel is voor het beheer van migratiestromen;
K. overwegende dat lid van de Commissie Ylva Johansson tijdens het openingsevenement van de talentpartnerschappen op 11 juni 2021 opmerkte dat de strategische doelstelling van de Commissie erin bestaat irreguliere migratie te vervangen door legale migratiemogelijkheden(17);
L. overwegende dat visummaatregelen een positieve stimulans kunnen vormen voor de betrekkingen met derde landen; overwegende dat de volledige tenuitvoerlegging van de onlangs herziene Visumcode(18) en aanvullende inspanningen op het gebied van visumversoepeling met derde landen onderdeel zijn van een alomvattende aanpak van het migratiebeleid, zoals uiteengezet in het nieuwe migratie- en asielpact; overwegende dat meer samenwerking en uitwisseling van informatie zou helpen om visummisbruik op te sporen;
M. overwegende dat de partnerschapskaders tussen de lidstaten en derde landen kunnen dienen als cruciaal instrument bij de versnelling van wederzijdse erkenning van vaardigheden en kwalificaties van legale arbeidsmigranten;
N. overwegende dat verschillende lidstaten reeds succesvolle partnerschappen zijn aangegaan met derde landen om legale mogelijkheden voor arbeidsmigratie te creëren, alsook om op kleine schaal te voorzien in de behoeften van de arbeidsmarkt door middel van proefprojecten; overwegende dat talentpartnerschappen moeten voortbouwen op positieve lessen die uit deze projecten kunnen worden getrokken;
O. overwegende dat in het kader van het vernieuwde Europese partnerschap voor integratie met de sociale en economische partners wordt nagegaan hoe toekomstige samenwerking op het gebied van arbeidsmigratie kan worden uitgebreid;
P. overwegende dat de discrepantie tussen de vraag naar en het aanbod van vaardigheden op de arbeidsmarkten van de lidstaten zeer duur is gebleken voor de Unie en de economie volgens een studie van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 2018 als gevolg hiervan per jaar 2 % aan productiviteit verliest(19); overwegende dat in dezelfde studie wordt opgemerkt dat deze discrepantie zich voordoet op alle vaardigheidsniveaus, van koks en vrachtwagenchauffeurs tot artsen en leerkrachten; overwegende dat in deze studie wordt gesteld dat de huidige wettelijke regelingen onvoldoende zijn om het economische concurrentievermogen van de Unie op korte, middellange en lange termijn te verzekeren en om tegemoet te komen aan de behoeften van de nationale arbeidsmarkten;
Q. overwegende dat er in 2017 ongeveer 3,1 miljoen onderdanen van derde landen beschikten over een EU‑vergunning tot langdurig verblijf, tegenover ongeveer 7,1 miljoen onderdanen van derde landen die houder waren van een nationale vergunning tot langdurig verblijf(20);
R. overwegende dat de twee belangrijkste doelstellingen van Richtlijn 2011/98/EU de vergemakkelijking van de aanvraagprocedures voor een gecombineerde werk- en verblijfsvergunning en gelijke behandeling zijn; overwegende dat bij de evaluatie van deze richtlijn als onderdeel van de geschiktheidscontrole en het uitvoeringsverslag hiervan een aantal tekortkomingen werd vastgesteld met betrekking tot de verwezenlijking van deze doelstellingen; overwegende dat de Commissie in het nieuwe migratie- en asielpact een aantal nieuwe initiatieven heeft voorgesteld om deze tekortkomingen aan te pakken, waaronder een herziening van die richtlijn;
S. overwegende dat technische ontwikkelingen de manier waarop de wereld functioneert hebben veranderd en tot een situatie hebben geleid waarin veel werknemers en zelfstandigen in de Unie op afstand werken; overwegende dat werknemers op afstand zich momenteel in een juridisch grijs gebied bevinden omdat zij geen gangbare werkvergunning in een lidstaat kunnen aanvragen(21);
T. overwegende dat een aantal lidstaten “visa voor digitale nomaden” heeft ingevoerd, die gericht zijn op het vergemakkelijken van het verblijf in een lidstaat van werknemers of zelfstandigen die op afstand werken, en die hen in staat stellen te werken(22);
U. overwegende dat de Unie zich momenteel bevindt in een fase van economisch herstel na een pandemie; overwegende dat verbeterde wettelijke regelingen inzake legale arbeidsmigratie een doorslaggevende factor zijn voor het economische herstel van de Unie;
V. overwegende dat gemiddeld 13 % van de voor samenlevingen belangrijke werknemers immigranten in de Unie zijn, zoals blijkt uit de studie van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie van 23 april 2020, getiteld “Immigrant Key Workers: Their Contribution to Europe’s COVID-19 Response”; overwegende dat hieruit blijkt dat deze immigranten een cruciale rol hebben gespeeld wat de omgang met de COVID-19-pandemie in de EU betreft;
W. overwegende dat het directe verband tussen het verblijfsrecht van legaal verblijvende onderdanen van derde landen en hun werkgever hen blootstelt aan mogelijke arbeidsuitbuiting; overwegende dat ertoe is opgeroepen dit soort vergunningen geleidelijk af te schaffen en in plaats daarvan legaal verblijvende onderdanen van derde landen toe te staan van werkgever te veranderen zonder dat zij hun werkvergunning verliezen(23);
X. overwegende dat Richtlijn 2009/52/EG voorziet in sancties en maatregelen die kunnen worden gebruikt tegen werkgevers die werkende illegaal verblijvende onderdanen van derde landen uitbuiten; overwegende dat onderdanen van derde landen die de Unie legaal zijn binnengekomen ook kunnen worden uitgebuit; overwegende dat zij hetzelfde niveau van bescherming moeten genieten;
Y. overwegende dat de Europese Arbeidsautoriteit haar grensoverschrijdende operationele capaciteiten heeft opgevoerd ter ondersteuning en versterking van de nationale arbeidsinspecties en -autoriteiten, evenals de sociale partners, teneinde eerlijke arbeidsmobiliteit te bevorderen en grensoverschrijdende fraude en misbruik aan te pakken;
1. is van mening dat de Unie, om het hoofd te bieden aan de komende demografische uitdagingen in de lidstaten – waarbij uit gegevens blijkt dat naar schatting ongeveer een derde van de bevolking van de Unie tegen 2050 65 jaar of ouder zal zijn(24), hetgeen tot aanzienlijke tekorten aan arbeidskrachten op alle niveaus zal leiden(25) – nieuwe wegen voor legale arbeidsmigratie naar de Unie moet presenteren, en daarbij tevens rekening moet houden met het feit dat de arbeidsmarkten van de lidstaten verschillend zijn en met verschillende soorten arbeidstekorten en uitdagingen worden geconfronteerd; meent dat deze nieuwe wegen absoluut noodzakelijk zullen blijken om het economische concurrentievermogen van de Unie en haar mondiale invloed te vergroten als pleitbezorger van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en vrije handel in goederen en diensten, en als voortrekker in de strijd tegen klimaatverandering; wijst erop dat deze nieuwe wegen moeten zorgen voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en de uitbuiting van werknemers uit derde landen moeten terugdringen; merkt voorts op dat het bbp op de lange termijn in de Unie 74 miljard EUR per jaar hoger kan worden(26) wanneer de belemmeringen voor legale arbeidsmigratie worden afgebouwd en werknemers uit derde landen minder worden gediscrimineerd op de arbeidsmarkt; is bezorgd over het feit dat de grote belemmeringen voor legale arbeidsmigratie ertoe leiden dat de Unie minder aantrekkelijk wordt in de wereldwijde concurrentiestrijd om werknemers van alle vaardigheidsniveaus; benadrukt dat het invoeren van nieuwe legale kanalen voor migranten die de Unie willen betreden met het oog op werk tot 37,6 miljard EUR aan bbp per jaar zou kunnen opleveren(27);
2. verzoekt de Commissie vóór 31 januari 2022, op basis van artikel 79, lid 2, VWEU, en met name de punten a) en b), een voorstel voor een rechtshandeling in te dienen die fungeert als een pakket voorstellen ter vergemakkelijking, harmonisering en bevordering van de toegang tot en de mobiliteit binnen de Unie van legaal migrerende onderdanen van derde landen die solliciteren naar een baan of die reeds een werkvergunning hebben, en die ertoe strekt de bureaucratie te verminderen, de harmonisatie te vergroten, de grondrechten – waaronder gelijke behandeling – te bevorderen en arbeidsuitbuiting te voorkomen door de bepalingen van de bestaande richtlijnen inzake legale migratie op elkaar af te stemmen aan de hand van de aanbevelingen die in de bijlage van dit verslag zijn opgenomen; merkt op dat een dergelijke nieuwe handeling ter ondersteuning van legale arbeidsmigratie uit derde landen en een grotere mate van mobiliteit een van de belangrijkste antwoorden blijft op de huidige discrepantie tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt;
3. is van oordeel dat de oprichting van een Unietalentenpool voor onderdanen van derde landen die werk zoeken en legaal willen migreren naar een lidstaat, alsook voor werkgevers in de Unie die op zoek zijn naar potentiële werknemers in derde landen, een essentieel instrument zou zijn om het doel van de voorgestelde rechtshandeling te verwezenlijken, en verzoekt de Commissie de oprichting van een dergelijke talentenpool in haar voorstel op te nemen; stelt voor dat de Commissie een Unienetwerk van talent op afstand in de talentenpool opneemt dat onderdanen van derde landen in staat stelt op afstand te werken in een andere lidstaat dan die waar zij verblijven; stelt tevens voor dat de Commissie en de lidstaten samenwerken om beter inzicht te krijgen in de voordelen en uitdagingen van het op afstand in dienst nemen van talent uit derde landen, en dat zij eerlijke aanwerving van internationaal talent op afstand bevorderen; wijst erop dat het gebruik van dit netwerk voor de lidstaten facultatief zou zijn;
4. schaart zich achter de opmerking van de Commissie in haar mededeling van 23 september 2020 over een nieuw migratie- en asielpact met betrekking tot de bevordering van bonafide kortlopende mobiliteit als aanvulling op legale trajecten, met name voor onderzoeks- of studiedoeleinden, teneinde de upstreamsamenwerking met derde landen te verbeteren, en verzoekt de Commissie deze mogelijkheid verder te onderzoeken;
5. verzoekt de Commissie rekening te houden met artikel 15, lid 1, van het gedeeltelijk voorlopig akkoord van het Parlement en de Raad over de herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen, teneinde de negatieve gevolgen van gedwongen inactiviteit tot afronding van de asielprocedure te beperken;
6. is ingenomen met Richtlijn (EU) 2021/1883 (de herziene blauwekaartrichtlijn) , maar acht deze ontoereikend omdat de arbeidsmarkten in de Unie ook behoefte hebben aan laag- en middelhoogopgeleide werknemers, ook al lopen deze behoeften uiteen; merkt op dat essentiële sectoren in de Unie zoals de landbouw en de gezondheidszorg reeds afhankelijk van hen zijn(28); verzoekt de Commissie daarom met prioriteit een ambitieuze toelatingsregeling voor laag- en middelhoogopgeleide werknemers uit derde landen in haar voorstel op te nemen en daarbij overleg te plegen met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, en de behoeften van de lidstaten hierin tot uitdrukking te brengen; verzoekt de Commissie een kader op te nemen voor de validatie en erkenning van de vaardigheden en kwalificaties van onderdanen van derde landen op basis van objectieve en uniforme criteria, waaronder hun beroepsopleiding, zodat het gemakkelijker wordt hen vroeg te integreren op de arbeidsmarkt; verlangt dat het kader voor de validatie en erkenning van vaardigheden en kwalificaties waarborgt dat onderdanen van derde landen tijdens het validatie- en erkenningsproces consequent eerlijk worden behandeld, dat het kader efficiënte regelingen en procedures mogelijk maakt en dat het gemakkelijker wordt om efficiënt en eenvoudig informatie in te winnen; verzoekt de Commissie erop aan te dringen dat de nationale autoriteiten informatie en optimale praktijken blijven uitwisselen; verzoekt de Commissie voorts met alle mogelijke middelen, onder meer gerichte campagnes, de herziene blauwekaartrichtlijn ingang te doen vinden, ook in start-ups en in de IT-sector, waar vaardigheden op gelijke wijze worden erkend als de kwalificaties die zijn vastgelegd in artikel 26 van, gelezen in samenhang met bijlage I bij, deze richtlijn; herinnert er evenwel aan dat in artikel 79, lid 5, VWEU, staat: “dit artikel laat het recht van de lidstaten onverlet, zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen, afkomstig uit derde landen, tot hun grondgebied worden toegelaten teneinde daar al dan niet in loondienst arbeid te verrichten”;
7. is van mening dat de Unie meer zelfstandigen en ondernemers moet aantrekken en innovatie moet bevorderen, bijvoorbeeld door middel van jongerenmobiliteit en “nomadenregelingen”; verzoekt de Commissie om in haar voorstel een voor de hele Unie geldende toelatingsregeling op te nemen voor de toegang en het verblijf van zelfstandigen en ondernemers op basis van objectieve en uniforme criteria, met name voor personen die kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups willen oprichten, en voor zeer mobiele zelfstandigen uit derde landen, zoals kunstenaars en professionals uit de culturele sector, zodat de Unie relevant en concurrerend blijft op de wereldmarkt, de flexibiliteit, robuustheid, stabiliteit en groei van haar economie vergroot en tegelijkertijd nieuwe economische activiteiten en werkgelegenheid creëert; dringt erop aan dat de voorgestelde regelingen maatregelen omvatten die de grondrechten versterken en gelijke behandeling van werknemers uit derde landen bevorderen; is van mening dat de Commissie een visum van vijf jaar moet invoeren voor meervoudige toegang dat deze categorie onderdanen van derde landen in staat stelt maximaal 90 dagen per jaar de Unie binnen te komen;
8. verlangt dat de Commissie in haar voorstel een kader opneemt voor talentpartnerschappen met derde landen, waaraan de lidstaten vrijwillig kunnen deelnemen, dat is afgestemd op de situatie in en het nut voor de herkomstlanden en de gastlanden in kwestie, en dat op vaardigheden gebaseerde beroepsopleidingsprogramma’s omvat, met name bekwaamheidsproeven en observatie en simulaties op de werkvloer; verzoekt de Commissie dit kader zo op te stellen dat het Parlement zijn toezichthoudende en evaluerende taken ten volle kan uitoefenen en verlangt dat het voorstel adequate mechanismen bevat om arbeidsuitbuiting te voorkomen en gelijke behandeling te waarborgen; benadrukt dat bestaande, op vaardigheden gebaseerde overeenkomsten in de lidstaten inspiratie kunnen bieden voor de talentpartnerschappen en dat deze partnerschappen moeten worden ontwikkeld in overleg met relevante organisaties in zowel de lidstaten als in derde landen;
9. benadrukt dat het van essentieel belang is de betrekkingen tussen de Unie en derde landen op het gebied van migratie anders en evenwichtiger aan te pakken; verzoekt de Unie te streven naar formele overeenkomsten met partnerlanden over migratiemobiliteit;
10. is ingenomen met de door de Commissie geplande herziening van Richtlijn 2011/98/EU; merkt op dat vereenvoudiging en harmonisering van de momenteel in de lidstaten geldende regels inzake vergunningen en bevordering van gelijke behandeling tot de doelstellingen van deze richtlijn behoren; wijst erop dat deze doelstellingen niet volledig zijn verwezenlijkt, aangezien sommige bepalingen van deze richtlijn op verschillende manieren ten uitvoer zijn gelegd in de Unie; is voorts van oordeel dat de Commissie de noodzakelijke stappen moet zetten om in de eerste plaats te waarborgen dat de richtlijn naar behoren in de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd, ten tweede om de richtlijn te wijzigen zodat het mogelijk wordt om aanvragen voor een gecombineerde vergunning zowel vanuit een lidstaat als vanuit een derde land in te dienen, en ten derde om – met het oog op een verdere vereenvoudiging en harmonisering van de regels – de procedure voor het verkrijgen van een inreisvisum duidelijk te regelen, zodat de situatie vermeden wordt waarin aanvragers de vereiste documenten voor een gecombineerde vergunning twee keer moeten indienen en de afhankelijkheid van werknemers en het risico op uitbuiting beperkt worden; wijst erop dat het indienen van een aanvraag vanuit een lidstaat alleen mogelijk mag zijn indien de onderdaan van een derde land op het moment van indienen in het bezit is van een verblijfstitel; verzoekt de Commissie dergelijke wijzigingen van de richtlijn in haar voorstel op te nemen;
11. verzoekt de Commissie in haar voorstel te voorzien in de oprichting van een door de Commissie te beheren transnationaal netwerk van adviesdiensten voor legale arbeidsmigranten uit derde landen, waarbij elke lidstaat een leidende instantie aanwijst voor het behandelen van aanvragen en voor het coördineren van de verstrekking van advies en informatie aan onderdanen van derde landen die werk zoeken in de Unie of die reeds in bezit zijn van een werkvergunning; benadrukt dat de leidende instanties verantwoordelijk moeten zijn voor het uitwisselen van informatie over werknemers uit derde landen tussen lidstaten, dat zij moeten optreden als aanspreekpunt voor werknemers en werkgevers in verband met de talentenpool, en dat zij relevante informatie moeten verstrekken aan onderdanen van derde landen die geïnteresseerd zijn in legale migratie naar de Unie met het oog op werk; wijst erop dat dergelijke informatie hetzij virtueel, hetzij via relevante instanties in derde landen, zoals ambassades van lidstaten of delegaties van de Unie, kan worden doorgegeven; verlangt dat de leidende instanties tevens verantwoordelijk worden voor nauwe onderlinge afstemming met betrekking tot aanvragen voor een gecombineerde werk- en verblijfsvergunning overeenkomstig Richtlijn 2011/98/EU, teneinde dubbele aanvragen te voorkomen, werkgevers aan te moedigen de mogelijkheid van het aanvragen van deze vergunning in overweging te nemen, en hen hierbij te ondersteunen; wijst erop dat het vergaren van gegevens, statistieken en bewijs vergemakkelijkt moet worden, en dat het uitwisselen van informatie tussen de lidstaten noodzakelijk is om de efficiëntie en de doeltreffendheid van het acquis inzake legale migratie te verbeteren;
12. verzoekt de Commissie in haar voorstel een wijziging van Richtlijn 2014/36/EU op te nemen, zodat houders van een werkvergunning uit hoofde van die richtlijn toestemming krijgen om, nadat zij zijn vertrokken bij hun vorige werkgever, gedurende een periode van drie maanden een nieuwe baan te zoeken zonder dat daarbij hun werkvergunning wordt ingetrokken en zij legaal in de betrokken lidstaat mogen verblijven totdat hun verblijfsperiode afloopt, maar niet langer dan negen maanden, zoals bepaald in deze richtlijn, op voorwaarde dat zij gedurende deze periode bij een andere werkgever solliciteren; verzoekt de Commissie voorts de lidstaten aan te moedigen deze bepaling volledig toe te passen, zodat verblijfsvergunningen worden losgekoppeld van de werkgever en de baan, teneinde arbeidsuitbuiting te voorkomen; verzoekt de Commissie in haar voorstel een wijziging van deze richtlijn op te nemen die de lidstaten in staat stelt werkvergunningen met het oog op seizoenarbeid te vernieuwen voor een periode van maximaal vijf jaar;
13. verzoekt de Commissie in haar voorstel een wijziging van Richtlijn 2009/52/EG op te nemen om het toepassingsgebied ervan zodanig aan te passen dat ook legaal verblijvende, in de Unie werkende onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van omstandigheden die hun gezondheid en veiligheid aantasten en hun menselijke waardigheid schenden onder de richtlijn komen te vallen, en om de handhaving van de bepalingen inzake gelijke behandeling te verbeteren, zoals toegankelijke en doeltreffende klachtenmechanismen en toegang tot de rechter voor alle werknemers in geval van uitbuiting en andere strafbare feiten;
14. is van oordeel dat Richtlijn 2003/109/EG – die momenteel te beperkt wordt gebruikt en niet voorziet in een effectief recht op mobiliteit binnen de Unie – moet worden gewijzigd om onderdanen van derde landen die langdurig ingezetenen van een lidstaat zijn, de mogelijkheid te bieden permanent te verblijven in een andere lidstaat vanaf de dag van afgifte van hun vergunning, onder vergelijkbare voorwaarden als EU-burgers, alsmede om het aantal verblijfsjaren dat vereist is voor de status van langdurig ingezetene van de EU te verminderen van vijf tot drie jaar, en verzoekt de Commissie deze wijzigingen op te nemen in de komende herziening van deze richtlijn; erkent dat ononderbroken verblijf in een lidstaat een van de aspecten is die bevorderend zijn voor de goede integratie van een persoon in een gemeenschap voordat deze persoon besluit in een andere lidstaat te verblijven; verzoekt de Commissie deze wijzigingen in haar voorstel op te nemen;
15. is van oordeel dat er voldoende financiering nodig is voor de in dit verslag geformuleerde voorstellen en is van mening dat de financiële gevolgen van het verlangde voorstel moeten worden gedekt door de desbetreffende toewijzing uit de EU-begroting;
16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de nationale parlementen.
Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).
Navarra, C. en Fernandes, M.: Legal migration policy and law - European added value assessment, Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, 2021 met bijlagen I en II.
AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL
Aanbeveling 1 (over de oprichting van een EU-talentenpool voor onderdanen van derde landen die legaal naar de Unie willen migreren)
– Het Europees Parlement is van mening dat de vast te stellen wetgevingshandeling moet voorzien in de oprichting van een EU- talentenpool en bijbehorend platform voor kandidaat-werknemers uit derde landen die legaal naar een lidstaat willen migreren, alsook voor werkgevers in de Unie die op zoek zijn naar potentiële werknemers in derde landen, en de toelating en het vrije verkeer van werknemers uit derde landen moet vergemakkelijken. Afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt via de EU-talentenpool moet op vrijwillige basis plaatsvinden. Het Europees Parlement is van mening dat een dergelijke EU-talentenpool moet zorgen voor synergieën met het bestaande kader en dat de wetgevingshandeling daarom Verordening (EU) 2016/589 moet wijzigen om het huidige toepassingsgebied van het bij die verordening opgerichte Eures-portaal uit te breiden;
– De uit hoofde van de wetgevingshandeling opgerichte EU-talentenpool moet onderdanen van derde landen de mogelijkheid bieden hun belangstelling voor werk kenbaar te maken en zich kandidaat te stellen, alsook werkgevers in staat stellen te zoeken naar potentiële werknemers. Onderdanen van derde landen moeten zich, na het doorlopen van een door de Unie gefaciliteerde transparante en niet-discriminatoire aanvraagprocedure en een eerste screening, kandidaat kunnen stellen voor werk wanneer er sprake is van een tekort op de arbeidsmarkten van de lidstaten. De EU-talentenpool kan een optioneel instrument voor de lidstaten zijn om tegemoet te komen aan de behoeften en tekorten op de nationale arbeidsmarkten waaraan de binnenlandse beroepsbevolking niet kan voldoen. De EU-talentenpool moet gepaard gaan met een betere coördinatie tussen de deelnemende nationale instanties, waarbij openbare diensten voor arbeidsvoorziening en lokale instanties betrokken zijn, en afgestemd zijn op de specifieke kenmerken en uiteenlopende behoeften van de nationale arbeidsmarkten. De bevordering van de EU-talentenpool en het gebruik ervan zouden kunnen worden verbeterd door gericht informatie te verspreiden, waarmee de EU-talentenpool en het bijbehorende platform in derde landen en deelnemende lidstaten worden bevorderd. In die geest moet het in aanbeveling 6 bedoelde EU-brede transnationale netwerk van adviesdiensten het beheer van de EU-talentenpool vergemakkelijken en fungeren als aanspreekpunt voor de talentenpool van de lidstaten. Het gebruik van dit netwerk, dat gebaseerd is op de harmonisatie van toepassingen, draagt bij aan vermindering van de bureaucratie op het niveau van de lidstaten. Binnen de EU-talentenpool moet een EU-netwerk voor talent op afstand worden opgezet om onderdanen van derde landen in staat te stellen op afstand te werken in een andere lidstaat dan die waar zij verblijven, waarbij deze werknemers op afstand gelijk behandeld moeten worden.
Aanbeveling 2 (over een toelatingsregeling voor laag- en middelhoogopgeleide werknemers uit derde landen)
– Gezien de demografische uitdagingen en de wereldwijde concurrentiestrijd om talent is het voor veel lidstaten dringend noodzakelijk om hun aantrekkingskracht te vergroten en toelatingsregelingen op te zetten voor alle geschoolde werknemers uit derde landen, en niet alleen voor hoogopgeleide werknemers. Met de vervanging van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad door Richtlijn (EU) 2021/1883 (de herziene blauwekaartrichtlijn) heeft de Unie grote stappen genomen om dit doel te verwezenlijken voor hoogopgeleide werknemers uit derde landen. Dit doel moet echter ook worden verwezenlijkt voor werknemers die worden beschouwd als laag- en middelhoogopgeleid, zodat vacatures kunnen worden ingevuld en de uiteenlopende vraag en het aanbod op de nationale arbeidsmarkten beter op elkaar afgestemd, zoals vastgesteld door de lidstaten zelf, waarbij de waarden van de Unie consequent moeten worden toegepast. Dit zal het economische concurrentievermogen van de Unie verder versterken.
– Om deze kwestie naar behoren aan te pakken, verzoekt het Europees Parlement de Commissie om in de vast te stellen wetgevingshandeling bepalingen op te nemen met betrekking tot een toelatingsregeling met voorwaarden voor de toegang en het verblijf van laag- en middelhoogopgeleide werknemers uit derde landen. Deze regeling moet gelijke behandeling waarborgen in overeenstemming met het bestaande Unie-acquis inzake arbeidsmigratie en vergezeld gaan van een kader voor een gedegen erkennings- en validatieproces van de vaardigheden en kwalificaties van werknemers uit derde landen, zodat zij deze kunnen inzetten op de nationale arbeidsmarkten. Om misbruik van werknemers uit derde landen te voorkomen en ervoor te zorgen dat zij gelijk worden behandeld wanneer zij werken of kandidaat-werknemers in de Unie zijn, dringt het Europees Parlement aan op de correcte tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/52/EG en de bijbehorende monitoringmechanismen, en op wijziging van de richtlijn, zodat legaal verblijvende werknemers uit derde landen onder het toepassingsgebied ervan komen te vallen, zoals uiteengezet in aanbeveling 8. Voorts roept het Europees Parlement de lidstaten ertoe op het relevante huidige rechtskader inzake legale arbeidsmigratie naar behoren ten uitvoer te leggen.
Aanbeveling 3 (over een toelatingsregeling voor ondernemers en zelfstandigen)
– Doorgaans worden werkvergunningen alleen afgegeven op de plaats waar onderdanen van derde landen reeds een baan aangeboden hebben gekregen. Het Europees Parlement is echter van mening dat de grondslag voor afgifte van werkvergunningen verbeterd en verder uitgewerkt kan worden. In dezelfde geest heeft de Commissie verklaard meer mensen te willen aanmoedigen om ondernemer te worden, met het doel de innovatie en creativiteit in de Unie te versterken en de economie aan te zwengelen(1). Onderdanen van derde landen die werkzaam zijn als zelfstandige of ondernemer kunnen de omstandigheden in hun land van herkomst ervaren als niet bevorderlijk voor het opstarten van hun eigen bedrijf of hun activiteiten als ondernemer. Door middel van een EU-brede toelatingsregeling kunnen deze onderdanen uit derde landen de mogelijkheid krijgen om legaal naar de Unie te migreren, zich in een lidstaat te vestigen en daar hun bedrijf op te richten. Met de maatregelen op Unieniveau moet gestreefd worden naar een gunstig klimaat voor ondernemerschap, ook voor onderdanen van derde landen, en naar hoge gemeenschappelijke normen met betrekking tot de grondrechten van ondernemers en zelfstandigen.
– Daartoe is het Europees Parlement van mening dat de vast te stellen wetgevingshandeling een toelatingsregeling moet bevatten met voorwaarden voor de toegang en het verblijf van zelfstandigen en ondernemers, in het bijzonder voor onderdanen van derde landen die kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups oprichten. Tevens moet de toelatingsregeling solide waarborgen bevatten en gelijke behandeling en bescherming van de grondrechten garanderen. In de Unie lopen de definities van “zelfstandige” en “ondernemer” uiteen en deze termen moeten door elke lidstaat nader worden gedefinieerd in overeenstemming met de nationale rechtstradities en rechtsspraak.
Aanbeveling 4 (over de voorbereiding van een kader voor talentpartnerschappen tussen de lidstaten en derde landen)
– Het Europees Parlement verzoekt de Commissie om een kader op maat uit te werken voor talentpartnerschappen waaraan de lidstaten vrijwillig kunnen deelnemen, en dit op te nemen in de vast te stellen wetgevingshandeling. Deze talentpartnerschappen moeten openstaan voor werknemers uit derde landen van alle opleidingsniveaus, met inbegrip van studenten en afgestudeerden, en kunnen voor de lidstaten een efficiënt instrument zijn om de vaardigheden van werknemers uit derde landen te koppelen aan de behoeften van de nationale arbeidsmarkt waarin de eigen beroepsbevolking niet kan voorzien. Het doel van deze talentpartnerschappen is onderdanen van derde landen die om arbeidsredenen naar de Unie willen migreren, een nieuw legaal kanaal te bieden, en tekorten en discrepanties tussen vraag en aanbod op de Europese arbeidsmarkt weg te werken, waardoor een viervoudige winst wordt geboekt: voor de Unie, voor derde landen, voor werkgevers en voor migrerende werknemers. In de praktijk steunen deze talentpartnerschappen op een nauwe samenwerking tussen de nationale instanties, arbeidsmarktinstellingen, actoren van het maatschappelijk middenveld en de sociale partners. De Commissie moet het Europees Parlement in staat stellen om de werking van de talentpartnerschappen regelmatig te controleren en te evalueren, alsook om aanbevelingen te doen ter verbetering van de algehele werking van het kader voor talentpartnerschappen.
– Een versterkte en bredere aanpak zou samenwerking met partnerlanden mogelijk maken en de wederzijds voordelige internationale mobiliteit helpen stimuleren. Het is belangrijk dat de lidstaten en derde landen gelijke kansen hebben om de talentpartnerschappen te ontwikkelen en in staat zijn een transparant en toegankelijk proces voor aanvragers op te zetten. De talentpartnerschappen moeten inclusief zijn en nauwe samenwerking tot stand brengen tussen de betrokken instellingen, bijvoorbeeld nationale ministeries van Arbeid en Onderwijs, werkgevers, sociale partners en aanbieders van onderwijs en opleidingen. Het is belangrijk dat de lidstaten zich sterk inzetten voor de talentpartnerschappen, dat de particuliere sector – met name bedrijven in de Unie, sociale partners en relevante actoren van het maatschappelijk middenveld – erbij betrokken wordt en dat de partnerlanden een zinvol besef van eigen verantwoordelijkheid hebben.
Aanbeveling 5 (over de vereenvoudiging en verbetering van Richtlijn 2011/98/EU)
– Het Europees Parlement is van mening dat de procedures met betrekking tot Richtlijn 2011/98/EU verder moeten worden geharmoniseerd opdat deze richtlijn, en met name de bepalingen inzake gelijke behandeling, volledig efficiënt en naar behoren ten uitvoer wordt gelegd. Het Europees Parlement is dan ook van mening dat de vast te stellen wetgevingshandeling daarom moet voorzien in een wijziging van deze richtlijn zodat het mogelijk wordt om aanvragen voor een gecombineerde vergunning zowel in een lidstaat als vanuit een derde land in te dienen. Daarbij moeten zowel de lidstaten als de derde landen betrokken zijn bij de informatie-uitwisseling en coördinatie met betrekking tot de ingediende aanvragen, waarbij de EU-normen voor gegevensbescherming volledig worden nageleefd. Om een aanvraag voor een gecombineerde vergunning te kunnen indienen vanuit het grondgebied van een lidstaat moet de onderdaan van een derde land bij de indiening van de aanvraag echter wel over een geldige verblijfstitel beschikken. Daarnaast dringt het Europees Parlement aan op het duidelijk reguleren en stroomlijnen van de aanvraagprocedure voor een inreisvisum, om de situatie te vermijden waarin aanvragers de vereiste documenten voor een gecombineerde vergunning twee keer moeten indienen. Voorts verzoekt het Europees Parlement de Commissie om het onderzoeken en terugdringen van de administratieve vereisten voor en inefficiëntie bij vergunningsprocedures, die ertoe leiden dat migratie langs legale trajecten niet kan voorzien in de reële behoeften van de arbeidsmarkt. Tot slot is het Europees Parlement van mening dat de aan te nemen wetgevingshandeling wijzigingen moet bevatten ter verlichting van de moeilijkheden waarmee onderdanen van derde landen die over een werkvergunning beschikken te maken krijgen wanneer zij van baan veranderen, aangezien zij momenteel te afhankelijk zijn van de werkgever en daarmee kwetsbaar voor arbeidsuitbuiting.
Aanbeveling 6 (over de oprichting van een Uniebreed transnationaal netwerk van adviesdiensten voor werknemers die legaal naar de Unie willen migreren)
– Om de mogelijkheden voor legale arbeidsmigratie te verbeteren, is het volgens het Europees Parlement noodzakelijk dat de autoriteiten van de lidstaten en van derde landen op dat vlak systematisch samenwerken. Met dat doel voor ogen is het Europees Parlement van oordeel dat de vast te stellen wetgevingshandeling moet voorzien in de oprichting van een door de Commissie beheerd transnationaal netwerk van adviesdiensten voor werknemers uit derde landen. Daarbij moet elke lidstaat een leidende instantie belasten met de coördinatie van het verstrekken van advies en informatie aan onderdanen uit derde landen die legaal naar de Unie willen migreren om te solliciteren naar werk. Het transnationale netwerk van adviesdiensten moet voortbouwen op bestaande netwerken en diensten en, indien nodig, het toepassingsgebied van dergelijke bestaande netwerken en diensten uitbreiden. De instanties in de lidstaten zijn ook verantwoordelijk voor nauwe onderlinge afstemming bij aanvragen voor een gecombineerde vergunning voor werk en verblijf in de Unie overeenkomstig Richtlijn 2011/98/EU, teneinde dubbele aanvragen te voorkomen. Het transnationale netwerk van adviesdiensten moet tevens afgestemd zijn op de specifieke kenmerken en de uiteenlopende behoeften van de nationale arbeidsmarkten.
– Bovendien is elke lidstaat verantwoordelijk voor het opvragen van informatie bij werkgevers over werknemers uit derde landen, met volledige inachtneming van het Unierecht inzake gegevensbescherming. Op die manier kunnen onderdanen van derde landen in contact worden gebracht met de bevoegde autoriteiten en ondersteuningsdiensten, zodat het gemakkelijker wordt om werknemers uit derde landen te beschermen en in sterkere mate te waarborgen dat zij gelijke rechten hebben en gelijk behandeld worden. Daarnaast moet de vast te stellen wetgevingshandeling ervoor zorgen dat werkgevers werknemers uit derde landen nauwkeurige en tijdige informatie verstrekken over hun rechten, de bevoegde autoriteiten en de beschikbare diensten. Het transnationale netwerk van adviesdiensten dient ertoe het beheer van de talentenpool te vergemakkelijken, zoals beschreven in aanbeveling 1. Tevens moeten relevante maatschappelijke organisaties, met inbegrip van diasporagemeenschappen, worden geraadpleegd bij de ontwikkeling van het transnationale netwerk van adviesdiensten.
Aanbeveling 7 (tot wijziging van Richtlijn 2014/36/EU om seizoenarbeiders de mogelijkheid te bieden van werkgever te veranderen)
– Wanneer de Unie de beroepsmobiliteit wil bevorderen voor onderdanen uit derde landen die legaal in een lidstaat werken en verblijven, is het ook haar taak om deze werknemers te beschermen tegen uitbuiting. Veel werknemers uit derde landen, met name laagopgeleide werknemers, blijven ondanks het feit dat ze uitgebuit worden, toch bij een werkgever, omdat ze anders hun werkvergunning en hun verblijfsrecht in de Unie zouden verliezen. Dit blijkt momenteel uit de hopeloze situatie waarin veel werknemers in verschillende sectoren in de hele Unie verkeren, bijvoorbeeld werknemers in de catering, het hotelwezen en het amusement, alsmede in de zorg(2). Houders van een werkvergunning uit hoofde van Richtlijn 2014/36/EU zijn bijzonder kwetsbaar voor uitbuiting omdat zij vaak in sectoren belanden waarin vooral laagopgeleide werknemers werkzaam zijn.
– Daarom is het Europees Parlement van oordeel dat de vast te stellen wetgevingshandeling Richtlijn 2014/36/EU zodanig moet wijzigen dat houders van een werkvergunning uit hoofde van die richtlijn na vertrek bij hun vorige werkgever in staat worden gesteld om binnen een periode van drie maanden een nieuwe baan te zoeken zonder dat hun vergunning wordt ingetrokken. De vergunninghouders moeten toestemming krijgen om in de Unie te verblijven tot het einde van hun verblijfsperiode, maar niet langer dan negen maanden, zoals bepaald in de richtlijn. Het Europees Parlement adviseert de Commissie zich tegelijkertijd te buigen over andere passende wijzigingen van de richtlijn, zodat deze geactualiseerd wordt en in overeenstemming wordt gebracht met andere, recentere Uniewetgeving inzake legale migratie – waaronder het bieden van de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen vanuit het grondgebied van de lidstaat – en om de aanhoudende arbeidsuitbuiting van seizoenarbeiders verder aan te pakken.
Aanbeveling 8 (over het wijzigen van Richtlijn 2009/52/EG, zodat legaal verblijvende onderdanen van derde landen onder de richtlijn komen te vallen en het probleem van arbeidsuitbuiting wordt aangepakt)
– Richtlijn 2009/52/EG bevat verschillende instrumenten die kunnen worden ingezet ter ondersteuning van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die in de Unie werken. Het feit dat deze richtlijn alleen van toepassing is op illegaal verblijvende werknemers uit derde landen, is echter een belangrijke tekortkoming. Legaal verblijvende werknemers uit derde landen genieten weliswaar betere bescherming, voornamelijk op grond van hun wettelijke verblijfsrecht in de Unie, maar ook op andere manieren. Dat neemt niet weg dat zij ook kunnen worden uitgebuit en kwetsbaarder blijven dan EU-burgers. Het Europees Parlement acht het dan ook noodzakelijk om Richtlijn 2009/52/EG te wijzigen met het oog op handhaving van een horizontale bepaling die in sterkere mate voorziet in daadwerkelijke toegang tot arbeidsrechten en tot doeltreffende rechtsmiddelen door middel van klachtenmechanismen en juridische procedures, en om ervoor te zorgen dat deze richtlijn van toepassing is op alle onderdanen van derde landen die in de Unie werken.
Aanbeveling 9 (over de noodzaak om Richtlijn 2003/109/EG te herzien)
– Houders van een EU-vergunning tot langdurig verblijf stuiten op een aantal belemmeringen bij de uitoefening van hun recht om te verhuizen naar en te verblijven in andere lidstaten voor werk, studie of andere doeleinden. De reden hiervoor is dat langdurig ingezetenen van de EU in veel gevallen aan vergelijkbare voorwaarden voor mobiliteit moeten voldoen als onderdanen van derde landen die een eerste aanvraag voor een vergunning voor langdurig verblijf indienen. In 2017 waren in de 25 lidstaten die gebonden zijn aan Richtlijn 2003/109/EG ongeveer 3,1 miljoen onderdanen van derde landen in het bezit van een EU-vergunning tot langdurig verblijf, tegenover circa 7,1 miljoen onderdanen van derde landen die houder zijn van een nationale vergunning tot langdurig verblijf. Hieruit kan worden afgeleid dat onderdanen van derde landen te beperkt gebruikmaken van de EU-vergunning tot langdurig verblijf en dat velen van hen niet profiteren van de voordelen die verbonden zijn aan de Uniestatus, ook al komen zij hiervoor wel in aanmerking. Uit het uitvoeringsverslag over Richtlijn 2003/109/EG blijkt dat de meeste lidstaten het gebruik van EU-vergunningen tot langdurig verblijf niet actief hebben bevorderd, en dat er bijgevolg geen gelijk speelveld bestaat tussen de wettelijke regelingen van de Unie en het nationale equivalent daarvan(3).
– Daarom is het Europees Parlement van oordeel dat de vast te stellen wetgevingshandeling Richtlijn 2003/109/EG moet wijzigen, zodat onderdanen van derde landen die langdurig ingezetene van een lidstaat zijn vanaf de dag dat hun vergunning wordt afgegeven onder vergelijkbare voorwaarden als burgers van de Unie permanent in een andere lidstaat kunnen verblijven. Het Europees Parlement moedigt de Commissie aan zich tegelijkertijd te buigen over andere passende wijzigingen van de richtlijn, teneinde deze te actualiseren en in overeenstemming te brengen met andere, recentere Uniewetgeving inzake legaal in de Unie verblijvende onderdanen van derde landen. Het Europees Parlement verzoekt de Commissie om in haar voorstel ten minste het aantal vereiste jaren voor het verkrijgen van een EU-vergunning tot langdurig verblijf terug te brengen van vijf naar drie jaar, met name om de mobiliteit te vergroten en de procedures te vereenvoudigen en te harmoniseren. Met dergelijke wijzigingen maakt Richtlijn 2003/109/EG zowel de mobiliteit binnen de Unie als de internationale mobiliteit van en naar de Unie en derde landen gemakkelijker. Ten slotte moedigt het Europees Parlement de Commissie aan een studie te verrichten naar het verloop van onderdanen van derde landen binnen de Unie teneinde beter inzicht te krijgen in de redenen voor vertrek uit een de lidstaat in de eerste drie jaar na aankomst.