Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over democratie op het werk: een Europees kader voor de medezeggenschapsrechten van werknemers en de herziening van de richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad (2021/2005(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien overweging 4 van de preambule van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin de gehechtheid van de Europese Unie aan de democratie wordt bevestigd,
– gezien artikel 3, lid 3, VEU,
– gezien de artikel 9, artikel 151 en artikel 153, lid 1, punten e) en f), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de artikelen 12, 27, 28, 30 en 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”),
– gezien Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag(1),
– gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(2),
– gezien het voorstel van de Commissie van 14 november 2012 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (de “richtlijn vrouwelijke bestuurders”) (COM(2012)0614),
– gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(3),
– gezien Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie(4),
– gezien Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen(5),
– gezien Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers(6) en gezien Richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers(7),
– gezien Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap(8),
– gezien de studie van zijn beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van mei 2012 over verhoudingen tussen toezichthoudende organen en het bestuur van bedrijven, waarin wordt voorgesteld Richtlijn 2002/14/EG over de informatie en algemene raadpleging van werknemers te herzien en aan te vullen met betrokkenheid van werknemersvertegenwoordigers bij de werkzaamheden van ondernemingsraden,
– gezien Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod(9),
– gezien Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen(10),
– gezien Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers(11) (de “richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad”),
– gezien de beoordeling van de Europese meerwaarde van januari 2021 getiteld “European works councils (EWCs) – legislative-initiative procedure: revision of European Works Councils Directive”,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 9 juni 2021 met als titel “Geen Green Deal zonder een sociale deal”(12),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 2 december 2020 over industriële transitie naar een groene en digitale Europese economie: regelgevingsvereisten en de rol van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld(13),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 oktober 2020 met als titel “Sociale dialoog als belangrijke pijler van economische duurzaamheid en veerkrachtige economieën, rekening houdend met het belang van levendige publieke debatten in de EU-lidstaten”(14),
– gezien de studie van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 31 augustus 2020 over een EU-rechtskader inzake het beschermen en versterken van de voorlichting, raadpleging en inspraak van werkenden,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 over het pakket inzake het Europese vennootschapsrecht(15),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 maart 2016 getiteld “De eengemaakte markt verbeteren: meer mogelijkheden voor mensen en ondernemingen”(16), waarin ertoe wordt opgeroepen werknemers meer bij de governance van de onderneming te betrekken,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 maart 2013 over het thema “Participatie en betrokkenheid van werknemers als sleutelfactoren voor goede bedrijfspraktijken en evenwichtige oplossingen om uit de crisis te geraken”(17),
– gezien zijn resolutie van 12 maart 2009 over de participatie van werknemers in ondernemingen met de status van Europese vennootschap en andere begeleidende maatregelen(18),
– gezien zijn resolutie van 14 juni 2012 over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht(19),
– gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering(20),
– gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over grensoverschrijdende collectieve onderhandelingen en transnationale sociale dialoog(21),
– gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities(22),
– gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de nieuwe EU-strategie inzake gendergelijkheid,(23) waarin erop wordt aangedrongen de impasse in de Raad te doorbreken om de voorgestelde richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (COM(2012)0614) goed te keuren,
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 december 2012 getiteld “Actieplan: Europees vennootschapsrecht en corporate governance – een modern rechtskader voor meer betrokken aandeelhouders en duurzamere ondernemingen” (COM(2012)0740),
– gezien de resolutie van het Europees Verbond van Vakverenigingen van 22 oktober 2014 getiteld “Towards a new framework for more democracy at work”,
– gezien het standpunt van het Europees Verbond van Vakverenigingen van 9-10 december 2020 getiteld “A new EU framework on information, consultation and board-level representation for European company forms and for companies making use of EU company law instruments enabling company mobility”,
– gezien het onderzoeksproject van de Universiteit van Leuven van mei 2016 getiteld “European Works Councils on the Move: Management Perspectives on the Development of a Transnational Institution for Social Dialogue”,
– gezien het standpunt van het Europees Verbond van Vakverenigingen van 15-16 maart 2017 getiteld “For a modern European Works Council (EWC) Directive in the Digital Era”,
– gezien het verslag van de Europese Vrouwenlobby van februari 2012 getiteld “Women on boards in Europe: from a snail’s pace to a giant leap? Progress, gaps and good practice”,
– gezien de studie van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) van februari 2010 getiteld “A comparative overview of terms and notions on employee participation”,
– gezien de studie van de IAO van november 2018 over modellen voor corporate governance: structuur, diversiteit, evaluatie en vooruitzichten,
– gezien de beginselen van corporate governance van de G20/OESO van 2015 en de verklaring van de Adviescommissie van de vakbonden bij de OESO van 28 mei 2021,
– gezien de derde Europese bedrijvenenquête van Eurofound van 14 december 2015 over de directe en indirecte medezeggenschap van werknemers,
– gezien de vierde Europese bedrijvenenquête van Eurofound van 13 oktober 2020 over werkvloerpraktijken die het potentieel van werknemers ontsluiten,
– gezien de beginselen 7 en 8 van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR),
– gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” (COM(2021)0102),
– gezien de Verklaring van Porto en de Verklaring van Porto over sociaal engagement,
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9-0331/2021),
A. overwegende dat de democratie in het algemeen en de democratie op het werk in het bijzonder behoren tot de kernwaarden van de Europese Unie en een zeer solide basis bieden voor het versterken van de veerkracht en het sociale contract van Europa; overwegende dat deze kernwaarden ook opgenomen zijn in het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden en het Handvest en de EPSR; overwegende dat werk een cruciale activiteit is die structuur aan een samenleving geeft, niet alleen als inkomstenbron, maar ook voor persoonlijke ontwikkeling en verbinding met anderen; overwegende dat er maatregelen moeten worden getroffen om voor een evenwichtige onderhandelingspositie van werkgevers en werknemers te zorgen, bijvoorbeeld door middel van het versterken van de democratie op het werk;
B. overwegende dat sociaal partnerschap en collectieve onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers op nationaal niveau en sociale dialoog op het niveau van de EU belangrijke onderdelen van het Europees sociaal model zijn, dat met zijn gemeenschappelijke erfenis van de sociale dialoog, de medezeggenschap van werknemers, collectieve onderhandelingen, de vertegenwoordiging van werknemers in bestuursraden, medezeggenschap op het gebied van gezondheid en veiligheid, en tripartisme voorziet in de bouwstenen voor een diverse en economisch, sociaal en ecologisch duurzame toekomst;
C. overwegende dat het regelgevingslandschap van de Unie op het gebied van arbeidsrecht en vennootschapsrecht nog steeds te versnipperd is, hetgeen kan leiden tot een gebrek aan rechtszekerheid met betrekking tot de toepasselijke regels en rechten zowel voor werkgevers als voor werknemers; overwegende dat het van essentieel belang is het instrumentarium van de Unie op deze gebieden te versterken door de invoering van een ambitieuze kaderrichtlijn die de toepasselijke wetgeving stroomlijnt en vereenvoudigt, en die de rechten van werknemers versterkt, met name het recht op informatie, raadpleging en participatie;
D. overwegende dat de democratie op het werk een belangrijke rol speelt bij het versterken van de mensenrechten op de werkplek en in de samenleving, niet in de laatste plaats wanneer werknemersvertegenwoordigers, inclusief vakbonden, actief betrokken zijn bij de zorgvuldigheidsprocessen van ondernemingen; overwegende dat meer democratie op het werk, in combinatie met meer transparantie, een doeltreffende manier zou zijn om de ongelijkheden op het werk en in de samenleving aan te pakken; overwegende dat democratie op het werk het vertrouwen in democratische waarden kan vergroten en werknemers ertoe kan aanzetten te participeren in een democratische cultuur en democratische praktijken;
E. overwegende dat om democratie op het werk te bevorderen diverse sociale en arbeidsrechten en -beginselen moeten worden beschermd en nageleefd, waaronder het recht op collectieve organisatie en actie; overwegende dat er een verband bestaat tussen een hoog niveau van democratie op het werk en kwalitatief hoogwaardiger arbeidsverhoudingen, stabiliteit, hogere lonen en een hoger niveau van bescherming van de gezondheid en de veiligheid, waaronder met betrekking tot intimidatie op de werkplek; overwegende dat sociale rechtvaardigheid en - met name - democratie op het werk stevig verankerd zijn in internationale en Europese mensenrechteninstrumenten en -normen; overwegende dat democratie op het werk al meer dan honderd jaar een indicator is voor sociale vooruitgang in Europa en de rest van de wereld; overwegende dat de IAO in 1919 is opgericht vanuit de vaste overtuiging dat universele vrede alleen tot stand kan worden gebracht indien deze stoelt op sociale rechtvaardigheid(24); overwegende dat sociale dialoog, collectieve onderhandelingen en werknemersvertegenwoordiging fundamentele waarden en rechten van de IAO vormen en vastgelegd zijn in talrijke IAO-verdragen en -aanbevelingen, overwegende dat ook de Raad van Europa democratie als een van zijn kernwaarden beschouwt, zoals verwoord in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens24 en het Europees Sociaal Handvest;
F. overwegende dat de vertegenwoordiging en medezeggenschap van werknemers, alsook de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen, essentieel zijn voor de toepassing van de rechten van werknemers en het succes van ondernemingen; overwegende dat Eurofound heeft gemeld(25) dat in 2019 minder dan een derde (31 %) van de bedrijven in de EU de regelmatige rechtstreekse participatie van werknemers in de organisatorische besluitvorming faciliteerde;
G. overwegende dat, overeenkomstig de beginselen van corporate governance van de OESO en van de G20 van 2015, “de mate waarin werknemers aan het bestuur van het bedrijf deelnemen, afhangt van de nationale wetgeving en praktijken, en eveneens van bedrijf tot bedrijf kan verschillen”;
H. overwegende dat vakbonden en werknemersvertegenwoordigers een belangrijke rol hebben gespeeld bij het beperken van de impact van de COVID-19-pandemie op de werkplek, uiteenlopend van de invoering van maatregelen ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers, en met name van essentiële werknemers op werkplekken met een grote blootstelling, tot de uitvoering van regelingen voor baanbehoud, zoals arbeidstijdverkorting en nieuwe vormen van de organisatie van werk, bijvoorbeeld thuiswerken;
I. overwegende dat de COVID-19-pandemie reeds bestaande genderongelijkheden op de arbeidsmarkt heeft verergerd en de genderkloof op het gebied van arbeidsparticipatie heeft vergroot; overwegende dat dit zich met name heeft doen voelen in sectoren met een hoog percentage vrouwelijke werknemers met lage lonen en slechte arbeidsvoorwaarden, met een groot aantal vrouwen dat actief is in de frontlinie, met name als gezondheidswerker, zorgverlener, schoonmaakster, onderhoudsmedewerkster en huishoudelijke hulp, en het virus bestrijdt, vaak in combinatie met gezinstaken tijdens lockdowns;
J. overwegende dat momenteel, naar aanleiding van de COVID-19-crisis, een significant aantal herstructureringsprocessen loopt; overwegende dat de ontwrichtende gevolgen van de pandemie het tempo van de bedrijfsherstructureringen tijdelijk hebben versneld en het toepassingsgebied ervan hebben uitgebreid, met name in sommige sectoren; overwegende dat de raadpleging van werknemers en hun participatie en collectieve onderhandelingen van essentieel belang zijn om de positieve en de negatieve gevolgen van de herstructureringen aan te pakken; overwegende dat technologische ontwikkelingen, de overgang naar een koolstofarme economie en het economisch en sociaal herstel van de COVID-19-pandemie een kans bieden om werkplekken de overgang te laten maken naar vormen van arbeidsorganisatie met een grote betrokkenheid op alle niveaus; overwegende dat, volgens Eurostat, de lidstaten met goed ontwikkelde systemen op het gebied van arbeidsverhoudingen, werkregelingen en regelingen voor arbeidstijdverkorting in 2020 beter presteerden dan het EU-gemiddelde en dat in deze lidstaten veel minder werknemers hun baan kwijtraakten;
K. overwegende dat uit onderzoek blijkt dat participatie op de werkplek bijdraagt tot de bedrijfsprestaties, de kwaliteit van de banen en het welzijn; overwegende dat volgens Eurofound(26) in 2019 minder dan een derde (31 %) van de bedrijven in de EU-27 de regelmatige rechtstreekse participatie van werknemers in de organisatorische besluitvorming faciliteerde, en dat de kracht van de werknemersparticipatie in de EU het afgelopen decennium is afgenomen(27); overwegende dat meer dan de helft van de vestigingen in Zweden (56 %) en Denemarken (55 %) wordt gekenmerkt door regelmatig, direct overleg met de werknemers, die een grote invloed uitoefenen; overwegende dat dit in Polen (20 %) en Nederland (21 %) slechts geldt voor ongeveer een vijfde van de vestigingen;
L. overwegende dat duurzame corporate governance alleen kan worden gerealiseerd wanneer werknemers hierbij worden betrokken;
M. overwegende dat in de studie van de IAO van februari 2010 getiteld “A comparative overview of terms and notions on employee participation” vastgesteld wordt dat er een zeer uiteenlopend scala aan modellen voor de medezeggenschap van werknemers bestaat, en dat werknemers in bepaalde nationale stelsels het recht hebben hun vertegenwoordigers binnen de toezichthoudende of bestuursorganen van het bedrijf te kiezen;
N. overwegende dat duurzame bedrijven zich onderscheiden, doordat zij beschikken over mechanismen om de stem van werknemers te laten horen en om hun overwegingen mee te laten wegen in het proces voor het nemen van strategische besluiten die gevolgen hebben voor het personeel en voor volledige gemeenschappen en regio’s(28);
O. overwegende dat uit studies is gebleken dat de medezeggenschap van werknemers tot een betere productiviteit, meer betrokkenheid van de werknemers, meer innovatie en een betere werkorganisatie leidt, de overgang naar een koolstofneutrale, klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie(29) en gendergelijkheid ondersteunt, in een verbeterde arbeidsorganisatie en besluitvorming resulteert, en voor alternatieven zorgt voor werkgelegenheidsreductie als gevolg van crises;
P. overwegende dat de genderkloof en de loonkloof in besluitvormingsorganen blijven bestaan, waardoor de volledige participatie en de bijdrage van vrouwen aan het economische en sociale leven wordt belemmerd, met als gevolg aanhoudend hoge cijfers met betrekking tot de onvolledige inzet van vrouwen op de arbeidsmarkt, hetgeen ernstige gevolgen heeft voor de samenleving en de economische groei;
Q. overwegende dat in het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 over het pakket inzake het Europese vennootschapsrecht staat dat de rol van de Europese ondernemingsraden versterkt zou moeten worden in het geval van de transformatie van grote ondernemingen, zoals voorzien in Richtlijn 2009/38/EG;
R. overwegende dat werknemers niet slechts “belanghebbenden” van bedrijven zijn, maar “vormende partijen” naast belanghebbenden en directeurs; overwegende dat de medezeggenschap van werknemers in bedrijven een belangrijk onderdeel is van een pluralistisch model van corporate governance op basis van democratische beginselen, eerlijkheid en efficiëntie(30);
S. overwegende dat de actieve inclusie van werknemers in besluitvormingsprocessen van bedrijven essentieel zal zijn om te zorgen voor de snelle, wezenlijke en duurzame beleids- en strategiewijzigingen die noodzakelijk zijn voor de digitale en de groene transitie, die tegelijkertijd zullen plaatsvinden en die aanzienlijke veranderingen in de arbeidswereld zullen inluiden; overwegende dat zij ook zal leiden tot een betere inclusie van de meest kwetsbare werknemers in het overgangsproces naar een groene en digitale economie;
T. overwegende dat het herstelplan zowel werkgevers als werknemers een unieke kans biedt voor innovatie bij de financiering van duurzame en digitale investeringen en projecten; overwegende dat de tijdige en effectieve betrokkenheid van werknemers bij de programmering en de uitvoering van deze projecten van essentieel belang is om de potentiële transformatieve effecten ervan op de werkplek en op de betrekkingen tussen de sociale partners adequaat te identificeren, erop te anticiperen, en te beheren;
U. overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat er dringend behoefte is aan een veel ruimere en sterkere participatie van de sociale partners, met name om de groene en de digitale transitie naar een duurzame, billijke en sociale toekomst van de EU te bewerkstelligen;
V. overwegende dat de Conferentie over de toekomst van Europa een mogelijkheid biedt om de crisismodus te verlaten en de burgers van de EU te betrekken bij het vormgeven van haar toekomst, en daarmee de democratie op alle niveaus te versterken;
W. overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in de EU goed zijn voor 6 van de 10 banen;
De medezeggenschap van werknemers in bedrijven
1. wijst op de rijke en onderling verbonden netwerken voor de medezeggenschap van werknemers op werkplekken overal in de Unie, van werknemers en vertegenwoordigers van werknemers, inclusief vakbonden, die op lokaal niveau worden gekozen door en uit de personeelsleden tot locatieoverschrijdende ondernemingsraden in complexere bedrijven en van speciale medezeggenschap op het gebied van gezondheid en veiligheid tot de vertegenwoordiging van werknemers in toezichts- en bestuursraden van bedrijven;
2. erkent de verschillende rechtskaders voor de medezeggenschap van werknemers op het niveau van bestuursraden in de 18 EU-lidstaten; wijst erop dat de omvang en de intensiteit van de medezeggenschap van werknemers in bestuursraden van bedrijven sterk uiteenloopt; benadrukt dat de digitale en de groene transitie van grote invloed zijn op de arbeidswereld en dat de meest veerkrachtige en duurzame ondernemingen degene zijn die beschikken over beproefde systemen voor werknemersparticipatie in bedrijfsaangelegenheden(31);
3. is ervan overtuigd dat de stem van de werknemers een belangrijk onderdeel moet zijn van EU-initiatieven voor het waarborgen van duurzame en democratische corporate governance en zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten, waaronder met betrekking tot werk, alsook op het gebied van klimaatverandering en het milieu, en ook om oneerlijke praktijken, zoals arbeidsuitbuiting en oneerlijke concurrentie op de interne markt, terug te dringen, waaronder, in voorkomend geval, overeenkomstig het bepaalde in artikel 154 VWEU;
4. benadrukt dat het belangrijk is het beleid van de EU en de lidstaten op het gebied van onderwijs, opleiding en vaardigheden, met inbegrip van beroepsopleiding, voortdurend te verbeteren, met name om te zorgen voor een leven lang leren en opleiding, alsook voor bijscholing en omscholing voor alle werknemers;
5. verzoekt de Commissie de overeenkomsten tussen Europese sociale partners op zowel sectoroverschrijdend als sectoraal niveau te respecteren, zoals bepaald in de Verdragen; onderstreept dat het respecteren van de overeenkomsten tussen Europese sociale partners ook betrekking heeft op de toepassing daarvan, op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen, op gebieden die onder artikel 153 VWEU vallen, middels een besluit van de Raad op basis van een voorstel van de Commissie;
6. merkt op dat het EU-statuut van de Europese vennootschap (Societas Europeae – SE) bedrijven onbedoeld in staat kan stellen nationale regelgeving te omzeilen(32), met name met betrekking tot de vertegenwoordiging van werknemers in raden van bestuur; betreurt het dat het vennootschapsrechtpakket 2019(33) deze tekortkomingen niet heeft weggenomen en verzoekt de Commissie het pakket direct na de omzetting ervan in nationaal recht door de lidstaten aan een beoordeling te onderwerpen om de vermeende “mazen” in de regelgeving in kaart te brengen; stelt vast dat sommige grensoverschrijdende fusies de interne markt kunnen versterken door te zorgen voor meer synergie-effecten tussen Europese bedrijven, maar dat ze soms ook kunnen leiden tot oneerlijke praktijken, die moeten worden tegengegaan, en dat ze ook kunnen worden gebruikt om de rechten op het gebied van vertegenwoordiging te omzeilen; wijst er in het bijzonder op dat speciale aandacht moet uitgaan naar complexe bedrijfsstructuren en leverings- of onderaannemingsketens, teneinde te bewerkstelligen dat sociale normen worden gerespecteerd;
7. benadrukt dat werknemersvertegenwoordigers het recht moeten hebben om te worden geïnformeerd over het gebruik van gedetacheerde werknemers in onderaannemingsketens en contact met deze werknemers moeten kunnen opnemen, overeenkomstig de verplichting uit hoofde van artikel 8 van de richtlijn uitzendarbeid(34), op grond waarvan de inlenende onderneming verplicht is informatie te verstrekken over het gebruik van uitzendkrachten aan organisaties die werknemers vertegenwoordigen;
8. benadrukt dat in overweging 35 van Richtlijn (EU) 2019/2121(35) met betrekking tot grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen staat dat het recht van vennootschappen om een grensoverschrijdende verrichting aan te gaan in sommige omstandigheden kan worden gebruikt voor onrechtmatige of frauduleuze doeleinden, zoals het omzeilen van de rechten van werknemers, socialezekerheidsbetalingen of fiscale verplichtingen, of voor criminele doeleinden; acht het in dit verband van essentieel belang adequate, ambitieuze EU-minimumnormen voor de informatie, raadpleging en medezeggenschap en vertegenwoordiging van werknemers in raden van bestuur vast te stellen voor gevallen waarin bedrijven over de grenzen heen worden geherstructureerd; verzoekt de Commissie in het kader van de door haar geplande evaluatie van Richtlijn (EU) 2019/2121 rekening te houden met bestaande goede praktijken en met de resultaten van de studies en beoordelingen die zijn uitgevoerd met betrekking tot de positieve sociaal-economische gevolgen van de vertegenwoordiging van werknemers in bedrijfsorganen, en tegelijk de bestaande richtlijnen te wijzigen die betrekking hebben op deze kwestie, hetgeen kan helpen om de corporate governance te verbeteren; roept de Commissie op initiatieven te ontwikkelen ter vergroting van het bewustzijn en de kennis over de nationale en EU-regels inzake de werknemersvertegenwoordiging in ondernemingsorganen in de verschillende lidstaten, de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen, en de verschillende vormen van werknemersparticipatie en de sociaal-economische gevolgen ervan te evalueren;
9. herhaalt dat in verschillende EU-wetgevingshandelingen inzake de rechten van werknemers op vertegenwoordiging in bestuursraden geen minimumeisen vastgesteld zijn voor de vertegenwoordiging in bestuursraden in de verschillende soorten Europese bedrijven of voor bedrijven die van instrumenten van het EU-vennootschapsrecht gebruikmaken om de grensoverschrijdende bedrijfsmobiliteit en wettelijke reorganisatie, zoals grensoverschrijdende fusies, omzettingen en splitsingen, mogelijk te maken(36); verzoekt de Commissie en de lidstaten snel doortastende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat Europese bedrijven het recht van werknemers op informatie, raadpleging en participatie eerbiedigen en dat zij zich, dienovereenkomstig, houden aan de bestaande Europese en nationale wettelijke vereisten;
10. verzoekt de Commissie de noodzakelijke verbeteringen aan te brengen in de regelgevingskaders voor SE’s en Europese coöperatieve vennootschappen, alsook, op basis van een tijdige evaluatie door de Commissie, in het pakket inzake het vennootschapsrecht, en deze te wijzigen om EU-minimumregels in te voeren voor de medezeggenschap en vertegenwoordiging van werknemers in toezichtsraden, waaronder met betrekking tot gendergelijkheid;
11. roept de Commissie en de lidstaten op de nodige voorwaarden en vereisten vast te stellen om ervoor te zorgen dat ten minste 80 % van de bedrijven in de EU tegen 2030 onder overeenkomsten voor duurzame corporate governance valt(37), met erkenning van de bijzondere administratieve last voor kmo’s; verzoekt met het oog hierop om de vaststelling van strategieën die zijn overeengekomen met werknemers om de ecologische, sociale en economische ontwikkeling positief te beïnvloeden aan de hand van governancepraktijken en de aanwezigheid op de markt, om de rol van directeurs bij het nastreven van de langetermijnbelangen van hun bedrijf te versterken, om de verantwoordingsplicht van directeurs ten aanzien van de integratie van duurzaamheid in de besluitvorming van bedrijven te verbeteren en om praktijken op het gebied van corporate governance te bevorderen die bijdragen tot de duurzaamheid van het bedrijf, waaronder bedrijfsrapportage, de beloning van bestuursleden, de samenstelling van de bestuursraad en de betrokkenheid van belanghebbenden(38);
12. verzoekt de Commissie haar belofte na te komen om zonder verdere vertraging een richtlijn voor te stellen over bindende zorgvuldigheid op het gebied van het milieu en de mensenrechten en verantwoordelijk zakelijk gedrag, met inbegrip van de rechten van werknemers, zoals het recht op vereniging en collectieve onderhandelingen, gezondheid en veiligheid, en arbeidsomstandigheden; benadrukt dat deze richtlijn moet voorzien in verplichte zorgvuldigheidseisen voor de verrichtingen en activiteiten van bedrijven en hun zakelijke relaties, met inbegrip van leverings- en onderaannemingsketens, en dat de richtlijn de volledige betrokkenheid van vakbonden en werknemersvertegenwoordigers in het zorgvuldigheidsproces, inclusief het ontwikkelings- en het tenuitvoerleggingsproces, moet waarborgen;
13. is ervan overtuigd dat nieuwe digitale technologieën, mits op vertrouwenwekkende manier geïmplementeerd en gemonitord, een positief effect op de werkomgeving zullen hebben, en dat hiervoor tijdige en zinvolle voorlichting en raadpleging van werknemersvertegenwoordigers, inclusief vakbonden, nodig is om ervoor te zorgen dat hun gezondheid en veiligheid, gegevensbescherming, gelijke behandeling, de stabiliteit van hun arbeidsverhouding, sociale bescherming en welzijn op het werk ten volle worden geëerbiedigd, en ongeoorloofde uitbuiting van en toezicht op werknemers, met inbegrip van discriminatie en stigmatisering, met name via beheer met behulp van algoritmen, wordt voorkomen; onderstreept het feit dat vakbonden en werknemersvertegenwoordigers moeten beschikken over de noodzakelijke toegang en middelen om digitale technologie voor de invoering ervan te beoordelen en te evalueren; benadrukt dat nieuwe digitale technologieën en artificiële intelligentie geen afspiegeling mogen zijn van bestaande discriminatie en maatschappelijke vooroordelen, maar moeten bijdragen aan de sociale inclusie en deelname van diverse groepen; benadrukt dat gedurende de hele levenscyclus van de digitale technologieën het principe moet worden geëerbiedigd dat ethische beginselen standaard worden toegepast, om het volledige potentieel ervan te benutten en vooroordelen te voorkomen; benadrukt dat structuren voor sociale dialoog, sectorale collectieve onderhandelingen, informatieverstrekking aan vakbonden en werknemersvertegenwoordigers, en raadpleging en participatie daarvan van essentieel belang zijn om werknemers de nodige ondersteuning te bieden voor een betere opbouw van en deelname aan de invoering en monitoring van duurzame digitale technologie op de werkplek door de sociale partners;
14. is van oordeel dat het recht van werknemers om zich te organiseren, van collectieve vakbondsvertegenwoordiging, van vrijheid van vergadering en vereniging, en om collectief op hervormingen op hun werkplek aan te dringen, fundamentele aspecten van het Europese project zijn en kernbeginselen van het sociale model, die bekrachtigd en wettelijk gehandhaafd worden door de EU-instellingen; maakt zich er zorgen over dat sommige werknemers die in nieuwe vormen van werk participeren geen effectieve vertegenwoordigings- en medezeggenschapsrechten op de werkplek genieten; betreurt dat dit met name het geval is in sectoren waar de meerderheid van de werknemers vrouw is(39); herhaalt de oproep aan de Commissie en de lidstaten om het recht van werknemers op vrijheid van vereniging en participatie op het werk, in alle vormen van arbeid, te waarborgen; verzoekt de Commissie de activiteiten van de lidstaten aan te vullen waar het gaat om de bescherming van werknemers bij de uitoefening van de vrijheid van vereniging en participatie op het werk;
15. roept de Commissie en de lidstaten op zich er samen met de sociale partners toe te verbinden tegen 2030 een collectieve onderhandelingsdekking van 90 % te bereiken in nationale systemen waarin werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden zowel bij wet als door de sociale partners worden geregeld; benadrukt dat collectieve onderhandelingen een bijdrage leveren aan de sociale markteconomie, zoals bedoeld in het Verdrag van Lissabon; herhaalt dat de EU-verdragen, die de autonomie van de sociale partners uitdrukkelijk beschermen, en de zelfregulerende systemen die in sommige lidstaten bestaan, beschermd moeten worden, zodat de sociale partners autonoom kunnen reguleren, waardoor een sterke legitimiteit en de dekking van de collectieve overeenkomsten worden gewaarborgd; roept de lidstaten op nationale wetgeving die collectieve onderhandelingen in de weg staat af te schaffen, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de vakbonden toegang hebben tot de werkplek om organisatie mogelijk te maken;
16. onderstreept dat hervormingen in de lidstaten niet ten koste mogen gaan van collectieve onderhandelingen, die op sectoraal niveau moet worden bevorderd, onder meer door de capaciteitsopbouw van de sociale partners te ondersteunen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de sociale partners volledig bij de beleidsvorming op EU-niveau, te betrekken; benadrukt dat arbeidsmarkthervormingen op nationaal niveau moeten bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de EPSR, met inbegrip van beginsel 8 inzake sociale dialoog en de betrokkenheid van werknemers, collectieve onderhandelingen en eerbiediging van de autonomie van de sociale partners en het recht op collectieve actie, en het recht tijdig te worden geïnformeerd en geraadpleegd over de overdracht, herstructurering en fusie van ondernemingen, en over collectieve ontslagen; verzoekt de Commissie de arbeidsmarkthervormingen in de nationale herstel- en veerkrachtplannen op deze specifieke punten te analyseren;
Een nieuw kader voor de informatie, raadpleging en vertegenwoordiging in bestuursraden
17. benadrukt de noodzaak om alle relevante EU-wetgeving krachtig te handhaven, te evalueren en, indien zulks op basis van deze evaluatie nodig blijkt, verregaand te versterken en te consolideren, om ervoor te zorgen dat de informatieverstrekking aan en raadpleging van werknemers een integraal onderdeel van de besluitvorming van bedrijven is, en op het relevante niveau binnen de bedrijven plaatsvinden;
18. wijst op het belang van het waarborgen van tijdige en betekenisvolle informatie en raadpleging in de gehele EU, voordat managementbesluiten worden genomen die mogelijkerwijs gevolgen hebben voor werknemers, banen en de arbeidsomstandigheden; en over beleid of maatregelen, met name die met grensoverschrijdende gevolgen; benadrukt dat werknemersvertegenwoordigers, waaronder vakbonden, toegang moeten hebben tot de benodigde kennis en ondersteunende documentatie over managementbesluiten om de gevolgen van deze grensoverschrijdende beleidsmaatregelen en processen voor de werknemers te kunnen beoordelen en alternatieven te kunnen voorstellen; benadrukt dat over deze alternatieven een echte dialoog moet worden gevoerd tussen vakbonden, werknemersvertegenwoordigers en het management;
19. benadrukt dat het belangrijk is dat werknemersvertegenwoordigers, en met name de Europese ondernemingsraden, op zinvolle wijze, na effectief geïnformeerd en geraadpleegd te zijn, deelnemen aan de opstelling en uitvoering van transnationale maatregelen met een significant effect op de belangen van werknemers; beklemtoont dat dit ook betrekking moet hebben op kwesties die voor het Europese personeelsbestand van betekenis zijn door de omvang van de gevolgen die zij kunnen hebben, of die overbrenging van werkzaamheden tussen lidstaten met zich brengen; beklemtoont dat de Europese ondernemingsraad geïnformeerd en geraadpleegd moet worden over kwesties die - in het bijzonder - te maken hebben met de huidige situatie en de waarschijnlijke ontwikkelingen op het vlak van de werkgelegenheid en investeringen, en wezenlijke veranderingen in de organisatie, de invoering van nieuwe werkmethoden of productieprocedés, de verplaatsing van productie, fusies, de inkrimping of sluiting van ondernemingen, vestigingen of belangrijke delen daarvan, en collectief ontslag; benadrukt tevens dat de Europese ondernemingsraad deel kan nemen aan de ontwikkeling en bevordering van de bedrijfscultuur en -samenhang, en dat werknemersvertegenwoordigers moeten deelnemen aan de uitwerking van sociale plannen, gericht op het reguleren van de veranderingen die gevolgen kunnen hebben voor de werknemers en tot ontslagen kunnen leiden; acht het van essentieel belang de Europese ondernemingsraden te versterken, rekening houdend met de verschillen tussen de lidstaten op het vlak van de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers;
20. merkt op dat er nog steeds verschillen tussen de EU-landen bestaan wat de kwaliteit, timing en effectiviteit betreft van informatie en raadpleging voordat bedrijfsbeslissingen worden genomen, en dat herstructureringen in Europa niet overal op dezelfde wijze plaatsvinden; merkt op dat de dialoog over alternatieven voor ontslagen en bedrijfssluitingen kan variëren binnen de EU; herinnert eraan dat het reeds in 2013 een wettelijk kader(40) heeft voorgesteld voor informatie en raadpleging van werknemers, en voor de anticipatie op en het beheer van herstructureringen, met het oog op het tot stand brengen van duurzame en sociaal inclusieve herstructureringen waarbij geen enkele werknemer in de steek wordt gelaten; is van mening dat een consistente EU-strategie essentieel is om bedrijven en werknemers in staat te stellen tegemoet te komen aan een eerlijke groene en digitale transitie;
21. onderstreept dat het recht van werknemers op informatie en raadpleging altijd tijdig moet worden gewaarborgd en betrekking moet hebben op de potentiële kwantitatieve en kwalitatieve effecten op banen, arbeidsomstandigheden, en de veranderingen die voortvloeien uit digitale technologieën en toepassingen, teneinde bestaande bedrijfsprocessen en de doeltreffendheid van de werknemers te verbeteren; geeft aan dat het informeren en raadplegen van werknemers, net als hun participatie in raden van bestuur, doeltreffende instrumenten zijn voor het afdwingen van de rechten van werknemers;
22. verzoekt de EU ervoor te zorgen dat werknemers ook worden vertegenwoordigd in bestuursraden van bedrijven die EU-wetgeving(41) gebruiken voor de grensoverschrijdende herstructurering en mobiliteit van het bedrijf; benadrukt dat er in bestuursraden sprake moet zijn van genderevenwicht, zowel wat het aantal zetels voor werknemers als wat de bestuursraad als geheel betreft; herhaalt zijn verzoek aan de Raad te stoppen met het blokkeren van de richtlijn vrouwelijke bestuurders, aangezien voor de totstandbrenging van een participatieve werkplek gendergelijkheid moet worden gewaarborgd op alle niveaus;
23. merkt op dat nog veel moet worden gedaan om de gendergelijkheid en gelijke kansen in alle aspecten van de medezeggenschap van werknemers in de hele EU, en een goede vertegenwoordiging van werknemers met een handicap, te waarborgen; merkt op dat aanhoudende genderongelijkheid ook tot uiting komt in de beperkte toegang van vrouwen tot leidinggevende en representatieve functies op de werkplek; herhaalt dat gendergelijkheid en diversiteit in bestuursraden een belangrijk democratisch beginsel is met positieve economische neveneffecten; dringt aan op de invoering van aanvullende maatregelen, in overleg met de sociale partners, om een evenwichtige vertegenwoordiging en gendergelijkheid te waarborgen; merkt op dat genderquota bijdragen tot de verwezenlijking van meer diversiteit, gendergelijkheid en -billijkheid in alle besluitvormingsorganen;
24. is van mening dat bedrijven vooruitgang moeten boeken bij het waarborgen van diversiteit en gendergelijkheid, waaronder middels gelijk loon op de werkplek; dringt er bij de Raad op aan vooruitgang te boeken met de richtlijn vrouwelijke bestuurders; dringt aan op toepassing van het quotum van 40 % op zowel niet-uitvoerende als uitvoerende raden (afzonderlijk beschouwd), zowel in particuliere ondernemingen als in overheidsbedrijven, met een geleidelijke aanpassing van de nationale wetgeving;
25. verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de prioriteiten van de EU-strategie voor gendergelijkheid 2020-2025 en er met name voor te zorgen dat het voorstel voor een richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen wordt gedeblokkeerd in de Raad;
26. roept de Commissie op om, in het verlengde van de door haar aangekondigde effectbeoordeling en in overleg met de sociale partners, een nieuwe kaderrichtlijn voor te stellen over de informatie voor en raadpleging en medezeggenschap van werknemers voor de Europese bedrijven en voor bedrijven die gebruikmaken van EU-instrumenten voor bedrijfsmobiliteit, teneinde minimumnormen vast te stellen voor kwesties als inspelen op veranderingen, waaronder met betrekking tot maatregelen ten aanzien van de klimaatverandering, de digitale transformatie en herstructureringen, met name op bedrijfsniveau;
27. benadrukt dat een aantal tekortkomingen in de EU-wetgeving zou worden verholpen door in het kader van deze nieuwe kaderrichtlijn drempels in te voeren voor een minimale EU-norm voor de vertegenwoordiging in bestuursraden; is in dit verband van mening dat het aantal/aandeel werknemersvertegenwoordigers in bestuursraden uiteen moet lopen van enkele zetels tot pariteit, afhankelijk van het aantal werknemers binnen het bedrijf en zijn dochterondernemingen;
28. herinnert eraan dat de richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad deel uitmaakt van het EU-acquis inzake de rechten op informatie voor en raadpleging en medezeggenschap van werknemers; uit zijn zorgen over tekortkomingen in het ontwerp van de richtlijn, met name wat betreft de handhaving en uitoefening van de rechten op informatie en raadpleging, en betreurt het dat in 2008 de kans gemist is om de richtlijn verder te ontwikkelen en aanzienlijk te verbeteren;
29. benadrukt de noodzaak om vertegenwoordigers van werknemers en leidinggevenden bewuster te maken van EOR’s; beklemtoont dat Europese ondernemingsraden unieke transnationale organen(42) zijn, en in het leven geroepen zijn met het oog op het informeren en raadplegen van werknemers, alsook het tot stand brengen en bevorderen van “corporate identity”, en dat zij worden beïnvloed door het niveau of de intensiteit van de betrekkingen tussen werknemers en werkgevers en door beleidskaders; betreurt dat de centrale leiding niet altijd de financiële, materiële en wettelijke middelen ter beschikking stelt die nodig zijn om EOR’s in staat te stellen hun taken op passende wijze uit te voeren; verzoekt de Commissie in kaart te brengen wat moet worden gedaan om de participatie van werknemers te verbeteren en de richtlijn inzake de Europese ondernemingsraad beter toe te passen en, in voorkomend geval, een voorstel te doen voor herziening van de richtlijn, teneinde het recht van werknemersvertegenwoordigers op informatie en raadpleging, met name bij herstructureringen, te versterken;
30. verzoekt de Commissie en de lidstaten de versterking van de rechten op informatie en raadpleging te bevorderen om ervoor te zorgen dat bij de besluitvorming binnen bedrijven rekening wordt gehouden met het advies van de Europese ondernemingsraad en dat dit advies wordt verstrekt voordat de raadpleging op het respectievelijke niveau is afgerond en voordat de bestuursorganen een besluit hebben genomen; verzoekt daarnaast de Commissie de handhavingsmechanismen te versterken, en de lidstaten te zorgen voor effectieve toegang tot de rechter voor speciale onderhandelingsorganen en voor de EOR’s, doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties in te voeren om naleving af te dwingen, na meer dan 20 jaar een eind te maken aan uitzonderingen voor oude, zogenaamd vrijwillige overeenkomsten van voor de richtlijn, duidelijkheid te verschaffen over het concept “transnationale karakter van een kwestie” in het kader van de richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad, het misbruik te voorkomen van regels inzake vertrouwelijkheid als manier om de toegang tot informatie en effectieve participatie te beperken, de subsidiaire vereisten te versterken, en zorg te dragen voor de efficiënte coördinatie van de informatie, raadpleging en medezeggenschap op lokaal, nationaal en EU-niveau;
o o o
31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Rapp, M. S., Wolff, M., Udoieva, I., Hennig, J. C., “Mitbestimmung im Aufsichtsrat und ihre Wirkung auf die Unternehmensführung”, Hans-Böckler-Stiftung, nr. 424, juni 2019; Ernst & Young, “Study on directors’ duties and sustainable corporate governance”, juli 2020.
Guidelines for a just transition towards environmentally sustainable economies and societies for all, https://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_emp/---emp_ent/documents/publication/wcms_432859.pdf ; Employment and Social Developments in Europe 2021, see https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/e823d46f-e518-11eb-a1a5-01aa75ed71a1/language-en
https://www.etui.org/sites/default/files/R%20121%20Conchon%20BLER%20in%20Europe%20EN%20WEB.pdf. Het huidige wetgevingskader voor de Europese vennootschap draagt er niet toe bij dat de reeds bestaande rechten op het gebied van vertegenwoordiging van werknemers in raden van bestuur (BLER) worden gerespecteerd en biedt bedrijven zelfs de mogelijkheid nationale BLER-rechten te omzeilen (Kluge and Stollt, 2011; Keller and Werner, 2010). Het lijkt erop dat het Statuut van de Europese vennootschap kan worden gebruikt om drie potentiële omzeilingstrategieën te bevorderen, te weten vermijding van BLER; “bevriezing” van BLER; of een reductie van het aantal plaatsen voor werknemersvertegenwoordigers in raden van bestuur, met name wanneer deze door externe vakbondsmensen worden bezet.
Richtlijn (EU) 2019/2121 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen (PB L 321 van 12.12.2019, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2019/2121 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen (PB L 321 van 12.12.2019, blz. 1).
https://www.eurofound.europa.eu/observatories/eurwork/industrial-relations-dictionary/european-works-councils: Europese ondernemingsraden (EOR’s) zijn permanente organen die de informatie en raadpleging van werknemers in Europese bedrijven en Europese groepen van bedrijven faciliteren, als bedoeld in de richtlijn inzake de Europese ondernemingsraad van 1994.