Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 24 november 2021 - Straatsburg
Begrotingsprocedure 2022: gemeenschappelijke tekst
 Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021: humanitaire hulp aan vluchtelingen in Turkije
 Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021: Extra vaccindoses voor lage- en lagermiddeninkomenslanden, versterking van het Uniemechanisme voor civiele bescherming en andere aanpassingen aan de uitgaven en ontvangsten
 Een Europese strategie voor kritieke grondstoffen
 De herziening van het Financieel Reglement met het oog op de inwerkingtreding van het meerjarig financieel kader 2021-2027
 Een farmaceutische strategie voor Europa

Begrotingsprocedure 2022: gemeenschappelijke tekst
PDF 242kWORD 79k
Resolutie
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over het gemeenschappelijk ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022 – alle afdelingen, goedgekeurd door het bemiddelingscomité in het kader van de begrotingsprocedure (13911/2021 – C9-0428/2021 – 2021/0227(BUD))
P9_TA(2021)0465A9-0326/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien het door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerp en de daarop betrekking hebbende verklaringen van het Parlement, de Raad en de Commissie (13911/2021 – C9-0428/2021),

–  gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022, goedgekeurd door de Commissie op 9 juli 2021 (COM(2021)0300),

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022, vastgesteld door de Raad op 6 september 2021 en toegezonden aan het Europees Parlement op 10 september 2021 (11352/2021 – C9-0353/2021),

–  gezien nota van wijzigingen nr. 1/2022 bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022, ingediend door de Commissie op 12 oktober 2021 (COM(2021)0642),

–  gezien zijn resolutie van 21 oktober 2021 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022(1) en de daarin opgenomen begrotingsamendementen,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom(2),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(3),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(4),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(5),

–  gezien de artikelen 95 en 96 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van zijn delegatie in het bemiddelingscomité (A9-0326/2021),

1.  keurt het gemeenschappelijk ontwerp goed;

2.  bevestigt de gemeenschappelijke verklaringen die als bijlage bij deze resolutie zijn gevoegd;

3.  neemt kennis van de verklaringen van de Commissie die als bijlage bij deze resolutie zijn gevoegd;

4.  verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsmede aan de nationale parlementen.

BIJLAGE

DEFINITIEVE

Begroting 2022 – Elementen voor gezamenlijke conclusies

Deze gezamenlijke conclusies hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

1.  Begroting 2022

2.  Begroting 2021 – Ontwerpen van gewijzigde begroting nr. 5/2021 en nr. 6/2021

3.  Verklaringen

Samenvatting

A.  Begroting 2022

De elementen voor gezamenlijke conclusies behelzen het volgende:

—  De totale hoogte van de vastleggingskredieten in de begroting 2022 bedraagt 169 515,8 miljoen EUR. Daardoor resteert onder de MFK-plafonds voor 2022 een marge van in totaal 1 167,8 miljoen EUR aan vastleggingskredieten.

—  De totale hoogte van de betalingskredieten in de begroting 2022 bedraagt 170 603,3 miljoen EUR. Algemeen blijft er daardoor een marge onder de MFK-maxima voor 2022 over van 1 695,8 miljoen EUR aan betalingskredieten.

—  Het flexibiliteitsinstrument voor 2022 wordt voor 368,4 miljoen EUR aan vastleggingskredieten gebruikt voor rubriek 6 Nabuurschap en internationaal beleid.

De betalingskredieten voor 2022 in verband met de beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument in 2019, 2020, 2021 en 2022 worden door de Commissie geraamd op 467,2 miljoen EUR. Het geraamde betalingsschema van de desbetreffende uitstaande bedragen voor deze jaren wordt in de volgende tabel gespecificeerd:

Flexibiliteitsinstrument — betalingsprofiel (in miljoen EUR)

Jaar van beschikbaarstelling

2022

2023

2024

2025

Totaal

2019

140,9

82,2

0,0

0,0

223,2

2020

66,2

39,9

0,0

0,0

106,1

2021

40,9

10,3

7,6

0,0

58,9

2022

219,2

62,7

49,8

36,7

368,4

Totaal

467,2

195,2

57,4

36,7

756,6

B.  Begroting 2021

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 wordt goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 wordt goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.

1.  Begroting 2022

1.1.  “Afgesloten” lijnen

Tenzij verder in deze conclusies anders is vermeld, worden alle begrotingslijnen bevestigd zoals voorgesteld door de Commissie in de ontwerpbegroting voor 2022, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022.

Bovendien worden alle begrotingslijnen die door de Raad zijn geamendeerd en waar het Parlement in zijn lezing mee is ingestemd, bevestigd als gewijzigd door de Raad.

Voor de overige begrotingslijnen heeft het bemiddelingscomité de conclusies vastgesteld die zijn opgenomen in de secties 1.2 tot 1.7.

1.2.  Horizontale kwesties

Gedecentraliseerde organen

De bijdrage van de EU (in vastleggings- en betalingskredieten en het aantal ambten) voor alle gedecentraliseerde agentschappen wordt vastgesteld op het door de Commissie in de ontwerpbegroting voor 2022 voorgestelde niveau, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, met uitzondering van:

—  In subrubriek 2b:

—  Het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust, begrotingsartikel 07 10 07), waaraan vijf extra posten zijn toegewezen en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten met 380 000 EUR is verhoogd gezien aanwerving gemiddeld halverwege het jaar.

—  Het Europees Openbaar Ministerie (EPPO, begrotingsartikel 07 10 08) waarvan de vastleggings- en betalingskredieten met 3 750 000 EUR worden verhoogd, rekening houdend met de door de Commissie voorgestelde versterking in de ontwerpbegroting voor 2022, zoals gewijzigd in nota van wijzigingen nr. 1/2022, gemiddeld aan het einde van het eerste kwartaal in plaats van halverwege het jaar.

—  In rubriek 4:

—  Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO, begrotingsartikel 10 10 01), waaraan 5 extra posten zijn toegewezen en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten worden verhoogd met 380 000 EUR, rekening houdend met de gemiddelde aanwerving halverwege het jaar.

—  Het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex, begrotingsartikel 11 10 01), waarvan de vastleggings- en betalingskredieten met 65 000 000 EUR worden verlaagd.

Uitvoerende agentschappen

De EU-bijdrage (in vastleggings- en betalingskredieten en het aantal posten) voor de uitvoerende agentschappen wordt vastgesteld op het door de Commissie in de ontwerpbegroting voorgestelde niveau, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022.

Proefprojecten/Voorbereidende acties

Er is overeenstemming bereikt over een omvattend pakket van 56 proefprojecten/voorbereidende acties (PP/VA) voor een totaalbedrag van 89,5 miljoen EUR aan vastleggingskredieten, zoals voorgesteld door het Parlement.

Dit omvat de geplande acties “met het oog op de oprichting van een Europese diplomatieke academie” die door de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) zullen worden uitgevoerd.

Dit pakket is in overeenstemming met de maxima voor proefprojecten en voorbereidende acties waarin het Financieel Reglement voorziet.

1.3.  Uitgavenrubrieken van het financieel kader - vastleggingskredieten

Met inachtneming van de bovenstaande conclusies betreffende de “afgesloten” begrotingslijnen, de agentschappen en de proefprojecten en voorbereidende acties, heeft het bemiddelingscomité overeenstemming bereikt over de volgende punten:

Rubriek 1 – Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid

De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:

Begrotings­onderdeel / programma

Naam

Variatie in vastleggingskredieten (in EUR)

OB 2022 (incl. NvW 1)

Begroting 2022

Verschil

1.0.11

Horizon Europa

12 179 157 276

12 239 157 276

60 000 000

01 02 02 10

Cluster “Gezondheid”

571 730 809

606 730 809

35 000 000

01 02 02 40

Cluster “Digitaal, industrie en ruimte”

1 264 161 905

1 272 161 905

8 000 000

01 02 02 50

Cluster “Klimaat, energie en mobiliteit”

1 281 577 680

1 290 577 680

9 000 000

01 02 02 60

Cluster “Levensmiddelen, bio-economie, natuurlijke hulpbronnen, landbouw en milieu”

1 003 750 348

1 011 750 348

8 000 000

1.0.31

Programma voor de eengemaakte markt

583 544 000

613 544 000

30 000 000

03 02 02

De concurrentiepositie van ondernemingen, en met name kmo’s, verbeteren en hun toegang tot de markt ondersteunen

121 450 000

151 450 000

30 000 000

PPVA

Proefprojecten en voorbereidende acties

 

 

40 937 500

 

Totaal

 

 

130 937 500

Van de verhoging met 30 miljoen EUR aan vastleggingskredieten voor het programma voor de eengemaakte markt (De concurrentiepositie van ondernemingen, met name kmo’s, verbeteren en hun toegang tot de markt ondersteunen, begrotingsartikel 03 02 02) moet 10 miljoen EUR worden gebruikt voor het verstrekken van diverse vormen van steun aan de toeristische sector.

Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 21 775,1 miljoen EUR, waardoor er een marge van 102,9 miljoen EUR overblijft onder het uitgavenmaximum van rubriek 1.

Overeenkomstig artikel 15, lid3, van het Financieel Reglement(6) stemt het bemiddelingscomité ermee in vastleggingskredieten opnieuw ter beschikking te stellen van de begrotingsonderdelen voor onderzoek voor in totaal 117,3 miljoen EUR aan vastleggingskredieten, d.w.z. een verhoging met 40 miljoen EUR ten opzichte van het niveau dat de Commissie voorstelt in de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022. Het volgende begrotingsonderdeel wordt versterkt en de begrotingstoelichting wordt dienovereenkomstig herzien:

 

 

(in EUR)

Begrotings­onderdeel

Naam

Vastleggingskredieten

01 02 02 10

Cluster “Gezondheid”

40 000 000

Totaal

 

40 000 000

Deze kredieten maken deel uit van het totaalbedrag van maximaal 0,5 miljard EUR (in prijzen van 2018) voor de periode 2021-2027, zoals overeengekomen in het kader van de MFK-overeenkomst. Dit laat 372,8 miljoen EUR in prijzen van 2018 beschikbaar voor de periode 2023-2027.

Subrubriek 2a – Economische, sociale en territoriale samenhang

De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:

Begrotings­onderdeel / programma

Naam

Variatie in vastleggingskredieten (in EUR)

OB 2022 (incl. NvW 1)

Begroting 2022

Verschil

PPVA

Pilootprojecten en voorbereidende acties

2 681 000

 

Totaal

 

 

2 681 000

Bijgevolg zijn de vastleggingskredieten vastgesteld op 49 708,8 miljoen EUR, waardoor een marge van 30,2 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van subrubriek 2a overblijft.

Subrubriek 2b – Veerkracht en waarden

De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:

In het licht van de huidige rentestand en recente NGEU-financieringsverrichtingen kunnen de kredieten voor begrotingsonderdeel 06 04 01 met 244,7 miljoen EUR worden verlaagd, terwijl de capaciteit om de niet-terugvorderbare component van NGEU in 2022 te financieren, volledig in stand wordt gehouden. In vergelijking met de ontwerpbegroting zal nog eens 20 miljoen EUR worden uitgesteld tot 2027, ter compensatie van de overeenkomstige vervroegde financiering voor EU4Health.

Begrotings­onderdeel / programma

Naam

Variatie in vastleggingskredieten (in EUR)

OB 2022 (incl. NvW 1)

Begroting 2022

Verschil

2.2.13

Steun voor de Turks-Cypriotische gemeenschap

33 276 000

34 276 000

1 000 000

05 04 01

Financiële steun ten behoeve van de bevordering van de economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap

31 402 525

32 402 525

1 000 000

2.2.23

Financieringskosten van het herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI)

389 706 000

145 000 000

-244 706 000

06 04 01

Herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI) – Periodieke couponbetaling en aflossing op de vervaldatum

384 706 000

140 000 000

-244 706 000

2.2.24

Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU)

95 254 030

101 254 030

6 000 000

06 05 01

Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU)

95 254 030

101 254 030

6 000 000

2.2.25

EU4Health

788 672 701

839 672 701

51 000 000

06 06 01

EU4Health-programma

764 213 775

815 213 775

51 000 000

2.2.312

Werkgelegenheid en sociale innovatie

104 482 000

106 482 000

2 000 000

07 02 04

ESF+ – onderdeel werkgelegenheid en sociale innovatie

102 482 000

104 482 000

2 000 000

2.2.32

Erasmus+

3 366 740 438

3 401 740 438

35 000 000

07 03 01 01

Bevordering van de leermobiliteit van particulieren, en van samenwerking, inclusie, excellentie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op het gebied van onderwijs en opleiding – indirect beheer

2 331 521 972

2 361 274 626

29 752 654

07 03 02

Bevordering van de mobiliteit voor niet-formeel leren en de actieve participatie van jongeren, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op jeugdgebied

346 973 114

351 400 945

4 427 831

07 03 03

Bevordering van de leermobiliteit van sportcoaches en -personeel, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van sportorganisaties en sportbeleid

64 216 157

65 035 672

819 515

2.2.33

Europees Solidariteitskorps (ESK)

138 427 764

141 427 764

3 000 000

07 04 01

Europees Solidariteitskorps

131 710 226

134 710 226

3 000 000

2.2.34

Creatief Europa

401 027 982

406 527 982

5 500 000

07 05 01

Cultuur

125 597 589

131 097 589

5 500 000

2.2.352

Burgers, gelijkheid, rechten en waarden

209 402 193

214 902 193

5 500 000

07 06 02

Bevordering van de betrokkenheid van de burgers bij en hun participatie in het democratisch bestel van de Unie

39 671 295

40 671 295

1 000 000

07 06 03

Daphne

29 581 401

33 581 401

4 000 000

07 06 04

Bescherming en bevordering van de waarden van de Unie

91 787 552

92 287 552

500 000

2.2.3DAG

Gedecentraliseerde agentschappen

242 132 181

246 262 181

4 130 000

07 10 07

Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust)

45 423 578

45 803 578

380 000

07 10 08

Europees Openbaar Ministerie (EOM)

53 351 846

57 101 846

3 750 000

2.2.3SPEC

Prerogatieven

180 389 773

182 889 773

2 500 000

07 20 04 06

Specifieke bevoegdheden op het gebied van sociaal beleid, met inbegrip van de sociale dialoog

23 020 900

25 520 900

2 500 000

PPVA

Proefprojecten en voorbereidende acties

35 303 000

 

Totaal

 

 

-93 773 000

De verhoging met 3 miljoen EUR aan vastleggingskredieten voor het Europees Solidariteitskorps (Europees Solidariteitskorps, begrotingsartikel 07 04 01) en 5 miljoen EUR van de verhoging met 35 miljoen EUR aan vastleggingskredieten voor Erasmus+, voor een gecombineerd effect van 8 miljoen EUR, moet worden gebruikt voor de voorbereiding en uitvoering van activiteiten in overeenstemming met het Europees Jaar van de jeugd 2022.

Bijgevolg zijn de vastleggingskredieten vastgesteld op 6 330,2 miljoen EUR, waardoor een marge van 130,8 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van subrubriek 2b overblijft.

Rubriek 3 – Natuurlijke hulpbronnen en milieu

De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:

Begrotings­onderdeel / programma

Naam

Variatie in vastleggingskredieten (in EUR)

OB 2022 (incl. NvW 1)

Begroting 2022

Verschil

3.2.21

Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)

708 045 484

755 545 484

47 500 000

09 02 01

Natuur en biodiversiteit

265 601 888

284 032 563

18 430 675

09 02 02

Circulaire economie en levenskwaliteit

169 866 127

181 653 495

11 787 368

09 02 03

Klimaatmitigatie en -adaptatie

120 050 994

128 381 585

8 330 591

09 02 04

Transitie naar schone energie

128 996 883

137 948 249

8 951 366

PPVA

Proefprojecten en voorbereidende acties

 

 

9 611 500

 

Totaal

 

 

57 111 500

Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 56 235,4 miljoen EUR, waardoor er een marge van 283,6 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van rubriek 3 overblijft, waarvan 270,1 miljoen EUR onder de submarge voor “Marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse betalingen”.

Rubriek 4 – Migratie en grensbeheer

De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:

Begrotings­onderdeel / programma

Naam

Variatie in vastleggingskredieten (in EUR)

OB 2022 (incl. NvW 1)

Begroting 2022

Verschil

4.0.11

Fonds voor asiel, migratie en integratie

1 099 455 000

1 119 455 000

20 000 000

10 02 01

Fonds voor asiel, migratie en integratie

1 096 455 000

1 116 455 000

20 000 000

4.0.1DAG

Gedecentraliseerde agentschappen

153 281 205

153 661 205

380 000

10 10 01

Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO)

153 281 205

153 661 205

380 000

4.0.211

Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF) - instrument voor grensbeheer en visa (BMVI)

646 117 589

671 117 589

25 000 000

11 02 01

Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa

644 117 589

669 117 589

25 000 000

4.0.2DAG

Gedecentraliseerde agentschappen

1 073 823 593

1 008 823 593

-65 000 000

11 10 01

Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex)

757 793 708

692 793 708

-65 000 000

 

Totaal

 

 

-19 620 000

De verhoging met 20 miljoen EUR aan vastleggingskredieten voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie (Fonds voor asiel, migratie en integratie, begrotingsartikel 10 02 01) moet worden gebruikt voor de financiering van de hervestiging van Afghaanse vluchtelingen.

De verhoging met 25 miljoen EUR aan vastleggingskredieten voor het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF) — Instrument voor grensbeheer en visa (BMVI) (Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa, begrotingsartikel 11 02 01) moet worden gebruikt voor het beheer van de migratiecrisis aan de grens van Belarus.

Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 3 091,2 miljoen EUR, waardoor er een marge van 99,8 miljoen EUR overblijft onder het uitgavenmaximum van rubriek 4.

Rubriek 5 – Veiligheid en defensie

De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022. Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 1 785,3 miljoen EUR, waardoor er een marge van 82,7 miljoen EUR overblijft onder het uitgavenmaximum van rubriek 5.

Rubriek 6 – Nabuurschap en internationaal beleid

De vastleggingskredieten worden vastgesteld op het niveau dat de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, maar met de wijzigingen waarover het bemiddelingscomité overeenstemming heeft bereikt, en die zijn opgenomen in de volgende tabel:

Begrotings­onderdeel / programma

Naam

Variatie in vastleggingskredieten (in EUR)

OB 2022 (incl. NvW 1)

Begroting 2022

Verschil

6.0.111

Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld (NDICI – Europa in de wereld)

12 526 647 047

12 716 647 047

190 000 000

14 02 01 10

Zuidelijk nabuurschap

1 604 861 026

1 629 861 026

25 000 000

14 02 01 11

Oostelijk nabuurschap

699 703 445

709 703 445

10 000 000

14 02 01 30

Midden-Oosten en Centraal-Azië

384 765 942

414 765 942

30 000 000

14 02 02 40

Mensen – Mondiale uitdagingen

137 191 715

187 191 715

50 000 000

14 02 04

Buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten

1 463 311 470

1 538 311 470

75 000 000

6.0.12

Humanitaire hulp (HUMA)

1 595 059 463

1 806 059 463

211 000 000

14 03 01

Humanitaire hulp

1 506 901 913

1 717 901 913

211 000 000

 

Totaal

 

 

401 000 000

Voor het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld moeten de verhogingen van de vastleggingskredieten van 75 miljoen EUR (Buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten, begrotingspost 14 02 04) en 50 miljoen EUR (Mensen – Mondiale uitdagingen, begrotingspost 14 02 02 40) worden gebruikt voor maatregelen om de pandemie te bestrijden, met inbegrip van vaccins.

Als gevolg hiervan wordt het niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 17 170,4 miljoen EUR, waarbij geen marge onder het uitgavenplafond van rubriek 6 overblijft en wordt gebruikgemaakt van het flexibiliteitsinstrument voor een bedrag van 368,4 miljoen EUR.

Rubriek 7 – Europees openbaar bestuur

Het aantal posten in de personeelsformatie van de instellingen en de kredieten die de Commissie heeft voorgesteld in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022, worden goedgekeurd door het bemiddelingscomité, maar met de volgende uitzonderingen:

—  De afdeling van het Europees Parlement, waarvan de lezing wordt goedgekeurd;

—  De afdeling van de Raad, waarvan de lezing wordt goedgekeurd;

—  De afdeling van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarvoor negen extra posten aan de personeelsformatie worden toegevoegd en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten met 684 000 EUR worden verhoogd, in aanmerking genomen dat indienstneming gemiddeld halverwege het jaar plaatsvindt;

—  De afdeling van de Europese Rekenkamer (ERK), waarvoor 13 posten, in verband met NGEU en toegekend tot 2027, aan de personeelsformatie worden toegevoegd en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten met 988 000 EUR worden verhoogd, in aanmerking genomen dat indienstneming gemiddeld halverwege het jaar plaatsvindt;

—  De afdeling van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), waarvan i) de personele middelen worden verhoogd met zeven posten in de personeelsformatie en drie arbeidscontractanten en waarvan de vastleggings- en betalingskredieten met 655 000 EUR worden verhoogd, in aanmerking genomen dat indienstneming gemiddeld halverwege het jaar plaatsvindt, ii) de vastleggings- en betalingskredieten met 990 500 EUR worden verhoogd voor de uitvoering van de geplande acties met het oog op “de oprichting van een Europese diplomatieke academie”, zoals voorgesteld door het Europees Parlement in zijn lezing, en iii) de vastleggings- en betalingskredieten met 1,0 miljoen EUR worden verhoogd voor “Strategische communicatiecapaciteit”, begrotingspost 2 2 1 4;

De aanpassingen, waardoor rubriek 7 met 0,8 miljoen EUR wordt verhoogd, zijn nader beschreven in de volgende tabellen:

Afdeling 2 – Europese Raad en Raad

Begrotings­onderdeel / programma

Naam

Variatie in vastleggingskredieten (in EUR)

OB 2022 (incl. NvW 1)

Begroting 2022

Verschil

1 1 0 0

Basissalarissen

265 982 044

265 970 746

-11 298

1 1 0 2

Statutaire rechten in verband met de persoonlijke situatie van het personeelslid

66 765 000

66 778 000

13 000

1 1 0 3

Sociale zekerheid

10 946 000

10 947 000

1 000

2 0 1 0

Schoonmaak en onderhoud

18 635 000

18 335 000

-300 000

2 1 0 0

Aanschaf van hardware en software

14 385 716

12 285 716

-2 100 000

2 1 0 1

Externe dienstverlening voor het toepassen en opzetten van informaticasystemen

27 839 685

27 509 685

-330 000

2 2 0 4

Diverse uitgaven voor vergaderingen

5 235 000

4 635 000

-600 000

2 2 1 3

Voorlichting en openbare evenementen

5 358 250

5 158 250

-200 000

 

Totaal

 

 

-3 527 298

Afdeling 4 – Hof van Justitie van de Europese Unie

Begrotings­onderdeel / programma

Naam

Variatie in vastleggingskredieten (in EUR)

OB 2022 (incl. NvW 1)

Begroting 2022

Verschil

1 2 0 0

Salarissen en vergoedingen

287 078 950

287 762 950

684 000

 

Totaal

 

 

684 000

Afdeling 5 – Europese Rekenkamer

Begrotings­onderdeel / programma

Naam

Variatie in vastleggingskredieten (in EUR)

OB 2022 (incl. NvW 1)

Begroting 2022

Verschil

1 2 0 0

Salaris en vergoedingen

118 344 775

119 332 775

988 000

 

Totaal

 

 

988 000

Afdeling 10 – Europese Dienst voor extern optreden

Begrotings­onderdeel / programma

Naam

Variatie in vastleggingskredieten (in EUR)

OB 2022 (incl. NvW 1)

Begroting 2022

Verschil

1 1 0 0

Basissalarissen

116 638 000

117 170 000

532 000

1 2 0 0

Arbeidscontractanten

18 671 800

18 794 800

123 000

2 2 1 4

Strategische communicatiecapaciteit

4 000 000

5 000 000

1 000 000

2 2 5 0

Proefproject – Naar de oprichting van een Europese diplomatieke academie

990 500

990 500

 

Totaal

 

 

2 645 500

Als gevolg hiervan wordt het overeengekomen niveau van de vastleggingskredieten vastgesteld op 10 620,1 miljoen EUR, waardoor er een marge van 437,9 miljoen EUR onder het uitgavenplafond van rubriek 7 overblijft, waarvan 240,1 miljoen EUR onder de submarge voor “Administratieve uitgaven van de instellingen”.

Thematische speciale instrumenten: EFG, SEAR en BAR

De vastleggingskredieten voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), de reserve voor solidariteit en noodhulp (SEAR) en de reserve voor aanpassing aan de brexit (BAR) worden vastgesteld op het niveau dat door de Commissie is voorgesteld in de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022.

1.4.  Betalingskredieten

De totale hoogte van de betalingskredieten op de begroting 2022 wordt vastgesteld op het niveau van de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, met de volgende aanpassingen als overeengekomen door het bemiddelingscomité:

1.  Er wordt rekening gehouden met het overeengekomen niveau van vastleggingskredieten voor niet-gesplitste uitgaven (rubrieken 1 t/m 6), waarvoor het niveau van betalingskredieten gelijk is aan de hoogte van de vastleggingskredieten. Dit geldt voor de verlaging van de financieringskosten van het herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI) met 244,7 miljoen EUR. Rekening houdend met de aanpassing van de bijdrage van de Unie aan gedecentraliseerde agentschappen is het gecombineerde gevolg een daling van 305,2 miljoen EUR;

2.  De aanpassing in rubriek 7 resulteert in een stijging met 0,8 miljoen EUR;

3.  De betalingskredieten voor alle nieuwe proefprojecten en voorbereidende acties voorgesteld door het Parlement worden vastgesteld op 25 % van de overeenkomstige vastleggingskredieten of op het door het Parlement voorgestelde niveau indien dit lager is. In geval van verlenging van bestaande proefprojecten en voorbereidende acties is het niveau van betalingskredieten het niveau dat in de ontwerpbegroting, als gewijzigd bij nota van wijzigingen nr. 1/2022, is vastgesteld plus 25 % van de overeenkomstige nieuwe vastleggingskredieten, of het door het Parlement voorgestelde niveau, indien dit lager is. Het gecombineerde gevolg is een stijging met 22,1 miljoen EUR;

4.  Het gecombineerde gevolg van de aanpassingen aan de begrotingsonderdelen voor gesplitste uitgaven is een stijging met 262,0 miljoen EUR.

De aanpassingen, die resulteren in een daling van 20,3 miljoen EUR, zijn nader beschreven in de volgende tabel:

Begrotings­onderdeel / programma

Naam

Variatie in betalingskredieten (in EUR)

OB 2022 (incl. NvW 1)

Begroting 2022

Verschil

Rubriek 1

1.0.23

Programma Digitaal Europa

898 530 703

848 530 703

-50 000 000

02 04 01 11

Europees kenniscentrum voor industrie, technologie en onderzoek op het gebied van cyberbeveiliging

33 192 982

17 192 982

-16 000 000

02 04 03

Kunstmatige intelligentie

245 811 860

214 811 860

-31 000 000

02 04 04

Vaardigheden

52 000 000

49 000 000

-3 000 000

PPVA

Proefprojecten en voorbereidende acties

10 234 375

 

Totaal rubriek 1

 

 

-39 765 625

Subrubriek 2a

PPVA

Proefprojecten en voorbereidende acties

670 250

 

Totaal subrubriek 2a

 

 

670 250

Subrubriek 2b

2.2.23

Financieringskosten van het herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI)

389 706 000

145 000 000

-244 706 000

06 04 01

Herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI) – Periodieke couponbetaling en aflossing op de vervaldatum

384 706 000

140 000 000

-244 706 000

2.2.24

Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU)

180 866 480

186 866 480

6 000 000

06 05 01

Uniemechanisme voor civiele bescherming (rescEU)

94 547 220

100 547 220

6 000 000

2.2.32

Erasmus+

3 273 756 286

3 300 756 286

27 000 000

07 03 01 01

Bevordering van de leermobiliteit van particulieren, en van samenwerking, inclusie, excellentie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op het gebied van onderwijs en opleiding – Indirect beheer

2 220 525 000

2 243 477 048

22 952 048

07 03 02

Bevordering van de mobiliteit voor niet-formeel leren en de actieve participatie van jongeren, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op jeugdgebied

310 000 000

313 415 755

3 415 755

07 03 03

Bevordering van de leermobiliteit van sportcoaches en -personeel, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van sportorganisaties en sportbeleid

55 000 000

55 632 197

632 197

2.2.3DAG

Gedecentraliseerde agentschappen

233 643 002

237 773 002

4 130 000

07 10 07

Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust)

45 226 899

45 606 899

380 000

07 10 08

Europees Openbaar Ministerie (EOM)

53 351 846

57 101 846

3 750 000

PPVA

Proefprojecten en voorbereidende acties

8 825 750

 

Totaal subrubriek 2b

 

 

-198 750 250

Rubriek 3

PPVA

Proefprojecten en voorbereidende acties

2 402 875

 

Totaal rubriek 3

 

 

2 402 875

Rubriek 4

4.0.11

Fonds voor asiel, migratie en integratie

1 276 766 000

1 291 766 000

15 000 000

10 02 01

Fonds voor asiel, migratie en integratie

661 766 000

676 766 000

15 000 000

4.0.1DAG

Gedecentraliseerde agentschappen

153 281 205

153 661 205

380 000

10 10 01

Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO)

153 281 205

153 661 205

380 000

4.0.211

Fonds voor geïntegreerd grensbeheer (IBMF) – Instrument voor grensbeheer en visa (BMVI)

490 891 340

510 891 340

20 000 000

11 02 01

Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visa

191 891 340

211 891 340

20 000 000

4.0.2DAG

Gedecentraliseerde agentschappen

1 050 691 460

985 691 460

-65 000 000

11 10 01

Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex)

757 793 708

692 793 708

-65 000 000

 

Totaal rubriek 4

 

 

-29 620 000

Rubriek 5

Rubriek 6

6.0.111

Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld (NDICI – Europa in de wereld)

7 858 721 595

7 891 721 595

33 000 000

14 02 04

Buffer voor nieuwe uitdagingen en prioriteiten

1 000 000 000

1 033 000 000

33 000 000

6.0.12

Humanitaire hulp (HUMA)

1 880 645 990

2 091 645 990

211 000 000

14 03 01

Humanitaire hulp

1 797 851 440

2 008 851 440

211 000 000

 

Totaal rubriek 6

 

 

244 000 000

Rubriek 7

7.2.2

Europese Raad en Raad

615 000 854

611 473 556

-3 527 298

7.2.4

Hof van Justitie van de Europese Unie

464 090 000

464 774 000

684 000

7.2.5

Europese Rekenkamer

161 153 175

162 141 175

988 000

7.2.X

Europese Dienst voor extern optreden

775 069 920

777 715 420

2 645 500

Totaal rubriek 7

 

 

790 202

TOTAAL

 

 

-20 272 548

Per saldo resulteert dit in een totaal niveau van betalingskredieten van 170 603,3 miljoen EUR, een daling van 20,3 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022.

1.5.  Reserves

Er zijn geen andere reserves boven op die van de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022.

1.6.  Begrotingstoelichting

De tekst van de begrotingstoelichting komt overeen met de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022, met de volgende door het bemiddelingscomité overeengekomen wijzigingen:

—  Begrotingsonderdelen waarvoor wijzigingen die door het Europees Parlement aan zijn eigen afdeling zijn aangebracht, worden zonder wijzigingen goedgekeurd.

—  Begrotingsonderdelen waarvoor de door het Europees Parlement aangebrachte wijzigingen zonder wijzigingen worden goedgekeurd:

Artikel 07 10 01 – Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound)

Tekst als volgt wijzigen:

De Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) levert en verspreidt belangrijke kennis over arbeidsgerelateerde en sociale zaken om bij te dragen tot een gezond en empirisch onderbouwd beleid op deze gebieden. Haar kernactiviteit heeft betrekking op onderzoek op het gebied van werkgelegenheid, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en leefbaarheid. De activiteiten van Eurofound dragen bij tot de volgende prioriteiten: toenemende arbeidsmarktparticipatie en werkloosheidsbestrijding door het scheppen van banen, het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt en de bevordering van integratie en gendergelijkheid;integratie; verbetering van de arbeidsomstandigheden en verduurzaming van arbeid gedurende de hele levensloop, ontwikkeling van arbeidsverhoudingen met het oog op billijke en productieve oplossingen in een veranderende beleidscontext, verbetering van de levensstandaard en bevordering van de sociale cohesie in het licht van economische en sociale ongelijkheden, zoals de arbeidsparticipatiekloof en de loonkloof tussen mannen en vrouwen.ongelijkheden.

—  Begrotingsonderdelen waarvoor de desbetreffende in de ontwerpbegroting voorgestelde begrotingstoelichting, zoals gewijzigd bij de nota van wijzigingen, wordt goedgekeurd met de volgende wijzigingen:

–  Post 01 02 02 53 – Cluster Klimaat, energie en mobiliteit – Gemeenschappelijke onderneming “Europese spoorwegen”

Alinea als volgt wijzigen:

De gemeenschappelijke onderneming “Europese spoorwegen” draagt bij tot de uitvoering van Horizon Europa, met name van het cluster “Klimaat, energie en mobiliteit”. De gemeenschappelijke onderneming zal de ontwikkeling en toepassing van innovatieve technologieën (met name digitale en automatisering) versnellen om een aantrekkelijker, gebruikersvriendelijker, concurrerender, betaalbaarder, eenvoudig te onderhouden en doeltreffend Europees spoorwegsysteem tot stand te brengen en de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken, bijvoorbeeld door een aanzienlijk deel van de 75 % van het goederenvervoer over de weg te verschuiven naar vervoer per spoor en over de binnenwateren.

–  Post 07 20 04 06 – Specifieke bevoegdheden op het gebied van sociaal beleid, met inbegrip van de sociale dialoog

Alinea als volgt wijzigen:

–  acties met betrekking tot vooroverleg tussen vertegenwoordigers van Europese vakbonden, met name ter dekking van de kosten om hen te helpen hun oordeel te vormen en hun standpunten inzake de ontwikkeling van beleidsmaatregelen van de Unie te harmoniseren, in het bijzonder na de COVID-19-crisis.

–  Post 1 3 0 1, Afdeling 10 – Europese Dienst voor extern optreden – Opleiding

De volgende tekst toevoegen:

De begroting voor opleidingen moet duidelijk weerspiegelen dat groot belang wordt gehecht aan het bevorderen van gendergelijkheid, gendergevoeligheid en het bestrijden van vooroordelen op het gebied van gender, met inbegrip van een anti-intimidatiebeleid, in onze eigen instellingen (waaronder het EDEO-hoofdkwartier, de EU-delegaties en de GVDB-missies en -operaties), ook tijdens de selectieprocedures. Hiertoe moeten verplichte opleidingen worden aangeboden en initiatieven worden ontplooid, met bijzondere aandacht voor de verantwoordelijkheid van het middenkader en het hogere kader op deze gebieden, overeenkomstig de bepalingen in het genderactieplan III en het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie.

—  Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement stemt het bemiddelingscomité ermee in om opnieuw vastleggingskredieten voor begrotingsonderdeel 01 02 02 10 ter beschikking te stellen. De begrotingstoelichting wordt dienovereenkomstig aangepast:

Begrotings­onderdeel

Naam

01 02 02 10

De volgende tekst toevoegen:

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement is voor deze begrotingspost 40 000 000 EUR aan vastleggingskredieten beschikbaar na vrijmakingen in 2020 die het gevolg zijn van gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van onderzoeksprojecten.

Dit met dien verstande dat de door het Europees Parlement of de Raad aangebrachte wijzigingen het toepassingsgebied van een bestaande rechtsgrondslag niet kunnen wijzigen of uitbreiden, noch afbreuk kunnen doen aan de administratieve autonomie van de instellingen, en dat het optreden met de beschikbare middelen kan worden gedekt.

1.7.  Begrotingsnomenclatuur

De door de Commissie in de ontwerpbegroting, zoals gewijzigd bij nota van wijzigingen 1/2022, voorgestelde begrotingsnomenclatuur wordt goedgekeurd, met inbegrip van de nieuwe proefprojecten en voorbereidende acties, met uitzondering van het nieuwe proefproject “Monitoring van de SDG’s in de EU-regio’s – Aanvullen van de ontbrekende gegevens”, dat zal worden uitgevoerd in het kader van MKF-rubriek 1, begrotingsartikel PP 01 22 06, in plaats van MFK-subrubriek 2b.

2.  Begroting 2021

Ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) 5/2021 wordt goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.

Ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) 6/2021 wordt goedgekeurd als voorgesteld door de Commissie.

3.  Verklaringen

3.1.  Verklaring van het Europees Parlement en de Raad over betalingskredieten

Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie om gedurende 2022 nauwlettend en actief te blijven toezien op de uitvoering van de programma’s van het huidige en het voorgaande MFK (met name subrubriek 2a en plattelandsontwikkeling). Daartoe verzoeken het Europees Parlement en de Raad de Commissie om hen tijdig de meest recente cijfers over de stand van zaken en de ramingen voor de betalingskredieten voor 2022 voor te leggen (in voorkomend geval rekening houdend met de verbeterde nauwkeurigheid van de ramingen van de lidstaten). Indien uit de cijfers blijkt dat de kredieten in de begroting voor 2022 ontoereikend zijn om in de behoeften te voorzien, verzoeken het Europees Parlement en de Raad de Commissie zo spoedig mogelijk een passende oplossing te presenteren, onder andere een ontwerp van gewijzigde begroting, om het Europees Parlement en de Raad in staat te stellen zo spoedig mogelijk en zonder onnodige vertraging in te spelen op gerechtvaardigde behoeften. Het Europees Parlement en de Raad zullen in voorkomend geval rekening houden met de urgentie van de kwestie, en de periode van acht weken voor de besluitvorming inkorten indien zij dat nodig achten. Hetzelfde geldt mutatis mutandis wanneer uit de cijfers blijkt dat de kredieten in de begroting 2022 hoger zijn dan nodig.

3.2.  Gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de financieringskosten van het herstelinstrument voor de Europese Unie (EURI) in 2022

Dankzij de huidige gunstige rentestand en rekening houdend met de uitgiftekosten van de financieringsoperaties van het Europees herstelinstrument (NGEU) tot nu toe dit jaar, kunnen de geplande kredieten voor de financieringskosten van het NGEU [begrotingsonderdeel 06 04 01] worden verlaagd, met volledig behoud van de capaciteit om de niet-terugvorderbare component van het NGEU in 2022 te financieren.

In artikel 5, lid 2, van het eigenmiddelenbesluit is het volgende bepaald: “Met de terugbetaling van de hoofdsom van de middelen wordt vóór het einde van de MFK-periode 2021-2027 begonnen, met een minimumbedrag, voor zover bedragen die niet voor uit hoofde van de in lid 1 van dit artikel bedoelde leningen verschuldigde rentebetalingen zijn gebruikt, het toelaten, met inachtneming van de in artikel 314 VWEU bepaalde procedure”.

Bovendien staat in overweging 20 van het eigenmiddelenbesluit dat “Bedragen die niet zijn gebruikt voor rentebetalingen zoals gepland, zullen worden gebruikt voor vervroegde aflossingen vóór het einde van het MFK 2021-2027, met een minimumbedrag, en kunnen worden verhoogd tot boven dit niveau mits na 2021 nieuwe eigen middelen zijn ingevoerd volgens de procedure van artikel 311, derde alinea, VWEU”.

Aangezien terugbetaling van de hoofdsom in 2022 niet mogelijk is:

—  wordt een bedrag van 90 miljoen EUR, waarvan 70 miljoen EUR reeds in de ontwerpbegroting is opgenomen, uitgesteld (backloaded) tot 2027 wanneer het kan worden gebruikt voor rentebetalingen of vervroegde aflossingen. De backloading wordt gecompenseerd door een vergelijkbare frontloading van het EU4Health-programma;

—  komen het Europees Parlement en de Raad overeen, onverminderd de prerogatieven van de begrotingsautoriteit, de op begrotingsonderdeel 06 04 01 beschikbare bedragen over de periode 2024-2027 met 224,7 miljoen EUR te verhogen, op basis van een voorstel van de Commissie en na beoordeling van de behoeften en mogelijkheden voor vervroegde terugbetalingen, gebruikmakend van de beschikbare marges en het enkelvoudig marge-instrument en met inachtneming van de financiële programmering voor de programma’s in rubriek 2b.

Dit mechanisme zorgt ervoor dat het totale bedrag voor het onderdeel EURI in de oorspronkelijke financiële programmering voor 2022 zal worden gebruikt voor rentebetalingen of vervroegde aflossingen tijdens het MFK 2021-2027.

3.3.  Unilaterale verklaring van de Commissie over een voorzichtig begrotingsbeleid met betrekking tot de rentepost van het EURI

De Commissie herinnert eraan dat de rentepost van het EURI ([begrotingsonderdeel 06 04 01]) dient ter dekking van de financierings- en liquiditeitskosten van NGEU-leningen, voor zover deze aan de EU-begroting worden toegerekend. Bedragen die niet worden gebruikt voor rentebetalingen, moeten worden gebruikt voor vervroegde aflossingen van de schuld overeenkomstig artikel 5, lid 2, en overweging 20 van het eigenmiddelenbesluit.

De stijging van de inflatie vraagt om een voorzichtiger begrotingsbeleid wat betreft het beheer van de EURI-rentepost, gezien de mogelijkheid dat de nominale rente hoger uitvalt dan in de programmering van dit onderdeel wordt aangenomen.

Daarom zal de Commissie in de uitoefening van haar verantwoordelijkheden uit hoofde van artikel 314 VWEU, leden 2, 5 en 8, begrotingsmaatregelen voorstellen die, indien zij worden aangenomen, ervoor zullen zorgen dat het oorspronkelijk in het meerjarig financieel kader 2021-2027 geplande totaalbedrag [14 976 miljoen EUR in lopende prijzen] voor het EURI-onderdeel volledig wordt gebruikt voor de betaling van rentekosten of vervroegde aflossingen.

Jaarlijks zal de Commissie bij de presentatie van de ontwerpbegroting verslag uitbrengen over de cumulatieve uitvoering van het EURI-onderdeel, de bedragen die naar het EURI-onderdeel zijn overgeheveld en het bedrag dat onder het enkelvoudig marge-instrument is gereserveerd om deze doelstelling te halen.

3.4.  Unilaterale verklaring van de Europese Commissie over de bestrijding van kinderarmoede in het kader van het Europees Sociaal Fonds+

Zeker in de context van het herstel van de huidige COVID-19-crisis wordt het nog belangrijker kinderarmoede aan te pakken, en er moeten dan ook voldoende middelen voor worden uitgetrokken. Daartoe moeten de lidstaten op grond van Verordening (EU) 2021/1057 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) een passend bedrag van hun ESF+-middelen onder gedeeld beheer toewijzen voor de uitvoering van de kindergarantie door middel van gerichte acties en structurele hervormingen om kinderarmoede aan te pakken. Er wordt een expliciete minimumtoewijzing van 5 % vastgesteld voor alle lidstaten waar het gemiddelde van kinderen onder de 18 jaar die met armoede of sociale uitsluiting werden bedreigd in de periode tussen 2017 en 2019 boven het Uniegemiddelde lag.

De onderhandelingen tussen de Commissie en de lidstaten over de programma’s voor de periode 2021-27 zijn nog gaande; zodra dit proces is afgerond, worden de exacte bedragen die voor de kindergarantie in alle lidstaten moeten worden geprogrammeerd bekend.

Overeenkomstig de aanbeveling van de Raad tot instelling van een Europese kindergarantie {SWD(2021) 62 final} en voortbouwend op verslagen van de kindergarantiecoördinatoren in de lidstaten en het Comité voor sociale bescherming, zal de Commissie regelmatig verslag uitbrengen over de uitvoering van de aanbeveling tot instelling van een kindergarantie. Ook zal de Commissie de uitvoering van deze aanbeveling in de context van het Europees Semester nauwlettend monitoren. De Commissie wenst te benadrukken dat de lidstaten voor de uitvoering van de kindergarantie een bedrag kunnen programmeren dat verder gaat dan de minimumvereisten van de ESF+-verordening. Ze kunnen ook gebruikmaken van andere EU-middelen, zoals de herstel- en veerkrachtfaciliteit, en hun eigen nationale financiering.

3.5.  Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over het voornemen om in het kader van het SFEU-onderdeel van de SEAR in 2022 maximale middelen beschikbaar te stellen voor natuurrampen

De drie instellingen erkennen dat de uitzonderlijke omvang van de natuurrampen in 2021 de beschikbare middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) onder druk zet. Het SFEU wordt uitsluitend gefinancierd uit de reserve voor solidariteit en noodhulp (SEAR), en kan geen enkel beroep doen op andere financieringsbronnen.

Het bemiddelingscomité is overeengekomen de humanitaire hulp in rubriek 6 in de begroting voor 2022 met 211 miljoen EUR te verhogen. Dat maakt het mogelijk van 1 januari tot en met 31 augustus 2022 minder beroep te doen op het SEAR-budget voor externe noodsituaties, zodat op 1 september 2022 extra middelen voor het SFEU vrijkomen ter hoogte van het bedrag waarmee de humanitaire hulp in rubriek 6 wordt verhoogd. Hierdoor kan maximale solidariteit worden getoond met de lidstaten die getroffen zijn door natuurrampen, terwijl de capaciteit van de EU-begroting om snel op externe noodsituaties te reageren wordt vergroot.

3.6.  Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad over de verhoging van het aantal ambten bij de Rekenkamer

Het EP en de Raad erkennen dat NGEU zal leiden tot een extra werklast voor de Rekenkamer, die niet volledig kan worden gecompenseerd door herschikking binnen de bestaande begroting. Zij stemmen derhalve in met een personeelsuitbreiding van de Rekenkamer met 20 posten in 2022.

Het EP en de Raad onderstrepen het belang dat zij hechten aan de werkzaamheden van de Rekenkamer, met name op het gebied van financiële en nalevingsgerichte controles waarmee de Rekenkamer haar primaire taak vervult: de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven onderzoeken; deze controles zijn onlosmakelijk verbonden met doelmatigheidscontroles om de zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid van het beheer van de EU-begroting te onderzoeken, als twee zijden van dezelfde medaille. Degelijk financieel beheer van de begroting is een hoeksteen van de legitimiteit van de Unie.

In dit verband vinden het EP en de Raad het essentieel dat de Rekenkamer voldoende middelen toebedeeld krijgt om deze kernactiviteiten uit te voeren.

In het algemeen erkennen het EP en de Raad ook het belang van de aanbevelingen die de Rekenkamer doet op basis van artikel 287, lid 4, tweede alinea, VWEU, waarbij zij opmerken dat het Hof van Justitie heeft verduidelijkt dat deze bepaling tot doel heeft “bij te dragen tot een beter financieel beheer van de [Unie] doordat de verslagen aan de instellingen worden toegezonden en zij daarop kunnen antwoorden”.

Het EP en de Raad verzoeken de Rekenkamer om in de werkdocumenten voor toekomstige begrotingsjaren een overzicht op te nemen over de toewijzing van personeel in het voorgaande jaar aan activiteiten voor financiële, nalevingsgerichte en doelmatigheidscontroles, wat de werkzaamheden op grond van artikel 287, lid 4, VWEU betreft, en aan ondersteunende diensten.

3.7.  Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over het evalueren, in 2022, van de ontwikkeling van de pandemie

De drie instellingen verbinden zich ertoe de ontwikkeling van de respons op de pandemie eind juni 2022 geëvalueerd te hebben, met name met betrekking tot internationale vaccinaties, en zullen op basis daarvan alle door de Commissie voorgestelde noodzakelijke maatregelen overwegen.

3.8.  Unilaterale verklaring van de Commissie over migratie

Gezien de verwachting dat de behoeften de komende jaren zullen blijven bestaan, bevestigt de Commissie haar plan ervoor te zorgen dat de gemiddelde jaarlijkse financiering voor migratie voor de zuidelijke buurlanden uit het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, en indien nodig uit andere instrumenten, ten minste op het voor 2022 geplande niveau blijft.

3.9.  Unilaterale verklaring van de Commissie over rubriek 7

De Commissie herinnert eraan dat de financiële programmering van rubriek 7 is gebaseerd op de veronderstelling dat het personeelsbestand van de instellingen stabiel blijft. Zij merkt op dat de begroting voor 2022 hiermee niet in overeenstemming is en benadrukt dat, met de stijgende inflatie, toekomstige personeelsuitbreidingen tot druk op rubriek 7 in het meerjarig financieel kader 2021-2027 zouden kunnen leiden.

(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0432.
(2) PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1.
(3) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
(4) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.
(5) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(6) Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021: humanitaire hulp aan vluchtelingen in Turkije
PDF 125kWORD 44k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021 – Humanitaire hulp aan vluchtelingen in Turkije (12444/2021 – C9-0380/2021 – 2021/0226(BUD))
P9_TA(2021)0466A9-0327/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(1), en met name artikel 44,

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021, definitief vastgesteld op 18 december 2020(2),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(3),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(4),

–  gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom(5),

–  gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021, vastgesteld door de Commissie op 9 juli 2021 (COM(2021)0460),

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021, vastgesteld door de Raad op 5 oktober 2021 en toegezonden aan het Europees Parlement op 14 oktober 2021 (12444/2021 – C9‑0380/2021),

–  gezien de artikelen 94 en 96 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0327/2021),

A.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 tot doel heeft verdere steun te verlenen aan de meest kwetsbare vluchtelingen in Turkije als gevolg van de crisis in Syrië, en het eerste onderdeel vormt van de voorstellen van de Commissie voor de voortzetting van de financiering voor Syrische vluchtelingen en gastgemeenschappen in Turkije, Jordanië, Libanon en andere delen van de regio;

B.  overwegende dat de Commissie schat dat er 325 miljoen EUR nodig is om de dekking van het sociaal vangnet voor noodgevallen (ESSN), het vlaggenschipprogramma dat voorziet in maandelijkse geldovermakingen naar meer dan 1,8 miljoen vluchtelingen, te verlengen van maart 2022 tot begin 2023, wanneer het programma zal overgaan in ontwikkelingshulp; overwegende dat de Commissie heeft voorgesteld dit bedrag te financieren door gebruik te maken van de resterende marge van rubriek 6 in 2021, waarbij het saldo afkomstig is van het budget voor humanitaire hulp in 2021 en 2022;

C.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 derhalve tot doel heeft 149,6 miljoen EUR aan vastleggingskredieten vrij te maken, terwijl in 2021 geen extra betalingskredieten worden gevraagd;

1.  neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 zoals ingediend door de Commissie;

2.  wijst erop dat het maximum van rubriek 6 reeds vanaf het eerste jaar van het MFK 2021-2027 te laag lijkt te zijn om te kunnen reageren op grote crises in buurlanden van de Unie en in de wereld; is bezorgd over het feit dat de voortzetting van steun aan vluchtelingen in Turkije noch in de onderhandelingen over het huidige MFK, noch in die over het NDICI-Europa in de wereld-instrument is meegenomen; onderstreept dat onder de huidige omstandigheden de begroting van de Unie niet de enige financieringsbron kan zijn voor de voortzetting van steun aan vluchtelingen;

3.  is van mening dat een alomvattende overeenkomst gesloten moet worden die de EU-financiering voor de voortzetting van de steun aan vluchtelingen in Turkije en de ruimere regio in 2021 en de daaropvolgende jaren omvat, en wel in het kader van de bemiddelingsprocedure over de algemene begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2022;

4.  keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2021 goed;

5.  verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 5/2021 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

(1) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
(2) PB L 93 van 17.3.2021.
(3) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.
(4) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(5) PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1.


Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021: Extra vaccindoses voor lage- en lagermiddeninkomenslanden, versterking van het Uniemechanisme voor civiele bescherming en andere aanpassingen aan de uitgaven en ontvangsten
PDF 133kWORD 45k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021 – Extra vaccindoses voor lage- en lagermiddeninkomenslanden, versterking van het Uniemechanisme voor civiele bescherming en andere aanpassingen aan de uitgaven en ontvangsten (14038/2021 – C9-0425/2021 – 2021/0326(BUD))
P9_TA(2021)0467A9-0329/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(1), en met name artikel 44,

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2021, definitief vastgesteld op 18 december 2020(2),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(3),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(4),

–  gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom(5),

–  gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021, vastgesteld door de Commissie op 8 oktober 2021 (COM(2021)0955),

–  gezien de verklaring van het bemiddelingscomité over een gemeenschappelijke visie op de inhoud van de algemene begroting voor het begrotingsjaar 2022, die ook de goedkeuring van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 omvat,

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021, vastgesteld door de Raad op 23 november 2021 en dezelfde dag toegezonden aan het Europees Parlement (14038/2021 – C9‑0425/2021),

–  gezien de artikelen 94 en 96 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0329/2021),

A.  overwegende dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 tot doel heeft aanvullende kredieten te verstrekken om wereldwijd sneller te vaccineren, uitgaven in verband met de activering van het Uniemechanisme voor civiele bescherming en in verband met externe visserijovereenkomsten te dekken, alsook enkele aanpassingen in de uitgaven en ontvangsten door te voeren;

B.  overwegende dat ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 met name betrekking heeft op de volgende elementen:

   versterking van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, met 450 miljoen EUR aan vastleggings- en betalingskredieten in verband met de beslissing om voor medio volgend jaar 200 miljoen COVID-19-vaccindoses te doneren aan lage- en lagermiddeninkomenslanden;
   versterking van het Uniemechanisme voor civiele bescherming (UCPM/rescEU) met een bedrag van 57,8 miljoen EUR aan vastleggingskredieten om aanvullende financiering te verstrekken voor nieuwe noodsituaties, waaronder repatriëringsvluchten vanuit Afghanistan, hulp aan Haïti na de recente aardbeving en lopende operaties in verband met onder meer bosbranden, waarvan de kosten hoger liggen dan de beschikbare middelen tot het einde van het jaar;
   verhoging van de vastleggingskredieten op het begrotingsonderdeel voor partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij (PODV) met 3,5 miljoen EUR, gezien de geactualiseerde begrotingsbehoeften na de afronding van de onderhandelingen over de nieuwe protocollen met de Cookeilanden en Mauritanië;
   aanpassing van de begrotingsnomenclatuur naar aanleiding van specifieke verzoeken van de lidstaten om overdracht van middelen op grond van artikel 26 van Verordening (EU) 2021/1060 (de verordening gemeenschappelijke bepalingen)(6);
   actualisering van de ontvangstenzijde van de begroting om rekening te houden met de herziene prognoses van de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval;

C.  overwegende dat het netto-effect van dit ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 op de uitgaven neerkomt op een verhoging van de vastleggingskredieten met 473,5 miljoen EUR; overwegende dat de Commissie geen extra betalingskredieten heeft gevraagd;

1.  neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 zoals ingediend door de Commissie;

2.  is ingenomen met het voorstel om ervoor te zorgen dat de aanvullende 200 miljoen COVID-19-vaccindoses die de voorzitter van de Commissie in haar toespraak over de Staat van de Unie heeft toegezegd, met spoed worden gefinancierd en geleverd aan lage- en lagermiddeninkomenslanden; merkt op dat de versnelling van de wereldwijde vaccinatiecampagne een dringend verzoek van het Parlement is geweest, niet in de laatste plaats in zijn lezing van de begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2022;

3.  keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2021 goed;

4.  verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 6/2021 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

(1) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
(2) PB L 93 van 17.3.2021, blz. 1.
(3) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.
(4) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(5) PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1.
(6) Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).


Een Europese strategie voor kritieke grondstoffen
PDF 193kWORD 64k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over een Europese strategie voor kritieke grondstoffen (2021/2011(INI))
P9_TA(2021)0468A9-0280/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met name de artikelen 9, 151, 152, 153, leden 1 en 2, artikel 173, dat betrekking heeft op het industriebeleid van de EU en onder meer verwijst naar het concurrentievermogen van de EU-industrie, en artikel 208, waarin opnieuw wordt bevestigd dat de EU bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor ontwikkelingslanden, rekening moet houden met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name artikel 3, lid 3, waarin wordt verwezen naar de interne markt, duurzame ontwikkeling en de sociale markteconomie, en artikel 5, lid 3, waarin wordt verwezen naar het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel,

–  gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen(1) (de taxonomieverordening),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen(2) (de afvaltransport-verordening),

–  gezien Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden(3) (de verordening inzake conflictmineralen),

–  gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie(4) (de antisubsidieverordening van de EU),

–  gezien Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)(5),

–  gezien Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen(6) (de kaderrichtlijn afvalstoffen),

–  gezien Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG(7) (de richtlijn inzake mijnbouwafval),

–  gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies(8) (de richtlijn inzake industriële emissies),

–  gezien Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten(9) (de richtlijn milieueffectbeoordeling),

–  gezien Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand(10) (de vogelrichtlijn),

–  gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(11) (de habitatrichtlijn),

–  gezien Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen(12) (de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie),

–  gezien de Overeenkomst die op de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP21) op 12 december 2015 in Parijs is aangenomen (de Overeenkomst van Parijs),

–  gezien de VN-Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s), met inbegrip van SDG 12 over verantwoorde consumptie en productie en SDG 15 over leven op het land,

–  gezien de Europese pijler van sociale rechten,

–  gezien de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten,

–  gezien de OESO-zorgvuldigheidsrichtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap,

–  gezien de “Guidelines for Social Life Cycle Assessment of Products” van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties van 2009,

–  gezien het speciaal verslag van het Internationaal Energieagentschap (IEA) van mei 2021 getiteld “The Role of Critical Minerals in Clean Energy Transitions” (de rol van kritieke mineralen in de transities naar schone energie),

–  gezien het speciaal verslag van het IEA van mei 2021 getiteld “Net zero by 2050: A Roadmap for the Global Energy Sector” (nuluitstoot tegen 2050 - een routekaart voor de mondiale energiesector),

–  gezien de briefing van het Europees Milieuagentschap van 13 januari 2021 getiteld “Growth without economic growth” (groei zonder economische groei),

–  gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap van 30 augustus 2021 getiteld “Improving the climate impact of raw material sourcing” (de klimaatimpact van de winning van grondstoffen verbeteren),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) van 25 maart 2021, getiteld “Veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen”;

–  gezien de studie van de Commissie van september 2020 over de EU-lijst 2020 van kritieke grondstoffen, en de bijbehorende informatiebladen over kritieke grondstoffen,

–  gezien de prognosestudie van de Commissie van 3 september 2020 over kritieke grondstoffen voor strategische technologieën en sectoren in de EU,

–  gezien het verslag van de Commissie van 5 november 2018 over kritieke grondstoffen en de circulaire economie,

–  gezien zijn resolutie van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen(13),

–  gezien zijn resolutie van 16 december 2020 over een nieuwe strategie voor Europese kmo’s(14),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2020 over een nieuwe industriestrategie voor Europa(15),

–  gezien zijn resolutie van 10 februari 2021 over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie(16),

–  gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden(17),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal(18),

–  gezien zijn resolutie van 25 maart 2021, getiteld “Een nieuwe strategie EU-Afrika – een partnerschap voor duurzame en inclusieve ontwikkeling”(19),

–  gezien zijn resolutie van 27 april 2017 over de tenuitvoerlegging van de richtlijn mijnbouwafval(20),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 10 december 2020 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 (COM(2020)0798),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 september 2020 getiteld “Veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen” (COM(2020)0474),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa” (COM(2021)0350),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2020 getiteld “Werkprogramma van de Commissie voor 2021 – Een Unie van vitaliteit in een kwetsbare wereld – (COM(2020)0690),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020, getiteld “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020)0098), en het werkdocument van 11 maart 2020 van de diensten van de Commissie getiteld “Leading the way to a global circular economy: state of play and outlook” (SWD(2020)0100),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 december 2015 getiteld “Maak de cirkel rond – Een EU-actieplan voor de circulaire economie” (COM(2015)0614),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020, getiteld “Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa” (COM(2020)0103),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 18 februari 2021 getiteld “Evaluatie van het handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid” (COM(2021)0066),

–  gezien de publicatie van de OESO van 12 februari 2019 met als titel “Global Material Resources Outlook to 2060: Economic Drivers and Environmental Consequences” (wereldwijde vooruitzichten tot 2060 inzake materiële hulpbronnen, economische aandrijfkrachten en milieugevolgen),

–  gezien de publicatie van de Wereldbank van 2020 over mineralen, klimaatactie en de transitie naar schone energie (“Minerals for Climate Action: The Mineral Intensity of the Clean Energy Transition”),

–  gezien de conclusies van de Raad van 17 december 2020 over een circulair en groen herstel,

–  gezien de conclusies van de Raad van 16 november 2020, getiteld “Een herstel dat de overgang naar een meer dynamische, veerkrachtige en concurrerende Europese industrie bevordert”,

–  gezien de conclusies van de Raad van 28 november 2019 over de circulaire economie in de bouwsector,

–  gezien de conclusies van de Raad van 4 oktober 2019, getiteld “Meer circulariteit – Transitie naar een duurzame samenleving”,

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie internationale handel,

–  gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0280/2021),

A.  overwegende dat kritieke grondstoffen aan de basis liggen van het creëren van industriële waarde en derhalve een belangrijke impact hebben op downstreamsectoren; overwegende dat het van strategisch belang is dat de EU haar onafhankelijkheid op dit gebied vergroot, de stromen, waarde en toeleveringsketens van kritieke grondstoffen veiligstelt en ecosystemen ondersteunt, bevordert en digitaliseert, aangezien dit de nieuwe kerncapaciteit is in het kader van de internationale (industriële) concurrentie; overwegende dat een alomvattende strategie voor kritieke grondstoffen strenge milieunormen en maatschappelijke normen moet omvatten;

B.  overwegende dat de groeiende bevolking en de overgang naar digitale, zeer energie-efficiënte en klimaatneutrale economieën in alle scenario’s tot een aanzienlijke grotere vraag naar kritieke grondstoffen leiden(21);

C.  overwegende dat technologieën die kritieke grondstoffen vereisen van doorslaggevend belang zullen zijn voor het vermogen van de EU en de wereld als geheel om hun doelstellingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken;

D.  overwegende dat een alomvattende EU-strategie voor kritieke grondstoffen moet berusten op strenge milieu-, sociale en mensenrechtennormen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de natuurlijke schaarste van mineralen;

E.  overwegende dat de EU momenteel slechts 1 % van alle grondstoffen voor windenergie, minder dan 1 % van alle lithiumbatterijen, minder dan 1 % van alle brandstofcellen, slechts 2 % van alle grondstoffen voor robotica en slechts 1 % van alle op siliconen gebaseerde fotovoltaïsche assemblages levert(22);

F.  overwegende dat in de mededeling van de Commissie over de actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020, 137 producten en grondstoffen worden geïdentificeerd (goed voor 6 % van de totale waarde van de goedereninvoer in de EU) die worden gebruikt in kwetsbare ecosystemen en waarvan de EU sterk afhankelijk is - voornamelijk in energie-intensieve industrieën en gezondheidsecosystemen -, alsook andere producten die noodzakelijk zijn voor de ondersteuning van de groene en digitale transitie; overwegende dat 52 % van deze producten wordt ingevoerd uit de Volksrepubliek China;

G.  overwegende dat COVID-19 negatieve gevolgen heeft gehad voor de mondiale toeleveringsketens en heeft geleid tot tekorten aan kritieke grondstoffen in Europa;

H.  overwegende dat recycling een van de grote uitdagingen vormt met betrekking tot kritieke grondstoffen in Europa; overwegende dat de recyclingsector voor kritieke grondstoffen een aanzienlijk werkgelegenheidspotentieel biedt; overwegende dat alleen al de recyclingsector voor tractiebatterijen tegen 2035 naar schatting ongeveer 10 500 banen zal creëren in de EU;

I.  overwegende dat recycling en vervanging evenals het wijzigen van gedrags- en consumptiepatronen tot een afvlakking van de vraag naar kritieke grondstoffen kunnen leiden;

J.  overwegende dat de secundaire grondstoffen in afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) in 2016 volgens de Universiteit van de Verenigde Naties een totale waarde van circa 55 miljard EUR hadden(23); overwegende dat volgens deze zelfde studie tot 90 % van het wereldwijde e-afval illegaal werd verhandeld of gestort;

K.  overwegende dat het duidelijk is dat er – ook gezien de geplande nieuwe zorgvuldigheidsverplichtingen – nieuwe duurzame toeleveringsbronnen nodig zijn en dat het potentieel van een grondstofwinning die beantwoordt aan hoge normen inzake duurzaamheid in de EU en haar buurlanden moet worden benut, waarbij ten volle rekening moet worden gehouden met in de circulaire economie beschikbare opties zoals recycling, productontwerp, vervanging en verminderd gebruik van materialen;

L.  overwegende dat het EESC in zijn advies van 25 maart 2021 “het belang van een ruimere definitie en bredere opvatting van kritieke grondstoffen” beklemtoont, en in zijn advies ook het volgende schrijft: “Traditioneel worden onder “kritieke grondstoffen” verstaan stoffen die merendeels afkomstig zijn uit mijnbouw. Deze definitie is te beperkt en staat de groei van groene energiebronnen in de weg. Tegenwoordig kunnen materialen op houtbasis in veel meer toepassingen efficiënt worden gebruikt dan in het verleden. Van textiel tot nieuwe, lichtere en meer milieuvriendelijke batterijtechnologie: de ontwikkelingen volgen elkaar razendsnel op. De bio-economie biedt unieke kansen om de veerkracht van de Europese economie te vergroten en voor geopolitieke stabiliteit op ons continent te zorgen. Tegelijkertijd zou het gebruik van hernieuwbare materialen ook de klimaatverandering helpen beperken, aangezien hierdoor de door het gebruik van fossiele brandstoffen veroorzaakte emissies in de grond kunnen worden gehouden en groen tegenwicht kan worden geboden tegen fossiele sectoren.”;

M.  overwegende dat, zoals in het advies wordt opgemerkt, er “buitengewoon weinig voorbeelden zijn van gevallen waarin de export van grondstoffen in ontwikkelingslanden tot duurzame economische en sociale ontwikkeling ten gunste van grote delen van de bevolking heeft geleid. Integendeel, de situatie brengt vaak sociale uitbuiting en milieuverontreiniging met zich mee en de voordelen vallen doorgaans slechts in de schoot van enkelen.”;

N.  overwegende dat kritieke grondstoffen vooral worden toegeleverd door landen buiten de EU: China staat in voor 98 % van de toelevering aan de EU van zeldzame aardmetalen, Turkije zorgt voor 98 % van de toelevering aan de EU van boraat en Zuid-Afrika voorziet in respectievelijk 71 %, 92 %, 80 % en 93 % van de EU-behoefte aan platina, iridium, rodium en ruthenium(24);

O.  overwegende dat toekomstscenario’s aangeven dat de EU voor batterijen voor elektrische voertuigen en voor energieopslag in 2030 tot 18 keer meer lithium en 5 keer meer kobalt, en in 2050 bijna 60 keer meer lithium en 15 keer meer kobalt zal nodig hebben dan de hoeveelheden die momenteel worden toegeleverd aan de hele EU-economie(25);

P.  overwegende dat er in de EU vier projecten voor de duurzame winning van lithium op komst zijn, voor in totaal 2 miljard EUR, en dat deze projecten normaal gezien tussen 2022 en 2024 operationeel zullen worden; overwegende dat hiermee tegen 2025 naar verwachting tot 80 % van de lithiumbehoeften van de EU in de batterijsector zal worden gedekt, en dat deze projecten met andere woorden rechtstreeks zullen bijdragen tot de strategische autonomie van de EU;

Q.  overwegende dat de tekorten aan kritieke grondstoffen aanleiding geven tot toenemende bezorgdheid op het gebied van industrie en veiligheid, met name als gevolg van de voorspelde exponentiële productietoename en in het bijzonder de toename van de productie van batterijen, die essentieel zijn voor de overgang naar de productie van energie uit hernieuwbare bronnen;

R.  overwegende dat de EU haar strategische autonomie op belangrijke gebieden zoals de toelevering van kritieke grondstoffen, die ook cruciaal is voor de capaciteiten van de EU op het gebied van defensie en ruimtevaart, moet verbeteren;

S.  overwegende dat de EU afhankelijk zal blijven van internationale toeleveringsketens om te kunnen voldoen aan haar behoefte aan kritieke grondstoffen, en dat maatregelen om de mondiale handelsmarkten transparanter, doeltreffender en voorspelbaarder te maken derhalve eveneens een belangrijke rol zullen spelen;

T.  overwegende dat de grondstoffensector in de EU werk biedt aan ongeveer 350 000 mensen en dat meer dan 30 miljoen banen in verwerkende sectoren verderop in de productieketen ervan afhankelijk zijn(26); overwegende dat de overschakeling naar een meer circulaire economie tegen 2030 zou kunnen leiden tot een nettostijging van de werkgelegenheid in de EU met 700 000 banen(27);

U.  overwegende dat mijnbouwactiviteiten werknemers kunnen blootstellen aan schadelijke en gevaarlijke omstandigheden; overwegende dat er wereldwijd en tussen verschillende mijnbouwlocaties grote verschillen bestaan op het gebied van arbeidsrechten en de bescherming van werknemers;

V.  overwegende dat kritieke grondstoffen niet afzonderlijk voorkomen, maar in ertsen, gemengd met onedele metalen, en dat de verwerking ervan een aanzienlijke hoeveelheid energie vereist; overwegende dat het concurrentievermogen en de winstgevendheid van de productie bijgevolg worden bepaald door de beschikbaarheid van stabiele en betaalbare energie en door de identificatie en ontwikkeling van relevante methodes, procedures en technologieën;

W.  overwegende dat het Europees Milieuagentschap in zijn verslag “Growth without economic growth” (groei zonder economische groei) stelt dat economische groei nauw verband houdt met een toename van productie, consumptie en hulpbronnengebruik, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de natuur, het klimaat en de menselijke gezondheid, en dat uit huidig onderzoek blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat economische groei volledig kan worden losgekoppeld van de milieugevolgen ervan;

Uitdagingen en mogelijkheden

1.  is van mening dat een geïntegreerde aanpak in de hele waardeketen, van afvalinzameling en productontwerp met het oog op recycleerbaarheid tot terugwinning van grondstoffen, een essentiële strategie is om de levering van kritieke grondstoffen te vergroten; betreurt echter dat het niveau van technologische paraatheid van afvalinzameling en productontwerp laag is; beklemtoont dat het toespitsen van de aandacht op recycling alleen niet voldoende zal zijn om aan de toenemende vraag naar kritieke grondstoffen te voldoen; merkt op dat vervanging van kritieke grondstoffen weliswaar grenzen heeft op het gebied van productefficiëntie, maar een inherent doel vormt voor betrokken bedrijven en desbetreffende onderzoeksprojecten vanwege de hoge prijzen en de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen, en kan helpen om problemen met betrekking tot toereikende voorraden van kritieke grondstoffen aan te pakken; beklemtoont dat er behoefte is aan verdere inspanningen inzake en verdere steun voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de recycling en substitutie van kritieke grondstoffen, alsook op het gebied van productontwerp;

2.  benadrukt dat de toelevering van kritieke grondstoffen gekoppeld is aan geografische locatie en tot dusver sterk afhankelijk is van fossiele energie, met als gevolg het risico op indirecte en directe koolstoflekkage en blootstelling aan oneerlijke concurrentie; merkt op dat de winning van kritieke grondstoffen vaak gepaard gaat met potentieel ernstige gevolgen voor het milieu, zoals biodiversiteitsverlies of lucht-, bodem- en waterverontreiniging, en potentiële conflicten met lokale gemeenschappen; benadrukt de noodzaak van een overstap op hernieuwbare energie in de mijnbouw- en raffinagesector; merkt derhalve op dat er een actief industriebeleid nodig is om de sector bij deze transitie te ondersteunen en toegang te verlenen tot betaalbare schone energiebronnen; wijst daarnaast op de gunstige omstandigheden voor emissiearme en duurzame winningsactiviteiten in de EU en pleit ervoor de toeleveringsmogelijkheden in lidstaten die rijk zijn aan kritieke grondstoffen verder te onderzoeken;

3.  waarschuwt dat de transitie van de EU naar klimaatneutraliteit er niet toe mag leiden dat de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wordt vervangen door een afhankelijkheid van grondstoffen; beklemtoont dat deze transitie ertoe moet leiden dat de EU minder afhankelijk wordt van de invoer van kritieke grondstoffen; benadrukt voorts de rol die innovatie, nieuwe technologieën, de minimalisering van het verbruik van hulpbronnen en het onderhoud en hergebruik van waardevolle grondstoffen in de EU kunnen spelen bij het verminderen van de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen;

4.  merkt op dat de ontwikkeling en de toekomstige grootschalige uitrol van technologieën, met inbegrip van nieuwe digitale toepassingen, de opwekking van hernieuwbare elektriciteit en batterijen voor elektrische voertuigen en lichte vervoermiddelen, de vraag naar bepaalde kritieke en andere grondstoffen zullen stimuleren; dringt erop aan rekening te houden met het feit dat de toenemende klimaat- en digitale ambities van landen de mededinging op de wereldmarkten vergroten en de voorzieningszekerheid van kritieke grondstoffen in Europa extra onder druk zetten;

5.  verzoekt de Commissie de kriticiteitsbeoordelingsmethode vóór 2023 te herzien, voorafgaand aan de publicatie van de volgende lijst van kritieke grondstoffen, met als doel na te gaan of de lijst moet worden uitgebreid, en vraagt de Commissie hierbij rekening te houden met de evolutie van de internationale situatie op het vlak van kritieke grondstoffen, scenario’s voor de toekomstige vraag naar kritieke en andere grondstoffen, en sociale en ecologische criteria die gebaseerd zijn op de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling (SDG’s), met het oog op een breder beeld van de winningsomstandigheden in de hele wereld; verzoekt de Commissie bovendien in haar risicoanalyse van de grondstoffenvoorziening naar behoren rekening te houden met alle externe milieueffecten die verband houden met de winning en verwerking van grondstoffen; pleit eveneens voor een breed debat met alle belanghebbenden;

6.  verzoekt de Commissie niet alleen aandacht te besteden aan kritieke grondstoffen, maar ook aan het potentiële kritieke karakter van andere grondstoffen die nodig zijn voor sterke toeleveringsketens en voor het op peil houden van de productie en de dubbele transitie, alsook aan de beschikbaarheid van deze grondstoffen uit EU-toeleveringsbronnen, en vraagt de Commissie hierbij ook rekening te houden met de natuurlijke schaarste van mineralen; beklemtoont dat ook specifieke mineralen en “veel geproduceerde” grondstoffen, zoals koper, helium en nikkel, kritieker worden aangezien de vraag naar deze mineralen in een koolstofneutrale maatschappij toeneemt;

7.  verzoekt de Commissie een holistische benadering te hanteren wanneer zij de gevolgen beoordeelt van verschillende koolstofarme, hernieuwbare en digitale technologieën die concurreren om dezelfde kritieke grondstoffen, en de kritieke toeleveringsketens eveneens te onderzoeken in het licht van de behoeften van individuele sectoren; benadrukt het belang van het “energie-efficiëntie-eerst”-beginsel en is van mening dat emissievrije en hulpbronnenefficiënte oplossingen de voorkeur moeten krijgen;

8.  verzoekt de Commissie te waarborgen dat de nationale plannen voor herstel en veerkracht in het kader van NextGenerationEU een antwoord bieden op de problemen in verband met een vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzame levering van kritieke grondstoffen; verzoekt de lidstaten meer te investeren in de recycling van kritieke grondstoffen en vereisten betreffende kritieke grondstoffen en de leveringsbronnen en kosten daarvan op te nemen in hun strategische herstelplannen;

9.  dringt erop aan dat onder meer in het kader van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie wordt geïnvesteerd in de opleiding en bijscholing van werknemers, aangezien vaardigheden op het gebied van mijnbouw eveneens kunnen worden toegepast bij de winning, verwerking en recycling van metalen en mineralen, bij voorkeur in dezelfde regio’s; verzoekt de Commissie ook te zorgen voor middelen om de sociale, werkgelegenheids- en milieueffecten van de transitie in voormalige mijnbouwgebieden aan te pakken;

10.  verzoekt de Commissie en de lidstaten zo snel mogelijk een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang (IPCEI: Important Project of Common European Interest) inzake kritieke grondstoffen op te zetten, met als doel een strategisch en duurzaam planning uit te werken voor de Europese vraag naar grondstoffen in het kader van de dubbele transitie, en hierin aandacht te besteden aan vereisten, leveringsbronnen en (sociale en financiële) kosten; benadrukt dat het IPCEI alle relevante onderwerpen moet bestrijken om de kriticiteit en afhankelijkheid van grondstoffen te verminderen, zoals recycling, hergebruik, vervanging, en een vermindering van materiaalgebruik en mijnbouw; beklemtoont dat dit project het onbenutte potentieel moeten aanboren in EU-landen die rijk zijn aan kritieke grondstoffen en over grote onaangeroerde voorraden beschikken;

11.  verzoekt de Commissie om onderzoek en ontwikkeling op het gebied van kritieke grondstoffen, alsook vaardigheden en bekwaamheden op dit gebied voor kleine en middelgrote ondernemingen, te bevorderen als groeistrategie voor EU-hightechtechnologieën zoals lithiumionbatterijen, brandstofcellen, windturbines, elektrische tractiemotoren, fotovoltaïsche technologie, robotica, drones, 3D-printing en een brede waaier aan digitale technologieën en medische apparatuur;

12.  vraagt de Commissie een alomvattende, wetenschappelijke en empirisch onderbouwde effectbeoordeling uit te voeren om vast te stellen welke minimumhoeveelheden aan strategisch belangrijke kritieke grondstoffen er nodig zijn voor de dubbele transitie;

13.  merkt op dat betrouwbare en volledig operationele waardeketens, met inbegrip van prospectie en recycling, voor de EU een belangrijke rol spelen en een vereiste zijn waaraan moet worden voldaan als de EU haar doelstellingen in het kader van de Europese Green Deal, de EU-industriestrategie en de dubbele transitie wil verwezenlijken en haar industriële mededingingsvermogen en haar innovatiecapaciteit wil veiligstellen voor de toekomst;

14.  is van mening dat financieringsmogelijkheden voor de duurzame productie, verwerking en recycling van alle kritieke grondstoffen die vermeld staan in de mededeling van de Commissie over veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen, onontbeerlijk zijn;

15.  verzoekt de Commissie op de wetenschap gebaseerde duurzaamheidscriteria voor te stellen om te bepalen wat een duurzame investering in de mijnbouwsector is op grond van de taxonomieverordening; beklemtoont dat de mijnbouwindustrie in de EU in staat moet worden gesteld om bij te dragen tot de dubbele groene en digitale transitie;

16.  pleit voor EU-ondersteuning en -financiering voor technologische ontwikkelingen op het gebied van de efficiëntie, vervanging en recycling van kritieke grondstoffen en op het gebied van gesloten grondstoffenkringlopen; onderstreept met name de behoefte aan specifieke financiële instrumenten en gerichte fondsen voor onderzoek en innovatie betreffende recycling, en is ingenomen met het voorstel om in 2021 onderzoek naar en innovatie van kritieke grondstoffen met betrekking tot afvalverwerking, geavanceerde materialen en substitutie te bevorderen in het kader van Horizon Europa, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en nationale onderzoeks- en innovatieprogramma’s; beklemtoont daarnaast het belang van onderzoek en ontwikkeling om de haalbaarheid van de raffinageprocessen te verbeteren, met name bij residuen van mijnen en in kleinschalige mijnen; verzoekt de Commissie steunregelingen in te voeren ter bevordering van innovatie op het gebied van nieuwe mijnbouwtechnieken en nieuwe kleinschalige mijnbouwprojecten; pleit voor de ontwikkeling van nieuwe en innovatieve technologieën op het gebied van de duurzame winning van kritieke grondstoffen in de EU;

17.  verzoekt de Commissie, de Europese Investeringsbank en de andere EU-instellingen om in samenwerking met internationale partners technische en strategische financiële steun te verlenen voor strategische langetermijninvesteringsprojecten op het vlak van kritieke grondstoffen, onder meer voor het vinden van nieuwe instrumenten voor risicospreiding in de mijnbouwsector, steun te verlenen aan investeringen in onderzoek naar de duurzame winning en verwerking van kritieke grondstoffen, en steun te verlenen aan investeringen in raffinagelocaties die tot doel hebben deze locaties in overeenstemming te brengen met de regels en strenge sociale en milieunormen van de EU, met het oog op de totstandbrenging van een gelijk speelveld;

Strategische autonomie en veerkracht

18.  verheugt zich over de oprichting van de Europese grondstoffenalliantie (ERMA) en, in het licht van de internationale geopolitieke situatie en de potentiële spanningen op handelsgebied met rijke productielanden buiten de EU, over de huidige focus van de ERMA op de meest kritieke grondstoffen, namelijk zeldzame aardmetalen en magnetische elementen, en op kwantitatieve Europese en niet-Europese streefcijfers op het gebied van grondstofwinning, met als doel de leveringsrelaties op lange termijn voor een grote waaier aan kleine en grote fabrikanten in de EU te ondersteunen en de huidige afhankelijkheid van een handvol niet-EU-landen te verminderen; onderstreept de rol van de ERMA als “investeringspijplijn” en moedigt de ERMA ertoe aan om verder voorafgaande analyses uit te voeren met als doel publieke en particuliere investeringen voor duurzame en aan een milieubeoordeling onderworpen projecten betreffende kritieke grondstoffen vrij te maken;

19.  is van mening dat het belangrijk is dat de ERMA verder wordt ontwikkeld, met name met het oog op grondstoffen die van groot belang zijn voor de dubbele transitie, zoals kritieke grondstoffen die noodzakelijk zijn voor energieopslag en -omzetting;

20.  is ingenomen met het feit dat de Commissie voornemens is via het toekomstige waarnemingscentrum voor kritieke technologieën een monitoringsysteem op te starten met betrekking tot huidige afhankelijkheden en de risico’s op toekomstige technologische afhankelijkheden en pleit voor nauwe samenwerking tussen het waarnemingscentrum en instanties die de vraag naar kritieke grondstoffen monitoren;

21.  betreurt dat de aanleg van strategische voorraden nog geen deel uitmaakt van het actieplan en verzoekt de Commissie zich ook te richten op het veiligstellen van de levering van kritieke grondstoffen aan de EU door de lidstaten ertoe aan te moedigen om, wanneer uit analyses het nut hiervan blijkt, in het kader van een gecoördineerde aanpak strategische voorraden aan te leggen; is van mening dat de aanleg van strategische voorraden, in combinatie met andere strategische maatregelen, helpt om de afhankelijkheid van kritieke grondstoffen te verminderen; beklemtoont dat een vergroting van de beschikbaarheid gepaard moet gaan met een verkleining van de vraag, onder meer door te kijken naar de volledige waardeketen: ontwerp, werking en eindfase;

22.  is van mening dat er te weinig bewustzijn is omtrent mogelijke problemen met tekorten aan kritieke grondstoffen en dat dit bewustzijn moet worden vergroot; verzoekt de Commissie de ERMA uit te breiden om de samenwerking tussen industriële actoren - lidstaten en regio’s, vakbonden, het maatschappelijk middenveld, organisaties voor onderzoek en technologie, investeerders en niet-gouvernementele organisaties binnen de sectoren van de EU-economie die het vaakst te maken krijgen met knelpunten in de bevoorrading van kritieke grondstoffen - te versterken, hetzij door gebruik te maken van het door de ERMA geboden kader, hetzij door sectorspecifieke allianties te vormen tussen industrie en belanghebbenden; benadrukt het werkgelegenheidspotentieel van Europese projecten en dringt daarom aan op een alomvattende sociale dialoog; benadrukt in dit verband de dringende noodzaak van nauwere partnerschappen tussen actoren in de sector van kritieke grondstoffen, met name in mijnbouwgebieden, en downstreamgebruikers, met name andere industriële allianties, en de noodzaak van gemeenschappelijke bewustwording omtrent en een verplichte inzet voor duurzame en circulaire waardeketens;

23.  is van mening dat er behoefte is aan meer coördinatie en gezamenlijke inspanningen om veerkrachtige toeleveringsketens te ontwikkelen om te voldoen aan de huidige en toekomstige vraag van de EU-industrie naar kritieke grondstoffen, om verstoringen van de toeleveringsketen te vermijden, de afhankelijkheid te verminderen, en hoge sociale en milieunormen te behouden; verzoekt de Commissie te zorgen voor een coherente en samenhang bevorderende uitvoering binnen de EU van de beoordeling van de in- en uitvoer en het mondiale aanbod van en de mondiale vraag naar kritieke grondstoffen, de coördinatie van het aanleggen van voorraden en het toezicht op de winning van kritieke grondstoffen, bijvoorbeeld middels de oprichting van een taskforce voor kritieke grondstoffen;

24.  verzoekt de Commissie de toeleveringsketens voor zowel primaire als secundaire bronnen te diversifiëren en pleit voor betere transparantie met betrekking tot informatie over toeleveringsketens;

25.  merkt op dat de toenemende spanningen tussen grootmachten strategische kwetsbaarheden voor de EU hebben blootgelegd, voornamelijk wat betreft het veiligstellen van belangrijke hulpbronnen zoals kritieke grondstoffen en verwerkte materialen; merkt voorts op dat het toezicht op de afhankelijkheid van grondstoffen en het veiligstellen van de toegang tot kritieke grondstoffen kunnen zorgen voor een grotere veerkracht van duurzame toeleveringsketens; wijst erop dat bij de overgang op een circulaire economie bijzondere aandacht moet worden besteed aan belangrijke toeleveringsketens waar de afhankelijkheid in de EU van kritieke grondstoffen bijzonder groot is;

26.  herinnert aan het potentieel van de circulaire economie voor een optimaal gebruik van producten en diensten; verzoekt de Commissie en de lidstaten nieuwe duurzame en circulaire bedrijfsmodellen te ondersteunen in het nieuwe initiatief voor duurzame producten, waaronder “producten als diensten”, mits hiermee middelen worden bespaard, de milieueffecten worden beperkt en de consumentenbescherming wordt gewaarborgd; verzoekt de Commissie en de lidstaten die benaderingen mogelijk te maken door de nodige regelgevingskaders in te voeren;

27.  acht het belangrijk een op een circulaire economie gebaseerde aanpak in de hele waardeketen te ondersteunen – van het ontwerp tot de terugwinning van grondstoffen – voor wat betreft de kerntechnologieën voor de energie-, digitale en mobiliteitstransitie, zoals windparken, zonne-energiecentrales, batterijproductie, elektrische mobiliteit en slimme netwerken; verzoekt de Commissie van de overgang naar een circulaire economie een prioriteit te maken, de afhankelijkheid van de EU van de invoer te beperken, de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren, het verbruik van hulpbronnen te optimaliseren en waardevolle grondstoffen binnen de EU te behouden en te hergebruiken; herhaalt het verzoek uit zijn resolutie over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie, namelijk om op basis van een uitgebreide effectbeoordeling te overwegen een duidelijke en gemakkelijk te begrijpen geharmoniseerde etikettering voor te stellen inzake duurzaamheid, mogelijkerwijs in de vorm van een index, en repareerbaarheid, mogelijk in de vorm van een uniforme reparatiescore;

28.  roept de Commissie op tot nauwere samenwerking op het gebied van de duurzame winning van kritieke grondstoffen met derde landen, met name gelijkgestemde partners, en in het kader van haar betrokkenheid bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO);

Sluiten van de grondstofkringloop

29.  onderstreept dat er goed functionerende secundaire markten voor kritieke grondstoffen moeten worden ontwikkeld om constante secundaire stromen van deze grondstoffen te waarborgen, met als doel de industriële ecosystemen van de Unie te versterken en banen in de productiesector veilig te stellen; verzoekt de Commissie in dit verband het evenwicht tussen de in- en uitvoer van secundaire kritieke grondstoffen naar en uit de EU te onderzoeken en snel een waarnemingspost voor de markt van belangrijke secundaire materialen, inclusief kritieke grondstoffen, tot stand te brengen; beklemtoont dat de behandeling van kritieke grondstoffen in derde landen in overeenstemming moet zijn met de EU-normen; merkt op dat er geen standaardaanpak bestaat; benadrukt dat de totstandbrenging van cycli van schone en veilige materialen een voorwaarde is voor de ontwikkeling van een geloofwaardige markt voor secundaire grondstoffen in de EU;

30.  is ingenomen met het voorstel om de potentiële levering van secundaire kritieke grondstoffen uit EU-voorraden en -afval en uit de verwerking van bijproducten in kaart te brengen; moedigt de Commissie ertoe aan om van deze inventarisatie een prioriteit te maken en deze eerder dan gepland uit te voeren; moedigt de Commissie er bovendien toe aan om deze inventarisatie uit te breiden tot de momenteel beschikbare technologieën die worden gebruikt om de vraag naar kritieke grondstoffen terug te dringen en het hergebruik van kritieke grondstoffen in de toeleveringsketen te vergroten; beklemtoont dat de invoering van samenwerkingsinstrumenten voor de markt van kritieke grondstoffen moet worden aangemoedigd, zoals een EU-platform voor grondstoffen, dat ook productstromen en tendensen op dat gebied moet omvatten, met als doel na te gaan welke secundaire grondstoffen kunnen worden gerecycleerd;

31.  verzoekt de Commissie en de lidstaten het potentieel van secundaire verwerkingsprojecten te ontsluiten met behulp van specifieke stimulansen, met inbegrip van versnelde vergunningverlening, en stimulansen te bieden voor de terugwinning van kritieke grondstoffen om betrouwbare, veilige en duurzame toegang ertoe te waarborgen;

32.  wijst op het belang van het recycleren van afval, aangezien kritieke grondstoffen in grote mate aanwezig zijn in elektrische en elektronische apparaten; merkt op dat de toename van gerecycleerde hoeveelheden op de lange termijn misschien niet zal volstaan om de winning van kritieke grondstoffen te verminderen; wijst er voorts op dat er 700 000 banen(28) zouden kunnen worden gecreëerd door over te schakelen op een meer circulaire economie, met name extra banen in recyclingbedrijven en hersteldiensten; merkt op dat demontage en recyclage belangrijke kansen bieden om industriële banen terug te brengen naar de EU; beklemtoont voorts dat de ontwikkeling van recycling kan worden aangewend om in te spelen op toekomstige behoeften aan kritieke grondstoffen;

33.  merkt op dat het aandeel ingezamelde recycleerbare lithiumiontractiebatterijen naar verwachting vanaf medio de jaren 2030 aanzienlijk zal toenemen, en dat dit een significante secundaire leveringsbron tot stand zal brengen;

34.  merkt op dat industriële processen voor het recycleren van kritieke grondstoffen nog steeds enorme private en publieke investeringen vergen in infrastructuur voor inzameling, sortering en voorbewerking, in innovatie en schaalvergroting van technologieën en in vaardigheden, om het gewenste resultaat te kunnen opleveren, maar wijst erop dat hiermee nieuwe banen zullen worden gecreëerd, die de komende decennia naar verwachting enorm in aantal zullen toenemen; verzoekt de Commissie te voorzien in stimulansen voor de recycling en terugwinning van kritieke grondstoffen uit de afvalstromen van winning, verwerking en handel om betrouwbare, veilige en duurzame toegang tot deze grondstoffen te waarborgen;

35.  spoort de Commissie ertoe aan streefcijfers voor het minimumgehalte aan gerecycleerd materiaal uit kritieke grondstoffen en specifieke streefcijfers voor de recycling van kritieke grondstoffen voor te stellen, in combinatie met een robuust monitoringkader, en hierbij inspiratie te putten uit het voorstel voor een verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen en zich te baseren op een alomvattende, wetenschappelijke en empirisch onderbouwde effectbeoordeling waarin wordt nagegaan welke minimumhoeveelheden aan kritieke grondstoffen nodig zijn voor producten die de dubbele transitie bevorderen, welk percentage hiervan kan worden gedekt met behulp van recycling, in overeenstemming met reeds bestaande beoordelingen, en of de noodzakelijke technologie hiervoor beschikbaar is; merkt op dat streefcijfers voor het terugdringen van de hoeveelheden primaire grondstoffen er niet mogen toe leiden dat het totaalrendement aan grondstoffen onder deze minimumhoeveelheden daalt;

36.  erkent dat braakliggende industrieterreinen (industriële afvalstortplaatsen en residubekkens van mijnen) vaak weggegooide kritieke grondstoffen, zeldzame aardmetalen en andere in technologie gebruikte mineralen en metalen bevatten; pleit daarom voor de identificatie, evaluatie en winning van de op deze terreinen aanwezige waardevolle grondstoffen, overal waar dit mogelijk en praktisch haalbaar is; beklemtoont dat er met het oog op de ontsluiting van dit potentieel in de relevante financieringsmechanismen voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie plaats moet worden gemaakt voor het verbeteren van raffinagetechnologieën;

37.  onderstreept dat er strengere controles nodig zijn op de EU-uitvoer van afvalproducten van kritieke grondstoffen, en dat er gelijke concurrentievoorwaarden moeten worden gecreëerd voor recyclingbedrijven die voldoen aan de vereiste normen voor veilige en efficiënte terugwinning; verzoekt de Commissie om in het kader van de herziening van de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen te verhinderen dat afvalproducten die kritieke grondstoffen bevatten, op illegale wijze worden uitgevoerd; dringt aan op de vaststelling van vereisten op grond waarvan afvalproducten die kritieke grondstoffen bevatten, alleen mogen worden uitgevoerd op voorwaarde dat zij in het land van bestemming zullen worden verwerkt onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de sociale en milieunormen van de EU;

38.  verzoekt de Commissie en de lidstaten hun inspanningen op te voeren om ervoor te zorgen dat afgedankte producten die kritieke grondstoffen bevatten, niet in huishoudens worden bewaard, op stortplaatsen terechtkomen of worden verbrand, maar correct worden ingezameld en gerecycleerd;

39.  vraagt de Commissie maatregelen inzake productontwerp voor te stellen die zijn afgestemd op verschillende productcategorieën, voor een eenvoudige identificatie en verwijdering van onderdelen of componenten die kritieke grondstoffen bevatten, met name voor wat consumptieafval betreft, naast vereisten voor ecologisch ontwerp die de levensduur, duurzaamheid, repareerbaarheid, modulariteit, herbruikbaarheid en recycleerbaarheid van afgedankte producten die in de EU worden geproduceerd of verkocht, aanzienlijk verbeteren; benadrukt dat deze maatregelen concurrentievoordelen moeten opleveren voor EU-bedrijven, hen geen onevenredige financiële lasten mogen opleggen en innovatie in de hand moeten werken;

40.  is van mening dat vervanging nuttig is wanneer een kritieke grondstof kan worden vervangen door een materiaal dat in overvloed beschikbaar is, maar geen voordeel biedt als de vervangende stof zelf niet duurzaam is, geen oplossing vormt voor het eindige karakter van hulpbronnen, kritiek is of als gevolg van de vervanging kritiek zou kunnen worden; erkent dat het belangrijk is de kwaliteit en de economische levensvatbaarheid van de producten te handhaven; verzoekt de Commissie onderzoek en innovatie op het gebied van substituten voor kritieke grondstoffen in verschillende toepassingen aan te moedigen en uit te breiden;

Toelevering vanuit de EU

41.  merkt op dat slim productontwerp, hergebruik van materialen, vervanging met gerecycleerde bronnen en vermindering van de materiële voetafdruk en de consumptievoetafdruk, de primaire vraag weliswaar aanzienlijk kunnen verminderen en het potentieel daarvan volledig moet worden benut, maar wijst erop dat de verantwoorde en duurzame winning van kritieke grondstoffen, met een voorafgaande effectbeoordeling ter verzachting van eventuele sociale en ecologische gevolgen, noodzakelijk is wanneer de vermelde maatregelen ontoereikend zijn om de toelevering van kritieke grondstoffen economisch haalbaar te houden of wanneer dit zou leiden tot producten van lagere kwaliteit;

42.  benadrukt dat de winning van primaire en secundaire grondstoffen in de EU aan de strengste milieu- en sociale normen ter wereld is onderworpen, die naar behoren moeten worden gehandhaafd, duizenden hooggekwalificeerde banen oplevert en een absolute voorwaarde is voor de groene en digitale transitie; dringt er daarom bij alle actoren op aan verantwoorde en duurzame projecten op het gebied van kritieke grondstofwinning in de EU aan te moedigen, ter ondersteuning van de plaatselijke productie en ter vergroting van het bewustzijn omtrent de ecologische voetafdruk van de invoer van kritieke grondstoffen die van buiten de EU komen; is van mening dat dit moet gebeuren aan de hand van een open, transparant en wetenschappelijk onderbouwd proces, waarbij relevante belanghebbenden en lokale gemeenschappen vroegtijdig worden betrokken;

43.  is er stellig van overtuigd dat een verantwoorde grondstofwinning in de EU alleen mogelijk is op basis van een daadwerkelijke sociale dialoog, waarmee de gezondheid en veiligheid van werknemers worden bevorderd, fatsoenlijke banen en arbeidsomstandigheden worden gewaarborgd en de rechten van werknemers worden beschermd, onder meer door de bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen; verzoekt de lidstaten de veiligheid van werknemers in deze sector te waarborgen middels passende persoonlijke beschermingsmiddelen;

44.  wijst erop dat het mogelijk is een verantwoorde en duurzame batterijwaardeketen te ontwikkelen door kritieke grondstoffen zoals grafiet, kobalt en lithium te laten aanleveren vanuit nieuwe faciliteiten in de EU;

45.  neemt nota van het plan van de Commissie om aardobservatieprogramma’s en teledetectie in te zetten voor de exploratie van hulpbronnen, de eigenlijke winningsactiviteiten en het milieubeheer na afloop; wijst erop dat het regelgevende toezicht tijdens winningsactiviteiten kan worden versterkt aan de hand van teledetectiemethoden;

46.  merkt op dat de heroriëntering in de richting van de circulaire economie voor veel EU-sectoren en -diensten specifieke vaardigheden en competenties vereist om goede milieuprestaties en de veiligheid van werknemers te waarborgen, en benadrukt de specifieke rol van pioniers, kmo’s en startende ondernemingen bij deze transitie; wijst er voorts op dat de mijnbouwsector in toenemende mate geautomatiseerd wordt, terwijl recycling en herproductie nog altijd arbeidsintensief zijn; onderstreept het belang van het behoud, de ontwikkeling en de uitbouw van relevante expertise en vaardigheden op het gebied van winnings-, verwerkings- en recyclingtechnologieën alsook andere relevante technologie in de EU, met betrekking tot zowel kritieke grondstoffen als bijproducten daarvan, aangezien sommige van deze bijproducten kunnen worden gebruikt voor de productie van zeer geavanceerde chemische producten; stelt tot zijn spijt vast dat grondstoffen die momenteel in de EU worden gewonnen vaak naar Azië moeten worden uitgevoerd voor raffinage, aangezien de relevante knowhow en technologie in de EU verloren zijn gegaan, en wijst erop dat dit een bijkomende vorm van afhankelijkheid is;

47.  verzoekt de Commissie te eisen dat industriële nevenstromen die kritieke grondstoffen bevatten, doeltreffend worden gebruikt; beklemtoont dat er met name in de mijnbouwindustrie veel potentieel is voor de terugwinning en scheiding van zeldzame aardmetalen;

48.  wijst op de belangrijke rol die de lidstaten spelen bij het vergroten van het duurzame binnenlandse aanbod aan kritieke grondstoffen uit primaire en secundaire bronnen; verzoekt de lidstaten de tijdigheid, voorspelbaarheid en transparantie van de autorisatieprocedures voor projecten op het gebied van grondstofprospectie en -winning te verbeteren zonder de milieu- en sociale normen te verlagen;

49.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de duurzame toelevering van kritieke grondstoffen berust op een aanpak die een weldoordacht evenwicht treft tussen de toegenomen behoefte van de EU aan duurzaam gewonnen kritieke grondstoffen en de noodzaak om het milieu en de biodiversiteit te beschermen;

50.  benadrukt dat een verbetering en versoepeling van deze procedures op het vlak van voorspelbaarheid en efficiëntie evenals het prioriteren van sleutelfactoren zoals een competitieve transitionele toelevering van hernieuwbare en koolstofarme energie ertoe zullen bijdragen de nodige investeringen vrij te maken;

51.  verwacht van de Commissie dat zij nadere details verstrekt over de tenuitvoerlegging van projecten inzake kritieke grondstoffen als alternatieve bedrijfsmodellen en als bronnen van regionale werkgelegenheid in regio’s met steenkoolmijnen en andere regio’s die een transitie doormaken;

Diversificatie

52.  dringt er bij de Commissie op aan de betrekkingen met alle landen die momenteel kritieke grondstoffen leveren aan de EU te onderhouden, systematisch en strategisch nieuwe partnerschappen op het gebied van kritieke grondstoffen te vormen, waar mogelijk in samenwerking met onze bondgenoten, rekening houdend met de soevereiniteit van niet-EU-landen over hun hulpbronnen, teneinde te waarborgen dat kritieke grondstoffen een bron van welvaart worden voor ontwikkelingslanden, de deelname van kmo’s te bevorderen, dit streven tot een horizontale doelstelling van haar extern en intern beleid te maken en de resultaten hiervan in 2021 te presenteren; is ingenomen met de plannen van de Commissie om sterke en ondersteunende internationale partnerschappen op te zetten middels de bekrachtiging van een internationale grondstoffenagenda, waarbij gestreefd wordt naar strategische EU-partnerschappen die zowel voorzieningszekerheid als ontwikkelingsvoordelen moeten opleveren;

53.  beklemtoont dat de Europese Green Deal helemaal geen impact zal hebben op de klimaatverandering als het de broeikasgasemissies van de EU alleen maar naar haar handelspartners verplaatst; dringt er dan ook op aan dat de EU ijvert voor afdwingbare multilaterale overeenkomsten over de beperking van de klimaatverandering en over het exporteren van haar milieunormen, ook met betrekking tot de winning en verwerking van grondstoffen; is van mening dat de EU nieuwe handels- en investeringsovereenkomsten zal moeten ontwikkelen, alsook nieuwe modellen van financiële en technische bijstand en, meer in het algemeen, een nieuwe aanpak van de internationale diplomatie, gericht op het waarborgen van een gelijk speelveld;

54.  is ingenomen met de inzet van de EU voor een verantwoorde en duurzame grondstofwinning, en spoort de Commissie ertoe aan hiervoor uit te gaan van de normen voor verantwoorde mijnbouw die het Initiative for Responsible Mining Assurance (Initiatief ter garantie van verantwoorde mijnbouw - IRMA) heeft ontwikkeld, rekening houdend met de behoeften van kmo’s; benadrukt dat deze inzet moet worden ondersteund met concrete technische bijstand, kennisoverdracht, opbouw van vaardigheden, instellingen en rechtskaders, institutionele opbouw en een politieke dialoog met partnerlanden; benadrukt dat er nood is aan een homogeen beleid met betrekking tot ethische normen voor de winning van kritieke grondstoffen; benadrukt dat meer overheids- en particuliere actoren ertoe moeten worden aangezet om ook duurzaamheidsnormen te onderschrijven en toe te passen;

55.  is ingenomen met de publieke toezegging van de Commissie om in 2021 een wetgevingsvoorstel in te dienen over de zorgvuldigheidseisen en verantwoordingsplicht van bedrijven, en dringt erop aan dat deze wetgeving bijdraagt tot het aanpakken van mensenrechtenschendingen en schendingen van sociale en milieunormen in waardeketens; herinnert aan zijn resolutie met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en de verantwoordingsplicht van ondernemingen;

56.  is van mening dat internationale overeenkomsten de weg moeten effenen voor een verantwoorder en duurzamer grondstofwinning op mondiaal niveau; dringt aan op nauwere samenwerking bij de ontwikkeling van internationale overeenkomsten voor een betere monitoring, kennisgeving en tenuitvoerlegging van exportbeperkingen voor kritieke grondstoffen ter bevordering van verantwoorde grondstofwinning en ter vergroting van de circulariteit in deze sector;

57.  herhaalt de oproep uit zijn resolutie over een nieuwe strategie EU-Afrika voor een eerlijke en duurzame exploitatie van kritieke grondstoffen in Afrika; steunt de Commissie in haar inspanningen om nieuwe partnerschappen op het gebied van kritieke grondstoffen te sluiten met Afrikaanse landen, de waardeketen in Afrika te versterken en duurzamer te maken op ethisch, ecologisch en technologisch vlak, en EU-steun op het gebied van capaciteitsopbouw mogelijk te maken;

58.  verzoekt de Commissie de normalisatieactiviteiten met betrekking tot kwaliteitsvolle onderdelen die verband houden met kritieke grondstoffen te versterken in de relevante internationale fora, aangezien dit belangrijk is voor EU-bedrijven en in het bijzonder kmo’s;

59.  pleit voor de opschaling van duurzame landbouwpraktijken die bevorderlijk zijn voor een duurzaam beheer van fosfor; benadrukt de synergie van dergelijke praktijken met een vermindering van de klimaat- en biodiversiteitsvoetafdrukken;

60.  vraagt de Commissie doeltreffende regels inzake EU-brede inzamelingssystemen voor te stellen om het inzamelingspercentage van afvalproducten die kritieke grondstoffen bevatten, te verhogen; verzoekt de Commissie om naast andere opties voor meer producentenverantwoordelijkheid de invoering van statiegeldregelingen in de EU-afvalwetgeving, en met name de AEEA-richtlijn te beoordelen, rekening houdend met de kenmerken van verschillende producten, en ervoor te zorgen dat deze regelingen in alle lidstaten compatibel zijn, teneinde consumenten ertoe aan te zetten hun afgedankte elektrische en elektronische apparatuur – in het bijzonder kleine toestellen – naar speciale inzamelings- en recyclingfaciliteiten te brengen, en wijst erop dat hiertoe kan worden gebouwd op positieve ervaringen met statiegeldregelingen voor glas en kunststof in veel lidstaten;

61.  betreurt dat het lage recyclingpercentage bij bepaalde toepassingen(29) en de uitvoer van aluminiumresten en -afval(30) heeft geleid tot een lager inputpercentage voor recycling aan het einde van de levensduur dan anderszins mogelijk was geweest; wijst erop dat de EU moet streven naar de vaststelling van maatregelen om voor aluminium een recyclingpercentage aan het einde van de levensduur van 100 % te behalen;

62.  verzoekt de Commissie voorrang te geven aan de winning van kritieke grondstoffen uit bestaande binnenlandse mijnen - uit mijnafval, afvalgesteente, stortplaatsen en middels doeltreffendere stedelijke winning - boven de winning van deze grondstoffen via nieuwe mijnbouw, op voorwaarde dat deze eerste winningsmethoden duurzaam zijn, dat wil zeggen wanneer de milieueffecten ervan, met inbegrip van het verbruik van energie en chemicaliën, beperkter zijn dan de milieueffecten van nieuwe mijnbouw; wijst erop dat deze winning en de daaropvolgende herwaardering van grondstoffen moeten gebeuren aan de hand van de beste beschikbare technieken, zodat optimale milieuprestaties en economische levensvatbaarheid worden gewaarborgd;

63.  verzoekt de Commissie om bij mijnbouwprojecten bijzondere aandacht te besteden aan de fase na de winning van mijnbouwprojecten en aan afgedankte kritieke grondstoffen, overeenkomstig de in de kaderrichtlijn afvalstoffen vastgestelde afvalhiërarchie en met name wanneer het om kritieke grondstoffen gaat die ook gevaarlijk zijn;

64.  is van mening dat mijnbouwvergunningen en -concessies vereisten moeten bevatten voor de veilige, efficiënte en duurzame terugwinning en verwerking van alle economisch en technisch terugwinbare kritieke grondstoffen; verzoekt de Commissie onverwijld uitvoering te geven aan de eisen die het Parlement heeft gesteld in zijn resolutie over de uitvoering van de richtlijn inzake mijnbouwafval; herhaalt dat de vragenlijst die momenteel wordt gebruikt als rapportagesysteem uit hoofde van artikel 18 van de richtlijn, niet geschikt is voor het beoogde doel, en verzoekt de Commissie een geharmoniseerd, gedigitaliseerd en transparant EU-registratiesysteem te creëren dat gebaseerd is op geharmoniseerde definities en criteria voor de behandeling van mijnbouwafval en dat alle relevante gegevens over de milieueffecten bevat, met inbegrip van de concentratie van de inhoud van stortplaatsen;

65.  verzoekt de Commissie de handhaving van de huidige milieuwetgeving van de EU te verscherpen en te zorgen voor een volledige uitvoering van deze wetgeving, en indien nodig wijzigingen van de wetgeving voor te stellen;

66.  pleit voor een alomvattende beoordeling van de opname van de mijnbouwsector in het toepassingsgebied van de richtlijn inzake industriële emissies, gezien de grote milieueffecten van mijnbouwactiviteiten, de gemiddeld grote omvang van mijnbouwprojecten, de verschillen in normen voor het beheer van de verontreiniging in mijnbouwgebieden in de hele EU en de mogelijke uitbreiding van de mijnbouwactiviteiten op het gebied van kritieke grondstoffen in de EU; pleit voor het identificeren van de beste beschikbare technieken op het gebied van het herstel van mijnen, met name met betrekking tot bodem en water;

67.  moedigt de Commissie ertoe aan de richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling te herzien om ervoor te zorgen dat een milieueffectbeoordeling wordt verricht voor mijnbouwprojecten van elke mogelijke omvang en dat die beoordeling wordt uitgevoerd door een onafhankelijke derde partij;

68.  is van mening dat de emissies die met winningsactiviteiten gepaard gaan, en de import van kritieke grondstoffen onder het toekomstige mechanisme voor koolstofgrenscorrectie moeten vallen;

69.  wijst op de problemen en risico’s die gepaard gaan met mijnbouw in beschermde gebieden, dat wil zeggen Natura 2000-gebieden, en is van mening dat mijnbouw in deze gebieden strikt beperkt moet blijven; onderstreept dat mijnbouw in beschermde gebieden onderworpen is aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de vogel- en habitatrichtlijn en benadrukt dat elk nieuw mijnbouw- of winningsproject aan een grondige milieueffectbeoordeling moet worden onderworpen om de milieueffecten ervan tot een minimum te beperken; verzoekt de lidstaten en de mijnbouwindustrie, conform het beginsel dat de vervuiler betaalt, passende beschermingsmaatregelen te nemen om de habitats en soorten waarvoor het gebied is aangewezen, in een gunstige staat van instandhouding te houden of te herstellen; wijst in dit verband op de richtsnoeren van de Commissie inzake de winning van niet-energetische delfstoffen en Natura 2000(31) en op de bijbehorende casestudy’s en beste praktijken;

70.  herinnert aan de toezegging van de Commissie om ervoor te zorgen dat mariene mineralen in de internationale zeebodem niet mogen worden gewonnen of gebruikt voordat de effecten van de diepzeemijnbouw op het mariene milieu, de biodiversiteit en menselijke activiteiten voldoende zijn onderzocht, de risico’s bekend zijn en bewezen is dat de technologieën en operationele praktijken geen ernstige schade toebrengen aan het milieu, overeenkomstig het voorzorgsbeginsel, en vraagt dat het Parlement en de Raad dezelfde toezegging doen; spoort de Commissie ertoe aan deze toezegging om te zetten in concrete acties om deze bijzonder kwetsbare ecosystemen te beschermen;

71.  verzoekt de Commissie wetgevingsopties te overwegen overeenkomstig de Verdragen van Espoo en Aarhus, zodat lokale autoriteiten het recht van lokale gemeenschappen op doeltreffende en inclusieve participatie in vergunningsprocedures voor nieuwe mijnprospectie- en winningsprojecten kunnen vaststellen en handhaven, in alle stadia van mijnbouwprojecten en wanneer verzoeken om vergunningen voor verlengingen voor bestaande mijnen worden ingediend, en vraagt de Commissie te waarborgen dat lokale gemeenschappen recht hebben op toegang tot doeltreffende verhaalmechanismen voor onafhankelijke rechters en toezichtsinstanties, zonder dat zich hierbij belangenconflicten voordoen;

72.  is ingenomen met de nadruk die wordt gelegd op kritieke grondstoffen in de mededeling van de Commissie over de toetsing van het handelsbeleid; dringt aan op een assertief handelsbeleid waarin de nadruk ligt op diversificatie en veerkracht van de leveringsketens, en waarin voorrang wordt gegeven aan het verbeteren van mondiale en EU-mechanismen om een gunstig handelsklimaat voor de EU-industrie te scheppen;

73.  benadrukt dat de EU-industrie te maken heeft met felle internationale concurrentie voor wat de toegang tot grondstoffen betreft, en kwetsbaar is voor uitvoerbeperkingen door niet-EU-landen; erkent dat een wereldwijde stijging van de vraag waarschijnlijk tot een prijsstijging zal leiden, en spoort de Commissie ertoe aan deze kwestie te analyseren;

74.  verzoekt de Commissie de toeleveringsbronnen van kritieke grondstoffen zoveel mogelijk te diversifiëren, de hulpbronnenefficiëntie te vergroten en de huidige afhankelijkheid van een handvol niet-EU-landen te verminderen door investeringen te ondersteunen waarbij Europese en mondiale partners en kmo’s worden betrokken, als onderdeel van een internationale langetermijnstrategie inzake bevoorrading; benadrukt dat dit doel moet worden bereikt door volgens duidelijk omschreven prioriteiten bestaande partnerschappen en handelsovereenkomsten te versterken en nieuwe strategische overeenkomsten te sluiten of gemeenschappelijke ondernemingen op te zetten met grondstoffenrijke en gelijkgezinde leverende landen; is in die zin ingenomen met de lopende dialoog met Canada, Australië en Chili, die erop gericht is de handelsbetrekkingen op het gebied van kritieke grondstoffen te versterken; verzoekt de Commissie om tijdens de conferentie tussen de EU, de VS en Japan over kritieke grondstoffen voor een verdere versterking van de samenwerking te zorgen; benadrukt de noodzaak van nauwere samenwerking met belangrijke internationale leveranciers in de Westelijke Balkan, Oost-Europa, Latijns-Amerika en Afrika, alsook met China en andere ontwikkelingslanden in het zuidelijk halfrond;

75.  onderstreept dat de toekomstige vrijhandels- en partnerschapsovereenkomsten van de EU niet alleen kunnen zorgen voor meer voorzieningszekerheid, maar ook voor een betrouwbaar politiek en economisch kader, en dat zij specifieke bepalingen inzake kritieke grondstoffen moeten bevatten, zoals aangekondigd door de Commissie in haar strategie “handel voor iedereen”, teneinde samenwerking te bevorderen, de naleving van internationale verplichtingen te waarborgen, exportbeperkingen op te heffen en te voorkomen en te voldoen aan de huidige regels voor directe buitenlandse investeringen in de aan de investeringen voorafgaande en de erop volgende fase; verzoekt de Commissie het toezicht op en de handhaving van vrijhandelsovereenkomsten, met inbegrip van hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling, verder te verbeteren, om ervoor te zorgen dat er verplichtingen en bepalingen worden vastgesteld inzake de verantwoorde winning van kritieke grondstoffen en dat handelspartners deze verplichtingen en bepalingen naleven, en dat er rekening wordt gehouden met de mogelijke bezorgdheid van gemeenschappen die de impact van winningsactiviteiten ondervinden; onderstreept dat dit een van de voornaamste taken moet zijn van het hoofd handhaving voor de handel;

76.  verzoekt de Commissie een discussie op gang te brengen binnen de WTO over het feit dat vereisten inzake plaatselijke inbreng een belemmering vormen voor het opschalen van een circulaire economie, een sterker partnerschap op te bouwen met verschillende wereldregio’s, in het bijzonder Afrika, en ervoor te zorgen dat vrijhandelsovereenkomsten de versterkte doelstellingen van de circulaire economie weerspiegelen;

77.  roept op tot een striktere toepassing van de oorsprongsregels om grondstofproductie veilig te stellen en te voorkomen dat deze regels worden omzeild in regio’s waar exploitanten aan minder strenge eisen inzake duurzaamheid en industriële subsidies zijn onderworpen; onderstreept dat alle nieuwe bevoorradingsactiviteiten van bedrijven die actief zijn op de EU-markt, in overeenstemming moeten zijn met de verordening inzake conflictmineralen, de regels inzake verantwoorde winning zoals beschreven in de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie en internationale normen voor de verantwoorde bevoorrading van grondstoffen; pleit voor een verbod op de invoer van kritieke grondstoffen die verband houden met de schending van mensen- en arbeidsrechten zoals dwangarbeid of kinderarbeid;

78.  onderstreept dat een optimaal functionerend, op regels gebaseerd multilateraal handelsstelsel van cruciaal belang is om in het geval van kritieke grondstoffen voor open en duurzame handelsstromen te zorgen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de toepassing van uitvoerbeperkingen voor kritieke grondstoffen door sommige WTO-leden, waaronder China, en dringt er bij alle leden op aan van een dergelijk beleid af te zien; verzoekt de Commissie derhalve om via internationale fora een eind te maken aan dergelijke verstorende uitvoerbeperkingen voor kritieke grondstoffen; verzoekt de Commissie in dit verband opnieuw haar inspanningen voor een ambitieuze hervorming van de WTO te verdubbelen om verstoringen van de internationale handel en oneerlijke handelspraktijken te voorkomen, te zorgen voor een stabiel en voorspelbaar internationaal handelsklimaat en eerlijke en effectieve concurrentie wereldwijd te waarborgen;

79.  is ingenomen met de gezamenlijke verklaring van de trilaterale bijeenkomst van de ministers van Handel van Japan en de VS en de Commissie, en steunt de voorgestelde definitie van industriële subsidies; is ingenomen met het feit dat deze definitie verder gaat dan die in de WTO-Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen en de antisubsidieverordening van de EU, en een ruimere interpretatie van subsidie inhoudt; is van mening dat dergelijke maatregelen cruciaal zijn om de internationale concurrentievoorwaarden op het gebied van kritieke grondstoffen gelijk te trekken, aangezien subsidies aan de industrie, met name in China, de internationale concurrentie verstoren en aldus een serieuze bedreiging vormen voor de industrie en werknemers in de EU;

80.  is ingenomen met het gezamenlijk initiatief van de EU en de VS om de mondiale overcapaciteit aan staal en aluminium een halt toe te roepen, en dringt aan op uitgebreide en voortvarende maatregelen om landen zoals China, die een handelsverstorend beleid voeren, ter verantwoording te roepen; herinnert de Commissie er evenwel aan dat de tarieven van de VS op grond van afdeling 232 vooralsnog onverkort van kracht blijven en dat deze kwestie dringend moet worden opgelost;

81.  onderschrijft het oordeel van de Commissie dat wanneer de EU-invoerbetalingen voor kritieke grondstoffen zouden verschuiven van verschillende internationale valuta’s naar de euro, dit een aantal voordelen zou hebben, zoals een lagere prijsvolatiliteit en het feit dat importeurs in de EU en exporteurs buiten de EU minder afhankelijk zouden worden van financieringsmarkten in Amerikaanse dollar;

o
o   o

82.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.
(2) PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1.
(3) PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1.
(4) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.
(5) PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38.
(6) PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3.
(7) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.
(8) PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.
(9) PB L 124 van 25.4.2014, blz. 1.
(10) PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7.
(11) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
(12) PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1.
(13) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0073.
(14) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0359.
(15) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0321.
(16) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0040.
(17) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0054.
(18) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0005.
(19) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0108.
(20) PB C 298 van 23.8.2018, blz. 132.
(21) Publicatie van de Wereldbank over mineralen, klimaatactie en de transitie naar schone energie (“Minerals for Climate Action: The Mineral Intensity of the Clean Energy Transition”); Prognoseonderzoek van de Europese Commissie; Wereldwijde vooruitzichten van de OESO voor 2060 inzake materiële hulpbronnen, economische aandrijfkrachten en milieugevolgen (“Global Material Resources Outlook to 2060: Economic Drivers and Environmental Consequences”).
(22) Prognoseonderzoek van de Commissie.
(23) Baldé C.P., Forti V., Gray V., Kuehr R., Stegmann P., The Global E-waste Monitor – 2017, Universiteit van de Verenigde Naties de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU) en de Internationale Vereniging inzake vast afval (International Solid Waste Association - ISWA), Bonn/Genève/Wenen, 2017.
(24) Uit de mededeling van de Commissie over veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen.
(25) Uit de mededeling van de Commissie over veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen”;
(26) Advies van het EESC van 25 maart 2021.
(27) Mededeling van de Commissie van 2020 over veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen.
(28) Uit de mededeling van de Commissie over veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen.
(29) In 2013 lag het recyclingpercentage aan het einde van de levensduur boven de 90 % voor aluminium dat werd gebruikt in het vervoer en in gebouwen, maar werd slechts 60 % van het aluminium uit verpakkingen gerecycleerd.
(30) Als de in 2015 uitgevoerde stroom aluminiumresten en -afval binnen de EU was verwerkt, zou het inputpercentage voor recycling aan het einde van de levensduur zijn gestegen naar 16 % (Passarini et al. 2018 – uit de studie van de Europese Commissie betreffende de EU-lijst inzake kritieke grondstoffen).
(31) Directoraat-generaal Milieu, “Richtsnoeren inzake de winning van niet-energetische delfstoffen en Natura 2000: samenvatting”, Europese Commissie, Brussel, 2019.


De herziening van het Financieel Reglement met het oog op de inwerkingtreding van het meerjarig financieel kader 2021-2027
PDF 183kWORD 59k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over de herziening van het Financieel Reglement met het oog op de inwerkingtreding van het meerjarig financieel kader 2021-2027 (2021/2162(INI))
P9_TA(2021)0469A9-0295/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(1) (“het Financieel Reglement”),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(2),

–  gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom(3),

–  gezien Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis(4),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting(5) (“de verordening inzake conditionaliteit”),

–  gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit(6),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(7) (“het Interinstitutioneel Akkoord”),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over het opnieuw beoordelen van bepalingen in het Financieel Reglement inzake externe bestemmingsontvangsten en opgenomen en verstrekte leningen(8) (“de gezamenlijke verklaring”),

–  gezien de routekaart voor een gerichte herziening van het Financieel Reglement, die de Commissie op 19 maart 2021 heeft gepubliceerd,

–  gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over het meerjarig financieel kader 2021-2027, het Interinstitutioneel Akkoord, het herstelinstrument voor de Europese Unie en de verordening inzake de rechtsstaat(9),

–  gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092, het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat(10),

–  gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake conditionaliteit(11),

–  gezien zijn ontwerpresolutie van 27 mei 2021 over de herziening van het Financieel Reglement en de richtsnoeren van de Europese Commissie inzake overheidsopdrachten voor beleidsgerelateerde dienstverleningscontracten,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 9 april 2021 over richtsnoeren voor het vermijden van en omgaan met belangenconflicten overeenkomstig het Financieel Reglement(12),

–  gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die in september 2015 werd goedgekeurd en sinds 1 januari 2016 wordt uitgevoerd,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020, getiteld “Een kmo‑strategie voor een duurzaam en digitaal Europa” (COM(2020)0103),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021, getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa” (COM(2021)0350),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 29 april 2021 over “Samen zorgen voor betere regelgeving” (COM(2021)0219),

–  gezien de studie in opdracht van de Commissie begrotingscontrole, die de beleidsondersteunende afdeling Begrotingszaken van het directoraat-generaal Intern Beleid in mei 2021 heeft verricht over de grootste vijftig begunstigden in elke EU‑lidstaat van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het cohesiebeleid,

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole overeenkomstig artikel 58 van het Reglement,

–  gezien de brief van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole (A9-0295/2021),

A.  overwegende dat de Commissie na de inwerkingtreding van het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2021-2027 een routekaart heeft gepubliceerd en een openbare raadpleging heeft opgestart om het Financieel Reglement waar nodig af te stemmen op de regels die door de wetgever zijn overeengekomen in het kader van het MFK-pakket voor 2021-2027, en om beperkte en gerichte verbeteringen voor te stellen die vereist zijn door de veranderende situatie, bijvoorbeeld in het kader van de COVID-19-crisis of de toenemende kansen van digitalisering;

B.  overwegende dat het Parlement, de Raad en de Commissie in het licht van NextGenerationEU in de gezamenlijke verklaring zijn overeengekomen dat de bepalingen inzake externe bestemmingsontvangsten, met name als bedoeld in artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement, en de bepalingen inzake de rapportage over opgenomen en verstrekte leningen zouden worden beoordeeld en waar nodig worden herzien in het kader van de volgende herziening van het Financieel Reglement; overwegende dat de drie instellingen hebben erkend dat de bestaande regels inzake audits en de kwijtingsprocedure van toepassing zijn op bestemmingsontvangsten;

C.  overwegende dat het absorptiepercentage in het MFK 2014-2020 te laag was en moet worden verbeterd, met name vanuit het oogpunt van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), door de besluitvormings- en toewijzingsprocessen en de beginselen en procedures voor de vaststelling, uitvoering en controle van de EU-begroting te verfijnen en te versterken;

D.  overwegende dat bij de herziening van het Financieel Reglement rekening moet worden gehouden met de veiligheidsbelangen van de Unie, met inbegrip van belangrijke infrastructuurprojecten en telecommunicatieprojecten, met bijzondere aandacht voor de vereiste subsidiabiliteitscriteria om EU-financiering aan te vragen en te ontvangen;

E.  overwegende dat de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor de naleving van de beginselen van goed financieel beheer;

F.  overwegende dat er geen effectbeoordeling is uitgevoerd, hoewel een dergelijke beoordeling, zoals de Europese Rekenkamer heeft opgemerkt, met het oog op de herziening van het Financieel Reglement duidelijke informatie had kunnen verstrekken over de toegankelijkheid van EU-middelen voor de burgers;

1.  wijst erop dat de komende herziening van het Financieel Reglement noodzakelijk is, enerzijds als gevolg van de inwerkingtreding van het MFK-pakket voor 2021-2027 met inbegrip van NextGenerationEU, dat niet alleen voorziet in de actualisering van de wettelijke bepalingen, maar ook aanzienlijke innovaties in het begrotingsstelsel omvat, en anderzijds om te zorgen voor de correcte uitvoering van het Interinstitutioneel Akkoord;

2.  is van mening dat de herziening gericht moet zijn op de modernisering van de regels die van toepassing zijn op de EU-begroting overeenkomstig de meest recente ontwikkelingen daarvan en overeenkomstig de begrotingsbeginselen en de eerbiediging van de waarden van de Unie, en dat het parlementair toezicht, de democratische verantwoordingsplicht, de transparantie, de burgerparticipatie en het vermogen om met name in tijden van crisis snel en doeltreffend tegemoet te komen aan de behoeften van de burgers daarbij moeten worden versterkt;

3.  is van mening dat een algehele herziening van de regels die van toepassing zijn op de begroting op dit moment niet nodig is, maar dat het Financieel Reglement wel gerichte verbeteringen en vereenvoudigingen behoeft, met name wanneer deze de transparantie, de verantwoordingsplicht en het democratische toezicht versterken en de uitvoering van de EU-begroting verbeteren;

4.  is van mening dat de herziening van de financiële regels van de EU er vooral op moet gericht zijn de financiële belangen van de Unie beter te beschermen, de afstemming op het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat te waarborgen, de regels inzake overheidsopdrachten te versterken teneinde mogelijke belangenconflicten te voorkomen en de transparantie te vergroten, de administratieve lasten voor begunstigden te verminderen, de doeltreffendheid van de uitgaven te vergroten met het oog op een grotere Europese meerwaarde, en de toegang tot EU-financiering voor burgers, kmo’s en lokale en regionale overheden te verbeteren;

5.  is van mening dat in beginsel hetzelfde beschermingsniveau voor de gehele EU‑begroting moet worden gewaarborgd, ongeacht of deze via direct, indirect of gedeeld beheer wordt uitgevoerd;

Democratische verantwoordingsplicht voor een moderne begroting

6.  wijst erop dat het aantal en het toepassingsgebied van de niet-budgettaire instrumenten de afgelopen tien jaar aanzienlijk zijn vergroot en dat deze tendens zich met NextGenerationEU doorzet op een nog hoger niveau, doordat de omvang van de EU‑begroting sterk, zij het tijdelijk, is uitgebreid in de vorm van externe bestemmingsontvangsten om de Unie in staat te stellen het hoofd te bieden aan een van de grootste uitdagingen van haar bestaan, en doordat er verplichtingen zijn gecreëerd tot 2058 door leningen op te nemen voor de verstrekking van leningen en voor directe EU‑uitgaven; waarschuwt dat deze ontwikkelingen centrale begrotingsbeginselen zoals eenheid en waarachtigheid, evenwicht en universaliteit in gevaar brengen;

7.  merkt op dat de EU snel en besluitvaardig heeft gereageerd op de COVID-19-crisis om de getroffen lidstaten te ondersteunen en de sociaal-economische gevolgen van de pandemie te beteugelen; merkt op dat crisisbeheer snel optreden vereist; herinnert er echter aan dat dit nooit een excuus mag zijn om het Parlement te passeren en de democratische verantwoordingsplicht te ondermijnen; stelt met bezorgdheid vast dat steeds meer gebruik wordt gemaakt van artikel 122 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie om nieuwe mechanismen en organen op te richten met budgettaire gevolgen voor de EU, waarbij de rol van het Parlement beperkt is tot louter het recht op informatie; dringt aan op een passende rol voor het Parlement bij de controle van de begroting van dergelijke initiatieven; benadrukt bovendien dat het belangrijk is te zorgen voor een betekenisvolle rol in de besluitvorming over en het toezicht op alle EU-programma’s die op basis van nationale uitvoeringsplannen gebaseerd zijn;

8.  onderstreept dat de gecoördineerde inning van nationale bijdragen op basis van het bruto nationaal inkomen in de vorm van externe bestemmingsontvangsten en buiten de begrotingsprocedure om niet exclusief is voor NextGenerationEU, maar ook als kader is gekozen voor de faciliteit voor vluchtelingen in Turkije, de COVID-19-vaccincontracten en wellicht, in de toekomst, de Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied; herinnert eraan dat in het kader van de begrotingstransacties van de Unie al sedert lang op de kapitaalmarkten wordt geleend, aangezien zowel de Commissie als het Parlement er in de jaren 70 en 80 toe hebben opgeroepen dergelijke leningen in de begroting op te nemen, ruim voor de invoering van het Europees financieel stabilisatiemechanisme, het instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand of NextGenerationEU;

9.  is bezorgd dat de ongekende bedragen die beschikbaar zijn gesteld in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit het voor de Europese Rekenkamer zeer moeilijk zullen maken om de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven te bevestigen, aangezien de lidstaten in dit verband alleen in grote lijnen verslag zullen moeten uitbrengen aan de Commissie over de voortgang inzake mijlpalen;

10.  is bezorgd dat het Parlement als gevolg van de niet-budgettaire mechanismen en met name het gebruik van externe bestemmingsontvangsten veel moeilijker zijn bevoegdheden inzake besluitvorming, toezicht en kwijting kan uitvoeren en dat het, meer in het algemeen, hierdoor veel moeilijker wordt voor het publiek en voor openbare of particuliere instellingen om de begroting van de Unie te begrijpen en de Commissie ter verantwoording te roepen; herinnert aan de gezamenlijke verklaring en herhaalt zijn verwachting dat de financiële regels van de EU worden geactualiseerd wat de rol van de begrotingsautoriteit en de begrotingsstructuur met betrekking tot deze mechanismen betreft om ze af te stemmen op de in de Verdragen vastgelegde beginselen en bevoegdheden; is van mening dat dit beginsel van democratische verantwoordingsplicht en toezicht in de besluitvorming tot uiting moet komen in het Financieel Reglement;

11.  is van mening dat het Parlement, als tak van de begrotingsautoriteit, in staat moet zijn het gebruik en het beheer door de Commissie van externe bestemmingsontvangsten en van de opgenomen en verstrekte leningen te controleren en in voorkomend geval goed te keuren; stelt voor de desbetreffende artikelen van het Financieel Reglement, met inbegrip van de artikelen 7, 46 en 56, te herzien en aan te vullen om te verduidelijken dat externe bestemmingsontvangsten en activa en passiva die voortkomen uit opgenomen en verstrekte leningen, deel uitmaken van de EU-begroting, zodat de Europese Rekenkamer er toezicht op kan uitoefenen en er verslag over uitbrengt en zodat de begrotingsautoriteit en de kwijtingsautoriteit naar behoren kunnen worden geïnformeerd over alle eventuele beschuldigingen van misbruik, corruptie, fraude of schending van de beginselen van de rechtsstaat, ook wanneer lidstaten niet beschikken over toereikende systemen voor fraudebestrijding, met name, maar niet uitsluitend, wat de niet-budgettaire instrumenten betreft;

12.  is van mening dat externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig het huidige artikel 21 van het Financieel Reglement en activa en passiva die voortkomen uit niet-budgettaire verrichtingen, met inbegrip van leningen op de kapitaalmarkten, moeten worden toegewezen aan de desbetreffende begrotingslijnen, ingedeeld overeenkomstig de begrotingsnomenclatuur en geconsolideerd in de onderdelen II en III van de begroting van de Unie; is van mening dat deze een integraal onderdeel moeten uitmaken van de EU-begroting en als onderdeel van die begroting ter goedkeuring aan de begrotingsautoriteit moeten worden voorgelegd;

13.  dringt aan op herziening van de rapportagevereisten met betrekking tot de schuldbeheerstrategie van de Commissie, met inbegrip van de looptijd, het betalingsschema en de rol van nieuwe eigen middelen bij de aflossing van de schuld, om rekening te houden met de toegenomen complexiteit en het risico van de opgenomen en verstrekte leningen voor de begroting van de Unie;

14.  verzoekt de Commissie de jaarrekeningen en andere financiële rapportageverplichtingen die van toepassing zijn op de algemene begroting van de Unie in het kader van het Financieel Reglement verder te vereenvoudigen om de deelname van kmo’s te bevorderen aan de relevante programma’s binnen het MFK-pakket 2021-2027, met inbegrip van NextGenerationEU;

15.  is van mening dat in het Financieel Reglement een procedure moet worden vastgesteld voor besluiten inzake de vestigingsplaats van gedecentraliseerde agentschappen, gezien de budgettaire gevolgen daarvan; benadrukt dat een dergelijke procedure op objectieve criteria gebaseerd moet zijn, de prerogatieven van het Parlement als medewetgever moet vrijwaren en willekeurige criteria die neerkomen op het opgooien van een muntje bij de besluitvorming moet voorkomen;

Rechtsstaat

16.  benadrukt dat er een duidelijk verband bestaat tussen de eerbiediging van de rechtsstaat en een doeltreffende uitvoering van de Uniebegroting, met inbegrip van NextGenerationEU, overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer: zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid, zoals bepaald in het Financieel Reglement; onderstreept dat goed financieel beheer gebaseerd is op de doeltreffende vervolging van zaken van fraude, met inbegrip van belastingfraude, belastingontduiking, corruptie en belangenconflicten, alsook op de rechterlijke toetsing van beslissingen van overheidsinstanties door onafhankelijke rechters; benadrukt dat frauduleuze en corrupte praktijken wat zuinigheid en efficiëntie betreft per definitie in strijd zijn met goed financieel beheer als gedefinieerd in artikel 33, lid 1, van het Financieel Reglement, aangezien dergelijke praktijken rechtstreeks in strijd zijn met het waarborgen van de inzet van middelen in de beste hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs en met het bereiken van de optimale verhouding tussen de ingezette middelen en de verkregen resultaten; herinnert eraan dat het Parlement, de Raad en de Commissie bij de vaststelling van de verordening inzake conditionaliteit zijn overeengekomen dat zij zouden overwegen de inhoud van de verordening inzake conditionaliteit in het Financieel Reglement op te nemen bij de volgende herziening daarvan; verzoekt de Commissie daarom met dit voorstel te komen; verzoekt de Commissie na te gaan hoe de onderlinge afstemming van alle EU-instrumenten die gericht zijn op goed financieel beheer en de bescherming van de financiële belangen van de Unie, met inbegrip van het jaarlijks verslag van de Commissie over de rechtsstaat, verder kan worden verbeterd; is van mening dat de Commissie bijzondere aandacht moet besteden aan preventieve maatregelen vooraf om ervoor te zorgen dat de lidstaten artikel 63, lid 2, van het Financieel Reglement toepassen;

17.  is van mening dat de Commissie moet waarborgen dat de begroting van de Unie wordt besteed aan projecten of organisaties die de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgelegde waarden van de Unie eerbiedigen, teneinde de financiële belangen van de Unie te beschermen; verzoekt de Commissie in dit verband beknopte indicatoren te ontwikkelen die moeten worden opgenomen in het Financieel Reglement, die moeten worden toegepast door middel van een risicogebaseerde aanpak en die moeten worden gebruikt voor gerichte controles vooraf en achteraf om mogelijke niet-naleving van de waarden van de Unie bij het gebruik van EU-middelen op te sporen;

18.  is ingenomen met de richtsnoeren van de Commissie voor het vermijden van en omgaan met belangenconflicten overeenkomstig het Financieel Reglement, die tot doel hebben het bewustzijn te vergroten en een eenvormige uitlegging en toepassing van de regels inzake belangenconflicten te bevorderen; betreurt echter dat in sommige lidstaten nog steeds sprake is van belangenconflicten op het hoogste niveau; verzoekt de Commissie te evalueren of de relevante bepalingen van het Financieel Reglement voldoende doeltreffend zijn om belangenconflicten bij de uitvoering en controle van de EU-begroting te voorkomen en aan te pakken;

Digitale instrumenten

19.  benadrukt dat het belangrijk is te weten hoe de EU-middelen worden besteed en wie er werkelijk profijt van heeft, teneinde de financiële belangen van de EU te kunnen beschermen en met name belangenconflicten, corruptie en fraude te kunnen opsporen; merkt op dat uit de studie in opdracht van de Commissie begrotingscontrole over de grootste vijftig begunstigden van EU-middelen is gebleken dat de gegevens voor opsporing van ondernemers en hun uiteindelijk begunstigden niet gemakkelijk toegankelijk of zelfs helemaal niet toegankelijk zijn; is van mening dat verplichte centralisatie van de informatie in een enkel interoperabel rapportage- en monitoringsysteem en in een gebruikersvriendelijke openbare EU-databank met informatie over de rechtstreeks begunstigden en eindbegunstigden en toegankelijke gegevens in een machinaal leesbaar formaat de versnippering en het gebrek aan transparantie die in de studie aan de orde worden gesteld, zou ondervangen en de publieke controle op en het vertrouwen in de overheidsuitgaven van de EU zou versterken; merkt op dat dit, in combinatie met een alomvattende definitie van “belangenconflict” op EU-niveau, de doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de EU zal verbeteren; benadrukt dat er vanwege de Pandora Papers dringend transparantie over uiteindelijk begunstigden moet worden gecreëerd; beklemtoont de rol van het Europees Openbaar Ministerie en het belang van samenwerking tussen het Europees Openbaar Ministerie en de EU-instellingen, de lidstaten en het Europees Bureau voor fraudebestrijding;

20.  benadrukt dat het Financieel Reglement bepalingen moet bevatten op grond waarvan de verantwoordelijke actoren uniforme registers van ondernemers en uiteindelijk begunstigden moeten opmaken en bijhouden om hun opsporing mogelijk te maken in het kader van alle EU-programma’s, ongeacht wie deze programma’s uitvoert en ongeacht de beheersvorm (direct, indirect of gedeeld); verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt door middel van een digitale, interoperabele, gestandaardiseerde verzameling van informatie over de ontvangers van financiering van de Unie, met inbegrip van degenen die uiteindelijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, profijt hebben van financiering van de Unie, en hun uiteindelijk begunstigden; is van mening dat op grond van deze vereisten alle relevante informatie moet worden verzameld opdat het vermogen en de capaciteit van de Commissie om fraude op te sporen, wordt vergroot; benadrukt dat alle technische en juridische belemmeringen voor het verzamelen van gegevens over ondernemingsstructuren en uiteindelijk begunstigden moeten worden weggenomen;

21.  onderstreept dat gegevens als algemeen beginsel openbaar moeten worden gemaakt, met inachtneming van de vereisten inzake gegevensbescherming en de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie; onderkent dat er volgens de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geen problemen met betrekking tot de algemene gegevensbescherming rijzen bij de totstandbrenging van dergelijke interoperabiliteit, maar wel een duidelijke rechtsgrond nodig is; is van mening dat de verplichte informatie die voor audit- en controledoeleinden wordt verzameld, ten minste het registratienummer van juridische entiteiten moet omvatten, evenals het nationaal identificatienummer voor natuurlijke personen, de relevante code of unieke identificatiecode van het specifieke EU-financieringsprogramma, een aanduiding van het soort begunstigde, de onderaannemers, de uiteindelijk begunstigden, of de begunstigde ook staatssteun ontvangt, en contactgegevens; benadrukt dat louter zelfregulering voor de databank niet volstaat, maar dat de Commissie of een externe autoriteit datasets moet aanmaken om de coherentie en de kwaliteit van de gegevens te waarborgen; vraagt dat informatie over de ontvangers van EU-middelen ten minste vijf jaar openbaar toegankelijk blijft;

22.  onderstreept dat het systeem de aggregatie van afzonderlijke bedragen met betrekking tot dezelfde rechtstreeks begunstigde of eindbegunstigde of uiteindelijk begunstigde moet vergemakkelijken en in alle EU-talen toegankelijk moet zijn; is van mening dat de openbaar toegankelijke systemen zowel afzonderlijke zoekopdrachten via een webtool als systemische analyse door middel van bulkdownloads in een machinaal leesbaar en interoperabel formaat moeten vergemakkelijken; benadrukt dat gestandaardiseerde, open gegevens over de gehele aanbestedingscyclus, met inbegrip van de eindbegunstigden van de gecontracteerde ondernemingen, het maatschappelijk middenveld en niet-gouvernementele actoren de vereiste informatie en instrumenten zullen verschaffen om toezicht te houden op de integriteit, billijkheid en efficiëntie van de markten voor overheidsopdrachten; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan te zorgen voor meer interoperabiliteit tussen de bestaande EU- en nationale databanken en instrumenten voor datamining om risicoanalyses en fraudeopsporing te vergemakkelijken;

23.  merkt op dat Arachne in gedeeld beheer wordt gebruikt; benadrukt dat Arachne de door de beheersautoriteiten verstrekte gegevens verrijkt met openbaar beschikbare informatie om projecten, begunstigden, contracten en contractanten op te sporen die vatbaar zijn voor fraude of belangenconflicten; is van mening dat artikel 63 van het Financieel Reglement moet worden aangepast in die zin dat het Arachne moet verplichten als risicoscore-instrument voor algemeen gebruik, ongeacht de beheersvorm, en dat erin wordt vermeld dat de Commissie dit instrument ter beschikking stelt van de lidstaten en de met de uitvoering belaste entiteiten, die moeten worden verplicht informatie in Arachne in te voeren; is van mening dat het Financieel Reglement ook de indicatoren moet bevatten die in Arachne kunnen worden gebruikt om de risicoscore van ondernemers vast te stellen; benadrukt dat dergelijke basisindicatoren moeten worden geharmoniseerd met de uitsluitingsgronden van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) en met de lopende onderzoeken van het Europees Openbaar Ministerie en het Europees Bureau voor fraudebestrijding om ervoor te zorgen dat ook in Arachne kan worden nagegaan welke ondernemers zijn uitgesloten; dringt aan op maximale interoperabiliteit tussen Arachne en andere software om te voorkomen dat informatie meerdere keren moet worden ingevoerd in verschillende IT-systemen en om de daaruit voortvloeiende administratieve lasten te verminderen; is van mening dat Arachne eenvoudiger en gebruiksvriendelijker moet worden gemaakt, onder meer door de risico-indicatoren te standaardiseren, bijvoorbeeld aan de hand van visualisaties; benadrukt dat het van belang is ten volle te beschikken over het eigenaarschap van en de operationele rechten voor Arachne, en verzoekt de Commissie te overwegen het instrument indien nodig intern te beheren;

24.  herinnert eraan dat in 2018 een panel op hoog niveau is opgericht om met het oog op vroegtijdige opsporing of uitsluiting in de databank ingevoerde zaken te beoordelen; dringt erop aan dat het advies van het EDES-panel vanwege zijn ervaringen met het systeem in aanmerking wordt genomen bij de herziening van het Financieel Reglement en tegelijk met het Parlement en de Commissie wordt gedeeld; merkt op dat het EDES momenteel alleen wordt gebruikt in geval van direct of indirect beheer; is van mening dat ondernemingen die in geval van direct en indirect beheer als een risico voor de financiële belangen van de EU worden beschouwd ook in geval van gedeeld beheer als dusdanig moeten worden beschouwd, en omgekeerd; dringt er daarom op aan het gebruik van het EDES verplicht te stellen in geval van gedeeld beheer; wijst er voorts op dat in het EDES geen onderscheid wordt gemaakt tussen dochterondernemingen van grote vennootschappen; verzoekt de Commissie dit onderscheid wel te maken en in de regels voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting te specificeren welke entiteit van een multinational of vennootschap die uit meerdere ondernemingen bestaat, voor vroegtijdige opsporing of uitsluiting wordt geregistreerd; dringt aan op een verplichting om het EDES bij te werken zodra fraude of andere relevante feiten zijn vastgesteld door bij de uitvoering betrokken actoren; is van mening dat uitgesloten juridische entiteiten of natuurlijke personen (uiteindelijk begunstigden) voor de duur van hun uitsluiting niet langer voor betalingen uit de EU-begroting in aanmerking komende eindontvangers of begunstigden mogen zijn; verzoekt de Commissie de lidstaten aan te sporen ervoor te zorgen dat deze entiteiten of natuurlijke personen voor de duur van hun uitsluiting ook worden uitgesloten van bijdragen uit de nationale begrotingen; betreurt dat relatief weinig ondernemingen in de databank zijn opgenomen; ziet dit als een teken dat niet naar behoren uitvoering wordt gegeven aan het EDES; benadrukt dat het EDES-panel in 2020 20 zaken heeft behandeld en dat er 28 zaken in voorbereiding zijn; benadrukt hoe belangrijk het is toereikende middelen aan het panel toe te wijzen, in overeenstemming met eventuele bevoegdheidsuitbreidingen; verzoekt de Commissie bovendien de criteria te herzien met het oog op het verminderen van de complexiteit en het vergroten van de praktische toepasbaarheid van het EDES;

25.  benadrukt dat het weliswaar van het grootste belang is te weten wie de eindbegunstigden van EU-middelen zijn om ervoor te zorgen dat deze middelen naar behoren worden gebruikt, maar dat ook de toegankelijkheid en de eenvoud van de digitale aanbestedingsplatforms voor EU-middelen van belang zijn; herinnert eraan dat de Commissie zich heeft gericht naar het concept “digitaal door ontwerp” en het beginsel “denk eerst klein” om ervoor te zorgen dat kmo’s voldoende participeren; spoort de Commissie in dit verband aan ook met deze beginselen rekening te houden bij de herziening van het Financieel Reglement in het kader van de uitvoering van het MFK-pakket 2021-2027;

Genderbudgettering

26.  betreurt dat slechts 21,7 % van de EU-programma’s in het vorige MFK beschikte over gendergerelateerde indicatoren; dringt erop aan dat gendermainstreaming beter wordt toegepast bij de opstelling en uitvoering van de begroting, onder meer door middel van gerichte stimulansen; roept ertoe op naar gender uitgesplitste gegevens systematisch en breed te verzamelen in het kader van alle beleidsmaatregelen en programma’s van de EU om de gevolgen daarvan voor de gendergelijkheid te meten; verwacht van de Commissie dat zij zorgt voor de ontwikkeling van een methode om de relevante uitgaven op programmaniveau in het MFK 2021-2027 te meten, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord; verzoekt de Commissie gendermainstreaming en genderbudgettering te integreren in de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement;

Mainstreaming van klimaat en biodiversiteit

27.  herhaalt dat de Unie zich ertoe heeft verbonden ten minste 30 % van de middelen van het MFK 2021-2027 en uit NextGenerationEU te besteden aan het antwoord op de klimaatuitdaging, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord; verwacht dat de Commissie een robuuste en duidelijke methode ontwikkelt voor het volgen van de klimaatuitgaven en de daarmee behaalde resultaten, en dat zij deze consequent toepast op alle beleidsterreinen; beklemtoont dat deze methode ook tot uiting moet komen in de regels voor de uitvoering van de begroting, opdat de financiering voor de bestrijding van de klimaatverandering op het gebied van zowel matiging als aanpassing doeltreffend en efficiënt kan worden gevolgd; verzoekt de Commissie passende verwijzingen naar klimaatmainstreaming en het volgen van de klimaatuitgaven op te nemen in de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement, overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord, om ervoor te zorgen dat de Uniebegroting klimaatbestendig is;

28.  onderstreept het belang van een nauwkeurige monitoring van de uitgaven die bijdragen tot het tot staan brengen en omkeren van de achteruitgang van de biodiversiteit, op basis van een doeltreffende, transparante en alomvattende, door de Commissie samen met het Parlement en de Raad uitgewerkte methode; beklemtoont dat deze methode ook tot uiting moet komen in de regels voor de uitvoering van de begroting in het Financieel Reglement;

29.  is van mening dat de uitvoering van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” naar voren moet komen in het Financieel Reglement, overeenkomstig de richtsnoeren die zijn gepubliceerd in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit;

Europese pijler van sociale rechten

30.  is van mening dat het Financieel Reglement een correcte uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten mogelijk moet maken; is van mening dat moet worden gewaarborgd dat de begunstigden de basisnormen inzake arbeidsvoorwaarden van werknemers en gezondheid en veiligheid op het werk naleven, voordat tot de uitkering van betalingen uit de EU-begroting wordt overgegaan;

Vrijmakingen

31.  stelt voor om hergebruik van vrijgemaakte kredieten die het gevolg zijn van gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van projecten overeenkomstig artikel 15, lid 3, van het Financieel Reglement niet te beperken tot onderzoeks- en innovatieprojecten, maar uit te breiden tot alle kredieten; is van mening dat vrijgemaakte kredieten in hun geheel ter beschikking moeten worden gesteld in het jaar volgend op dat van de vrijmaking;

EU-trustfondsen

32.  dringt erop aan dat het Financieel Reglement wordt herzien om de passende rol van het Parlement te waarborgen bij de oprichting en de controle van en het toezicht op trustfondsen, met inbegrip van de opstelling van de oprichtingsovereenkomst en de beschikbaarstelling van de bijdrage van de Unie, de uitvoering, de voortzetting en de mogelijke liquidatie; herhaalt dat het Parlement ten minste als waarnemer moet worden betrokken en toezicht moet kunnen houden op de activiteiten van het bestuur van de specifieke trustfondsen; benadrukt dat volledige, gedetailleerde en tijdige kwantitatieve en kwalitatieve informatie over de uitvoering van een trustfonds van essentieel belang is om het Parlement in staat te stellen zijn taken met betrekking tot democratisch toezicht en democratische controle doeltreffend uit te oefenen; herinnert eraan dat het uitgebreide gebruik van trustfondsen het beginsel van eenheid van de EU-begroting ondermijnt;

33.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de EU-trustfondsen de Unie duidelijk zichtbaar maken en verzoekt haar de bekendheid met de resultaten en verwezenlijkingen van de trustfondsen te vergroten door de bepalingen inzake doeltreffende communicatie met de burgers en de verbanden tussen de communicatieactiviteiten te versterken, zoals in het geval van de Europese structuur- en investeringsfondsen;

Overheidsopdrachten

34.  merkt op dat het vademecum voor overheidsopdrachten van de Commissie voor het laatst is bijgewerkt in januari 2020, maar dat het niet openbaar is gemaakt en dat het Parlement het niet heeft gekregen om zijn advies uit te brengen; vraagt dat het Parlement regelmatig wordt geraadpleegd over toekomstige herzieningen en van de toepassing ervan op de hoogte wordt gebracht;

35.  wijst erop dat de huidige definitie van een “beroepsmatig belangenconflict” beperkt is tot een conflicterend belang op grond waarvan een ondernemer niet geschikt is om uitvoering te geven aan een contract; verzoekt de Commissie een meer expliciete definitie op te stellen en ervoor te zorgen dat haar uitvoeringsvoorschriften inzake overheidsopdrachten beletten dat beleidsgerelateerde dienstencontracten worden gegund aan ondernemingen onder de economische zeggenschap van een moederonderneming of een groep die aandelen heeft in activiteiten die niet stroken met de ecologische of sociale doelstellingen van de EU of met de doelstellingen van de Europese Green Deal;

36.  verzoekt de Commissie artikel 167, lid 1, punt c), van het Financieel Reglement te wijzigen om er een definitie van “beroepsmatig belangenconflict” in op te nemen teneinde ervoor te zorgen dat de EU-instellingen risicobeperkende maatregelen kunnen nemen met betrekking tot inschrijvers met een financieel belang in een beleidsgerelateerd dienstencontract, rekening houdend met het besluit van de Europese Ombudsman in het kader van gezamenlijk onderzoek 853/2020/KR naar het besluit van de Commissie om een contract voor een studie naar de integratie van milieu-, sociale en governancedoelstellingen in de EU-bankvoorschriften te gunnen aan BlackRock Investment Management; herhaalt dat de algemene voorwaarden van de contracten van de Commissie voor overheidsopdrachten voor diensten standaardbepalingen inzake beroepsmatige belangenconflicten bevatten en dat contractanten in dit verband proactief melding moeten maken van situaties die aanleiding kunnen geven tot een belangenconflict; verzoekt de Commissie het Financieel Reglement bij te werken en aan te scherpen om beroepsmatige belangenconflicten aan te pakken en om de nauwkeurigheid en volledigheid van de vrijwillige kennisgeving daarvan door aanvragers die een inschrijving indienen verder te verbeteren, bijvoorbeeld door passende sancties voor opzettelijke niet-naleving van kennisgeving te ontwikkelen, met inbegrip van een tijdelijk verbod op deelname aan openbare aanbestedingen in geval van ernstige inbreuken;

37.  is van mening dat alle EU-instellingen die overheidsopdrachten plaatsen, duidelijke regels met betrekking tot aankoop, uitgaven en toezicht op hun websites moeten publiceren en dat zij alle gegunde contracten zo transparant mogelijk moeten publiceren; wijst op de richtsnoeren van de Commissie betreffende het gebruik van het kader voor overheidsopdrachten in de door de COVID‐19-crisis veroorzaakte noodsituatie; spoort de Commissie aan om de ervaringen van de aanbestedende diensten met het kader voor overheidsopdrachten in dit verband te verzamelen en te evalueren, met name wat het effect ervan op kmo’s betreft, en rekening te houden met de lessen die zijn getrokken met betrekking tot het Financieel Reglement, door criteria vast te stellen voor het definiëren van uitzonderlijke/ongewone omstandigheden waarin de regels inzake overheidsopdrachten met tijdelijke/beperkte/de nodige flexibiliteit kunnen worden toegepast;

38.  merkt op dat bij de komende herziening van het Financieel Reglement rekening moet worden gehouden met de autonome strategische belangen van de EU, met inbegrip van eerlijke mededinging, en met de noodzaak om het scheppen van banen in de EU te bevorderen in een aantal sectoren die van essentieel belang zijn voor de verwezenlijking van de toekomstige beleidsdoelstellingen van de Unie, waarbij tegelijkertijd voor een gelijk speelveld voor eerlijke mededinging moet worden gezorgd; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er ambitieuze gunningscriteria worden vastgesteld, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de toegevoegde waarde van projecten voor de Unie en met het beginsel van de “economisch voordeligste inschrijving”; dringt erop aan dat in de regels inzake overheidsopdrachten waarborgen worden opgenomen om in het gunningsbesluit de activiteiten van ondernemingen te evalueren die in strijd zijn met de sociale en milieudoelstellingen van de Unie;

39.  wijst erop dat het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren, gericht is op het aanpakken van potentieel verstorende effecten van buitenlandse subsidies op de interne markt, en van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de geactualiseerde industriestrategie voor de EU; verzoekt de Commissie bij de komende herziening van het Financieel Reglement rekening te houden met de industriestrategie om eerlijke mededingingsvoorwaarden op de interne markt te waarborgen;

Proefprojecten en voorbereidende acties

40.  wijst erop dat er onder de leden van het Europees Parlement grote belangstelling bestaat voor het voorstellen van proefprojecten en voorbereidende acties en dat de Commissie de voorstellen aan een strenge selectie moet onderwerpen vanwege de beperkte financiële middelen voor de projecten en acties; is van mening dat meer flexibiliteit tussen de drie budgetten voor proefprojecten, voorbereidende acties (eerste jaar) en voorbereidende acties (tweede en derde jaar) de beschikbare financiële middelen en de aanvaarding van voorstellen ten goede kan komen;

Audit, controle en kwijting

41.  wijst erop dat in de nieuwe begrotingsnomenclatuur die in het MFK 2021-2027 is vastgesteld, de programma’s en de begrotingshoofdstukken onderling meer in overeenstemming zijn gebracht, en dat de Commissie bijgevolg over een grotere discretionaire bevoegdheid beschikt met betrekking tot autonome overschrijvingen binnen programmaonderdelen; is van mening dat passend toezicht op overschrijvingen door de begrotingsautoriteit moet worden gewaarborgd;

42.  uit kritiek op de duur van de audit- en controleprocedures in geval van gedeeld beheer, en op de duur van de daaruit voortvloeiende procedures op tegenspraak, waarin de sectorale wetgeving voorziet; onderstreept dat langdurige procedures het risico op het lekken van vertrouwelijke documenten vergroten; acht het onaanvaardbaar dat de Commissie erop aandringt dat het Parlement wordt onderworpen aan vertrouwelijkheidsvereisten in verband met de auditprocedure en de procedure op tegenspraak, zelfs in zaken van legitiem openbaar belang waar prominenten bij betrokken zijn; verwacht van de Commissie dat zij de audit- en controleprocedures in geval van gedeeld beheer versterkt en dat zij de duur van deze procedures beperkt, overeenkomstig het tijdschema van de verordening inzake conditionaliteit;

43.  herinnert eraan dat de drie instellingen hebben erkend dat de bestaande regels inzake audits en de kwijtingsprocedure van toepassing zijn op bestemmingsontvangsten, en dringt erop aan dat dit naar behoren tot uiting komt in het Financieel Reglement;

44.  acht het betreurenswaardig dat de auditprocedures en de procedures op tegenspraak en de procedures inzake de toepassing van financiële correcties momenteel verscheidene jaren duren; dringt er bij de Commissie op aan de regels met betrekking tot auditprocedures en procedures inzake financiële correcties te herzien, zodat sneller conclusies kunnen worden getrokken en ten onrechte uitbetaalde EU-middelen sneller kunnen worden teruggevorderd;

45.  wijst erop dat artikel 59 van het Financieel Reglement betrekking heeft op de toekenning aan “de overige instellingen van de Unie” van de bevoegdheden die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdelingen van de begroting; is ermee ingenomen dat met het concept van “toekenning” de autonomie van de overige instellingen ten aanzien van het beheer van hun middelen wordt beklemtoond; wijst er evenwel op dat de Commissie zich herhaaldelijk en consequent op het standpunt heeft gesteld dat zij niet in staat is toezicht uit te oefenen op de uitvoering van activiteiten door de overige instellingen; stelt voor dit probleem op te lossen door met een aanpassing van artikel 260 van het Financieel Reglement het Parlement in het kader van de kwijtingsprocedure uitdrukkelijk bevoegd te maken voor het toezicht op de uitvoering van de begroting door de andere instellingen;

46.  is van mening dat artikel 2, punt 67, van het Financieel Reglement moet worden gewijzigd om het Europees Openbaar Ministerie op te nemen als “instelling van de Unie”;

47.  wijst erop dat in artikel 262 van het Financieel Reglement is bepaald dat de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde instellingen en organen van de Unie verslag uitbrengen over de maatregelen die naar aanleiding van het kwijtingsbesluit zijn genomen; is van mening dat het nuttig zou zijn om in het kader van deze vereiste een redelijke termijn vast te stellen waarbinnen verslag moet worden uitgebracht over de genomen maatregelen; verzoekt de Commissie om 30 september van het jaar dat volgt op het jaar waarop de kwijtingsprocedure betrekking heeft, als uiterste datum van de termijn op te nemen in artikel 262 van het Financieel Reglement;

48.  wijst erop dat de beheers- en controlesystemen van de autoriteiten van de lidstaten regelmatig door de Commissie worden beoordeeld overeenkomstig de sectorspecifieke regels; is van mening dat tekortkomingen die zich in één lidstaat voordoen, niet automatisch ook in andere lidstaten voorkomen en dat corrigerende maatregelen in het kader van aanpassingen aan de wettelijke vereisten of aan de uitvoeringsrichtsnoeren evenredig moeten zijn en moeten worden afgestemd op de lidstaat waarop de bevindingen betrekking hebben;

49.  is van mening dat beoordelingen op het niveau van de EU strikt op de EU-normen gebaseerd moeten zijn; is van mening dat wanneer er striktere nationale normen bestaan, het gebruik van die normen de begunstigde niet mag benadelen; is van mening dat artikel 126 van het Financieel Reglement betreffende wederzijds vertrouwen in beoordelingen moet worden aangepast om aan dit beginsel te voldoen;

50.  spoort de Commissie en de lidstaten aan de mogelijkheden voor vereenvoudigde kostenopties ten volle te benutten; is van mening dat de controles vooral gericht moeten zijn op verificatie vooraf van de berekening van de vereenvoudigde kostenopties, terwijl verificaties achteraf moeten worden gebruikt om het systeem voor de berekening te verbeteren, behalve in gevallen van vermoedelijke fraude;

51.  is van mening dat de verplichting uit hoofde van artikel 93 van het Financieel Reglement met betrekking tot een handeling of verzuim van een personeelslid te algemeen is en eerder op grove nalatigheid gericht moet zijn;

Landbouw

52.  is van mening dat afwijkingen van de regel dat de uitgaven van het Europees Landbouwgarantiefonds voor een begrotingsjaar geboekt moeten worden op basis van de terugbetalingen van de Commissie aan de lidstaten tot en met 31 december van dat jaar, mogelijk moeten blijven; verzoekt de Commissie te overwegen het Financieel Reglement aan te passen om ervoor te zorgen dat de financiële regels die van toepassing zijn op het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, van toepassing blijven zodra de nodige wijzigingen zijn aangebracht, zelfs als dat fonds niet langer volledig onder de verordening gemeenschappelijke bepalingen(13) valt;

o
o   o

53.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.
(2) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11.
(3) PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1.
(4) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23.
(5) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.
(6) PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.
(7) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(8) PB C 444 I van 22.12.2020, blz. 6.
(9) PB C 445 van 29.10.2021, blz. 15.
(10) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0103.
(11) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0287.
(12) PB C 121 van 9.4.2021, blz. 1.
(13) PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159.


Een farmaceutische strategie voor Europa
PDF 225kWORD 78k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over een farmaceutische strategie voor Europa (2021/2013(INI))
P9_TA(2021)0470A9-0317/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de artikelen 101 en 102 van het VWEU inzake mededinging,

–  gezien artikel 6 Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) betreffende het recht op preventieve gezondheidszorg voor alle Europese burgers,

–  gezien zijn resolutie van 2 maart 2017 over de EU-opties voor een betere de toegang tot geneesmiddelen(1),

–  gezien zijn resolutie van 13 september 2018 over een Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie(2),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2020 over de Europese Green Deal(3),

–  gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de EU-strategie voor volksgezondheid na COVID-19(4), waarin wordt gepleit voor een EU-actieplan voor zeldzame en verwaarloosde ziekten,

–  gezien zijn resolutie van 17 september 2020 getiteld “Het tekort aan geneesmiddelen – hoe moet dit oprukkende probleem worden aangepakt?”(5),

–  gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over een strategische aanpak van geneesmiddelen in het milieu(6),

–  gezien de Verklaring van Doha over de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (“TRIPS-overeenkomst”) en de volksgezondheid en het besluit van de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 30 augustus 2003 inzake de tenuitvoerlegging van punt 6 van de Verklaring van Doha,

–  gezien de resolutie van de 72e Wereldgezondheidsvergadering van mei 2019 over het verbeteren van de transparantie van de markten voor geneesmiddelen, vaccins en andere gezondheidsproducten,

–  gezien Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen(7),

–  gezien Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik(8),

–  gezien Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau(9),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik(10),

–  gezien Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt(11),

–  gezien Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG(12),

–  gezien Verordening (EU) 2019/933 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 469/2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen(13),

–  gezien Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014(14),

–  gezien Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, en tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding(15),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa” (COM(2020)0102),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 november 2020 getiteld “Bouwen aan een Europese gezondheidsunie: de veerkracht van de EU bij grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid versterken” (COM(2020)0724) en de begeleidende wetgevingsvoorstellen(16),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 25 november 2020 getiteld “Farmaceutische strategie voor Europa” (COM(2020)0761),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2020 getiteld “EU-strategie voor COVID-19-vaccins” (COM(2020)0245),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 februari 2021 getiteld “Het Europees kankerbestrijdingsplan” (COM(2021)0044),

–  gezien het actieplan van de strategische agenda voor medische toepassingen van ioniserende straling (Samira) van de Commissie van 5 februari 2021 ter ondersteuning van het Europees kankerbestrijdingsplan,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa” (COM(2021)0350),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 juni 2021 getiteld “Eerste lessen uit de COVID-19-pandemie” (COM(2021)0380),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 september 2021 getiteld “Dit is HERA, de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied: de volgende stap naar voltooiing van de Europese gezondheidsunie” (COM(2021)0576),

–  gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 31 januari 2018 betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie (COM(2018)0051) en de werkzaamheden van de gezamenlijke acties op het gebied van EGT (EUnetHTA),

–  gezien de gezamenlijke evaluatie van Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (SWD(2020)0163),

–  gezien de conclusies van de Raad van 1 december 2014 over innovatie ten bate van patiënten,

–  gezien de conclusies van de Raad van 17 juni 2016 over het versterken van het evenwicht in de farmaceutische systemen in de EU en haar lidstaten,

–  gezien de conclusies van de Raad van 18 december 2020 over ervaringen in de gezondheidszorg met COVID-19(17),

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie juridische zaken,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0317/2021),

A.  overwegende dat gezondheid essentieel is voor het welzijn van Europese burgers en dat billijke toegang tot gezondheidszorg een hoeksteen is van het gezondheidsbeleid van de EU en van het nationale gezondheidsbeleid van de lidstaten; overwegende dat in het Handvest het fundamentele recht van iedere burger wordt erkend op gezondheidszorg, een hoge levenskwaliteit en medische verzorging; overwegende dat publieke gezondheidsstelsels van cruciaal belang zijn voor het waarborgen van gelijke toegang tot gezondheidszorg en veilige, doeltreffende en betaalbare geneesmiddelen; overwegende dat het waarborgen van de toegang van patiënten tot geneesmiddelen een van de kerndoelstellingen van de EU en van de Wereldgezondheidsorganisatie is, alsmede van duurzameontwikkelingsdoelstelling nr. 3;

B.  overwegende dat in een van de twintig beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, versterkt door de Verklaring van Porto, is vastgelegd dat iedereen recht heeft op tijdige toegang tot betaalbare, preventieve en curatieve gezondheidszorg van goede kwaliteit;

C.  overwegende dat de patiënt centraal moet staan in al het zorgbeleid en moet worden betrokken bij het hele regelgevingstraject voor geneesmiddelen; overwegende dat er ongelijkheden op het gebied van toegang bestaan tussen en binnen de lidstaten en dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan mensen in een kwetsbare situatie met specifieke gezondheidsrisico’s, waaronder vrouwen, met bijzondere aandacht voor zwangere vrouwen, kinderen, ouderen, personen met een handicap, patiënten met chronische aandoeningen en comorbiditeiten, patiënten op intensivecareafdelingen en personen die langdurig medicatie gebruiken;

D.  overwegende dat de toenemende lasten van chronische ziekten en de gezondheidsbehoeften van vergrijzende bevolkingen, in combinatie met de hoge en stijgende prijzen van geneesmiddelen en de stijging van de maatschappelijke kosten van zorgverlening, leiden tot budgettaire en betaalbaarheidsbeperkingen en een ernstige bedreiging vormen voor de duurzaamheid van de Europese gezondheidsstelsels; overwegende dat de vaststelling van geïntegreerde zorgmodellen voor chronische en andere langdurige aandoeningen, ondersteund door een persoonsgerichte en multidisciplinaire benadering van gezondheidszorg, van essentieel belang is voor het leveren van hoogwaardige gezondheidsdiensten;

E.  overwegende dat een concurrerende, betrouwbare, innovatieve, veerkrachtige en op onderzoek gebaseerde Europese farmaceutische industrie beter inspeelt op de behoeften van patiënten en beter rekening houdt met strategische belangen met betrekking tot volksgezondheid, economische groei, banen, handel en wetenschappelijke en technologische vooruitgang;

F.  overwegende dat de nieuwe Europese farmaceutische strategie moet worden beschouwd als een nieuwe kans;

G.  overwegende dat de geneesmiddelenproducenten in de EU in 2019 een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd aan de investeringen in onderzoek, voor een bedrag van meer dan 37 miljard EUR; overwegende dat de sector goed is voor 800 000 directe banen en voor een handelsoverschot van 109,4 miljard EUR; overwegende dat de sector ongeveer drie keer zoveel indirecte werkgelegenheid genereert – zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts – als directe werkgelegenheid; betreurt het feit dat er geen geaggregeerde gegevens zijn over het totale bedrag aan overheidsfinanciering voor de farmaceutische sector in de EU;

H.  overwegende dat de gezondheidszorgstelsels, de nationale regelgeving, de uitvoering van EU-regelgeving en de prijsstellings- en autorisatieprocessen van de lidstaten onderlinge verschillen vertonen; overwegende dat deze verschillen het gevolg zijn van de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van gezondheidszorg; overwegende dat deze verschillen kunnen leiden tot versnippering en onvoorspelbare omstandigheden voor actoren in de farmaceutische sector die buiten hun eigen land actief zijn; overwegende dat het belangrijk is om te erkennen dat samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten vereist is om ambitieuze uitvoeringsagenda’s vast te stellen, met duidelijke tijdschema’s en de benodigde langetermijnfinanciering voor de uitvoering van concrete acties die voortvloeien uit de farmaceutische strategie voor Europa;

I.  overwegende dat het totale gebruik van geneesmiddelen zowel wereldwijd als in de EU blijft toenemen; overwegende dat een aantal geneesmiddelen voort op onjuiste wijze wordt voorgeschreven, verstrekt, verkocht of gebruikt; overwegende dat dit misbruik van geneesmiddelen een verspilling van kostbare hulpbronnen inhoudt en kan leiden tot gezondheids- en milieurisico’s;

J.  overwegende dat 40 % van de in de EU in de handel gebrachte geneesmiddelen afkomstig is uit niet-EU-landen, terwijl 60 tot 80 % van de werkzame farmaceutische ingrediënten wordt geproduceerd in China en India; overwegende dat deze verplaatsing van een deel van de productie van essentiële bestanddelen van geneesmiddelen, vaccins en medische hulpmiddelen rechtstreekse gevolgen heeft voor de follow-up van behandelingen van patiënten;

K.  overwegende dat de verplaatsing van de productie naar derde landen doorgaans wordt ingegeven door een poging om de productiekosten te verlagen; overwegende dat die besparingen hoofdzakelijk het resultaat zijn van laksere milieu-, veiligheids- en arbeidsnormen;

L.  overwegende dat in de strategie wordt erkend dat generieke en biosimilaire geneesmiddelen een belangrijke rol spelen door te zorgen voor een enorme verbetering van de billijke toegang voor patiënten en dat zij belangrijk zijn voor de houdbaarheid van de gezondheidszorgstelsels, en dat het op de markt komen ervan na het verstrijken van de exclusiviteitstermijn geen vertraging mag oplopen;

M.  overwegende dat biosimilaire geneesmiddelen mogelijkheden bieden die verder reiken dan alleen de toegang tot geneesmiddelen, zoals het delen van gezondheidsvoordelen in het hele gezondheidszorgstelsel, en zo zorgen voor een betere gezondheidszorg en betere dienstverlening aan patiënten;

N.  overwegende dat veel innovaties in de farmaceutische industrie niet echt baanbrekende verbeteringen zijn voor patiënten, maar ofwel zogeheten “me too”-geneesmiddelen zijn, dat wil zeggen een andere stof voor hetzelfde therapeutische doeleinde, zonder belangrijke voordelen, ofwel slechts geringe verbeteringen inhouden tegen aanzienlijk hogere kosten; overwegende dat het voor patiënten gunstig zou zijn als het kader voor de farmaceutische industrie in Europa betere stimulansen voor echte baanbrekende innovaties zou bieden;

O.  overwegende dat er overtuigend bewijs is dat geneesmiddelen in het milieu sijpelen, met name in de bodem en het water; overwegende dat hun aanwezigheid een nadelige invloed kan hebben op wilde dieren, zoals vissen, vogels en insecten en bijgevolg een ruimere weerslag kan hebben op de stabiliteit van individuele ecosystemen; overwegende dat die geneesmiddelen in kleinere concentraties eveneens aanwezig zijn in het drinkwater; overwegende dat de Europese Green Deal de ontwikkeling moet stimuleren van een krachtige, dynamische, duurzame en schone farmaceutische sector binnen de EU;

P.  overwegende dat gedurende de gehele levenscyclus van geneesmiddelen maatregelen moeten worden genomen om het gebruik van hulpbronnen, de emissies en de hoeveelheden farmaceutische afvalstoffen en residuen in het milieu te verminderen;

Q.  overwegende dat COVID-19 gevolgen heeft gehad voor de fysieke en psychische gezondheid van mensen en voor de economie; overwegende dat zij zowel de sterke als de zwakke kanten van de EU naar voren heeft gehaald; overwegende dat er voor een versterking van de weerbaarheid van onze nationale gezondheidszorgstelsels tegen grensoverschrijdende dreigingen meer Europese eenmaking vereist is, evenals een intensievere uitwisseling van epidemiologische en gezondheidsgegevens op EU-niveau; overwegende dat een Europese gezondheidsunie moet bijdragen tot nauwere samenwerking, coördinatie en kennisdeling op het gebied van gezondheid tussen de lidstaten en relevante belanghebbenden en deze moet bevorderen, en dat zij het vermogen van de EU om grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen te bestrijden moet vergroten;

R.  overwegende dat de verstoring van de mondiale toeleveringsketen als gevolg van de COVID-19-pandemie de afhankelijkheid van de EU van derde landen in de gezondheidssector aan het licht heeft gebracht; overwegende dat het begrijpen van de onderliggende oorzaken van geneesmiddelentekorten van cruciaal belang is voor een passend Europees antwoord op deze reeds lang bestaande uitdaging; overwegende dat de open strategische autonomie en de voorzieningszekerheid van de EU moeten worden gewaarborgd door een diversificatie van de toeleveringsketens voor essentiële geneesmiddelen, met inbegrip van Europese productielocaties, alsook door het hanteren van regels inzake overheidsopdrachten waarbij de prijs niet als enige maatstaf geldt;

S.  overwegende dat tijdens de COVID-19-pandemie ongecoördineerd handelen op nationaal niveau, zoals hamsteren en het aanleggen van extreem grote voorraden, de billijke voorziening van alle markten heeft ondergraven; overwegende dat uit deze ervaring lering moet worden getrokken om te voorkomen dat deze zich in een toekomstige crisissituatie opnieuw voordoet;

T.  overwegende dat de ervaring met COVID-19 ook heeft aangetoond dat de Europese farmaceutische industrie en fabrikanten veerkrachtig zijn en noodplannen hadden klaarliggen om verstoringen voor kritieke producten te voorkomen; overwegende dat dit mede mogelijk was dankzij de tot stand gebrachte bilaterale dialoog en tweerichtingscommunicatie, het overzicht van de vraag en de nauwe samenwerking tussen overheden/toezichthouders en andere betrokken actoren, een praktijk die moet worden gehandhaafd en op regelmatige basis moet worden voortgezet;

U.  overwegende dat om de farmaceutische strategie volledig doeltreffend te maken, de uit de COVID-19-crisis getrokken lessen daarin moeten worden verwerkt, en er ook rekening in moet worden gehouden met de veerkracht die de sector niet-geoctrooieerde geneesmiddelen tijdens de uitbraak van COVID-19 heeft getoond, teneinde voort te bouwen op de bestaande Europese productiecapaciteit;

V.  overwegende dat een aantal problemen in de mondiale productie en het mondiale aanbod van geneesmiddelen die reeds langer bestaan, door de pandemie meer tot uiting zijn gekomen, bijvoorbeeld de beperkte capaciteit van de minst ontwikkelde landen en landen met en middeninkomen om vaccins te produceren, het gebrek aan essentiële geneesmiddelen en de ongelijke werking van de toeleveringsketen; overwegende dat de vaccinstrategie van de EU succesvol blijkt in het leveren van vaccins aan alle burgers in de EU; overwegende dat de EU een voortrekkersrol heeft gespeeld bij de wereldwijde levering van vaccins door vaccins te blijven uitvoeren en door het oprichten en financieren van COVAX; benadrukt dat er meer moet worden gedaan om lage- en middeninkomenslanden volledig te vaccineren;

W.  overwegende dat innovatieve O&O-projecten zoals VACCELERATE tijdens de pandemie hun waarde hebben bewezen en op lange termijn een duurzaam karakter moeten krijgen;

X.  overwegende dat gen- en celtherapieën, gepersonaliseerde geneeskunde, nanotechnologie, vaccins van de volgende generatie, e-gezondheid en het initiatief “1+ Million Genomes” voordelen kunnen opleveren op het gebied van de preventie, diagnose en behandeling van alle ziekten en de zorg voor de getroffen patiënten, mits ze doeltreffend, veilig, betaalbaar en toegankelijk zijn voor alle patiënten die ze nodig hebben;

Y.  overwegende dat, in de geest van de “één gezondheid”-benadering, de farmaceutische strategie betrekking heeft op de volledige levenscyclus van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, met inbegrip van de verzameling en productie van grondstoffen, onderzoek, testen, vervaardiging, toelating, geneesmiddelenbewaking vóór en na het in de handel brengen, verbruik en verwijdering, en bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal, het Europees kankerbestrijdingsplan, de digitale transformatie, de circulaire economie en de industriestrategie, alsmede klimaatneutraliteit;

Z.  overwegende dat om de leidende positie van de Unie op het gebied van farmaceutische ontwikkeling veilig te stellen, de strategie moet zijn gericht op het versterken van het innovatieve potentieel van het Europees farmaceutisch onderzoek en op het erkennen en versterken van het verband met de industriestrategie van de EU, de kmo-strategie (kleine en middelgrote ondernemingen) en de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens;

De patiënt centraal stellen in al het zorgbeleid

1.  herinnert eraan dat gezondheidszorg een mensenrecht is dat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is verankerd; betreurt de verschillen in toegang tot hoogwaardige gezondheidszorg, met inbegrip van de toegang tot geneesmiddelen, tussen de lidstaten en ook tussen de verschillende regio’s binnen de lidstaten; dringt aan op nationale en EU-maatregelen, inclusief, waar nodig, wetgevingsmaatregelen, om deze verschillen aan te pakken en het recht van patiënten op universele, betaalbare, doeltreffende, veilige en tijdige toegang tot essentiële en innovatieve therapieën te waarborgen;

2.  wijst erop dat de Unie, aangezien het haar taak is om farmaceutische wetgeving vast te stellen en het volksgezondheidsbeleid aan te vullen, werk moet maken van een coördinatie van de nationale maatregelen ter waarborging van de toegang tot betaalbare en hoogwaardige gezondheidszorg voor alle burgers en inwoners van de EU;

3.  benadrukt het feit dat het voor de Unie een geostrategische noodzaak is om haar onafhankelijkheid op het gebied van gezondheidszorg terug te winnen, en wijst erop dat zij behoefte heeft aan een gediversifieerde toeleveringsketen om haar voorziening van geneesmiddelen, medische apparatuur, medische hulpmiddelen, werkzame stoffen, diagnose-instrumenten en vaccins snel en op betaalbare en efficiënte wijze veilig te stellen en tekorten daarvan te voorkomen, om op die manier voorrang te geven aan de belangen en de veiligheid van patiënten;

4.  onderstreept dat COVID-19 de gezondheidszorgstelsels voor ongeziene uitdagingen heeft gesteld, ook in verband met hun duurzaamheid, maar daarnaast tevens dramatische gevolgen heeft gehad voor patiënten, waaronder patiënten met chronische aandoeningen, en voor hun toegang tot behandelingen en zorg; verzoekt de Commissie en de lidstaten de algemene gevolgen van de pandemie voor patiënten en voor de duurzaamheid van de zorgstelsels te beoordelen en aan te pakken en samen te werken om ervoor te zorgen dat geen enkele patiënt in de steek wordt gelaten en dat de continuïteit van de zorg ook in noodsituaties wordt gewaarborgd;

5.  onderstreept dat de overheidsinvesteringen in onderzoek gericht moeten zijn op het versterken van de volksgezondheid en het lenigen van onvervulde medische behoeften, met name op gebieden die niet worden gedekt door de particuliere sector, die in een vroeg O&O-stadium moeten worden vastgesteld met betrokkenheid van regelgevers, de academische wereld, gezondheidswerkers, patiënten en betalende instanties, om ervoor te zorgen dat de onderzoeksprioriteiten beantwoorden aan de maatschappelijke behoeften; wijst erop dat het garanderen van betekenisvolle betrokkenheid van patiënten en dialoog gedurende de hele levenscyclus van geneesmiddelen en andere therapieën een absolute vereiste is voor het realiseren van hoogwaardige innovatie en voor het algemene succes van de farmaceutische strategie, waarvoor ook een adequate raadpleging vereist is van consumenten- en patiëntenvertegenwoordigers tijdens de hele uitvoering van de strategie;

6.  verzoekt de Commissie een begin te maken met het definiëren van onvervulde medische behoeften, onder leiding van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA), om te komen tot een algemeen aanvaarde definitie die kan helpen bij een betere oriëntatie van de onderzoeksbehoeften en die kan voorkomen dat verschillende definities van onvervulde medische behoeften worden gebruikt die leiden tot exorbitante prijzen in een vroeg stadium van het op de markt brengen van geneesmiddelen;

7.  verzoekt de Commissie de farmaceutische strategie, de industriestrategie, de digitale strategie, het vernieuwde EU-handelsbeleid en andere relevante beleidsmaatregelen aan te wenden en te coördineren ter bevordering van het Europese concurrentievermogen, om ervoor te zorgen dat de EU kan concurreren met rivaliserende regio’s;

8.  benadrukt dat publieke en particuliere investeringen in onderzoek naar en de ontwikkeling van innovatieve diagnostiek, alsook de toegang tot veilige, betaalbare, werkzame en hoogwaardige geneesmiddelen en behandelingen essentieel zijn om vooruitgang te boeken bij de preventie, diagnose en behandeling van ziekten en de levenskwaliteit van patiënten;

9.  herinnert eraan dat publieke en particuliere investeringen aangepast moeten zijn aan de nodige voorschriften en wetgeving om te voldoen aan de therapeutische en diagnostische behoeften van patiënten, ook voor zeldzame en chronische ziekten, zeldzame kankersoorten bij volwassenen, kinderkanker en neurodegeneratieve ziekten, en om antimicrobiële resistentie (AMR) aan te pakken;

10.  is ingenomen met het voornemen van de Commissie om het bestaande stimuleringskader te beoordelen en te herzien; verzoekt de Commissie de mededinging te bevorderen door haar regelgevingskader aan te passen en investeringen in niet-geoctrooieerde wees- en pediatrische geneesmiddelen te stimuleren, onder meer voor oncologie, kinderkanker en neurologische ziekten;

Geneesmiddelen en antimicrobiële resistentie

11.  wijst op de ernstige en voortdurend toenemende risico’s van AMR voor de volksgezondheid, het milieu, de voedselproductie en de economische groei; erkent de waarde van volksgezondheidscampagnes ter voorkoming van infecties door middel van vaccinatie;

12.  is van mening dat AMR een ernstige bedreiging vormt voor de volksgezondheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten projecten te financieren die zijn gericht op het verbeteren van de diagnostiek en de ontwikkeling van nieuwe antibiotica, alsmede de ontwikkeling van een protocol voor verstandig gebruik van antibiotica en een bewustmakingscampagne voor zorgverleners om te komen tot een meer gerichte behandeling op basis van de reële behoeften van patiënten;

13.  wenst dat het initiatief innovatieve geneesmiddelen en de Europese Investeringsbank een actievere rol spelen bij de financiering van innovatieve initiatieven ter bestrijding van AMR; benadrukt dat het belangrijk is het gezamenlijk actieplan tegen AMR en gezondheidsinfecties ten uitvoer te leggen; merkt op dat de toegang tot nieuwe antibiotica moet worden gefaciliteerd terwijl de toegang tot oude antibiotica wordt gehandhaafd;

14.  acht het noodzakelijk dat er gemeenschappelijke therapeutische richtsnoeren van de EU voor het gebruik van antimicrobiële stoffen worden uitgebracht, met vaststelling op EU-niveau van traceerbare doelstellingen voor een vermindering van het gebruik van antimicrobiële stoffen, en dat er op basis van een gemeenschappelijke agenda op EU-niveau gecoördineerde voorlichtingscampagnes over AMR worden gehouden om mensen bewuster te maken van AMR en van de resistente varianten en gevolgen ervan;

15.  onderstreept het feit dat de “één gezondheid”-benadering als leidraad moet dienen voor de vermindering en de optimalisatie van het gebruik van antimicrobiële stoffen, evenals de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen, met inbegrip van antimicrobiële stoffen; verzoekt de Commissie en de lidstaten het bestaande wetgevingskader met betrekking tot AMR te beoordelen en in voorkomend geval een voorstel tot herziening ervan in te dienen;

Onderzoek op farmaceutisch gebied

16.  verzoekt de Commissie het systeem van stimulansen ter bevordering van onderzoek naar en de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen voor onvervulde diagnostische en therapeutische behoeften te beoordelen en in voorkomend geval te herzien, en daarbij voorrang te geven aan publieke belangen en de veiligheid van patiënten bij de beoordeling van door de farmaceutische industrie bevorderde projecten ter bestrijding van kanker, met inbegrip van kinderkanker, met name om de specifiek op kinderen gerichte ontwikkeling van geneesmiddelen tegen kinderkanker te stimuleren, zeldzame ziekten, neurodegeneratieve en geestesziekten en AMR, teneinde meer therapeutische opties te krijgen en te voldoen aan de behoeften van patiënten en gezondheidszorgsystemen;

17.  verzoekt de Commissie de totstandbrenging te bevorderen van een EU-kader om de uitvoering van de nationale plannen ter bestrijding van deze ziekten te oriënteren en regelmatig te evalueren en verzoekt de lidstaten steun te verlenen voor O&O die is gericht op onvervulde medische behoeften; benadrukt dat een systeem dat alleen gebaseerd is op onderzoeksstimulansen, er niet voor zal zorgen dat de nodige doelstellingen in de strijd tegen zeldzame ziekten worden gerealiseerd;

18.  verzoekt de Commissie publieke onderzoeksfinanciering beschikbaar te stellen om het gebruik te onderzoeken van herbestemde, niet-geregistreerde en niet-geoctrooieerde producten die veilig en doeltreffend kunnen worden gebruikt bij patiënten; benadrukt dat geneesmiddelen die het resultaat zijn van door de overheid gefinancierd onderzoek in de hele Unie gelijkelijk beschikbaar moeten zijn tegen een eerlijke en betaalbare prijs en dat de houder van de vergunning voor het in de handel brengen in voorkomend geval vrijwillige, niet-exclusieve licenties voor deze producten kan overwegen; benadrukt dat de EU-financiering moet worden toegewezen aan projecten die het meest beantwoorden aan de onderzoeksbehoeften;

19.  benadrukt het belang van voortdurende innovatie, ook in het segment van niet-geoctrooieerde geneesmiddelen, om tegemoet te komen aan de onvervulde behoeften van patiënten; verzoekt de Commissie een passend regelgevingskader te ontwerpen om de ontwikkeling mogelijk te maken van geneesmiddelen met een meerwaarde, en deze categorie van betaalbare innovatie te erkennen, door middel van passende stimulansen, om de waarde ervan voor de gezondheidszorgstelsels.

20.  is ingenomen met het initiatief om een proefproject te starten voor het testen van de kadervoorschriften inzake nieuwe indicaties voor niet-geoctrooieerde geneesmiddelen en de basis voor een eventueel regelgevend optreden; beklemtoont in dit verband de noodzaak en het belang van de inbreng van het bedrijfsleven en de academische wereld, alsook van hun betrokkenheid;

21.  verzoekt de Commissie in dialoog met de lidstaten te werken aan een kader voor geneesmiddelenwetgeving en een vergoedingensysteem dat betekenisvolle innovatie voor patiënten bevordert en leidt tot minder “me too”-geneesmiddelen, die geen meerwaarde hebben, of zeer dure geneesmiddelen die voor patiënten slechts geringe verbeteringen opleveren;

22.  verzoekt de Commissie om een herziening van Verordening (EG) nr. 141/2000 en van Verordening (EG) nr. 1901/2006; dringt aan op een beoordeling van de doeltreffendheid van de financiering en van publiek-private partnerschapsprojecten, met name om de betrekkingen tussen lokale gezondheidsautoriteiten, universiteiten en het bedrijfsleven te verbeteren; erkent dat bijkomende verbeteringen nodig zijn om de behoeften te lenigen van de patiënten waarop deze verordeningen betrekking hebben en verzoekt de Commissie maatregelen mogelijk te maken die gericht zijn op belangrijke onderbediende gebieden, teneinde de regelgevingsprocedures te stroomlijnen, te vereenvoudigen en aan te passen;

23.  onderstreept dat wetenschappelijk erkende integrale geneeskunde die is goedgekeurd door volksgezondheidsautoriteiten, voordelen kan opleveren voor patiënten met betrekking tot de parallelle effecten van diverse ziekten, zoals kanker, en de behandeling hiervan; benadrukt dat het belangrijk is een holistische, integratieve en patiëntgerichte aanpak te ontwikkelen en waar passend stimulansen te geven voor het complementaire gebruik van deze therapieën onder toezicht van professionals in de gezondheidssector;

24.  verzoekt de Commissie steun te verlenen voor bijkomend onderzoek bij ondervertegenwoordigde groepen, zoals ouderen, kinderen, vrouwen en patiënten met comorbiditeiten, waaronder obesitas als primaire morbiditeit, alsmede als chronische aandoening die een toegangspoort vormt naar andere niet-overdraagbare ziekten; benadrukt dat rekening moet worden gehouden met gender bij het onderzoek, de diagnose, de behandeling en het effect van geneesmiddelen en therapieën, aangezien vrouwen op elke leeftijd nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in onderzoek en gegevens op biomedisch en gezondheidsgebied; onderstreept dat als gevolg hiervan de empirische basis voor vrouwen zwakker is, net als voor ouderen, waardoor tal van aandoeningen bij vrouwen te weinig gediagnosticeerd worden, bijvoorbeeld hart- en vaatziekten;

25.  verzoekt de Commissie voort te bouwen op de werkzaamheden van het Europees kankerbestrijdingsplan en ervoor te zorgen dat Europa het wereldwijde expertisecentrum voor O&O op het gebied van opkomende, innovatieve gebieden van de geneeskunde wordt; onderstreept dat state-of-the-arttechnologieën, zoals nanogeneesmiddelen, oplossingen kunnen bieden voor de huidige uitdagingen op het gebied van behandeling voor aandoeningen als kanker en hart- en vaatziekten; benadrukt dat voor deze innovatieve gebieden van de geneeskunde toestemming moet worden verleend op basis van de centrale goedkeuringsregeling voor nanogeneesmiddelen;

26.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de EU-financiering voor biomedisch onderzoek en biomedische ontwikkeling afhankelijk wordt gesteld van volledige transparantie en traceerbaarheid van de investeringen, van gegarandeerde levering in alle lidstaten en van het faciliteren van het beste resultaat voor patiënten, inclusief wat de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de vervaardigde geneesmiddelen betreft;

27.  onderstreept dat het onderzoek naar en de productie en het gebruik van geneesmiddelen moeten berusten op ethische beginselen die de eerbiediging van het leven, de waardigheid en de integriteit van de persoon waarborgen.

28.  verzoekt de Commissie de ontwikkeling van het onderzoek op het gebied van geneesmiddelen voor pijntherapie te bevorderen;

29.  is ingenomen met de bekendmaking door de Commissie op 5 februari 2021 van het Samira-actieplan; verzoekt de Commissie bij de herziening van de farmaceutische regelgeving een aangepast regelgevingskader op te zetten voor de toepassing van radiologische en nucleaire technologie voor therapeutische doeleinden en niet alleen voor diagnosedoeleinden;

30.  vraagt dat een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang (Important Project of Common European Interest, IPCEI) wordt opgezet in de farmaceutische sector om op voorhand de ziekten en technologieën te identificeren waarop wordt gefocust;

31.  wijst erop dat meerdere Europese programma’s kunnen worden ingezet om farmaceutische onderzoeksprojecten te financieren, zoals Horizon Europa, InvestEU, EU4Health, het cohesiebeleid en het programma voor een digitaal Europa, voor projecten die zijn toegespitst op de toepassing van artificiële intelligentie (AI);

32.  dringt erop aan in de farmaceutische strategie van de EU meer en grondiger aandacht te besteden aan alle aspecten van genderspecifieke geneeskunde; onderstreept de noodzaak om de diversiteit van de samenleving en genderspecifieke aspecten in de fysiologie tot uitdrukking te laten komen bij het uitvoeren van onderzoek naar geneesmiddelen, om onderzoek en ontwikkeling van genderspecifieke geneesmiddelen te ondersteunen, en deze aspecten in aanmerking te nemen bij het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen;

Prijsstelling en kosten van geneesmiddelen

33.  verzoekt de Commissie de dialoog te bevorderen met de lidstaten en alle relevante belanghebbenden ter bevordering van “Made in Europe”-geneesmiddelen, door de veerkracht van de productie en het aanbod te versterken, door aanvullende criteria voor nationale prijsstelling te beoordelen, zonder extra kosten voor patiënten en zonder afbreuk te doen aan de duurzaamheid van het gezondheidsstelsel; benadrukt dat deze criteria strenge milieunormen voor de productie, een solide beheer van de toeleveringsketen en investeringen in innovatie en onderzoek moeten omvatten;

34.  beveelt de Commissie en de lidstaten voorts aan ervoor te zorgen dat bij de prijsstelling ook rekening wordt gehouden met de vraag of enige vorm van overheidsfinanciering is gebruikt ter ondersteuning van innovatie, productie en onderzoek, met de waarde van het therapeutische voordeel van het geneesmiddel, met de vraag of het geneesmiddel in kwestie generiek of biosimilair is en met de primaire en ruimere behoeften van de bevolking;

35.  onderstreept het feit dat een dergelijke dialoog de samenwerking bij onderhandelingen over de prijsstelling en, in voorkomend geval, gezamenlijke aanbestedingen verder moet aanmoedigen; herinnert eraan dat de nationale prijsstelling gebaseerd moet zijn op de transparantie van factoren zoals openbaar en particulier onderzoek, ontwikkelingskosten en therapeutische meerwaarde; verzoekt de Commissie informatie-uitwisseling te bevorderen tussen de lidstaten over de nettoprijzen van geneesmiddelen door middel van de EURIPID-samenwerking (European Integrated Price Information Database);

36.  verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om, mits voldaan wordt aan de nodige voorwaarden, een EU-fonds op te richten, medegefinancierd door de lidstaten, voor de onderhandelingen over en de aankoop van weesgeneesmiddelen en andere nieuwe, gepersonaliseerde geneesmiddelen, teneinde patiënten uit verschillende lidstaten gelijke toegang te garanderen tot doeltreffende therapieën en behandelingen en te voorkomen dat individuele zorgeenheden buitensporige kosten moeten dragen bij de behandeling van zeldzame ziekten;

37.  verzoekt de Commissie samen met de lidstaten maatregelen in te voeren om de transparantie te vergroten op het gebied van onderzoek naar en de ontwikkeling en productie van geneesmiddelen; eist meer prijstransparantie en verzoekt de lidstaten hun beste praktijken met betrekking tot prijsstelling op vrijwillige basis te blijven delen; benadrukt dat prijsstelling een nationale bevoegdheid moet blijven, rekening houdend met de diversiteit in de EU;

38.  verzoekt de Commissie het systeem van stimulansen periodiek te beoordelen en te herzien, de prijstransparantie te vergroten en de factoren te belichten die de betaalbaarheid en de toegang van patiënten tot geneesmiddelen beperken; verzoekt de Commissie voorts de diepere oorzaken van tekorten aan geneesmiddelen aan te pakken en duurzame oplossingen voor te stellen die ook bevorderlijk zijn voor de concurrentie met betrekking tot geoctrooieerde en niet-geoctrooieerde geneesmiddelen en voor het tijdig op de markt komen van generieke en biosimilaire geneesmiddelen;

39.  benadrukt het feit dat het belangrijk is het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds het bieden van stimulansen voor de ontwikkeling van geneesmiddelen, met name wanneer er geen alternatieven voor behandeling bestaan, en anderzijds het waarborgen van het algemeen belang door concurrentieverstoring en onbedoelde effecten te voorkomen en de betaalbaarheid en beschikbaarheid van geneesmiddelen te garanderen;

40.  verzoekt de Commissie, met name haar Directoraat-Generaal Concurrentie, en de nationale bevoegde autoriteiten voorts alert te zijn met betrekking tot mededingingsverstorende gedragingen en een onderzoek in te stellen naar mededingingsverstorende praktijken in de farmaceutische sector;

41.  eist maximale transparantie met betrekking tot het gebruik van publieke middelen voor onderzoek en ontwikkeling en gemakkelijke publieke toegang tot informatie over de voorwaarden van octrooien/licenties, de resultaten van klinische proeven en publieke/private bijdragen;

42.  wijst erop dat gelijke toegang tot betaalbare geneesmiddelen in de EU moet worden gegarandeerd; is voorstander van collectieve onderhandelingen over de prijs van geneesmiddelen met de farmaceutische sector, zoals met het Beneluxa-initiatief en de Verklaring van Valletta; is van mening dat de farmaceutische sector moet voldoen aan voorwaarden met betrekking tot een betaalbare prijs voor geneesmiddelen binnen het kader van door de overheid gefinancierd onderzoek;

Rol van generieke en biosimilaire geneesmiddelen

43.  wijst erop dat generieke en biosimilaire geneesmiddelen de toegang van patiënten tot doeltreffende en veilige behandelingsopties vergroten, de mededinging vergroten, toegankelijke en betaalbare behandelingen mogelijk maken en in grote mate bijdragen tot de budgettaire houdbaarheid van de zorgstelsels, doordat ze kostenbesparingen opleveren, zonder dat de hoge kwaliteit van de gezondheidszorg wordt aangetast;

44.  wijst op het belang van generieke en biosimilaire geneesmiddelen en geneesmiddelen met een meerwaarde voor het continu vergroten van billijke toegang voor patiënten en het duurzaam maken van de gezondheidszorgstelsels in een Europese Unie waar de toegang nog steeds ongelijk is; roept de Commissie op bij wijze van hoogdringendheid te zorgen voor gezonde mededinging bij het verstrijken van exclusieve intellectuele-eigendomsrechten door de toegang tot biosimilaire geneesmiddelen te garanderen vanaf de eerste dag en door alle belemmeringen voor de toegang tot mededinging weg te nemen, zoals de koppeling van octrooien, door praktijken te verbieden op het gebied van de “evergreening” van intellectuele-eigendomsrechten, die de toegang tot geneesmiddelen onnodig vertragen, en door het mogelijk maken van één wereldwijde ontwikkeling;

45.  verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om de marktpositie van deze geneesmiddelen te versterken en op EU-niveau de interpretatie te harmoniseren van de zogeheten “Bolar-bepaling” met betrekking tot mogelijke vrijstellingen van het rechtskader betreffende het eenheidsoctrooisysteem voor de producenten van generieke geneesmiddelen;

46.  verzoekt de Commissie actie te ondernemen ter bevordering van het onderzoek naar en de ontwikkeling en productie van generieke en biosimilaire geneesmiddelen in de EU en EU-protocollen voor te stellen inzake de uitwisselbaarheid van biosimilaire geneesmiddelen zoals gedefinieerd door het EMA, met eerbiediging van de individuele behoeften van patiënten en de vrijheid van artsen om de beste behandeling voor te schrijven voor elke patiënt, waarbij de patiënt altijd op de hoogte wordt gehouden en centraal blijft staan in alle besluitvorming;

47.  moedigt de lidstaten aan maatregelen te evalueren om de aanwending te bevorderen van de uitgespaarde financiële middelen in het nationale gezondheidszorgstelsel als gevolg van het gebruik van biosimilaire geneesmiddelen en deze middelen op transparante en tastbare wijze te herinvesteren om de kwaliteit van de zorgdiensten te verbeteren; verzoekt de Commissie de lidstaten aan te moedigen transparante praktijken met betrekking tot aan biosimilaire geneesmiddelen gerelateerde kostenbesparingen te ondersteunen; verzoekt de Commissie regelingen zoals “gainsharing”-programma’s mogelijk te maken;

48.  benadrukt dat de Commissie concurrentieverstorende praktijken moet blijven voorkomen om te zorgen voor een concurrerende markt voor generieke en biosimilaire geneesmiddelen;

49.  wijst erop dat het belangrijk is de educatie op het gebied van biosimilaire geneesmiddelen te verbeteren; verzoekt de Commissie educatieve en communicatieactiviteiten op dit gebied onder zorgverleners te bevorderen door een specifiek onlineadviescentrum voor heel Europa op te richten;

Vertraagd op de markt komen van geneesmiddelen

50.  is ingenomen met het feit dat de Commissie een proefproject zal opstarten om beter inzicht te verkrijgen in de onderliggende oorzaken van het vertraagd op de markt komen van geneesmiddelen; verzoekt de Commissie zich te buigen over de enorme verschillen in de EU wat het gemiddeld aantal dagen betreft tussen de goedkeuring van een geneesmiddel en het moment waarop het beschikbaar wordt voor patiënten, en nieuwe manieren voor te stellen om het regelgevingsproces en de tenuitvoerlegging ervan te verbeteren, alsmede innovatieve oplossingen toe te passen om de vertragingen met betrekking tot het op de markt komen van geneesmiddelen te verminderen;

51.  benadrukt dat bij een herziening van de regelgevingsprocedures en de aanpak voor de beoordeling van wetenschappelijk bewijs omzichtig te werk moet worden gegaan, teneinde terdege rekening te houden met de voordelen voor de patiënt en de veiligheidsaspecten;

52.  benadrukt het feit dat de goedkeuringstermijnen voor geneesmiddelen moeten worden verkort, met eventuele vaststelling van een tijdstip waarop zij uiterlijk op de markt moeten worden toegelaten, en de termijnen af te stemmen op de besluitvormingstermijnen van het EMA, om snelle en gelijke toegang tot geneesmiddelen te waarborgen voor iedereen in de EU en discriminatie tussen EU-burgers te voorkomen; herinnert eraan dat houders van een vergunning voor het in de handel brengen en distributeurs ook een belangrijke rol kunnen spelen bij de beschikbaarheid van geneesmiddelen in de hele EU door te voorkomen dat producten worden stopgezet en dat er vertraging optreedt bij het op de markt brengen louter als gevolg van commerciële factoren;

Publiek-private partnerschappen en innovatie

53.  wijst op de voordelen die aanbestedingen aan publiek-private partnerschappen de nationale gezondheidszorgstelsels bieden met betrekking tot de financiering van onderzoek naar en de productie van innovatieve geneesmiddelen en onderzoek naar de herbestemming van geneesmiddelen, en wijst erop dat samenwerking tussen de academische en de farmaceutische wereld van essentieel belang is voor de uitwisseling van kennis en informatie ten behoeve van alle patiënten in de hele Unie;

54.  benadrukt dat een dergelijke samenwerking moet waarborgen dat onderzoeksprioriteiten gebaseerd zijn op de behoeften van patiënten en de volksgezondheid en dat publieke middelen worden geïnvesteerd op transparante wijze, waarbij wordt gezorgd voor de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van de producten die uit deze partnerschappen en de publieke middelen voortvloeien;

55.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het Europees partnerschap voor innovatieve gezondheidszorg is gestoeld op overwegingen van algemeen belang; verzoekt de Commissie een algemeen beleid met betrekking tot zulke voorwaarden goed te keuren en uit te voeren in het kader van Horizon Europa;

EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA)

56.  is ingenomen met het opstarten van de HERA-incubator op 17 februari 2021, die gericht is op de strijd tegen de varianten van het COVID-19-virus;

57.  neemt kennis van het voorstel van de Commissie voor de oprichting van HERA; is van mening dat de autoriteit bedreigingen van de gezondheid moet identificeren, de ontwikkeling van innovatie moet initiëren en ondersteunen, op EU-niveau een lijst van geneesmiddelen van groot therapeutisch belang moet opstellen, de productie hiervan binnen de EU moet vergemakkelijken en de gezamenlijke aankoop en opbouw van strategische voorraden van die geneesmiddelen moet bevorderen;

58.  dringt aan op de toewijzing van voldoende middelen en bevoegdheidsautonomie om alle grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid waarmee de EU op middellange termijn en na de COVID-19-pandemie te maken kan krijgen zonder uitzondering aan te pakken, inclusief middelen voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen tegen virale en bacteriële pathogenen;

59.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat HERA gestoeld is op het algemeen belang en effectief bijdraagt tot de ontwikkeling, beschikbaarheid en betaalbaarheid van veilige en doeltreffende medische tegenmaatregelen;

60.  herhaalt zijn standpunt dat de Commissie de oprichting moet overwegen van een Europese tegenhanger van de Amerikaanse Biomedical Advanced Research and Development Authority; is ingenomen met het feit dat de Commissie een voorstel voor een Europese HERA heeft ingediend, maar spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat het Parlement hier niet bij betrokken is in zijn correcte rol als medewetgever;

Aanbestedingspraktijken

61.  benadrukt het belang van nieuwe gezamenlijke EU-aanbestedingen door de Commissie en de lidstaten, met name maar niet uitsluitend voor noodgeneesmiddelen en onvervulde therapeutische behoeften, om de betaalbaarheid en de toegang hiervan op EU-niveau te verbeteren; roept op tot het verkennen van zulke praktijken op gebieden als zeldzame ziekten en kanker door middel van duidelijk bepaalde mijlpalen, doelstellingen en verplichtingen die door alle betrokken partijen worden overeengekomen; wijst erop dat bij deze initiatieven gezorgd moet worden voor een hoog niveau van transparantie en dat de lessen moeten worden toegepast die zijn getrokken uit de gezamenlijke aankoop van producten in verband met COVID-19; beklemtoont dat gezamenlijke aanbestedingen niet het risico mogen lopen van een negatieve impact op de voorzieningsstromen door een vergroting van het risico van tekorten in de EU;

62.  onderstreept het feit dat gezamenlijke aanbestedingen gebaseerd moeten zijn op gedeelde verantwoordelijkheden en een eerlijke benadering, met rechten en plichten voor alle betrokken partijen; benadrukt het feit dat duidelijke verplichtingen moeten worden aangegaan en nagekomen, waarbij fabrikanten de overeengekomen productieniveaus leveren en autoriteiten de overeengekomen gereserveerde hoeveelheden kopen;

63.  onderstreept voorts het feit dat, als een beroep wordt gedaan op gezamenlijke aanbesteding, bij de gunning rekening moet worden gehouden met kwalitatieve criteria zoals het vermogen van de fabrikant om de voorzieningszekerheid te waarborgen tijdens een gezondheidscrisis;

64.  benadrukt dat gezamenlijke aanbestedingen een duidelijk afgebakend toepassingsgebied moeten hebben, gezien het potentieel inzake nieuwe, innovatieve antibiotica, vaccins, curatieve geneesmiddelen en geneesmiddelen voor zeldzame ziekten, waarbij rekening gehouden moet worden met de behoefte aan evenwichtiger publiek-private investeringen, duidelijke aansprakelijkheid voor fabrikanten en voldoende flexibiliteit voor de lidstaten overeenkomstig de nationale kenmerken, met nakoming van de aangegane verplichtingen;

65.  is verheugd dat in de strategie wordt aangegeven dat acties op het gebied van openbare aanbestedingen de mededinging kunnen bevorderen en de toegang tot geneesmiddelen kunnen verbeteren; dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van Richtlijn 2014/24/EU(18) snel richtsnoeren voor de lidstaten voor te stellen, met name met betrekking tot de manier om de criteria inzake de economisch voordeligste inschrijving het beste toe te passen, waarbij verder gekeken wordt dan alleen naar het criterium van de laagste prijs; benadrukt dat continuïteit van de voorziening een essentiële factor is en als kwaliteitscriterium moet worden gehanteerd bij de gunning van leveringsopdrachten door apotheken en de publicatie van offerteaanvragen voor de levering van geneesmiddelen; benadrukt het feit dat gediversifieerde bevoorrading en duurzame aankooppraktijken voor geneesmiddelen belangrijk zijn; stelt voor dat investeringen in de productie van werkzame stoffen en afgewerkte geneesmiddelen binnen de EU eveneens als essentieel criterium worden gehanteerd, alsook het aantal productievestigingen en de ligging ervan, de betrouwbaarheid van de leveringen, de herinvestering van winsten in O&O en de toepassing van sociale, ecologische, ethische en kwaliteitsnormen;

66.  is van mening dat in tijden van crisis een deel van de gezamenlijke aanbestedingen van de Unie, indien passend en als hierom wordt verzocht, vooraf kan worden toegewezen aan laag- en middeninkomenslanden, in een geest van solidariteit;

67.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de invoering te overwegen van aanbestedingsprocedures in het kader waarvan contracten kunnen worden gegund aan een aantal geselecteerde inschrijvers, waaronder gezamenlijke inschrijvers;

Toegang tot geneesmiddelen in de EU

68.  maakt zich zorgen over het feit dat de toegankelijkheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen een uitdaging blijven voor nationale gezondheidszorgstelsels en dat innovatieve geneesmiddelen duur zijn of in bepaalde lidstaten uit commerciële overwegingen zelfs niet op de markt worden gebracht;

69.  verzoekt de Commissie zich te buigen over beleidsopties die helpen waarborgen dat centraal toegelaten geneesmiddelen in alle lidstaten in de handel worden gebracht en niet alleen in lidstaten die commercieel interessant zijn; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat elke vorm van stimulans op EU-niveau leidt tot een eerlijke en betaalbare prijsstelling van geneesmiddelen, met name innovatieve geneesmiddelen, in alle lidstaten;

70.  is ingenomen met het voornemen van de Commissie om de farmaceutische wetgeving te herzien om robuuste en eerlijke concurrentie te bevorderen, de lidstaten te ondersteunen bij het stabiliseren en in evenwicht brengen van nationale prijsstellingssystemen voor geneesmiddelen, eerlijke nationale prijsstellingssystemen voor geneesmiddelen te bevorderen en gelijke toegang tot geneesmiddelen en medisch materiaal in alle lidstaten te waarborgen; benadrukt dat besluitvorming over de prijsstelling en vergoeding van geneesmiddelen onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt;

71.  benadrukt dat het uit de handel nemen van geneesmiddelen vaak ernstige gevolgen heeft voor de beschikbaarheid ervan en dus de toegang van patiënten tot tijdige, billijke en hoogwaardige behandeling in de weg staat; onderstreept dat het uit de handel nemen van essentiële geneesmiddelen moet gebeuren indien vervangende en gelijkwaardige behandelingen voor patiënten beschikbaar zijn, en dat er uitgebreide verplichtingen inzake vroegtijdige kennisgeving moeten gelden voor houders van de handelsvergunning en distributeurs, om ervoor te zorgen dat de autoriteiten van de lidstaten in staat zijn de situatie van vergunninghouders en distributeurs in het belang van patiënten te beheersen;

72.  verzoekt de Commissie nieuwe processen te overwegen om de herbestemming van geneesmiddelen te bevorderen; verzoekt de Commissie een breder off-label-use van geneesmiddelen te faciliteren, met inbegrip van minder dure geneesmiddelen en geneesmiddelen voor, onder meer, zeldzame vormen van kanker, telkens wanneer er sterk wetenschappelijk bewijs is van werkzaamheid en veiligheid voor patiënten; wijst bovendien op de mogelijkheid van een nieuw kader ter ondersteuning van het op de markt brengen en het gebruik van geneesmiddelen met nieuwe goedgekeurde indicaties teneinde herbestemming van geneesmiddelen in de EU aantrekkelijker te maken;

73.  verzoekt de Commissie om op Europees niveau gezondheidsstrategieën op te zetten met een gemeenschappelijke pool van geneesmiddelen tegen kanker, infectieziekten en zeldzame ziekten, en op andere gebieden die in het bijzonder te kampen hebben met tekorten; verzoekt de Commissie om na te gaan of er geharmoniseerde criteria voor de prijsstelling kunnen worden vastgesteld teneinde dergelijke geneesmiddelen betaalbaar te maken; is van mening dat het bevorderen van snellere toegang met name patiënten met ernstige chronische ziekten ten goede zou komen; stelt daarom voor om patiënten te laten deelnemen aan de besluitvorming over de risico’s en voordelen van vroege toegang tot nieuwe en innovatieve geneesmiddelen en behandelingen;

74.  moedigt aan rond ziekte georganiseerde gemeenschappen een rol te geven in de wetenschappelijke adviesprocessen voor zeldzame vormen van kanker en zeldzame ziekten van EMA, zodat zij hun expertise over de ziekte aan toezichthouders kunnen overdragen en er rekening kan worden gehouden met de zeldzaamheid ervan en met onvervulde behoeften;

Voor een transparante, concurrerende en innovatieve farmaceutische industrie in de EU gericht op volksgezondheid

75.  herhaalt dat een concurrerende, zelfvoorzienende en duurzame farmaceutische industrie in de EU van strategisch belang is voor de Unie met het oog op innovatie, onderzoek en hoogwaardige werkgelegenheid, en beter tegemoetkomt aan de behoeften van patiënten; wijst erop dat de industrie een stabiel en voorspelbaar regelgevingskader nodig heeft, waarbij tegelijkertijd de administratieve lasten worden beperkt en het beginsel van preventie en de beschikbaarheid van veilige, werkzame en hoogwaardige geneesmiddelen op de EU-markt worden gewaarborgd; onderstreept dat het systeem voor het verlenen van vergunningen voor het in de handel brengen moet voortbouwen op het bestaande wetgevingskader en overlappingen en dubbel werk en extra administratieve lasten moet voorkomen;

76.  is ingenomen met de sterke focus en verschillende initiatieven in de farmaceutische strategie gericht op de noodzaak het bestaande regelgevingskader te optimaliseren en moderniseren, zoals door de herziening van de wetgeving inzake wijzigingen, meer gedigitaliseerde en efficiëntere regelgevingsprocessen, de invoering van elektronische productinformatie (ePI), gestroomlijnde beoordeling van actieve farmaceutische ingrediënten (API) en beter beheer van goede productiepraktijken (GMP)/productiebeheer en -middelen; verzoekt de Commissie met klem snel voortgang te maken met deze plannen, en daarbij optimaal gebruik te maken van bestaande digitale hulpmiddelen op EU-niveau (telematica);

77.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om, indien van toepassing, in financiële stimulansen te voorzien, teneinde de industriële farmaceutische basis van de Unie in stand te houden en uit te breiden, van de productie van werkzame farmaceutische bestanddelen tot de vervaardiging, de verpakking en de distributie van geneesmiddelen; benadrukt het strategisch belang van deze sector en het belang van investeren in Europese bedrijven met het oog op diversificatie van middelen en het stimuleren van de ontwikkeling van innoverende productietechnologieën die het reactievermogen van volledige productielijnen kunnen verbeteren; herinnert eraan dat alle overheidsfinanciering de beste resultaten voor patiënten moet bevorderen, onder meer wat betreft de toegankelijkheid van gefabriceerde geneesmiddelen, door de naleving van transparantie-, traceerbaarheids- en leveringsverplichtingen;

78.  herinnert aan de mededeling van de Commissie van 5 mei 2021 getiteld “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa”, waarin de strategische afhankelijkheden van de EU worden onderzocht, zoals de productie van werkzame farmaceutische bestanddelen en andere gezondheidsgerelateerde producten, die de EU kwetsbaar kunnen maken en de kernbelangen van de EU kunnen schaden, en waarin wordt verwezen naar de farmaceutische strategie als een middel om deze kwesties aan te pakken;

79.  herinnert eraan dat het van cruciaal belang is voor de mondiale gezondheidszorg en de mondiale toeleveringsketens om lokale productie- en distributiecapaciteit in de EU en in ontwikkelingslanden te ontwikkelen, met name op het gebied van farmaceutisch onderzoek, ontwikkeling en productie en altijd in overeenstemming met sociale normen en de in de industrie geldende due diligence; verzoekt de Commissie gebruik te maken van de industriële, intellectuele-eigendoms- en farmaceutische strategieën om de aanhoudende kloof op het gebied van onderzoek en geneesmiddelenproductie te overbruggen door middel van partnerschappen voor productontwikkeling en de oprichting van open centra voor onderzoek en productie;

80.  is van mening dat farmaceutische fabrieken deel uitmaken van de kritieke gezondheidsinfrastructuur van Europa; verzoekt de Commissie en de lidstaten daarom toezicht te houden op buitenlandse directe investeringen in de sector; stelt voor het Europees programma voor de bescherming van kritieke infrastructuur toe te passen op de sector gezondheidsinfrastructuur;

81.  wijst erop dat het aangaan van nieuwe overeenkomsten betreffende wederzijdse erkenning van GMP-certificaten en het uitbreiden van het toepassingsgebied van bestaande overeenkomsten (met name inzake inspecties en batchtests) met meer landen met hoge productienormen, de opname van locaties in niet-EU-landen in een productietoeleveringsketen eenvoudiger zou kunnen maken, zonder af te wijken van de Europese normen, zodat in tijden van crisis de productiecapaciteit opgeschaald zou kunnen worden;

82.  verzoekt de Commissie met klem voorstellen te doen voor de opname van milieunormen in de richtsnoeren voor GMP op internationaal niveau, met name met betrekking tot afval- en waterzuiveringsbeheer;

83.  benadrukt de noodzaak van bijscholing, omscholing en herscholing van werknemers met het oog op een loopbaan in de gezondheidszorg om beter voorbereid te zijn op mogelijke nood- en crisissituaties; verzoekt om gepaste aandacht te schenken aan de bij- en omscholing van werknemers in alle stadia van de waardeketen en aan het uitbreiden van het opleidingsaanbod voor mensen met een STEM-beroep;

84.  vestigt de aandacht op de jongste evolutie van farmaceutische producten in de richting van ziekte- en patiëntspecifieke geneesmiddelen, waarbij nauwgezette productiestappen vereist zijn en rekening moet worden gehouden met de grote gevoeligheid voor omgevings- en transportomstandigheden en een complexere logistiek in de toeleveringsketen; verzoekt de Commissie te streven naar maximalisering van de synergieën tussen Europese fondsen en andere EU-instrumenten en beleidsmaatregelen om het ontwerp en de uitvoering van robuuste productieprocessen en distributienetwerken te ondersteunen en zo een wendbare, slagvaardige en opschaalbare productie te waarborgen;

85.  verzoekt de Commissie om bij de beoordeling van geneesmiddel-medisch hulpmiddel/gecombineerde diagnostische producten de rol van EMA uit te breiden om zo het gefragmenteerde toezichthoudend kader te vereenvoudigen; meent dat een grotere mate van wendbaarheid en doeltreffendheid op regelgevingsgebied kan worden bereikt door binnen EMA bij de wetenschappelijke beoordeling van vergunningen voor het in de handel brengen meer gewicht te geven aan expertise;

86.  is van mening dat het bevorderen van en voortbouwen op een aantrekkelijk Europees industrieel ecosysteem voor de farmaceutische sector een van de belangrijkste voorwaarden is voor het verder stimuleren van het terughalen van productiefaciliteiten naar de EU; is voorts van mening dat dit soort verplaatsing ertoe kan bijdragen dat de Europese gezondheidszorgstelsels onafhankelijker worden van derde landen en beter bestand zijn tegen verstoringen, aangezien onderbrekingen in de voorziening patiënten in gevaar brengen wanneer zij geen aanbevolen alternatieve behandelingen kunnen krijgen;

87.  verzoekt de Commissie in de communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden (EU-SILC) gegevens van eigen meldingen over gebrekkige toegang tot geneesmiddelen op te nemen, aangezien toegang tot geneesmiddelen tot dusver niet in de EU-SILC wordt gemeten;

88.  is voorstander van de aanpassing van bestaande kaders voor de aanvaardbaarheid bij de besluitvorming en toepassing van AI-technologieën, om zodoende de weg te banen voor de ontwikkeling, toepassing en uitrol van AI in gezondheidszorgstelsels door middel van inclusiviteit, capaciteitsopbouw en vertrouwen; wijst er nogmaals op dat voor alle op AI gebaseerde technologieën menselijk toezicht te allen tijde moet worden gewaarborgd; is van mening dat wetgeving niet mag achterlopen op innovatie; verzoekt de Commissie om een zekere mate van flexibiliteit te voorzien in de regelgeving, zodat er, weliswaar met inachtneming van ethische en veiligheidscriteria, sneller en doeltreffender op nieuwe vereisten en producten kan worden ingespeeld;

89.  verzoekt de Commissie beoordelingsprocessen te faciliteren waarin een vroege en regelmatige dialoog over gegevens en bewijs – zodra die zijn gegenereerd – mogelijk is; verzoekt EMA en nationale geneesmiddelenbureaus prioriteit te geven aan de indiening van gegevens van gerandomiseerde gecontroleerde klinische proeven die een geneesmiddel voor onderzoek – conform de door EMA gehanteerde definitie – vergelijken ten opzichte van de standaardbehandeling;

90.  merkt op dat besluitvorming ten aanzien van het farmaceutische regelgevingskader van de EU gevolgen zal hebben voorbij de grenzen van de EU, aangezien verscheidene derde landen EU-vereisten erkennen en zich daarop berusten, met name als het gaat om het faciliteren van de uitvoer en de vrijstelling van vereisten om producten in derde landen te laten testen, wanneer die producten uit de EU komen; benadrukt daarom dat het belangrijk is dergelijke overeenkomsten met derde landen inzake wederzijdse erkenning waar mogelijk in stand te houden en up-to-date te houden;

91.  benadrukt dat de EU zich moet focussen op de ontwikkeling van voldoende capaciteit om werkzame bestanddelen, grondstoffen en geneesmiddelen op duurzame wijze te produceren en de afhankelijkheid van externe bronnen te verkleinen; pleit voor een grotere rechtszekerheid voor de ontwikkelaars van geneesmiddelen;

Aanvullend beschermingscertificaat

92.  verzoekt de Commissie de meerwaarde te evalueren van het mechanisme voor het aanvullende beschermingscertificaat (ABC), teneinde vertragingen in de toegang tot generieke geneesmiddelen te voorkomen en de financiële houdbaarheid van gezondheidszorgstelsels te verbeteren;

93.  vestigt de aandacht op verschillen in de geldigheid van octrooien en ABC’s in de diverse lidstaten; verzoekt de Commissie het gebruik van ABC’s op basis van technologische en wetenschappelijke vooruitgang te herzien, zodat generieke en biosimilaire geneesmiddelen binnen en buiten de EU meer concurrerend kunnen worden;

94.  verzoekt de Commissie het effect te beoordelen van een voorstel voor een unitair ABC op de markttoetreding van generieke en biosimilaire geneesmiddelen en op een billijke toegang van patiënten tot behandelingen, en op basis van een dergelijke beoordeling in voorkomend geval een unitair ABC voor te stellen;

95.  onderstreept dat het gebruik van ABC’s alleen in uitzonderlijke en gerechtvaardigde gevallen mag worden toegestaan;

Innovatieve en nieuwe geneesmiddelen

96.  benadrukt dat O&O essentieel is voor de ontwikkeling van innovatieve geneesmiddelen, behandelingen en diagnosemethoden;

97.  wijst erop dat gen- en celtherapieën, gepersonaliseerde geneeskunde, radionuclidetherapie, nanotechnologie, de nieuwste generatie vaccins waaronder tmRNA-afgeleiden, e-gezondheid en het initiatief “1+ Million Genomes” enorme voordelen met zich mee kunnen brengen voor de preventie, diagnose, behandeling en nabehandeling van alle ziekten, indien zij een aantoonbare meerwaarde hebben ten opzichte van bestaande gezondheidstechnologieën; beklemtoont het transformerende potentieel van deze nieuwe therapieën en technologieën voor patiënten en de samenleving in brede zin, bijvoorbeeld door een verschuiving mogelijk te maken van langdurige zorgverlening naar eenmalige behandeling, waardoor zij bijdragen aan kostenreductie in gezondheidszorgstelsels en een grotere doelmatigheid, duurzaamheid en weerbaarheid; verzoekt de Commissie met klem te zorgen voor afdoende expertise en passende regelgevingskaders te ontwikkelen, nieuwe bedrijfsmodellen te begeleiden, consequent hoge veiligheidsnormen voor producten te garanderen en voorlichtingscampagnes te houden om meer bewustzijn over deze innovaties te creëren en het gebruik ervan te waarborgen; verzoekt de Commissie met klem afdoende middelen aan EMA voor te stellen met het oog op een doeltreffende verwezenlijking van deze doelen;

98.  erkent dat geneesmiddelen voor geavanceerde therapie (ATMP) fundamenteel verschillen van traditionele geneesmiddelen aangezien zij de onderliggende oorzaken van ziekten aanpakken, en dat zij dankzij hun fundamentele duurzaamheid en potentiële curatieve aard mogelijk de toekomst van de geneeskunde vormen; is zich bewust dat regelgevende organen zoals EMA de komende jaren tientallen ATMP zullen evalueren en goedkeuren, en beklemtoont dat de Commissie in aanvulling op haar actieplan voor ATMP een robuust regelgevingskader tot stand moet brengen dat toegang voor alle in aanmerking komende Europese patiënten bevordert, en moet blijven voortbouwen op de positie van Europa als belangrijke speler op het gebied van ATMP zodat Europa wereldwijd concurrerend blijft wat de ontwikkeling van deze geneesmiddelen betreft;

99.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de bestaande coördinerende organen op ATMP gebaseerde behandeling in het buitenland zullen faciliteren en dat patiënten overal in Europa billijke toegang hebben tot innovatieve behandelingen;

100.  verzoekt de Commissie met klem samen te werken met EMA om één loket voor ATMP-ontwikkelaars tot stand te brengen waar zij terechtkunnen voor oriëntatie en een communicatieforum met betrekking tot hun aanvragen;

101.  dringt erop aan dat de Europese Commissie en EMA rekening houden met de volledige levenscyclus van alle innovatieve geneesmiddelen en therapieën, met inbegrip van gen- en celtherapieën, gepersonaliseerde geneeskunde, nanotechnologie en de nieuwste generatie vaccins, en zorg dragen voor een doelmatig kader inzake concurrentie voor geneesmiddelen waarop geen octrooi meer rust en waarvoor geen exclusiviteit meer geldt; verzoekt de Commissie een regelgevingskader op te zetten voor nanogeneesmiddelen en nanosimilaire geneesmiddelen, en pleit ervoor deze producten goed te keuren via een verplichte gecentraliseerde procedure;

102.  benadrukt dat het gebruik van nieuwe en innovatieve behandelingen, alsook het succesvol aanbieden ervan aan patiënten, afhangt van de kennis, voorbereiding en technische basis van medisch personeel; verzoekt de Commissie en de lidstaten te blijven samenwerken door kennis en beste praktijken ten aanzien van opkomende innovatieve geneesmiddelen en behandelingen uit te wisselen om zodoende hun medische professionals beter voor te bereiden;

Klinische proeven

103.  verzoekt de Commissie de verordening betreffende klinische proeven(19) volledig uit te voeren teneinde grote klinische proeven die op geharmoniseerde en gecoördineerde wijze op Europees niveau worden uitgevoerd te faciliteren; benadrukt dat patiëntenverenigingen meer betrokken moeten worden bij het vaststellen van onderzoeksstrategieën voor publieke en private klinische proeven, om ervoor te zorgen dat deze proeven voldoen aan de onvervulde behoeften van patiënten in Europa; is ingenomen met de herziening van farmaceutische wetgeving om buitensporige bureaucratie te verminderen en deze wetgeving aan te passen aan geavanceerde producten, wetenschappelijke ontwikkelingen en technologische transformatie; steunt klinische proeven die meer op de patiënt zijn gericht en de totstandbrenging van een nieuw kader voor het ontwerpen van innovatieve proeven en het proefproject om een kader vast te stellen voor het hergebruik van geneesmiddelen waarop geen octrooi meer rust; is ingenomen met de lancering van een vaccinplatform om de werkzaamheid en veiligheid van vaccins te monitoren, dat wordt ondersteund door een EU-breed netwerk voor klinische proeven; dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor meer transparantie in de resultaten van klinische proeven, waarbij farmaceutische bedrijven gegevens op deelnemersniveau, zowel positieve als negatieve resultaten, protocollen en andere proefdocumenten tijdig delen;

104.  verzoekt de Commissie te zorgen voor een constante dialoog tussen het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, EMA en vaccinontwikkelaars over de oprichting en werking van het vaccinplatform om de werkzaamheid en veiligheid van vaccins te monitoren;

105.  vraagt om volledige uitvoering van de regelgeving voor klinische proeven om zo te komen tot een duidelijke en evenredige regelgeving die marktdeelnemers rechtszekerheid biedt; verzoekt de Commissie de deelname aan klinische proeven van onderzoekers uit de publieke sector te verbeteren en het mogelijk te maken dat klinische proeven gelijktijdig in verschillende lidstaten worden uitgevoerd voor langetermijnonderzoek;

106.  benadrukt dat bij O&O op het gebied van geneesmiddelen, klinische proeven maar zeer zelden succesvol worden afgerond, en de O&O daardoor niet leidt tot een definitieve goedkeuring van het geneesmiddel;

Evaluatie van gezondheidstechnologie

107.  is ingenomen met het akkoord dat het Parlement en de Raad hebben bereikt over de komende verordening betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en dringt aan op snelle goedkeuring en grondige tenuitvoerlegging ervan, teneinde grotere convergentie tussen de lidstaten inzake de evaluatie van gezondheidstechnologieën te bevorderen en snelle toegang tot innovatieve behandelingen voor patiënten te vergemakkelijken;

108.  wijst erop dat nieuwe gezondheidstechnologieën hun klinische meerwaarde en kosteneffectiviteit moeten aantonen vergeleken met wat reeds beschikbaar is op de markt; benadrukt dat evaluatie van gezondheidstechnologie een instrument is om deze analyse te ondersteunen, maar dat die evaluatie momenteel zeer gefragmenteerd is binnen de Unie, hoewel zij samenwerking op het gebied van vereisten van klinisch bewijs en ontwerp van klinische proeven mogelijk kan maken en daarom tijdige en empirisch onderbouwde besluitvorming van de lidstaten over de toegang van patiënten tot nieuwe geneesmiddelen kan ondersteunen; herhaalt dat de Commissie en de lidstaten de verordening snel ten uitvoer leggen overeenkomstig het overeengekomen tijdschema;

Huidig vergunningskader

109.  verzoekt de Commissie met klem om, gelet op de ervaringen met de toelating van COVID-19-vaccins, met EMA samen te werken om de toepassing van doorlopende evaluaties (rolling reviews) uit te breiden naar andere noodgeneesmiddelen en te evalueren of verdere flexibiliteit in de regelgeving zou kunnen bijdragen tot een efficiënter systeem voor vergunningverlening, terwijl tegelijkertijd een hoog niveau van veiligheid, kwaliteit en effectiviteit wordt gewaarborgd;

110.  is ingenomen met het feit dat in de strategie wordt erkend dat een beter gebruik van ePI zal bijdragen tot een betere informatievoorziening aan patiënten en een bredere beschikbaarheid van geneesmiddelen, met name in kritieke situaties;

111.  verzoekt de Commissie samen te werken met EMA en het EU-regelgevingsnetwerk, met inbegrip van de industrie en alle relevante belanghebbenden, om het gebruik van ePI voor alle geneesmiddelen in de EU te ontwikkelen en toe te passen in alle talen van de lidstaten waar de geneesmiddelen op de markt worden gebracht;

112.  verzoekt de Commissie een herbeoordeling uit te voeren van het systeem dat van een voorwaardelijke handelsvergunning naar een standaardhandelsvergunning of de uitzonderlijke verlenging van de vergunning voert, op basis van robuuste klinische gegevens; verzoekt EMA de definitieve beoordeling grondig uit te voeren en te waarborgen dat producenten strikt voldoen aan alle voorwaarden die aan ieder geneesmiddel met een voorwaardelijke handelsvergunning worden gesteld, teneinde de werkzaamheid en veiligheid van die geneesmiddelen te garanderen; verzoekt om verkorting van de aan de definitieve beoordeling voorafgaande termijn van vijf tot drie jaar indien er voldoende klinische gegevens beschikbaar zijn;

113.  dringt er bij de Commissie op aan in samenwerking met EMA te overwegen hoe bestaande instrumenten zoals versnelde vergunningverlening, vroegtijdige dialoog, de Prime-regeling en uitgebreide begeleiding kunnen worden gebruikt om geneesmiddelen sneller beschikbaar te stellen aan patiënten, in het bijzonder geneesmiddelen waarmee mogelijk een urgente dreiging voor de volksgezondheid kan worden afgewend of waarmee kan worden tegemoetgekomen aan een onvervulde medische behoefte; verzoekt de Commissie de toepassing van de Prime-regeling van EMA voor levensreddende geneesmiddelen te bevorderen en een Prime-aanwijzing in het wetgevingskader op te nemen, zonder dat dit ten koste gaat van de veiligheid van patiënten; herinnert eraan dat versnelde regelingen niet mogen worden misbruikt wanneer er onvoldoende bewijs is voor een normale vergunningverlening;

114.  verzoekt de Commissie, EMA en de bevoegde autoriteiten om te profiteren van alle pragmatische inspanningen die zijn geleverd tijdens de COVID-19-crisis, met name op het gebied van flexibiliteit in de regelgeving, waardoor tekorten aan geneesmiddelen beter kunnen worden aangepakt, onder meer in noodsituaties;

115.  dringt erop aan in de handel gebrachte geneesmiddelen langdurig te monitoren om eventuele schadelijke bijwerkingen vast te stellen en de therapeutische kosten-batenverhouding te evalueren;

Kmo’s en geneesmiddelen

116.  verzoekt de Commissie een innovatie-ecosysteem tot stand te brengen dat de uitwisseling van ervaringen en de toegang van kmo’s bevordert en bijdraagt aan de evolutie van de EU als een knooppunt voor wereldwijde medische innovatie; merkt op dat de Commissie op zoek moet gaan naar nieuwe strategieën voor advies die de toegang van kleinschaligere bedrijven tot innovatiefondsen kunnen bevorderen; wijst erop dat kmo’s en publieke onderzoekscentra als gevolg van bureaucratische en complexe procedures maar moeilijk ten volle kunnen profiteren van Europese innovatieprogramma’s; benadrukt dat toegang tot financieringslijnen moet worden aangemoedigd om het werk van nieuwe start-ups en kmo’s te ondersteunen, met inachtneming van de bestande voorwaarden en criteria;

117.  steunt het voorstel van de Commissie voor een actieplan inzake intellectuele eigendom (IE) om een reeks bestaande instrumenten te moderniseren en geschikt te maken voor het digitale tijdperk;

118.  dringt erop aan dat het intellectuele-eigendomssysteem voor kmo’s doeltreffender wordt gemaakt door middel van maatregelen om de procedures voor de registratie van intellectuele eigendom te vereenvoudigen, de toegang tot strategisch advies inzake intellectuele eigendom te verbeteren en het gebruik van intellectuele eigendom als hefboom voor toegang tot financiering te vergemakkelijken, bijvoorbeeld via de helpdesk intellectuele-eigendomsrechten voor kmo’s; benadrukt dat er op EU-niveau meer middelen moeten worden vrijgemaakt om oneerlijke praktijken en misbruik op de geneesmiddelenmarkt te bestrijden;

119.  wijst erop dat kmo’s een cruciale rol spelen in de farmaceutische waardeketen, vaak als pioniers en aanjagers van innovatie;

Vergroten van de veerkracht: voorkomen van geneesmiddelentekorten, betrouwbare leveringsketens, duurzame geneesmiddelen en mechanismen voor crisisparaatheid en -respons

120.  wijst erop dat de open strategische autonomie van de EU verband houdt met de voortdurende en toereikende beschikbaarheid van geneesmiddelen in alle lidstaten; herhaalt in dit verband de aanbevelingen in zijn resolutie van 17 september 2020 over het tekort aan geneesmiddelen; verzoekt de Commissie, de lidstaten en EMA een systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor tekorten aan geneesmiddelen te ontwikkelen, op basis van een Europees, innovatief, gebruiksvriendelijk, transparant en gecentraliseerd digitaal platform voor de uitwisseling van informatie en gegevens over tekorten, en met de nadruk op bevoorradingsproblemen; is van mening dat een dergelijk systeem de omvang van de bestaande voorraad en de vraag naar geneesmiddelen zou moet kunnen bepalen en in gegevens moet voorzien waarmee tekorten aan geneesmiddelen kunnen worden gesignaleerd, voorspeld en voorkomen; verzoekt de Commissie bovendien om publiek-private samenwerking te intensiveren en toe te zien op de verplichting van alle relevante belanghebbenden aan de aanbodzijde om vroegtijdige en transparante informatie te verstrekken over de beschikbaarheid van geneesmiddelen, de vraag naar geneesmiddelen, parallelle handelsactiviteiten, uitvoerverboden en marktverstoringen, zonder onnodige regelgevings- en administratieve lasten;

121.  verzoekt de Commissie een mechanisme te ontwikkelen om de transparantie in productie- en leveringsketens in noodsituaties en daarbuiten te waarborgen; benadrukt in dit opzicht het belang van het monitoren en bestrijden van namaakgeneesmiddelen;

122.  benadrukt het feit dat de farmaceutische sector een belangrijke industriële pijler is, alsook een drijvende kracht op het gebied van banencreatie; benadrukt het belang van hoogwaardige banencreatie in de hele farmaceutische waardeketen en in de medische sector in de EU, waaronder de zorg, met steun van het instrument NextGenerationEU; verzoekt de Commissie maatregelen voor te stellen ter bevordering van werkgelegenheid en het verwerven van vaardigheden in de farmaceutische en medische sector in alle lidstaten, met het oog op geografisch evenwicht, het behoud van talent en arbeidskansen in de hele EU;

123.  verzoekt de Commissie en de lidstaten innoverende, gecoördineerde strategieën te ontwikkelen en de uitwisseling van goede praktijken inzake voorraadbeheer te intensiveren; is van mening dat EMA de meest geschikte instantie is om te worden aangewezen als de regelgevende instantie die belast is met het voorkomen van tekorten aan geneesmiddelen op EU-niveau in noodsituaties en daarbuiten;

124.  verzoekt de Commissie het mandaat van EMA verder uit te breiden zodat het ook toezicht kan houden op geneesmiddelentekorten als er geen sprake is van een gezondheidscrisis, en ervoor te zorgen dat het over de nodige middelen beschikt;

125.  herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat houders van een handelsvergunning en groothandelaars voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2001/83/EG teneinde een passende en continue geneesmiddelenvoorziening te waarborgen, en dat zij de kennisgevingsverplichtingen naleven in geval van tijdelijke of permanente onderbreking van de levering, en om deze verplichtingen verder te verduidelijken zodat de houders van een handelsvergunning binnen de vastgestelde termijnen melding maken van een geneesmiddelentekort; benadrukt het feit dat afschrikkende en evenredige sancties moeten worden toegepast in geval van niet-naleving van deze wettelijke verplichtingen, in overeenstemming met het bestaande wetgevingskader;

126.  is ervan overtuigd dat de verplichtingen inzake openbare dienstverlening uit hoofde van artikel 81 van Richtlijn 2001/83/EG ontoereikend zijn om te garanderen dat de EU in haar geheel adequaat wordt bevoorraad; verzoekt de Commissie uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de uitvoerende stuurgroep inzake tekorten aan geneesmiddelen en de veiligheid ervan, om verstoring van de bevoorrading tijdens en na de pandemie te voorkomen en te beperken;

127.  herinnert eraan dat de onderliggende oorzaken van geneesmiddelentekorten dringend moeten worden geadresseerd en aangepakt, rekening houdend met de verbanden tussen de toeleveringsketen en problemen in verband met productie;

128.  verzoekt de Commissie derhalve te garanderen dat de herziening van de algemene farmaceutische wetgeving is gebaseerd op een goed inzicht in de onderliggende oorzaken van geneesmiddelentekorten; onderstreept dat de farmaceutische industrie van de Unie moet beschikken over een gediversifieerde toeleveringsketen en een plan voor het beperken van het risico van geneesmiddelentekorten, waarmee eventuele zwakke punten en risico’s in de toeleveringsketen kunnen worden aangepakt; benadrukt echter dat er eerst sprake moet zijn van duurzaam systemisch beleid alvorens wordt overgegaan tot het opleggen van onevenredige regelgevingsvereisten, een leveringsverplichting, boeten of een slecht uitgedachte aanleg van voorraden waardoor de eengemaakte markt gefragmenteerd raakt of de economische duurzaamheid van producten in het gedrang komt, hetgeen weer verdere tekorten tot gevolg kan hebben;

129.  is van mening dat het belangrijk is dat de eengemaakte markt voor geneesmiddelen wordt beschermd en dat ongerechtvaardigde invoer- en uitvoerbeperkingen, die de interne markt kunnen schaden en de betaalbaarheid afzwakken, moeten worden vermeden en, indien ze zich voordoen, door de Commissie moeten worden aangepakt; verzoekt de Commissie een evaluatie uit te voeren inzake de negatieve effecten van parallelhandel op het tekort aan geneesmiddelen in de lidstaten, en indien noodzakelijk hier iets aan te doen, en problemen adequaat aan te pakken door de nodige maatregelen te nemen zodat geneesmiddelen alle patiënten in de EU tijdig bereiken;

130.  verzoekt de Commissie alle haar ter beschikking staande middelen in te zetten om te voorkomen dat namaakproducten op de markt komen aangezien dergelijke producten vaak van lage kwaliteit en gevaarlijk voor de gezondheid zijn, en een aanzienlijke economische impact hebben;

131.  stelt vast dat de lidstaten technische bijstand moet worden geboden voor de correcte uitvoering van het Europees systeem voor geneesmiddelenverificatie;

132.  is ingenomen met het feit dat de Commissie toezicht zal blijven houden op fusies tussen farmaceutische bedrijven om concurrentievervalsing te voorkomen;

133.  verzoekt de Commissie de creatie van een Europese strategische reserve van kritieke geneesmiddelen waarvoor een hoog risico op tekorten bestaat, in overweging te nemen, naar het voorbeeld van het rescEU-mechanisme, om terugkerende tekorten op te vangen;

134.  herinnert eraan dat tekorten aan geneesmiddelen rechtstreekse gevolgen hebben voor de gezondheid en veiligheid van patiënten en de voortzetting van hun behandeling, met name voor kwetsbare groepen zoals kinderen, ouderen, zwangere vrouwen, mensen met een handicap, patiënten met chronische ziekten of kanker, en mensen op een ic;

135.  verzoekt de Commissie een geharmoniseerde definitie van “tekorten” te formuleren en de meldingsvereisten voor alle lidstaten te standaardiseren zodat in Europa nauwer kan worden samengewerkt en meer gegevens kunnen worden uitgewisseld;

Europese ruimte voor gezondheidsgegevens, gezondheidsgegevens en de AVG

136.  is ingenomen met het initiatief om een interoperabele digitale infrastructuur voor de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens tot stand te brengen, waarin gegevens uit de praktijk worden samengevoegd, om zodoende het volledige potentieel van gegevens uit de praktijk en toegang tot behandelingen voor zeldzame ziekten te benutten en eerlijke, transparante en niet-discriminerende toegang tot gegevens in heel Europa te waarborgen; onderstreept dat een consistente toepassing van de algemene verordening gegevensbescherming(20) (AVG) in alle lidstaten de basis vormt voor dergelijke initiatieven;

137.  verzoekt de Commissie in samenwerking met de lidstaten te zorgen voor volledige en geharmoniseerde toepassing van de AVG wat betreft het uitvoeren van klinische proeven in de gehele EU;

138.  benadrukt dat het gebruik van gezondheidsgegevens in volledige overeenstemming met de AVG moet worden bevorderd; is voorts van mening dat het van cruciaal belang is vertrouwen en gegevensinnovatie in het kader van digitale gezondheidszorg mogelijk te maken en te bevorderen, hetgeen bereikt kan worden door middel van voorlichting en capaciteitsopbouw voor toezichthouders, de industrie en patiënten;

139.  wijst op de noodzaak zowel primair als secundair gebruik van geaggregeerde gezondheidsgegevens te bevorderen, en de noodzaak in dit opzicht van een duidelijkere definitie van secundair gegevensgebruik ten opzichte van primaire gegevensverzameling;

140.  benadrukt dat de Commissie en alle relevante agentschappen, gezien de gevoelige aard van gezondheidsgegevens, moeten waarborgen en garanderen dat zij in hun verwerkingsactiviteiten de gegevensbeschermingsbeginselen van rechtmatigheid, billijkheid, transparantie, doelbinding, gegevensminimalisatie, nauwkeurigheid, opslagbeperking, integriteit en vertrouwelijkheid in acht nemen; benadrukt verder dat de lidstaten en organen van de EU de gegevensbeschermingsbeginselen van artikel 4 van Verordening (EU) 2018/1725(21) strikt moeten naleven en tevens passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen moeten vaststellen overeenkomstig artikel 33 van die verordening;

141.  herinnert aan de essentiële rol die nieuwe technologieën, digitalisering en AI kunnen spelen doordat zij onderzoekers van Europese laboratoria in staat stellen in een netwerk te werken en hun doelstellingen en resultaten te delen, met volledige inachtneming van het Europees kader voor gegevensbescherming; verzoekt de Commissie maatregelen ter bevordering van open wetenschap te steunen om binnen de wetenschappelijke gemeenschap in Europa en daarbuiten tot een versnelde uitwisseling van gegevens en onderzoeksresultaten te komen;

142.  benadrukt de noodzaak om gebundelde Europese datanetwerken te ontwikkelen ter ondersteuning van optimale O&O en zorgverlening; onderstreept het belang van gegevensuitwisseling en gegevenstoegankelijkheid, om het potentieel van AI op het gebied van gezondheidszorg ten volle te kunnen benutten, en tegelijkertijd solide ethische eisen in te voeren en duidelijke aansprakelijkheidsregels vast te stellen; is tegenstander van het commerciële gebruik van deze gegevens en constateert dat het dringend noodzakelijk is om maatregelen te nemen tegen de verkoop van deze gegevens aan, onder andere, de farmaceutische industrie, zorgverzekeraars, technologiebedrijven en werkgevers;

143.  is van mening dat de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de infrastructuur voor high-performance computing en de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens, grote verzamelingen kwalitatief hoogwaardige gezondheidsgegevens beschikbaar kunnen maken die van kritiek belang zijn voor het onderzoek naar en de behandeling van aandoeningen, met name zeldzame ziekten en pediatrische aandoeningen;

144.  is voorstander van de aanpassing van bestaande kaders voor aanvaardbaarheid bij de besluitvorming en toepassing van AI-technologieën, om de weg te banen voor de ontwikkeling, toepassing en uitrol van AI in gezondheidszorgstelsels door middel van inclusiviteit, capaciteit en vertrouwen;

Gestructureerde dialoog met belanghebbenden

145.  erkent dat er diverse factoren zijn die ten grondslag liggen aan tekorten en beseft derhalve dat het van belang is fabrikanten en andere spelers uit de toeleveringsketen te betrekken bij het voorkomen en beheersen van geneesmiddelentekorten;

146.  steunt de Commissie bij haar inspanningen om een gestructureerde dialoog te voeren met relevante actoren in de farmaceutische waardeketen, overheidsinstanties, niet-gouvernementele patiënten- en gezondheidsorganisaties, gezondheidswerkers, met inbegrip van apothekers, en de onderzoeksgemeenschap, als een van de instrumenten om de onderliggende oorzaken van geneesmiddelentekorten en de zwakke punten in de mondiale productie- en toeleveringsketen voor kritieke geneesmiddelen, farmaceutische grondstoffen, tussenproducten en werkzame farmaceutische bestanddelen te adresseren, en om kansen voor innovatie in kaart te brengen; roept de Commissie op te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van belanghebbenden;

147.  dringt er bij de Commissie, de lidstaten en belanghebbenden op aan om zo snel mogelijk en op basis van deze gestructureerde dialoog een duidelijke en ambitieuze routekaart voor beleid uit te stippelen om de bestaande productiecapaciteit voor geneesmiddelen, technologieën en werkzame farmaceutische bestanddelen in Europa veilig te stellen en te moderniseren;

148.  is van mening dat er naast de gestructureerde dialoog over productie en de toeleveringsketen ook behoefte bestaat aan een breder, politiek Farmaceuticaforum op hoog niveau waar beleidsmakers, toezichthouders, betalers van gezondheidszorgdiensten, patiëntenorganisaties, vertegenwoordigers van de industrie en andere relevante spelers uit de toeleveringsketen van de gezondheidszorg bijeenkomen om lessen van de COVID-19-noodsituatie uit te wisselen en een doeltreffend beleidskader op te richten met het oog op de preventie van tekorten op de lange termijn, de toegankelijkheid van geneesmiddelen voor patiënten, het verminderen van vertragingen en het waarborgen van het concurrentievermogen en innovatie;

149.  benadrukt de waardevolle rol van de lokale apotheken en erkent de waardevolle bijdrage die zij tijdens de pandemie hebben geleverd door voortdurend een essentiële en kwaliteitsvolle dienst te verlenen; benadrukt dat apothekers een bron zijn van onafhankelijke, deugdelijke en betrouwbare informatie; stelt voor apothekers een actievere rol te geven bij geneesmiddelenbewaking om de doeltreffendheid van geneesmiddelen te beoordelen en te monitoren en verzoekt de lidstaten apothekers te betrekken bij hun gezondheids-, zorg- en onderzoeksprogramma’s; vraagt om meer erkenning voor apothekers die hun werk uitoefenen in plattelandsgebieden en op die manier plattelandsvlucht tegengaan en waken over het welzijn van burgers;

Duurzame en milieuvriendelijke geneesmiddelen

150.  benadrukt dat de farmaceutische industrie gedurende de hele levenscyclus van geneesmiddelen milieuvriendelijk en klimaatneutraal moet zijn en dat tegelijkertijd de toegang van patiënten tot veilige en werkzame farmaceutische behandelingen moet worden gegarandeerd; verzoekt de Commissie de inspecties en audits in de hele productieketen, met name buiten de EU, te intensiveren; verzoekt de Commissie met klem ervoor te zorgen dat er hoogwaardige milieuduurzaamheidsnormen worden toegepast op actieve farmaceutische bestanddelen die uit derde landen worden ingevoerd; verzoekt de Commissie het probleem van huishoudelijk farmaceutisch afval aan te pakken met maatregelen om de hoeveelheid verpakkingsmateriaal en de omvang van de verpakkingen te beperken zodat deze niet groter zijn dan nodig, maar wel handzaam en veilig zijn bij gebruik door patiënten of consumenten met een beperkte mobiliteit, alsook om medische recepten beter te laten aansluiten bij de werkelijke therapeutische behoeften; moedigt de Commissie aan om in aanvulling op de huidige informatievoorziening op papier, het potentieel van elektronische bijsluiters in overweging te nemen, om zodoende het gebruik van papier in verpakkingen te reduceren maar daarnaast de gelijke toegang tot belangrijke informatie in stand te houden; erkent dat de farmaceutische industrie op dit gebied al stappen heeft genomen, zoals het initiatief Eco-Pharmaco-Stewardship;

151.  is van mening dat de Europese Green Deal een uitgelezen kans is om farmaceutische producenten aan te moedigen deel te nemen aan het groene herstelplan door geneesmiddelen te vervaardigen in overeenstemming met ecologische en milieunormen;

152.  benadrukt dat farmaceutisch afval moet worden verwerkt met inachtneming van de doelstellingen en doelen van de circulaire economie; is van mening dat voor de farmaceutische industrie dezelfde eisen en normen inzake verpakkingen en afvalbeheer moeten gelden als voor andere sectoren; verzoekt de Commissie een uniform kader voor verpakkingen tot stand te brengen waarin rekening wordt gehouden met gebruiksvriendelijkheid en de kenmerken van de industrie;

153.  verzoekt de Commissie duidelijke richtsnoeren te ontwikkelen met betrekking tot de rol die aanbestedingsbeleid speelt bij de bevordering van groenere geneesmiddelen;

154.  verzoekt de Commissie gehoor te geven aan de oproepen van het Europees Parlement in zijn resolutie van 17 september 2020 over een strategische benadering van geneesmiddelen in het milieu(22), met name om de farmaceutische wetgeving te herzien teneinde de eisen met betrekking tot milieurisicobeoordelingen en de voorwaarden voor toelating en gebruik van geneesmiddelen aan te scherpen, mits handelsvergunningen niet vertraagd of geweigerd worden enkel vanwege schadelijke effecten op het milieu; verzoekt de Commissie vaart te maken met de achterstallige milieurisicobeoordelingen voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik die vóór 2006 zijn toegelaten, waar deze nog niet zijn uitgevoerd;

155.  herinnert eraan dat informatie zoals de impact van geneesmiddelen op water, gedrag in het milieu en afbreekbaarheid zeer belangrijk is voor risicobeheer en dat dit soort informatie transparant moet zijn en ter beschikking moet worden gesteld aan alle relevante belanghebbenden; is ingenomen met de inspanningen van de Commissie om het probleem van geneesmiddelen in het milieu aan te pakken; benadrukt dat deze inspanningen moeten worden voortgezet en opgevoerd, met name met betrekking tot investeringen in technologieën die doeltreffendere oplossingen bieden voor de verwijdering van geneesmiddelen uit afvalwater, de beoordeling van het milieueffect van diergeneesmiddelen, de ontwikkeling van continue monitoring, en gegevensuitwisseling over potentiële belangrijke potentiële bronnen van dit soort verontreiniging;

156.  dringt erop aan dat in de farmaceutische strategie voor Europa rekening wordt gehouden met de doelstellingen van het actieplan “Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul”;

157.  is voorstander van de toepassing van het beginsel “de vervuiler betaalt” teneinde de verantwoordingsplicht van de farmaceutische industrie voor de vervuiling die zij mogelijk veroorzaakt te vergroten;

158.  verzoekt de lidstaten en de Commissie onderzoek, ontwikkeling en innovatie op het gebied van geneesmiddelen te ondersteunen die even doeltreffend zijn voor patiënten en intrinsiek minder schadelijk zijn voor het milieu;

159.  benadrukt het belang van investeren in het vinden van nieuwe alternatieve, niet-diergebonden methodologieën voor de ontwikkeling van geneesmiddelen, zonder afbreuk te doen aan het niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en zonder afbreuk te doen aan innovatie op het gebied van geneesmiddelen;

De EU is wereldwijd toonaangevend op het gebied van gezondheidszorg

160.  verzoekt de Commissie de toegang tot de wereldmarkt voor de Europese farmaceutische industrie, waaronder kmo’s, verder te verbeteren door middel van een gelijk speelveld en een robuust en duidelijk regelgevingskader dat de hoogste internationale normen inzake kwaliteit en veiligheid bevordert en bijdraagt aan de totstandkoming van handelsovereenkomsten waarin op innovatie gebaseerde concurrentie op waarde wordt geschat, teneinde van de farmaceutische sector een strategische pijler van de EU te maken; verzoekt de Commissie er zorg voor te dragen dat handelsverdragen bijdragen tot een betere toegang tot veilige, werkzame en betaalbare geneesmiddelen in de EU en in derde landen; onderstreept hoe belangrijk het is handelsbarrières en non-tarifaire belemmeringen in derde landen weg te nemen en eerlijke toegang tot internationale markten te waarborgen voor bedrijven die actief zijn binnen de EU;

161.  verzoekt de Commissie om de totstandkoming van overeenkomsten tussen EMA en regelgevende agentschappen buiten de EU over het voorkomen van noodsituaties en de coördinatie van de respons op noodsituaties te bevorderen, waarbij de hoogste EU-normen voor de bescherming van persoonsgegevens in acht moeten worden genomen; moedigt de Commissie aan samen te werken met leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om de handel in gezondheidsproducten te vergemakkelijken, de veerkracht van de mondiale leveringsketens te vergroten door te zorgen voor een stabiele toegang tot grondstoffen, en bij te dragen aan een doeltreffende respons in geval van een gezondheidscrisis;

162.  toont zich opnieuw bereid met de Commissie en de Wereldgezondheidsorganisatie te blijven samenwerken aan de standaardisering van veilige, doeltreffende en duurzame regelgevingskaders voor geneesmiddelen en verbetering van de toegankelijkheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen wereldwijd;

Octrooien en de Trips-Overeenkomst

163.  merkt op dat octrooibescherming een belangrijke stimulans is voor bedrijven om te investeren in innovatie en nieuwe geneesmiddelen te produceren; merkt tegelijkertijd op dat het uitsluitingseffect van octrooien kan leiden tot een beperkt marktaanbod en een verminderde toegang tot geneesmiddelen en farmaceutische producten; benadrukt dat er een juist evenwicht moet worden gevonden tussen het stimuleren van innovatie door middel van de uitsluitende werking van octrooien en het garanderen van toegang tot geneesmiddelen en het beschermen van de volksgezondheid; wijst erop dat een onderneming die een geneesmiddel in de handel brengt krachtens artikel 14, lid 11, van Verordening (EG) nr. 726/2004 gedurende acht jaar vanaf de eerste vergunning voor het in de handel brengen ervan gegevensexclusiviteit geniet; verzoekt de Commissie een herziening van deze verordening voor te stellen om in het geval van een gezondheidscrisis te voorzien in de mogelijkheid om tijdelijk het verlenen van verplichte vergunningen toe te staan, zodat er generieke versies van levensreddende geneesmiddelen kunnen worden geproduceerd; herinnert eraan dat dit een van de flexibele volksgezondheidsmaatregelen op het gebied van octrooibescherming is die al in de Trips-Overeenkomst van de WTO zijn opgenomen, en die opnieuw werden bevestigd met de Verklaring van Doha van 2001; verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de vrijhandelsovereenkomsten van de EU geen belemmering vormt voor gebruikmaking van de flexibele mogelijkheden die geboden worden door de Trips-Overeenkomst, en om richtsnoeren voor de lidstaten op te stellen waarin wordt aanbevolen gebruik te maken van vrijwillige licentieverlening in plaats van onmiddellijke verplichte licentieverlening; Benadrukt dat vrijhandelsovereenkomsten niet enkel gericht moeten zijn op de handhaving van normen inzake intellectueel eigendom in derde landen, maar ook rekening moeten houden met de effecten voor generieke en biosimilaire geneesmiddelen in de EU en in derde landen, en bepalingen bevatten inzake de onderlinge afstemming van regelgevingsnormen;

o
o   o

164.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 263 van 25.7.2018, blz. 4.
(2) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 153.
(3) PB C 270 van 7.7.2021, blz. 2.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0205.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0228.
(6) Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0226.
(7) PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1.
(8) PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67.
(9) PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1.
(10) PB L 378 van 27.12.2006, blz. 1.
(11) PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33.
(12) PB L 158 van 27.5.2014, blz. 1.
(13) PB L 153 van 11.6.2019, blz. 1.
(14) PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1.
(15) PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1.
(16) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 november 2020 betreffende een grotere rol van het Europees Geneesmiddelenbureau inzake crisisparaatheid en ‑beheersing op het gebied van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (COM(2020)0725); voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 november 2020 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 851/2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en ‑bestrijding (COM(2020)0726); voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 november 2020 inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU (COM(2020)0727).
(17) PB C 450 van 28.12.2020, blz. 1.
(18) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
(19) Verordening (EU) nr. 536/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 1).
(20) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(21) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(22) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 59.

Juridische mededeling - Privacybeleid