Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 16 december 2021 - Straatsburg
Beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in 2020
 Europees kader voor participatierechten van werknemers en de herziening van de richtlijn Europese ondernemingsraden
 Aanhoudende harde aanpak van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers in Rusland: het geval van mensenrechtenorganisatie Memorial
 De situatie in Cuba, met name de zaken van José Daniel Ferrer, "Dame in het Wit" Aymara Nieto, Maykel Castillo, Luis Robles, Félix Navarro, Luis Manuel Otero, dominee Lorenzo Fajardo, Andy Dunier García en Yunior García Aguilera
 Dwangarbeid in de Linglongfabriek en milieuprotesten in Servië
 De grondrechten en de rechtsstaat in Slovenië, met name de vertraging bij de benoeming van aanklagers bij het EOM
 De situatie in Nicaragua
 MeToo en intimidatie - de gevolgen voor de EU-instellingen
 De situatie aan de Oekraïense grens en in de door Rusland bezette gebieden van Oekraïne
 Uitvoering van de Kimberleyprocescertificering

Beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in 2020
PDF 157kWORD 54k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in 2020 (2021/2019(INI))
P9_TA(2021)0507A9-0323/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften,

–  gezien de artikelen 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien de artikelen 20, 24 en 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), die uiting geven aan het belang dat in het Verdrag wordt gehecht aan het recht van EU-burgers en -ingezetenen om hun zorgen onder de aandacht van het Parlement te brengen,

–  gezien artikel 228 VWEU inzake de rol en taken van de Europese Ombudsman,

–  gezien artikel 44 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het "Handvest") inzake het recht om verzoekschriften in te dienen bij het Europees Parlement,

–  gezien de bepalingen van het VWEU met betrekking tot de inbreukprocedure, en met name de artikelen 258 en 260,

–  gezien artikel 54 en artikel 227, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A9-0323/2021),

A.  overwegende dat het Parlement in 2020 1 573 verzoekschriften heeft ontvangen, wat neerkomt op een stijging met 15,9 % ten opzichte van de 1 357 verzoekschriften die in 2019 zijn ingediend, en een stijging met 28,9 % ten opzichte van de 1 220 verzoekschriften die in 2018 zijn ingediend;

B.  overwegende dat het aantal gebruikers dat in 2020 een of meer verzoekschriften op het internetportaal voor verzoekschriften van het Parlement heeft ondersteund, 48 882 bedroeg, wat een aanzienlijke stijging is ten opzichte van de 28 076 gebruikers die in 2019 werden geregistreerd; overwegende dat ook het aantal kliks ter ondersteuning van verzoekschriften in 2020 is toegenomen, tot een totaal van 55 129;

C.  overwegende dat het grote aantal verzoekschriften waarin burgers hun bezorgdheid uiten over de noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid en op sociaal-economisch gebied ten gevolge van de uitbraak van de COVID-19-pandemie in aanzienlijke mate heeft bijgedragen aan de stijging van het aantal geregistreerde verzoekschriften in 2020 ten opzichte van voorafgaande jaren; overwegende dat 13,23 % van de in 2020 ontvangen verzoekschriften verband hield met de COVID-19-pandemie;

D.  overwegende dat uit het grote aantal verzoekschriften dat in 2020 is ingediend, blijkt dat burgers in tijden van crisis op hun gekozen vertegenwoordigers op EU-niveau vertrouwen door hun zorgen en klachten rechtstreeks aan hen voor te leggen;

E.  overwegende dat het totaal aantal verzoekschriften evenwel bescheiden blijft in verhouding tot de totale bevolking van de EU en dat daaruit blijkt dat er nog meer inspanningen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de burgers zich bewuster worden van hun recht om een verzoekschrift in te dienen en om hen aan te sporen van dat recht gebruik te maken; overwegende dat als burgers van het petitierecht gebruikmaken, zij verwachten dat de EU-instellingen een meerwaarde bieden door een oplossing voor hun problemen te vinden;

F.  overwegende dat de criteria voor de ontvankelijkheid van verzoekschriften zijn vastgelegd in artikel 227 van het VWEU en artikel 226 van het Reglement van het Parlement, op grond waarvan verzoekschriften moeten worden ingediend door EU‑burgers of -ingezetenen die rechtstreeks de gevolgen ondervinden van aangelegenheden die tot de werkterreinen van de EU behoren;

G.  overwegende dat van de 1 573 in 2020 ingediende verzoekschriften 392 niet-ontvankelijk zijn verklaard en 51 zijn ingetrokken; overwegende dat het relatief hoge percentage (24,92 %) van de niet-ontvankelijk verklaarde verzoekschriften in 2020 laat zien dat er nog steeds sprake is van een algemeen gebrek aan duidelijkheid over de reikwijdte en grenzen van de terreinen die onder de verantwoordelijkheid van de EU vallen;

H.  overwegende dat het recht om een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Parlement tot de grondrechten van de Europese burger behoort; overwegende dat het recht om verzoekschriften in te dienen EU-burgers en -ingezetenen een open, democratisch en transparant mechanisme biedt om hun gekozen vertegenwoordigers rechtstreeks aan te spreken, en daarom essentieel is voor de actieve deelname van burgers aan de werkzaamheden van de Unie;

I.  overwegende dat het Parlement dankzij het petitierecht beter kan reageren op klachten en zorgen over de eerbiediging van de grondrechten van de EU en de naleving van het EU-recht in de lidstaten; overwegende dat verzoekschriften daarom een nuttige bron van informatie zijn om onjuiste toepassing van en inbreuken op het EU-recht op te sporen en het Parlement en andere EU-instellingen aldus in staat stellen om de omzetting en toepassing van het EU-recht en het mogelijke effect ervan op de rechten van EU-burgers en -ingezetenen te beoordelen;

J.  overwegende dat het Parlement lange tijd een voortrekkersrol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de verzoekschriftenprocedure op internationaal niveau en over de meest open en transparante verzoekschriftenprocedure in Europa beschikt, waardoor indieners van verzoekschriften aan zijn activiteiten kunnen deelnemen;

K.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften elk verzoekschrift dat bij het Parlement wordt ingediend, zorgvuldig bestudeert en behandelt; overwegende dat elke indiener het recht heeft om binnen een redelijke termijn in zijn eigen taal of in de taal waarin het verzoekschrift is gesteld een antwoord te ontvangen met informatie over het door de Commissie verzoekschriften genomen ontvankelijkheidsbesluit en de follow-upacties; overwegende dat elke indiener kan verzoeken om op basis van relevante ontwikkelingen zijn verzoekschrift opnieuw te openen;

L.  overwegende dat de activiteiten van de Commissie verzoekschriften gebaseerd zijn op de inbreng van de indieners; overwegende dat de informatie die indieners in hun verzoekschriften en tijdens vergaderingen verstrekken, samen met de beoordeling van de Commissie en de antwoorden van de lidstaten en andere organen, van cruciaal belang zijn voor de werkzaamheden van de commissie; overwegende dat ontvankelijke verzoekschriften ook een waardevolle bijdrage leveren aan de werkzaamheden van de andere parlementaire commissies, aangezien zij door de Commissie verzoekschriften voor advies of ter informatie aan andere commissies worden toegezonden;

M.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften het grootste belang hecht aan de behandeling en openbare bespreking van verzoekschriften tijdens haar vergaderingen; overwegende dat indieners het recht hebben om hun verzoekschriften te presenteren, en vaak het woord nemen tijdens de bespreking en zo actief bijdragen aan het werk van de commissie; overwegende dat de Commissie verzoekschriften in 2020 13 commissievergaderingen heeft gehouden, waarin 116 verzoekschriften werden besproken in aanwezigheid van 110 indieners, van wie er 78 actief deelnamen door het woord te voeren; overwegende dat het lagere aantal verzoekschriften dat in 2020 tijdens vergaderingen werd besproken ten opzichte van 2019 wordt verklaard door de ingekorte vergadertijden van de commissie, vooral van april tot juli, vanwege de beperkte vertolkingsfaciliteiten als gevolg van de voorzorgsmaatregelen van het Parlement in het kader van de pandemie;

N.  overwegende dat de belangrijkste punten van zorg die in de in 2020 ingediende verzoekschriften aan de orde worden gesteld, betrekking hebben op de grondrechten (met name de gevolgen van de noodmaatregelen in verband met COVID-19 voor de rechtsstaat en de democratie, de vrijheid van verplaatsing, het recht op werk, het recht op informatie en het recht op onderwijs, evenals een groot aantal verzoekschriften over lhbtq+-rechten in de Unie), gezondheid (met name vraagstukken in verband met de volksgezondheidscrisis als gevolg van de pandemie, gaande van de bescherming van de gezondheid van de burgers, met inbegrip van behandelingen en beschermingsmiddelen, tot het beheer van de gezondheidscrisis in de lidstaten en de aanschaf en distributie van vaccins), het milieu (met name mijnbouwactiviteiten en de gevolgen daarvan voor het milieu, de nucleaire veiligheid, luchtverontreiniging en de achteruitgang van de natuurlijke ecosystemen), justitie (met name vraagstukken in verband met toegang tot de rechter, vermeende procedurele onregelmatigheden en zorgen over de rechtsstaat, alsook grensoverschrijdende gevallen van ontvoering van kinderen en voogdijrechten), werkgelegenheid (met name de toegang tot de arbeidsmarkt en precair werk), onderwijs (met name kwesties in verband met discriminatie bij de toegang tot onderwijs), en de interne markt (met name kwesties met betrekking tot nationale reisbeperkingen in het kader van de pandemie en de gevolgen daarvan voor het vrije verkeer van personen binnen en buiten de EU), en de uitvoering van het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, naast vele andere werkterreinen;

O.  overwegende dat 79,7 % (1 254) van de in 2020 ontvangen verzoekschriften werd ingediend via het internetportaal voor verzoekschriften van het Parlement, in vergelijking met 73,9 % (1 003) in 2019, hetgeen bevestigt dat het internetportaal voor verzoekschriften van het Parlement verreweg het meest gebruikte kanaal is geworden voor indiening van verzoekschriften van burgers aan het Parlement;

P.  overwegende dat het internetportaal voor verzoekschriften in 2020 verder is ontwikkeld en gebruikersvriendelijker, veiliger en toegankelijker voor burgers is gemaakt; overwegende dat de veelgestelde vragen (FAQ) zijn bijgewerkt en dat enkele verbeteringen zijn aangebracht in verband met gegevensbescherming om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, en dat een nieuw wachtwoordherstelmechanisme is ingevoerd; overwegende dat de koppeling tussen het internetportaal voor verzoekschriften, ePeti en PETIGREF verder is ontwikkeld en dat er werkzaamheden zijn verricht om de integratie van externe ontwikkelingen en Hermes te verzekeren; overwegende dat een groot aantal individuele ondersteuningsaanvragen met succes is afgehandeld;

Q.  overwegende dat veel verzoekschriften in verband met COVID-19 in 2020 via de spoedprocedure op de agenda zijn geplaatst;

R.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften in 2020 slechts één onderzoeksmissie heeft ondernomen; overwegende dat geen andere onderzoeksmissies konden plaatsvinden vanwege de pandemie en het besluit van de voorzitter van het Parlement om alle parlementaire evenementen, met inbegrip van delegaties, te schrappen, als een van de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen om de verspreiding van COVID-19 te beteugelen en de gezondheidsrisico’s voor de leden en het personeel van het Parlement zoveel mogelijk te beperken;

S.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften als medeverantwoordelijke commissie, samen met de ter zake bevoegde commissies (de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE) en de Commissie cultuur en onderwijs (CULT)), op 15 oktober 2020 een openbare hoorzitting heeft georganiseerd over het Europees burgerinitiatief (EBI) getiteld “Minority SafePack – één miljoen handtekeningen voor verscheidenheid in Europa”; overwegende dat de hoorzitting vanwege de pandemie in hybride vorm werd gehouden en de organisatoren van het EBI op afstand aan de vergadering konden deelnemen, terwijl het publiek de vergadering via webstreaming kon volgen;

T.  overwegende dat de Commissie als hoedster van de Verdragen een essentiële rol speelt in de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften en dat de informatie die door de indieners wordt verstrekt nuttig is om mogelijke inbreuken op of onjuiste toepassing van het Europees recht op te sporen;

U.  overwegende dat de strategie van Commissie voor de behandeling van verzoekschriften gebaseerd is op haar mededeling van 2016 getiteld “EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing” (C(2016)8600);

V.  overwegende dat in de jaarverslagen van de Commissie over de controle op de toepassing van het EU-recht op heel algemene wijze wordt verwezen naar verzoekschriften, waaruit blijkt dat er geen goed systeem is om informatie over verzoekschriften en hun verband met inbreukprocedures of EU-handelingen te verzamelen;

W.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften op grond van het Reglement verantwoordelijk is voor de betrekkingen met de Europese Ombudsman, die klachten over mogelijk wanbeheer binnen de EU-instellingen en -organen onderzoekt; overwegende dat de huidige Europese Ombudsman, Emily O’Reilly, haar jaarverslag voor 2019 heeft voorgelegd aan de Commissie verzoekschriften tijdens haar vergadering van 3 september 2020;

X.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften lid is van het Europees netwerk van ombudsmannen, waar ook de Europese Ombudsman, nationale en regionale ombudsmannen en soortgelijke instanties in de lidstaten, kandidaat-lidstaten en andere landen van de Europese Economische Ruimte deel van uitmaken, en dat ten doel heeft de uitwisseling van informatie over het recht en beleid van de EU te bevorderen en beste praktijken uit te wisselen;

1.  benadrukt de fundamentele rol van de Commissie verzoekschriften bij de bescherming en bevordering van de rechten van de EU-burgers en -ingezetenen door ervoor te zorgen dat de bekommernissen en klachten van de indieners tijdig en doeltreffend worden behandeld en dat zij, waar mogelijk, worden opgelost via een open, democratische, snelle en transparante verzoekschriftenprocedure; wijst op het cruciale belang van verzoekschriften om de beginselen van directe democratie te bevorderen en de actieve participatie van EU-burgers te verbeteren;

2.  benadrukt dat de deelname van burgers aan het besluitvormingsproces van de Unie van essentieel belang is voor de totstandbrenging van een democratischere, open en transparante Unie; beklemtoont dat de Commissie verzoekschriften een fundamentele rol speelt bij het betrekken van Europese burgers bij de activiteiten van de Unie en een discussieforum vormt waar burgers hun stem kunnen laten horen in de EU-instellingen; roept de EU-instellingen op om in de beleidsvorming beter te reageren op de problemen van burgers door rekening te houden met de meningen en klachten die in verzoekschriften naar voren zijn gebracht;

3.  wijst nogmaals op het belang van een permanent openbaar debat over de werkterreinen van de Unie, teneinde ervoor te zorgen dat de burgers correct worden geïnformeerd over de reikwijdte van de bevoegdheden van de Unie en de verschillende niveaus van besluitvorming; roept in dit verband op tot doeltreffende bewustmakingscampagnes; benadrukt dat de actieve betrokkenheid van de pers- en communicatiediensten op Europees en nationaal niveau en actievere sociale media de zichtbaarheid van de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften zouden vergroten en ervoor zouden zorgen dat zij beter inspeelt op de bezorgdheid van het publiek;

4.  is van mening dat deze inspanning ook zou bijdragen tot het voorkomen van desinformatie over de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften, in overeenstemming met de door de Commissie bevorderde bestrijding van desinformatie, en zou helpen om de kennis van burgers te vergroten over hun recht om verzoekschriften in te dienen, evenals over de reikwijdte en grenzen van de bevoegdheden van de Unie en van de Commissie verzoekschriften, teneinde het aantal niet-ontvankelijke verzoekschriften te verminderen; is van mening dat het ook belangrijk is de aandacht te vestigen op succesverhalen waarin een door een indiener aangekaarte kwestie met de steun van de Commissie verzoekschriften is opgelost; benadrukt in dit opzicht het belang van het beleid van de EU inzake meertalige communicatie teneinde een beter contact met de burgers te ontwikkelen;

5.  benadrukt dat de Conferentie over de toekomst van Europa moet worden aangegrepen als een kans om de rol van de Commissie verzoekschriften uit te leggen aan de EU‑burgers, teneinde burgers beter bewust te maken van het recht om verzoekschriften in te dienen en hen aan te sporen actief deel te nemen en hun zorgen en ideeën kenbaar te maken aan hun gekozen vertegenwoordigers;

6.  wijst erop dat verzoekschriften voor de burgers als een deur naar de Europese instellingen fungeren en voor het Parlement en de andere EU-instellingen een unieke gelegenheid vormen om rechtstreeks in contact te treden met de EU-burgers en -ingezetenen, hun problemen te begrijpen en een regelmatige dialoog met hen te onderhouden, met name in gevallen waarin zij gevolgen ondervinden van de onjuiste toepassing van het EU-recht; benadrukt de noodzaak van nauwere samenwerking tussen de Commissie verzoekschriften en bevoegde commissies, de instellingen, organen en instanties van de Unie en de nationale, regionale en lokale autoriteiten bij vragen of voorstellen inzake de tenuitvoerlegging en de naleving van de EU-wetgeving, met inbegrip van de noodzakelijke antwoorden aan de commissie; meent dat een dergelijke samenwerking van cruciaal belang is voor het aanpakken en wegnemen van de zorgen van burgers over de toepassing van het EU-recht en bijdraagt tot de versterking van de democratische legitimiteit en verantwoordingsplicht van de Unie; roept derhalve op tot een actievere deelname van de vertegenwoordigers van de lidstaten aan de commissievergaderingen en tot een snellere beantwoording van de verzoeken om verduidelijking of informatie die de Commissie verzoekschriften aan de nationale autoriteiten doet toekomen; dringt er bij de Commissie op aan maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat het toepassingsgebied van artikel 51 van het Handvest zo coherent en zo ruim mogelijk wordt uitgelegd;

7.  roept de Commissie op een actievere rol te spelen in de Commissie verzoekschriften om ervoor te zorgen dat de burgers een gedetailleerd en begrijpelijk antwoord krijgen;

8.  benadrukt dat de aanpak en de standpunten van de Commissie in haar antwoorden aan de Commissie verzoekschriften moeten worden geëerbiedigd, evenals haar rol als hoedster van de Verdragen;

9.  herinnert eraan dat verzoekschriften in aanzienlijke mate bijdragen aan de rol van de Commissie als hoedster van de Verdragen; beklemtoont dat versterkte samenwerking tussen de Commissie verzoekschriften en de Commissie essentieel is voor de succesvolle behandeling van verzoekschriften; spoort de Commissie aan geen algemene maar tijdige, precieze, duidelijke en gerichte antwoorden te verschaffen teneinde de concrete verzoeken van de indieners doelgericht te beantwoorden; roept de Commissie op om te zorgen voor transparantie en toegang tot documenten en informatie in het kader van EU Pilot-procedures met betrekking tot ontvangen verzoekschriften en reeds afgesloten EU-Pilot-procedures en inbreukprocedures, en om alle in verzoekschriften aan de orde gestelde kwesties in verband met inbreuken op de EU-wetgeving als een prioriteit te beschouwen wanneer wordt overwogen een inbreukprocedure in te leiden, met name wanneer de kwesties verband houden met milieuwetgeving;

10.  verzoekt de Commissie haar bevoegdheden met betrekking tot verzoekschriften te verduidelijken, met inbegrip van verzoekschriften die betrekking hebben op aangelegenheden die binnen een werkterrein van de EU vallen, maar niet binnen een beleidsterrein waarop de EU wetgevende bevoegdheid heeft;

11.  verzoekt de nationale autoriteiten om in gevallen van systematische niet-naleving van het EU-recht proactief te zijn en de nodige maatregelen te treffen om tegemoet te komen aan de bezorgdheden van de burgers zoals die tot uiting komen in hun verzoekschriften; roept de Commissie op de vooruitgang op het gebied van de naleving van de EU‑wetgeving in de onderzochte gevallen op regelmatige wijze te volgen;

12.  benadrukt dat de Commissie verzoekschriften de toegankelijkheidscriteria die in de artikelen 226 en 227 VWEU en in het Reglement van het Europees Parlement zijn vastgesteld, moet eerbiedigen;

13.  herinnert eraan dat samenwerking met andere commissies van het Parlement essentieel is voor de nauwgezette en alomvattende behandeling van verzoekschriften; merkt op dat in 2020 56 verzoekschriften voor advies en 385 verzoekschriften ter informatie aan andere commissies zijn toegezonden; is ingenomen met het feit dat van andere commissies 40 adviezen werden ontvangen en 60 kennisgevingen dat verzoekschriften bij hun werkzaamheden in aanmerking werden genomen; merkt op dat openbare hoorzittingen die samen met andere parlementaire commissies worden georganiseerd een grondige behandeling van verzoekschriften vergemakkelijken; herinnert eraan dat indieners op de hoogte worden gesteld van de besluiten om in verband met de behandeling van hun verzoekschrift andere commissies om advies te vragen; verzoekt de parlementaire commissies hun inspanningen op te voeren om actief bij te dragen aan de behandeling van verzoekschriften – door hun deskundigheid aan te tonen – en het Parlement aldus in staat te stellen sneller en uitvoeriger te reageren op de zorgen van de burgers; betreurt dat het verzoekschriftennetwerk in 2020 niet bijeen kon komen als gevolg van de COVID-19-pandemie;

14.  is van mening dat het verzoekschriftennetwerk een nuttig instrument is om meer bekendheid te geven aan de in de verzoekschriften aangekaarte kwesties en om de behandeling van verzoekschriften in andere commissies waaraan deze voor advies of ter informatie zijn doorgezonden, te vergemakkelijken; merkt op dat de follow-up van verzoekschriften bij parlementaire en wetgevende werkzaamheden moet worden vergemakkelijkt; is van mening dat dit netwerk de dialoog en samenwerking met de Commissie en andere EU-instellingen moet versterken; vertrouwt erop dat regelmatige vergaderingen van het verzoekschriftennetwerk van cruciaal belang zijn om de samenwerking tussen de parlementaire commissies te versterken middels de uitwisseling van informatie en het delen van beste praktijken tussen de leden van het netwerk; roept het Parlement op een mechanisme te ontwerpen om de Commissie verzoekschriften in staat te stellen rechtstreeks bij het wetgevingsproces betrokken te worden;

15.  vestigt de aandacht op zijn resolutie van 17 december 2020 over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in 2019(1);

16.  onderstreept dat de Commissie verzoekschriften, ondanks de beperkte tijd voor commissievergaderingen in 2020 als gevolg van de voorzorgsmaatregelen van het Parlement ter voorkoming van de verspreiding van COVID-19 in zijn gebouwen en de daaruit voortvloeiende beperkte vertolkingsfaciliteiten, haar advies heeft uitgebracht over belangrijke kwesties die in verzoekschriften aan de orde zijn gesteld door bij te dragen aan een groot aantal parlementaire verslagen, met name over de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie(2), over de controle op de toepassing van het EU-recht 2017 en 2018(3), over de aanbevelingen voor de onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland(4), over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie – Jaarverslag voor de jaren 2018-2019(5), over het terugdringen van ongelijkheid, met speciale aandacht voor armoede onder werkenden(6), over Turkije – jaarlijks voortgangsverslag 2019(7), en over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep in het licht van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap(8); waardeert de werkzaamheden van het secretariaat van de Commissie verzoekschriften in het algemeen en, in het bijzonder, tijdens de pandemie, aangezien de werkomstandigheden complexer werden; benadrukt dat moet worden nagedacht over de uitdagingen tijdens de pandemie en moet worden gezocht naar manieren om het werk van de commissie te verbeteren, met name in tijden van crisis;

17.  wijst erop dat de leden van de Commissie verzoekschriften in de aanbevelingen voor de onderhandelingen over een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk hebben benadrukt dat elke EU-burger die in het Verenigd Koninkrijk verblijft, het recht heeft een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Parlement overeenkomstig artikel 227 van het VWEU, het recht heeft deel te nemen aan het Europees burgerinitiatief (ECI) en het recht heeft zich na afloop van de overgangsperiode (naar verwachting 31 december 2020) tot de Europese Ombudsman te wenden, en dat zij de Ombudsman hebben verzocht om de voortzetting van haar werkzaamheden die van start zijn gegaan ten tijde van de onderhandelingen over het terugtrekkingsakkoord, met als doel ervoor te zorgen dat de onderhandelingen over een toekomstig partnerschap tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk transparant verlopen;

18.  vestigt de aandacht op het grote aantal verzoekschriften over COVID-19 dat de Commissie verzoekschriften in 2020 heeft behandeld en beantwoord, waarbij zij in de meeste gevallen gebruik heeft gemaakt van haar urgentieprocedure; benadrukt dat in de meeste van deze verzoekschriften werd aangedrongen op de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers tegen de noodmaatregelen, met inbegrip van lockdowns, en op transparantie bij de ontwikkeling, aankoop en distributie van COVID-19-vaccins; benadrukt dat deze verzoekschriften ook vragen omvatten over behandelingen en beschermingsmiddelen, evenals over de beoordeling van het beheer van de gezondheidscrisis in de lidstaten; herinnert er tevens aan dat veel indieners hun bezorgdheid hebben geuit over de gevolgen van de nationale noodmaatregelen, waaronder lockdowns, voor de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, en dat zij vraagtekens hebben geplaatst bij de reis- en werkbeperkingen, evenals bij het initiële gebrek aan coördinatie tussen de lidstaten van de controles aan de binnengrenzen, die het vrije verkeer binnen het Schengengebied hebben belemmerd en met name voor veel grenswerkers, studenten en binationale koppels een probleem vormden, alsook bij het beheer van geannuleerde vluchten en reizen tijdens de pandemie en het terugbetalingsbeleid van de betrokken luchtvaartmaatschappijen; herinnert eraan dat alle restrictieve maatregelen noodzakelijk, evenredig en tijdelijk moeten zijn; herinnert eraan dat het waarborgen van een effectieve, gelijke en uniforme toepassing van het EU-recht van cruciaal belang is voor de handhaving van de rechtsstaat, een van de fundamentele waarden van de Unie en haar lidstaten overeenkomstig artikel 2 VEU, zelfs tijdens een crisis zoals de COVID-19-pandemie; is van mening dat de snelle en doeltreffende behandeling van verzoekschriften met name in tijden van grote crisis een voorwaarde is om het vertrouwen van de burgers in de EU-instellingen te winnen;

19.  wijst op het besluit dat tijdens de eerste maanden van de pandemie is genomen om in de Commissie verzoekschriften prioriteit te geven aan verzoekschriften in verband met COVID-19, teneinde naar behoren tegemoet te komen aan de urgente verzoeken van burgers tijdens de eerste maanden van 2020;

20.  is ernstig bezorgd over de door de COVID-19-pandemie berokkende schade aan de volksgezondheid en sociaal-economische schade; is ingenomen met het uitstekende werk van de Commissie verzoekschriften, die de bezorgdheid van de burgers over de volksgezondheidscrisis en de sociaal-economische crisis in verband met de COVID-19-pandemie onder de aandacht heeft gebracht en er aldus toe heeft bijgedragen dat het Parlement kan inspelen op de behoeften en verwachtingen van de burgers – met name zij die in het bijzonder getroffen zijn door de gezondheidscrisis – ten aanzien van het vermogen van de Unie om een dergelijke mondiale uitdaging aan te pakken; vestigt in dit verband de aandacht op de belangrijke follow-upacties die de Commissie verzoekschriften heeft ondernomen om te reageren op de kwesties die in de verzoekschriften in verband met COVID-19 aan de orde zijn gesteld, en die ertoe hebben geleid dat de resoluties over het Schengensysteem en de maatregelen die zijn genomen tijdens de COVID-19-crisis(9), over de rechten van personen met een verstandelijke handicap en hun familie tijdens de COVID-19-crisis(10), en over het aanpakken van dakloosheid in de Europese Unie(11) in de plenaire vergadering werden aangenomen;

21.  beklemtoont de belangrijke bijdrage die de Commissie verzoekschriften heeft geleverd aan de bescherming van de rechten van het kind, zoals blijkt uit de behandeling van een aantal verzoekschriften over de ontvoering van kinderen door ouders in Japan; wijst in dit verband op de resolutie over de internationale en nationale ontvoering door ouders van EU-kinderen in Japan, waarvan de ontwerpresolutie op 16 juni 2020 door de Commissie verzoekschriften is goedgekeurd en op 8 juli 2020 in de plenaire vergadering is aangenomen(12);

22.  vestigt de aandacht op de hoorzitting van 29 oktober 2020, getiteld “Union citizenship: Empowerment, Inclusion, Participation”, die de Commissie verzoekschriften samen met de Commissie juridische zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken heeft gehouden; is van mening dat het Parlement met deze hoorzitting een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het verslag over het EU-burgerschap 2020 van de Commissie en aan de lopende werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften over de betrokkenheid van burgers;

23.  merkt op dat gezondheid, samen met de grondrechten, in 2020 voor indieners van verzoekschriften het belangrijkste punt van zorg was en erkent dat gezondheidskwesties in verband met de COVID-19-pandemie centraal stonden in de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften; vestigt de aandacht op de resolutie over aanvullende financiering voor biomedisch onderzoek naar myalgische encefalomyelitis, waarvan de ontwerpresolutie op 30 april 2020 door de commissie is goedgekeurd en op 18 juni 2020 in de plenaire vergadering is aangenomen(13); herinnert eraan dat de resolutie van het Parlement warm is onthaald door de wetenschappelijke gemeenschap en patiënten, omdat in de resolutie wordt opgeroepen om in de lidstaten meer bewustzijn te creëren over dit soort ziekten door opleidingen aan te bieden die gericht zijn op werknemers van overheidsinstellingen, zorgverleners en ambtenaren in het algemeen; herhaalt in dit verband zijn oproep tot gecoördineerde en intensievere onderzoeksinspanningen en aanvullende financiering, waaronder in het kader van het programma Horizon Europa, ter ondersteuning van de vooruitgang in het onderzoek, om de menselijke en sociaal-economische gevolgen aan te pakken van het toenemende aantal mensen dat moet leven en werken terwijl ze lijden aan langdurig invaliderende en chronische aandoeningen;

24.  merkt op dat milieukwesties in 2020 voor indieners een punt van ernstige zorg zijn gebleven; betreurt dat de milieuvoorschriften in de lidstaten niet altijd correct worden toegepast, zoals beschreven in de talrijke verzoekschriften waarin klachten worden geuit over luchtverontreiniging, de aantasting van natuurlijke ecosystemen, nucleaire veiligheid en de impact van mijnbouwactiviteiten op het milieu; beklemtoont dat het belangrijk is tegemoet te komen aan de verwachtingen van de EU-burgers op het gebied van milieubescherming; dringt er derhalve bij de Commissie op aan om samen met de lidstaten te zorgen voor een correcte uitvoering van de EU-wetgeving op dit gebied;

25.  is verheugd over de specifieke beschermende rol die de Commissie verzoekschriften binnen de EU vervult in het kader van de tenuitvoerlegging van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; wijst op de belangrijke lopende werkzaamheden van de commissie in verband met verzoekschriften over kwesties met betrekking tot handicaps; merkt op dat het aantal verzoekschriften over handicaps in 2020 bijna is verdubbeld in vergelijking met het voorgaande jaar; beklemtoont dat discriminatie en toegang tot onderwijs en werkgelegenheid nog steeds tot de belangrijkste uitdagingen voor personen met een handicap behoren en is van mening dat de Commissie en de lidstaten meer moeten doen om essentiële diensten volledig toegankelijk te maken; dringt aan op de tenuitvoerlegging van concrete voorstellen om inclusiviteit te bevorderen en de erkenning en overdraagbaarheid van vaardigheden in de EU te vergemakkelijken;

26.  herinnert eraan dat de Commissie verzoekschriften in 2020 specifieke aandacht heeft besteed aan de bespreking van verzoekschriften over de moeilijkheden die mensen met een verstandelijke handicap en hun gezinnen hebben ondervonden tijdens de COVID‑19-pandemie, met name wat betreft de toegang tot gezondheidsdiensten, persoonlijke bijstand en contact met familie en verzorgers; vestigt in dit verband de aandacht op de resolutie over de rechten van personen met een verstandelijke handicap en hun familie tijdens de COVID-19-crisis, die de Commissie verzoekschriften heeft ingediend en die op 8 juli 2020 in de plenaire vergadering is aangenomen; is ingenomen met het resultaat van de jaarlijkse workshop van de Commissie verzoekschriften over de bescherming van de rechten van personen met een handicap – de nieuwe strategie inzake handicaps – die plaatsvond tijdens de commissievergadering van 28 oktober 2020;

27.  herinnert eraan dat het onderhouden van de betrekkingen met de Europese Ombudsman een van de taken is die het Reglement aan de Commissie verzoekschriften heeft opgedragen; is verheugd over de constructieve samenwerking van het Parlement met de Europese Ombudsman en over zijn betrokkenheid bij het Europese netwerk van ombudsmannen; erkent de regelmatige bijdragen die de Europese Ombudsman gedurende het hele jaar levert aan de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften; is stellig van oordeel dat de instellingen, organen en instanties van de Unie moeten zorgen voor een consistente en doeltreffende follow-up van de aanbevelingen van de Ombudsman;

28.  acht het van essentieel belang dat burgers rechtstreeks kunnen worden betrokken bij het indienen van wetgevingsvoorstellen; benadrukt dat het EBI voor de Commissie verzoekschriften een belangrijk instrument voor actief burgerschap is, alsook een uniek instrument voor Europese participatieve democratie, en dat het daarom op open en responsieve wijze moet worden benaderd; benadrukt dat openbare hoorzittingen een uitstekende kans zijn voor de organisatoren om hun initiatief in het openbaar aan de EU-instellingen en deskundigen voor te leggen, zodat de Commissie en het Parlement een goed inzicht kunnen krijgen in de gewenste resultaten van het EBI; roept de Commissie op te overwegen op basis van de inhoud van succesvolle EBI’s een wetgevingsvoorstel in te dienen;

29.  onderstreept dat transparantie en toegang van het publiek tot de documenten van de EU‑instellingen van essentieel belang zijn om het hoogste niveau van bescherming van de democratische rechten van de burgers te waarborgen en ervoor te zorgen dat zij vertrouwen hebben in de EU-instellingen; wijst erop dat de huidige Verordening (EG) nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie niet langer de werkelijke situatie weerspiegelt; betreurt ten zeerste dat de herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001 al jaren geblokkeerd is en dat er geen vooruitgang wordt geboekt; verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een herschikking van de verordening van 2001, teneinde de transparantie en verantwoordingsplicht te vergroten door goede administratieve praktijken te bevorderen, in overeenstemming met de vereisten van het Verdrag van Lissabon;

30.  onderstreept dat het internetportaal voor verzoekschriften een essentieel instrument is om een vlotte, efficiënte en transparante verzoekschriftenprocedure te waarborgen; is in dit verband ingenomen met de verbeteringen op het gebied van gegevensbescherming en veiligheidskenmerken, die het portaal gebruiksvriendelijker en veiliger hebben gemaakt voor de burgers; beklemtoont dat de inspanningen moeten worden voortgezet om het portaal via sociale media bekender te maken, het gemakkelijker te maken het portaal te raadplegen en het portaal volledig toegankelijk te maken voor alle burgers, met name voor personen met een handicap, onder meer door de indiening van verzoekschriften in nationale gebarentalen mogelijk te maken; dringt erop aan dat er meer informatie wordt gepubliceerd op het webportaal voor verzoekschriften, onder meer over de voortgang van de verzoekschriften en onderzoeken in andere instellingen; roept op om te beoordelen hoe het gebruik van een gestolen of valse identiteit kan worden voorkomen en benadrukt dat het geautomatiseerde registratie- en handtekeningsysteem dringend moet worden gewijzigd of bijgewerkt om het echt flexibel te maken en de burgers in staat te stellen in real time deel te nemen overeenkomstig hun behoeften; steunt de oprichting van één digitale portaalsite waar burgers toegang hebben tot en alle informatie kunnen vinden over de verzoekschriftenprocedures;

31.   merkt op dat het aantal mensen dat een of meer verzoekschriften steunt sterk toeneemt, maar dat veel indieners nog steeds zeggen dat de stappen die moeten worden ondernomen om een verzoekschrift op het internetportaal voor verzoekschriften van het Parlement te steunen, ingewikkeld zijn; is van mening dat de burgers hun petitierecht beter zouden kunnen uitoefenen als de procedure wordt vereenvoudigd;

32.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, alsmede aan hun verzoekschriftencommissies en nationale ombudsmannen of soortgelijke bevoegde organen in de lidstaten.

(1) PB C 445 van 29.10.2021, blz. 168.
(2) Advies aangenomen op 21 januari 2020.
(3) Advies aangenomen op 19 februari 2020.
(4) Advies aangenomen op 30 april 2020.
(5) Advies aangenomen op 7 september 2020.
(6) Advies aangenomen op 7 september 2020.
(7) Advies aangenomen op 29 oktober 2020.
(8) Advies aangenomen op 3 december 2020.
(9) PB C 425 van 20.10.2021, blz. 7.
(10) PB C 371 van 15.9.2021, blz. 6.
(11) PB C 425 van 20.10.2021, blz. 2.
(12) PB C 371 van 15.9.2021, blz. 2.
(13) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 2.


Europees kader voor participatierechten van werknemers en de herziening van de richtlijn Europese ondernemingsraden
PDF 186kWORD 57k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over democratie op het werk: een Europees kader voor de medezeggenschapsrechten van werknemers en de herziening van de richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad (2021/2005(INI))
P9_TA(2021)0508A9-0331/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien overweging 4 van de preambule van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin de gehechtheid van de Europese Unie aan de democratie wordt bevestigd,

–  gezien artikel 3, lid 3, VEU,

–  gezien de artikel 9, artikel 151 en artikel 153, lid 1, punten e) en f), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de artikelen 12, 27, 28, 30 en 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”),

–  gezien Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag(1),

–  gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(2),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 14 november 2012 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (de “richtlijn vrouwelijke bestuurders”) (COM(2012)0614),

–  gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(3),

–  gezien Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie(4),

–  gezien Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen(5),

–  gezien Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers(6) en gezien Richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers(7),

–  gezien Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap(8),

–  gezien de studie van zijn beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van mei 2012 over verhoudingen tussen toezichthoudende organen en het bestuur van bedrijven, waarin wordt voorgesteld Richtlijn 2002/14/EG over de informatie en algemene raadpleging van werknemers te herzien en aan te vullen met betrokkenheid van werknemersvertegenwoordigers bij de werkzaamheden van ondernemingsraden,

–  gezien Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod(9),

–  gezien Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen(10),

–  gezien Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers(11) (de “richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad”),

–  gezien de beoordeling van de Europese meerwaarde van januari 2021 getiteld “European works councils (EWCs) – legislative-initiative procedure: revision of European Works Councils Directive”,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 9 juni 2021 met als titel “Geen Green Deal zonder een sociale deal”(12),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 2 december 2020 over industriële transitie naar een groene en digitale Europese economie: regelgevingsvereisten en de rol van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld(13),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 oktober 2020 met als titel “Sociale dialoog als belangrijke pijler van economische duurzaamheid en veerkrachtige economieën, rekening houdend met het belang van levendige publieke debatten in de EU-lidstaten”(14),

–  gezien de studie van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 31 augustus 2020 over een EU-rechtskader inzake het beschermen en versterken van de voorlichting, raadpleging en inspraak van werkenden,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 over het pakket inzake het Europese vennootschapsrecht(15),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 maart 2016 getiteld “De eengemaakte markt verbeteren: meer mogelijkheden voor mensen en ondernemingen”(16), waarin ertoe wordt opgeroepen werknemers meer bij de governance van de onderneming te betrekken,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 maart 2013 over het thema “Participatie en betrokkenheid van werknemers als sleutelfactoren voor goede bedrijfspraktijken en evenwichtige oplossingen om uit de crisis te geraken”(17),

–  gezien zijn resolutie van 12 maart 2009 over de participatie van werknemers in ondernemingen met de status van Europese vennootschap en andere begeleidende maatregelen(18),

–  gezien zijn resolutie van 14 juni 2012 over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht(19),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering(20),

–  gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over grensoverschrijdende collectieve onderhandelingen en transnationale sociale dialoog(21),

–  gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities(22),

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de nieuwe EU-strategie inzake gendergelijkheid,(23) waarin erop wordt aangedrongen de impasse in de Raad te doorbreken om de voorgestelde richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (COM(2012)0614) goed te keuren,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 12 december 2012 getiteld “Actieplan: Europees vennootschapsrecht en corporate governance – een modern rechtskader voor meer betrokken aandeelhouders en duurzamere ondernemingen” (COM(2012)0740),

–  gezien de resolutie van het Europees Verbond van Vakverenigingen van 22 oktober 2014 getiteld “Towards a new framework for more democracy at work”,

–  gezien het standpunt van het Europees Verbond van Vakverenigingen van 9-10 december 2020 getiteld “A new EU framework on information, consultation and board-level representation for European company forms and for companies making use of EU company law instruments enabling company mobility”,

–  gezien het onderzoeksproject van de Universiteit van Leuven van mei 2016 getiteld “European Works Councils on the Move: Management Perspectives on the Development of a Transnational Institution for Social Dialogue”,

–  gezien het standpunt van het Europees Verbond van Vakverenigingen van 15-16 maart 2017 getiteld “For a modern European Works Council (EWC) Directive in the Digital Era”,

–  gezien het verslag van de Europese Vrouwenlobby van februari 2012 getiteld “Women on boards in Europe: from a snail’s pace to a giant leap? Progress, gaps and good practice”,

–  gezien de studie van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) van februari 2010 getiteld “A comparative overview of terms and notions on employee participation”,

–  gezien de studie van de IAO van november 2018 over modellen voor corporate governance: structuur, diversiteit, evaluatie en vooruitzichten,

–  gezien de beginselen van corporate governance van de G20/OESO van 2015 en de verklaring van de Adviescommissie van de vakbonden bij de OESO van 28 mei 2021,

–  gezien de derde Europese bedrijvenenquête van Eurofound van 14 december 2015 over de directe en indirecte medezeggenschap van werknemers,

–  gezien de vierde Europese bedrijvenenquête van Eurofound van 13 oktober 2020 over werkvloerpraktijken die het potentieel van werknemers ontsluiten,

–  gezien de beginselen 7 en 8 van de Europese pijler van sociale rechten (EPSR),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” (COM(2021)0102),

–  gezien de Verklaring van Porto en de Verklaring van Porto over sociaal engagement,

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9-0331/2021),

A.  overwegende dat de democratie in het algemeen en de democratie op het werk in het bijzonder behoren tot de kernwaarden van de Europese Unie en een zeer solide basis bieden voor het versterken van de veerkracht en het sociale contract van Europa; overwegende dat deze kernwaarden ook opgenomen zijn in het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden en het Handvest en de EPSR; overwegende dat werk een cruciale activiteit is die structuur aan een samenleving geeft, niet alleen als inkomstenbron, maar ook voor persoonlijke ontwikkeling en verbinding met anderen; overwegende dat er maatregelen moeten worden getroffen om voor een evenwichtige onderhandelingspositie van werkgevers en werknemers te zorgen, bijvoorbeeld door middel van het versterken van de democratie op het werk;

B.  overwegende dat sociaal partnerschap en collectieve onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers op nationaal niveau en sociale dialoog op het niveau van de EU belangrijke onderdelen van het Europees sociaal model zijn, dat met zijn gemeenschappelijke erfenis van de sociale dialoog, de medezeggenschap van werknemers, collectieve onderhandelingen, de vertegenwoordiging van werknemers in bestuursraden, medezeggenschap op het gebied van gezondheid en veiligheid, en tripartisme voorziet in de bouwstenen voor een diverse en economisch, sociaal en ecologisch duurzame toekomst;

C.  overwegende dat het regelgevingslandschap van de Unie op het gebied van arbeidsrecht en vennootschapsrecht nog steeds te versnipperd is, hetgeen kan leiden tot een gebrek aan rechtszekerheid met betrekking tot de toepasselijke regels en rechten zowel voor werkgevers als voor werknemers; overwegende dat het van essentieel belang is het instrumentarium van de Unie op deze gebieden te versterken door de invoering van een ambitieuze kaderrichtlijn die de toepasselijke wetgeving stroomlijnt en vereenvoudigt, en die de rechten van werknemers versterkt, met name het recht op informatie, raadpleging en participatie;

D.  overwegende dat de democratie op het werk een belangrijke rol speelt bij het versterken van de mensenrechten op de werkplek en in de samenleving, niet in de laatste plaats wanneer werknemersvertegenwoordigers, inclusief vakbonden, actief betrokken zijn bij de zorgvuldigheidsprocessen van ondernemingen; overwegende dat meer democratie op het werk, in combinatie met meer transparantie, een doeltreffende manier zou zijn om de ongelijkheden op het werk en in de samenleving aan te pakken; overwegende dat democratie op het werk het vertrouwen in democratische waarden kan vergroten en werknemers ertoe kan aanzetten te participeren in een democratische cultuur en democratische praktijken;

E.  overwegende dat om democratie op het werk te bevorderen diverse sociale en arbeidsrechten en -beginselen moeten worden beschermd en nageleefd, waaronder het recht op collectieve organisatie en actie; overwegende dat er een verband bestaat tussen een hoog niveau van democratie op het werk en kwalitatief hoogwaardiger arbeidsverhoudingen, stabiliteit, hogere lonen en een hoger niveau van bescherming van de gezondheid en de veiligheid, waaronder met betrekking tot intimidatie op de werkplek; overwegende dat sociale rechtvaardigheid en - met name - democratie op het werk stevig verankerd zijn in internationale en Europese mensenrechteninstrumenten en -normen; overwegende dat democratie op het werk al meer dan honderd jaar een indicator is voor sociale vooruitgang in Europa en de rest van de wereld; overwegende dat de IAO in 1919 is opgericht vanuit de vaste overtuiging dat universele vrede alleen tot stand kan worden gebracht indien deze stoelt op sociale rechtvaardigheid(24); overwegende dat sociale dialoog, collectieve onderhandelingen en werknemersvertegenwoordiging fundamentele waarden en rechten van de IAO vormen en vastgelegd zijn in talrijke IAO-verdragen en -aanbevelingen, overwegende dat ook de Raad van Europa democratie als een van zijn kernwaarden beschouwt, zoals verwoord in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens24 en het Europees Sociaal Handvest;

F.  overwegende dat de vertegenwoordiging en medezeggenschap van werknemers, alsook de dekkingsgraad van collectieve onderhandelingen, essentieel zijn voor de toepassing van de rechten van werknemers en het succes van ondernemingen; overwegende dat Eurofound heeft gemeld(25) dat in 2019 minder dan een derde (31 %) van de bedrijven in de EU de regelmatige rechtstreekse participatie van werknemers in de organisatorische besluitvorming faciliteerde;

G.  overwegende dat, overeenkomstig de beginselen van corporate governance van de OESO en van de G20 van 2015, “de mate waarin werknemers aan het bestuur van het bedrijf deelnemen, afhangt van de nationale wetgeving en praktijken, en eveneens van bedrijf tot bedrijf kan verschillen”;

H.  overwegende dat vakbonden en werknemersvertegenwoordigers een belangrijke rol hebben gespeeld bij het beperken van de impact van de COVID-19-pandemie op de werkplek, uiteenlopend van de invoering van maatregelen ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers, en met name van essentiële werknemers op werkplekken met een grote blootstelling, tot de uitvoering van regelingen voor baanbehoud, zoals arbeidstijdverkorting en nieuwe vormen van de organisatie van werk, bijvoorbeeld thuiswerken;

I.  overwegende dat de COVID-19-pandemie reeds bestaande genderongelijkheden op de arbeidsmarkt heeft verergerd en de genderkloof op het gebied van arbeidsparticipatie heeft vergroot; overwegende dat dit zich met name heeft doen voelen in sectoren met een hoog percentage vrouwelijke werknemers met lage lonen en slechte arbeidsvoorwaarden, met een groot aantal vrouwen dat actief is in de frontlinie, met name als gezondheidswerker, zorgverlener, schoonmaakster, onderhoudsmedewerkster en huishoudelijke hulp, en het virus bestrijdt, vaak in combinatie met gezinstaken tijdens lockdowns;

J.  overwegende dat momenteel, naar aanleiding van de COVID-19-crisis, een significant aantal herstructureringsprocessen loopt; overwegende dat de ontwrichtende gevolgen van de pandemie het tempo van de bedrijfsherstructureringen tijdelijk hebben versneld en het toepassingsgebied ervan hebben uitgebreid, met name in sommige sectoren; overwegende dat de raadpleging van werknemers en hun participatie en collectieve onderhandelingen van essentieel belang zijn om de positieve en de negatieve gevolgen van de herstructureringen aan te pakken; overwegende dat technologische ontwikkelingen, de overgang naar een koolstofarme economie en het economisch en sociaal herstel van de COVID-19-pandemie een kans bieden om werkplekken de overgang te laten maken naar vormen van arbeidsorganisatie met een grote betrokkenheid op alle niveaus; overwegende dat, volgens Eurostat, de lidstaten met goed ontwikkelde systemen op het gebied van arbeidsverhoudingen, werkregelingen en regelingen voor arbeidstijdverkorting in 2020 beter presteerden dan het EU-gemiddelde en dat in deze lidstaten veel minder werknemers hun baan kwijtraakten;

K.  overwegende dat uit onderzoek blijkt dat participatie op de werkplek bijdraagt tot de bedrijfsprestaties, de kwaliteit van de banen en het welzijn; overwegende dat volgens Eurofound(26) in 2019 minder dan een derde (31 %) van de bedrijven in de EU-27 de regelmatige rechtstreekse participatie van werknemers in de organisatorische besluitvorming faciliteerde, en dat de kracht van de werknemersparticipatie in de EU het afgelopen decennium is afgenomen(27); overwegende dat meer dan de helft van de vestigingen in Zweden (56 %) en Denemarken (55 %) wordt gekenmerkt door regelmatig, direct overleg met de werknemers, die een grote invloed uitoefenen; overwegende dat dit in Polen (20 %) en Nederland (21 %) slechts geldt voor ongeveer een vijfde van de vestigingen;

L.  overwegende dat duurzame corporate governance alleen kan worden gerealiseerd wanneer werknemers hierbij worden betrokken;

M.  overwegende dat in de studie van de IAO van februari 2010 getiteld “A comparative overview of terms and notions on employee participation” vastgesteld wordt dat er een zeer uiteenlopend scala aan modellen voor de medezeggenschap van werknemers bestaat, en dat werknemers in bepaalde nationale stelsels het recht hebben hun vertegenwoordigers binnen de toezichthoudende of bestuursorganen van het bedrijf te kiezen;

N.  overwegende dat duurzame bedrijven zich onderscheiden, doordat zij beschikken over mechanismen om de stem van werknemers te laten horen en om hun overwegingen mee te laten wegen in het proces voor het nemen van strategische besluiten die gevolgen hebben voor het personeel en voor volledige gemeenschappen en regio’s(28);

O.  overwegende dat uit studies is gebleken dat de medezeggenschap van werknemers tot een betere productiviteit, meer betrokkenheid van de werknemers, meer innovatie en een betere werkorganisatie leidt, de overgang naar een koolstofneutrale, klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie(29) en gendergelijkheid ondersteunt, in een verbeterde arbeidsorganisatie en besluitvorming resulteert, en voor alternatieven zorgt voor werkgelegenheidsreductie als gevolg van crises;

P.  overwegende dat de genderkloof en de loonkloof in besluitvormingsorganen blijven bestaan, waardoor de volledige participatie en de bijdrage van vrouwen aan het economische en sociale leven wordt belemmerd, met als gevolg aanhoudend hoge cijfers met betrekking tot de onvolledige inzet van vrouwen op de arbeidsmarkt, hetgeen ernstige gevolgen heeft voor de samenleving en de economische groei;

Q.  overwegende dat in het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 over het pakket inzake het Europese vennootschapsrecht staat dat de rol van de Europese ondernemingsraden versterkt zou moeten worden in het geval van de transformatie van grote ondernemingen, zoals voorzien in Richtlijn 2009/38/EG;

R.  overwegende dat werknemers niet slechts “belanghebbenden” van bedrijven zijn, maar “vormende partijen” naast belanghebbenden en directeurs; overwegende dat de medezeggenschap van werknemers in bedrijven een belangrijk onderdeel is van een pluralistisch model van corporate governance op basis van democratische beginselen, eerlijkheid en efficiëntie(30);

S.  overwegende dat de actieve inclusie van werknemers in besluitvormingsprocessen van bedrijven essentieel zal zijn om te zorgen voor de snelle, wezenlijke en duurzame beleids- en strategiewijzigingen die noodzakelijk zijn voor de digitale en de groene transitie, die tegelijkertijd zullen plaatsvinden en die aanzienlijke veranderingen in de arbeidswereld zullen inluiden; overwegende dat zij ook zal leiden tot een betere inclusie van de meest kwetsbare werknemers in het overgangsproces naar een groene en digitale economie;

T.  overwegende dat het herstelplan zowel werkgevers als werknemers een unieke kans biedt voor innovatie bij de financiering van duurzame en digitale investeringen en projecten; overwegende dat de tijdige en effectieve betrokkenheid van werknemers bij de programmering en de uitvoering van deze projecten van essentieel belang is om de potentiële transformatieve effecten ervan op de werkplek en op de betrekkingen tussen de sociale partners adequaat te identificeren, erop te anticiperen, en te beheren;

U.  overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat er dringend behoefte is aan een veel ruimere en sterkere participatie van de sociale partners, met name om de groene en de digitale transitie naar een duurzame, billijke en sociale toekomst van de EU te bewerkstelligen;

V.  overwegende dat de Conferentie over de toekomst van Europa een mogelijkheid biedt om de crisismodus te verlaten en de burgers van de EU te betrekken bij het vormgeven van haar toekomst, en daarmee de democratie op alle niveaus te versterken;

W.  overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) in de EU goed zijn voor 6 van de 10 banen;

De medezeggenschap van werknemers in bedrijven

1.  wijst op de rijke en onderling verbonden netwerken voor de medezeggenschap van werknemers op werkplekken overal in de Unie, van werknemers en vertegenwoordigers van werknemers, inclusief vakbonden, die op lokaal niveau worden gekozen door en uit de personeelsleden tot locatieoverschrijdende ondernemingsraden in complexere bedrijven en van speciale medezeggenschap op het gebied van gezondheid en veiligheid tot de vertegenwoordiging van werknemers in toezichts- en bestuursraden van bedrijven;

2.  erkent de verschillende rechtskaders voor de medezeggenschap van werknemers op het niveau van bestuursraden in de 18 EU-lidstaten; wijst erop dat de omvang en de intensiteit van de medezeggenschap van werknemers in bestuursraden van bedrijven sterk uiteenloopt; benadrukt dat de digitale en de groene transitie van grote invloed zijn op de arbeidswereld en dat de meest veerkrachtige en duurzame ondernemingen degene zijn die beschikken over beproefde systemen voor werknemersparticipatie in bedrijfsaangelegenheden(31);

3.  is ervan overtuigd dat de stem van de werknemers een belangrijk onderdeel moet zijn van EU-initiatieven voor het waarborgen van duurzame en democratische corporate governance en zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten, waaronder met betrekking tot werk, alsook op het gebied van klimaatverandering en het milieu, en ook om oneerlijke praktijken, zoals arbeidsuitbuiting en oneerlijke concurrentie op de interne markt, terug te dringen, waaronder, in voorkomend geval, overeenkomstig het bepaalde in artikel 154 VWEU;

4.  benadrukt dat het belangrijk is het beleid van de EU en de lidstaten op het gebied van onderwijs, opleiding en vaardigheden, met inbegrip van beroepsopleiding, voortdurend te verbeteren, met name om te zorgen voor een leven lang leren en opleiding, alsook voor bijscholing en omscholing voor alle werknemers;

5.  verzoekt de Commissie de overeenkomsten tussen Europese sociale partners op zowel sectoroverschrijdend als sectoraal niveau te respecteren, zoals bepaald in de Verdragen; onderstreept dat het respecteren van de overeenkomsten tussen Europese sociale partners ook betrekking heeft op de toepassing daarvan, op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen, op gebieden die onder artikel 153 VWEU vallen, middels een besluit van de Raad op basis van een voorstel van de Commissie;

6.  merkt op dat het EU-statuut van de Europese vennootschap (Societas Europeae – SE) bedrijven onbedoeld in staat kan stellen nationale regelgeving te omzeilen(32), met name met betrekking tot de vertegenwoordiging van werknemers in raden van bestuur; betreurt het dat het vennootschapsrechtpakket 2019(33) deze tekortkomingen niet heeft weggenomen en verzoekt de Commissie het pakket direct na de omzetting ervan in nationaal recht door de lidstaten aan een beoordeling te onderwerpen om de vermeende “mazen” in de regelgeving in kaart te brengen; stelt vast dat sommige grensoverschrijdende fusies de interne markt kunnen versterken door te zorgen voor meer synergie-effecten tussen Europese bedrijven, maar dat ze soms ook kunnen leiden tot oneerlijke praktijken, die moeten worden tegengegaan, en dat ze ook kunnen worden gebruikt om de rechten op het gebied van vertegenwoordiging te omzeilen; wijst er in het bijzonder op dat speciale aandacht moet uitgaan naar complexe bedrijfsstructuren en leverings- of onderaannemingsketens, teneinde te bewerkstelligen dat sociale normen worden gerespecteerd;

7.  benadrukt dat werknemersvertegenwoordigers het recht moeten hebben om te worden geïnformeerd over het gebruik van gedetacheerde werknemers in onderaannemingsketens en contact met deze werknemers moeten kunnen opnemen, overeenkomstig de verplichting uit hoofde van artikel 8 van de richtlijn uitzendarbeid(34), op grond waarvan de inlenende onderneming verplicht is informatie te verstrekken over het gebruik van uitzendkrachten aan organisaties die werknemers vertegenwoordigen;

8.  benadrukt dat in overweging 35 van Richtlijn (EU) 2019/2121(35) met betrekking tot grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen staat dat het recht van vennootschappen om een grensoverschrijdende verrichting aan te gaan in sommige omstandigheden kan worden gebruikt voor onrechtmatige of frauduleuze doeleinden, zoals het omzeilen van de rechten van werknemers, socialezekerheidsbetalingen of fiscale verplichtingen, of voor criminele doeleinden; acht het in dit verband van essentieel belang adequate, ambitieuze EU-minimumnormen voor de informatie, raadpleging en medezeggenschap en vertegenwoordiging van werknemers in raden van bestuur vast te stellen voor gevallen waarin bedrijven over de grenzen heen worden geherstructureerd; verzoekt de Commissie in het kader van de door haar geplande evaluatie van Richtlijn (EU) 2019/2121 rekening te houden met bestaande goede praktijken en met de resultaten van de studies en beoordelingen die zijn uitgevoerd met betrekking tot de positieve sociaal-economische gevolgen van de vertegenwoordiging van werknemers in bedrijfsorganen, en tegelijk de bestaande richtlijnen te wijzigen die betrekking hebben op deze kwestie, hetgeen kan helpen om de corporate governance te verbeteren; roept de Commissie op initiatieven te ontwikkelen ter vergroting van het bewustzijn en de kennis over de nationale en EU-regels inzake de werknemersvertegenwoordiging in ondernemingsorganen in de verschillende lidstaten, de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen, en de verschillende vormen van werknemersparticipatie en de sociaal-economische gevolgen ervan te evalueren;

9.  herhaalt dat in verschillende EU-wetgevingshandelingen inzake de rechten van werknemers op vertegenwoordiging in bestuursraden geen minimumeisen vastgesteld zijn voor de vertegenwoordiging in bestuursraden in de verschillende soorten Europese bedrijven of voor bedrijven die van instrumenten van het EU-vennootschapsrecht gebruikmaken om de grensoverschrijdende bedrijfsmobiliteit en wettelijke reorganisatie, zoals grensoverschrijdende fusies, omzettingen en splitsingen, mogelijk te maken(36); verzoekt de Commissie en de lidstaten snel doortastende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat Europese bedrijven het recht van werknemers op informatie, raadpleging en participatie eerbiedigen en dat zij zich, dienovereenkomstig, houden aan de bestaande Europese en nationale wettelijke vereisten;

10.  verzoekt de Commissie de noodzakelijke verbeteringen aan te brengen in de regelgevingskaders voor SE’s en Europese coöperatieve vennootschappen, alsook, op basis van een tijdige evaluatie door de Commissie, in het pakket inzake het vennootschapsrecht, en deze te wijzigen om EU-minimumregels in te voeren voor de medezeggenschap en vertegenwoordiging van werknemers in toezichtsraden, waaronder met betrekking tot gendergelijkheid;

11.  roept de Commissie en de lidstaten op de nodige voorwaarden en vereisten vast te stellen om ervoor te zorgen dat ten minste 80 % van de bedrijven in de EU tegen 2030 onder overeenkomsten voor duurzame corporate governance valt(37), met erkenning van de bijzondere administratieve last voor kmo’s; verzoekt met het oog hierop om de vaststelling van strategieën die zijn overeengekomen met werknemers om de ecologische, sociale en economische ontwikkeling positief te beïnvloeden aan de hand van governancepraktijken en de aanwezigheid op de markt, om de rol van directeurs bij het nastreven van de langetermijnbelangen van hun bedrijf te versterken, om de verantwoordingsplicht van directeurs ten aanzien van de integratie van duurzaamheid in de besluitvorming van bedrijven te verbeteren en om praktijken op het gebied van corporate governance te bevorderen die bijdragen tot de duurzaamheid van het bedrijf, waaronder bedrijfsrapportage, de beloning van bestuursleden, de samenstelling van de bestuursraad en de betrokkenheid van belanghebbenden(38);

12.  verzoekt de Commissie haar belofte na te komen om zonder verdere vertraging een richtlijn voor te stellen over bindende zorgvuldigheid op het gebied van het milieu en de mensenrechten en verantwoordelijk zakelijk gedrag, met inbegrip van de rechten van werknemers, zoals het recht op vereniging en collectieve onderhandelingen, gezondheid en veiligheid, en arbeidsomstandigheden; benadrukt dat deze richtlijn moet voorzien in verplichte zorgvuldigheidseisen voor de verrichtingen en activiteiten van bedrijven en hun zakelijke relaties, met inbegrip van leverings- en onderaannemingsketens, en dat de richtlijn de volledige betrokkenheid van vakbonden en werknemersvertegenwoordigers in het zorgvuldigheidsproces, inclusief het ontwikkelings- en het tenuitvoerleggingsproces, moet waarborgen;

13.  is ervan overtuigd dat nieuwe digitale technologieën, mits op vertrouwenwekkende manier geïmplementeerd en gemonitord, een positief effect op de werkomgeving zullen hebben, en dat hiervoor tijdige en zinvolle voorlichting en raadpleging van werknemersvertegenwoordigers, inclusief vakbonden, nodig is om ervoor te zorgen dat hun gezondheid en veiligheid, gegevensbescherming, gelijke behandeling, de stabiliteit van hun arbeidsverhouding, sociale bescherming en welzijn op het werk ten volle worden geëerbiedigd, en ongeoorloofde uitbuiting van en toezicht op werknemers, met inbegrip van discriminatie en stigmatisering, met name via beheer met behulp van algoritmen, wordt voorkomen; onderstreept het feit dat vakbonden en werknemersvertegenwoordigers moeten beschikken over de noodzakelijke toegang en middelen om digitale technologie voor de invoering ervan te beoordelen en te evalueren; benadrukt dat nieuwe digitale technologieën en artificiële intelligentie geen afspiegeling mogen zijn van bestaande discriminatie en maatschappelijke vooroordelen, maar moeten bijdragen aan de sociale inclusie en deelname van diverse groepen; benadrukt dat gedurende de hele levenscyclus van de digitale technologieën het principe moet worden geëerbiedigd dat ethische beginselen standaard worden toegepast, om het volledige potentieel ervan te benutten en vooroordelen te voorkomen; benadrukt dat structuren voor sociale dialoog, sectorale collectieve onderhandelingen, informatieverstrekking aan vakbonden en werknemersvertegenwoordigers, en raadpleging en participatie daarvan van essentieel belang zijn om werknemers de nodige ondersteuning te bieden voor een betere opbouw van en deelname aan de invoering en monitoring van duurzame digitale technologie op de werkplek door de sociale partners;

14.  is van oordeel dat het recht van werknemers om zich te organiseren, van collectieve vakbondsvertegenwoordiging, van vrijheid van vergadering en vereniging, en om collectief op hervormingen op hun werkplek aan te dringen, fundamentele aspecten van het Europese project zijn en kernbeginselen van het sociale model, die bekrachtigd en wettelijk gehandhaafd worden door de EU-instellingen; maakt zich er zorgen over dat sommige werknemers die in nieuwe vormen van werk participeren geen effectieve vertegenwoordigings- en medezeggenschapsrechten op de werkplek genieten; betreurt dat dit met name het geval is in sectoren waar de meerderheid van de werknemers vrouw is(39); herhaalt de oproep aan de Commissie en de lidstaten om het recht van werknemers op vrijheid van vereniging en participatie op het werk, in alle vormen van arbeid, te waarborgen; verzoekt de Commissie de activiteiten van de lidstaten aan te vullen waar het gaat om de bescherming van werknemers bij de uitoefening van de vrijheid van vereniging en participatie op het werk;

15.  roept de Commissie en de lidstaten op zich er samen met de sociale partners toe te verbinden tegen 2030 een collectieve onderhandelingsdekking van 90 % te bereiken in nationale systemen waarin werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden zowel bij wet als door de sociale partners worden geregeld; benadrukt dat collectieve onderhandelingen een bijdrage leveren aan de sociale markteconomie, zoals bedoeld in het Verdrag van Lissabon; herhaalt dat de EU-verdragen, die de autonomie van de sociale partners uitdrukkelijk beschermen, en de zelfregulerende systemen die in sommige lidstaten bestaan, beschermd moeten worden, zodat de sociale partners autonoom kunnen reguleren, waardoor een sterke legitimiteit en de dekking van de collectieve overeenkomsten worden gewaarborgd; roept de lidstaten op nationale wetgeving die collectieve onderhandelingen in de weg staat af te schaffen, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de vakbonden toegang hebben tot de werkplek om organisatie mogelijk te maken;

16.  onderstreept dat hervormingen in de lidstaten niet ten koste mogen gaan van collectieve onderhandelingen, die op sectoraal niveau moet worden bevorderd, onder meer door de capaciteitsopbouw van de sociale partners te ondersteunen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de sociale partners volledig bij de beleidsvorming op EU-niveau, te betrekken; benadrukt dat arbeidsmarkthervormingen op nationaal niveau moeten bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de EPSR, met inbegrip van beginsel 8 inzake sociale dialoog en de betrokkenheid van werknemers, collectieve onderhandelingen en eerbiediging van de autonomie van de sociale partners en het recht op collectieve actie, en het recht tijdig te worden geïnformeerd en geraadpleegd over de overdracht, herstructurering en fusie van ondernemingen, en over collectieve ontslagen; verzoekt de Commissie de arbeidsmarkthervormingen in de nationale herstel- en veerkrachtplannen op deze specifieke punten te analyseren;

Een nieuw kader voor de informatie, raadpleging en vertegenwoordiging in bestuursraden

17.  benadrukt de noodzaak om alle relevante EU-wetgeving krachtig te handhaven, te evalueren en, indien zulks op basis van deze evaluatie nodig blijkt, verregaand te versterken en te consolideren, om ervoor te zorgen dat de informatieverstrekking aan en raadpleging van werknemers een integraal onderdeel van de besluitvorming van bedrijven is, en op het relevante niveau binnen de bedrijven plaatsvinden;

18.  wijst op het belang van het waarborgen van tijdige en betekenisvolle informatie en raadpleging in de gehele EU, voordat managementbesluiten worden genomen die mogelijkerwijs gevolgen hebben voor werknemers, banen en de arbeidsomstandigheden; en over beleid of maatregelen, met name die met grensoverschrijdende gevolgen; benadrukt dat werknemersvertegenwoordigers, waaronder vakbonden, toegang moeten hebben tot de benodigde kennis en ondersteunende documentatie over managementbesluiten om de gevolgen van deze grensoverschrijdende beleidsmaatregelen en processen voor de werknemers te kunnen beoordelen en alternatieven te kunnen voorstellen; benadrukt dat over deze alternatieven een echte dialoog moet worden gevoerd tussen vakbonden, werknemersvertegenwoordigers en het management;

19.  benadrukt dat het belangrijk is dat werknemersvertegenwoordigers, en met name de Europese ondernemingsraden, op zinvolle wijze, na effectief geïnformeerd en geraadpleegd te zijn, deelnemen aan de opstelling en uitvoering van transnationale maatregelen met een significant effect op de belangen van werknemers; beklemtoont dat dit ook betrekking moet hebben op kwesties die voor het Europese personeelsbestand van betekenis zijn door de omvang van de gevolgen die zij kunnen hebben, of die overbrenging van werkzaamheden tussen lidstaten met zich brengen; beklemtoont dat de Europese ondernemingsraad geïnformeerd en geraadpleegd moet worden over kwesties die - in het bijzonder - te maken hebben met de huidige situatie en de waarschijnlijke ontwikkelingen op het vlak van de werkgelegenheid en investeringen, en wezenlijke veranderingen in de organisatie, de invoering van nieuwe werkmethoden of productieprocedés, de verplaatsing van productie, fusies, de inkrimping of sluiting van ondernemingen, vestigingen of belangrijke delen daarvan, en collectief ontslag; benadrukt tevens dat de Europese ondernemingsraad deel kan nemen aan de ontwikkeling en bevordering van de bedrijfscultuur en -samenhang, en dat werknemersvertegenwoordigers moeten deelnemen aan de uitwerking van sociale plannen, gericht op het reguleren van de veranderingen die gevolgen kunnen hebben voor de werknemers en tot ontslagen kunnen leiden; acht het van essentieel belang de Europese ondernemingsraden te versterken, rekening houdend met de verschillen tussen de lidstaten op het vlak van de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers;

20.  merkt op dat er nog steeds verschillen tussen de EU-landen bestaan wat de kwaliteit, timing en effectiviteit betreft van informatie en raadpleging voordat bedrijfsbeslissingen worden genomen, en dat herstructureringen in Europa niet overal op dezelfde wijze plaatsvinden; merkt op dat de dialoog over alternatieven voor ontslagen en bedrijfssluitingen kan variëren binnen de EU; herinnert eraan dat het reeds in 2013 een wettelijk kader(40) heeft voorgesteld voor informatie en raadpleging van werknemers, en voor de anticipatie op en het beheer van herstructureringen, met het oog op het tot stand brengen van duurzame en sociaal inclusieve herstructureringen waarbij geen enkele werknemer in de steek wordt gelaten; is van mening dat een consistente EU-strategie essentieel is om bedrijven en werknemers in staat te stellen tegemoet te komen aan een eerlijke groene en digitale transitie;

21.  onderstreept dat het recht van werknemers op informatie en raadpleging altijd tijdig moet worden gewaarborgd en betrekking moet hebben op de potentiële kwantitatieve en kwalitatieve effecten op banen, arbeidsomstandigheden, en de veranderingen die voortvloeien uit digitale technologieën en toepassingen, teneinde bestaande bedrijfsprocessen en de doeltreffendheid van de werknemers te verbeteren; geeft aan dat het informeren en raadplegen van werknemers, net als hun participatie in raden van bestuur, doeltreffende instrumenten zijn voor het afdwingen van de rechten van werknemers;

22.  verzoekt de EU ervoor te zorgen dat werknemers ook worden vertegenwoordigd in bestuursraden van bedrijven die EU-wetgeving(41) gebruiken voor de grensoverschrijdende herstructurering en mobiliteit van het bedrijf; benadrukt dat er in bestuursraden sprake moet zijn van genderevenwicht, zowel wat het aantal zetels voor werknemers als wat de bestuursraad als geheel betreft; herhaalt zijn verzoek aan de Raad te stoppen met het blokkeren van de richtlijn vrouwelijke bestuurders, aangezien voor de totstandbrenging van een participatieve werkplek gendergelijkheid moet worden gewaarborgd op alle niveaus;

23.  merkt op dat nog veel moet worden gedaan om de gendergelijkheid en gelijke kansen in alle aspecten van de medezeggenschap van werknemers in de hele EU, en een goede vertegenwoordiging van werknemers met een handicap, te waarborgen; merkt op dat aanhoudende genderongelijkheid ook tot uiting komt in de beperkte toegang van vrouwen tot leidinggevende en representatieve functies op de werkplek; herhaalt dat gendergelijkheid en diversiteit in bestuursraden een belangrijk democratisch beginsel is met positieve economische neveneffecten; dringt aan op de invoering van aanvullende maatregelen, in overleg met de sociale partners, om een evenwichtige vertegenwoordiging en gendergelijkheid te waarborgen; merkt op dat genderquota bijdragen tot de verwezenlijking van meer diversiteit, gendergelijkheid en -billijkheid in alle besluitvormingsorganen;

24.  is van mening dat bedrijven vooruitgang moeten boeken bij het waarborgen van diversiteit en gendergelijkheid, waaronder middels gelijk loon op de werkplek; dringt er bij de Raad op aan vooruitgang te boeken met de richtlijn vrouwelijke bestuurders; dringt aan op toepassing van het quotum van 40 % op zowel niet-uitvoerende als uitvoerende raden (afzonderlijk beschouwd), zowel in particuliere ondernemingen als in overheidsbedrijven, met een geleidelijke aanpassing van de nationale wetgeving;

25.  verzoekt de Commissie gevolg te geven aan de prioriteiten van de EU-strategie voor gendergelijkheid 2020-2025 en er met name voor te zorgen dat het voorstel voor een richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen wordt gedeblokkeerd in de Raad;

26.  roept de Commissie op om, in het verlengde van de door haar aangekondigde effectbeoordeling en in overleg met de sociale partners, een nieuwe kaderrichtlijn voor te stellen over de informatie voor en raadpleging en medezeggenschap van werknemers voor de Europese bedrijven en voor bedrijven die gebruikmaken van EU-instrumenten voor bedrijfsmobiliteit, teneinde minimumnormen vast te stellen voor kwesties als inspelen op veranderingen, waaronder met betrekking tot maatregelen ten aanzien van de klimaatverandering, de digitale transformatie en herstructureringen, met name op bedrijfsniveau;

27.  benadrukt dat een aantal tekortkomingen in de EU-wetgeving zou worden verholpen door in het kader van deze nieuwe kaderrichtlijn drempels in te voeren voor een minimale EU-norm voor de vertegenwoordiging in bestuursraden; is in dit verband van mening dat het aantal/aandeel werknemersvertegenwoordigers in bestuursraden uiteen moet lopen van enkele zetels tot pariteit, afhankelijk van het aantal werknemers binnen het bedrijf en zijn dochterondernemingen;

28.  herinnert eraan dat de richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad deel uitmaakt van het EU-acquis inzake de rechten op informatie voor en raadpleging en medezeggenschap van werknemers; uit zijn zorgen over tekortkomingen in het ontwerp van de richtlijn, met name wat betreft de handhaving en uitoefening van de rechten op informatie en raadpleging, en betreurt het dat in 2008 de kans gemist is om de richtlijn verder te ontwikkelen en aanzienlijk te verbeteren;

29.  benadrukt de noodzaak om vertegenwoordigers van werknemers en leidinggevenden bewuster te maken van EOR’s; beklemtoont dat Europese ondernemingsraden unieke transnationale organen(42) zijn, en in het leven geroepen zijn met het oog op het informeren en raadplegen van werknemers, alsook het tot stand brengen en bevorderen van “corporate identity”, en dat zij worden beïnvloed door het niveau of de intensiteit van de betrekkingen tussen werknemers en werkgevers en door beleidskaders; betreurt dat de centrale leiding niet altijd de financiële, materiële en wettelijke middelen ter beschikking stelt die nodig zijn om EOR’s in staat te stellen hun taken op passende wijze uit te voeren; verzoekt de Commissie in kaart te brengen wat moet worden gedaan om de participatie van werknemers te verbeteren en de richtlijn inzake de Europese ondernemingsraad beter toe te passen en, in voorkomend geval, een voorstel te doen voor herziening van de richtlijn, teneinde het recht van werknemersvertegenwoordigers op informatie en raadpleging, met name bij herstructureringen, te versterken;

30.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de versterking van de rechten op informatie en raadpleging te bevorderen om ervoor te zorgen dat bij de besluitvorming binnen bedrijven rekening wordt gehouden met het advies van de Europese ondernemingsraad en dat dit advies wordt verstrekt voordat de raadpleging op het respectievelijke niveau is afgerond en voordat de bestuursorganen een besluit hebben genomen; verzoekt daarnaast de Commissie de handhavingsmechanismen te versterken, en de lidstaten te zorgen voor effectieve toegang tot de rechter voor speciale onderhandelingsorganen en voor de EOR’s, doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties in te voeren om naleving af te dwingen, na meer dan 20 jaar een eind te maken aan uitzonderingen voor oude, zogenaamd vrijwillige overeenkomsten van voor de richtlijn, duidelijkheid te verschaffen over het concept “transnationale karakter van een kwestie” in het kader van de richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad, het misbruik te voorkomen van regels inzake vertrouwelijkheid als manier om de toegang tot informatie en effectieve participatie te beperken, de subsidiaire vereisten te versterken, en zorg te dragen voor de efficiënte coördinatie van de informatie, raadpleging en medezeggenschap op lokaal, nationaal en EU-niveau;

o
o   o

31.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 225 van 12.8.1998, blz. 16.
(2) PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
(3) PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.
(4) PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1.
(5) PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16.
(6) PB L 294 van 10.11.2001, blz. 22.
(7) PB L 207 van 18.8.2003, blz. 25.
(8) PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29.
(9) PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12.
(10) PB L 310 van 25.11.2005, blz. 1.
(11) PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28.
(12) PB C 341 van 24.8.2021, blz. 23.
(13) PB C 56 van 16.2.2021, blz. 10.
(14) PB C 10 van 11.1.2021, blz. 14.
(15) PB C 62 van 15.2.2019, blz. 24.
(16) PB C 177 van 18.5.2016, blz. 1.
(17) PB C 161 van 6.6.2013, blz. 35.
(18) PB C 87 E van 1.4.2010, blz. 133.
(19) PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 78.
(20) PB C 440 van 30.12.2015, blz. 23.
(21) PB C 93 van 9.3.2016, blz. 161.
(22) PB C 445 van 29.10.2021, blz. 75.
(23) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 208.
(24) Zie: het Statuut van de IAO van 1919 en de Verklaring van Philadelphia van de IAO van 1944.
(25) https://www.eurofound.europa.eu/news/news-articles/companies-capitalise-on-direct-employee-involvement-to-enhance-performance-and-well-being
(26) Europese bedrijvenenquête 2019.
(27) Europees Vakbondsinstituut, 2021, “Benchmarking Working Europe 2020 – Covid-19 and the world of work: the impact of a pandemic”.
(28) Rapp, M. S., Wolff, M., Udoieva, I., Hennig, J. C., “Mitbestimmung im Aufsichtsrat und ihre Wirkung auf die Unternehmensführung”, Hans-Böckler-Stiftung, nr. 424, juni 2019; Ernst & Young, “Study on directors’ duties and sustainable corporate governance”, juli 2020.
(29) Guidelines for a just transition towards environmentally sustainable economies and societies for all, https://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_emp/---emp_ent/documents/publication/wcms_432859.pdf ; Employment and Social Developments in Europe 2021, see https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/e823d46f-e518-11eb-a1a5-01aa75ed71a1/language-en
(30) Studie van de IAO van november 2018 over modellen voor corporate governance: structuur, diversiteit, evaluatie en vooruitzichten.
(31) https://www.boeckler.de/pdf/mbf_praes_arguments_co_determination.pdf
(32) https://www.etui.org/sites/default/files/R%20121%20Conchon%20BLER%20in%20Europe%20EN%20WEB.pdf. Het huidige wetgevingskader voor de Europese vennootschap draagt er niet toe bij dat de reeds bestaande rechten op het gebied van vertegenwoordiging van werknemers in raden van bestuur (BLER) worden gerespecteerd en biedt bedrijven zelfs de mogelijkheid nationale BLER-rechten te omzeilen (Kluge and Stollt, 2011; Keller and Werner, 2010). Het lijkt erop dat het Statuut van de Europese vennootschap kan worden gebruikt om drie potentiële omzeilingstrategieën te bevorderen, te weten vermijding van BLER; “bevriezing” van BLER; of een reductie van het aantal plaatsen voor werknemersvertegenwoordigers in raden van bestuur, met name wanneer deze door externe vakbondsmensen worden bezet.
(33) Richtlijn (EU) 2019/2121 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen (PB L 321 van 12.12.2019, blz. 1).
(34) Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).
(35) Richtlijn (EU) 2019/2121 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 met betrekking tot grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen (PB L 321 van 12.12.2019, blz. 1).
(36) https://www.eurofound.europa.eu/observatories/eurwork/industrial-relations-dictionary/directive-on-cross-border-mobility-of-companies
(37) Werkdocument van de diensten van de Commissie van 4 maart 2021 bij het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, (SWD(2021)0046).
(38) Werkdocument van de diensten van de Commissie van 4 maart 2021 bij het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, (SWD(2021)0046).
(39) https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2020/662491/IPOL_STU(2020)662491_EN.pdf
(40) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52013IP0005
(41) Richtlijn (EU) 2019/2121; Richtlijn 2001/86/EG; en Richtlijn 2003/72/EG.
(42) https://www.eurofound.europa.eu/observatories/eurwork/industrial-relations-dictionary/european-works-councils: Europese ondernemingsraden (EOR’s) zijn permanente organen die de informatie en raadpleging van werknemers in Europese bedrijven en Europese groepen van bedrijven faciliteren, als bedoeld in de richtlijn inzake de Europese ondernemingsraad van 1994.


Aanhoudende harde aanpak van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers in Rusland: het geval van mensenrechtenorganisatie Memorial
PDF 137kWORD 46k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over de permanente onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenactivisten in Rusland: de zaak van de mensenrechtenorganisatie Memorial (2021/3018(RSP))
P9_TA(2021)0509RC-B9-0604/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties en verslagen over Rusland,

–  gezien de internationale mensenrechtenverplichtingen die Rusland aangegaan is als lid van de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Verenigde Naties (VN), alsmede als verdragspartij bij andere mensenrechtenverdragen,

–  gezien het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de bijbehorende protocollen, en met name artikel 10 over het recht op vrijheid van meningsuiting en artikel 11 over het recht op vrijheid van vereniging en vergadering,

–  gezien de adviezen van de Commissie van Venetië over de Russische wet op “buitenlandse agenten”,

–  gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 13 november 2021 over de juridische stappen tegen de niet-gouvernementele organisatie (ngo) Memorial,

–  gezien de verklaring van de secretaris-generaal van de Raad van Europa, Marija Pejčinović Burić, van 12 november 2021 en de brief van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, Dunja Mijatović, van 30 november 2021 aan het hoofd van het Openbaar Ministerie van de Russische Federatie,

–  gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Memorial niet alleen een van de oudste en meest gerespecteerde mensenrechtenorganisaties van Rusland is, maar ook internationaal als model geldt voor organisaties die actief zijn op het gebied van het levend houden van de herinnering aan politieke onderdrukking en van het verdedigen van de mensenrechten; overwegende dat Memorial decennialang symbool heeft gestaan voor een bruisende, humanistische cultuur van herinnering aan de misdaden van het Sovjet-regime tegen de eigen bevolking en andere volkeren van de Sovjet-Unie, en tegen andere landen, alsook voor de actieve betrokkenheid van burgers bij de mensenrechten en de bescherming van slachtoffers en kwetsbare groepen; overwegende dat Memorial onverminderd een bijdrage van onschatbare waarde levert op het gebied van het onthullen van de waarheid over Sovjet-misdaden, herbeoordeling van de geschiedenis en rehabilitatie van diegenen die op politieke gronden vervolgd en ten onrechte veroordeeld zijn, en een symbool is van de niet-aflatende strijd voor vrijheid, de democratie en de mensenrechten in de periode onmiddellijk na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en daarna;

B.  overwegende dat Memorial ook een indrukwekkende databank heeft aangelegd met de namen van meer dan 40 000 leden van de binnenlandse veiligheidsdiensten van de Sovjet-Unie, en informatie over de door hen gepleegde misdaden; overwegende dat leden van het regime van Poetin, waarvan sommige professionele en familiale banden met de KGB onderhouden, proberen de blootgelegde misdaden te verhullen;

C.  overwegende dat Memorial een belangrijke rol heeft gespeeld bij het boven tafel brengen van documenten over en feiten in verband met de massamoord in Katyn in 1940, een reeks massamoorden op bijna 22 000 Poolse militairen en leden van de intelligentsia, de razzia in Augustów in 1945, en andere onderdrukkingen uit de Sovjet-tijd en slachtoffers van de Grote Terreur van Stalin;

D.  overwegende dat Memorial een van de laatst overgebleven mensenrechtenorganisaties is in Tsjetsjenië, een welhaast totalitaire enclave in de Russische Federatie, waar de plaatselijke, door Moskou gesteunde leider, Ramzan Kadyrov, op niets ontzienende wijze en middels gewelddadige onderdrukking elke vorm van oppositie de kop indrukt;

E.  overwegende dat het Europees Parlement zijn Sacharov-prijs voor de vrijheid van denken vernoemd heeft naar de medeoprichter en eerste voorzitter van Memorial Andrei Sacharov, en de Sacharov-prijs 2009 aan Memorial heeft toegekend, vertegenwoordigd door Lyudmila Alexeyeva, Sergei Kovalev, en Oleg Orlov;

F.  overwegende dat de twee juridische entiteiten van Memorial, International Memorial en het Memorial Human Rights Centre, op dit moment met ontbinding worden bedreigd; overwegende dat International Memorial er op 11 november 2021 van op de hoogte is gebracht dat het Openbaar Ministerie van de Russische Federatie om sluiting van de entiteit vraagt in verband met vermeende herhaaldelijke inbreuken op de Russische wet op “buitenlandse agenten” en, in het bijzonder, de publicatie van materiaal zonder dat daarop de vermelding “buitenlands agent” was aangebracht; overwegende dat het Memorial Human Rights Centre op 12 november 2021 op de hoogte is gebracht van een vergelijkbare aanklacht van de Openbaar Aanklager in Moskou op grond van de vermeende rechtvaardiging - in door het Centre gepubliceerde artikelen - van de activiteiten van terroristische en extremistische organisaties, vanwege de publicatie (op de website van de ngo) van lijsten van politieke gevangenen, en van onder meer verklaringen waarin de mensenrechten van Krimtataren en Jehovah’s Getuigen worden verdedigd; overwegende dat de rechtszaken tegen het Memorial Human Rights Centre en International Memorial op 23 november 2021, respectievelijk 25 november 2021 zijn begonnen; overwegende dat de volgende zittingsdag in het proces tegen het Memorial Human Rights Centre op 16 december 2021 zal plaatsvinden, en de volgende zittingsdag in het proces tegen International Memorial op 28 december 2021;

G.  overwegende dat zelfs de Russische presidentiële raad voor de civiele samenleving en de mensenrechten de rechtszaken op 12 november 2021 als buitenproportioneel heeft gekwalificeerd, en dit omdat de voorbije 14 maanden geen enkele overtreding van de wet door International Memorial is vastgesteld en het Memorial Human Rights Centre slechts twee kleine overtredingen heeft begaan;

H.  overwegende dat de pogingen om deze twee vooraanstaande ngo’s het zwijgen op te leggen de culminatie zijn van jaren van vervolging; overwegende dat deze organisaties in 2014, respectievelijk 2016 als “buitenlandse agenten” zijn aangemerkt en buitensporig zijn beboet voor de vermeende niet-naleving van de wet op “buitenlandse agenten”, en dat hun medewerkers op willekeurige gronden strafrechtelijk zijn vervolgd, en het slachtoffer zijn geworden van aanvallen en intimidatie; overwegende dat deze aanvallen, zoals de moord op onderzoeker Natalya Estemirova van het Memorial Human Rights Centre in 2009, niet goed zijn onderzocht en de daders onverminderd de dans ontspringen; overwegende dat Oyub Titiev, hoofd het kantoor van het Memorial Human Rights Centre in Tsjetsjenië, en Yury Dmitriev, hoofd van de afdeling Karelië van International Memorial, in de gevangenis zitten op basis van politiek gemotiveerde aanklachten; overwegende dat zeer onlangs, op 14 oktober 2021, een gewelddadige menigte het kantoor van International Memorial in Moskou is binnengedrongen, gevolgd door een politie-inval;

I.  overwegende dat de vervolging van Memorial onderdeel uitmaakt van een hele reeks stelselmatige pogingen van de Russische regering om de geschiedenis te herschrijven en te verhinderen dat misdaden en gebeurtenissen uit het verleden, en met name uit de tijd van de Sovjet-Unie, vrijelijk worden besproken en beoordeeld; overwegende dat de autoriteiten historische feiten hebben verdraaid in een pogingen de bevindingen van het Memorial Human Rights Centre over onderdrukking tijdens en de vervolgingen door het regime van Stalin te ontkennen;

J.  overwegende dat de pogingen om Memorial te intimideren, het zwijgen op te leggen en uiteindelijk te sluiten symbool staan voor het steeds repressievere beleid van de Russische autoriteiten, waarmee een nieuw hoofdstuk wordt toegevoegd aan de geschiedenis van politieke onderdrukking in Rusland; overwegende dat Memorial tussen 1987 en 1992 juist was opgericht om informatie te verzamelen over, onderzoek te doen naar, de gedachtenis levend te houden aan en voorlichting te geven over onderwerpen die verband houden met de onderdrukkingen uit het verleden en de tragische gebeurtenissen uit de geschiedenis van het land;

K.  overwegende dat een actief maatschappelijk middenveld een cruciaal aspect is van een democratische en open samenleving, en essentieel is voor de bescherming van de mensenrechten en de rechtsstaat; overwegende dat ngo’s in moderne, democratische samenlevingen een sleutelrol vervullen en derhalve altijd onbelemmerd moeten kunnen opereren, zonder ongepaste inmenging door de autoriteiten; overwegende dat de rechtszaken tegen Memorial het meest recente voorbeeld zijn van de aanval van de Russische autoriteiten op het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenactivisten, en uiteindelijk schade zal toebrengen aan de belangen van de Russische bevolking en aan de mogelijkheden om een open en vrije dialoog te voeren;

L.  overwegende dat de Russische wet op “buitenlandse agenten” in 2012 is aangenomen en vorig jaar door het parlement van Rusland zo is opgerekt dat hij nu kan worden toegepast op iedereen die in het openbaar kritiek uit, en op elke activist; overwegende dat het aantal organisaties en personen dat door de autoriteiten als “buitenlandse agenten” is aangemerkt de voorbije maanden enorm is gestegen; overwegende dat de Russische autoriteiten deze wet hebben gebruikt om de onderdrukking van onafhankelijke maatschappelijke organisaties in Rusland te vergemakkelijken, waarbij zij zich richten op ngo’s, mensenrechtenactivisten, journalisten, advocaten, voorvechters van de rechten van vrouwen en van de lhbtiq+-gemeenschap, en milieuactivisten; overwegende dat deze wet, net als de wetgeving inzake “ongewenste organisaties” of “de bestrijding van extremistische activiteiten”, een schending inhoudt van de grondwet van Rusland zelf en van de internationale mensenrechtenverplichtingen die het land aangegaan is, in het bijzonder het recht op vrijheid van vereniging en vergadering, het recht op privacy, het recht van participatie in publieke aangelegenheden, alsook van het verbod op discriminatie; overwegende dat het voorbeeld van Memorial ondubbelzinnig duidelijk maakt hoe de autoriteiten van Rusland deze wet gebruiken als instrument om critici en onafhankelijke geluiden te intimideren en het zwijgen op te leggen;

1.  veroordeelt de niet-aflatende vervolging van en de recente, politiek gemotiveerde pogingen om International Memorial en het Memorial Human Rights Centre te sluiten; verzoekt de Russische autoriteiten alle aanklachten tegen Memorial onmiddellijk te laten vallen en te garanderen dat Memorial haar belangrijke werk veilig kan blijven doen, zonder inmenging door de staat; verlangt van de autoriteiten dat zij, ondertussen, zorgen voor de volledige bescherming van en de toegang tot alle materiële en immateriële activa van Memorial, inclusief zijn archieven, alsook van de opvoeringen en de werken van onafhankelijke theaters, journalisten en kunstenaars;

2.  verwelkomt de brief van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa van 30 november 2021 aan het hoofd van het Openbaar Ministerie van de Russische Federatie; geeft met klem aan dat de verzoeken om ontbinding elke redelijke juridische onderbouwing ontberen; verzoekt de voorzitters van de Commissie en de Raad, alsook de lidstaten van de EU, steunverklaringen af te leggen en te verlangen dat de veiligheid van Memorial wordt gegarandeerd en dat Memorial op alle punten wordt vrijgesproken; verzoekt de EU-delegatie en de vertegenwoordigingen van de lidstaten in Rusland zich publiekelijk solidair te verklaren met Memorial;

3.  verzoekt de VV/HV in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten sancties op te leggen aan Russische functionarissen die betrokken zijn bij de onwettige onderdrukking van Memorial en de gerechtelijke procedures tegen haar organisaties en leden;

4.  dringt er bij Rusland op aan een einde te maken aan het aanhoudende hardhandige optreden tegen het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers en onafhankelijke media, door de wetten inzake “buitenlandse agenten” en “ongewenste organisaties” in te trekken, geen speciale wetgeving meer in te voeren en bestaande strafrechtelijke of administratieve wetten niet langer te misbruiken om dissidente stemmen in Rusland of daarbuiten te beknotten, en zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met de verbintenissen die Rusland vrijwillig is aangegaan in het kader van het internationale recht en zijn eigen grondwet, onder meer door de vrijheid van vereniging en meningsuiting en de vrijheid van de media en het internet volledig te herstellen; vraagt de Russische autoriteiten ervoor te zorgen dat er restitutie- en herstelmaatregelen worden genomen om de schendingen aan te pakken die zijn begaan bij de uitvoering van de wetten inzake “buitenlandse agenten” en “ongewenste organisaties”;

5.  betuigt zijn solidariteit met het Russische volk en dringt er bij de Russische autoriteiten op aan een einde te maken aan de vervolging van Memorial en haar personeel en alle andere ngo’s, mensenrechtenverdedigers, journalisten, advocaten, wetenschappers, historici, mensen die opkomen voor de rechten van vrouwen en lhbtiq+, en milieuactivisten in Rusland; betuigt nogmaals zijn steun aan het maatschappelijk middenveld en de mensenrechtenverdedigers in Rusland en vraagt Rusland een duidelijk rechtskader en een veilige werkomgeving voor het maatschappelijk middenveld tot stand te brengen dat strookt met de internationale mensenrechtennormen; benadrukt dat er moet worden gezorgd voor effectieve en efficiënte juridische beroepsprocedures voor maatschappelijke actoren wier vrijheid om te werken in gevaar is;

6.  herhaalt dat vrij en onafhankelijk werkende maatschappelijke organisaties en media een hoeksteen vormen van een democratische, op de rechtsstaat gebaseerde samenleving; vraagt de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de lidstaten daarom de steun voor het maatschappelijk middenveld, onafhankelijke ngo’s, mensenrechtenverdedigers, historici en onafhankelijke mediakanalen die in Rusland actief zijn, op te voeren, met inbegrip van duurzame en flexibele financiële steun en noodhulp, en meer internationale steun voor deze actoren en hun ruimere opneming in internationale netwerken van het maatschappelijk middenveld aan te moedigen; doet een beroep op het verantwoordelijkheidsgevoel van de Russische academische wereld om deze onderzoekers en historici adequate en veilige mogelijkheden te bieden om hun academische activiteiten voort te zetten;

7.  veroordeelt de lastercampagne van de huidige Russische autoriteiten tegen historici en wetenschappers die zich openlijk uiten over de misdaden van het communistische regime en die de directe banden blootleggen tussen dat regime en de mensen die het op dit moment in Rusland voor het zeggen hebben; betreurt het dat Rusland, dat ook nu nog het grootste slachtoffer van het communistische totalitaire Sovjet-regime is, nog altijd niet in staat is zijn gruwelijke verleden onder ogen te zien, en dat de Russische autoriteiten in plaats daarvan diegenen vervolgen die licht op de misdaden van de totalitaire Sovjet-regimes willen werpen;

8.  looft de belangrijke bijdrage van Memorial aan de documentatie van, het onderzoek naar en het onderwijs over politieke repressie in de Sovjet-Unie en benadrukt dat deze werkzaamheden internationale normen hebben gesteld; prijst de onvermoeibare inzet van Memorial voor de verdediging van de mensenrechten in het Rusland van vandaag en daarbuiten; looft in het bijzonder de initiatieven van Memorial, zoals het verzoek om namens slachtoffers in Syrië strafvervolging in te stellen tegen leden van de Wagner Group, en zijn niet-aflatende inspanningen voor de strafrechtelijke vervolging van misdaden en schendingen van de mensenrechten in Tsjetsjenië; brengt een eerbetoon aan de leden van Memorial, zoals Natalya Estemirova, die de hoogste prijs hebben betaald voor het blootleggen van de gruweldaden die daar zijn begaan; benadrukt dat de ontbinding van International Memorial en het Human Rights Centre Memorial bijgevolg aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben voor het maatschappelijk middenveld als geheel en voor de bescherming van de mensenrechten in Rusland in het bijzonder;

9.  onderstreept dat de ontbinding van deze organisaties ook het einde zou betekenen van de unieke databanken en documentenverzamelingen van Memorial, en is van mening dat deze documenten een uniek erfgoed van de mensheid vormen; benadrukt dat het van het grootste belang is dat ze worden beschermd en bewaard en beschikbaar blijven voor alle belangstellenden, met inbegrip van studenten, onderzoekers en families van slachtoffers; verzoekt de Commissie en de EDEO daarom samen met het maatschappelijk middenveld en Russische mensenrechtendeskundigen een uitvoerig verslag op te stellen ter nagedachtenis aan de miljoenen slachtoffers van de politieke terreur in de Sovjet-Unie, dat gebaseerd zou zijn op de getuigenverklaringen en databanken die Memorial heeft verzameld;

10.  veroordeelt het beleid van historisch revisionisme en verheerlijking van het stalinisme dat door de Russische regering en autoriteiten wordt gepropageerd en niet alleen wordt gebruikt bij de huidige pogingen om Memorial Human Rights Centre te ontbinden, maar ook in tal van andere gevallen, zoals de ontdekking van massagraven in Sandarmokh in de Republiek Karelië en de daaropvolgende politiek gemotiveerde en op valse beschuldigingen gebaseerde gevangenisstraf voor Joeri Dmitriev, de plaatselijke leider van Memorial, alsook de inbeslagneming van het boek van Agnes Haikara over het tragische lot van de Noorse en Finse kolonisten op het schiereiland Kola; onderstreept dat het herdenken van de slachtoffers van totalitaire en autoritaire regimes en het erkennen en onder de aandacht brengen van de misdaden van communistische, nazistische en andere dictaturen van vitaal belang is voor de eenheid van Europa en voor het bevorderen van weerbaarheid tegen moderne bedreigingen van de democratie, met name bij jongere generaties;

11.  vraagt de EU-delegatie en de nationale diplomatieke vertegenwoordigingen in Rusland de situatie en de processen in verband met Memorial ter plaatse nauwlettend te volgen, ervoor te zorgen dat deze inspanningen zichtbaar zijn, en Memorial alle nodige steun te bieden, waaronder rechtstreekse financiële bijstand om advocaten en deskundigen te betalen, maar ook psychosociale en medische bijstand voor de medewerkers gedurende deze periode van extreme druk;

12.  vraagt de lidstaten van de EU de Memorial-afdelingen in hun respectieve landen te blijven steunen; dringt er bij de lidstaten op aan te overwegen om bedreigde of verboden ngo’s uit Rusland een toevluchtsoord te bieden en ze zo nodig toe te staan vanop het grondgebied van de EU te opereren, en noodvisa te verstrekken aan medewerkers van Memorial en andere bedreigde activisten, zodat ze Rusland kunnen verlaten en tijdelijk onderdak kunnen vinden in de EU;

13.  dringt er bij de VV/HV en de lidstaten op aan om samen met gelijkgezinde landen gecoördineerde actie te ondernemen om de internationale controle op de restrictieve wetten, beleidsmaatregelen en acties van Rusland op te voeren en de beknotting van de fundamentele vrijheden en de mensenrechten door de Russische autoriteiten aan de orde te blijven stellen en te blijven veroordelen, onder meer door middel van contacten op hoog niveau en openbare interventies, gecoördineerde actie, aanhoudende controle in internationale en regionale mensenrechtenfora en regelmatige beoordelingen van het effect op de mensenrechten, om te voorkomen dat de betrekkingen met Rusland de mensenrechtendoelstellingen ondergraven of direct of indirect bijdragen tot schendingen van de mensenrechten;

14.  moedigt de ambassadeurs van de EU en de lidstaten in Rusland aan om zodra de uitkomst van de rechtszittingen bekend is, een gezamenlijk en geruchtmakend solidariteitsbezoek te brengen aan het kantoor van International Memorial en Memorial Human Rights Centre;

15.  vraagt de EDEO het aanhoudende hardhandige optreden van Rusland tegen het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers en onafhankelijke media, en met name het recente geval van Memorial, aan de orde te blijven stellen en in alle relevante fora, zoals de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Raad van Europa en de VN-Mensenrechtenraad, het initiatief te nemen tot monitoring- en evaluatieprocedures, en het aanhoudende hardhandige optreden van Rusland tegen het maatschappelijk middenveld met name op de agenda te plaatsen van de volgende zitting van de VN-Mensenrechtenraad, die in februari 2022 begint;

16.  verzoekt de EDEO en de Commissie het effect van de wet op “buitenlandse agenten” nauwlettend te blijven volgen, met name om een gedetailleerd overzicht te hebben van organisaties en personen die als “buitenlandse agenten” zijn aangemerkt en als zodanig zijn bestraft, en de juridische wijzigingen in de wet en de gevolgen daarvan voor het Russische maatschappelijk middenveld te beoordelen; verzoekt de EU en haar lidstaten tijdens alle ontmoetingen met Russische vertegenwoordigers stelselmatig bezorgdheid te uiten over de wet op “buitenlandse agenten” en andere wetgeving die het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers aan banden legt, en Rusland op te roepen zijn wet op “buitenlandse agenten” onmiddellijk in te trekken en zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met zijn internationale verplichtingen en met de internationale mensenrechtennormen;

17.  vraagt de Raad, de EDEO en de Commissie de mensenrechten en raadpleging van het maatschappelijk middenveld te mainstreamen in alle dialogen en actieterreinen tussen de EU, haar lidstaten en Rusland, en hun toezegging inzake gendermainstreaming gestand te doen;

18.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, International Memorial en Memorial Human Rights Centre, en de president, de regering en de Staatsdoema van de Russische Federatie.


De situatie in Cuba, met name de zaken van José Daniel Ferrer, "Dame in het Wit" Aymara Nieto, Maykel Castillo, Luis Robles, Félix Navarro, Luis Manuel Otero, dominee Lorenzo Fajardo, Andy Dunier García en Yunior García Aguilera
PDF 141kWORD 49k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over de situatie in Cuba, met name de zaken van José Daniel Ferrer, “Dame in het Wit” Aymara Nieto, Maykel Castillo, Luis Robles, Félix Navarro, Luis Manuel Otero, dominee Lorenzo Fajardo, Andy Dunier García en Yunior García Aguilera (2021/3019(RSP))
P9_TA(2021)0510RC-B9-0589/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Cuba, met name die van 16 september 2021 over het hardhandige optreden van de regering tegen protesten en burgers in Cuba(1),

–  gezien de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking (Political Dialogue and Cooperation Agreement – PDCA) tussen de Europese Unie en Cuba, die in december 2016 is ondertekend en sinds 1 november 2017 voorlopig wordt toegepast(2),

–  gezien de verklaring van 14 november 2021 van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) over het besluit om de accreditatie van journalisten van persbureau EFE in te trekken,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en andere internationale mensenrechtenverdragen en -instrumenten,

–  gezien de verklaring van 29 november 2021 van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten en het Bureau van de speciale rapporteur inzake vrijheid van meningsuiting over het repressieve optreden van de overheid waarmee de op 15 november 2021 geplande burgermars in Cuba werd verhinderd,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van 8 december 2021 van verschillende kunstenaars, PEN International, PEN America’s Artists at Risk Connection en Human Rights Watch over het beëindigen van de repressie tegen kunstenaars in Cuba,

–  gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing waarbij Cuba als staat partij is,

–  gezien de brief van 10 mei 2021 van de adjunct-directeur van de EDEO voor Noord-, Centraal- en Zuid-Amerika aan vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld over hun betrokkenheid bij de uitvoering van de PDCA (ARES(2021)247104),

–  gezien de definitie van “organisatie van het maatschappelijk middenveld”, gepubliceerd op de website van het Publicatieblad van de Europese Unie (EUR-Lex),

–  gezien de Cubaanse grondwet en het wetboek van strafrecht,

–  gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat op 11 juli 2021 in meer dan 50 steden op het eiland historische demonstraties plaatsvonden om vreedzaam te demonstreren tegen de ernstige sociaal-economische crisis, de chronische tekorten aan geneesmiddelen en andere essentiële goederen en de stelselmatige inperkingen van de mensenrechten; overwegende dat deze grieven, samen met de coronacrisis, de roep om burgerrechten, politieke rechten en democratie luider hebben doen klinken; overwegende dat de Cubaanse regering het in reactie op die demonstraties stelselmatig gemunt heeft op onder meer demonstranten, politieke dissidenten, religieuze leiders, mensenrechtenactivisten en onafhankelijke kunstenaars, onder wie winnaars van de Sacharovprijs, vanwege hun vreedzame activisme voor democratie en mensenrechten; overwegende dat enkele tientallen van hen naar verluidt willekeurig gearresteerd, vastgehouden of onder huisarrest en voortdurend toezicht geplaatst zijn en ongegrond of om drogredenen strafrechtelijk vervolgd worden;

B.  overwegende dat José Daniel Ferrer, “Dame in het Wit” Aymara Nieto, Maykel Castillo, Luis Robles, Félix Navarro, Luis Manuel Otero, dominee Lorenzo Rosales Fajardo, Andy Dunier García en Yunior García Aguilera slechts enkele voorbeelden zijn van de honderden Cubanen die vanwege het Cubaanse regime onrechtvaardigheid en repressie ondervinden;

C.  overwegende dat deze willekeurig vastgehouden personen voortdurend geïsoleerd zitten, soms in strafcellen moeten verblijven en tevens wrede folteringen en onmenselijke en vernederende behandelingen ondergaan zonder toegang tot hun advocaten en passende medische behandeling; overwegende dat sommigen van hen in gevangenissen ver van huis worden vastgehouden, zodat hun familie hen niet kan komen bezoeken; overwegende dat verschillende gedetineerden met gezondheidsproblemen kampen, waardoor hun vrijlating bijzonder dringend is;

D.  overwegende dat vele anderen die het land ontvlucht zijn of het land moesten verlaten, niet mochten terugkeren en in de nabije toekomst in ballingschap zullen blijven; overwegende dat het misdrijf van gedwongen ontheemding van dissidenten in Cuba al door vier VN-rapporteurs aan de kaak is gesteld;

E.  overwegende dat het Archipiélago-platform en andere maatschappelijke organisaties op 21 september 2021 de bevoegde autoriteiten publiekelijk en transparant toestemming hebben gevraagd om op 15 november 2021 een vreedzame demonstratie te houden voor de eerbiediging van de mensenrechten en de vrijlating van politieke gevangenen in het land; overwegende dat de Cubaanse autoriteiten de geplande protesten hebben verboden, omdat ze die onwettig achtten en de voor de demonstratie aangehaalde redenen niet legitiem vonden;

F.  overwegende dat de Cubaanse autoriteiten daags vóór de op 15 november 2021 geplande vreedzame demonstraties de accreditatie van de journalisten die in het land voor het Spaanse persbureau EFE werken, hebben ingetrokken als een duidelijke zet om de open en accurate berichtgeving over het eiland aan banden te leggen;

G.  overwegende dat de staat Cuba verplicht is het recht op vreedzame vergadering en de vrijheid van meningsuiting te erkennen, te beschermen en te waarborgen, zonder discriminatie op grond van politieke opvattingen; overwegende dat het van essentieel belang is dat de rechtshandhavers van de staat zich strikt houden aan de internationale mensenrechtennormen, met inachtneming van de beginselen van wettigheid, uitzonderlijkheid, evenredigheid en noodzakelijkheid;

H.  overwegende dat het Parlement op 5 juli 2017 zijn goedkeuring heeft gehecht aan de PDCA, met duidelijke voorwaarden in verband met de verbetering van de mensenrechten en de democratie in Cuba, met inbegrip van een opschortingsclausule in geval van schending van de mensenrechtenbepalingen; overwegende dat de EU en Cuba op 26 februari 2021 hun derde formele mensenrechtendialoog hebben gehouden in het kader van de PDCA tussen de EU en Cuba; overwegende dat de partijen daarbij hebben gesproken over de kwestie van de vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering; overwegende dat de EU, in overeenstemming met de internationale mensenrechtenwetgeving, heeft benadrukt dat het van belang is dat alle burgers een actieve rol in de samenleving kunnen spelen via organisaties en verenigingen van het maatschappelijk middenveld; overwegende dat de EU eraan heeft herinnerd dat de verplichtingen uit hoofde van het internationaal recht inzake de mensenrechten moeten worden geëerbiedigd;

I.  overwegende dat elke politieke dialoog de rechtstreekse, intensieve en onbeperkte betrokkenheid van het onafhankelijk maatschappelijk middenveld en alle politieke actoren van de oppositie moet omvatten, zoals in artikel 36 van de PDCA wordt benadrukt;

J.  overwegende dat het Europees Parlement herhaaldelijk schendingen van de mensenrechten in Cuba heeft veroordeeld en daarbij de schending van de bepalingen van artikel 1, lid 5, artikel 2, punt c), de artikelen 5 en 22 en artikel 43, lid 2, van de in 2016 ondertekende PDCA tussen de Europese Unie en Cuba heeft benadrukt, waarbij de Cubaanse regering zich ertoe verbonden heeft de mensenrechten te eerbiedigen;

K.  overwegende dat de Sacharovprijs van het Parlement voor de vrijheid van denken drie keer aan Cubaanse activisten is uitgereikt, namelijk aan: Oswaldo Payá in 2002, de Dames in het Wit in 2005 en Guillermo Fariñas in 2010; overwegende dat winnaars van de Sacharovprijs en hun familieleden nog regelmatig worden lastiggevallen en geïntimideerd en dat hun wordt belet het land te verlaten en deel te nemen aan internationale events; overwegende dat Berta Soler, leider van de Dames in het Wit, en Guillermo Fariñas – beide winnaars van de Sacharovprijs – de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid op 8 december 2021 een brief hebben gestuurd waarin ze voorstellen van hun prijs af te zien als de EDEO het maatschappelijk middenveld in de nabije toekomst in de steek blijft laten terwijl er in Cuba misdaden tegen de menselijkheid worden begaan; overwegende dat Guillermo Fariñas op 9 december 2021 werd ontvoerd en tegen zijn wil naar een ziekenhuis is gebracht;

1.  veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de stelselmatige repressie van onder meer demonstranten, politieke dissidenten, religieuze leiders, mensenrechtenactivisten en onafhankelijke kunstenaars door de Cubaanse regering, en het feit dat zij willekeurig gevangen worden gehouden, onrechtmatig in hun bewegingsvrijheid worden beperkt en niet meer vrijelijk kunnen communiceren, bijvoorbeeld doordat zij onder toezicht of huisarrest worden geplaatst, worden gefolterd of op andere manieren worden mishandeld door de Cubaanse regering;

2.  dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van José Daniel Ferrer, Aymara Nieto (lid van de beweging Dames in het Wit), Maykel Castillo, Luis Robles, Félix Navarro, Luis Manuel Otero, Lorenzo Rosales Fajardo (pastor) en Andy Dunier García en alle andere personen die vastgehouden worden wegens de uitoefening van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering; dringt er bij de Cubaanse autoriteiten op aan willekeurige strafrechtelijke aanklachten te laten vallen en personen die in ballingschap leven, zoals Yunior García, toe te staan naar Cuba terug te keren; veroordeelt het feit dat de Cubaanse regering gewetensbezwaarden gedwongen het land uitzet; spreekt zijn afkeuring uit over de recente arrestatie en willekeurige detentie van Guillermo Fariñas, winnaar van de Sacharovprijs, en dringt er los van zijn recente vrijlating op aan dat er een eind wordt gemaakt aan de willekeurige arrestaties en pesterijen waar hij telkens opnieuw het slachtoffer van is;

3.  veroordeelt de folteringen, de onmenselijke en vernederende behandeling en de mishandelingen van personen waaraan de Cubaanse autoriteiten zich schuldig maken; dringt erop aan dat er snel een onpartijdig onderzoek komt naar deze zaken en dat de gezinsleden van de slachtoffers per direct de mogelijkheid krijgen om bij de slachtoffers op bezoek te gaan en dat de slachtoffers de medische zorg krijgen die zij wensen;

4.  eist dat er geloofwaardige garanties worden geboden dat het recht op een eerlijk proces en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht gewaarborgd worden en dat personen die van hun vrijheid zijn beroofd toegang hebben tot een onafhankelijke advocaat;

5.  dringt er bij de Cubaanse autoriteiten op aan onmiddellijk een einde te maken aan hun repressieve beleid dat leidt tot een angstcultuur en dat elke vorm van dialoog de kop indrukt en de vrijheid van meningsuiting en vergadering ondermijnt; spreekt zijn veroordeling uit over de aanhoudende repressieve en intimiderende strategieën van Cuba die erop gericht zijn elk prodemocratisch initiatief van het maatschappelijk middenveld te dwarsbomen, zoals de voor 15 november 2021 aangekondigde burgermars, die niet heeft plaatsgevonden vanwege bedreigingen, intimidatie en opsluiting van burgers, het omsingelen van huizen en diverse andere repressieve acties tegen burgers; benadrukt dat grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, altijd moeten worden gehandhaafd en geëerbiedigd; dringt er bij de Cubaanse autoriteiten op aan het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering te allen tijde te garanderen en te waarborgen door vreedzame betogingen in het land toe te staan;

6.  eist dat de Cubaanse autoriteiten waarborgen dat de economische, sociale en culturele rechten van de bevolking worden geëerbiedigd, om tegemoet te komen aan de behoefte van de bevolking aan een betere toegang tot voedsel en geneesmiddelen en om doeltreffende maatregelen te nemen om de COVID-19-pandemie aan te pakken;

7.  dringt er bij de Cubaanse autoriteiten op aan de speciale rapporteur van de VN voor de bevordering en bescherming van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting en de speciale rapporteur van de VN voor de situatie van mensenrechtenverdedigers onmiddellijk toegang tot het land te verlenen om de mensenrechtensituatie in het land te documenteren;

8.  herhaalt zijn oproep aan de lidstaten, de EDEO en zijn delegatie in Cuba om de willekeurige detentie en opsluiting van de heer Ferrer, mevrouw Nieto, de heer Castillo, de heer Otero, de heer Robles, de heer Navarro, pastor Rosales Fajardo, de heer García Lorenzo en honderden vreedzame demonstranten die als gevolg van de demonstraties van 11 juli en 15 november 2021 gevangen zijn genomen, krachtig en publiekelijk te veroordelen en al het nodige te doen om de democratie en de mensenrechten te verdedigen; spreekt zijn krachtige steun uit voor de kunstenaars die het land zijn uitgezet en voor de journalisten, mensenrechtenactivisten en maatschappelijke en politieke activisten die gedwongen in ballingschap buiten Cuba verblijven, zoals García Aguilera;

9.  dringt er bij de Cubaanse autoriteiten op aan een delegatie van de EU, vertegenwoordigers van de lidstaten, alsook onafhankelijke mensenrechtenorganisaties toegang tot het land te verlenen om toezicht te houden op rechtszaken en om in gevangenissen honderden activisten en gewone Cubanen te bezoeken die nog altijd gevangen worden gehouden omdat zij hun recht op vrije meningsuiting en vergadering hebben uitgeoefend, waaronder de personen die verdacht worden van “minachting”, “verzet”, “het aanzetten tot het plegen van een strafbaar feit” of schending van andere bepalingen van het wetboek van strafrecht;

10.  verzoekt de Cubaanse regering met klem haar mensenrechtenbeleid in overeenstemming te brengen met de internationale normen die zijn vastgelegd in de handvesten, verklaringen en internationale instrumenten die Cuba heeft ondertekend, en maatschappelijke organisaties en de oppositie in staat te stellen actief en zonder beperkingen deel te nemen aan het politieke en maatschappelijke leven, en de fundamentele vrijheden te waarborgen en ten uitvoer te leggen; roept de Cubaanse autoriteiten op te luisteren naar de stem van de burgers en zich in te zetten voor een democratisch nationaal proces;

11.  spreekt zijn afkeuring uit over de willekeurige intrekking van de persaccreditatie van journalisten van persbureau EFE en de willekeurige beperkingen met betrekking tot het werk van internationale en Cubaanse perscorrespondenten;

12.  spreekt nogmaals zijn krachtige steun uit voor alle verdedigers van de mensenrechten in Cuba en voor hetgeen zij doen; verzoekt alle vertegenwoordigers van de lidstaten om in hun contacten met de Cubaanse autoriteiten mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen en nog krachtiger hun steun uit te spreken voor een echt en onafhankelijk maatschappelijk middenveld, en om als zij een bezoek brengen aan Cuba de winnaars van de Sacharovprijs te ontmoeten, om te waarborgen dat het mensenrechtenbeleid van de EU intern en extern consistent wordt toegepast en er op die manier voor te zorgen dat onafhankelijke vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld een belangrijker stem in het kapittel krijgen en mensenrechtenverdedigers hun activiteiten beter kunnen uitoefenen; betreurt dat Cubaanse en Europese onafhankelijke vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld uitgesloten zijn van deelname aan de dialoog, terwijl deelname in het kader van de PDCA wel verplicht is; betreurt dat het beleid en de standpunten van de EDEO en het Europees Parlement inzake Cuba uiteenlopen en verzoekt de EDEO met klem het maatschappelijk middenveld van Cuba niet in de steek te laten;

13.  betreurt ten zeerste dat de Cubaanse autoriteiten weigeren om het Europees Parlement, zijn delegaties en bepaalde fracties toe te staan Cuba te bezoeken, ondanks het feit dat het Europees Parlement zijn goedkeuring heeft gehecht aan de PDCA; roept de autoriteiten op onverwijld toegang te geven tot het land;

14.  wijst erop dat alle partijen verplicht zijn de bindende bepalingen van de PDCA en de resolutie van 5 juli 2017 na te leven; herinnert er in dit verband aan dat de dialoog tussen de Europese Unie en het Cubaanse maatschappelijk middenveld over mogelijkheden voor financiering slechts mag worden gevoerd met onafhankelijke maatschappelijke organisaties, om ervoor te zorgen dat Europese financiële middelen niet bijdragen aan de financiering van het Cubaanse regime, maar benut worden om de levensstandaard van de Cubaanse bevolking te verbeteren;

15.  betreurt dat de situatie op het gebied van de democratie en de mensenrechten ondanks dat de PDCA is aangenomen niet is verbeterd, maar ernstig is verslechterd; herinnert eraan dat Cuba op grond van de PDCA gehouden is de beginselen van de rechtsstaat, de democratie en mensenrechten te eerbiedigen en te consolideren; wijst erop dat alle bovengenoemde gevallen bijkomende en permanente schendingen van de overeenkomst vormen en betreurt dit ten zeerste;

16.  herhaalt zijn oproep aan de Raad om sancties vast te stellen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor de aanhoudende mensenrechtenschendingen in Cuba;

17.  herinnert eraan dat de PDCA een zogenaamde mensenrechtenclausule bevat, die standaard in internationale overeenkomsten van de EU wordt opgenomen als essentiële component om te garanderen dat de overeenkomst kan worden opgeschort indien de bepalingen inzake mensenrechten worden geschonden;

18.  herhaalt zijn oproep aan de Europese Unie om artikel 85, lid 3, punt b), in werking te stellen en een dringende vergadering van het Gemengd Comité te beleggen wegens schendingen van de overeenkomst door de Cubaanse regering die aangemerkt kunnen worden als een “bijzonder dringend geval”, hetgeen ertoe kan leiden dat de overeenkomst wordt opgeschort wegens aanhoudende, ernstige en materiële schendingen van de democratische beginselen en een gebrek aan eerbiediging van alle mensenrechten en grondrechten die zijn vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (terwijl de eerbiediging van die beginselen en rechten overeenkomstig artikel 1, lid 5, van de overeenkomst een essentieel element van de overeenkomst vormt) en het uitblijven van maatregelen ondanks vele oproepen daartoe;

19.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en de Nationale Assemblee van de Volksmacht van Cuba, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en de regeringen van de landen die deel uitmaken van de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten.

(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0389.
(2) PB L 337 I van 13.12.2016, blz. 1.


Dwangarbeid in de Linglongfabriek en milieuprotesten in Servië
PDF 129kWORD 43k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over dwangarbeid in de Linglongfabriek en milieuprotesten in Servië (2021/3020(RSP))
P9_TA(2021)0511RC-B9-0600/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Servië,

–  gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Servië, anderzijds(1), die op 1 september 2013 in werking is getreden, en Servië’s status van kandidaat-lidstaat,

–  gezien het Commissieverslag “Serbia 2021 Report” van 19 oktober 2021 (SWD(2021)0288),

–  gezien de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie,

–  gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM),

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

–  gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Servië, net als elk land dat lidmaatschap van de EU ambieert, moet worden beoordeeld op zijn eigen verdiensten wat betreft naleving, tenuitvoerlegging en opvolging van de reeks criteria en gemeenschappelijke waarden die vereist zijn voor toetreding;

B.  overwegende dat democratie, mensenrechten en de rechtsstaat fundamentele waarden zijn waarop de EU is gegrondvest en de kern vormen van de uitbreidings-, stabilisatie- en associatieprocessen; overwegende dat duurzame hervormingen noodzakelijk zijn om de aanzienlijke uitdagingen aan te pakken die op dit vlak nog bestaan;

C.  overwegende dat Servië een onomkeerbare staat van dienst moet ontwikkelen op het gebied van de naleving, handhaving en verdediging van eerbied voor menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbied voor de mensenrechten;

D.  overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de media belangrijke punten van zorg blijven die bij wijze van prioriteit moeten worden aangepakt;

E.  overwegende dat Servië een toenemend aantal contracten met grote Chinese industriëlen afsluit en China steeds meer juridische privileges verleent, zelfs als deze in strijd zijn met het recht van de EU; overwegende dat de overeenkomst tussen Belgrado en Peking over de inzet van arbeidskrachten uit het buitenland de toepassing van het Chinese arbeidsrecht in Servië mogelijk maakt; overwegende dat er in maart 2021 berichten in de pers zijn verschenen over de slechte behandeling van werknemers van het Chinese bedrijf Zijin Mining, dat in 2018 een kopermijn in Oost-Servië overnam, aangezien hun paspoort van hen werd afgenomen en zij werden gehuisvest in erbarmelijke omstandigheden;

F.  overwegende dat er ernstige verdenkingen zijn geuit tegen het Chinese bandenproductiebedrijf Linglong Tire in Zrenjanin, in noordelijk Servië, met betrekking tot de arbeidsomstandigheden van 500 werknemers uit Vietnam; overwegende dat deze verdenkingen onder meer betrekking hebben op schendingen van de mensenrechten, mensenhandel en omstandigheden die de gezondheid en het leven van de mens in gevaar kunnen brengen; overwegende dat de paspoorten van de werknemers in beslag zijn genomen; overwegende dat de contracten van de werknemers in de fabriek van Linglong Tire onregelmatigheden vertonen die wijzen op arbeidsuitbuiting met betrekking tot lonen, verlof en arbeidsuren, die in strijd zijn met de toepasselijke Servische arbeidswetgeving;

G.  overwegende dat er onlangs in heel Servië grootschalige milieuprotesten hebben plaatsgevonden tegen de achtergrond van de overhaaste goedkeuring van twee wetten, de wet inzake referenda en het burgerinitiatief en de wet inzake landonteigening; overwegende dat de laatstgenoemde wet wordt beschouwd als een wet die controversiële buitenlandse investeringsprojecten zoals de Rio Tinto-mijn mogelijk maakt, met grote gevolgen voor het milieu; overwegende dat de burgers van Servië hun fundamentele mensenrecht op vreedzame vergadering hebben uitgeoefend; overwegende dat er sterke aanwijzingen zijn dat de politiediensten hun verplichting tot bescherming van het leven, de rechten en de vrijheden van burgers, en de bescherming van de rechtsstaat, niet zijn nagekomen; overwegende dat de politie een aanzienlijke hoeveelheid geweld heeft gebruikt en verscheidene demonstranten heeft gearresteerd; overwegende dat er demonstranten zijn aangevallen door niet-geïdentificeerde gewapende groepen, hooligans en bulldozers;

H.  overwegende dat de Servische regering een besluit heeft genomen om de wet inzake landonteigening terug te nemen uit de parlementaire procedure, nadat de voorzitter deze ter heroverweging had teruggestuurd; overwegende dat de regering de wet zal analyseren en wijzigingen zal doorvoeren nadat een breed publiek debat heeft plaatsgevonden; overwegende dat de nationale vergadering op 10 december 2021 wijzigingen op de wet inzake referenda en het burgerinitiatief heeft aangenomen, die betrekking hebben op de certificering van handtekeningen en de afschaffing van de kosten voor het verifiëren van handtekeningen;

I.  overwegende dat er zowel met betrekking tot de fabriek van Linglong Tire als de milieuprotesten sprake is van beschuldigingen van intimidatie en fysieke aanvallen tegen mediawerkers, activisten, maatschappelijke organisaties en ngo’s;

J.  overwegende dat cluster 4 in de toetredingsonderhandelingen met Servië op 14 december 2021 tijdens een intergouvernementele conferentie is geopend;

1.  uit zijn diepe bezorgdheid over de vermeende gedwongen arbeid, schending van de mensenrechten en mensenhandel aangaande ongeveer 500 Vietnamese mensen op de bouwplaats van de fabriek van het Chinese bedrijf Linglong Tire in Servië;

2.  dringt er bij de Servische autoriteiten op aan de zaak zorgvuldig te onderzoeken en toe te zien op de eerbiediging van fundamentele mensenrechten in de fabriek, met name de arbeidsrechten, en de conclusies van haar onderzoeken aan de EU voor te leggen en de daders ter verantwoording te roepen; verzoekt de Servische autoriteiten om ngo’s, maatschappelijke organisaties, functionarissen van de EU en van andere internationale organisaties vrije, betekenisvolle en ongehinderde toegang te verlenen tot de fabriek van Linglong Tire in Zrenjanin en de woonverblijven van de Vietnamese werknemers; dringt er bij de delegatie van de Europese Unie in de Republiek Servië op aan deze processen en het lot van de 500 Vietnamese werknemers op de voet te volgen;

3.  verzoekt Servië zijn wetgeving meer in overeenstemming te brengen met het arbeidsrecht van de EU, een nieuwe wet inzake het stakingsrecht aan te nemen, zwartwerk aan te pakken en de wet inzake inspectietoezicht aan te passen om te voldoen aan de betreffende, door Servië geratificeerde, verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie;

4.  spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over de ernstige problemen met betrekking tot corruptie en de rechtsstaat op het gebied van milieu, over het algehele gebrek aan transparantie en over milieu- en sociale effectbeoordelingen met betrekking tot infrastructuurprojecten, onder meer in relatie tot Chinese investeringen en leningen, alsook tot multinationale bedrijven zoals Rio Tinto; wijst in dit verband op de opening van cluster 4, “Groene agenda en duurzame connectiviteit”, in de toetredingsonderhandelingen met de EU; verzoekt de EU en de Servische autoriteiten gehoor te geven aan de legitieme zorgen die tijdens de milieuprotesten zijn geuit en deze problemen tijdens de onderhandelingen dringend aan te pakken;

5.  uit zijn bezorgdheid over de toenemende invloed van China in Servië en in de gehele Westelijke Balkan; verzoekt Servië de wettelijke nalevingsnormen voor de zakelijke activiteiten van Chinese bedrijven te versterken; benadrukt dat de Servische arbeids- en milieuwetgeving ook van toepassing moeten zijn op Chinese bedrijven die in het land actief zijn;

6.  uit zijn diepe bezorgdheid over het toenemende geweld van extremistische groeperingen en groepen hooligans tegen vreedzame milieudemonstraties; betreurt de hoeveelheid geweld die door de politie tegen demonstranten is ingezet; veroordeelt het gewelddadige gedrag van hooligans gericht op vreedzame betogers; veroordeelt ten stelligste elke schending van het grondrecht op vreedzame vergadering; benadrukt dat vrijheid van vergadering een mensenrecht is; dringt aan op grondig onderzoek door de Servische autoriteiten naar aanleiding van recente gevallen van massaprotesten waarbij de politie naar verluidt haar gezag heeft overschreden of demonstranten niet heeft beschermd tegen geweld, en hun mensenrecht op vreedzame vergadering niet heeft beschermd; verzoekt de Servische autoriteiten de daden van deze hooligans tegen de demonstranten publiekelijk te veroordelen;

7.  veroordeelt binnen deze context ook de rol van groepen hooligans bij de bescherming van de muurschildering van de veroordeelde oorlogsmisdadiger Ratko Mladić in Belgrado, en de daarmee gepaard gaande incidenten die nauwe banden tussen hooligans en de politie aan het licht hebben gebracht; uit zijn bezorgdheid over de klaarblijkelijke onwil van de autoriteiten om zorg te dragen voor de permanente verwijdering van de muurschildering, waarmee zij ingaan tegen de wensen van huurders en tegen formele gemeentelijke besluiten;

8.  uit zijn bezorgdheid over de beperkte beschikbare tijd en ruimte voor openlijk debat over de wet inzake referenda en het burgerinitiatief en wijzigingen op de wet inzake landonteigening; neemt kennis van het besluit tot intrekking en heroverweging van de wet inzake landonteigening en de aangenomen wijzigingen op de wet inzake referenda en het burgerinitiatief;

9.  betreurt de langetermijntrends van vooringenomenheid in de media en rolvervaging tussen overheidsfunctionarissen, politie en partijpolitici; betreurt de achteruitgang op het gebied van de mediavrijheid en het in toenemende mate voorkomen van beledigend taalgebruik, intimidatie en zelfs haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van leden van de parlementaire oppositie, onafhankelijke intellectuelen, ngo’s, journalisten en prominente persoonlijkheden, waaraan ook leden van de regeringspartijen zich schuldig maken, ondanks het feit dat zij de uiterst belangrijke verantwoordelijkheid hebben om alle mediavertegenwoordigers met respect te behandelen; verzoekt de Servische autoriteiten onmiddellijke maatregelen te nemen om de vrijheid van meningsuiting en de onafhankelijkheid van de media te waarborgen en ervoor te zorgen dat deze zaken naar behoren worden onderzocht;

10.  stelt met bezorgdheid vast dat het werk van maatschappelijke organisaties en ngo’s plaatsvindt in een omgeving waarin kritiek niet geduld wordt; betreurt de recente aanvallen op de leider van de Verenigde Oppositie van Servië, Marinika Tepić, op grond van haar etnische afkomst, die plaatsvonden op een door de regering gesponsorde televisiezender; verzoekt de Servische autoriteiten om op te treden tegen het kleiner worden van de handelingsruimte voor maatschappelijke organisaties en onafhankelijke media, en ervoor te zorgen dat zij vrij van enigerlei beperking hun werkzaamheden kunnen uitvoeren, zonder dat deze organisaties worden geïntimideerd of gecriminaliseerd; dringt er bij de autoriteiten op aan zo spoedig mogelijk een klimaat te scheppen dat bevorderlijk is voor het werk van alle maatschappelijke organisaties;

11.  verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden om meer samen te werken met en ondersteuning te bieden aan maatschappelijke organisaties, ngo’s en de onafhankelijke media ter plaatse; spreekt nogmaals zijn steun uit voor het werk dat democratische Europese politieke stichtingen verzetten om de democratische processen in Servië te versterken en de opkomst van een nieuwe generatie politieke leiders te bevorderen;

12.  verzoekt de Servische regering zich te richten op doeltreffende en controleerbare fundamentele hervormingen, en structurele hervormingen in gang te zetten en tekortkomingen met betrekking tot de rechtsstaat, de grondrechten, mediavrijheid, corruptiebestrijding en het functioneren van democratische instellingen en de overheid aan te pakken;

13.  is verheugd dat EU-lidmaatschap nog altijd het strategische doel van Servië is, en dat dit één van de prioriteiten van de regering is; spoort de Servische autoriteiten aan om in het publieke debat actiever en ondubbelzinniger kenbaar te maken dat zij aan de waarden van de EU hechten en verwacht een duidelijke en ondubbelzinnige toezegging van Servië, zowel in woorden als in daden, om zijn verplichtingen in het kader van de EU‑toetredingsprocedure op zichtbare en controleerbare wijze na te komen;

14.  verwacht dat de opening van onderhandelingen over cluster 4, over de groene agenda en duurzame connectiviteit (hoofdstukken 14, 15, 21 en 27), zal worden verwezenlijkt met behulp van een hernieuwde motivatie om EU-normen volledig ten uitvoer te leggen;

15.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de president, de regering en het parlement van Servië.

(1) PB L 278 van 18.10.2013, blz. 16.


De grondrechten en de rechtsstaat in Slovenië, met name de vertraging bij de benoeming van aanklagers bij het EOM
PDF 160kWORD 56k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over de grondrechten en de rechtsstaat in Slovenië, met name de vertraging bij de benoeming van aanklagers bij het EOM (2021/2978(RSP))
P9_TA(2021)0512B9-0588/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name artikel 2,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 86,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),

–  gezien de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU),

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),

–  gezien het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2020 van 30 september 2020 (COM(2020)0580) en het verslag over de rechtsstaat 2021 van 20 juli 2021 (COM(2021)0700),

–  gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over het verslag over de rechtsstaat 2020 van de Commissie(1),

–  gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”)(2),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (“de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”)(3),

–  gezien zijn resolutie van 7 oktober 2020 over de instelling van een EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten(4),

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 17 november 2021 over het werkbezoek van een ad-hocdelegatie aan Slovenië van 13-15 oktober 2021 ter beoordeling van de eerbiediging van de waarden van de EU en de rechtsstaat,

–  gezien de werkzaamheden van de Groep voor toezicht op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten (DFRMG) van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,

–  gezien het plenaire debat van het Europees Parlement van 25 november 2020 over de Hongaarse inmenging in de media in Slovenië en Noord-Macedonië,

–  gezien de brieven die de Commissie op 15 februari, 29 april en 23 juni 2021 aan de minister van Justitie heeft gestuurd, waarin zij uiting gaf aan haar bezorgdheid over de afronding van de lopende nationale procedure voor de benoeming van de twee gedelegeerd Europees aanklagers, waarin bezorgdheid werd geuit over het feit dat de nationale procedure niet naar behoren is gevolgd,

–  gezien de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van de Republiek Slovenië van 4 mei 2020 aan de commissaris voor Justitie, als reactie op de opstelling van het eerste jaarverslag van de Commissie over de rechtsstaat,

–  gezien de brief van de premier van de Republiek Slovenië van 23 februari 2021 aan de voorzitter van de Commissie, in het kader van de voorbereiding van het Sloveense voorzitterschap van de Raad van de EU,

–  gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten de waarden zijn waarop de Europese Unie volgens artikel 2 VEU berust, waarden die de lidstaten gemeen hebben en die de EU en iedere afzonderlijke lidstaat in al hun beleid moeten eerbiedigen;

B.  overwegende dat de rechtsstaat een van de gemeenschappelijke waarden is waarop de Unie is gegrondvest; overwegende dat de Commissie, samen met het Parlement en de Raad, op grond van de Verdragen verantwoordelijk is voor het waarborgen van de eerbiediging van de rechtsstaat als fundamentele waarde van de Unie, en ervoor moet zorgen dat het recht, de waarden en de beginselen van de Unie worden geëerbiedigd en nageleefd;

C.  overwegende dat een doeltreffend, onafhankelijk en onpartijdig rechtsstelsel essentieel is voor het waarborgen van de rechtsstaat en de bescherming van de grondrechten en de burgerlijke vrijheden van de burgers in de Unie;

D.  overwegende dat Verordening (EU) 2017/1939 tot instelling van het EOM op basis van nauwere samenwerking tussen 22 lidstaten, waaronder Slovenië, is goedgekeurd op 12 oktober 2017 en in werking is getreden op 20 november 2017; overwegende dat het EOM, als onafhankelijk en gedecentraliseerd openbaar ministerie van de Europese Unie, de bevoegdheid heeft om misdrijven tegen de EU-begroting te onderzoeken, te vervolgen en te berechten, zoals fraude, corruptie of ernstige grensoverschrijdende btw‑fraude;

E.  overwegende dat het EOM zowel georganiseerd is op centraal als op nationaal niveau; overwegende dat het gedecentraliseerde niveau bestaat uit gedelegeerd Europees aanklagers in de deelnemende EU-landen, die zaken behandelen, onderzoeken uitvoeren en vervolgingen instellen in hun lidstaat van herkomst; overwegende dat de gedelegeerd Europees aanklagers een integrerend deel uitmaken van het EOM en als zodanig functioneel en juridisch onafhankelijk zijn bij het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten die onder de bevoegdheid van het EOM vallen;

F.  overwegende dat het EOM de onderzoeks- en vervolgingstaken die bij Verordening (EU) 2017/1939 aan het EOM zijn opgedragen, heeft opgenomen op 1 juni 2021; overwegende dat ten minste twee gedelegeerd Europees aanklagers hadden moeten worden benoemd voor elke lidstaat vóór 1 juni 2021; overwegende dat Slovenië, als laatste deelnemend land en met aanzienlijke vertraging, twee gedelegeerd aanklagers heeft benoemd op 22 november 2021; overwegende dat deze voordrachten volgens de Sloveense regering slechts tijdelijk waren, in afwachting van de afronding van de nationale selectieprocedure; overwegende dat het college van het EOM op 24 november 2021 twee gedelegeerd Europees aanklagers uit Slovenië heeft benoemd voor een periode van vijf jaar; overwegende dat een lidstaat een gedelegeerd Europese aanklager niet kan ontslaan, noch tuchtrechtelijk tegen hem kan optreden om redenen die verband houden met zijn verantwoordelijkheden uit hoofde van de EOM‑verordening, zonder de instemming van de Europese hoofdaanklager;

G.  overwegende dat de minister van Justitie aansluitend op de benoeming van de twee gedelegeerd aanklagers bij het EOM een wetswijziging heeft aangekondigd, die is opgesteld door het kabinet van de premier en goedgekeurd in een versnelde procedure zonder de gebruikelijke raadpleging van deskundigen, waarbij voorzien wordt in discretionaire bevoegdheden voor het ministerie van Justitie om kandidaten voor te dragen in het geval dat een ontoereikend aantal kandidaten zich heeft aangemeld als reactie op de openbare oproep, waardoor de bevoegdheid overgeheveld wordt van de raad voor rechtsvervolging naar de regering;

H.  overwegende dat dezelfde wetswijziging voorziet in overgangsbepalingen die de vervanging van gedelegeerde aanklagers bij het EOM mogelijk maakt binnen drie maanden na de inwerkingtreding van de wet;

I.  overwegende dat openbaar aanklagers een integrerend deel uitmaken van het rechtsstelsel en een sleutelrol spelen bij het waarborgen van de rechtsstaat; overwegende dat het van essentieel belang is dat openbaar aanklagers onafhankelijk zijn en hun taken en verantwoordelijkheden kunnen uitvoeren zonder ongerechtvaardigde inmenging of druk; overwegende dat in Slovenië momenteel slechts 206 van de 258 beschikbare posten voor aanklagers bezet zijn; overwegende dat ten minste 15 gekozen openbaar aanklagers wachten op benoeming door de regering; overwegende dat de Commissie in het landenhoofdstuk over Slovenië van haar verslag over de rechtsstaat 2021 heeft verklaard dat benoemingen van openbaar aanklagers zonder rechtvaardiging zijn vertraagd;

J.  overwegende dat mediavrijheid een van de pijlers en garanties is voor een goed functionerende democratie en de rechtsstaat; overwegende dat mediavrijheid, pluralisme en onafhankelijkheid van de media, en de veiligheid van journalisten cruciale onderdelen vormen van het recht van vrije meningsuiting en informatie, en essentieel zijn voor het functioneren van de democratie binnen de EU en haar lidstaten;

K.  overwegende dat Slovenië de 36e plaats inneemt op de wereldindex voor persvrijheid van Verslaggevers zonder Grenzen van 2021 (de 18e plaats binnen de EU), waardoor het vier plaatsen gezakt is ten opzichte van vorig jaar, toen het de 32e plaats innam(5); overwegende dat dit volgens het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2021 betekent dat de mediavrijheid en bescherming van journalisten in het land verslechteren; overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa in haar memorandum van 4 juni 2021 opmerkt dat Slovenië beschikt over een levendig medialandschap en een levendig maatschappelijk middenveld, en dat de burgerrechten en politieke rechten, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vreedzame vergadering, in het algemeen wettelijk en in werkelijkheid worden beschermd; overwegende dat de commissaris voor de mensenrechten ook wijst op het feit dat de omstandigheden die de mediavrijheid in Slovenië schragen, het afgelopen jaar zijn verslechterd, en dat in de afgelopen 13 maanden 13 waarschuwingen over Slovenië zijn gepubliceerd op het platform van de Raad van Europa; overwegende dat dit een aanzienlijke toename is ten opzichte van de voorgaande jaren(6);

L.  overwegende dat het Sloveense persagentschap (STA), als nationale en openbare informatieverstrekker, een belangrijke rol speelt bij het waarborgen van mediavrijheid en pluriformiteit van de media in het land; overwegende dat de onafhankelijkheid van het agentschap, zonder politieke inmenging en met stabiele financiering, van het grootste belang is voor de openbare dienst die het verleent; overwegende dat in artikel 3 van de STA-wet duidelijk is vastgesteld dat de staat verplicht is de institutionele autonomie, de redactionele onafhankelijkheid en de adequate financiering van de STA te waarborgen voor het uitvoeren van zijn taak als publieke dienst;

M.  overwegende dat volgens de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa de desbetreffende wetgeving in Slovenië geen oplossing biedt voor het belangenconflict tussen mediaeigenaren en politieke partijen; overwegende dat het gebrek aan transparantie en specifieke verplichtingen voor overheidsinstanties om verslag uit te brengen over de bedragen die de staat of staatsbedrijven besteden aan reclame in de media, de kwestie doet rijzen van de mogelijke politieke instrumentalisering van overheidsreclame; overwegende dat een herziening van de wetgeving inzake media en audiovisuele diensten nog moet worden uitgevoerd; overwegende dat volgens het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2021 de door de regering in juli 2020 gepubliceerde ontwerpwijzigingen van de wet op de massamedia, als zij werden goedgekeurd, de transparantie van media-eigendom zouden verbeteren;

N.  overwegende dat de Sloveense regering, ondanks haar wettelijke verplichting om een overheidssubsidie te betalen, in 2021 gedurende 312 dagen de financiering van de STA voor het verlenen van haar openbare dienst heeft ingehouden; overwegende dat de STA bij de rechtbank een verzoek heeft ingediend tot uitvoering van de betaling voor het verlenen van haar openbare dienst; overwegende dat de STA en het communicatiebureau van de regering (UKOM) op 8 november 2021 een openbaredienstcontract voor de verlening van openbare diensten hebben ondertekend voor november en december 2021; overwegende dat UKOM op 17 november 2021 676 000 EUR heeft betaald voor de openbaredienstverlening door de STA in de periode januari-april; overwegende dat bovendien 140 000 EUR is betaald voor de openbaredienstverlening door de STA in de maand augustus; overwegende dat ten minste 507 000 EUR aan verzoeken om financiering van de openbare dienst onbetaald blijft;

O.  overwegende dat de Vereniging van Sloveense journalisten samen met de STA in 2021 385 132 EUR heeft ingezameld in haar twee crowdfundingcampagnes met de naam #zaobSTAnek(7) om een faillissement te voorkomen, aangezien het voortbestaan van het professionele en zelfstandige agentschap en de baan van ongeveer 100 werknemers ernstig gevaar liepen;

P.  overwegende dat momenteel over het openbaredienstcontract voor 2022 wordt onderhandeld tussen de STA en UKOM; overwegende dat op 12 november 2021 in een gezamenlijke verklaring(8) van Media Freedom Rapid Response, die ondertekend is door het Europees Centrum voor pers- en mediavrijheid (ECPMF), de Europese Federatie van Journalisten (EFJ), Free Press Unlimited (FPU), het Internationaal Persinstituut (IPI) en OBC Transeuropa (OBCT), een waarschuwing is afgegeven over de financiële levensvatbaarheid van de STA op lange termijn en bezorgdheid is geuit over het feit dat het nieuwe toezicht van UKOM op de financiële activiteiten van de STA een inbreuk kan inhouden op de redactionele onafhankelijkheid, waaraan werd toegevoegd dat de commerciële voorwaarden overeenkomstig het ondertekende akkoord een verzwakking inhouden van de duurzaamheid van het bedrijfsmodel van de STA overeenkomstig het huidige contract, aangezien passende en billijke financiering met waarborging van de redactionele onafhankelijkheid, als voorgeschreven bij wet, van vitaal belang is;

Q.  overwegende dat online intimidatie, bedreigingen en rechtszaken tegen journalisten, met name gericht tegen vrouwelijke journalisten, door prominente politici en publieke figuren , waaronder regeringsleden, in Slovenië blijven toenemen; overwegende dat melding is gemaakt van gevallen van politieke inmenging in de media in Slovenië; overwegende dat journalisten nog steeds worden geconfronteerd met belemmeringen bij het verkrijgen van toegang tot openbare informatie en documenten;

R.  overwegende dat er geen transparante en duidelijke reeks beginselen bestaat voor de distributie van reclame aan mediakanalen door nationale, regionale en lokale overheden; overwegende dat de situatie voor lokale media bijzonder weinig transparant is; overwegende dat de economische situatie van de media in Slovenië is verslechterd tijdens de COVID-19-pandemie en dat geen specifieke maatregelen zijn genomen om de gevolgen ervan voor mediakanalen te verlichten;

S.  overwegende dat in de monitor voor de pluriformiteit van de media 2021 van het Europees Universitair Instituut en door verschillende belanghebbenden bezorgdheid is geuit over de financiële situatie van de nationale omroep RTV Slovenia en over politieke druk erop; overwegende dat de EFJ en Media Freedom Rapid Response bezorgdheid hebben geuit over de voorgestelde wijzigingen in de nieuwsprogrammering van de Sloveense publieke televisiezender RTV Slovenia, die ertoe kunnen leiden dat de omroep minder goed in staat is het publiek te informeren en toezicht uit te oefenen op personen met een machtspositie(9);

T.  overwegende dat Slovenië, samen met bepaalde andere lidstaten, de richtlijn audiovisuele mediadiensten(10) en het Europees wetboek voor elektronische communicatie(11) nog niet volledig ten uitvoer heeft gelegd, met name wat de onafhankelijkheid betreft van de nationale regelgevende instantie voor de mediamarkt, en de aangescherpte regels ter bestrijding van het aanzetten tot geweld of haat of ter bevordering van een veiliger, eerlijker en diverser audiovisueel landschap;

U.  overwegende dat melding is gemaakt van aanhoudende bezorgdheid over druk op onafhankelijke overheidsinstellingen en op de media, met inbegrip van lastercampagnes, smaad, strafrechtelijke onderzoeken en strategische rechtszaken tegen publieke participatie (SLAPP’s) door prominente publieke figuren en politici, waaronder regeringsleden; overwegende dat Slovenië eerroof niet volledig heeft gedecriminaliseerd, hetgeen een remmend effect kan hebben op de vrijheid van meningsuiting en op de melding van misbruik door personen met een openbaar ambt, en kan leiden tot zelfcensuur;

V.  overwegende dat de beperkende maatregelen ter bestrijding van de verspreiding van de COVID-19-pandemie meestal zijn vastgesteld in de vorm van verordeningen en decreten, maar minder vaak in de vorm van wetten en handelingen; overwegende dat diverse decreten van de Sloveense regering en wettelijke bepalingen in verband met beperkende maatregelen ongrondwettig zijn verklaard door het constitutioneel hof, hetzij omdat zij in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel, hetzij omdat zij geen rechtsgrondslag hebben;

W.  overwegende dat de Commissie in het landenhoofdstuk over Slovenië van haar verslag over de rechtsstaat 2020 en 2021 heeft geconstateerd dat voldoende middelen voor de raad voor de rechtspraak en de raad voor rechtsvervolging een belangrijke voorwaarde zijn voor het onafhankelijk en doeltreffend functioneren van deze autonome organen;

X.  overwegende dat een recordaantal zaken aanhangig is gemaakt bij het constitutioneel hof; overwegende dat een aantal uitspraken van het constitutioneel hof niet binnen de vereiste termijn zijn uitgevoerd;

Y.  overwegende dat er naar verluidt sprake is van politieke inmenging bij autoriteiten die bevoegd zijn voor onderzoek en vervolging, met name de nationale recherche (National Bureau of Investigation NBI); overwegende dat de administratieve rechtbank in oktober 2020 uitspraak heeft gedaan over de onwettigheid van het ontslag van de voormalig directeur van het NBI, en dat de beroepsprocedure tegen deze uitspraak lopende is; overwegende dat in het landenhoofdstuk over Slovenië van het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2021 wordt gesteld dat de onderzoeken van het bureau naar zaken van corruptie op hoog niveau nog niet tot concrete resultaten hebben geleid;

Z.  overwegende dat de regering een nieuwe, gewijzigde wet inzake de organisatie en het werk bij de politie heeft goedgekeurd, die sinds 13 november 2021 van kracht is en overgangsbepalingen bevat die bepalen dat hoge politiefunctionarissen hun functie met onmiddellijke ingang niet langer vervullen, waarmee een einde wordt gemaakt aan het dienstverband van ongeveer 130 politiechefs, waaronder de directeuren van de geüniformeerde en gerechtelijke politie, de directeuren van alle acht politieadministraties en 110 commandanten van een politiebureau; overwegende dat wijzigingen in de politiewet de procedures wijzigen die van toepassing zijn op het moment waarop de openbaar aanklager een zaak in behandeling neemt, hetgeen gevolgen kan hebben voor de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie; overwegende dat in 2021 drie directeuren van het NBI zijn ontslagen en dat diverse belangrijke veranderingen hebben plaatsgevonden in de hogere echelons van de politie, waaronder het onrechtmatige ontslag van de directeur van de nationale politie-eenheid; overwegende dat de minister van Binnenlandse Zaken en de directeur-generaal van de politie tot dusver geen uitvoering hebben gegeven aan uitspraak nr. 82/2020-33 met betrekking tot dit onrechtmatige ontslag(12);

AA.  overwegende dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld volgens het landenhoofdstuk over Slovenië in het verslag van de Commissie over de rechtsstaat 2021 “ingeperkt” is; overwegende dat melding is gemaakt van lastercampagnes tegen niet-gouvernementele organisaties (ngo’s), met name via sociale media; overwegende dat maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met migranten, mediageletterdheid of mensenhandel met name te maken hebben gehad met deze campagnes; overwegende dat volgens gegevens van de Sloveense nationale ngo-koepel CNVOS alleen ngo’s die de status hebben gekregen van organisatie die werkt voor het algemeen belang, erin slagen publieke middelen te verkrijgen; overwegende dat de financiering voor ngo’s is verhoogd van 372 miljoen EUR in 2019 tot 416 miljoen EUR in 2020, en overwegende dat de regering diverse wetswijzigingen heeft doorgevoerd om ngo’s tijdens de pandemie te ondersteunen(13);

AB.  overwegende dat het hooggerechtshof van Slovenië heeft geconcludeerd dat het gedrag van de Sloveense politie in het geval van een asielzoeker die het slachtoffer was van een kettingpushback illegaal is en in strijd met het verbod op collectieve uitzetting, het verbod op foltering en het recht van de verzoeker op toegang tot asielprocedures(14);

AC.  overwegende dat een delegatie van de Groep voor toezicht op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten (Democracy, Rule of Law and Fundamental Rights Monitoring Group, DRFMG) van 13 tot 15 oktober 2021 Slovenië heeft bezocht en tot de conclusie is gekomen dat de openbare instellingen over het algemeen goed functioneren, met name het constitutioneel hof, de commissaris voor gegevensbescherming en de hoogste openbare aanklager; overwegende dat de delegatie tegelijkertijd ernstige bezorgdheid heeft geuit over andere kwesties die in deze resolutie aan de orde komen;

1.  acht het van essentieel belang dat de volledige eerbiediging van de in artikel 2 VEU vermelde gemeenschappelijke Europese waarden wordt gewaarborgd;

2.  is ernstig bezorgd over het niveau van het publieke debat, het klimaat van vijandigheid, het wantrouwen en de diepe polarisatie in Slovenië, waardoor het vertrouwen in overheidsinstanties en tussen de instanties onderling is uitgehold; onderstreept dat prominente publieke figuren en politici, waaronder regeringsleden, het goede voorbeeld moeten geven en moeten zorgen voor een respectvol en beschaafd openbaar debat dat vrij is van intimidatie, aanvallen, belastering en pesterijen;

3.  is na een vertraging van zes maanden ingenomen met de benoeming van de twee gedelegeerd aanklagers uit Slovenië in het college van het EOM op 24 november 2021, waardoor het EOM nu volledig is samengesteld en gedelegeerd aanklagers zijn benoemd door alle deelnemende lidstaten; is van mening dat een volledig functionerend EOM van cruciaal belang is voor het beschermen van de integriteit van de EU-begroting en het waarborgen van de vervolging van misdrijven die de financiële belangen van de EU schaden; uit zijn bezorgdheid over de door het ministerie van Justitie voorgestelde wijzigingen in de wetgeving inzake openbare aanklagers, die retroactieve wijzigingen van de benoemingscriteria voor aanklagers mogelijk zouden maken en tot het risico zouden leiden dat de twee pas benoemde gedelegeerd aanklagers van het EOM uit Slovenië worden ontslagen(15); verzoekt de regering van Slovenië te zorgen voor een doeltreffende structurele werking van het EOM in Slovenië, overeenkomstig de regels van de EOM-verordening;

4.  verzoekt de regering de benoemingsprocedure voor de nationale aanklagers die momenteel wachten op bevestiging, zo spoedig mogelijk af te ronden; neemt kennis van de verhoging van de middelen van de raad voor de rechtspraak en de raad voor rechtsvervolging en onderstreept dat het belangrijk is dat deze zelfbesturende organen financiële autonomie genieten en dat hun adequate middelen worden toegewezen;

5.  neemt kennis van de hervatting van de overheidsbetalingen aan de STA; onderstreept dat het belangrijk is dat het agentschap financieel levensvatbaar is op lange termijn om zijn taken onafhankelijk te kunnen uitvoeren;

6.  verzoekt de regering haar overheidsfinanciering van de STA, die zij wettelijk verplicht is te verstrekken, te hervatten en deze betalingen regelmatig en in volledige overeenstemming met de nationale wetgeving uit te voeren; verzoekt de regering de redactionele onafhankelijkheid van het agentschap te waarborgen;

7.  uit zijn bezorgdheid over alle aanvallen, lastercampagnes, smaad, strafrechtelijke onderzoeken of SLAPP’s door prominente publieke figuren en politici, waaronder regeringsleden, met name wanneer deze afkomstig zijn van autoriteiten en overheidsfunctionarissen, en roept alle actoren op dergelijke acties stop te zetten; verzoekt de Sloveense regering te zorgen voor voldoende financiering voor de publieke televisiezender RTV Slovenia, alle politieke inmenging en druk op haar redactioneel beleid stop te zetten en de onafhankelijkheid van deze omroep te waarborgen; dringt er bij de autoriteiten op aan de transparantie van media-eigendom te verbeteren, duidelijke regels vast te stellen voor de bedragen die de staat of staatsbedrijven besteden aan reclame en ervoor te zorgen dat het publiek en journalisten naar behoren toegang hebben tot openbare informatie;

8.  wijst op de door de regering in juli 2020 voorgestelde wijzigingen, die eind 2021 moesten worden goedgekeurd, en die, indien zij goedgekeurd zouden worden, de transparantie van media-eigendom zouden vergroten; verzoekt de Sloveense regering, de nationale vergadering en de nationale raad hun beraadslagingen over de wet op de massamedia, die in behandeling is, te bespoedigen; onderstreept voorts het feit dat duidelijke regels nodig zijn voor de toewijzing van overheidsadvertenties om ervoor te zorgen dat het publiek en journalisten effectieve toegang hebben tot openbare informatie;

9.  uit zijn bezorgdheid over de aanhoudende praktijk van regeren per decreet, en dus zonder parlementaire controle, en is met name bezorgd over de noodzaak en evenredigheid van de huidige buitengewone maatregelen in de context van de COVID‑19-pandemie; merkt op dat veel decreten van de regering geen duidelijke rechtsgrondslag hebben en vaak niet worden gepubliceerd in het staatsblad;

10.   merkt op dat het wettelijke en institutionele kader voor de preventie en bestrijding van corruptie verder is verbeterd, hetgeen met name tot uiting komt in wetswijzigingen die de onafhankelijkheid, de organisatie en het functioneren van de commissie voor corruptiepreventie hebben verbeterd, ondanks het feit dat de personele middelen van de commissie nog steeds beperkt zijn, en die het wettelijke kader voor lobbyactiviteiten, de bescherming van klokkenluiders en vermogensverklaringen hebben versterkt; merkt op dat de vorige strategie grotendeels is uitgevoerd, maar blijft bezorgd over het gebrek aan doeltreffende handhaving van de regels inzake corruptiebestrijding en het feit dat sommige maatregelen nog hangende zijn en dat er nog geen nieuw plan is goedgekeurd, alsmede over de capaciteit voor doeltreffende onderzoeken en het lage aantal veroordelingen in corruptiezaken, met name voor zaken op hoog niveau;

11.  verzoekt de Sloveense regering erop toe te zien dat de wijzigingen in de politiewet op geen enkele wijze leiden tot ongepaste politieke inmenging of afbreuk doen aan de capaciteit van de politiediensten en/of de rol en onafhankelijkheid van het openbaar ministerie; verzoekt de Sloveense regering voldoende middelen ter beschikking te stellen om de autoriteiten in staat te stellen hun taken volledig en zonder onnodige belemmeringen uit te voeren;

12.  beveelt de autoriteiten aan meer inspanningen te leveren om belangrijke mensenrechtenkwesties aan te pakken die van invloed zijn op asielzoekers en migranten, Roma, “uitgewiste” personen en mensen die in armoede leven(16);

13.  is verheugd over de nieuwe accreditatie van de ombudsdienst voor de mensenrechten als een nationaal mensenrechteninstituut met A-status, in overeenstemming met de Beginselen van Parijs, nadat de dienst sinds 2015 inspanningen had verricht om deze status te verkrijgen;

14.  dringt er bij de regering op aan de Sloveense grondwet en het EU- en internationaal recht en de internationale verplichtingen ten volle te eerbiedigen;

15.  is van mening dat alle lidstaten het EU-recht volledig moeten naleven in hun wetgevende en administratieve praktijken en de rechtsstaat en het beginsel van de scheiding der machten volledig moeten eerbiedigen;

16.  verzoekt Slovenië de richtlijn audiovisuele mediadiensten en het Europees wetboek voor elektronische communicatie onverwijld om te zetten in nationaal recht; verzoekt Slovenië voorts de EU-klokkenluidersrichtlijn(17) om te zetten in nationaal recht;

17.  verzoekt de Sloveense regering de uitspraken van het constitutioneel hof snel en volledig ten uitvoer te leggen; verzoekt de Sloveense regering te zorgen voor voldoende financiering voor de raad voor de rechtspraak en de raad voor rechtsvervolging, het constitutioneel hof en het hooggerechtshof en hun financiële autonomie te eerbiedigen, zodat deze organen voor zelfbestuur en onafhankelijke instellingen onafhankelijk en doeltreffend kunnen functioneren;

18.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, de president, de regering en het parlement van Slovenië en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0313.
(2) PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.
(3) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.
(4) PB C 395 van 29.9.2021, blz. 2.
(5) https://rsf.org/en/ranking/2021
(6) https://rm.coe.int/memorandum-on-freedom-of-expression-and-media-freedom-in-slovenia/1680a2ae85
(7) https://www.zaobstanek.si/en
(8) https://ipi.media/slovenia-mfrr-welcomes-end-to-sta-funding-crisis/
(9) https://www.ecpmf.eu/slovenia-concerns-over-controversial-changes-to-rtv-programming/
(10) Richtlijn (EU) 2018/1808 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten) in het licht van een veranderende marktsituatie (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 69).
(11) Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (PB L 321 van 17.12.2018, blz. 36).
(12) https://www.24ur.com/novice/slovenija/spremembe-policija.html
(13) https://www.cnvos.si/en/ngo-sector-slovenia/public-funding-aggregated-data/
(14) https://www.sodnapraksa.si/?q=&advanceSerch=1&database[SOVS]=SOVS&database[IESP]=IESP&database[VDSS]=VDSS&database[UPRS]=UPRS&_submit=i%C5%A1%C4%8Di&doc_code=&task_code=23/2021&source2=&us_decision=&ecli=&meet_dateFrom=&meet_dateTo=&senat_judge=&areas=&institutes=&core_text=&decision=&description=&connection2=&publication=&rowsPerPage=20&page=0&id=2015081111448095 https://push-forward.org/novica/javno-pismo-ob-sodbi-vrhovnega-sodisca-glede-nezakonitosti-postopkov-slovenske-policije-na
(15) https://www.gov.si/drzavni-organi/vlada/seje-vlade/gradiva-v-obravnavi/show/7833
(16) https://rm.coe.int/report-on-the-visit-to-slovenia-from-20-to-23-march-2017-by-nils-muizn/1680730405
(17) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).


De situatie in Nicaragua
PDF 132kWORD 50k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over de situatie in Nicaragua (2021/3000(RSP))
P9_TA(2021)0513RC-B9-0581/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Nicaragua, en met name die van 8 juli 2021 over de situatie in Nicaragua(1),

–  gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) namens de EU, met name die van 8 november 2021 over Nicaragua,

–  gezien de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Midden-Amerika, anderzijds(2) (associatieovereenkomst tussen de EU en de landen van Midden-Amerika),

–  gezien de verordeningen en besluiten van de Raad betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten in Nicaragua en het besluit van de Raad van 11 oktober 2021 tot wijziging van Besluit (GBVB) 2019/1720 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Nicaragua, waarmee de sancties werden verlengd tot 15 oktober 2022(3),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van 59 landen over Nicaragua van 22 juni 2021 die is aangenomen op de 47e zitting van de VN-Mensenrechtenraad,

–  gezien de mondelinge update van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten, Michelle Bachelet, tijdens de 48e zitting van de Mensenrechtenraad van 13 september 2021 over de mensenrechtensituatie in Nicaragua,

–  gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) van 12 november 2021 over de situatie in Nicaragua,

–  gezien de presidentiële actie van president Biden van de Verenigde Staten van 16 november 2021, getiteld “A Proclamation on suspension of Entry as Immigrants and Non-immigrants of Persons Responsible for Policies or Actions That Threaten Democracy in Nicaragua” (“Verklaring over het niet binnenlaten als immigranten en niet-immigranten van personen die verantwoordelijk zijn voor beleidsmaatregelen of daden die een bedreiging vormen voor de democratie in Nicaragua”),

–  gezien de verklaringen van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten (IACHR), met name die van 10 november 2021, waarin zij zich uitspreekt tegen de mensenrechtenschendingen die tijdens de verkiezingen in Nicaragua zijn gemeld, en die van 20 november 2021, waarin zij haar bevoegdheid ten aanzien van Nicaragua benadrukt en haar teleurstelling uit over het besluit van Nicaragua om het Handvest van de OAS op te zeggen in een context van ernstige schendingen van de mensenrechten,

–  gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de OAS van 8 december 2021 over het resultaat van de beraadslagingen van de Permanente Raad van 29 november 2021 over de situatie in Nicaragua,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

–  gezien de Regionale Overeenkomst betreffende toegang tot informatie, inspraak van het publiek en toegang tot de rechter met betrekking tot milieuaangelegenheden in Latijns‑Amerika en het Caribisch gebied, die op 4 maart 2018 is ondertekend in Escazú (Costa Rica),

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

–  gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het regime van president Daniel Ortega op 7 november 2021 een schijnvertoning heeft opgevoerd om de indruk te wekken dat er in Nicaragua een verkiezingsproces plaatsvond, dat in feite vrij noch eerlijk, volledig ondemocratisch, onwettig en doordrongen van fraude was;

B.  overwegende dat de zittende president Daniel Ortega, die het land sinds 2007 regeert, zichzelf voor een vijfde – en vierde achtereenvolgende – termijn heeft herkozen, met ongeveer 75 % van de stemmen en een opkomst van 65 %, volgens de Hoge Kiesraad; overwegende dat op basis van geloofwaardige observaties door Nicaraguaanse maatschappelijke organisaties de opkomst veel lager wordt geschat, met ongeveer 81,5 % onthouding;

C.  overwegende dat Daniel Ortega alle overige Nicaraguaanse autoriteiten de instructie heeft gegeven alle beschikbare middelen in te zetten om het resultaat van het verkiezingsproces te vervalsen; overwegende dat de Nicaraguaanse autoriteiten tussen mei en november 2021 alle geloofwaardige verkiezingsconcurrentie doeltreffend hebben uitgeschakeld en de integriteit van het verkiezingsproces teniet hebben gedaan door de stelselmatige en willekeurige opsluiting, agressieve bejegening en intimidatie van zeven presidentskandidaten en zo’n veertig oppositieleiders, studenten- en plattelandsleiders, journalisten, mensenrechtenactivisten en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven; overwegende dat de willekeurig gearresteerde personen geconfronteerd worden met valse, politiek gemotiveerde en dubbelzinnige beschuldigingen van strafbare feiten waar geen enkel bewijs voor is, en dat de procedurele waarborgen tijdens hun proces ernstig geschonden worden, wat wijst op het gebrek aan onafhankelijkheid van de rechterlijke macht; overwegende dat de door het regime geleide Hoge Kiesraad de rechtspersoonlijkheid van alle onafhankelijke oppositiepartijen, waarbij zeven presidentskandidaten zijn aangesloten, heeft ingetrokken;

D.  overwegende dat volgens maatschappelijke organisaties op de verkiezingsdag 285 daden van politiek geweld en verkiezingsdwang werden geregistreerd, waaronder intimidatie, pesterijen, bedreigingen en chantage, die voornamelijk gericht waren op overheidspersoneel, werknemers in de publieke sector, studenten en medisch personeel, om hen tot stemmen te dwingen; overwegende dat het Nicaraguaanse regime de bevolking van Nicaragua heeft beroofd van haar politieke en burgerrechten, alsook van haar vrijheid van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering, tientallen maatschappelijke organisaties heeft verboden en zijn verplichtingen op het gebied van de mensenrechten en fundamentele vrijheden uit hoofde van de grondwet van Nicaragua, het Inter-Amerikaans Democratisch Handvest en internationale verdragen waarbij het land partij is, niet is nagekomen;

E.  overwegende dat het regime steeds meer zijn pijlen richt en de aanval inzet op de journalistiek, de persvrijheid en het recht op informatie; overwegende dat zeven internationale mediakanalen het land niet binnen mochten om de frauduleuze verkiezingen te verslaan; overwegende dat onafhankelijke verenigingen van journalisten tussen 25 oktober en 7 november 2021 ten minste 52 aanvallen op onafhankelijke journalisten hebben aangekaart; overwegende dat op 7 november 2021 alleen officiële mediakanalen geaccrediteerd waren, wat in strijd is met het recht op informatie en de vrijheid van meningsuiting en verder bijdroeg aan de censuur en stopzetting van de berichtgeving; overwegende dat de onderdrukking van onder meer mensenrechtenverdedigers, milieuactivisten, voorvechters van de rechten van vrouwen en lhbtiq-personen, maatschappelijke en politieke leiders, bedrijfsleiders, advocaten en medisch en ngo-personeel overeenkomstige patronen vertoont;

F.  overwegende dat tussen 3 en 7 november 2021 in het land zo’n 35 willekeurige aanhoudingen zijn gemeld; overwegende dat slechts negen van de gevangenen zijn vrijgelaten en dat er nog 26 worden vastgehouden; overwegende dat dit inhoudt dat er in totaal ten minste 170 mensen op willekeurige gronden vastzitten; overwegende dat deze schendingen van de mensenrechten, die naar verluidt voornamelijk worden begaan door politieagenten, gemeentefunctionarissen, semi-overheidsfunctionarissen en burgergroeperingen die de milities bijstaan, in de dagen voorafgaand aan de frauduleuze verkiezingen in aantal toenamen;

G.  overwegende dat in het verslag van de IACHR van oktober 2021 wordt verklaard dat in Nicaragua met de inzet van onderdrukking, corruptie, verkiezingsfraude en structurele straffeloosheid een politiestaat tot stand is gekomen die door de regering is opgetuigd om “voor onbepaalde tijd de macht en voorrechten en immuniteiten te behouden”;

H.  overwegende dat diverse internationale organisaties en meer dan veertig landen hun sterke afkeuring hebben uitgesproken over de verkiezingen in Nicaragua en hebben geweigerd deze verkiezingen als democratisch te erkennen;

I.  overwegende dat het Nicaraguaanse regime de afgelopen jaren steeds restrictievere wetten heeft aangenomen, waardoor onderdrukking onderdeel van het systeem is geworden en de misdaden die in het land zijn gepleegd door het aannemen van deze wetten legaal zijn geworden; overwegende dat Nicaragua is veranderd in een door angst beheerste republiek, met meer dan 140 000 burgers die zijn gedwongen in ballingschap te gaan en die in uiterst moeilijke sociaal-economische omstandigheden leven;

J.  overwegende dat het Nicaraguaanse regime het grondgebied van de inheemse bevolking en van de inwoners van Afrikaanse oorsprong heeft ontbost en verwoest doordat zij concessies verleent aan mijnbouwbedrijven en illegale vestiging steunt; overwegende dat er in 2020 in Nicaragua twaalf milieuactivisten zijn gedood, tegenover vijf in 2019, wat Nicaragua in 2020 tot het gevaarlijkste land per hoofd van de bevolking maakte voor voorvechters van landrechten en milieuactivisten; overwegende dat er nog steeds sprake is van straffeloosheid als het gaat om moorden en daden van agressie die sinds januari 2020 tegen inheemse volkeren in Nicaragua worden gepleegd in verband met territoriale geschillen, met name in de autonome regio aan de noordelijke Caribische kust, zoals de moord op negen tot een inheems volk behorende personen op 23 augustus 2020 en het seksueel misbruik van twee vrouwen bij een aanval naar aanleiding van een landgeschil in verband met de goudwinning in Sauni;

1.  veroordeelt de door het regime Ortega-Murillo georkestreerde schijnverkiezingen van 7 november 2021 waarin alle internationale democratische normen voor geloofwaardige, inclusieve, eerlijke en transparante verkiezingen zijn geschonden; verwerpt de geldigheid van de uitslagen van de schijnverkiezingen en daarmee ook de democratische legitimiteit van iedere institutionele autoriteit die uit deze gemanipuleerde stemming is voortgekomen; staat achter de verklaringen waarin wordt gesteld dat deze verkiezingen de omvorming van Nicaragua tot een autocratisch regime hebben voltooid;

2.  verzoekt de Nicaraguaanse autoriteiten de mensenrechten te waarborgen en verdedigen en de Nicaraguaanse bevolking toe te staan haar politieke en burgerrechten uit te oefenen; dringt erop aan dat er verkiezingen worden gehouden in overeenstemming met internationale normen en het Inter-Amerikaans Democratisch Handvest zodat de democratische aspiraties van de bevolking van Nicaragua kunnen worden verwezenlijkt, en dat internationale en maatschappelijke organisaties zonder beperkingen toegang krijgen tot het land;

3.  betuigt opnieuw zijn solidariteit met de Nicaraguaanse bevolking en veroordeelt het geweld, de stelselmatige aanvallen op leiders van de politieke oppositie, de onderdrukking van vertegenwoordigers uit het maatschappelijk middenveld, personen die opkomen voor de mensenrechten en de media, alsmede van hun familieleden, en met name de dodelijke slachtoffers die hierdoor zijn gevallen, de wijdverbreide straffeloosheid waarmee misdaden tegen hen worden gepleegd en de aanhoudende corruptie van functionarissen van het Nicaraguaanse regime; herinnert eraan dat deze daden een duidelijke schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat vormen en laten zien dat president Daniel Ortega, vicepresident Rosario Murillo en functionarissen van het Nicaraguaanse regime weigeren deze beginselen en waarden te verdedigen;

4.  herhaalt zijn oproep tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle op willekeurige gronden vastgezette politieke gevangenen, oppositieleden, mensenrechten- en milieuactivisten en journalisten, en tot nietigverklaring van gerechtelijke procedures die tegen hen lopen; veroordeelt het voortdurende geestelijk en lichamelijk misbruik waaraan zij door de politie en gevangenisautoriteiten worden onderworpen en waarvan vooral vrouwen doelwit zijn, evenals het feit dat sommigen van hen in absolute afzondering zijn opgesloten, zonder contact met hun advocaat en familie en zonder toegang tot medische zorg; herinnert eraan dat Nicaragua zich moet houden aan de standaardminimumregels van de VN voor de behandeling van gevangenen (de Nelson Mandela-regels), hetgeen een verplichting blijft uit hoofde van het internationaal recht; eist dat het regime onmiddellijk bewijs levert dat de vastgezette personen nog leven, en dat zij bewijst waar zij worden vastgehouden; verwerpt het besluit van het regime-Ortega om de gerechtelijke processen tegen hen te bevriezen, waarmee hun voorlopige hechtenis van onbeperkte duur is geworden;

5.  dringt aan op gerechtigheid en verantwoordingsplicht voor alle slachtoffers in overeenstemming met de Nicaraguaanse wetgeving, internationale verbintenissen en verplichtingen door middel van onpartijdige, grondige en onafhankelijke onderzoeken; spoort de Nicaraguaanse autoriteiten aan tot vergaande structurele hervormingen om de minimale juridische waarborgen en een eerlijke procesgang te garanderen; veroordeelt voorts het toenemende geweld en de toenemende intimidatie – met inbegrip van feminicide – waarmee mensenrechtenverdedigers, lhbtiq-personen en voorvechters van de rechten van vrouwen en inheemse volkeren in het land worden geconfronteerd; dringt er bij de Nicaraguaanse autoriteiten op aan een einde te maken aan de onderdrukking en de schending van de mensenrechten, en terug te keren naar de volledige eerbiediging van de mensenrechten, met name door alle beperkende en onrechtmatige wetten af te schaffen en de rechtspersoonlijkheid van mensenrechtenorganisaties te herstellen; verzoekt de EU en haar lidstaten de oprichting van een onderzoeks- en verantwoordingsmechanisme binnen de VN-Mensenrechtenraad te ondersteunen;

6.  herhaalt dat de enige oplossing voor de ernstige politieke crisis in Nicaragua een inclusieve en betekenisvolle nationale dialoog is en betreurt de aanhoudende desinteresse en onwil van het Nicaraguaanse regime om een dergelijk proces op gang te brengen; merkt op dat het houden van vrije, eerlijke en transparante verkiezingen, het herstel van de rechtsstaat en vrijheden, de beëindiging van onderdrukking en angst, de vrijlating van op willekeurige gronden vastgezette politieke gevangenen, het herstel van de wettelijke status van de politieke partijen die op willekeurige gronden waren uitgesloten en de terugkeer van ballingen zonder uitzondering en met volledige garanties, noodzakelijke voorwaarden zijn voor welke dialoog dan ook met het Nicaraguaanse regime; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om nu en in de toekomst maatschappelijke organisaties te ondersteunen bij hun inspanningen om de voorwaarden te scheppen voor een dialoog die kan leiden tot democratische transitie, in overeenstemming met hetgeen in maart 2019 is overeengekomen;

7.  steunt de VV/HV in zijn verklaring dat alle instrumenten die de EU ter beschikking staan om aanvullende maatregelen te nemen, waaronder ook maatregelen die verder kunnen gaan dan beperkingen gericht op individuen, overwogen worden, terwijl tegelijkertijd wordt beoogd maatregelen te vermijden die de ontberingen van de Nicaraguaanse bevolking zouden kunnen verergeren; juicht toe dat Rosario Murillo samen met enkele anderen is opgenomen op de lijst van personen aan wie sancties zijn opgelegd, die is verlengd tot oktober 2022; dringt erop aan dat Daniel Ortega onmiddellijk op deze lijst wordt opgenomen;

8.  benadrukt dat de corruptie waarvan de familie Ortega-Murillo rechtstreeks profiteert en het patrimonialisme van het Nicaraguaanse regime, dat zich ook uit in de verwoesting van natuurlijke hulpbronnen, endemisch en wijdverbreid zijn en het land in de richting van economische en humanitaire instorting leiden; wijst erop dat de EU en haar lidstaten hun humanitaire bijstand moeten voortzetten om de meest kwetsbaren te ondersteunen, en tegelijkertijd alternatieve maatregelen moeten onderzoeken om de wijdverbreide corruptie aan te pakken; verzoekt de EU en haar lidstaten er in dit verband op toe te zien dat de Europese middelen die worden toegewezen, onder meer via multilaterale en financiële instellingen, niet bijdragen tot een verergering van de corruptie van het regime;

9.  is geschokt door de toenemende criminalisering en vervolging van milieuactivisten in Nicaragua; veroordeelt de aanhoudende aanvallen op en daden van agressie tegen de inheemse bevolking van Nicaragua; verzoekt de regering van Nicaragua haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst van Escazú na te komen;

10.  roept de EU en haar lidstaten op om via hun vertegenwoordigers en ambassades in Nicaragua de situatie ter plaatse nauwlettend in het oog te houden – onder meer door rechtszaken te volgen en door critici en oppositieleiders in de gevangenis of onder huisarrest te bezoeken – en om de uitgifte van noodvisums te faciliteren en tijdelijke opvang om politieke redenen in de lidstaten aan te bieden; wijst op en prijst de belangrijke rol die het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers, milieuactivisten en journalisten in Nicaragua spelen; verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden zijn regelmatige dialoog met maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers te verstevigen en mechanismen ter ondersteuning van hun onontbeerlijke werkzaamheden te versterken;

11.  betreurt het feit dat de minister van Buitenlandse Zaken van Nicaragua op 19 november 2021 het Handvest van de OAS heeft opgezegd, en benadrukt dat het land door dit besluit ook geen toegang meer zou hebben tot financiering door de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank en zich zou terugtrekken uit de regionale mechanismen van de OAS voor de bescherming van de mensenrechten; brengt in herinnering dat Nicaragua, ondanks het feit dat het het handvest heeft opgezegd, nog steeds moet voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van andere instrumenten van de OAS, zoals het Amerikaans Mensenrechtenverdrag; benadrukt dat het wel twee jaar kan duren voor deze terugtrekking een feit is;

12.  verzoekt de internationale gemeenschap en democratische eensgezinde partners de politieke druk op het Nicaraguaanse regime binnen multilaterale fora op gecoördineerde wijze op te voeren om bij te dragen tot een snelle transitie waarbij het Nicaraguaanse volk het democratisch bestel en de volkssoevereiniteit volledig kan herwinnen;

13.  betreurt dat het Nicaraguaanse regime op 10 december 2021 de diplomatieke banden met het democratische Taiwan heeft verbroken om de totalitaire Volksrepubliek China om steun te kunnen vragen;

14.  herinnert eraan dat Nicaragua op grond van de associatieovereenkomst tussen de EU en Midden-Amerika de beginselen van de rechtsstaat, de democratie en de mensenrechten moet eerbiedigen en consolideren; herhaalt dat, gezien de huidige omstandigheden, de democratieclausule van de associatieovereenkomst in werking moet worden gesteld;

15.  verzoekt nogmaals om de onmiddellijke uitlevering van Alessio Casimirri aan Italië;

16.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, het Centraal-Amerikaans Parlement, de Groep van Lima en de regering en het parlement van de Republiek Nicaragua.

(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0359.
(2) PB L 346 van 15.12.2012, blz. 3.
(3) PB L 361 van 12.10.2021, blz. 52.


MeToo en intimidatie - de gevolgen voor de EU-instellingen
PDF 153kWORD 51k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over MeToo en intimidatie – gevolgen voor de EU-instellingen (2021/2986(RSP))
P9_TA(2021)0514B9-0587/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8, 10 en 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ("het Handvest"),

–  gezien het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende geweld en intimidatie (nr. 190) en de belangrijkste bepalingen daarvan,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), dat op 1 augustus 2014 in werking is getreden,

–  gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep(1),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

–  gezien zijn resolutie van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU(2),

–  gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en andere maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld(3),

–  gezien zijn resolutie van 14 mei 2020 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2021(4),

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis(5),

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de EU-strategie inzake gendergelijkheid(6),

–  gezien het verslag over de index voor gendergelijkheid 2020 van het Europees Instituut voor gendergelijkheid,

–  gezien het verslag van de Europese Ombudsman van 17 december 2018 over waardigheid op het werk binnen de EU-instellingen en -agentschappen,

–  gezien bijlage II van zijn Reglement, getiteld “Code voor passend gedrag voor leden van het Europees Parlement bij de uitvoering van hun taken”,

–  gezien advies SJ-0328/21 (D(2021)24350) van zijn Juridische Dienst van 18 november 2021,

–  gezien de vraag aan de Commissie over MeToo en intimidatie – gevolgen voor de EU‑instellingen (O-000074/2021 – B9‑0045/2021),

–  gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid,

A.  overwegende dat gendergelijkheid een kernwaarde van de Unie is en is verankerd in artikel 2 van het VEU; overwegende dat het recht op gelijke behandeling en non-discriminatie een grondrecht is dat verankerd is in de Verdragen en het Handvest van de grondrechten;

B.  overwegende dat volgens het EU-recht(7) sprake is van seksuele intimidatie: “wanneer zich enige vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie voordoet met als doel of gevolg dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd”; overwegende dat seksuele intimidatie een vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes is en een extreme vorm van discriminatie op grond van geslacht, die vrouwen en meisjes onevenredig zwaar treft; overwegende dat gendergerelateerd geweld zijn oorsprong vindt in de ongelijke machtsverdeling tussen vrouwen en mannen en in seksisme en genderstereotypen, die ertoe hebben geleid dat vrouwen worden gedomineerd en gediscrimineerd door mannen; overwegende dat ongeveer 90 % van de slachtoffers van seksuele intimidatie vrouw en ongeveer 10 % man is;

C.  overwegende dat volgens het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 3 maart 2014, getiteld “Violence against women: an EU-wide survey”, een op de drie vrouwen in Europa als volwassene met fysiek of seksueel geweld geconfronteerd werd; overwegende dat 55 % van de vrouwen in de EU te maken heeft gehad met seksuele intimidatie; overwegende dat 32 % van alle slachtoffers in de EU heeft verklaard dat de dader een leidinggevende, collega of cliënt was; overwegende dat 75 % van de vrouwen met een gekwalificeerd beroep of in het hogere management slachtoffer is geweest van seksuele intimidatie; overwegende dat 61 % van de vrouwen in de dienstensector te maken heeft gehad met seksuele intimidatie;

D.  overwegende dat cyberpesten, net als andere vormen van gendergerelateerd cybergeweld, steeds gewoner is geworden; overwegende dat in de beoordeling van de Europese meerwaarde inzake gendergerelateerd cybergeweld(8) werd geraamd dat 4-7 % van de vrouwen in de EU in de twaalf maanden voorafgaand aan de enquête te maken had gehad met cyberpesten;

E.  overwegende dat er bij de aanpak van seksuele intimidatie drie jaar sinds de opkomst van de MeToo-beweging onvoldoende vooruitgang is geboekt en dat er nog veel moet gebeuren, zowel binnen de EU-instellingen als daarbuiten;

F.  overwegende dat uit onderzoek blijkt dat intimidatie meer wijdverbreid is dan gewoonlijk wordt aangenomen en dat er in veel gevallen geen melding van wordt gemaakt(9); overwegende dat intimidatie vaak gepaard gaat met andere vormen van discriminatie dan discriminatie op grond van geslacht, die met een intersectionele aanpak en vanuit alle invalshoeken moeten worden aangepakt;

G.  overwegende dat seksueel geweld en seksuele intimidatie op de werkplek een kwestie van gezondheid en veiligheid zijn, en als zodanig moeten worden behandeld en voorkomen;

H.  overwegende dat de slachtoffers van seksuele intimidatie vaak personeelsleden zijn in de meest kwetsbare posities bij het Parlement, waaronder jonge professionals, stagiairs, geaccrediteerde parlementaire medewerkers (APA’s) en arbeidscontractanten;

I.  overwegende dat een van de redenen voor de onderrapportage van seksuele intimidatie een gebrek aan bewustzijn is, soms gebaseerd op een beperkt begrip van de ernst van de zaak, een gebrek aan kennis van kanalen voor slachtofferhulp of van de wijze waarop de gevoeligheid van de zaak wordt ervaren, of angst voor victimisatie of baanverlies;

J.  overwegende dat de MeToo-beweging de EU-instellingen ertoe heeft aangezet plannen te maken voor en een begin te maken met de aanpassing van hun interne regels en procedures om intimidatie beter te kunnen vaststellen, tegengaan en bestraffen;

K.  overwegende dat er nog steeds behoefte is aan bevordering en verdere versterking van gendergelijkheid en de uitvoering van gendermainstreaming in de EU, ook in leidinggevende functies in de instellingen(10);

L.  overwegende dat klokkenluiders een cruciale rol spelen bij het aan het licht brengen van seksuele en psychologische intimidatie, wanbeheer en discriminatie op de werkplek;

M.  overwegende dat het Parlement in zijn eerdere resoluties heeft aangedrongen op talrijke maatregelen om een nultolerantieaanpak als norm te waarborgen, maar dat slechts enkele daarvan volledig ten uitvoer zijn gelegd overeenkomstig de eisen van zijn resolutie over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU, en dat er derhalve een vervolg aan moet worden gegeven;

N.  overwegende dat de COVID-19-pandemie en de nieuwe werkmethoden van het Europees Parlement die tijdens de pandemie zijn ingevoerd, fysieke intimidatie wellicht minder waarschijnlijk hebben gemaakt, maar het voor slachtoffers van intimidatie ook moeilijk hebben gemaakt om hun klachten te melden en zich voor begeleiding en steun tot een raadsman te wenden;

Algemene opmerkingen

1.  veroordeelt krachtig alle vormen van gendergerelateerd geweld, waaronder seksueel geweld, en alle vormen van intimidatie, met name seksuele intimidatie; herhaalt met klem dat het zich zal blijven inzetten voor de bestrijding van gendergerelateerd geweld en dat een alomvattende richtlijn die alle vormen van gendergerelateerd geweld bestrijkt het beste instrument is om dat geweld uit te bannen; herhaalt zijn oproep aan de Raad om de ratificatie door de EU van het Verdrag van Istanbul onverwijld af te ronden, op basis van een brede toetreding zonder beperkingen;

2.  benadrukt dat intimidatie, en met name seksuele intimidatie, op de werkplek een schending van de mensenrechten inhoudt en een ernstige aanslag vormt op de psychische en fysieke gezondheid van een persoon, waardoor deze zich onzeker kan voelen op het werk en in sommige gevallen niet in staat is zijn werk te doen; merkt op dat vrouwen veel vaker dan mannen worden blootgesteld aan seksuele intimidatie;

3.  benadrukt dat preventie de sleutelfactor is bij het creëren van een veilige werkomgeving, hetgeen moet worden bereikt door het verstrekken van informatie, bewustmaking en het bevorderen van campagnes en beleidsmaatregelen tegen intimidatie, terwijl tegelijkertijd formele en informele structuren moeten worden opgezet om intimidatiekwesties, met name kwesties in verband met seksuele intimidatie, aan te pakken en om advies en psychologische bijstand te verlenen aan slachtoffers, alsmede advies over politiecontacten en doorverwijzingen naar rechtsbijstandverleners;

4.  prijst de inspanningen die het Parlement zich tijdens de MeToo-campagne heeft getroost om het stilzwijgen te doorbreken en het besef te doen groeien dat de arbeidsomstandigheden van al het personeel moeten worden verbeterd;

Nultolerantie ten aanzien van intimidatie als een belangrijk aspect van het gendergelijkheidsbeleid van het Parlement waarborgen

5.  is van oordeel dat er, ondanks enkele tot dusverre gedane inspanningen om een nultolerantiebeleid ten aanzien van intimidatie in te voeren, in het Parlement nog steeds gevallen van seksuele intimidatie voorkomen en dat de slachtoffers niet altijd gebruik durven te maken van de bestaande kanalen, hetgeen betekent dat de inspanningen om seksuele intimidatie te voorkomen, moeten worden opgevoerd;

6.  is ingenomen met het besluit van het Bureau van 2018 tot vaststelling van de procedure en de maatregelen ter voorkoming van intimidatie, met name seksuele intimidatie, zoals de code voor passend gedrag voor leden, die in januari 2019 in het Reglement is opgenomen;

7.  is ingenomen met de aanneming van het genderactieplan van het Europees Parlement in 2020 en de routekaart voor de uitvoering ervan in 2021;

8.  betreurt het evenwel dat de maatregelen ter bestrijding van seksuele intimidatie niet krachtig genoeg zijn en niet alle in eerdere resoluties gevraagde acties omvatten, en derhalve:

   a) roept het de diensten van het Parlement op om trainingen ter voorkoming van intimidatie in alle officiële talen of met vertolking beschikbaar te stellen en om de outreachactiviteiten op individuele delegaties en fracties toe te spitsen;
   b) verzoekt het de diensten van het Parlement een openbare lijst op te stellen van leden die aan deze trainingssessies ter voorkoming van intimidatie hebben deelgenomen, en deze lijst op de website van het Europees Parlement te publiceren als een goed voorbeeld voor andere leden;
   c) roept het nogmaals(11) op tot strengere maatregelen ter voorkoming van alle vormen van intimidatie, met name seksuele intimidatie, en dringt het er met name op aan dat alle leden een verplichte training ter voorkoming van intimidatie krijgen bij de eerst mogelijke gelegenheid en bij de aanvang van hun mandaat, in overeenstemming met het ontvangen juridisch advies, omdat training ter voorkoming van intimidatie op vrijwillige basis niet toereikend is gebleken;
   d) verzoekt het de diensten van het Parlement mogelijke gevolgen te beoordelen, zoals de mogelijkheid om de aanwerving van personeel te beperken zonder afbreuk te doen aan het recht van de leden op vergoeding van de kosten van parlementaire assistentie, naast andere mogelijke maatregelen, in geval van niet-naleving van de in paragraaf 8, punt c), van deze resolutie genoemde verplichting, wanneer een lid weigert deel te nemen aan een verplichte training ter voorkoming van intimidatie;

9.  dringt aan op een betere bewustmaking en de invoering van een verplichte opleiding over het nultolerantiebeleid ten aanzien van intimidatie voor alle personen die in de gebouwen van het Parlement werkzaam zijn, waarbij hun instrumenten worden aangereikt om alle vormen van intimidatie, met inbegrip van seksuele intimidatie in het bijzonder, te herkennen en te melden, en waarbij hun op maat gesneden informatie wordt verstrekt over de beschikbare ondersteunende structuren; onderstreept de noodzaak om deze ondersteunende structuren meer bekendheid te geven en gemakkelijk toegankelijk te maken;

10.  roept tevens op tot maatregelen die gericht zijn op bescherming tegen victimisatie van en represailles tegen indieners van klachten, slachtoffers, getuigen en klokkenluiders;

11.  verzoekt het Parlement seksuele intimidatie publiekelijk te blijven veroordelen en een bewustmakingscampagne op te zetten ter bestrijding van alle vormen van intimidatie binnen het Europees Parlement;

12.  is verheugd over de aanstelling van vertrouwenspersonen voor slachtoffers van intimidatie, met name seksuele intimidatie, aangezien zij een waardevolle bron van steun en advies zijn, en verzoekt de bevoegde organen binnen het Parlement ervoor te zorgen dat zij voor iedereen in nood toegankelijk zijn en alle nodige bijstand kunnen verlenen; onderstreept het belang van een transparante selectieprocedure en een termijn voor de mandaten van de leden van de comités ter voorkoming van intimidatie en de vertrouwenspersonen;

13.  dringt aan op de invoering van professionele mechanismen door de bevoegde organen binnen het Parlement, bedoeld om slachtoffers van seksuele intimidatie te steunen en te helpen door deze toegankelijker en zichtbaarder te maken en door een einde te maken aan stigmatisering; onderstreept dat victimisatie moet worden voorkomen en verzoekt die organen ervoor te zorgen dat de loopbaanontwikkeling van slachtoffers niet wordt belemmerd;

14.  dringt aan op een meer gerichte opleiding voor alle niveaus van het management in verband met hun institutionele rol bij de integratie van het nultolerantiebeleid ten aanzien van intimidatie in hun dagelijkse praktijken, met speciale aandacht voor groepen in de meest kwetsbare posities, zoals stagiairs, APA’s en arbeidscontractanten;

15.  erkent de inspanningen die tot dusver zijn geleverd om te zorgen voor gendergelijkheid en gendermainstreaming in het Parlement, met inbegrip van een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in leidinggevende functies, en benadrukt dat de volledige uitvoering van de routekaart en de geplande regelmatige herzieningen ter verbetering van het genderactieplan van het Parlement kunnen bijdragen tot de totstandbrenging van een cultuur van wederzijds respect, het voorkomen van elke vorm van intimidatie en het genderbewust maken van het Parlement; benadrukt dat het genderactieplan en de routekaart voor een doeltreffende uitvoering ervan meer onder de aandacht moeten worden gebracht; verzoekt om publicatie ervan op de website van het Parlement;

16.  neemt nota van de werkzaamheden van het adviescomité intimidatie en voorkoming van intimidatie op het werk en van het adviescomité intimidatie en voorkoming van intimidatie op het werk dat klachten behandelt van geaccrediteerde parlementaire medewerkers tegen leden van het Parlement; roept op tot volledige transparantie over de wijze waarop het Parlement intimidatie aanpakt en daarbij de identiteit van de betrokkenen beschermt, en verzoekt beide comités hun controleverslagen en risicobeoordelingen jaarlijks op te stellen en te publiceren op de website van het Europees Parlement, controlemechanismen toe te passen, en in het bijzonder de externe beoordeling te publiceren die is uitgevoerd op het adviescomité intimidatie en voorkoming van intimidatie op het werk dat klachten behandelt van geaccrediteerde parlementaire medewerkers tegen leden van het Parlement; verzoekt nogmaals(12) om een onafhankelijke evaluatie door externe en op transparante wijze gekozen auditors van het huidige systeem met betrekking tot de doeltreffendheid ervan en, indien nodig, om zo spoedig mogelijk en vóór het einde van deze zittingsperiode wijzigingen voor te stellen teneinde de onafhankelijkheid en het genderevenwicht te waarborgen en belangenconflicten in de bestaande structuren te voorkomen, en derhalve:

   a) verzoekt het de samenstelling van de twee comités te wijzigen om ervoor te zorgen dat onafhankelijke deskundigen met bewezen deskundigheid op het gebied van de aanpak van intimidatie op het werk, waaronder artsen, therapeuten en juridische deskundigen op het gebied van intimidatie, formele leden met stemrecht worden;
   b) wijst het erop dat leden van het Europees Parlement het slachtoffer kunnen worden van seksuele intimidatie en roept het op tot concrete actie in dit verband door de betrokken diensten van het Parlement en fracties;
   c) beveelt het aan een taskforce van onafhankelijke deskundigen op te richten met de opdracht de situatie in verband met seksuele intimidatie en misbruik in het Parlement te onderzoeken, zodat deze het bestaande adviescomité intimidatie en voorkoming van intimidatie op het werk dat klachten behandelt van geaccrediteerde parlementaire medewerkers tegen leden van het Parlement en het adviescomité voor personeel van het Parlement inzake intimidatie en de voorkoming ervan kan evalueren, en adequate wijzigingen kan voorstellen;

17.  beveelt aan dat de Europese Ombudsman de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit van het Parlement eenmaal per jaar gegevens verstrekt over klachten over wanbeheer in verband met gevallen van vermeende intimidatie in het Parlement die aan hem zijn voorgelegd;

Samenwerking tussen de EU-instellingen

18.  roept alle EU-instellingen en -agentschappen op om regelmatig hun beste praktijken voor de aanpak van intimidatie uit te wisselen, met inbegrip van beleid, richtsnoeren of nieuwe bepalingen inzake de aanpak van intimidatie;

19.  roept alle EU-instellingen op een netwerk van vertrouwenspersonen of externe bemiddelaars op te zetten om slachtoffers van seksuele intimidatie te begeleiden en te steunen, en moedigt samenwerking tussen vertrouwenspersonen in verschillende EU-organen aan, hetgeen van essentieel belang is voor kleinere organen die over minder personeel beschikken om adequate steun te verlenen;

20.  roept alle EU-instellingen op hun interne beleid te evalueren en dienovereenkomstig aan te passen, zodat iedereen, niet alleen het vaste personeel, maar ook stagiairs en externe contractanten, gebruik kan maken van zowel formele als informele structuren om gevallen van intimidatie onder de aandacht te brengen en om advies en psychologische bijstand te vragen;

21.  verzoekt de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement een studie te laten uitvoeren naar de toegevoegde waarde van klokkenluidersplatforms op de werkplek en hoe die binnen de EU-instellingen kunnen worden toegepast, waarvan de resultaten en aanbevelingen moeten worden gepresenteerd in een workshop of hoorzitting tijdens welke van gedachten kan worden gewisseld met de betrokken commissies van het Parlement;

22.  verzoekt de Commissie om bij de herziening van het Statuut van ambtenaren van de EU te zorgen voor voldoende instrumenten om gevallen van intimidatie aan te pakken, secundaire victimisatie te voorkomen en tijdig erop te kunnen reageren;

23.  roept de agentschappen en organen van de EU op hun interne regels ter bestrijding van alle vormen van intimidatie, met name seksuele intimidatie, aan te passen en ervoor te zorgen dat zij ook het grondbeginsel van gendergelijkheid toepassen op al hun personeels- en managementniveaus, en daarbij ook rekening te houden met de nieuwe werkomstandigheden op afstand en de lessen die daaruit zijn getrokken tijdens de COVID-19-pandemie; verzoekt de Commissie toe te zien op de uitvoering van deze regels ter bestrijding van intimidatie en op het beginsel van actieplannen voor gendergelijkheid, teneinde gendergelijkheid in de agentschappen en organen van de EU te bevorderen en verder te versterken;

o
o   o

24.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de agentschappen en organen van de EU, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.

(1) PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
(2) PB C 346 van 27.9.2018, blz. 192.
(3) PB C 232 van 16.6.2021, blz. 48.
(4) PB C 323 van 11.8.2021, blz. 33.
(5) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0024.
(6) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0025.
(7) Richtlijn 2006/54/EG.
(8) Studie van het Europees Parlement van maart 2021, getiteld “Combating gender-based violence: Cyber violence – European added value assessment”.
(9) Verslag van de Europese Ombudsman over waardigheid op het werk binnen de EU-instellingen en -agentschappen.
(10) Mededeling van de Commissie met de titel “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025”.
(11) Resolutie van het Europees Parlement over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en andere maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld, paragraaf 16: “verzoekt de voorzitter van het Europees Parlement, het Bureau en de diensten van het Parlement om inspanningen te blijven leveren om te waarborgen dat het Europees Parlement een werkplek zonder intimidatie of seksisme is, en om de volgende maatregelen in te voeren, in overeenstemming met de eisen uit de resolutie van 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU: [...] verplichte opleidingen invoeren over respect en waardigheid op het werk, voor alle leden en alle categorieën personeelsleden”; Resolutie over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU, paragraaf 17.
(12) Resolutie over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2021, paragraaf 55.


De situatie aan de Oekraïense grens en in de door Rusland bezette gebieden van Oekraïne
PDF 131kWORD 48k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over de situatie aan de Oekraïense grens en in de door Rusland bezette gebieden van Oekraïne (2021/3010(RSP))
P9_TA(2021)0515RC-B9-0594/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties en verslagen over Oekraïne en Rusland,

–  gezien het Handvest van de VN, het VN-Verdrag inzake het recht van de zee, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

–  gezien de Slotakte van Helsinki van 1 augustus 1975 en de daaropvolgende documenten,

–  gezien het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa van 19-21 november 1990,

–  gezien het memorandum van Minsk van 19 september 2014 en het pakket maatregelen ter uitvoering van de akkoorden van Minsk, dat op 12 februari 2015 in Minsk werd overeengekomen en ondertekend, en in zijn geheel werd bekrachtigd bij Resolutie 2202 (2015) van de VN-Veiligheidsraad van 17 februari 2015,

–  gezien de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, en met name titel II over politieke dialoog en convergentie op het gebied van buitenlandse zaken en veiligheid(1),

–  gezien de eerste dialoog tussen de EU en Oekraïne over cyberbeveiliging, die plaatsvond op 3 juni 2021,

–  gezien het Handvest voor strategisch partnerschap tussen de VS en Oekraïne, dat op 10 november 2021 is ondertekend door de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Antony Blinken en de Oekraïense minister van Buitenlandse Zaken Dmytro Kuleba,

–  gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell, naar aanleiding van de Raad Buitenlandse Zaken van 13 december 2021 dat elke agressie tegen Oekraïne politieke gevolgen zal hebben en voor Rusland hoge economische kosten zal meebrengen,

–  gezien de verklaring van secretaris-generaal van de NAVO Jens Stoltenberg na de bijeenkomst van de NAVO-ministers van Buitenlandse Zaken van 30 november 2021,

–  gezien de verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de G7 van 12 december 2021 over Rusland en Oekraïne,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de Oekraïense president, Volodymyr Zelensky, de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel, en de Commissievoorzitter, Ursula von der Leyen, van 12 oktober 2021, na de 23e top EU-Oekraïne,

–  gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 9 december 2021 getiteld “Het probleem van de militarisering van de Autonome Republiek Krim en de stad Sebastopol in Oekraïne en delen van de Zwarte Zee en de Zee van Azov”,

–  gezien het memorandum van Boedapest betreffende veiligheidsgaranties van 5 december 1994,

–  gezien het EU-beleid als reactie op de crisis in Oekraïne, met inbegrip van de beperkende maatregelen die sinds 2014 van kracht zijn,

–  gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties en de beginselen van het internationale recht, alle staten zich “in hun internationale betrekkingen [moeten] onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van enige staat”;

B.  overwegende dat de Russische Federatie, tegen de achtergrond van een crisis aan de grens tussen de EU en Belarus, haar militaire aanwezigheid langs de grenzen van Oekraïne gestaag heeft vergroot, en thans bestaat uit in totaal ongeveer 100 000 troepen, en in de Oekraïense gebieden Donetsk en Loehansk, die momenteel worden bezet door door Rusland gesteunde strijdkrachten, en de omvang van haar militaire activiteiten op de bezette Krim en in het Zwarte Zeebekken aanzienlijk heeft vergroot; overwegende dat deze militaire opbouw werd bevestigd door recente commerciële satellietbeelden; overwegende dat de recente opbouw omvangrijker wordt geacht dan de eerdere militaire opbouw afgelopen voorjaar;

C.  overwegende dat in de verslagen van Amerikaanse inlichtingendiensten wordt gesteld dat deze keer Rusland begin 2022 tot wel 175 000 manschappen zou kunnen inzetten; overwegende dat deze offensieve ontwikkelingen ofwel kunnen worden geïnterpreteerd als voorbereidingen op een militaire offensieve agressie op meerdere fronten, ofwel als een dreigement om geweld te gebruiken tegen buurland Oekraïne met als doel de soevereiniteit en politieke onafhankelijkheid van het land te verstoren, hetgeen in strijd is met de internationale verplichtingen van de Russische Federatie; overwegende dat Aljaksandr Loekasjenko volledige steun aan Rusland heeft aangekondigd in geval van militair optreden tegen Oekraïne;

D.  overwegende dat de recente bewegingen van Russische troepen nabij de Oekraïense grens gepaard gingen met intensere inmenging en desinformatiecampagnes door Russische handlangers en mediakanalen in de EU, Oekraïne en Rusland zelf; overwegende dat bij deze hybride tactieken onder meer sprake is van steeds meer denigrerende inhoud over de NAVO en Oekraïne, pogingen om Oekraïne en de NAVO de schuld te geven van de mogelijke toekomstige Russische militaire escalatie, en de verspreiding van valse berichten door president Poetin en voormalig president Medvedev persoonlijk;

E.  overwegende dat er meer dan zes jaar verstreken zijn sinds de sluiting van de akkoorden van Minsk en meer dan zeven jaar sinds de illegale annexatie van het schiereiland de Krim door de Russische Federatie en het begin van de oorlog in Oekraïne door Rusland; overwegende dat tijdens het aanhoudende conflict meer dan 14 000 mensen om het leven zijn gekomen; overwegende dat dit conflict heeft geleid tot bijna twee miljoen intern ontheemden; overwegende dat het levensonderhoud van de bevolking van de door Rusland gecontroleerde en bezette gebieden in Oekraïne en de omliggende regio’s nog steeds ernstig bemoeilijkt wordt; overwegende dat Rusland partij is bij het conflict en zich derhalve niet als bemiddelaar kan presenteren;

F.  overwegende dat de tenuitvoerlegging van het pakket maatregelen ter uitvoering van de akkoorden van Minsk van februari 2015 ernstige vertraging heeft opgelopen, met name als gevolg van unilaterale maatregelen die de Russische Federatie in strijd met haar verbintenissen in het kader van de akkoorden heeft genomen;

G.  overwegende dat er sinds 2014 melding wordt gemaakt van de aanwezigheid van werknemers van de Russische particuliere militaire onderneming Wagner Group en pro‑Russische separatisten in Oost-Oekraïne, bestaande uit aanvankelijk ongeveer 250 strijders en inmiddels 2 500 personen;

H.  overwegende dat in het meest recente verslag van de VN-missie voor toezicht op de mensenrechten in Oekraïne, dat op 1 december 2021 is gepubliceerd, melding wordt gemaakt van een escalatie van de vijandelijkheden in het Donbas-conflictgebied, een toename van het aantal burgerslachtoffers aan Oekraïense zijde en schade aan infrastructuur; overwegende dat in het verslag ook wordt opgemerkt dat de rechtbanken van de zelfuitgeroepen Donbas-republieken burgers zonder eerlijk proces blijven veroordelen voor conflictgerelateerde misdaden;

I.  overwegende dat er meer dan 160 illegale gevangenissen zijn in de door Rusland bezette gebieden van Oekraïne in de regio’s Donetsk en Loehansk, waar sinds het begin van het conflict meer dan 3 000 personen illegaal gevangengehouden en aan folteringen en onmenselijke behandeling onderworpen worden;

J.  overwegende dat Rusland het staakt-het-vuren in het Donetsbekken blijft schenden, met 2 346 aanvallen op Oekraïense posities, waarbij 65 Oekraïense soldaten zijn omgekomen en 261 gewond zijn geraakt, waaronder 29 militairen van de Oekraïense strijdkrachten die tussen 27 juli 2020 en 2 december 2021 door sluipschutters zijn gedood;

K.  overwegende dat het Russische Ministerie van Defensie in april 2021 de wateren rond de Straat van Kertsj eenzijdig heeft gesloten voor niet-commerciële vaartuigen uit andere landen, waardoor de vrije doorvaart van schepen van en naar de Zee van Azov werd belemmerd; overwegende dat deze beperkingen nog steeds van kracht zijn, hoewel Rusland had aangekondigd dat het ze in oktober 2021 zou opheffen; overwegende dat deze belemmeringen negatieve gevolgen hebben voor de Oekraïense havens in de Zee van Azov en voor de internationale maritieme doorvoer in de Zwarte Zee;

L.  overwegende dat president Poetin op 15 november 2021 een decreet inzake vereenvoudigde handelsregels heeft ondertekend om de toegang van goederen naar en uit de tijdelijk niet door de regering gecontroleerde gebieden van de Oekraïense regio’s Donetsk en Loehansk mogelijk te maken;

M.  overwegende dat in het Handvest inzake strategisch partnerschap tussen de VS en Oekraïne van 10 november 2021 is bepaald dat de Verenigde Staten en Oekraïne voornemens zijn een reeks substantiële maatregelen voort te zetten om rechtstreekse en hybride externe agressie tegen Oekraïne te voorkomen en Rusland verantwoordelijk te houden voor dergelijke agressie en schendingen van het internationaal recht;

N.  overwegende dat president Poetin op 1 december 2021 juridisch bindende garanties van de NAVO heeft geëist dat de organisatie geen verdere uitbreidingen naar het oosten zal uitvoeren; overwegende dat secretaris-generaal van de NAVO Jens Stoltenberg op 30 november 2021, na de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de NAVO, heeft verklaard dat Rusland “geen vetorecht en geen recht heeft om zich in dat proces te mengen” met betrekking tot het mogelijke NAVO-lidmaatschap van Oekraïne;

1.  steunt de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen; herhaalt dat het volledig achter het EU-beleid staat om de illegale annexatie van de Autonome Republiek Krim en de stad Sebastopol niet te erkennen; veroordeelt de directe en indirecte betrokkenheid van Rusland bij het gewapende conflict in het oosten van Oekraïne, alsook de aanhoudende schendingen van de mensenrechten in deze gebieden en op de bezette Krim;

2.  veroordeelt de huidige grootschalige Russische militaire opbouw aan de grens met Oekraïne en verwerpt elke Russische rechtvaardiging daarvan; herinnert eraan dat dit de tweede keer het geval is dit jaar; benadrukt dat deze militaire opbouw gepaard gaat met een dramatische toename van de oorlogsretoriek van Rusland;

3.  eist dat de Russische Federatie haar strijdkrachten onmiddellijk en volledig terugtrekt, aan haar bedreiging voor de territoriale integriteit van Oekraïne, die een destabiliserend effect heeft op de hele regio en daarbuiten, een einde maakt, alle maatregelen die het conflict verergeren, intrekt, en de spanningen, overeenkomstig de internationale verplichtingen van Rusland, de-escaleert; benadrukt de noodzaak van een vreedzame oplossing van het conflict;

4.  onderstreept dat de Russische militaire opbouw ook een bedreiging vormt voor de algemene vrede, stabiliteit en veiligheid van Europa, en roept Rusland op zijn internationale verplichtingen na te komen, waaronder de beginselen en toezeggingen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) inzake de transparantie van militaire bewegingen, met inbegrip van het Weens Document; dringt er voorts bij Rusland op aan zich aan zijn verplichting uit hoofde van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee te houden en de vrijheid van scheepvaart en de doorvaart door de internationale Straat van Kertsj naar de havens in de Zee van Azov te garanderen;

5.  is ernstig bezorgd over de aanhoudende militarisering van de Zee van Azov, de Zwarte Zee en de Oostzeeregio, met name over de militarisering van het district Kaliningrad en de illegaal bezette Krim, met inbegrip van de ontwikkeling van anti-access/area denial-capaciteit (A2/AD) door de Russische Federatie, waarbij gebruik wordt gemaakt van nieuwe S-400-luchtdoelsystemen, en een ongekende opbouw van conventionele strijdkrachten en voorbereidingen voor de mogelijke inzet van kernwapens;

6.  betuigt zijn solidariteit met de bevolking van Oekraïne die sinds 2014 zwaar te lijden heeft als gevolg van een oorlog, in combinatie met een ernstige economische crisis, en die momenteel leeft met de dreiging van een volledig militair offensief die het leven van alle burgers in gevaar brengt;

7.  herhaalt de EU en Oekraïne een ambitieuze veiligheidsdialoog moeten opzetten die bijdraagt tot een geharmoniseerde beoordeling van de reële veiligheidsuitdagingen; benadrukt dat bevriende landen hun militaire steun en de levering van verdedigingswapens aan Oekraïne moeten opvoeren, hetgeen in overeenstemming is met artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties, op grond waarvan individuele en collectieve zelfverdediging is toegelaten; is ingenomen met het besluit van de Raad van de Europese Unie van 2 december 2021 om Oekraïne een pakket van 31 miljoen EUR te verstrekken in het kader van de Europese Vredesfaciliteit (EPF), om de weerbaarheid en de defensiecapaciteit te helpen versterken; merkt op dat de mogelijke toekomstige deelname van Oekraïne aan projecten voor permanente gestructureerde samenwerking (PESCO) de nationale defensievermogens van Oekraïne aanzienlijk zou verbeteren in overeenstemming met de beste praktijken en normen van de EU, zoals verklaard in de associatieovereenkomst;

8.  benadrukt dat herhaalde Russische militaire opbouw aan de Oekraïense grens een instrument is om ten koste van Oekraïne politieke concessies af te dwingen van het Westen; benadrukt dat de keuze van een land voor allianties niet mag worden onderworpen aan de goedkeuring van een derde land, en verwerpt daarom elke poging van Rusland om bepaalde landen in zijn “invloedssfeer” op te nemen en zo vorm te geven aan hun toekomst; herinnert eraan dat Rusland compromissen of verzoeningsgezindheid van het Westen als een teken van zwakte zou beschouwen en zich gesterkt zou voelen om zijn agressieve benadering verder uit te bouwen;

9.  benadrukt dat de Russische militaire opbouw ook deel uitmaakt van een bredere Russische strategie, met onder meer elementen van hybride oorlogsvoering tegen de Europese Unie en haar gelijkgestemde partners, door chaos en verwarring te veroorzaken in haar buurlanden, aan haar grenzen en binnen de Europese Unie; herhaalt dat Rusland gebruikmaakt van een combinatie van dreigingen, zoals militaire, digitale, energie- en desinformatiedreigingen, en daarbij profiteert van het open systeem van de EU om haar te verzwakken; is van mening dat de EU zich bewust moet zijn van haar eigen kwetsbaarheden en die van haar partners in de buurlanden, en de weerbaarheid moet versterken om hybride aanvallen doeltreffend te kunnen bestrijden en de samenwerking met partners, met name op het gebied van desinformatie, moet verbeteren, alsook de capaciteiten voor vreedzame conflictoplossing moet versterken, met bijzondere aandacht voor de situatie van vrouwen en kwetsbare groepen in conflictgebieden;

10.  benadrukt dat de Europese Unie bereid moet zijn om aan de Russische Federatie een zeer duidelijke waarschuwing af te geven dat militaire vijandelijkheden niet alleen onaanvaardbaar zijn, maar dat er ook een hoge economische en politieke prijs voor zal worden betaald; is ingenomen met de meest recente verklaringen van de EU en de ministers van Buitenlandse Zaken van de G7 waarin zij hun krachtige steun uitspreken voor een gecoördineerd internationaal optreden tegen eventuele militaire agressie van de Russische Federatie tegen Oekraïne;

11.  dringt er bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid op aan ervoor te zorgen dat de Raad op de hoogte blijft van de militaire acties van de Russische Federatie en bereid blijft snel overeenstemming te bereiken over verdere gezamenlijke actie, met name de vaststelling van zware economische en financiële sancties in nauwe samenwerking met de Verenigde Staten, de NAVO en andere partners, teneinde de onmiddellijke en geloofwaardige dreigingen van Rusland aan te pakken, in plaats van te wachten op een nieuwe invasie alvorens actie te ondernemen; wijst erop dat de EU en haar partners een uniforme aanpak inzake afschrikking moeten volgen; onderstreept dat alle maatregelen in onderlinge afstemming met Oekraïne moeten worden genomen;

12.  onderstreept dat het nieuwe pakket sancties ook betrekking moet hebben op het Russische korps van officieren en vlagofficieren die betrokken zijn bij de planning van een mogelijke invasie, personen uit de directe omgeving van de Russische president, en oligarchen die banden hebben met de president en hun familie; eist dat dergelijke sancties de bevriezing van financiële en fysieke activa in de EU en reisverboden omvatten, evenals de uitsluiting van Rusland van het SWIFT-betalingssysteem, waardoor Russische ondernemingen worden uitgesloten van de internationale financiële markt, en dat de aankoop van Russische overheidsschuld op de primaire en secundaire markten wordt verboden, en dat die sancties gericht zijn op belangrijke sectoren van de Russische economie, en de financiering van inlichtingendiensten en het leger verstoren;

13.  onderstreept dat in geval van een Russische aanval op Oekraïne de eerste en onmiddellijke maatregel van de EU eruit moet bestaan alle reizen op te schorten en de visumvrijstelling voor houders van een Russisch diplomatiek paspoort in te trekken, met uitzondering van geaccrediteerde diplomaten;

14.  eist dat de EU en Oekraïne dringende en geloofwaardige stappen nemen om minder afhankelijk te worden van de invoer van Russische energie, en verzoekt de EU, overeenkomstig de associatieovereenkomst, meer energiesolidariteit met Oekraïne aan de dag te leggen door de interconnectie tussen de energie-infrastructuren te vergroten; dringt er daarom bij de EU-instellingen en alle lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de Nord Stream 2-pijpleiding niet operationeel wordt, ongeacht of deze op een bepaald moment voldoet aan de bepalingen van de EU-gasrichtlijn(2); herhaalt zijn reeds lang bestaande fundamentele zorgen over de politieke, economische en veiligheidsrisico’s in verband met het Nord Stream 2-project; onderstreept dat de constructie van de controversiële, door Rosatom gebouwde kerncentrales moet worden stopgezet;

15.  benadrukt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat zij Russische rijkdom en investeringen van onduidelijke oorsprong niet langer verwelkomen, onder meer door een wereldwijd sanctiemechanisme ter bestrijding van corruptie tot stand te brengen en bestaande antiwitwasrichtlijnen consistent toe te passen en te handhaven; roept de Commissie en de Raad op om meer inspanningen te leveren om de strategische investeringen van het Kremlin in de EU met het oog op subversie, ondermijning van democratische processen en instellingen en verspreiding van corruptie te beteugelen, en voor meer transparantie te zorgen, met name met betrekking tot het geld van de Russische elite dat in de EU wordt gestald of uitgegeven;

16.  wijst erop dat het belangrijk is dat er krachtige maatregelen worden getroffen om Rusland ervan te weerhouden bestaande EU-sancties te omzeilen; is van mening dat de EU hiertoe haar toepasselijke regelgeving moet herzien en actualiseren om meerdere lacunes op te vullen en zodoende de sancties doeltreffender te maken en Rusland daadwerkelijk een hogere prijs te laten betalen voor zijn vijandige daden;

17.  verzoekt de Europese Raad om tijdens zijn bijeenkomst van 16 december 2021 alle mogelijke reacties op de bedreigingen voor de Europese veiligheid vanwege de Russische Federatie te bespreken en grondig te evalueren en zijn eerdere besprekingen over een alomvattende EU-strategie ten aanzien van Rusland voort te zetten; roept de EU en de Europese partners op besprekingen te voeren over langetermijnplannen voor de Europese veiligheid, teneinde gezamenlijk het hoofd te bieden aan toekomstige militaire dreigingen op het continent; spreekt zijn bezorgdheid uit over de voortdurende verslechtering van de kernpijlers van de internationale veiligheids- en wapenbeheersingsarchitectuur, die zijn onderworpen aan manipulatie en herhaalde schendingen door Rusland; verzoekt de Raad en de Commissie in het kader van het strategisch kompas Rusland als een belangrijke bedreiging voor het Europese continent te beoordelen, zoals ook is opgemerkt in het verslag van de reflectiegroep van de NAVO;

18.  verzoekt de Russische Federatie te stoppen met het nemen van unilaterale maatregelen die in tegenspraak zijn met de verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van de akkoorden van Minsk en die de verdere uitvoering ervan belemmeren, het conflict in het oosten van Oekraïne verergeren en internationaal twijfels doen rijzen over de politieke wil en capaciteit van de Russische Federatie om zich aan haar verbintenissen te houden;

19.  dringt er bij Rusland en de door Rusland gesteunde separatisten op aan zich te houden aan de staakt-het-vuren-overeenkomst; dringt er bij Rusland op aan zich constructief in te zetten in het Normandiëkwartet en de Tripartiete Contactgroep Oekraïne en zijn internationale verplichtingen na te komen, met name in het kader van de akkoorden van Minsk en het Verdrag van de VN inzake het recht van de zee; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van alle illegaal vastgehouden en gevangengenomen Oekraïense burgers; spoort de Raad aan om ook het toepassingsgebied van zijn sancties uit te breiden en het opleggen van de Russische nationaliteit (paspoortafgifte), de organisatie van illegale verkiezingen op de Krim, en het besluit om inwoners van de niet door de regering gecontroleerde Oekraïense gebieden Donetsk en Loehansk te betrekken bij de verkiezingen voor de Staatsdoema in september 2021, daarin op te nemen, en de prijs te verhogen die Rusland betaalt voor het tegenhouden van de uitvoering van de akkoorden van Minsk en de gesprekken binnen het Normandiëkwartet; verzoekt het Internationaal Strafhof om een onderzoek in te stellen naar de strafbare feiten die door Rusland en zijn handlangers zijn gepleegd op het schiereiland de Krim en in Oost-Oekraïne; wijst op de rol die het Internationaal Gerechtshof en gevallen van universele rechtsmacht in dit verband kunnen spelen; is van mening dat de politieke en militaire leiders van de feitelijke autoriteiten van de zogenoemde Volksrepublieken Donetsk en Loehansk moeten worden bestraft in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten;

20.  benadrukt het belang van de bijzondere waarnemingsmissie van de OVSE in Oekraïne, en beklemtoont dat deze missie haar werkzaamheden na maart 2022, wanneer het mandaat volgens huidige verwachtingen afloopt, zonder enige beperking moet kunnen voortzetten; veroordeelt met klem de Russische acties die de speciale waarnemingsmissie van de OVSE verhinderen haar rol te vervullen, door de onbemande luchtvaartuigen van de missie te hinderen en waarnemers de toegang tot de bezette gebieden te blokkeren; betreurt het besluit van Rusland om de waarnemersmissie van de OVSE bij de Russische grensovergangen Goekovo en Donetsk te sluiten;

21.  spreekt zijn krachtige steun uit voor de inspanningen van Oekraïne om Russische huurlingen die oorlogsmisdaden hebben begaan voor de rechter te brengen, en dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan hun samenwerking daartoe te intensiveren;

22.  herhaalt zijn steun voor het internationale onderzoek naar de omstandigheden van het tragische neerhalen van vlucht MH17 van Malaysian Airlines, dat mogelijk een oorlogsmisdaad vormt, en roept er nogmaals toe op de verantwoordelijken voor de rechter te brengen;

23.  veroordeelt de ondertekening door president Poetin van het decreet over vereenvoudigde handelsregels zodat toegangsmaatregelen kunnen worden genomen om de toegang van goederen tot en uit de tijdelijk niet door de regering gecontroleerde gebieden Donetsk en Loehansk van Oekraïne te vergroten, en roept Rusland op het decreet in te trekken; benadrukt dat een dergelijke unilaterale maatregel een schending vormt van de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne, ook wat de douanecontrole betreft, meer spanningen kan veroorzaken en kan leiden tot een verlenging van de status quo, terwijl tegelijkertijd het toekomstige re-integratieproces wordt belemmerd;

24.  is ingenomen over de oprichting en activiteiten van het Internationaal Krimplatform; beschouwt dit als een belangrijk instrument om de illegale annexatie van het schiereiland de Krim hoog op de internationale agenda te houden; spreekt zijn tevredenheid uit over de krachtige steun van de EU voor dit initiatief en verzoekt de EU verder bij te dragen aan de ontwikkeling van de overleg- en coördinatiestructuur ervan; betreurt het feit dat internationale organisaties en mensenrechtenactivisten nog steeds de toegang tot de Krim wordt ontzegd;

25.  roept de Russische bevolking op om geen geloof te hechten aan de alomtegenwoordige officiële propaganda waarin het Westen als vijand van het Russische volk en de Russische staat wordt afgeschilderd; herinnert eraan dat democratie en vrijheid alleen voor de corrupte Russische elite een bedreiging vormen, en niet voor de bevolking; spreekt zijn wens uit om een dialoog aan te gaan en toekomstige betrekkingen uit te bouwen met een democratisch Rusland; herinnert eraan dat het Russische volk het slachtoffer is van het agressieve externe en interne “het Kremlin eerst”-beleid;

26.  steunt de Oekraïense autoriteiten bij hun inspanningen om het land te hervormen overeenkomstig de bepalingen van de associatieovereenkomst en de diepe en brede vrijhandelsruimte; dringt er bij de EU-instellingen op aan een geloofwaardig langetermijnperspectief te handhaven voor de toetreding van Oekraïne tot de EU, overeenkomstig artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals voor elke Europese staat; onderstreept dat dergelijke inspanningen noodzakelijk zijn om de Oekraïense veerkracht te vergroten en de huidige en toekomstige Russische agressie doeltreffender tegen te gaan;

27.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, alsmede de president, de regering en de Verchovna Rada van Oekraïne en de president, regering en de Staatsdoema van de Russische Federatie.

(1) PB L 161 van 29.5.2014, blz. 3.
(2) Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94).


Uitvoering van de Kimberleyprocescertificering
PDF 125kWORD 46k
Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2021 over de uitvoering van de Kimberleyprocescertificering (2021/2885(RSP))
P9_TA(2021)0516B9-0591/2021

Het Europees Parlement,

–  gezien de Kimberleyprocescertificering (KPCS),

–  gezien Verordening (EG) nr. 2368/2002 van de Raad van 20 december 2002 tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant(1) en het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot uitvoering van de Kimberleyprocescertificering voor de internationale handel in ruwe diamant (COM(2021)0115) dat ten doel heeft de latere wijzigingen te herschikken ter wille van de duidelijkheid,

–  gezien Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden(2),

–  gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld(3),

–  gezien de vraag aan de Commissie over de uitvoering van de Kimberleyprocescertificering (O-000073/2021 – B9‑0044/2021),

–  gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien de ontwerpresolutie van de Commissie internationale handel,

A.  overwegende dat de KPCS in 2003 werd ingesteld als een door de VN gemandateerde certificeringsregeling om een einde te maken aan de handel in conflictdiamanten die burgeroorlogen aanwakkerde; overwegende dat de KPCS een drieledige structuur heeft die bestaat uit regeringen als besluitvormers, en de internationale diamantindustrie en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld als waarnemers; overwegende dat beslissingen in het kader van de KPCS worden genomen bij consensus van de 56 deelnemende leden, die 82 landen vertegenwoordigen en waarbij de EU en haar 27 lidstaten als één deelnemer worden geteld;

B.  overwegende dat de KPCS conflictdiamanten als volgt definieert: “ruwe diamant die wordt gebruikt door rebellenbewegingen of hun medestanders om een conflict te financieren dat erop gericht is legitieme regeringen te ondermijnen”; overwegende dat de KPCS naar verluidt doeltreffend is geweest om vrijwel volledig een einde te maken aan de handel in conflictdiamanten zoals oorspronkelijk gedefinieerd, en dat deze thans minder dan 1 % van de handel in ruwe diamant bedraagt tegenover 15 % in 2003;

C.  overwegende dat er zich nog altijd mensenrechtenschendingen voordoen bij de diamantwinning in conflict- en hoogrisicogebieden die rijk zijn aan diamanten, onder meer in de vorm van kinderarbeid en gedwongen arbeid, mishandelingen, martelingen, seksueel geweld, het doen verdwijnen van mensen, gedwongen uitzettingen en herhuisvesting, illegale landroof en vernietiging van ritueel of cultureel belangrijke plaatsen;

D.  overwegende dat de aard van de conflicten en de feitelijke situatie ter plaatse zijn veranderd sinds de inwerkingtreding in 2003 van de KPCS als wereldwijd initiatief; overwegende de KPCS niet ziet op situaties waarin staats- of andere veiligheidstroepen, bedrijven, criminelen of gewapende groeperingen op grote schaal of systematisch geweld gebruiken om hun economische belangen bij diamantproductie veilig te stellen; overwegende dat momenteel niet tegemoet kan worden gekomen aan de wens van de consument om zekerheid te hebben over de oorsprong van diamanten en de zekerheid te hebben dat deze ethisch verantwoord zijn; overwegende dat dit leidt tot een daling van de vraag naar natuurlijke diamanten, met negatieve gevolgen voor de legitieme diamantindustrie en de ambachtelijke mijnwerkers; overwegende dat mechanismen zoals de KPCS regelmatig moeten worden herzien en geactualiseerd om ervoor te zorgen dat zij tegemoet kunnen komen aan de verwachtingen van de consument en aan de internationale verplichtingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame ontwikkeling;

E.  overwegende dat de EU zich inspant om de werkingssfeer te verruimen van de oorspronkelijke definitie van conflictdiamanten die is opgenomen in het basisdocument van de KPCS, in die zin dat in het kader van de KPSC ook gekeken zou worden naar mensenrechtenschendingen, maar dat dit nog niet is gelukt omdat besluiten genomen moeten worden bij consensus en wegens het feit dat een aantal belangrijke producerende, verhandelende en afnemende landen zich hiertegen verzetten;

F.  overwegende dat het garantiesysteem van de Werelddiamantraad een vrijwillig zelfreguleringsprogramma van de hele sector is waarmee diamanten met Kimberleyprocescertificering tijdens de hele toeleveringsketen, tot en met de handel in geslepen en gepolijste stenen, worden gevolgd;

1.  benadrukt dat de definitie van conflictdiamanten dringend moet worden herzien zodat zij ook ziet op mensenrechten en dimensies van de diamantproductie die verband houden met sociale en milieugerelateerde conflicten, en aldus kan worden gegarandeerd dat bij diamanten die op de EU-markt belanden geen sprake is van mensenrechtenschendingen of milieumisdrijven door rebellengroeperingen, regeringen of particuliere ondernemingen; beklemtoont dat de KPCS niet alleen op ruwe diamant maar ook op de geslepen en gepolijste stenen van toepassing moet zijn;

2.  dringt aan op een krachtigere uitvoering van de KPCS om ervoor te zorgen dat geen conflictdiamanten terechtkomen in legitieme toeleveringsketens; roept op tot versterking en verbetering van het toezicht op en de handhaving van de interne controles van de deelnemende landen; spoort de partijen bij de KPCS aan een onafhankelijk toezichtsmechanisme in het leven te roepen, aangezien de aanbevelingen die opgesteld worden op basis van bezoeken in het kader van het onderling toezicht niet bindend zijn en vaak geen oplossingen aandragen voor problemen bij de uitvoering van interne controles en niet leiden tot wezenlijke veranderingen in situaties waarin niet voldaan wordt aan de minimumvereisten van de KPCS;

3.  is diep verontrust over recente berichten dat bij de laatste tussentijdse vergadering in het kader van het Kimberleyproces pogingen zouden zijn ondernomen om waarnemers van het maatschappelijk middenveld het zwijgen op te leggen; wijst nogmaals op de centrale rol van het maatschappelijk middenveld in de drieledige structuur van de KPCS en dringt aan op volledige eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld; wijst er daarbij op dat organisaties van het maatschappelijke middenveld die actief zijn in de sector van conflictmineralen en -diamanten over een betrouwbare financiering moeten kunnen beschikken;

4.  is verheugd over de betrokkenheid van de legitieme diamantindustrie bij de KPCS en de oprichting van het garantiesysteem van de Werelddiamantraad; merkt op dat het scheppen van banen en inkomsten voor mijnbouwgemeenschappen niet mogelijk is zonder stabiele, transparante en verantwoordelijke toeleveringsketens in de diamantsector;

5.  wijst erop dat het van essentieel belang is dat diamanten van ontginning tot verkoop kunnen worden gevolgd op een wijze die verder gaat dan louter via het papierwerk dat bij diamantzendingen hoort; staat er volledig voor open om nieuwe technologieën zoals blockchain te gebruiken ter verbetering van de traceerbaarheid; is ingenomen met de inspanningen gericht op de digitalisering van Kimberleyprocescertificaten;

6.  benadrukt hoe belangrijk het is de diepere oorzaken van diamantgerelateerde conflicten en geweld in de toeleveringsketen aan te pakken; roept de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden op ervoor te zorgen dat er voldoende middelen worden uitgetrokken voor capaciteitsopbouw in het kader van het thematisch programma voor vrede, stabiliteit en conflictpreventie ter ondersteuning van het duurzaam en conflictgevoelig beheer van natuurlijke rijkdommen en de naleving van het Kimberleyproces en andere soortgelijke initiatieven op het gebied van conflictmineralen, teneinde de bestaansmiddelen van mijnbouwgemeenschappen te verbeteren en ambachtelijke mijnbouw te bevorderen; dringt erop aan dat degenen die aan bepaalde regio’s fondsen toewijzen daarbij ook rekening houden met activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw en conflictpreventie;

7.  verzoekt de Europese Unie het voortouw te blijven nemen op het gebied van de uitvoering van initiatieven voor verantwoorde grondstoffenwinning, zoals het OESO-richtsnoer inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden en de geactualiseerde OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen; herhaalt dat verantwoorde grondstoffenwinning en zorgvuldigheidseisen moeten stroken met de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten;

8.  dringt erop aan dat de EU het goede voorbeeld geeft en haar op waarden gebaseerde handelsagenda blijft uitvoeren om in niet-EU-landen positieve veranderingen teweeg te brengen; merkt in dit verband op dat de EU-regels voor de handel in diamanten moeten getuigen van een zo hoog mogelijk ambitieniveau; verzoekt de EU aanvullende autonome maatregelen te overwegen om te garanderen dat op de EU-markt geen ruwe, gesneden en gepolijste diamanten terechtkomen die in verband kunnen worden gebracht met mensenrechtenschendingen, teneinde de tekortkomingen van de KPCS te verhelpen;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Europese Dienst voor extern optreden, alsook de huidige voorzitter en vicevoorzitter van de Kimberleyprocescertificering.

(1) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 28.
(2) PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1.
(3) PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid