Bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: het bepalen van gevallen waarin identiteitsgegevens als identiek of vergelijkbaar worden beschouwd voor het opsporen van meerdere identiteiten op grond van Verordening (EU) 2019/817
Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2022 over de Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 29 september 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/817 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het bepalen van gevallen waarin identiteitsgegevens voor het opsporen van meerdere identiteiten als identiek of vergelijkbaar worden beschouwd (C(2021)05056 – 2021/2913(DEA))
Het Europees Parlement,
– gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2021)05056),
– gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) 2019/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van grenzen en visa en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 767/2008, (EU) 2016/399, (EU) 2017/2226, (EU) 2018/1240, (EU) 2018/1726 en (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad, Beschikking 2004/512/EG van de Raad en Besluit 2008/633/JBZ van de Raad(1), en met name de artikelen 28, lid 5, en 73, lid 6,
– gezien artikel 111, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,
A. overwegende dat in artikel 3 van de gedelegeerde verordening van de Commissie is bepaald dat de gevallen waarin identiteitsgegevens als vergelijkbaar kunnen worden beschouwd, zijn beschreven in bijlage II bij die verordening;
B. overwegende dat bijlage II, punt 2, van de gedelegeerde verordening van de Commissie bepaalt: “Om te bepalen of identiteitsgegevens vergelijkbaar zijn, gebruikt eu-LISA een algoritme om de vergelijkbaarheid tussen identiteitsgegevens in de verschillende gegevensvelden van verschillende EU-informatiesystemen te berekenen.”;
C. overwegende dat in bijlage II, punt 2, van de gedelegeerde verordening van de Commissie voorts bepaalt: “Dat algoritme is gebaseerd op vooraf vastgestelde niveaus van vergelijkbaarheid.”;
D. overwegende dat bijlage II, punt 2, van de gedelegeerde verordening van de Commissie bovendien bepaalt: “Voor het vaststellen van dit algoritme wordt eu-LISA bijgestaan en geadviseerd door deskundigen van de Commissie, de lidstaten en de agentschappen van de Unie die gebruikmaken van de EU-informatiesystemen en interoperabiliteitscomponenten.”;
E. overwegende dat op grond van artikel 28, lid 5, van Verordening (EU) 2019/817 de Commissie bij gedelegeerde handelingen de procedures moet vaststellen aan de hand waarvan moet worden bepaald welke identiteitsgegevens als identiek of vergelijkbaar moeten worden beschouwd;
F. overwegende dat de gedelegeerde verordening van de Commissie duidelijk niet voorziet in procedures om te bepalen welke identiteitsgegevens als vergelijkbaar kunnen worden beschouwd, maar deze bevoegdheid subdelegeert aan eu-LISA en aan deskundigen van de Commissie, de lidstaten en de agentschappen van de Unie die gebruikmaken van de informatiesystemen en interoperabiliteitscomponenten van de EU;
1. maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden;
3. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.