Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2021/2063(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A9-0351/2021

Ingediende teksten :

A9-0351/2021

Debatten :

PV 14/02/2022 - 17
PV 14/02/2022 - 19
CRE 14/02/2022 - 16
CRE 14/02/2022 - 17
CRE 14/02/2022 - 18
CRE 14/02/2022 - 19

Stemmingen :

PV 15/02/2022 - 13
CRE 15/02/2022 - 13
PV 16/02/2022 - 2
CRE 16/02/2022 - 2

Aangenomen teksten :

P9_TA(2022)0029

Aangenomen teksten
PDF 173kWORD 60k
Woensdag 16 februari 2022 - Straatsburg
Europese Centrale Bank – jaarverslag 2021
P9_TA(2022)0029A9-0351/2021

Resolutie van het Europees Parlement van 16 februari 2022 over de Europese Centrale Bank – jaarverslag 2021 2021/2063(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het jaarverslag 2020 van de Europese Centrale Bank (ECB),

–  gezien de feedback van de ECB op de input van het Europees Parlement in het kader van zijn resolutie over het jaarverslag 2019 van de ECB,

–  gezien de op 23 januari 2020 gestarte en op 8 juli 2021 afgeronde “strategy review” van de ECB,

–  gezien de nieuwe strategie inzake monetair beleid van de ECB, die op 8 juli 2021 werd gepubliceerd,

–  gezien het actieplan en de routekaart van de ECB voor het nader integreren van klimaatveranderingsoverwegingen in haar beleidskader, die op 8 juli 2021 werden gepubliceerd,

–  gezien de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) en van de ECB, en met name de artikelen 2 en 15,

–  gezien artikel 123, artikel 125, artikel 127, leden 1 en 2, artikel 130 en artikel 284, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de artikelen 3 en 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien de monetaire dialogen met Christine Lagarde, de president van de ECB, op 18 maart, 21 juni, 27 september en 15 november 2021,

–  gezien de op 9 september 2021 gepubliceerde macro-economische prognoses van de medewerkers van de ECB voor de eurozone,

–  gezien “occasional papers” nrs. 263-280 van de ECB van september 2021 over de herziening van de monetaire beleidsstrategie,

–  gezien de op 1 juni 2021 gepubliceerde enquête van de ECB over de toegang tot financiering van ondernemingen (SAFE) in de eurozone in de periode oktober 2020 tot maart 2021,

–  gezien het ECB-verslag over een digitale euro, dat in oktober 2020 werd gepubliceerd, het ECB-verslag over de brede raadpleging over een digitale euro, dat in april 2021 werd gepubliceerd, en het op 14 juli 2021 gelanceerde project van de ECB voor een digitale euro,

–  gezien “occasional paper” nr. 201 van de ECB van november 2017 getiteld “The use of cash by households in the euro area”,

–  gezien de economiebrede klimaatstresstest van de ECB van september 2021,

–  gezien de economische najaarsprognose 2021 van de Commissie, die op 11 november 2021 werd gepubliceerd,

–  gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken(1),

–  gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 getiteld “De EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen”(2),

–  gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s) van de VN,

–  gezien de Overeenkomst van Parijs, die is gesloten uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering,

–  gezien de speciale verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) getiteld “Global Warming of 1.5°C”, “Climate Change and Land” en “Ocean and Cryosphere in a Changing Climate”,

–  gezien het verslag van het Netwerk voor de vergroening van het financiële systeem (NGFS) getiteld “Adapting central bank operations to a hotter world: Reviewing some options” (Aanpassing van de transacties van centrale banken aan een warmere wereld: een onderzoek van verschillende opties), dat op 24 maart 2021 werd gepubliceerd,

–  gezien artikel 142, lid 1, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0351/2021),

A.  overwegende dat, volgens de economische najaarsprognose 2021 van de Commissie, het bbp in de EU in 2020 met 5,9 % is gekrompen, en in de eurozone met 6,4 %; overwegende dat het bbp naar verwachting zowel in de EU als in de eurozone zal stijgen, met 5 % in 2021, respectievelijk 4,3 % in 2022, waarbij de verschillen in groei tussen de lidstaten onverminderd aanzienlijk zullen zijn; overwegende dat de onzekerheid en de risico’s rondom de groeivooruitzichten hoog zijn en afhangen van de ontwikkeling van de COVID-19-pandemie, alsook van het tempo waarin het aanbod zich aanpast aan de snelle ommekeer bij de vraag in het verlengde van de heropening van de economie; overwegende dat de EU-economie als geheel in het derde kwartaal van 2021 weer zijn outputniveau van vóór de pandemie had bereikt, hoewel het tempo van het herstel niet overal hetzelfde is; overwegende dat aanhoudend hoge inflatieniveaus onverminderd tot de grootste risico’s voor het herstel behoren;

B.  overwegende dat het mondiale reële bbp (uitgezonderd de eurozone) volgens de macro-economische prognoses van de medewerkers van de ECB van september 2021 in 2021 naar verwachting met 6,3 % zal toenemen, gevolgd door een tragere groei van 4,5 % in 2022 en 3,7 % in 2023; overwegende dat de wereldwijde economische activiteit eind 2020 het niveau van vóór de pandemie al had overtroffen;

C.  overwegende dat, volgens Eurostat, de werkloosheid in september 2021 6,7 % bedroeg in de EU en 7,4 % in de eurozone, met een ongelijke verdeling over de EU en binnen de lidstaten, met veel hogere percentages onder jongeren en vrouwen (respectievelijk 15,9 % in de EU en 16 % in de eurozone, en 7 % in de EU en 7,7 % in de eurozone); overwegende dat de hoge jeugdwerkloosheid nog steeds een ernstig probleem in de EU is, dat moet worden aangepakt;

D.  overwegende dat, volgens de macro-economische prognoses van de medewerkers van de ECB van september 2021, de jaarlijkse inflatie in de eurozone, zoals afgemeten aan het geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen (GICP), zal uitkomen op gemiddeld 2,2 % in 2021, 1,7 % in 2022 en 1,5 % in 2023; overwegende dat de inflatieprognoses grote onderlinge verschillen in de eurozone laten zien; overwegende dat de inflatie in de eurozone in oktober 2021 op 4,1 % uitkwam, het hoogste niveau in tien jaar; overwegende dat er bezorgdheid bestaat over de tijdelijke en voorbijgaande aard van hogere inflatiepercentages;

E.  overwegende dat, eind 2020, de balans van het Eurosysteem zijn hoogste stand ooit had bereikt met 6 979 324 miljoen EUR, d.w.z. een stijging met bijna 50 % (2 306 233 miljoen EUR) in vergelijking met eind 2019, als gevolg van het derde pakket doelgerichte langerlopende herfinancieringstransacties (TLTRO III) en de aankoop van effecten in het kader van het pandemie-noodaankoopprogramma (PEPP) en het programma voor de aankoop van activa (APP);

F.  overwegende dat de nettowinst van de ECB in 2020 1 643 miljoen EUR bedroeg, tegen 2 366 miljoen EUR in 2019; overwegende dat deze daling hoofdzakelijk het gevolg was van de lagere nettorentebaten uit externe reserves en uit effecten die voor monetaire-beleidsdoeleinden worden aangehouden, en in het bijzonder van de significante daling van 50 % van de rentebaten uit de aangehouden Amerikaanse dollars, alsook van het besluit van de raad van bestuur om 48 miljoen EUR aan de voorziening voor financiële risico’s van de ECB toe te voegen;

G.  overwegende dat, onverminderd het primaire doel van prijsstabiliteit, de ECB ook het algemene economische beleid in de Unie moet ondersteunen, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in artikel 3 VEU vastgestelde doelstellingen van de Unie;

H.  overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) de ruggengraat van de economie van de EU vormen en de economische en sociale cohesie vergroten, aangezien zij 99 % van alle ondernemingen in de EU uitmaken, circa 100 miljoen mensen werk verschaffen, goed zijn voor meer dan de helft van het bbp van de EU, en een bepalende rol spelen bij het toevoegen van waarde in alle sectoren van de economie; overwegende dat kmo’s zwaar te lijden hebben gehad onder de economische crisis ten gevolge van de COVID-19-pandemie; overwegende dat de ontwikkelingen in de algemene economische vooruitzichten hun toegang tot financiering negatief hebben beïnvloed; overwegende dat kmo’s derhalve ondersteund moeten blijven worden;

I.  overwegende dat de ECB zich ertoe heeft verbonden bij te dragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, met inachtneming van haar mandaat; overwegende dat klimaatverandering, het verlies van biodiversiteit en de gevolgen daarvan de doeltreffendheid van het monetair beleid aantasten, van invloed zijn op de groei, en de prijs- en macro-economische instabiliteit vergroten; overwegende dat alleen met robuuste maatregelen kan worden voorkomen dat dit grote negatieve gevolgen voor het bbp van de EU zou kunnen hebben;

J.  overwegende dat de kosten van huisvesting bijna een kwart van de uitgaven van huishoudens in de EU-27 uitmaken; overwegende dat meer dan twee derde van de EU-bevolking een eigen woning bezit; overwegende dat de huizenprijzen de afgelopen tien jaar met meer dan 30 % zijn gestegen, en dat de huren in de EU met bijna 15 % zijn gestegen;

K.  overwegende dat volgens de standaard Eurobarometer-enquête van winter 2020-2021, gepubliceerd op 23 april 2021, de steun onder de bevolking voor een Europese economische en monetaire unie met één enkele munteenheid, de euro, 79 % bedroeg in de eurozone;

L.  overwegende dat slechts twee leden van de directie van de ECB en de raad van bestuur van de ECB vrouw zijn; overwegende dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in de hogere functies bij de ECB;

Algemeen overzicht

1.  is ingenomen met de rol die de ECB speelt bij het waarborgen van de stabiliteit van de euro; benadrukt dat de statutaire onafhankelijkheid van de ECB, zoals vastgelegd in de Verdragen, een voorwaarde is voor het vervullen van haar mandaat; benadrukt bovendien dat niet aan deze onafhankelijk mag worden getornd, en dat ze altijd gepaard moet gaan met een dienovereenkomstig niveau van verantwoordingsplicht;

2.  verwelkomt de met eenparigheid van stemmen aangenomen en op 8 juli 2021 bekendgemaakte herziening van de monetaire beleidsstrategie van de ECB, waarin staat hoe de primaire doelstelling van handhaving van de prijsstabiliteit moet worden verwezenlijkt en hoe kan worden bijgedragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Unie, waaronder evenwichtige en duurzame economische groei, een zeer concurrerende socialemarkteconomie gericht op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang en convergentie, en een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, zonder aan juist die primaire doelstelling van prijsstabiliteit te tornen; merkt op dat dit de eerste herziening van de strategie in 18 jaar is; verwelkomt het besluit van de ECB, mede verwoord door president Lagarde tijdens de monetaire dialoog op 27 september 2021, om de geschiktheid van de monetaire beleidsstrategie geregeld te beoordelen, waarbij de eerstvolgende beoordeling naar verwachting in 2025 zal plaatsvinden, waarmee tevens de bekendheid met en de betrokkenheid van het publiek bij het monetair beleid zal worden vergroot;

3.  maakt zich zorgen over de ongekende gezondheids-, sociale en economische crisis als gevolg van de COVID-19-pandemie en de in dit verband getroffen beperkende maatregelen, die geresulteerd hebben in een stevige krimp van de economie in de eurozone, met name in de landen die reeds kwetsbaar waren, in een aanzienlijke toename van de economische en sociale ongelijkheid, en in een snel verslechterende arbeidsmarktsituatie; is met name bezorgd over het effect dat de COVID-19-pandemie heeft op kmo’s; is ingenomen met de uitgebreide openbare steunmaatregelen die de EU als reactie hierop heeft genomen; merkt op dat de economische activiteit in de eurozone zich sneller herstelt dan verwacht, waarbij de snelheid, de omvang en de verdeling van het herstel evenwel onverminderd onzeker zijn;

4.  benadrukt dat duurzame groei, veerkracht en prijsstabiliteit kunnen worden gerealiseerd door een alomvattende aanpak, onder andere bestaand uit een evenwichtige mix van monetaire beleidsmaatregelen, een ondersteunend en discretionair begrotingsbeleid, en sociaal evenwichtige en productiviteitsbevorderende hervormingen en investeringen; steunt de oproep van president Lagarde om bij de aanpak van de COVID-19-crisis het begrotings- en het monetair beleid volledig op elkaar af te stemmen, en benadrukt tegelijkertijd het belang van de onafhankelijkheid van de ECB;

5.  neemt kennis van de op 10 juni 2021 geformuleerde zienswijze van de president van de ECB dat “een ambitieus en gecoördineerd begrotingsbeleid onverminderd van het allergrootste belang is, aangezien het vroegtijdig stoppen met begrotingssteun het risico in zich draagt van verzwakking van het herstel en het verergeren van de schadelijke langetermijngevolgen”; onderschrijft het belang van Europees en nationaal begrotingsbeleid ter ondersteuning van de huishoudens en ondernemingen die het zwaarst door de pandemie getroffen zijn; stelt vast dat het herstel niet in alle landen van de eurozone even snel verloopt, hetgeen kan leiden tot een situatie waarin er na de pandemie sprake is van een Europa van verschillende snelheden; geeft eens te meer aan dat overheidssteun en het monetair beleid geen belemmering mogen vormen voor hervormingen en investeringen die gericht zijn op het aanzwengelen van de EU-economie, het bevorderen van duurzame en inclusieve groei, het stimuleren van de groene transitie, en het versterken van de autonomie en het concurrentievermogen van Europa;

6.  neemt nota van de verklaring van president Lagarde dat “een centrale begrotingscapaciteit kan helpen bij het aansturen van het geaggregeerde fiscaal beleid voor de eurozone en mede kan zorgen voor een passender mix van het macro-economisch beleid”, en dat “structurele hervormingen in de landen van de eurozone belangrijk zijn om de productiviteit en het groeipotentieel in de eurozone te bevorderen, de structurele werkloosheid te reduceren, en voor meer veerkracht te zorgen”; onderstreept het belang van een anticyclische stabiliserende functie en van het faciliteren van snelle en adequate ondersteuning in het geval van economische disrupties, alsook van financiering voor de groene transitie; onderstreept het belang van de faciliteit voor herstel en veerkracht voor het aanpakken van de economische en sociale schok die de COVID-19-crisis teweeg heeft gebracht;

7.  juicht het toe dat reeds gestart is met het debat over de toekomst van het EU-kader voor economische governance;

Monetair beleid

8.  is ingenomen met de snelle en substantiële monetaire beleidsreactie van de ECB op de COVID-19-crisis in de noodsituatie; erkent de positieve impact van deze reactie op de economische situatie in de eurozone, onder andere bestaand uit de invoering van het PEPP, de versoepeling van de subsidiabiliteits- en onderpandcriteria, de bijgestelde langerlopende herfinancieringstransacties (TLTRO III), alsook de langerlopende herfinancieringstransacties in verband met de pandemie (PELTRO’s); herinnert aan de intentie van de ECB om haar steun zo lang te handhaven als zij nodig acht om aan haar mandaat te voldoen; juicht het daarnaast toe dat de ECB besloten heeft andere instrumenten te handhaven, zoals beleidsindicaties, de aankoop van activa, en langerlopende herfinancieringstransacties, als integrerend onderdeel van haar instrumentarium; verzoekt de ECB door te gaan met het waarborgen en controleren van de noodzaak, de geschiktheid en de evenredigheid van haar monetaire beleidsmaatregelen;

9.  neemt nota van het besluit van de ECB om de omvang van het PEPP uit te breiden van de oorspronkelijke 750 miljard EUR tot 1 850 miljard EUR; stelt vast dat de ECB besloten heeft om tot het einde van de COVID-19-crisis, en in ieder geval tot ten minste eind maart 2022, door te gaan met de netto-aankoop van activa in het kader van het PEPP; stelt vast dat de ECB onlangs het tempo van de netto-aankoop van activa in het kader van het PEPP heeft vertraagd, op basis van het standpunt van de raad van bestuur dat gunstige financieringscondities kunnen worden gehandhaafd met een iets lagere snelheid; benadrukt de stelling van president Lagarde van 10 juni 2021 dat “iedere discussie over beëindiging van het PEPP voorbarig is, dat het daarvoor nog te vroeg is en dat men te zijner tijd daarover komt te spreken”; verzoekt de ECB de aankopen in het kader van het PEPP zo lang voort te zetten als zij nodig acht om aan haar mandaat te voldoen; neemt er kennis van dat de ECB voornemens is te bekijken of een verdere kalibrering van de aankoop van activa noodzakelijk is; neemt tevens kennis van de verklaring van president Lagarde dat het ook na afloop van de pandemie belangrijk zal zijn om via het monetair beleid, met inbegrip van een passende kalibrering van de aankoop van activa, steun te (blijven) geven aan het herstel in de eurozone en aan de houdbare terugkeer van de inflatie naar 2 %;

10.  neemt kennis van het besluit van de ECB om flexibel aankopen te doen in het kader van het PEPP, teneinde een aanscherping van de financieringsvoorwaarden te voorkomen, die niet strookt met de bestrijding van de negatieve gevolgen van de pandemie, en een soepele doorwerking van het monetair beleid te ondersteunen;

11.  stelt vast dat de netto-aankoop van activa in het kader van het APP wordt voortgezet ten belope van een maandelijks bedrag van 20 miljard EUR; neemt verder ter kennis dat de aankopen in het kader van het APP zolang zullen worden voortgezet als nodig is om de accommoderende impact van haar discontopolitiek te versterken, en dat deze aankopen zullen worden gestaakt voordat wordt overgegaan tot verhoging van de basisrentetarieven; herinnert eraan dat het APP, dat al vóór de pandemie liep, in een gestaag tempo zal worden voortgezet;

12.  verwelkomt de opname van Griekse obligaties in het PEPP; merkt echter op dat deze, ondanks de aanzienlijke vooruitgang die is geboekt, nog steeds niet in aanmerking komen voor het programma voor de aankoop van door de publieke sector uitgegeven schuldbewijzen op secundaire markten (PSPP); verzoekt de ECB de voorwaarden voor toelating van Griekse obligaties tot het PSPP opnieuw te beoordelen en ruim voordat het PEPP wordt beëindigd specifieke aanbevelingen te doen over de opname ervan in het PSPP;

13.  neemt kennis van het besluit van de ECB om de herinvestering van hoofdsomaflossingen van uit hoofde van het PEPP gekochte effecten die de vervaldatum hebben bereikt ten minste tot eind 2024 voort te zetten, alsook om de herinvestering van hoofdsomaflossingen van uit hoofde van het APP gekochte effecten die de vervaldatum hebben bereikt volledig voort te zetten voorbij de datum waarop ECB begint haar basisrentetarieven te verhogen, en in elk geval zo lang als nodig is om gunstige liquiditeitscondities en een ruime mate van monetaire accommodatie te handhaven;

14.  stelt vast dat het bedrag van de herfinancieringstransacties van het Eurosysteem opgelopen is tot 1 850 miljard EUR aan het eind van 2020, hetgeen voornamelijk toe te schrijven is aan TLTRO III; stelt verder vast dat de gewogen gemiddelde looptijd van de uitstaande herfinancieringstransacties van het Eurosysteem eind 2020 tot ongeveer 2,4 jaar was toegenomen;

15.  is ingenomen met het besluit van de ECB om via haar herfinancieringstransacties de liquiditeit te blijven verstrekken; erkent dat de via TLTRO III verkregen financiering een cruciale rol speelt bij het ondersteunen van de kredietverlening door banken aan bedrijven en huishoudens; benadrukt echter dat in sommige gevallen slechts een zeer klein deel van deze liquiditeitsinjecties heeft bijgedragen aan de kredietverlening door banken aan de reële economie, in het bijzonder kmo’s; verzoekt de ECB ervoor te zorgen dat dergelijke maatregelen werkelijk bijdragen aan financiering van de reële economie;

16.  neemt kennis van het besluit van de ECB betreffende een nieuwe symmetrische inflatiedoelstelling van 2 % voor de middellange termijn en van haar toezegging om met het oog op het verwezenlijken van haar inflatiedoelstelling vast te houden aan haar accommoderende monetair beleid; meent dat de afwezigheid van rekenkundige referentiewaarden het moeilijk maakt om de afwijkingen van de doelstelling te interpreteren; merkt op dat de oriëntatie op de middellange termijn van de monetaire beleidsstrategie onvermijdelijk ruimte laat voor afwijkingen op korte termijn van de doelstelling; vraagt de ECB er, indien noodzakelijk, over na te denken hoe de snelle stijging van de inflatie haar monetair beleid zou kunnen beïnvloeden;

17.  maakt zich zorgen over de inflatie in de eurozone, die in januari 2022 tot 5,1 % opliep (het hoogste percentage in tien jaar), uiteenlopend van 3,3 % tot 12,2 % in de verschillende lidstaten, onder invloed van een waaier aan factoren zoals het basiseffect van energieprijzen, knelpunten in toeleveringsketens, en het herstel na een dramatische recessie; benadrukt dat de stijging van de inflatie tot waarden boven de vastgestelde doelstelling met name nadelig kan zijn voor het armste deel van de bevolking en tot steeds grotere economische en sociale ongelijkheid kan leiden; herinnert eraan dat de inflatie de voorbije tien jaar steeds ruim onder de doelstelling van 2 % lag; verzoekt de ECB deze tendens en de gevolgen ervan nauwlettend in de gaten te houden en - waar nodig - maatregelen te treffen om de prijsstabiliteit te waarborgen; herhaalt de oproep van president Lagarde om bij het monetair beleid de nadruk te blijven leggen op het doel van het veilig door de pandemie loodsen van de economie; herhaalt dat volgens de “Survey of Professional Forecasters” van de ECB de inflatieverwachtingen op middellange termijn nog altijd nauw aansluiten bij de doelstelling, terwijl sommige marktgebaseerde maatregelen een lichte stijging van de inflatieverwachtingen op middellange termijn doen vermoeden;

18.  is van oordeel dat de ECB onderzoek zou kunnen doen naar alternatieve monetaire beleidsinstrumenten voor het bevorderen van publieke en private investeringen;

19.  stelt vast dat de ECB verwacht dat de basisrentetarieven op hun huidige of een lager niveau zullen blijven totdat de inflatie ruim vóór het einde van de projectieperiode 2 % bereikt, en dan verder gedurende de rest van de projectieperiode; onderstreept dat lage rentetarieven kansen kunnen bieden aan consumenten, bedrijven, waaronder kmo’s, werknemers en kredietnemers, die kunnen profiteren van een sterkere economische dynamiek, een lagere werkloosheid en lagere financieringskosten; maakt zich evenwel zorgen over de mogelijke gevolgen van lage rentetarieven voor het aantal niet-levensvatbare en met een grote schuldenlast worstelende bedrijven, de stimulansen voor groei en duurzaamheidsbevorderende hervormingen en investeringen, en voor pensioenfondsen en verzekeraars;

20.  verwelkomt de aanbeveling van de ECB om een routekaart te ontwikkelen voor het in het geharmoniseerd indexcijfer van de consumptieprijzen (GICP) opnemen van de kosten in verband met door de eigenaar bewoonde woningen, om tot een betere en vergelijkbare weergave te komen van het inflatiepercentage dat voor huishoudens van belang is, aangezien de kosten van huisvesting voortdurend zijn blijven stijgen, en tot beter onderbouwde monetaire beleidsbeslissingen te komen; is echter van mening dat in de huidige definitie van het GICP de ontwikkeling van de werkelijke uitgaven van huishoudens aan goederen of diensten tot uitdrukking komt; is van mening dat methoden waarmee wordt beoogd de beleggingscomponent te scheiden van de consumptiecomponent ervoor moeten zorgen dat de daadwerkelijke effecten van de aanzienlijke toename van de huizenprijzen op de consumentenuitgaven naar behoren worden vastgesteld; erkent dat de opname daarvan een project van meerdere jaren is; benadrukt dat zo’n stap tot verhoging van de prijsindexcijfers kan leiden en ervoor kan zorgen dat de inflatie, althans tijdelijk, boven de doelstelling voor de middellange termijn uitkomt, waardoor de speelruimte voor de ECB wordt beperkt; verzoekt de ECB zich voor te bereiden op dergelijke risico’s en deze doeltreffend aan te pakken;

21.  onderkent dat de methoden voor kwaliteitsaanpassing in het GICP verder moeten worden geharmoniseerd en dat wat betreft de kwaliteitsaanpassing in de lidstaten voor meer transparantie moet worden gezorgd;

Maatregelen tegen klimaatverandering

22.  herinnert eraan dat de ECB, als EU-instelling, gebonden is aan de toezeggingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs; benadrukt dat het aanpakken van de noodsituatie op het gebied van het klimaat en de biodiversiteit impliceert dat de ECB een geïntegreerde benadering moet volgen die tot uitdrukking komt in haar beleid, besluiten en verrichtingen, en dat zij tevens gebonden is aan haar mandaat om het algemene economisch beleid van de Unie te ondersteunen, in dit geval specifiek de totstandkoming van een klimaatneutrale economie tegen 2050, zoals vastgelegd in de Europese klimaatwet; is van oordeel dat de ECB alle haar ter beschikking staande instrumenten moet gebruiken om klimaatgerelateerde risico’s te bestrijden en te beperken;

23.  is van oordeel dat het handhaven van de prijsstabiliteit bij zou kunnen dragen tot het tot stand brengen van de juiste voorwaarden voor de implementatie van de Overeenkomst van Parijs;

24.  neemt kennis van de eerste economiebrede klimaatstresstest van de ECB; stelt vast dat de resultaten laten zien dat alleen robuuste maatregelen negatieve gevolgen voor het bbp van de EU kunnen verhinderen; juicht het derhalve toe dat de ECB regelmatig klimaatstresstests wil gaan verrichten, zowel economiebreed als op het niveau van afzonderlijke banken;

25.  stelt vast dat de ECB indicatoren gaat ontwikkelen voor de blootstelling van financiële instellingen aan klimaatgerelateerde fysieke risico’s via hun portefeuille, met inbegrip van indicatoren voor de koolstofvoetafdruk, alsook methoden om klimaatrisico’s in de macro-economische modellen van de ECB te integreren en hun impact op de potentiële groei te beoordelen; verwelkomt het dat de ECB scenarioanalyses met betrekking tot het transitiebeleid zal uitvoeren;

26.  verwelkomt het nieuwe actieplan van de ECB voor aan klimaatverandering gerelateerde maatregelen en de gedetailleerde routekaart daarvan, die erop gericht zijn klimaatveranderingsoverwegingen beter in haar beleidskader en -modellen te integreren; geeft evenwel aan dat het gericht is op klimaatgerelateerde risico’s en benadrukt het beginsel van dubbele materialiteit, dat een essentieel onderdeel vormt van het EU-kader inzake duurzame financiering;

27.  stelt vast dat, hoewel het concept van marktneutraliteit verband houdt met het beginsel van “een open markteconomie met vrije mededinging”; verzoekt de ECB, met inachtneming van haar onafhankelijkheid, marktfalen aan te pakken en zorg te dragen voor een doelmatige allocatie van middelen over een langere termijn, en daarbij zo apolitiek mogelijk te blijven en het beginsel van marktneutraliteit te eerbiedigen; stelt vast dat de ECB al vaker van het beginsel van marktneutraliteit is afgeweken;

28.  juicht het toe dat de aankoop van groene obligaties en hun aandeel in de ECB-portefeuille blijven toenemen; acht dit aandeel evenwel bijzonder laag gelet op de noodzaak van de groene transitie; verzoekt de ECB het aandeel groene obligaties in haar portefeuille sneller te verhogen; verwelkomt de invoering van een Europese norm voor groene obligaties en de ondersteunende rol van de ECB hierbij; neemt kennis van het besluit van de ECB om een deel van haar eigenmiddelenportefeuille te investeren in het in euro’s luidend investeringsfonds voor centrale banken voor groene obligaties (EUR BISIP G2); verzoekt de ECB tegelijkertijd onderzoek te doen naar de mogelijke effecten van groene obligaties op de prijsstabiliteit;

29.  stelt vast dat obligaties met couponstructuren die gekoppeld zijn aan bepaalde duurzame prestatiedoelstellingen als voorzien in de taxonomieverordening van de EU(3) en/of één of meer van de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling betreffende klimaatverandering of milieudegradatie sinds 1 januari 2021 als beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem en voor rechtstreekse aankopen door het Eurosysteem ten behoeve van het monetair beleid kunnen worden gebruikt, mits zij voldoen aan alle overige toelatingscriteria;

30.  stelt vast dat de ECB stappen onderneemt om klimaatgerelateerde risico’s in haar onderpandkader te integreren, maar waarschuwt ervoor hierbij te langzaam te werk te gaan; is ingenomen met de toezegging van de ECB om de methoden en de informatieverschaffing van kredietbeoordelingsbureaus tegen het licht te houden, en te onderzoeken hoe zij risico’s in verband met klimaatverandering verwerken in hun kredietratings; vindt het evenwel zorgwekkend dat de ECB voor risicobeoordelingen nog altijd overmatig gebruik maakt van externe, particuliere kredietbeoordelingsbureaus; verzoekt de ECB intern voor meer capaciteit te zorgen voor het beoordelen van klimaat- en biodiversiteitsgerelateerde risico’s;

31.  stelt met bezorgdheid vast dat meerdere ECB-programma’s voor herfinanciering en de aankoop van activa indirect steun hebben gegeven aan koolstofintensieve activiteiten;

32.  is ingenomen met het feit dat de ECB voorbereidingen treft om haar programma’s voor de aankoop van activa in de bedrijfssector in overeenstemming te brengen met de Overeenkomst van Parijs, teneinde de koolstofintensiteit van haar portefeuille te reduceren, maar waarschuwt voor vertragingen;

33.  verzoekt de ECB als lid van het NGFS gebruik te maken van de negen opties voor centrale banken die door het NGFS zijn beoordeeld om klimaatgerelateerde risico’s in hun operationeel kader voor krediettransacties, onderpanden en de aankoop van activa te verwerken; verzoekt de ECB haar samenwerking met internationale netwerken op het gebied van klimaatverandering te verbreden, en niet alleen in te zetten op het NGFS, en de dialoog met het maatschappelijk middenveld te verbeteren, teneinde de rol van de EU als mondiaal leider op het gebied van duurzame financiering en klimaatactie te versterken;

34.  verwelkomt de inspanningen van de ECB om haar milieuvoetafdruk te monitoren en te verminderen; verwelkomt de oprichting van een centrum voor klimaatverandering om de werkzaamheden betreffende klimaatgerelateerde onderwerpen bij verschillende onderdelen van de ECB samen te brengen; verwacht van de ECB dat zij haar inspanningen opvoert om klimaatoverwegingen in haar dagelijkse werkzaamheden op te nemen;

Overige aspecten

35.  onderstreept de spilfunctie van micro, kleine en middelgrote ondernemingen (mkmo’s) als ruggengraat van de economie van de EU, alsook voor economische en sociale convergentie en de werkgelegenheid; onderstreept dat mkmo’s zwaar getroffen zijn door de economische crisis naar aanleiding van de COVID-19-pandemie, waardoor hun economische omzet en concurrentievermogen ernstig zijn verslechterd, en zij problemen hebben om de groene transitie met succes aan te gaan en toegang te krijgen tot financiering; wijst op de noodzaak om de publieke en particuliere investeringen in de EU te stimuleren, en verzoekt de ECB dan ook zich inspanningen te blijven getroosten om mkmo’s gemakkelijk toegang te bieden tot financiering;

36.  juicht het toe dat de ECB zich onverminderd hard maakt voor de snelle voltooiing van de bankenunie, en wijst op de risico’s indien zich hierbij ernstige vertragingen zouden voordoen; stelt vast dat de ECB zich hard maakt voor de totstandbrenging van een volwaardig Europees depositoverzekeringsstelsel (EDIS); erkent dat risicodeling en risicovermindering onderling verbonden zijn en dat institutionele beschermingsregelingen een belangrijke rol spelen bij het beschermen en stabiliseren van instellingen die er lid van zijn;

37.  verwelkomt de vooruitgang die tot dusver geboekt is bij het verminderen van het aantal niet-renderende leningen; pleit voor de invoering op EU-niveau van een passende wettelijke bescherming tegen inbeslagname voor hypotheekhouders;

38.  verzoekt de ECB te onderzoeken hoe de internationale rol van de euro kan worden versterkt; merkt op dat het aantrekkelijker maken van de euro als reservemunt het internationale gebruik ervan verder zal bevorderen en erin zal resulteren dat de EU bij het bepalen van haar beleid onafhankelijker kan opereren, hetgeen essentieel is voor het waarborgen van de Europese economische soevereiniteit; benadrukt dat het creëren van een goed ontworpen en veilig Europees activum financiële integratie kan vergemakkelijken en de negatieve “feedback loops” tussen staten en de nationale bankensectoren kan helpen verminderen; beklemtoont dat het versterken van de rol van de euro alleen kan als ook de Europese economische en monetaire unie wordt verdiept en voltooid;

39.  is ingenomen met het feit dat het aantal valse eurobiljetten in 2020 tot het laagste niveau sinds 2003 is gedaald (17 per miljoen); verzoekt de ECB de strijd tegen valsemunterij en haar samenwerking met Europol, Interpol en de Europese Commissie op te voeren om de doelstellingen op dit gebied te verwezenlijken; verzoekt de ECB ook om, zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van de lidstaten, een systeem voor beter toezicht op grote transacties op te zetten om het witwassen van geld, belastingontduiking en de financiering van terrorisme en georganiseerde criminaliteit te bestrijden;

40.  verwelkomt het besluit van de ECB om een periode van twee jaar in te ruimen voor het doen van onderzoek naar een digitale euro; verzoekt de ECB serieus aandacht te besteden aan de verwachtingen en zorgen die tijdens de brede raadpleging over een digitale euro zijn geformuleerd, die onder meer betrekking hebben op de privacy, de beveiliging, de toegankelijkheid, de mogelijkheid om er in de hele eurozone mee te betalen, het voorkomen van extra kosten, en de bruikbaarheid offline; merkt op dat in de onderzoeksfase niet vooruit zal worden gelopen op de uiteindelijke beslissing over de mogelijke invoering van een digitale euro; herhaalt dat een digitale euro geen cryptoactivum is; wijst erop dat een digitale euro financiële inclusie moet bevorderen, en voor aanvullende gegevensbescherming en juridische zekerheid voor consumenten en bedrijven moet zorgen; is het met de ECB eens dat een digitale euro derhalve aan een reeks minimumvereisten zou moeten voldoen, zoals robuustheid, beveiliging, efficiëntie en bescherming van de persoonlijke levenssfeer; verzoekt de ECB tijdens de onderzoeksfase nauw samen te werken met en zorg te dragen voor periodieke informatieverschaffing aan het Parlement over de geboekte vooruitgang;

41.  herhaalt zijn grote bezorgdheid over de risico’s van particuliere stablecoins voor de financiële stabiliteit, het monetair beleid en de consumentenbescherming;

42.  herhaalt dat contante betalingen een zeer belangrijke betaalmogelijkheid voor de burgers van de EU zijn en dat een digitale euro hiervoor geen bedreiging mag vormen; merkt op dat het aantal eurobiljetten in omloop en de waarde daarvan in 2020 met ongeveer 10 % is toegenomen; neemt kennis van de Cash 2030-strategie van het Eurosysteem waarmee wordt beoogd te waarborgen dat alle burgers en bedrijven in de eurozone een goede toegang blijven houden tot cashdiensten en dat contant geld een algemeen aanvaard betaalmiddel blijft, en waarmee tevens wordt beoogd de ecologische voetafdruk van eurobiljetten te verkleinen en innovatieve en veilige bankbiljetten te ontwikkelen; maakt zich zorgen over de vermindering van het aantal bankfilialen in sommige lidstaten; is van mening dat dergelijke ontwikkelingen tot een aanzienlijke beperking van de gelijke toegang tot essentiële financiële diensten en producten kunnen leiden;

43.  benadrukt dat de financiële sector een forse transformatie doormaakt ten gevolge van innovatie en digitalisering; onderstreept dat deze transformatie een verhoogd risico op externe verstoringen met zich meebrengt, zoals cyberaanvallen op de financiële en de bankensector; verwelkomt het dat de ECB voortdurend werkt aan het vergroten van haar vermogen om te reageren op en voor herstel te zorgen in het geval van cyberaanvallen, overeenkomstig het nieuwe Europese cyberbeveiligingsbeleid; uit eens te meer zijn bezorgdheid over de incidenten die in 2020 tot onderbreking van de werking van het TARGET2-systeem en TARGET2-Securities hebben geleid; is ingenomen met het onafhankelijke onderzoek naar deze incidenten, en merkt op dat een aantal bevindingen als “ernstig” werd beoordeeld; is ingenomen met het feit dat het Eurosysteem de algemene conclusies van het onderzoek heeft aanvaard, alsook met de bereidheid om de in het onderzoek geformuleerde aanbevelingen uit te voeren; verzoekt de ECB de permanente stabiliteit van gevoelige infrastructuur zoals het TARGET2-systeem te waarborgen, haar inspanningen op het gebied van cyberbeveiliging op te voeren en de bestendigheid van de infrastructuur van de financiële markten tegen cyberaanvallen te blijven bevorderen;

44.  neemt kennis van de divergentie bij de TARGET2-balansen binnen het Europees Stelsel van centrale banken; stelt vast dat deze divergentie niet eensluidend wordt geïnterpreteerd;

45.  verzoekt de ECB voor een passend evenwicht te zorgen tussen het toestaan van innovatieve financiële regelgeving op het gebied van fintech en het waarborgen van financiële stabiliteit; verzoekt de ECB daarnaast haar monitoring van de ontwikkeling van cryptovaluta te intensiveren, teneinde negatieve gevolgen en daaraan verbonden risico’s voor de financiële stabiliteit, het monetair beleid en de werking en veiligheid van marktinfrastructuren en betalingen te voorkomen; benadrukt dat de ontwikkeling van cryptoactiva in bijkomende zorgen kan resulteren met betrekking tot cyberbeveiliging, witwaspraktijken, terrorismefinanciering en andere criminele activiteiten die verband houden met de door cryptoactiva geboden anonimiteit; stelt vast dat deze risico’s met passende wetgeving, zoals de aangekondigde verordening betreffende markten in cryptoactiva (MiCA), kunnen worden beperkt; neemt kennis van het voornemen van de ECB om een beleidsrespons te ontwikkelen en uit te voeren ter beperking van de mogelijke negatieve effecten van stablecoins voor het financiële en betalingsverkeer in de EU;

46.  wijst nogmaals op de steun van de ECB voor de invoering van Bazel III, aangezien daarmee het risico op een bankencrisis wordt verminderd en de financiële stabiliteit binnen de EU bijgevolg wordt verbeterd;

47.  is bezorgd over de oneerlijke bedingen en praktijken die door de bankensector worden toegepast in consumentenovereenkomsten in sommige lidstaten, en wijst op de noodzaak van een doeltreffende en snelle uitvoering door alle lidstaten van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten(4); verzoekt de ECB hieraan actief bij te dragen met alle middelen die tot haar beschikking staan, teneinde eerlijke mededinging te waarborgen;

48.  merkt op dat Bulgarije en Kroatië in 2020 zijn toegetreden tot het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM), waarmee zij de eerste landen van buiten de eurozone zijn die participeren in het Europees bankentoezicht; wijst op de gelijke vertegenwoordiging van hun nationale banken in de raad van toezicht van de ECB; neemt tevens kennis van de opname van de Bulgaarse lev en de Kroatische kuna in het wisselkoersmechanisme (ERM II) als een van de basisvoorwaarden voor de invoering van de euro;

49.  juicht het toe dat de ECB zich inspant om de stabiliteit van de financiële markten te waarborgen voor alle mogelijke onvoorziene gebeurtenissen en negatieve gevolgen die verband houden met de terugtrekking van het VK uit de EU, met name voor de meest direct getroffen regio’s en landen;

Transparantie, verantwoordingsplicht en gendergelijkheid

50.  is ingenomen met de inhoudelijke en gedetailleerde feedback van de ECB in reactie op de resolutie van het Parlement over haar jaarverslag 2019; verzoekt de ECB door te gaan met het afleggen van verantwoording en met het elk jaar publiceren van schriftelijke feedback op de resoluties van het Parlement over de jaarverslagen van de ECB;

51.  beklemtoont dat de regels van de ECB inzake verantwoordingsplicht en transparantie verder moeten worden aangescherpt; herhaalt zijn verzoek aan de ECB om op korte termijn in actie te komen en zo snel mogelijk te starten met onderhandelingen over een formeel interinstitutioneel akkoord, waarmee ervoor wordt gezorgd dat haar onafhankelijkheid en verantwoordingsplicht hand in hand gaan; verzoekt de ECB voor meer samenwerking en uitwisseling van informatie te zorgen en de transparantie ten aanzien van het Parlement en het maatschappelijk middenveld te vergroten door verslagen te publiceren in alle talen van de EU, alsook aan de hand van het initiatief “De ECB luistert”;

52.  neemt kennis van de bestaande personeelsvoorschriften van de ECB voor mogelijke belangenconflicten van personeelsleden en moedigt de ruime toepassing van personeelsvoorschriften aan; neemt kennis van de maatregelen die de ECB reeds heeft getroffen, zoals de vaststelling van de gemeenschappelijke gedragscode voor hoge ambtenaren van de ECB en het besluit om de adviezen van het ethisch comité aan de huidige leden van de directie, de raad van bestuur en de raad van toezicht die sinds de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke gedragscode zijn uitgebracht, te publiceren;

53.  verwelkomt de publicatie door de ECB van de geaggregeerde deelnemingen tegen geamortiseerde kosten in het kader van het programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa (ABSPP) en de aankoop van gedekte obligaties (CBPP3), en van het uitgesplitste overzicht van de op primaire en secundaire markten gekochte deelnemingen, alsook van de statistieken betreffende geaggregeerde deelnemingen in het kader van deze programma’s;

54.  verwelkomt de publicatie door de ECB van het volledige bedrag van de winsten van het Eurosysteem in het kader van het programma voor de effectenmarkten (SMP), en van alle SMP-deelnemingen per emitterend land (Ierland, Griekenland, Spanje, Italië en Portugal; verzoekt de lidstaten dit voorbeeld te volgen wat betreft de akkoorden inzake netto financiële activa (ANFA’s);

55.  verzoekt de ECB nogmaals ervoor te zorgen dat de leden van haar auditcomité, alsook van haar ethisch comité, onafhankelijk zijn; verzoekt de ECB met klem de werking van het ethisch comité tegen het licht te houden, teneinde belangenconflicten te vermijden; verzoekt de ECB de door haar gehanteerde afkoelingsperiode voor aftredende leden te herzien;

56.  neemt er kennis van dat meer dan 90 % van de leden van de adviesgroepen van de ECB afkomstig is uit de private sector, wat aanleiding kan zijn voor vooringenomenheid, belangenconflicten en verkleving (“regulatory capture”) bij het beleidsvormingsproces;

57.  verwelkomt de verbetering van het interne ECB-kader voor klokkenluiders; verzoekt de ECB de integriteit en doeltreffendheid van het nieuwe interne instrument te waarborgen, zodat daadwerkelijk eenvoudige en veilige melding van mogelijke schendingen van beroepsmatige verplichtingen, ongepast gedrag of andere onregelmatigheden mogelijk wordt, en klokkenluiders en getuigen de mogelijkheid krijgen om doeltreffend te worden beschermd, zoals bedoeld in de Europese klokkenluidersrichtlijn(5);

58.  erkent dat de ECB zich voortdurend beijverd voor een betere communicatie met het Parlement; is het daarnaast met president Lagarde eens dat de ECB haar communicatie met burgers over haar beleid en de effecten daarvan moet moderniseren; merkt op dat uit een relevante Eurobarometer-enquête blijkt dat slechts 40 % van de respondenten in de eurozone vertrouwen heeft in de ECB; verzoekt de ECB om een constructieve dialoog met burgers aan te gaan om haar besluiten toe te lichten en te luisteren naar hun zorgen; is in dit verband ingenomen met de aankondiging, door president Lagarde tijdens de monetaire dialoog op 27 september 2021, van het besluit dat outreachactiviteiten een structureel onderdeel van de interactie van de ECB met het publiek zullen worden;

59.  neemt kennis van het besluit van de Europese Ombudsman aangaande de betrokkenheid van de president van de ECB en leden van haar besluitvormende organen bij de “Groep van 30” (zaak 1697/2016/ANA), teneinde volledige transparantie en het vertrouwen van het publiek in de onafhankelijkheid van de ECB te waarborgen;

60.  betreurt en maakt zich ernstige zorgen over het feit dat slechts twee leden van de directie van de ECB en slechts twee van de 25 leden van de raad van bestuur van de ECB vrouw zijn; geeft nogmaals aan dat de nominaties voor de leden van de directie zorgvuldig moeten worden voorbereid en dat hierbij voor genderevenwicht moet worden gezorgd, in volledige transparantie en samen met het Parlement, in overeenstemming met de Verdragen; wijst erop dat, in overeenstemming met paragraaf 4 van zijn resolutie van 14 maart 2019 over genderevenwicht bij benoemingen in de EU op het gebied van economische en monetaire zaken, het Parlement zich ertoe verbonden heeft lijsten met kandidaten alleen in aanmerking te nemen wanneer het beginsel van genderevenwicht wordt geëerbiedigd; spoort de ECB aan op dit gebied verdere vooruitgang te boeken; verzoekt de lidstaten van de eurozone het beginsel van genderevenwicht volledig op te nemen in hun benoemingsprocessen en om gelijke kansen voor alle genders te garanderen bij het kiezen van een gouverneur/president voor hun nationale centrale bank;

61.  betreurt dat het gebrek aan genderevenwicht ook in de rest van de organisatiestructuur van de ECB blijft bestaan, met name wat betreft het aandeel vrouwen in hogere managementfuncties; merkt op dat het aandeel vrouwen in alle managementfuncties van de ECB toegenomen was tot 30,3 %, en in haar hogere managementfuncties tot 30,8 %; verzoekt de ECB aanvullende maatregelen te nemen; verwelkomt in dit verband de nieuwe strategie van de ECB om het genderevenwicht van haar personeel op alle niveaus verder te verbeteren, inclusief de doelstelling ten minste de helft van de nieuwe en openstaande betrekkingen op alle niveaus door vrouwen te laten vervullen en het streefdoel om tegen 2026 het aandeel vrouwen op de verschillende niveaus op te trekken naar 40 % tot 51 %; verzoekt de ECB de deelname van vrouwen te blijven stimuleren en een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in alle functies binnen de hiërarchie van de organisatie actief te bevorderen;

o
o   o

62.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 23 van 21.1.2021, blz. 105.
(2) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0277.
(3) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(4) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29).
(5) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

Laatst bijgewerkt op: 4 mei 2022Juridische mededeling - Privacybeleid