Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over gendermainstreaming in het Europees Parlement – jaarverslag 2020 (2021/2039(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 8, 10 en 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) dat op 1 augustus 2014 in werking is getreden,
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),
– gezien het voorstel van de Commissie van 2 juli 2008 voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426, de horizontale antidiscriminatierichtlijn),
– gezien het voorstel van de Commissie van 14 november 2012 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (COM(2012)0614, richtlijn vrouwelijke bestuurders),
– gezien Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad(1) (“richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven”),
– gezien het Speciaal verslag nr. 10/2021 van de Europese Rekenkamer getiteld “Gendermainstreaming in de EU-begroting: tijd om de daad bij het woord te voegen”,
– gezien het verslag van de Europese Ombudsman van 17 december 2018 over waardigheid op het werk in de instellingen en agentschappen van de EU,
– gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement getiteld “Gender mainstreaming in the European Parliament: state of play” (Gendermainstreaming in het EP: stand van zaken),
– gezien de studie uit 2021 in opdracht van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het Parlement op verzoek van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (FEMM) getiteld “Gender equality: economic value of care from the perspective of the applicable EU funds” (Gendergelijkheid: de economische waarde van zorg vanuit EU-financieringsperspectief),
– gezien de brochure “Vrouwen in het Europees Parlement” van 2021,
– gezien de workshop van 16 maart 2021 op verzoek van FEMM getiteld “Applying gender mainstreaming in the EU recovery package” (Toepassing van gendermainstreaming in het EU-herstelpakket),
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2003 over gendermainstreaming in het Europees Parlement(2),
– gezien zijn resolutie van 18 januari 2007 over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de werkzaamheden van de commissies(3),
– gezien zijn resolutie van 22 april 2009 over de geïntegreerde benadering van gendergelijkheid in het kader van de werkzaamheden van de commissies en delegaties(4),
– gezien zijn resolutie van 7 mei 2009 over gendermainstreaming in de externe betrekkingen van de EU en haar vredesopbouw/natievorming(5),
– gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over gendermainstreaming in het Europees Parlement(6),
– gezien zijn resolutie van 24 november 2016 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen(7),
– gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en andere maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld(8),
– gezien zijn resolutie van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU(9),
– gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over maatregelen ter voorkoming en bestrijding van pesterijen en seksuele intimidatie op het werk, in openbare ruimten en in het politieke leven in de EU(10),
– gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de EU-strategie inzake gendergelijkheid(11),
– gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over de noodzaak van een specifieke Raadsformatie voor gendergelijkheid(12),
– gezien zijn resolutie van 26 november 2020 over de stand van zaken met betrekking tot het Europees verkiezingsproces(13),
– gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis(14),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (A9‑0021/2022),
A. overwegende dat gendergelijkheid een fundamenteel beginsel van de EU is; overwegende dat gendermainstreaming een wereldwijd erkende strategie is voor het integreren van het genderperspectief in het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van al het beleid en alle programma’s en maatregelen, met als doel de bevordering van gendergelijkheid en de bestrijding van discriminatie; overwegende dat genderaspecten alomtegenwoordig zijn, ook op onderbelichte terreinen zoals belastingen, handel en de groene transitie; overwegende dat gendergelijkheid bereikt moet worden door middel van een horizontale aanpak waarin alle binnen het Europees Parlement aanwezige werkterreinen worden geïntegreerd;
B. overwegende dat, ondanks dat op sommige gebieden vooruitgang voor gendergelijkheid is bereikt, vrouwen zowel in het openbare leven als in de privésfeer nog steeds gediscrimineerd worden vanwege hun gender en er dus nog veel ruimte is voor verbetering, bijvoorbeeld op het punt van de gefragmenteerde uitvoering van gendermainstreaming op de beleidsterreinen en in de instellingen van de EU, alsook op nationaal niveau;
C. overwegende dat discriminatie op grond van gender vaak samenvalt met andere vormen van discriminatie op andere gronden, waardoor specifieke groepen te maken krijgen met meerdere, elkaar versterkende vormen van discriminatie die gelijktijdig optreden, elkaar onderling beïnvloeden en niet los van elkaar kunnen worden gezien;
D. overwegende dat onder gendermainstreaming onder meer verstaan wordt: het invoeren van quota, regelingen voor een goed evenwicht tussen werk en privéleven, beleid ter voorkoming van intimidatie, genderbewuste aanwervingsprocedures, gendereffectbeoordelingen, genderindicatoren, genderbewust budgetteren en evalueren in het kader van het aannemen van genderbewuste wetgeving, genderneutraal taalgebruik en genderbewuste communicatie;
E. overwegende dat de OESO genderevenwicht definieert als een gelijke verdeling van de kansen en mogelijkheden in het leven tussen vrouwen en mannen en/of de gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen;
F. overwegende dat het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) horizontale segregatie definieert als de concentratie van vrouwen en mannen in verschillende sectoren en beroepsgroepen;
G. overwegende dat de #MeToo-beweging na vier jaar onvoldoende effect heeft gehad op de aanpak van seksuele intimidatie en seksueel geweld, en er zowel binnen de instellingen van de EU als daarbuiten nog veel te verbeteren valt; overwegende dat uit onderzoek blijkt dat intimidatie meer wijdverbreid is dan gewoonlijk wordt aangenomen en dat de werkelijkheid aanzienlijk erger is dan uit de cijfers van meldingen naar voren komt;
H. overwegende dat gendermainstreaming ook moet worden toegepast in het begrotingsproces; overwegende dat genderbewust budgetteren niet enkel draait om het financieren van initiatieven die expliciet gericht zijn op gendergelijkheid, maar om het nadenken over de impact van financierings- en beleidsbesluiten op de gendergelijkheid en de publieke uitgaven en inkomsten hierop aan te passen; overwegende dat de toewijzing van begrotingsmiddelen en dienstverlening onderbouwd moet zijn met gegevens over waar behoefte aan is, met inbegrip van kwalitatieve gegevens over gendereffecten;
I. overwegende dat de Europese Rekenkamer (ERK) erop heeft gewezen dat in de begrotingscyclus van de EU niet naar behoren rekening is gehouden met gendergelijkheid; overwegende dat het ERK de Commissie heeft aanbevolen te evalueren of in de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten aandacht wordt besteed aan gendergelijkheid, en hierover verslag uit te brengen;
J. overwegende dat de Verdragen en de EU-strategie inzake gendergelijkheid 2020‑2025 voor alle instellingen van de EU leidend zijn; overwegende dat het Parlement wat betreft gendergelijkheid een leider moet zijn voor andere parlementen, en tegelijkertijd lering moet trekken uit het werk van andere parlementen die gendermainstreaming hebben toegepast in hun structuren en processen, en goede voorbeelden van gendermainstreaming in de publieke en private sectoren en in de maatschappij ter harte moet nemen; overwegende dat gendermainstreaming nog steeds niet volledig geïntegreerd is in de werkwijzen en regels van het Europees Parlement(15); overwegende dat voor de hoorzittingen in de meeste commissies van het Parlement geldt dat vanaf het begin van deze zittingsperiode tot november 2020 het aandeel vrouwen onder de aanwezigen minder dan 50 % bedroeg; overwegende dat onder andere in de Commissies landbouw en plattelandsontwikkeling, visserij, verzoekschriften, en werkgelegenheid en sociale zaken het aandeel vrouwen minder dan 25 % bedroeg;
K. overwegende dat de COVID-19-pandemie verstrekkende gevolgen heeft gehad voor het evenwicht tussen werk en privéleven in het Parlement, en dat het gebruik van digitale hulpmiddelen er vaak op neerkomt dat EP-leden en medewerkers meer uren maken; overwegende dat thuiswerken geen vervanging is voor kinderopvang; overwegende dat het Parlement als werkgever en instelling die als rolmodel voor de samenleving als geheel fungeert, beschikt over gemotiveerde medewerkers en een gezonde werkomgeving, en dat evenwicht tussen werk en privéleven voor werknemers gedurende hun hele loopbaan toegankelijk moet zijn;
Algemene opmerkingen
1. bevestigt opnieuw zijn krachtige inzet voor gendergelijkheid en steunt gendermainstreaming als een van zijn officiële beleidsbenaderingen om dit te verwezenlijken; betreurt dat de toepassing van gendermainstreaming op de beleidsterreinen en in de instellingen van de EU gefragmenteerd is; benadrukt dat gendergelijkheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid is die van alle instellingen, lidstaten en agentschappen van de EU een actieve benadering vergt, in partnerschap met het maatschappelijk middenveld, vrouwenorganisaties, de sociale partners en de private sector;
2. onderstreept dat vrouwen de helft van de bevolking uitmaken en daarom te maken hebben met diverse elkaar overlappende vormen van discriminatie; benadrukt dat bij maatregelen om gendergelijkheid te waarborgen een intersectionele benadering moet worden toegepast met als doel dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten en alle vormen van discriminatie, met inbegrip van onderling verweven vormen, worden uitgebannen; benadrukt dat er ook behoefte is aan processen voor participatie, die openstaan voor alle betrokken spelers en waarbij top-down en bottom-upbenaderingen gecombineerd worden;
3. is ingenomen met het toenemend aantal vrouwen dat politiek actief is, maar benadrukt dat het doel van genderpariteit nog lang niet bereikt is en dat vrouwen met publieke bekendheid, zoals politici en activisten, vaak het doelwit zijn van intimidatie om zodoende hun aanwezigheid in het openbare leven en in de besluitvorming te ontmoedigen; benadrukt dat er geen feministische wetgeving of beleid gericht op het bereiken van genderevenwicht op alle terreinen kan worden ontwikkeld zonder de aanwezigheid van vrouwen in het besluitvormingsproces; herinnert aan het belang van een genderbewuste werkomgeving om de vertegenwoordiging van vrouwen op alle niveaus van het Parlement te verbeteren, met inbegrip van de fracties en kantoren van de EP-leden;
4. wijst als het gaat om gendermainstreaming binnen de EU-instellingen op het gebrek aan kwantitatieve en kwalitatieve gegevens die meer omvatten dan louter het aantal vrouwen in verschillende functies; roept daarom op tot het verzamelen van uitgebreide genderstatistieken en zet zich in voor de ontwikkeling van kwalitatieve indicatoren voor gendergelijkheid om aanvullende, naar gender uitgesplitste gegevens te vergaren met het oog op het verder verbeteren van gendergelijkheid;
5. is ingenomen met de toolkit voor gendergevoelige parlementen van het EIGE, waarin vijf belangrijke aandachtspunten worden aangewezen: gelijke kansen om in het parlement binnen te komen, gelijke kansen om de werkprocedures van het parlement te beïnvloeden, voldoende ruimte op de parlementaire agenda voor de belangen en problemen van vrouwen, het ontwikkelen van gendergevoelige wetgeving en het beantwoorden door het parlement aan zijn symbolische functie;
6. is ingenomen met de goedkeuring van genderactieplannen door alle commissies van het Parlement; wijst echter op het gebrek aan toezicht op en uitvoering van deze plannen; verzoekt de commissies daarom toezicht te houden op hun genderactieplannen om de voortgang ervan te meten en ervoor te zorgen dat zij worden uitgevoerd; benadrukt dat het netwerk voor gendermainstreaming van het Parlement verantwoordelijk is voor het mainstreamen van een genderinclusieve aanpak in de werkomgeving en werkzaamheden van de commissies en delegaties;
7. is ingenomen met de nieuwe bepaling van het Reglement van het Parlement die in 2019 is aangenomen en waarin de verplichting is vastgelegd om een genderactieplan vast te stellen dat erop gericht is een genderperspectief op te nemen in alle activiteiten van het Parlement, op alle niveaus en in alle stadia; is ingenomen met het feit dat in juli 2020 een genderactieplan is goedgekeurd, in april 2021 gevolgd door een routekaart voor de implementatie ervan; verzoekt om met regelmaat verslagen uit te brengen waarin de gemaakte voortgang bij de uitvoering van het genderactieplan wordt bijgehouden; betreurt dat het genderactieplan en de routekaart niet publiek beschikbaar zijn en dat de meeste van de daarin opgenomen maatregelen zijn geformuleerd in de vorm van beginselen zonder duidelijke doelstellingen en verplichtingen, hetgeen wijst op een gebrek aan politieke betrokkenheid bij de uitvoering ervan;
8. dringt aan op een nog sterkere gestructureerde samenwerking tussen alle EU-instellingen bij de toepassing van gendermainstreaming om meer succes te boeken op het vlak van gendergelijkheid; is van mening dat het Parlement en de fracties hun krachten moeten bundelen om zowel in Europa als wereldwijd gendergelijkheid te verbeteren en antifeministische en antigenderbewegingen, die per definitie antidemocratisch zijn, te bestrijden;
Instroom van leden/personeel in het Parlement
9. merkt op dat het percentage vrouwelijke leden sinds het einde van de vorige zittingsperiode licht is gedaald van ongeveer 39,6 % naar 39,1 %; is niettemin ingenomen met het leiderschap van het Parlement op dit gebied, met inbegrip van de vooruitgang op het gebied van de politieke vertegenwoordiging van vrouwen die hoger is dan het gemiddelde van 30,4 % in de nationale parlementen van de lidstaten en aanzienlijk hoger is dan het wereldwijde gemiddelde van 25,2 % voor nationale parlementen; is ingenomen met het feit dat sommige lidstaten en politieke partijen regels hebben ingevoerd om genderevenwicht in hun kieslijsten te waarborgen en benadrukt dat bij de komende herziening van de EU-kieswet de man-vrouwrits of een andere soortgelijke methode moet worden ingevoerd(16) zodat vrouwelijke en mannelijke kandidaten gelijke kansen hebben om verkozen te worden;
10. moedigt de EU-lidstaten aan om in het geval van een herziening van hun kieswet rekening te houden met de noodzaak van genderinclusieve parlementen; moedigt nationale politieke partijen voorts aan quota in te voeren bij de samenstelling van hun kandidatenlijsten, ook al is dat niet bij wet geregeld; verzoekt om politieke partijen met het oog daarop te helpen door middel van ondersteuning en het delen van best practices; benadrukt dat een partij die vrouwelijk kandidaten wil hebben, moet inzetten op een genderbewuste interne organisatie van de partij en haar procedures, waarbij gedacht moet worden aan het expliciet benoemen van gendergelijkheid in het partijreglement, het vaststellen van genderquota voor besluitvormende posities en het hebben van goed functionerende fora voor lobbyen, beïnvloeding en discussie, waaronder vrouwenafdelingen en -commissies;
11. betreurt het gebrek aan genderbewuste aanwervingsprocedures in het Parlement en verzoekt dat de diensten van het Parlement en de fracties volgens dit soort procedures gaan werken, om discriminatie te voorkomen en de aanwezigheid van vrouwen te vergroten op gebieden waar vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, zowel in de administratie als in de fracties; dringt erop aan dat concrete maatregelen worden vastgesteld om de kloof te dichten;
Mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de werkprocedures van het Parlement
12. is ingenomen met de volledig genderevenwichtige samenstelling van het Bureau van het Europees Parlement, waarin acht van de 14 ondervoorzitters en twee van de vijf quaestoren vrouw is; merkt echter op dat slechts drie van de zeven fracties van het Parlement een vrouw als voorzitter of medevoorzitter hebben, dat 8 van de 25 commissies momenteel door een vrouw worden voorgezeten en 15 van de 43 delegatievoorzitters vrouw is; pleit voor verbetering van het genderevenwicht in de leiderschapsposities binnen commissies, delegaties en fracties; is ingenomen met de wijziging van artikel 213, lid 1, van het Reglement van het Parlement, waarin wordt bepaald dat het bureau van elke commissie een genderevenwichtige samenstelling moet hebben; betreurt echter dat deze wijziging pas in werking treedt bij de opening van de eerste vergaderperiode na de volgende verkiezingen voor het Parlement, die plaatsvinden in 2024;
13. pleit ervoor dat op alle niveaus van de werkzaamheden van de plenaire vergadering, de commissies en de delegaties het genderevenwicht wordt gewaarborgd, ook bij de benoeming van coördinatoren, rapporteurs en schaduwrapporteurs en bij de verdeling van de spreektijd; ;
14. dringt aan op maatregelen voor het aanpakken van horizontale segregatie om te zorgen voor genderevenwicht in verschillende commissies en om een einde te maken aan de genderconcentratie in portefeuilles, waarbij terreinen met een groter aandeel vrouwen minder waardevol worden geacht;
15. verzoekt de fracties en hun secretariaten interne regels en andere relevante maatregelen vast te stellen, zoals gedragscodes en hulpmiddelen voor gendermainstreaming, opleidingen en monitoring om gendergelijkheid binnen hun interne organisatie te waarborgen, met name wat betreft benoemingen en de verdeling van posities en verantwoordelijkheden; verlangt dat fracties worden voorzien van handleidingen en advies omtrent best practices, onder meer met betrekking tot opleidingen voor personeel en leden over gendermainstreaming, zodat zij het concept van gendermainstreaming beter kunnen begrijpen en toepassen op hun interne functioneren;
16. verzoekt de betrokken directoraten-generaal ervoor te zorgen dat de selectie van auteurs van studies genderevenwichtig is;
17. wijst erop op dat, ondanks alle vooruitgang en geleverde inspanningen, gendergelijkheid op alle managementniveaus van de administratie van het Parlement nog niet is bereikt; is ingenomen met het feit dat op directieniveau een pariteit is bereikt, maar betreurt dat vrouwen slechts 23,1 % van de directeuren-generaal en 39,3 % van de afdelingshoofden vertegenwoordigen; prijst in dit verband de doelstelling van de administratie van het Parlement om uiterlijk 2024 50 % vrouwen in midden- en hogere managementfuncties en 40 % vrouwen in de hoogste leidinggevende functies in de administratie te hebben; pleit ervoor dat vrouwen bij aanwerving voorrang krijgen wanneer zij ondervertegenwoordigd zijn en de respectieve verdiensten van de kandidaten gelijk zijn; benadrukt dat op managementniveau genderexpertise moet worden opgebouwd en versterkt; dringt aan op de invoering van mentorprogramma’s;
18. verzoekt om het verzamelen van gegevens over verticale en horizontale vertegenwoordiging van het personeel van de fracties, en van geanonimiseerde gegevens over de loonkloof met betrekking tot medewerkers van leden, fractiemedewerkers en personeel van de diensten van het Parlement om beloningstransparantie te kunnen waarborgen;
19. verlangt dat er regelmatig gegevens worden verzameld over het percentage parlementaire medewerkers dat deeltijds werkt, uitgesplitst naar gender; dringt erop aan dat op basis van bestaande cijfers(17) actie wordt ondernomen om het aanzienlijke gebrek aan evenwicht aan te pakken en om te beoordelen of het Parlement aanvullende steun kan verlenen indien medewerkers opnieuw voltijds willen werken;
20. benadrukt dat intimidatie op de werkplek een ernstige aanval op de psychologische en fysieke gezondheid van een persoon vormt, waardoor deze zich onzeker kan voelen op het werk en in sommige gevallen zelfs wordt belet om zijn of haar werk te doen; merkt op dat vrouwen veel vaker dan mannen worden blootgesteld aan seksuele intimidatie; is van oordeel dat, ondanks alle inspanningen die tot nu toe zijn geleverd om intimidatie te verbannen, er nog steeds gevallen van seksuele intimidatie in het Parlement zijn en dat de inspanningen ter voorkoming van seksuele intimidatie moeten worden opgevoerd; herhaalt daarom zijn oproep om de volgende maatregelen te nemen om het beleid ter bestrijding van intimidatie te verbeteren:
(a)
publicatie van de externe beoordeling door het adviescomité dat klachten behandelt over intimidatie door leden;
(b)
het laten uitvoeren van een onafhankelijke evaluatie, door externe en op transparante wijze gekozen controleurs, van de doeltreffendheid van het adviescomité Intimidatie en Voorkoming van intimidatie op het werk, en indien dit noodzakelijk wordt geacht het zo snel mogelijk en vóór het einde van deze zittingsperiode voorstellen van wijzigingen om te zorgen voor politieke onafhankelijkheid, genderevenwicht en ter voorkoming van belangenconflicten in de bestaande structuren;
(c)
analyse van klachten en verhaalmiddelen op een meer omvattende en holistische wijze, en een aangepaste samenstelling van het adviescomité Intimidatie en Voorkoming van intimidatie op het werk waarbij onafhankelijke deskundigen met bewezen ervaring in de bestrijding van intimidatie op de werkplek, zoals artsen, therapeuten en juridische deskundigen, formeel lidmaatschap met volledig stemrecht hebben;
(d)
verplichte anti-intimidatietraining voor alle leden, die gemakkelijk toegankelijk moet zijn, onder meer door de training beschikbaar te stellen in alle officiële talen of met vertolking, en het richten van voorlichtingsactiviteiten op afzonderlijke delegaties en fracties;
(e)
verplichte training over het anti-intimidatiebeleid van het Parlement voor iedereen die regelmatig werkzaam is in de gebouwen van het Parlement, waarin hulpmiddelen worden aangereikt om alle vormen van intimidatie, waaronder seksuele intimidatie, te herkennen en te melden, en waarin gedetailleerde informatie wordt gegeven over de beschikbare structuren waar men terecht kan voor hulp, zodat deze structuren bredere bekendheid krijgen en toegankelijker worden;
21. verbindt zich ertoe een goed evenwicht tussen werk en privéleven te garanderen voor leden, fractiepersoneel, geaccrediteerde parlementaire medewerkers en personeel van de diensten van het Parlement, bijvoorbeeld door werktijden aan te nemen waarbij rekening wordt gehouden met het evenwicht tussen werk en privéleven en door samen te werken met de Commissie en de Raad om een gemeenschappelijke oplossing te vinden voor vergaderingen waarbij de drie instellingen betrokken zijn; verzoekt om een herziening van de maatregelen voor het evenwicht tussen werk en privéleven om het huidige kader te verbeteren en te versterken, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de gevolgen van thuiswerken in de nasleep van de COVID-19-pandemie, en flexibele werkregelingen in evenwicht worden gebracht met de vereisten van een goed functionerend en sterk Parlement;
22. dringt aan op langer niet-overdraagbaar zwangerschaps- en vaderschapsverlof voor het personeel van het Parlement na de komst van een kind, in de vorm van in totaal zes maanden verlof per ouder die gedurende het eerste jaar moeten worden opgenomen; benadrukt dat de zes maanden ouderschapsverlof binnen de eerste drie levensjaren van een kind kunnen worden opgenomen; betreurt dat personeelsleden bij de EU-instellingen wanneer zij ouderschapsverlof opnemen alleen een vaste toelage ontvangen in plaats van 100 % van hun salaris, hetgeen het opnemen van dit verlof sterk ontmoedigt; dringt erop aan dat ouderschapsverlof volledig wordt vergoed; is ingenomen met de gezinstoelagen die beschikbaar zijn voor werknemers van het Europees Parlement;
23. verlangt met name dat zwangerschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof voor leden van het Parlement worden erkend door middel van een wijziging van het Statuut van de leden van het Europees Parlement; verzoekt bovendien om de introductie van oplossingen waardoor leden tijdens hun zwangerschaps-, vaderschaps- of ouderschapsverlof kunnen doorwerken, zoals het blijven aanbieden van de mogelijkheid om gedurende de verlofperiode op afstand te werken of het onderzoeken van de optie van tijdelijke vervanging, zodat kiezers ook tijdens de verlofperiode van het lid vertegenwoordigd blijven en leden niet de druk voelen om onmiddellijk weer aan het werk te gaan; benadrukt dat de keuze om gebruik te maken van tijdelijke vervanging bij het betrokken lid zou liggen;
24. dringt aan op een onderzoek door de diensten van het Parlement naar de impact van de menopauze op het beroepsleven van werknemers van het Parlement; benadrukt dat empirische onderbouwing hierbij de grondslag moet vormen en dat op basis van nationale en internationale richtsnoeren advies kan worden gegeven over medische en lifestyle-remedies bij symptomen van de midlifefase en de menopauze; dringt erop aan rekening te houden met de menopauze in het beleid inzake ziekte- en aanwezigheidsbeheer;
Prominente plaats voor het genderperspectief in parlementaire activiteiten
25. is ingenomen met het werk van FEMM, de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit en het netwerk voor gendermainstreaming als aansturende krachten voor het toepassen van gendermainstreaming in het Parlement; dringt echter aan op nauwere en meer gestructureerde samenwerking en coördinatie tussen deze organen, met name in buitengewone omstandigheden zoals de COVID-19-crisis en de nasleep daarvan, door middel van regelmatige bijeenkomsten waar informatie wordt uitgewisseld en door gezamenlijke thematische verslagen te publiceren;
26. is ingenomen met een nieuw initiatief van de Conferentie van delegatievoorzitters om alle delegaties uit te nodigen leden te benoemen die belast zijn met gendermainstreaming, en prijst de samenwerking tussen het netwerk voor gendermainstreaming en de leden die in de delegaties verantwoordelijkheid dragen voor gender en diversiteit;
27. pleit ervoor het netwerk voor gendermainstreaming in het Reglement op te nemen om zodoende uitdrukking te geven aan de functie van het netwerk om gendermainstreaming in de werkzaamheden van de parlementaire commissies en delegaties te bevorderen; vraagt dat de nodige middelen worden uitgetrokken zodat het netwerk zijn taken kan uitvoeren en relevante aanbevelingen kan doen; pleit voor de toevoeging van een permanent discussiepunt op de agenda’s van commissievergaderingen;
28. is ingenomen met de training van het EIGE voor leden over gendereffectbeoordelingen en genderbewust budgetteren die speciaal voor het Parlement was ontwikkeld; spoort aan tot een nauwere samenwerking met het EIGE in de vorm van regelmatige trainingen over gendermainstreaming voor leden, fractiemedewerkers, medewerkers van leden, parlementaire dienstverleners en medewerkers van de commissiesecretariaten; herinnert eraan dat het belangrijk is programma’s aan te bieden die zijn afgestemd op de concrete behoeften en kennis op politiek en administratief niveau;
29. wijst erop dat FEMM als commissie die volledig gewijd is aan vrouwenrechten en gendergelijkheid veel horizontale kwesties behandelt die vaak raakvlak hebben met het werk van andere commissies; merkt op dat de opneming van voorstellen van FEMM in de vorm van adviezen of amendementen verschilt per andere commissie; is ingenomen met de toezegging in de routekaart om via de betrokken diensten en organen duidelijke indicatoren te verzamelen waarmee gemeten kan worden of de input van FEMM wordt meegenomen in het werk van andere commissies en in het definitieve standpunt van het Parlement; dringt erop aan dat de controle op de overname van de suggesties van FEMM systematisch, transparant en toerekenbaar moet zijn, omdat dit essentieel is voor een afdoende toepassing van de beginselen van gendergelijkheid en gendermainstreaming;
30. benadrukt hoezeer de amendementen die FEMM in haar adviezen formuleert van belang zijn voor het bereiken van gendermainstreaming; verzoekt in het kader van initiatiefverslagen te zorgen voor betere samenwerking tussen commissies op het vlak van het tijdschema zodat er voldoende tijd is tussen het beschikbaar komen van het ontwerpverslag van de leidende commissie en de stemming in de commissie, zodat FEMM in staat is haar standpunt in de vorm van amendementen op het ontwerpverslag aan te leveren; benadrukt dat leden die bij het netwerk voor gendermainstreaming zijn aangesloten verantwoordelijk zijn voor het toepassen van gendermainstreaming binnen hun commissies; betreurt dat dit werk een sterk ad-hoc-karakter heeft en is van oordeel dat dit op een meer gestructureerde basis moet worden georganiseerd;
31. dringt erop aan dat alle werkbezoeken van commissies en delegaties een genderevenwichtige samenstelling hebben en dat de gendergelijkheids- en vrouwenrechtendimensies ervan worden onderzocht; dringt er bovendien op aan om in de programma’s van werkbezoeken bijeenkomsten op te nemen met organisaties die gendergelijkheid bevorderen;
32. is ingenomen met het feit dat in het genderactieplan en de routekaart wordt toegezegd om ervoor te zorgen dat alle commissies en andere organen die hoorzittingen, workshops en conferenties organiseren erop toezien dat hun panels een genderevenwichtige samenstelling hebben en dat de gendergelijkheids- en vrouwenrechtendimensies van het betreffende onderwerp worden onderzocht met behulp van gekwalificeerde deskundigen; vraagt om duidelijke doelen vast te stellen voor de uitvoer van deze bepaling;
33. is ingenomen met de Week van de gendergelijkheid die sinds 2020 wordt gehouden in het Parlement, en waarbij alle parlementaire commissies en delegaties worden uitgenodigd evenementen te organiseren over gendergelijkheid op hun bevoegdheidsterreinen; is ingenomen met de voortzetting van dit succesvolle initiatief in 2021 en met het feit dat 16 commissies en zes delegaties hebben deelgenomen en dat er 21 evenementen zijn georganiseerd; verzoekt alle organen van het Parlement, met inbegrip van de commissies en delegaties die dit nog niet hebben gedaan, zich op regelmatige basis bij dit bewustwordings- en samenwerkingsinitiatief aan te sluiten en eraan bij te dragen;
34. verzoekt het netwerk voor gendermainstreaming, de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit, FEMM, de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole om specifieke richtsnoeren te ontwikkelen en vast te stellen voor de toepassing van gendermainstreaming en genderbewust budgetteren;
35. is ingenomen met de studie van de EPRS over gendermainstreaming in het Parlement; merkt echter op dat de EPRS deze studie regelmatig moet herhalen op basis van kwantitatieve en kwalitatieve genderstatistieken en naar geslacht uitgesplitste gegevens, die systematisch verzameld moeten worden en door de diensten van het Parlement beschikbaar moeten worden gesteld in het kader van zijn genderactieplan en bijbehorende routekaart;
36. is ingenomen met de vertaling van de richtsnoeren voor genderneutraal taalgebruik in alle officiële talen van de EU; betreurt het gebrek aan toepassing van deze richtlijnen en vraagt om aanvullende bewustmakingsacties en specifieke trainingen voor juristen-linguïsten van het Parlement; verzoekt om een regelmatige herziening van de richtsnoeren en de vertalingen ervan, om er zeker van te zijn dat zij ontwikkelingen in de afzonderlijke talen weerspiegelen en accuraat blijven;
37. zal ervoor zorgen dat er voldoende financiering en personeel worden toegewezen aan gendermainstreaming, en dat er beter wordt samengewerkt en afgestemd tussen de verschillende organen die zich bezighouden met gendergelijkheid en diversiteit in het Parlement;
Wetgeving met een genderperspectief
38. benadrukt het belang van gendereffectbeoordelingen voor het opstellen van wetgevingsvoorstellen en genderbewuste evaluaties van wetgevingsinitiatieven; betreurt dat gendereffecten zelden ter sprake komen in het kader van de effectbeoordelingen van de Commissie en dat in de richtsnoeren voor effectbeoordeling van de Commissie voor het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 wordt aanbevolen om bij beleidsvorming alleen rekening te houden met gendergelijkheid wanneer dat “evenredig” is; verzoekt de Commissie haar benadering te wijzigen, voor elk wetgevingsvoorstel een gendereffectbeoordeling uit te voeren en in haar voorstellen uitdrukkelijk gendergerelateerde doelstellingen en prestatie-indicatoren op te nemen; verbindt zich ertoe voor elk initiatiefverslag van wetgevende aard een gendereffectbeoordeling uit te voeren met als doel het genderperspectief erin op te nemen; verbindt zich ertoe nieuwe methoden en instrumenten te onderzoeken om gendermainstreaming in het wetgevingsproces te verbeteren;
39. betreurt dat gendermainstreaming nog niet op alle onderdelen van de EU-begroting is toegepast en dat niet adequaat is gemonitord in hoeverre de begroting bijdraagt aan het bereiken van gendergelijkheid; dringt aan op een systematische toepassing van gendermainstreaming in de EU-begroting; benadrukt dat het genderperspectief op alle niveaus van het begrotingsproces moet worden geïntegreerd om inkomsten en uitgaven te gebruiken om gendergelijkheidsdoelstellingen te verwezenlijken; is ingenomen met de maatregelen die worden voorzien in het genderactieplan en de routekaart van het Parlement met betrekking tot genderbewust budgetteren en verzoekt deze zo spoedig mogelijk uit te voeren;
40. prijst de onderhandelaars van het Parlement voor de aanwezigheid van gendermainstreaming als horizontaal beginsel in het MFK 2021-2027; is met name ingenomen met de toezegging van de Commissie om uiterlijk eind 2022 een methodologie in te voeren om de relevante uitgaven van programma’s met financiering uit het MFK 2021-2027 te meten; verzoekt de Commissie de verantwoordingsplicht en de begrotingstransparantie te verbeteren, de nieuwe methodologie op alle financieringsprogramma’s van de EU toe te passen en genderbewust budgetteren bij de tussentijdse evaluatie van het huidige MFK toe te passen; dringt er bij de Commissie op aan om in dit verband gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer;
41. is ingenomen met de algemene doelstelling van het verzachten van de sociale en economische gevolgen van de COVID-19-crisis, met name voor vrouwen, en de vereiste om een toelichting op te nemen over de wijze waarop de maatregelen in de nationale herstel- en veerkrachtplannen zullen bijdragen aan gendergelijkheid, zoals opgenomen in de verordening betreffende de herstel- en veerkrachtfaciliteit(18); betreurt echter dat geen gehoor is gegeven aan de oproep van FEMM om een specifiek hoofdstuk over gendergelijkheid in nationale plannen op te nemen; benadrukt dat sociale tracering en sociale investeringen niet toereikend zijn om genderbewuste rapportage en gendermainstreaming te vervangen; is van mening dat gendergelijkheid in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit zijn eigen methodologie voor mainstreaming moet hebben en herinnert eraan dat het EIGE een geschikte methodologie heeft ontwikkeld;
42. verzoekt de Commissie nauwlettend toe te zien op de uitvoering van de faciliteit voor herstel en veerkracht, met name wat betreft de bestaande bepalingen in verband met gendergelijkheid, en relevante indicatoren op te nemen in het scorebord voor herstel en veerkracht om het effect van nationale plannen op gendergelijkheid en de hoeveelheid financiering die is toegewezen en uitgegeven ter ondersteuning van dit doel, te monitoren; benadrukt dat gendergelijkheid moet worden geïntegreerd in de architectuur van de economische governance van de EU en het Europees semester;
43. betreurt dat verschillende EU-financieringsprogramma’s met een aanzienlijk potentieel om bij te dragen aan gendergelijkheid, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en Erasmus, niet effectief rekening hielden met gendergelijkheid;
44. benadrukt dat sociale dialoog een belangrijk instrument is voor alle partijen die betrokken zijn bij besluitvormingsprocessen en dus essentieel is voor het verbeteren van gendergelijkheid in de EU-instellingen;
45. verzoekt de Commissie het institutionele kader ter ondersteuning van gendermainstreaming te versterken en haar inzet voor gendermainstreaming in specifieke acties om te zetten; verzoekt de Commissie op elk beleidsterrein een uitvoeringsplan voor gendermainstreaming vast te stellen;
46. betreurt dat de Commissie geen complete strategie heeft voor trainingen inzake gendermainstreaming, en slechts één, niet-verplichte, inleidende cursus aan haar personeel aanbiedt; dringt er bij de Commissie op aan een opleidingsstrategie inzake gendermainstreaming te ontwikkelen, ervoor te zorgen dat alle personeelsleden trainingen kunnen volgen en ten volle gebruik te maken van de instrumenten en deskundigheid van het EIGE op het gebied van gendermainstreaming;
47. verzoekt de Commissie bij het verzamelen van gegevens deze systematisch naar gender uit te splitsen, en in evaluaties van en verslagen over EU-programma’s de genderdimensie aan bod te laten komen; verzoekt de Commissie in toekomstige wetgevingsvoorstellen de verplichting op te nemen om systematisch naar gender uitgesplitste gegevens en relevante gendergelijkheidsindicatoren voor alle programma’s te verzamelen en genderbewuste monitoring- en evaluatievereisten op te nemen; onderstreept het belang van genderbewuste monitoring en evaluatie om de doelstellingen van gendermainstreaming beter te kunnen verwezenlijken;
48. betreurt het gebrek aan engagement van de Raad om wetgeving met een genderperspectief tot stand te brengen en herhaalt zijn verzoeken om de ratificatie door de EU van het Verdrag van Istanbul, de horizontale antidiscriminatierichtlijn – die ervoor zal zorgen dat bij de bestrijding van genderdiscriminatie rekening wordt gehouden met de intersectionele dimensie – en de richtlijn vrouwelijke bestuurders te deblokkeren;
49. dringt er bij de lidstaten op aan de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven volledig om te zetten en uit te voeren en verzoekt de Commissie hier doeltreffend toezicht op te houden;
50. herhaalt zijn verzoek aan de Raad en de Europese Raad om een Raadsformatie “Gendergelijkheid” op te richten, aangezien de EU behoefte heeft aan een platform voor intergouvernementele uitwisseling inzake gendergelijkheid en een formeel forum voor de ministers en staatssecretarissen met verantwoordelijkheid voor gendergelijkheid, teneinde gendermainstreaming in alle beleidsmaatregelen en wetgeving van de EU te versterken, dialoog en samenwerking tussen lidstaten te ontwikkelen, best practices en wetgeving uit te wisselen, de onderhandelingen over de belangrijkste dossiers in verband met gendergelijkheid te deblokkeren, gemeenschappelijke antwoorden te bieden op EU-brede problemen en ervoor te zorgen dat gendergelijkheidskwesties op het hoogste politieke niveau worden besproken;
51. dringt aan op een betere en efficiëntere toepassing van gendermainstreaming in de Conferentie over de toekomst van Europa, door de relevante parlementaire organen meer met elkaar te laten afstemmen met het oog op het versterken van de genderdimensie in de bijdragen van de werkgroepen en in de debatten en voorstellen van de plenaire vergadering van de Conferentie;
52. pleit daarnaast voor maatregelen ter bevordering van gendermainstreaming en voor specifieke, gerichte maatregelen om gendergelijkheid te bereiken, zoals wetgeving, aanbevelingen en beleid met betrekking tot gendergerelateerd geweld, loontransparantie en zorg;
Gendergelijkheid en diversiteit in de symbolische functie van het Parlement
53. benadrukt dat de symbolische betekenissen die binnen en door de instelling via haar communicatiestrategie en het ontwerp van fysieke ruimten worden overgebracht, begrip en aandacht moeten krijgen in een genderbewust Parlement; verlangt dat de inspanningen op deze vlakken opgevoerd worden;
54. dringt erop aan dat er concrete doelstellingen worden vastgesteld om te zorgen voor genderevenwicht bij de naamgeving en het hernoemen van de gebouwen, zalen en andere fysieke ruimten van het Parlement;
55. is ingenomen met de toezegging in de routekaart om een analyse uit te voeren van de ruimten voor kinderopvang in de gebouwen van het Parlement, met inbegrip van borstvoedingsruimten, en vraagt om een toezegging om deze waar nodig opnieuw te ontwerpen nadat de reeds afgesproken analyse van hun huidige toestand is afgeleverd;
56. verzoekt om een analyse van de spreiding en het ontwerp van de toiletten van het Parlement om na te gaan of het nodig is deze aan te passen aan de behoeften van alle genders, onder meer door middel van maatregelen zoals de invoering van genderneutrale toiletten en het uitbreiden van het aantal toiletten met individuele vuilnisbakken en wastafels om het gebruik van menstruatiecups en andere hygiënische producten te vergemakkelijken;
57. vraagt om een herziening van de communicatiestrategie van het Parlement, met onder meer het opzetten van een protocol voor het herdenken van slachtoffers van feminicide en een herziening van de website van het Parlement zodat het hoofdmenu een specifiek onderdeel over gendergelijkheid bevat, alsook relevante informatie over belangrijke dossiers – zoals het proces van ratificatie door de EU van het Verdrag van Istanbul – en een update van de informatie over de geschiedenis en samenstelling van het Parlement vanuit genderoogpunt;
Slotopmerkingen
58. herhaalt zijn oproep om een audit uit te voeren(19) om de huidige situatie op het gebied van gendergelijkheid en gendermainstreaming in kaart te brengen en aanbevelingen te doen wat betreft zowel de politieke als de administratieve kant van de werkzaamheden van het Parlement; stelt voor dat deze audit ingaat op alle gebieden en indicatoren die in de toolkit voor genderbewuste parlementen van het EIGE worden uitgewerkt, waarbij voor elk geanalyseerd gebied wordt vastgesteld welke regels gendergelijkheid bevorderen dan wel belemmeren, met de bedoeling het genderactieplan van het Parlement en de bijbehorende routekaart te actualiseren; dringt erop aan dat deze audit ook een gendereffectbeoordeling omvat van het invoeren van een vaste verplichting voor genderevenwicht in alle parlementaire structuren, met inbegrip van commissies, delegaties en werkbezoeken;
59. wijst erop dat sommige gebieden die onder het genderactieplan en de bijbehorende routekaart vallen, inherent verbonden zijn met de politieke organisatie van de fracties en daarom een politieke beraadslaging met alle fracties vereisen; dringt aan op de oprichting van een tijdelijke werkgroep die valt onder de Conferentie van voorzitters, bestaande uit vertegenwoordigers van elke fractie en voorgezeten door de vaste rapporteurs van het Parlement voor gendermainstreaming, om sturing te geven aan de werkzaamheden op dat vlak, deze resolutie ten uitvoer te leggen en in voorkomend geval te coördineren met de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit, het Bureau van het Parlement, FEMM en het netwerk voor gendermainstreaming; moedigt de fracties aan deze werkgroep tegen medio 2022 op te richten;
o o o
60. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Ahrens, P., ‘Working against the tide? Institutionalizing Gender Mainstreaming in the European Parliament’, Gendering the European Parliament: Structures, Policies, and Practices, eds. P. Ahrens and A. L. Rolandsen, Rowman & Littlefield International, 2019, pp. 85-101 (Vechten tegen de bierkaai? De institutionalisering van gendermainstreaming in het EP. Structuren, beleid en werkwijzen.).
Overeenkomstig artikel 223 VWEU en de kieswet van de EU zoals vastgelegd in de Verkiezingsakte van 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, zoals gewijzigd in 2002 (PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5).