Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2021/2003(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A9-0025/2022

Ingediende teksten :

A9-0025/2022

Debatten :

PV 08/03/2022 - 16
CRE 08/03/2022 - 16

Stemmingen :

PV 09/03/2022 - 13
CRE 09/03/2022 - 13
PV 10/03/2022 - 2
CRE 10/03/2022 - 2

Aangenomen teksten :

P9_TA(2022)0073

Aangenomen teksten
PDF 210kWORD 71k
Donderdag 10 maart 2022 - Straatsburg
Het EU-genderactieplan III
P9_TA(2022)0073A9-0025/2022

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het EU-genderactieplan III (2021/2003(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), en algemene aanbeveling nr. 30 over vrouwen in conflictpreventie-, conflict- en postconflictsituaties van 18 oktober 2013 van het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen,

–  gezien de Verklaring van Peking van 1995 en het actieprogramma van de vierde Wereldvrouwenconferentie alsmede de resultaten van de toetsingsconferenties ervan,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD), dat op 21 januari 2011 in de EU in werking is getreden overeenkomstig Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap(1),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021, getiteld “Een Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” (COM(2021)0101),

–  gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, die in september 2015 is goedgekeurd, en de bijbehorende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en met name de doelstellingen 1, 4, 5, 8, 10 en 17,

–  gezien Verdrag nr. 100 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende gelijke beloning van 1951,

–  gezien Verdrag nr. 111 van de IAO betreffende discriminatie in arbeid en beroep van 1958,

–  gezien Verdrag nr. 190 van de IAO inzake het uitbannen van geweld en pesterijen op de werkvloer van 2019,

–  gezien Aanbeveling nr. 202 van de IAO inzake nationale socialebeschermingsniveaus van 2012,

–  gezien de vierde Conventie van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd van 12 augustus 1949,

–  gezien de resoluties 1325 (2000), 1820 (2008), 1888 (2009), 1889 (2009), 1960 (2010), 2106 (2013), 2122 (2013), 2242 (2015), 2467 (2019) en 2493 (2019) van de VN-Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) van 11 mei 2011,

–  gezien de Verdragen van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel van 16 mei 2005 en inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van 25 oktober 2007,

–  gezien de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD), die in 1994 in Caïro heeft plaatsgevonden, en het bijbehorende actieprogramma, alsmede de resultaten van de toetsingsconferenties ervan en de top van Nairobi van 2019 (ICPD+25) ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de Conferentie,

–  gezien de actieagenda van Addis Abeba van de derde internationale conferentie over de financiering van ontwikkeling van juli 2015,

–  gezien het gezamenlijke Spotlight-initiatief van de EU en de VN, dat zich richt op de uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes,

–  gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 8, artikel 153, lid 1, en artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de integrale strategie van de EU voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheid van 25 november 2020 getiteld “EU-genderactieplan (GAP) III – Een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU 2021-2025” (JOIN(2020)0017), en het bijbehorende gezamenlijke werkdocument getiteld “Objectives and Indicators to frame the implementation of the Gender Action Plan III (2021-25)” (SWD(2020)0284),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640),

–  gezien Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014(2),

–  gezien de beleidsnota van de secretaris-generaal van de VN van 9 april 2020 getiteld “The Impact of COVID-19 on Women”,

–  gezien het verslag van het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties van 27 april 2020 getiteld “Impact of the COVID-19 Pandemic on Family Planning and Ending Gender-based Violence, Female Genital Mutilation and Child Marriage”,

–  gezien de in november 2020 gelanceerde mondiale strategie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om baarmoederhalskanker uit te bannen als volksgezondheidsprobleem,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

–  gezien het actieplan van de EU inzake vrouwen, vrede en veiligheid 2019-2024, dat op 5 juli 2019 werd aangenomen,

–  gezien het Generation Equality Forum dat van 29 tot en met 31 maart 2021 in Mexico en van 30 juni tot en met 2 juli 2021 in Parijs heeft plaatsgevonden, en de aangekondigde toezeggingen om wereldwijd meer haast te maken met het bereiken van gendergelijkheid, alsook het “Global Acceleration Plan for Gender Equality” en het nieuwe “Compact on Women, Peace and Security and Humanitarian Action”, die naar aanleiding van het Forum werden gelanceerd,

–  gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld(3),

–  gezien zijn resolutie van 31 mei 2018 over de tenuitvoerlegging van het gezamenlijk werkdocument (SWD(2015)0182) – Gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen: Het leven van meisjes en vrouwen veranderen via de externe betrekkingen van de EU 2016-2020(4),

–  gezien zijn resolutie van 12 februari 2020 over een EU-strategie om wereldwijd een einde te maken aan vrouwelijke genitale verminking(5),

–  gezien zijn resolutie van 13 februari 2020 over de EU-prioriteiten voor de 64e zitting van de Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw(6),

–  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2020 over gendergelijkheid in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU(7),

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis(8),

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de digitale kloof tussen vrouwen en mannen dichten: de deelname van vrouwen aan de digitale economie(9),

–  gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over het vijfentwintigjarig bestaan van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD25) (de top van Nairobi)(10),

–  gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over de situatie op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in de EU, in verband met de gezondheid van vrouwen(11),

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie internationale handel en de Begrotingscommissie,

–  gezien het gezamenlijk verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (A9-0025/2022),

A.  overwegende dat gendergelijkheid een van de waarden van de Europese Unie is, alsmede een fundamenteel en universeel mensenrecht;

B.  overwegende dat gendergeweld in al zijn vormen, met name femicide, de meest extreme vorm van genderongelijkheid is; overwegende dat gendergeweld moet worden gezien als een extreme vorm van discriminatie en een schending van de mensenrechten;

C.  overwegende dat het noodzakelijk is de rechten van de vrouw te beschermen en stappen te nemen ter bestrijding van alle vormen van uitbuiting, geweld, onderdrukking en ongelijkheid tussen vrouwen en mannen; overwegende dat het ter voorkoming van gendergeweld nodig is om de gendernormen die ongelijkheden in stand houden, aan te vechten en deze, naast andere maatregelen, om te zetten in de vaststelling en uitvoering van doeltreffende wetgevingsmaatregelen en hervormingen;

D.  overwegende dat gendergeweld zowel de oorzaak als het gevolg is van stelselmatige ongelijkheden en van een ongelijke machtsverdeling; overwegende dat de bestrijding van geweld inzicht vereist in de oorzaken ervan en de factoren die ertoe bijdragen; overwegende dat genderongelijkheid diep verankerd is in maatschappelijke waarden die gebaseerd zijn op genderstereotypen; overwegende dat het betrekken van mannen en jongens bij gendergelijkheid zowel een doel als een vereiste is voor het verwezenlijken van duurzame en doeltreffende gelijkheid;

E.  overwegende dat geweld tegen vrouwen en meisjes verschillende en elkaar niet uitsluitende vormen aanneemt, waaronder cybergeweld; overwegende dat volgens schattingen meer dan de helft (58 %) van 14 000 vrouwen en meisjes in 31 landen online is geïntimideerd en misbruikt;

F.  overwegende dat vrouwen met overlappende identiteiten en kwetsbaarheden een groter risico lopen op geweld en intimidatie;

G.  overwegende dat het Spotlight-initiatief in gang is gezet door de EU en de Verenigde Naties om geweld tegen vrouwen en meisjes, onder meer op seksueel gebied, te bestrijden;

H.  overwegende dat seksuele uitbuiting een ernstige vorm van geweld is die vooral vrouwen en meisjes treft; overwegende dat de EU partnerlanden moet ondersteunen, zodat zij meer financiering beschikbaar stellen voor sociale bijstand en sociale diensten voor slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting, met inbegrip van psychologische en sociale ondersteuning door specialisten, en gespecialiseerde diensten moeten invoeren die gericht zijn op de sociale en economische inclusie van kwetsbare vrouwen en meisjes om hen te bevrijden van seksuele uitbuiting;

I.  overwegende dat de toegang tot diensten inzake seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) universeel moet zijn; overwegende dat gezondheidsrechten, met name rechten betreffende de seksuele en reproductieve gezondheid, behoren tot de grondrechten van vrouwen die versterkt moeten worden en op geen enkele wijze mogen worden afgezwakt of ingetrokken; overwegende dat uitlatingen die een bedreiging vormen voor de bescherming van seksuele en reproductieve rechten zowel binnen de EU als daarbuiten in opmars zijn;

J.  overwegende dat vrouwen in al hun diversiteit te maken krijgen met stelselmatige intersectionele discriminatie op grond van ras, etniciteit, godsdienst of overtuiging, handicap, gezondheid, sociaal-economische achtergrond, status bij hun geboorte, leeftijd, klasse, vluchtelingen- of migratiestatus, seksuele gerichtheid en genderidentiteit, vormen van discriminatie die moeten worden erkend als belemmeringen voor de volledige uitoefening van de grondrechten;

K.  overwegende dat het van essentieel belang is voor wereldwijde kennis en governance om uitgesplitste en kwantificeerbare gegevens over genderongelijkheid te verzamelen, rekening houdend met intersectionele factoren;

L.  overwegende dat de rechten van vrouwen en meisjes onder druk staan en er in veel landen op de wereld, zowel in de EU als daarbuiten, steeds minder ruimte is voor maatschappelijke organisaties, in het bijzonder organisaties die vrouwenrechten verdedigen, feministische en basisorganisaties; overwegende dat er in de hele wereld sprake is van een zorgwekkende weerstand tegen vrouwen- en lhbtqi+-rechten, waarbij SRGR worden beperkt, en seksuele voorlichting en genderstudies worden verboden;

M.  overwegende dat het van het allergrootste belang is dat maatschappelijke organisaties die opkomen voor de rechten van vrouwen en meisjes in partnerlanden toereikende bevoegdheden en middelen krijgen, willen er nieuwe sociale houdingen en een consensus ontstaan die bevorderlijk zijn voor gendergelijkheid; overwegende dat actieve betrokkenheid van vrouwenorganisaties in het veld van het allergrootste belang is om GAP III met succes te kunnen uitvoeren;

N.  overwegende dat vrouwen en meisjes onevenredig zwaar getroffen worden door het steeds grotere aantal noodsituaties als gevolg van bijvoorbeeld gewapende conflicten, natuurrampen en klimaatverandering;

O.  overwegende dat de COVID-19-pandemie en de daaropvolgende lockdownmaatregelen ernstige gevolgen hebben gehad voor vrouwen en meisjes, en bestaande genderongelijkheden hebben verergerd, hetgeen met name gevolgen heeft gehad voor de toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, in het bijzonder SRGR, en voor het evenwicht tussen werk en privéleven; overwegende dat dit leidt tot een toename van gendergeweld en sociale en economische ongelijkheden;

P.  overwegende dat de pandemie vrouwen onevenredig heeft getroffen; overwegende dat ongeveer 70 % van de maatschappelijke en gezondheidswerkers die COVID-19 aan de frontlinie bestrijden, of het nu verpleegkundigen, artsen of schoonmakers betreft, vrouw is; overwegende dat vrouwen die thuis werken, werkloos zijn of deeltijds werken nog zwaarder onder druk zijn komen te staan, aangezien zij de meerderheid van de huishoudelijke taken en de zorg voor het gezin op zich zijn blijven nemen; overwegende dat de beschikbare gegevens erop wijzen dat het aantal vrouwen dat slachtoffer is geworden van geweld en/of intimidatie tijdens de COVID-19-lockdown is gestegen;

Q.  overwegende dat er gebrek is aan vrouwelijke studenten in het STEM-onderwijs (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde);

R.  overwegende dat evenwichtige vertegenwoordiging, deelname en invloed van vrouwen en mannen in het politieke leven een eerste voorwaarde is voor een werkelijk democratische samenleving; overwegende dat de constructieve bijdrage van vrouwen en meisjes aan het voorkomen en oplossen van conflicten en aan de wederopbouw bevorderlijk is voor een duurzamere vrede;

S.  overwegende dat de bestrijding van ongelijkheden van fundamenteel belang zal zijn voor het herstel na de COVID-19-pandemie; overwegende dat de participatie, de vertegenwoordiging en het leiderschap van vrouwen en meisjes voorrang moeten krijgen bij het uitwerken, uitvoeren en evalueren van dergelijke maatregelen;

T.  overwegende dat de eerbiediging van de menselijke waardigheid en van gendergelijkheid nog steeds een uitdaging is; overwegende dat geen enkel land in de wereld vóór 2030 in de buurt van gendergelijkheid zal komen;

U.  overwegende dat GAP III moet dienen als kader voor een actieve bijdrage van het extern optreden van de EU in de strijd tegen genderongelijkheid; overwegende dat GAP III volledig moet worden uitgevoerd als belangrijk instrument om discriminatie en marginalisering te ontmoedigen en de rechten en waardigheid van vrouwen en meisjes te waarborgen, doordat het pleit voor de mainstreaming van gendervraagstukken in alle internationale samenwerkingsprogramma’s en de opname van gendergelijkheid in nationale plannen en strategieën in samenwerking met lokale partners en maatschappelijke organisaties;

V.  overwegende dat er moet worden gezocht naar een meer strategische, gecoördineerde en systematische benadering ten aanzien van de samenwerking tussen de EU en de lidstaten met betrekking tot gendervraagstukken in partnerlanden; overwegende dat de missies en delegaties van de EU een uiterst belangrijke rol spelen bij het uitvoeren van GAP III en dat de expertise van de personeelsleden van de delegaties en missies van groot belang is voor de succesvolle uitvoering ervan; overwegende dat de Commissie delegaties technische bijstand moet verlenen bij het opstarten van de nationale uitvoeringsplannen;

1.  is ingenomen met het nieuwe EU-genderactieplan III voor 2021-2025 en het pleidooi in het plan voor een wereld met gelijke kansen voor mannen en vrouwen als voortzetting van en voortbouwend op het werk van GAP II en de getrokken lessen en resultaten daarvan; is ingenomen met de verbetering, toezeggingen en alomvattende doelstellingen van GAP III, met name met zijn opwaardering van werkdocument tot een gezamenlijke mededeling, waar het Europees Parlement om heeft verzocht in zijn resolutie van 23 oktober 2020 over gendergelijkheid in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU;

2.  is ingenomen met het inclusieve karakter van het raadplegingsproces dat is gevolgd bij het opstellen van GAP III en met het feit dat daarin rekening is gehouden met de aanbevelingen van het Parlement, de lidstaten, de contactpunten van de EU voor gendervraagstukken en in het bijzonder die van vrouwenrechtenorganisaties;

3.  betreurt het feit dat de Raad er niet in is geslaagd eenstemmigheid over de conclusies te bereiken als gevolg van bezwaren van vier lidstaten tegen het woord “gender”, wat de formele goedkeuring van het actieplan in de weg staat, en benadrukt dat dit duidelijke tekenen zijn van de achteruitgang op het gebied van gendergelijkheid en vrouwenrechten; pleit nogmaals voor de oprichting van een nieuwe Raadsformatie voor gendergelijkheid waarin de EU-ministers en -staatssecretarissen die verantwoordelijk zijn voor gendergelijkheid bijeenkomen om gendermainstreaming te bevorderen in al het EU-beleid, met inbegrip van het buitenlands en veiligheidsbeleid en het ontwikkelingsbeleid; dringt erop aan dat er moet worden gewerkt aan een gemeenschappelijk standpunt van de EU en aan krachtige maatregelen om de achteruitgang op het gebied van gendergelijkheid eensgezind aan de kaak te stellen;

4.  wijst erop dat de EU een belangrijke rol moet spelen bij de totstandbrenging van een wereld met gelijke kansen voor mannen en vrouwen door partnerlanden te ondersteunen bij het aanpakken van genderdiscriminatie; verzoekt de EU het goede voorbeeld te geven en dringt er bij de zes lidstaten die het Verdrag van Istanbul nog steeds niet hebben geratificeerd en uitgevoerd op aan dit zo snel mogelijk te doen; roept de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op om in het kader van zijn politieke dialoog met de partnerlanden van de Raad van Europa de ratificatie van het Verdrag van Istanbul te bevorderen;

5.  veroordeelt de terugtrekking van Turkije uit het Verdrag van Istanbul ten stelligste; is van mening dat de opzegging van het Verdrag van Istanbul opnieuw twijfels doet rijzen over de status van Turkije als kandidaat voor het EU-lidmaatschap;

Een doeltreffender engagement van de EU en doelmatige uitvoering

6.  roept op tot de volledige uitvoering en prioritering van GAP III op ieder gebied van het extern optreden van de EU door middel van een gendertransformatieve en intersectionele aanpak met betrekking tot zowel de geografische dekking als de actieterreinen van GAP III, alsmede de mainstreaming van de genderdimensie in alle gebieden van het extern optreden, of het nu om handel, ontwikkelingsbeleid, humanitaire hulp, veiligheid of sectoren als energie en landbouw gaat; herhaalt dat bij maatregelen ter uitvoering van GAP III de noodzaak om de onderliggende oorzaken van genderongelijkheden aan te pakken leidend moet zijn en dat de maatregelen de zinvolle deelname van mannen, vrouwen en achtergestelde groepen mogelijk moeten maken, en dat onder meer beperkte financiering en onderbezetting fundamentele belemmeringen vormen voor de uitvoering van de EU-doelstellingen op het gebied van gendergelijkheid en gendermainstreaming; herhaalt dat bij elke inspanning om de doelstellingen van GAP III te verwezenlijken rekening moet worden gehouden met de diversiteit van vrouwen; wijst er nogmaals op dat GAP III moet zorgen voor beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling door middel van systematische gendereffectbeoordelingen om de negatieve effecten van het EU-beleid op de rechten van vrouwen en meisjes en op gendergelijkheid te vermijden; verzoekt de Commissie de noodzakelijke praktische en politieke instrumenten te verschaffen om te zorgen voor een soepele omzetting van de beginselen van GAP III in acties en praktijken; verzoekt de EU ambitieus te zijn bij het bevorderen van doelstellingen die leiden tot de eerbiediging van de mensenrechten en echte gendergelijkheid onder de externe partners met wie de EU wil samenwerken;

7.  vraagt dat er een uitgebreid en alomvattend opleidingsprogramma wordt opgezet om de uitvoering van GAP III te ondersteunen, met name op het gebied van gendermainstreaming, genderbudgettering en gendereffectbeoordelingen, alsook gendergeweld; benadrukt het belang van investeringen in kennis, middelen en interne expertise met betrekking tot gendergelijkheid bij EU-delegaties zodat zij GAP III naar behoren kunnen uitvoeren; dringt erop aan deze opleidingsprogramma’s zoveel mogelijk af te stemmen op de lokale en nationale context waarbinnen GAP III wordt uitgevoerd; pleit ervoor dat lokale partners die dat willen gemakkelijk en kosteloos gebruik kunnen maken van deze cursussen en aanverwante instrumenten;

8.  benadrukt dat de resultaten van GAP III regelmatig, extern en onafhankelijk moeten worden beoordeeld, op elk niveau en in elke fase, in het licht van de vastgestelde doelgerichte en meetbare doelstellingen, en dat de inbreng van het maatschappelijk middenveld, ngo’s en andere relevante belanghebbenden ter plaatse op transparante en inclusieve wijze in aanmerking moet worden genomen; vraagt om de stelselmatige uitvoering van grondige genderanalyses, met gebruikmaking van genderbewuste en naar sekse opgesplitste indicatoren en statistieken; dringt erop aan dat bij de beoordeling van GAP III de uitvoering van al het EU-beleid dat relevant is voor het extern optreden van de EU wordt geëvalueerd; pleit ervoor in GAP III overzichtelijke instrumenten op te nemen waarmee het bedrag kan worden bijgehouden dat in totaal wordt uitgegeven aan gendergelijkheid en waarmee de kwalitatieve effecten van deze initiatieven op de bevordering van gendergelijkheid kunnen worden beoordeeld; verwacht dat de ontbrekende specifieke en meetbare uitgangswaarden, indicatoren, acties en streefdoelen onverwijld worden opgenomen in het werkdocument, samen met routekaarten en tijdschema’s voor alle doelstellingen; benadrukt het belang van de programmering van het instrument “Europa in de wereld”, die een uitgelezen gelegenheid vormt om de doelstellingen van GAP III handen en voeten te geven;

9.  roept de missies en delegaties van de EU, de lidstaten en lokale en regionale overheden op om nauw samen te werken bij de uitvoering van GAP III, met gebruikmaking van alle diplomatieke middelen en programma-instrumenten die hun ter beschikking staan, door middel van adequate richtsnoeren die via de delegaties zijn ontwikkeld en gedeeld; herinnert eraan dat gendercontactpunten een sleutelrol spelen en dringt erop aan hun rol en zichtbaarheid te versterken; is ingenomen met de invoering van de nationale uitvoeringsplannen en dringt erop aan dat alle nationale uitvoeringsplannen openbaar worden gemaakt en vertaald om de toegankelijkheid voor het lokale maatschappelijk middenveld en basisorganisaties te waarborgen;

10.  vraagt de Commissie de synergieën met de VN, partnerlanden en internationale belanghebbenden te versterken en gezamenlijk internationale doelstellingen te bevorderen en te verwezenlijken in verband met gendergelijkheid in de Agenda 2030 en de SDG’s daarvan, in de verklaring van Peking en het bijbehorende actieprogramma, en in het actieprogramma van de ICPD en de toetsingsconferenties daarvan;

11.  dringt aan op het aangaan van nauwe betrekkingen met lokale maatschappelijke organisaties, met name organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de rechten van vrouwen en meisjes, onder wie vrouwen en meisjes uit kwetsbare gemeenschappen, en met ministeries en regionale en lokale overheden in partnerlanden, teneinde de doeltreffendheid en de eigen verantwoordelijkheid van de landen bij de uitvoering van GAP III en de bijbehorende nationale uitvoeringsplannen te vergroten; dringt voorts aan op een jaarlijkse beleids- en politieke dialoog met het Europees Parlement over de uitvoering van GAP III, waarbij belanghebbenden en met name lokale autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en vrouwenorganisaties worden betrokken; roept de missies en delegaties van de EU nogmaals op een inhoudelijke dialoog aan te gaan met maatschappelijke organisaties, en informatie te verstrekken en uit te wisselen over de manier waarop hun inbreng is gebruikt en omgezet in genderbeleid;

12.  is ingenomen met de aandacht in GAP III voor jongeren als aanjagers van verandering; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat vrouwen en meisjes, alsook vrouwenrechten- en basisorganisaties, met name door meisjes en jongeren geleide organisaties en door vrouwen geleide eerstelijnshulpverlening, door middel van financiering en opleiding op zinvolle wijze deelnemen aan en een leidende rol spelen bij de uitvoering van GAP III in hun land; wijst nogmaals op het belang en de meerwaarde van de expertise van en langdurige samenwerking met lokale activisten, basisorganisaties en/of andere deskundigen en belanghebbenden op het gebied van gendervraagstukken, zodat genderprojecten kunnen worden afgestemd op de lokale sociaal-economische en culturele context;

13.  dringt aan op een intensievere en systematische samenwerking tussen de belanghebbenden die betrokken zijn bij de uitvoering van GAP III, onder meer tussen de directoraten-generaal van de Commissie; moedigt de lidstaten en EU-delegaties sterk aan lokale en regionale overheden als belangrijke actoren in het kader van het ontwikkelingsbeleid te beschouwen aangezien zij de democratische laag vormen die het dichtst bij de burger staat en de beste uitgangspositie hebben om gendergelijkheid en duurzame ontwikkeling te bevorderen; wijst erop dat er nauw moet worden samengewerkt met plattelandsgemeenschappen en gemeenschapsleiders om de reikwijdte van gendergelijkheidsprogramma’s in perifere gebieden te vergroten;

14.  pleit ervoor een specifiek streefdoel op te nemen voor de financiering van vrouwenrechtenorganisaties en het maatschappelijk middenveld; dringt aan op meerjarige, flexibele, rechtstreekse, adequate en toereikende financiering voor lokale maatschappelijke organisaties en netwerken in al hun diversiteit, met name die welke zich inzetten voor de bescherming van de rechten van vrouwen, meisjes en andere kwetsbare gemeenschappen, en voor mensenrechtenorganisaties die werken aan de verbetering van het rechtskader van landen; verzoekt de Commissie vereenvoudigde financieringsmechanismen en -praktijken voor te stellen om kleinere basisorganisaties toegang te geven tot EU-financiering voor gendergelijkheid; veroordeelt alle vormen van onderdrukking van vrouwenactivisten, onder wie verdedigers van de mensenrechten van vrouwen, en roept alle regeringen op het maatschappelijk middenveld te beschermen en te ondersteunen en ermee samen te werken;

15.  wijst erop dat verdedigers van de mensenrechten van vrouwen in een bijzonder kwetsbare positie verkeren, met name in conflictgebieden en in conflict- en postconflictsituaties; is ingenomen met het pleidooi voor samenwerking met en bevordering van een veilige omgeving voor verdedigers van de mensenrechten van vrouwen en vraagt de Commissie hen te beschermen door middel van passende maatregelen en mechanismen, in combinatie met de toewijzing van toereikende middelen aan de EU-delegaties;

16.  verzoekt de EU-delegaties de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers streng toe te passen in verband met activisten die opkomen voor de rechten vrouwen, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting om verslag uit te brengen over overheidsorganen die zich schuldig maken aan schendingen van de mensenrechten, en activisten zo nodig legale trajecten te bieden; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers;

17.  onderstreept dat voor een doeltreffende uitvoering van GAP III toereikende financiering via het programmeringsproces van de EU nodig is; dringt er sterk op aan GAP III beter af te stemmen op andere initiatieven, zoals het Spotlight-initiatief, waarvan de begroting moet worden verhoogd en de doeltreffendheid moet worden verbeterd in overeenstemming met de recente tussentijdse evaluatie, en door lering te trekken uit de nieuwe omstandigheden als gevolg van de COVID-19-pandemie; is ingenomen met het Spotlight-initiatief en de doelstelling ervan om alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes uit te bannen; pleit ervoor de voor het Spotlight-initiatief gereserveerde middelen te vernieuwen wanneer het huidige programma in 2022 afloopt en het programma te verlengen tot aan het einde van de volledige meerjarige financieringsperiode en in alle subregio’s;

18.  benadrukt dat SDG 5 de verwezenlijking van gendergelijkheid en empowerment van alle vrouwen en meisjes behelst en dat deze SDG horizontaal moet worden geïntegreerd in de verschillende gebieden waarop de EU handelingsbevoegdheid heeft; betreurt dat SDG 5 tot de drie SDG’s met de minste financiering behoort; stelt met voldoening vast dat gendergelijkheid in GAP III wordt beschouwd als horizontale prioriteit bij de beleids- en programmeringswerkzaamheden in het kader van het extern optreden van de EU; herhaalt dat gendermainstreaming op passende wijze moet worden doorgevoerd in alle sectoren van het extern optreden van de EU en dat ervoor moet worden gezorgd dat de prioriteiten van “Europa in de wereld” in partnerlanden, alsook de initiatieven in het kader van Team Europa gendertransformatief zijn overeenkomstig GAP III, en met name in het geval van humanitaire hulp;

19.  juicht toe dat 85 % van alle nieuwe externe acties gender als belangrijke of voornaamste doelstelling moet hebben; is ingenomen met het voornemen van de Europese Commissie om ervoor te zorgen dat 5 % van haar nieuwe programma’s voor extern optreden gendergelijkheid als hoofddoelstelling heeft; is tevens ingenomen met het opnemen van ten minste één initiatief per land dat gendergelijkheid als hoofddoel heeft; herinnert eraan dat het streefdoel van 5 % al in 2019 werd gehaald en roept op tot meer ambitie, meer steun en concrete reservering van middelen voor het opnemen van op gender gerichte initiatieven in GAP III; dringt erop aan 20 % van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) in elk land toe te wijzen aan programma’s die gendergelijkheid als een van de hoofddoelstellingen hebben; pleit voor het vaststellen van een specifiek streefdoel waarbij 85 % van de ODA-financiering van de EU bestemd moet zijn voor programma’s met gendergelijkheid als voornaamste of belangrijke doelstelling; verwacht en dringt er daarom bij de EU en de lidstaten op aan, dat zij zich ertoe verbinden geen ODA te besteden aan projecten die de resultaten op het gebied van gendergelijkheid ongedaan kunnen maken of in gevaar kunnen brengen; benadrukt dat de vastgestelde doelstellingen eveneens moeten worden gekwantificeerd aan de hand van specifieke financiering en niet alleen als een percentage van alle programma’s;

20.  dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan het goede voorbeeld te geven en zich te concentreren op hun eigen interne structuren; wijst op het belang van genderresponsief leiderschap bij de verwezenlijking van gendergelijkheid en de correcte uitvoering van GAP III; is ingenomen met de toezegging dat er zal worden gezorgd voor genderevenwicht bij het management op het hoofdkwartier van de EDEO en in de externe diensten van de Commissie, de EU-delegaties en missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); betreurt evenwel dat de EDEO het streefdoel van 50 % vrouwen in leidende posities nog lang niet heeft bereikt en verzoekt de huidige HV/VV gendergelijkheid zoals gepland op alle niveaus volledig door te voeren; is ingenomen met de toezegging om opleidingen op het gebied van gendergelijkheid en GAP III te verzorgen voor alle leidinggevenden op het hoofdkantoor en bij de EU-delegaties, en dringt erop aan deze maatregel verplicht te stellen en uit te breiden tot al het personeel dat werkzaam is op het gebied van het extern optreden van de EU;

21.  merkt op dat de EDEO het voortouw moet nemen door gender een essentieel onderdeel van het extern optreden te maken, en dat de dienst de EU-delegaties moet stimuleren en politiek moeten ondersteunen om hetzelfde te doen op het niveau van de partnerlanden; benadrukt dat in de opdrachtbrieven en functiebeschrijvingen van delegatiehoofden specifiek moet worden verwezen naar gendergelijkheid en de uitvoering van GAP III, en dat het belangrijk is dat EU-delegaties en lidstaten systematisch samenwerken en elkaar raadplegen om ervoor te zorgen dat GAP en de gendertransformatieve, op mensenrechten gebaseerde, intersectionele benadering ervan volledig worden geïntegreerd in de planning van de meerjarige indicatieve programma’s; is ingenomen met de toezegging in het kader van GAP III dat alle externe diensten van de EU-delegaties en op het hoofdkantoor beschikken over genderadviseurs/contactpersonen of contactpunten voor gendervraagstukken, maar wijst erop dat het hierbij moet gaan om personen in een voltijdse functie die over voldoende middelen beschikken om hun taken uit te voeren; pleit er nogmaals voor ook genderadviseurs aan te stellen bij militaire missies in het kader van het GVDB;

22.  verzoekt de Commissie en de EDEO relevante personeelsgegevens te verzamelen, uitgesplitst naar geslacht, om het aantal voordrachten, kandidaten op de shortlist, selecties, contractverlengingen en duur van de aanstelling, naast andere criteria, te evalueren, en de voortgang bij te houden, alsook gesystematiseerde gesprekken te voeren met vrouwen en personen die tot een achtergestelde groep behoren over de redenen waarom zij een bepaalde functie neerleggen;

23.  betreurt dat het belangrijke vraagstuk van diversiteit onder de verantwoordelijkheid van de EDEO-adviseur inzake gender en diversiteit valt, en roept de EDEO op het nodige belang toe te kennen aan zowel gendergelijkheid als de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid, alsook aan diversiteit en inclusie, en om voor elk van deze vraagstukken een functie in het leven te roepen en deze functies en de mandaten, middelen en bevoegdheden ervan te versterken; pleit voor de aanstelling van een specifieke genderadviseur bij elk EDEO-directoraat, die direct rapporteert aan de EDEO-adviseur inzake gender en diversiteit, en voor nauwe samenwerking tussen het personeel van die directoraten en het Europees Instituut voor gendergelijkheid;

24.  benadrukt dat gendergelijkheid een mensenrecht is, dat cruciaal is voor duurzame ontwikkeling en slimme economieën en dat zowel vrouwen als mannen in al hun diversiteit ten goede komt, met inbegrip van de lhbtqi+-gemeenschap; merkt op dat genderongelijkheid wordt verergerd door andere vormen van ongelijkheid; benadrukt dat ongelijkheden aanzienlijke sociaal-economische gevolgen hebben voor de hele samenleving en dat belanghebbenden die zich verzetten tegen verandering hier rekening mee zouden moeten houden; herhaalt dat de toezeggingen van de EU meer effect sorteren als de EU bij haar optreden een intersectionele benadering van gendergelijkheid volgt; verzoekt nogmaals dat er bij alle acties van de EU rekening wordt gehouden met intersectionele identiteiten en discriminatie en dat wordt erkend dat vrouwen en meisjes in al hun diversiteit niet op gelijke wijze door genderongelijkheid worden getroffen;

25.  is ingenomen met het opnemen in GAP III van intersectionaliteit als kernbeginsel maar betreurt het ontbreken van streefdoelen, indicatoren en specifieke acties om deze uit te voeren; benadrukt de inzet van de Commissie en de EDEO om lhbtqi+’ers te beschermen en hen in staat te stellen hun rechten overal ter wereld te doen gelden;

26.  is er verheugd over dat in GAP III wordt verwezen naar het potentieel van het EU-toetredingsproces om gendergelijkheid in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten te bevorderen; benadrukt de noodzaak van een sterke beleidsdialoog en technische bijstand om gendergelijkheid in het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid te integreren; roept de Commissie en de EDEO op meer gebruik te maken van toetredingsonderhandelingen als hefboom om uitbreiding ten goede te laten komen aan vrouwen;

27.  verwelkomt het feit dat in GAP III de buitengewone kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes in een migratiesituatie aan de orde wordt gesteld; vraagt bijzondere aandacht voor de situatie van vrouwen en meisjes die onderweg zijn of zich op migratieroutes of in kampen bevinden, en dringt er met name op aan dat wordt gewaarborgd dat zij toegang hebben tot water, sanitaire voorzieningen en hygiëne, SRGR en kraamzorg;

Zeven actiegebieden

Alle vormen van gendergeweld uitbannen

28.  juicht toe dat GAP III in de eerste plaats gericht is op de uitbanning van alle vormen van gendergeweld; roept op tot een verbeterd, gecoördineerd en holistisch optreden ter bestrijding van feminicide en elke vorm van gendergeweld, zowel online als offline, met name in conflict- en noodsituaties waarin vrouwen en meisjes extra kwetsbaar zijn en met de nadruk op vrouwen en meisjes die vaker het slachtoffer van geweld zijn, zoals vrouwen en meisjes met een handicap; benadrukt dat met partnerlanden moet worden samengewerkt om alle vormen van gendergeweld strafbaar te stellen;

29.  dringt erop aan dringend actie te ondernemen om de onderliggende oorzaken van geweld tegen vrouwen en meisjes aan te pakken, aan de hand van een gendertransformatieve en intersectionele benadering, met name gezien de aanzienlijke toename van feminicide en andere vormen van gendergeweld tegen de achtergrond van de pandemie; is ingenomen met de nadruk die door de Commissie wordt gelegd op preventie door schadelijke gendernormen aan te vechten; benadrukt in dit verband hoe belangrijk het is om samen met partnerlanden en maatschappelijke organisaties de strijd aan te binden met genderstereotypen op alle terreinen van het maatschappelijk leven; verzoekt EU-delegaties en lidstaten alle mogelijke diplomatieke middelen in te zetten voor het bevorderen van nieuwe wetgeving die voorziet in structurele gendergelijkheid in ieder opzicht;

30.  herinnert eraan dat de verplichte opleiding voor alle personeelsleden binnen de EDEO, de Commissie, de EU-delegaties en de missies en -operaties in het kader van het GVDB ook uitgebreide programma’s moet omvatten voor de herkenning van slachtoffers van conflictgerelateerd seksueel en/of gendergeweld, alsmede preventieprogramma’s, naast de opleiding voor al het EU-personeel, met inbegrip van militairen en politiemensen; dringt er bij de EU op aan alle mogelijke middelen aan te wenden om ervoor te zorgen dat daders van groepsverkrachtingen ten tijde van oorlog worden aangegeven, geïdentificeerd, vervolgd en gestraft overeenkomstig het internationaal strafrecht; herinnert eraan dat het Statuut van Rome een permanent rechtskader biedt om seksueel en gendergeweld uitvoerig te benaderen als misdaad tegen de menselijkheid en roept de EU derhalve op het onafhankelijke en cruciale werk van het Internationaal Strafhof zowel politiek als financieel actief te ondersteunen; is ingenomen met de opname van seksueel en gendergeweld in de criteria voor het opleggen van sancties in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten, en moedigt de lidstaten aan hier effectief gebruik van te maken;

31.  benadrukt dat gedwongen huwelijken en kindhuwelijken schendingen van de mensenrechten vormen die meisjes extra kwetsbaar maken voor geweld en misbruik; herinnert eraan dat vrouwelijke genitale verminking (VGV) internationaal erkend is als een mensenrechtenschending met 200 miljoen slachtoffers wereldwijd en 500 000 slachtoffers alleen al in de EU, en dat jaarlijks ten minste drie miljoen meisjes het risico lopen genitale verminking te ondergaan; onderstreept dat VGV en gedwongen huwelijken de persoonlijke waardigheid van vrouwen aantasten; vraagt met betrekking tot VGV en gedwongen huwelijken om een aanpak waarbij voorlichting en preventie elkaar aanvullen, met name in conflict- en noodsituaties; verzoekt de Commissie te zorgen voor een coherente langetermijnstrategie om VGV binnen en buiten de EU een halt toe te roepen door middel van verbeterde synergieën tussen interne en externe programma’s van de EU; herhaalt zijn oproep om maatregelen ter voorkoming van VGV op te nemen in alle beleidsterreinen in zijn externe optreden;

32.  herinnert eraan dat de slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting voornamelijk vrouwen en meisjes zijn; pleit voor meer leiderschap en toezicht van de zijde van de Commissie en de lidstaten en meer internationale samenwerking om een einde te maken aan de hierboven genoemde schadelijke praktijken die uitmonden in dergelijke vormen van slavernij; herinnert eraan dat de kwetsbaarheid van vrouwen voor mensenhandel en seksuele uitbuiting wordt verergerd in tijden van armoede, gewapend conflict en noodsituaties; pleit voor verdere integratie van de strijd tegen handel in vrouwen en meisjes met de doelstellingen van GAP III en voor meer synergieën met de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel (2021-2025);

Toegang van vrouwen tot gezondheidszorg en seksuele en reproductieve rechten

33.  wijst er nogmaals op dat SRGR mensenrechten zijn en fundamentele onderdelen zijn van de menselijke waardigheid en de empowerment van vrouwen; maakt zich zorgen over de weerstand tegen gendergelijkheid en vrouwenrechten alsook de opkomst van vrouwonvriendelijke, conservatieve uitlatingen en groeperingen, waaronder religieuze groeperingen, hetgeen onder meer de toegang tot SRGR binnen en buiten de Europese Unie in het gedrang dreigt te brengen; wijst erop dat het terugdraaien van wetgeving over abortus een ondermijning vormt van de bescherming van de gezondheid, rechten en waardigheid van de vrouw, en de sociaal en economisch meest kwetsbare vrouwen aan grotere risico’s blootstelt; merkt op dat de EU wereldwijd een voorbeeld moet zijn op het gebied van de bevordering van SRGR, zonder dwang, geweld, discriminatie en misbruik; vraagt alle lidstaten derhalve om op hun grondgebied universele toegang tot SRGR te waarborgen;

34.  betreurt dat wereldwijd in veel gebieden de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid, met inbegrip van veilige en legale abortus, ernstig ingeperkt en vaak gecriminaliseerd is; beklemtoont dat met name vrouwen die in armoede leven, op het platteland wonen of tot een minderheid behoren daarvan het slachtoffer zijn; onderstreept dat de aandacht moet uitgaan naar alle leeftijdsgroepen, waaronder ook meisjes en jongere vrouwen, en dat moet worden gezorgd voor relevante informatie, onderwijs en toegang tot SRGR, met inbegrip van prenatale zorg, veilige en legale abortus en anticonceptie; wijst erop dat het van groot belang is discriminerende normen ter discussie te blijven stellen die het voor vrouwen, meisjes en lhbtiq+-personen moeilijk maken gebruik te maken van hun SRGR, alsook stereotypen die de oorzaak zijn van discriminatie van gemarginaliseerde vrouwen tijdens hun bevalling;

35.  beklemtoont dat de beschikbaarheid van anticonceptiemiddelen in partnerlanden moet worden verbeterd, met name voor tienermeisjes; bevestigt dat alle vrouwen en tienermeisjes het recht hebben om hun eigen vrije en geïnformeerde keuzes te maken met betrekking tot hun SRGR; herinnert eraan dat de kwaliteit van de geboortezorg een belangrijke indicatie is voor het ontwikkelingsniveau van een land; is van mening dat de EU partnerlanden moet helpen het recht op gezondheid in de context van zwangerschap en bevalling te handhaven met behulp van de totstandbrenging van gedegen geboortezorgverlening waarmee het kindersterftecijfer en het aantal sterftegevallen ten gevolge van complicaties tijdens de bevalling doeltreffend worden verlaagd;

36.  vraagt om in het kader van GAP III hoge prioriteit te verlenen aan gendergelijkheid en SRGR binnen de humanitaire hulpverlening van de EU en de lidstaten, en ook aan verantwoordingsplicht en toegang tot de rechter en verhaalmogelijkheden in geval van schendingen van seksuele en reproductieve rechten en in geval van gendergeweld, zowel wat betreft de opleiding van humanitaire actoren als wat betreft financiering;

37.  vraagt om in het kader van GAP III meer belang te hechten aan SRGR, gezien de ernstige gevolgen van de pandemie voor vrouwen en meisjes in partnerlanden, en adequate, flexibele, continue en gerichte financiering te coördineren en aan hen toe te wijzen bij de programmering van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten SRGR als prioriteit te beschouwen bij het programmeringsproces van het externe optreden van de EU, ook waar sprake is van gezamenlijke programmering; onderstreept de cruciale functie van niet-gouvernementele organisaties als dienstverleners en pleitbezorgers op het gebied van SRGR;

38.  herinnert aan het belang van SRGR voor het lichaam en de autonomie van vrouwen en meisjes en dringt erop aan dat SRGR worden behandeld als een onderdeel van de volksgezondheid dat universeel en zonder discriminatie toegankelijk is; pleit voor universele toegang tot volledige, bij de leeftijd passende seksuele voorlichting, doeltreffende anticonceptie, preventie van hiv en soa’s, en veilige en legale abortus; dringt erop aan dat in programma’s voor seksuele voorlichting aandacht besteed wordt aan interpersoonlijke relaties, seksuele gerichtheid, gendergelijkheid, gendernormen, het voorkomen van gendergeweld en toestemming, en dat zij informatie verstrekken over de puberteit, de menstruatiecyclus, zwangerschap en bevalling, anticonceptie en de preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen;

39.  benadrukt dat het nodig is om op het vlak van SRGR-gerelateerde activiteiten rekening te houden met leeftijd, bijvoorbeeld door de informatie en dienstverlening toegankelijk te maken voor jongeren; wijst erop dat de EU moet bevorderen dat partnerlanden deze onderwerpen in hun nationale volksgezondheidsplannen opnemen; roept de EU en de lidstaten op zich te verbinden aan de doelstellingen inzake SRGR van GAP III, en nationale uitvoeringsplannen op te stellen waarin voorrang wordt gegeven aan SRGR;

40.  acht het noodzakelijk dat toegang tot onderwijs op alle niveaus en in alle omstandigheden moet worden bevorderd om vroegtijdige huwelijken, tienerzwangerschappen en economische afhankelijkheid te beperken; pleit voor meer inspanningen om te voorkomen dat meisjes die moeder zijn geworden thuisblijven en het voor hen mogelijk te maken terug naar school te gaan en hun schoolloopbaan af te maken en de arbeidsmarkt op te gaan;

41.  dringt erop aan schoolverzuim onder meisjes tijdens hun menstruatie te voorkomen door de sanitaire voorzieningen, hygiënediensten en de voorzieningen voor menstruele hygiëne op scholen te verbeteren en door menstruatie-armoede aan te pakken en stigmatisering op dit vlak tegen te gaan, onder meer door te werken met vrouwen, meisjes, en mannen en jongens; dringt aan op meer synergieën tussen programma’s op het gebied van gezondheid, SRGR en water, sanitaire voorzieningen en hygiënediensten op scholen en persoonlijke ondersteuning voor meisjes;

42.  herinnert aan de intersectionele ongelijkheden en verschillen tussen vrouwen en mannen wat betreft de toegang tot en de kwaliteit van gezondheidszorg, gezien het gebrek aan genderresponsieve gezondheidszorg en diensten; pleit voor universele toegang tot informatievoorziening over, en tot de preventie, diagnose, zorg en behandeling van vrouwenziekten zoals endometriose en baarmoederhalskanker, en seksueel overdraagbare aandoeningen zoals hiv; verzoekt de Europese Unie steun te verlenen aan de uitvoering van de mondiale strategie van de WHO om baarmoederhalskanker uit te bannen;

43.  roept de partnerlanden op hun volksgezondheidssystemen adequaat te financieren en onderzoek te doen naar de gezondheid van vrouwen wereldwijd ter bevordering van de kennis over kwesties in verband met gender en geslacht op het gebied van ziektepreventie, diagnostiek, behandelingen en onderzoek; dringt er voorts op aan het publiek bewust te maken van gendergerelateerde gezondheidskwesties;

44.  benadrukt dat de lidstaten een volksgezondheidsbeleid moeten voeren waarin bijzondere nadruk ligt op gezondheidsbevordering en ziektepreventie, met de garantie van universele en kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg, en waarin de benodigde middelen beschikbaar worden gesteld om de voornaamste volksgezondheidsproblemen te bestrijden;

Economische en sociale rechten en gelijkheid, en autonomie voor vrouwen en meisjes

45.  herhaalt dat door de crisis en de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt disproportioneel is verslechterd; herinnert de EU aan het belang en de noodzaak van steun voor de ontwikkeling en introductie van een intersectionele genderdimensie in alle COVID-19-herstelplannen in de partnerlanden en in alle initiatieven van Team Europa; wijst op de behoefte aan een genderbewuste respons op COVID-19 bij de uitvoering van GAP III om rekening te houden met de unieke omstandigheden van vrouwen en meisjes en kansen na de crisis te stimuleren; verzoekt de Commissie de genderdimensie en gendertransformatieve activiteiten te integreren in alle maatregelen in verband met de COVID-19-pandemie in partnerlanden, met inbegrip van de plannen en maatregelen voor herstel, en projecten, waaronder financiële projecten, op zo’n manier te ondersteunen dat rekening wordt gehouden met gendergelijkheid; onderstreept dat nieuwe financieringsvormen zoals “gender bonds” nationale economieën zouden kunnen doen heropleven terwijl tegelijkertijd ook de vrouwenemancipatie ermee wordt geholpen;

46.  is van mening dat werk centraal staat bij de bestrijding van ongelijkheid; steunt collectieve onderhandelingen als middel om niet alleen de arbeidsvoorwaarden te verbeteren, maar ook de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen aan te pakken;

47.  is verheugd over het feit dat de Commissie voornemens is om bij haar komende herziening van de verordening betreffende het schema van algemene tariefpreferenties naleving te eisen van de relevante IAO- en VN-verdragen betreffende gendergelijkheid; verzoekt de Commissie gendergelijkheid effectief op te nemen in alle hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling en te garanderen dat handel en investeringen de genderongelijkheid niet verergeren; beklemtoont dat in alle effectbeoordelingen die verband houden met handel rekening moet worden gehouden met de standpunten van maatschappelijk organisaties;

48.  wijst erop dat financiële steun voor vrouwen gepaard moet gaan met opleiding, toegang tot informatie, vaardighedentraining van vrouwen en bewustmaking van hun grondrechten;

49.  verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met partnerlanden te werken aan de preventie en aanpak van tegen vrouwen gerichte intimidatie op het werk, en om de ratificatie van het IAO-Verdrag inzake geweld en intimidatie (Verdrag nr. 190) te bevorderen;

50.  dringt erop aan om in het kader van GAP III de economische activiteit van vrouwen en hun toegang tot de nodige economische en sociale hulpmiddelen, middelen en sociale bescherming te bevorderen, vooral in noodsituaties; wijst erop dat de deelname van vrouwen aan de economie overal ter wereld belangrijk is voor duurzame ontwikkeling en duurzame en inclusieve economische groei, die onlosmakelijk verbonden zijn met het mondiale doel om armoede uit te bannen zoals geschetst in de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op genderresponsieve mechanismen voor sociale bescherming, met inbegrip van geldovermakingen, te ondersteunen en te bevorderen zodat de partnerlanden een grotere capaciteit krijgen om crises en externe schokken het hoofd te bieden;

51.  verzoekt de EU en de partnerlanden maatregelen te nemen om vrouwen beter inzetbaar te maken op de arbeidsmarkt en hen fatsoenlijke banen, toegang tot financiering en zakelijke kansen te bieden, onder meer door lokale door vrouwen geleide organisaties te ondersteunen en hun deelname aan vakbonden en werknemersorganisaties aan te moedigen; wijst erop dat het belangrijk is de toegang tot, bijvoorbeeld, microkredieten te bevorderen om de creativiteit en het ondernemerschap van vrouwen op kleinere schaal te faciliteren en stimuleren;

52.  wijst erop dat moet worden nagegaan in hoeverre andere, complementaire acties nodig zijn om de doeltreffendheid ervan te garanderen, zoals verschoond blijven van gendergeweld, toegang hebben tot waardig werk en betaalbare kinderopvang en ouderenzorg; verzoekt de EU en haar lidstaten moeders en vaders wereldwijd mondiger te maken en te beschermen, en met partnerlanden samen te werken om adequaat zwangerschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof te waarborgen, en praktische maatregelen te nemen om die bescherming te waarborgen, naast investeringen in kinderopvang en onderwijs;

53.  benadrukt dat de EU de totstandbrenging van een bindend instrument inzake bedrijfsleven en mensenrechten binnen het kader van de VN moet steunen, teneinde de uitoefening van de mensenrechten en de rechten van de vrouw volledig te waarborgen;

54.  verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met partnerlanden te werken aan de financiering en bevordering van maatregelen om de onevenredige last van onbetaald werk op de schouders van vrouwen aan te pakken, en om acties te ondersteunen die vrouwelijke arbeidskrachten van de informele naar de formele economie helpen overstappen; onderstreept dat vrouwen en mannen de verantwoordelijkheid voor onbetaalde zorg en huishoudelijke taken gelijk moeten verdelen; pleit voor het zetten van concrete stappen voor de erkenning, inperking en herverdeling van onbetaalde zorg en huishoudelijk werk;

55.  pleit ervoor de rol van vrouwen in en hun bijdrage aan de economie en de maatschappij actief te bevorderen, en hierbij hun burger- en wettelijke rechten, met inbegrip van het recht op eigendom, toegang tot bankkrediet en het recht om actief te zijn in verschillende economische sectoren en in het politieke leven, te erkennen, vooral door genderresponsieve macro-economische beleidsmaatregelen te bevorderen; betreurt het feit dat het recht op gelijke beloning voor gelijk werk van gelijke waarde in veel omstandigheden niet vanzelfsprekend is, zowel binnen als buiten de EU, zelfs niet wanneer dit in de wet verankerd is, en benadrukt dat de onderliggende oorzaak van deze discriminatie moet worden aangepakt;

56.  onderstreept dat het van essentieel belang is dat de private sector haar bijdrage levert aan het behalen van de in GAP III vastgelegde doelstellingen en ter verantwoording wordt geroepen wanneer er tijdens bedrijfsactiviteiten schendingen van vrouwenrechten gepleegd zijn; verzoekt de Commissie het genderperspectief op te nemen in haar toekomstige wetgevingsvoorstel inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven;

57.  onderstreept dat de economische en sociale empowerment van vrouwen van cruciaal belang is met het oog op duurzame en inclusieve groei; roept op tot een alomvattende inzet om meisjes en vrouwen toegang te verlenen tot hoogwaardig onderwijs en training van vaardigheden, en doeltreffende hulpmiddelen die bijdragen tot hun toegang tot de arbeidsmarkt, met name in noodsituaties en wanneer er sprake is van ontheemding; beveelt partnerlanden ten zeerste aan om meer te investeren in hoogwaardig en inclusief onderwijs, met steun uit de EU-begroting; onderstreept dat begrotingssteun van de EU, waarvan de doeltreffendheid op het gebied van onderwijs is bewezen, de voorkeur blijft genieten als de manier om toegang tot inclusief en hoogwaardig onderwijs voor iedereen in ontwikkelingslanden mogelijk te maken; is ingenomen met het voornemen om het totale budget voor onderwijs te verhogen, waarbij 10 % van de begroting voor humanitaire hulp bestemd wordt voor de financiering van onderwijs in noodsituaties;

58.  benadrukt dat er steun nodig is voor aanzienlijke investeringen in de gezondheidszorg en het onderwijs, betaalbaar wonen en veilig, betaalbaar en toegankelijk openbaar vervoer, zowel in plattelands- als in stedelijke gebieden, teneinde tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking en een bijdrage te leveren aan de onafhankelijkheid, gelijkheid en emancipatie van vrouwen; herinnert eraan dat deze kwesties met name in fragiele en postconflictlanden onder de aandacht moeten komen, en dat de EU daar ook ontwikkelingsprojecten zal opzetten om het gebrek aan huisvesting, land en eigendomsrechten voor vrouwen aan te pakken;

59.  uit zijn bezorgdheid over de toegenomen digitale genderkloof in veel landen, waardoor gelijke toegang tot informatie en digitale diensten wordt belemmerd; benadrukt het belang van de bevordering van digitale geletterdheid, alsook de toegang tot en de betaalbaarheid van digitale hulpmiddelen en de toegang tot de arbeidsmarkt; pleit ervoor de financiering en beurzen gericht te verhogen zodat vrouwen en meisjes hoger onderwijs en beroepsopleidingen kunnen volgen, met name ter bevordering van digitale en technologische opleidingen onder vrouwen en van de participatie van vrouwen aan STEM-sectoren, en om door vrouwen geleide projecten te ondersteunen; is ingenomen met het feit dat met GAP III wordt gestreefd naar de dichting van de digitale kloof tussen vrouwen en mannen om een werkelijk inclusieve digitale transitie te bevorderen;

60.  herinnert eraan dat vrouwen, met name vrouwen die te maken hebben met intersectionele discriminatie, moeilijkheden kunnen ondervinden bij de toegang tot digitale diensten en de bijbehorende infrastructuur; dringt erop aan dat vrouwen en meisjes, met name als zij woonachtig zijn in plattelands- en afgelegen gebieden, betere, universele, veilige en beveiligde toegang krijgen tot digitale hulpmiddelen en training in het gebruik daarvan;

61.  beklemtoont dat openbare en particuliere dienstverlening via genderresponsieve digitale kanalen, technologieën en diensten (bijvoorbeeld e-overheid, digitale financiële diensten) die de inclusie en participatie van vrouwen en meisjes in de samenleving versterken, moet worden ondersteund; verzoekt de lidstaten de digitale uitsluiting van alle kwetsbare groepen in de samenleving aan te pakken en onderwijs in informatie- en communicatietechnologie voor deze groepen toegankelijk te maken, en daarbij rekening te houden met de verschillende factoren die bepalend zijn voor de toegang van vrouwen tot onderwijs en door gratis digitale toegangspunten op te zetten;

62.  vraagt dat de modernisering en digitalisering van bestuurlijke procedures in partnerlanden door de EU worden ondersteund, en er met name voor te zorgen dat al deze landen beschikken over betrouwbare registers van de burgerlijke stand waarin elke geboorte geregistreerd wordt;

63.  erkent dat noodsituaties, zoals gewapende conflicten en economische crises, en ontheemdingssituaties, het onderwijs en de opleiding van vrouwen en meisjes in gevaar brengen; herhaalt dat toegang van vrouwen tot bestaansmiddelen en arbeidskansen in noodsituaties ernstig wordt aangetast en benadrukt daarom dat in dergelijke gevallen de nodige middelen moeten worden toegewezen, met name aan lokale door vrouwen geleide organisaties en aan bestaande structuren, teneinde de structuren te verbeteren die de juiste ontwikkeling van hun onderwijs, vaardigheden en toegang tot banen op de lange termijn waarborgen;

64.  merkt op dat voedselonzekerheid vrouwen asymmetrisch treft en dat zij onevenredig minder grond, vee en andere activa bezitten; verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen aan het streven naar gendergelijkheid in de voedsel- en landbouwsector, financiële kansen en toegang tot opleiding om de positie van vrouwen in de agrarische sector te versterken; wijst erop dat het belangrijk is steun te verlenen aan de inspanningen van partnerlanden op het gebied van wettelijke, beleidsmatige en institutionele hervormingen die bedoeld zijn om vrouwen gelijke rechten te geven op economische middelen, met name toegang tot en zeggenschap over land en andere vormen van eigendom;

65.  verzoekt de EU economisch en handelsbeleid te bevorderen dat in overeenstemming is met de SDG’s en de doelstellingen van GAP III; herinnert aan zijn eerdere standpunt over handel en gender als geformuleerd in zijn resolutie van 13 maart 2018 over gendergelijkheid in de handelsverdragen van de EU(12); dringt erop aan dat de EU handelsbeleid blijft ondersteunen en introduceren waarmee de sociaal-economische verschillen worden verkleind en een hoog niveau van bescherming en eerbiediging van de fundamentele vrijheden en de mensenrechten, met inbegrip van gendergelijkheid, wordt gewaarborgd;

66.  is ingenomen met het feit dat in GAP III wordt aangedrongen op de bevordering van gendergelijkheid via de handelspolitiek van de EU; dringt er bij de Commissie, de Raad en de EDEO op aan de opname van een specifiek genderhoofdstuk in alle handels- en investeringsovereenkomsten van de EU te bevorderen, met inbegrip van verbintenissen om gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen te bevorderen; verzoekt de Commissie het gendereffect van het handelsbeleid en de handelsovereenkomsten van de EU op te nemen in effectbeoordelingen vooraf en achteraf;

67.  onderstreept zijn eerdere standpunt waarin werd aangedrongen op een specifiek hoofdstuk over handel en gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in de komende actualisering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Chili; neemt met belangstelling kennis van de vooruitgang die tijdens de onderhandelingen is geboekt inzake een handels- en genderhoofdstuk;

68.  verwijst naar zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten(13);

69.  merkt op dat handelspolitiek niet genderneutraal is en dat een betere verzameling van gegevens uitgesplitst naar gender, in combinatie met heldere indicatoren, nodig is om de verschillende effecten van de handelspolitiek op vrouwen en mannen adequaat te beoordelen; verzoekt de EU en haar lidstaten nogmaals zich te laten inspireren door de toolkit die is ontwikkeld door de UNCTAD-conferentie inzake handel en ontwikkeling, en in effectbeoordelingen vooraf en evaluaties achteraf rekening te houden met de land- en sectorspecifieke gendereffecten van de handelspolitiek en handelsovereenkomsten van de EU; verzoekt de Commissie samen te werken met internationale partners, zoals de WTO, en plaatselijke autoriteiten en organisaties bij het verzamelen van gegevens, de analyse van de gevolgen van de handel voor vrouwen en het omzetten van gegevens in concrete voorstellen om de rol van vrouwen in het internationale handelssysteem te versterken en inclusieve economische groei te bevorderen; benadrukt dat een intensievere samenwerking tussen internationale organisaties zoals de WTO, het Internationaal Handelscentrum (ITC) en de VN, en de oprichting van netwerken bestaande uit universiteiten, maatschappelijke organisaties en parlementen, kan leiden tot een betere uitwisseling van goede praktijken en methoden voor gegevensverzameling, en tot de opneming van een genderperspectief in de handel; onderstreept dat genderkwesties niet beperkt mogen blijven tot het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling;

70.  verzoekt de Commissie actief deel te nemen aan de onlangs opgerichte informele WTO-werkgroep inzake handel en gender om te werken aan een sterke ministeriële verklaring tijdens de 12e Ministeriële Conferentie van de WTO, die als stappenplan voor de uitvoering van de Verklaring van Buenos Aires van 2017 zou kunnen dienen; onderstreept dat de informele werkgroep inzake handel en gender een eerste stap is op weg naar een meer permanent platform binnen de WTO om kwesties in verband met handel en gender te bespreken; verzoekt de Commissie proactief met andere WTO-leden te blijven samenwerken om bij te dragen aan de werkzaamheden van de informele werkgroep, en te onderzoeken of het mogelijk is een permanente werkgroep op te richten;

71.  herinnert aan zijn verzoek aan de Commissie ervoor te zorgen dat de interne adviesgroepen genderevenwichtig zijn samengesteld, dat hun toezichtstaak verder wordt uitgebreid, en dat er in het kader van elke vrijhandelsovereenkomst een commissie inzake Handel en Gender wordt opgericht om tekortkomingen vast te stellen;

72.  verzoekt de Commissie nauwkeurig de gevolgen te evalueren van handelsovereenkomsten voor sectoren met een hoog percentage vrouwelijke werknemers, zoals de kledingsector en kleinschalige agrarische ondernemingen; herinnert eraan dat de door COVID-19 veroorzaakte economische crisis deze sectoren zwaar heeft getroffen en het risico op toenemende ongelijkheid, discriminatie en uitbuiting van vrouwelijke werknemers heeft verergerd;

73.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn, en bekend te maken hoeveel middelen ter beschikking worden gesteld, om de kernwaarde van gendergelijkheid in haar handels- en investeringsbeleid te bevorderen en ervoor te zorgen dat de secretariaten van de EU-instellingen die verantwoordelijk zijn voor de handelspolitiek en -onderhandelingen over de nodige kennis en technische capaciteit beschikken om het genderperspectief te integreren in het gehele proces van handelsonderhandelingen en beleidsvorming door in de instellingen en delegaties van de EU contactpunten voor genderkwesties in te richten;

74.  dringt erop aan in alle hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling afdwingbare bepalingen op te nemen inzake de naleving van de fundamentele arbeidsnormen van de IAO en de relevante verdragen, met name Verdrag nr. 189 betreffende fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel, Verdrag nr. 156 betreffende arbeiders met gezinsverantwoordelijkheid, CEDAW, Verdrag nr. 111 betreffende discriminatie op het gebied van arbeid en beroep, Verdrag nr. 100 betreffende gelijke beloning, en Verdrag nr. 190 betreffende geweld en intimidatie, en deze verdragen op te nemen in de lijst van verdragen in de SAP+-herziening;

75.  is ingenomen met de International Workshop Agreement (ISO/IWA 34) van de Internationale Organisatie voor normalisatie inzake mondiale definities in verband met vrouwelijk ondernemerschap, die tot doel heeft de beleidsvorming, gegevensverzameling en toegang tot capaciteitsopbouw, financiering en markten ten behoeve van de economische empowerment van vrouwen te vergemakkelijken;

76.  verwelkomt hetgeen tot nu toe bereikt is op het gebied van gender in het kader van het leenbeleid van de Europese Investeringsbank (EIB), en verzoekt de EIB haar inspanningen op te voeren en in het kader van haar externe leningenmandaat met name maximaal rekening te houden met de beleidsdoelstellingen van GAP III;

77.  beklemtoont dat het beleid van de EIB en andere relevante Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering volledig afgestemd moet zijn op GAP III; verzoekt de EIB rekening te houden met de doelstellingen van GAP III wanneer zij steun verleent aan ondernemingen in partnerlanden, door middel van effectbeoordelingen die moeten worden verricht voor elk door de EIB gefinancierd project, en dringt aan op voortdurende monitoring van de activiteiten ter plaatse;

Aanmoedigen van participatie en leiderschap van vrouwen, meisjes en jonge vrouwen

78.  benadrukt het belang van leiderschap en participatie van vrouwen en meisjes op alle besluitvormingsniveaus en benadrukt dat gelijke deelname van vrouwen aan het openbare en politieke leven essentieel is voor goed bestuur en goede beleidsvorming; onderstreept dat het belangrijk is dat vrouwen, op alle niveaus van het externe optreden, aan beide kanten van de onderhandelingstafel vertegenwoordigd zijn; herhaalt dat wanneer vrouwen en meisjes even vaak de leiding hebben, hele gemeenschappen profiteren van betere en duurzamere oplossingen; stelt vast dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn op alle niveaus van het politieke en openbare leven en dat er maar langzaam vooruitgang wordt geboekt;

79.  roept op tot de financiering van programma’s die de opleiding, burgerlijke betrokkenheid en participatie van vrouwen bevorderen, met inbegrip van steun aan participatieve benaderingen op gemeenschapsniveau en specifieke educatieve activiteiten voor meisjes en jonge vrouwen, aangezien zij het vaakst gediscrimineerd worden; dringt aan op de inclusie van vrouwen op alle niveaus van besluitvorming, bestuur, leiderschap en machtsposities, via hervormingen van het openbaar bestuur, programma’s en activiteiten zoals netwerken, uitwisselingen, mentorschap en sponsoring, en pleit voor de opname van lokale vrouwenrechtenorganisaties en door vrouwen geleide humanitaire hulpverleners in de structuren voor humanitaire coördinatie en besluitvorming;

Vrouwen betrekken bij initiatieven voor vredesopbouw en veiligheid

80.  benadrukt het belang van de rol van vrouwen en het maatschappelijk middenveld voor het bevorderen van dialoog, het vormen van coalities, het bemiddelen in vredesonderhandelingen en het bieden van verschillende gezichtspunten op de betekenis van vrede en veiligheid, met name opvattingen over conflictpreventie en -oplossing en de heropbouw na conflicten; pleit ervoor dat de EU een grotere rol voor vrouwen bij vredeshandhaving en verdere vredesopbouw aanmoedigt, en vrouwen, jonge vrouwen en meisjes ondersteunt en erkent in hun rol als belangrijke aanjagers van verandering, en hen te steunen en beschermen; beklemtoont dat de eerbiediging en volledige verwezenlijking van de mensenrechten van vrouwen de grondslag vormen van een democratische en inclusieve samenleving;

81.  is ingenomen met de integratie van het EU-actieplan voor vrouwen, vrede en veiligheid in GAP III en pleit voor een doeltreffende uitvoering ervan; benadrukt de belangrijke functie van bestaande en succesvolle lokale initiatieven voor vredesopbouw onder leiding van vrouwen en vrouwelijke mensenrechtenverdedigers, en dringt er bij de EU op aan deze initiatieven te ondersteunen, te versterken en systematisch op te nemen in het overleg over vredesopbouw, in de coördinatie en in de besluitvorming;

82.  vraagt de EDEO om systematische conflictanalyses met een geïntegreerd genderperspectief te verrichten, op basis van genderanalyse en genderinclusieve conflictanalyse, met name ten aanzien van GVDB-missies en operaties en activiteiten uit hoofde van de Europese Vredesfaciliteit; benadrukt dat er voldoende middelen moeten zijn om de EU-expertise en -capaciteit voor het verrichten van risico- en conflictanalyses met een geïntegreerd genderperspectief op te bouwen en te vergroten, waarbij speciale aandacht moet uitgaan naar gendergelijkheid, en een betekenisvolle deelname van vrouwen en achtergestelde groepen moet worden gewaarborgd;

83.  wijst op het belang van een koppeling tussen het concept van menselijke veiligheid en de genderbenadering; roept de EU op het concept van menselijke veiligheid zoals bepaald in Resolutie 66/290 van de Algemene Vergadering van de VN op te nemen in de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid; dringt erop aan dat veiligheid gericht moet zijn op menselijke levens en de bescherming van levens tegen dreigingen zoals geweld, het ontbreken van onderwijs, gezondheidszorg, voedsel of economische onafhankelijkheid; roept de Commissie, de EDEO en de lidstaten op de ontwapeningsagenda van de VN te ontwikkelen en te bevorderen; dringt aan op een feministisch buitenlands beleid inzake ontwapening en non-proliferatie;

84.  wijst erop dat vrouwen onevenredig zwaar worden getroffen door conflictgerelateerd seksueel geweld en andere schendingen van de mensenrechten die straffeloos gepleegd worden, en dat zij ook een groter risico lopen slachtoffer te worden van mensenhandel; beklemtoont dat vrouwen en meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld in conflictgebieden en -landen passende en holistische zorg en behandeling moeten ontvangen, en dat zij onmiddellijk een doeltreffende schadevergoeding moeten ontvangen; stelt vast dat dit systeem reeds functioneert op plekken waar het wordt toegepast en dat het ook helpt bij de herintegratie van deze slachtoffers in de maatschappij; wijst erop dat stigmatisering van de slachtoffers moet worden bestreden; pleit voor de continuïteit van steun voor maatregelen waarmee vrouwen in conflict- en noodsituaties worden voorzien van hulppakketten inzake SRGR, door financiering te verstrekken aan eerstelijnsorganisaties en door vrouwen geleide organisaties;

85.  wijst erop dat vrouwen en meisjes onevenredig worden getroffen door gewapende conflicten; betreurt het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen en acht het dringend nodig dit te bestrijden en tevens straffeloosheid tegen te gaan door de daders voor de rechter te brengen; beklemtoont eveneens dat vrouwen vaak de eerste slachtoffers zijn van ontheemding in conflictgebieden en dat zij vaak hun economische autonomie en hun toegang tot onderwijs of tot betrouwbare diensten inzake seksuele en reproductieve gezondheid kwijtraken; wijst erop dat mensen die ten gevolge van conflicten of natuurrampen ontheemd zijn toegang moeten hebben tot onderwijs en werkgelegenheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met partnerlanden en hun strijdkrachten te werken aan de waarborging van passende handhaving van het Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd met specifieke aandacht voor de preventie en bestraffing van seksueel geweld;

86.  betreurt het dat in GAP III geen aandacht wordt besteed aan het cultureel erfgoed in de diverse landen en aan de rol van vrouwen bij de bescherming en ontwikkeling daarvan; roept de Commissie en de EDEO op programma’s op te zetten die gericht zijn op de bescherming en erkenning van cultureel erfgoed en tradities die door vrouwen zijn ontwikkeld en die vaak onopgemerkt blijven, met name gedurende de gehele conflictcyclus;

Genderresponsief humanitair optreden

87.  betreurt dat de recente mededeling van de Commissie over het humanitaire optreden van de EU: nieuwe uitdagingen, zelfde beginselen (COM(2021)0110) onvoldoende rekening houdt met het genderperspectief in humanitaire contexten; verzoekt de Commissie meer concrete voorstellen te doen voor specifieke uitgaven, programma’s, tracering en beoordeling van gendergerelateerde activiteiten in humanitaire contexten, en maatregelen uit te werken voor de verdere ontwikkeling van aangepast en efficiënt genderresponsief humanitair optreden van de EU, gezien de kans die ligt besloten in een drieledige aanpak van humanitaire hulp, ontwikkeling en vrede om de rechten van vrouwen en meisjes te beschermen en gendergelijkheid in alle contexten te bevorderen;

Een groene en digitale samenleving opbouwen

88.  is ingenomen met de opname in GAP III van het prioritaire gebied klimaatverandering, aangezien klimaatverandering niet genderneutraal is, aangezien zij de bestaande genderongelijkheden versterkt, met name voor armen, jongeren en inheemse volkeren, en met name in kwetsbare omgevingen; prijst de vastberadenheid van de EU om genderkwesties in het kader van de groene transitie aan te pakken, gezien de intersectionele en onevenredige impact van klimaatverandering op vrouwen en meisjes, met name in ontwikkelingslanden; beklemtoont dat het nodig is om vrouwen en meisjes te betrekken bij het ontwerpen en uitvoeren van doeltreffende benaderingen van klimaatmitigatie en -aanpassing in partnerlanden, naar hen te luisteren en hen een stem te geven, en zodoende vorm te geven aan doeltreffende, gendertransformatieve klimaatactie; verzoekt de EU het goede voorbeeld te geven door onverwijld een genderperspectief en doelstellingen inzake gendergelijkheid op te nemen in de Europese Green Deal en aanverwante initiatieven;

89.  herhaalt dat gendergelijkheid een voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling en voor het realiseren van een eerlijke en rechtvaardige transitie waarbij niemand achterblijft; herinnert derhalve aan zijn oproep om op de Europese Green Deal snel een “diplomatie van de Green Deal” te laten volgen, die stelselmatig teruggrijpt op een gender- en intersectioneel perspectief en waarbij vrouwen en meisjes, waaronder de vrouwen van inheemse volkeren, worden betrokken bij de strategische besluitvorming over de aanpassing aan klimaatverandering;

90.  benadrukt dat vrouwen en vrouwenorganisaties vooroplopen qua oplossingen en deskundigheid op het gebied van landbouw, klimaat, energie en het behoud van de biodiversiteit en dat zij bij de bestrijding van klimaatverandering in de frontlinie staan; roept ertoe op hen te ondersteunen door middel van toereikende en flexibele financiering, wettelijke kaderbepalingen, toegang tot land en tot middelen en samenwerking met de particuliere en de financiële sector; wijst nogmaals op de rol van genderresponsieve aanpassing, met inbegrip van klimaatslimme landbouw, rampenrisicovermindering, circulaire economie en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen;

91.  dringt erop aan dat vrouwen en meisjes betere toegang krijgen tot digitale hulpmiddelen en opleiding in het gebruik ervan, en dat er maatregelen worden genomen ter bevordering van het succes van vrouwen in STEM-beroepen;

92.  benadrukt dat sociale netwerken een bron zijn van gendergerelateerde discriminatie en pesterijen; benadrukt dat overheden meer moeten doen om deze netwerken beter te reguleren, samen met digitale platformen, teneinde gendergerelateerd cybergeweld en cyberpesten te bestrijden; erkent dat dit een groot obstakel vormt voor de toegang van vrouwen en meisjes tot digitale ruimten en hun online participatie, en dat dit de politieke participatie van meisjes en vrouwen ernstig belemmert, vooral voor vrouwen en meisjes met een intersectionele identiteit aangezien zij vaker melding maken van cyberintimidatie; dringt aan op doelgerichte beschermingsmechanismen voor vrouwen op het internet en dringt erop aan dat vrouwen worden betrokken bij het ontwerp, de vervaardiging en de ontwikkeling van toepassingen van artificiële intelligentie teneinde te strijden tegen de instandhouding van genderstereotypen en -vooroordelen; pleit voor de handhaving van passende bepalingen in het strafrecht waarmee misbruik, dreigementen, seksuele intimidatie, en het zonder toestemming delen van privébeelden op het internet worden tegengegaan;

93.  merkt op dat e-commerce het potentieel heeft meer vrouwelijke ondernemers met internationale markten te verbinden; verzoekt de Commissie evenwel vrouwen te ondersteunen bij het gebruik van nieuwe technologieën zoals blockchain die, dankzij een peer-to-peer-karakter, anonimiteit en efficiëntie, bepaalde vrouwen kan helpen discriminerende wettelijke en culturele handelsbelemmeringen te overwinnen, hun toegang tot financiering te verbeteren en onderdeel te worden van mondiale waardeketens;

Een echte Generatie Gelijkheid creëren

94.  wijst nogmaals op de prominente rol die de EU op multilateraal niveau moet spelen ten behoeve van feministische diplomatie, om uitvoering te geven aan internationale overeenkomsten op het gebied van de rechten en de empowerment van vrouwen en meisjes; verzoekt de EU, haar lidstaten, de Commissie en de EDEO zich ertoe te verbinden vooruitgang te boeken in de richting van een feministisch buitenlands, veiligheids- en ontwikkelingsbeleid dat een gendertransformatieve visie omvat, en van gendergelijkheid een centraal onderdeel van hun externe acties en prioriteiten te maken;

95.  is ingenomen met de 33 miljard EUR die regeringen wereldwijd, de particuliere sector en maatschappelijke organisaties tijdens het Generation Equality Forum in Parijs hebben beloofd; dringt aan op een internationaal en doeltreffend verantwoordingssysteem en verzoekt de Commissie de overeengekomen toezeggingen en de concrete uitvoering ervan jaarlijks te monitoren;

96.  herinnert aan de toezegging van de Commissie om 4 miljard EUR van de externe begroting aan vrouwen en meisjes te besteden en meer middelen uit te trekken voor vrouwenorganisaties; dringt erop aan dat deze toezeggingen worden verduidelijkt, adequaat worden gemonitord en in de praktijk worden omgezet, en dat er een duidelijke uitgangswaarde en streefcijfers worden vastgesteld;

97.  herinnert eraan dat de intergenerationele dialoog en de betrokkenheid evenals het engagement van mannen en jongens bij de bevordering van gendergelijkheid van cruciaal belang zijn voor het doorvoeren van een maatschappelijke verandering en het creëren van een echte Generatie Gelijkheid;

98.  is ingenomen met het feit dat binnen GAP III het belang wordt erkend om mannen en jongens actief te betrekken teneinde een verandering in sociale houdingen te bewerkstelligen en bijgevolg een bredere structurele verandering te bereiken; benadrukt dat het van belang is praktische manieren te scheppen om mannen en jongens in te zetten als aanjagers van verandering door aanvullende indicatoren en doelen vast te stellen in verband met de betrokkenheid van mannen en jongens en ervoor te zorgen dat GAP III ook voor hen positieve resultaten oplevert;

o
o   o

99.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.

(1) PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35.
(2) PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1.
(3) PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1.
(4) PB C 76 van 9.3.2020, blz. 168.
(5) PB C 294 van 23.7.2021, blz. 8.
(6) PB C 294 van 23.7.2021, blz. 58.
(7) PB C 404 van 6.10.2021, blz. 202.
(8) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 191.
(9) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 232.
(10) PB C 81 van 18.2.2022, blz. 63.
(11) PB C 81 van 18.2.2022, blz. 43.
(12) PB C 162 van 10.5.2019, blz. 9.
(13) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.

Laatst bijgewerkt op: 3 juni 2022Juridische mededeling - Privacybeleid