Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2022/2535(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B9-0134/2022

Ingediende teksten :

B9-0134/2022

Debatten :

Stemmingen :

PV 09/03/2022 - 13
CRE 09/03/2022 - 13
PV 10/03/2022 - 2
CRE 10/03/2022 - 2

Aangenomen teksten :

P9_TA(2022)0074

Aangenomen teksten
PDF 131kWORD 49k
Donderdag 10 maart 2022 - Straatsburg
De rechtsstaat en de gevolgen van het arrest van het HvJ-EU
P9_TA(2022)0074B9-0134/2022

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de rechtsstaat en de gevolgen van het arrest van het HvJ-EU (2022/2535(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 2, artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 3, artikel 6, artikel 7, artikel 13, artikel 14, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 17, de leden 1, 3 en 8, artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 49 van het Verdrag betreffende Europese Unie (VEU), alsook de artikelen 265, 310, 317 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting(1) (“verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”),

–  gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092, het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat(2),

–  gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake conditionaliteit(3),

–  gezien zijn resolutie van 8 juli 2021 over de opstelling van richtsnoeren voor de toepassing van het algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting(4),

–  gezien zijn op 29 oktober 2021 ingestelde beroep wegens nalaten in zaak C-657/21, Parlement/Commissie, dat momenteel aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU),

–  gezien de verslagen van de Commissie over de rechtsstaat van 30 september 2020 (COM(2020)0580) en van 20 juli 2021 (COM(2021)0700),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020,

–  gezien de jurisprudentie van het Hvj‑EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,

–  gezien de arresten van het HvJ-EU van 16 februari 2022 in de zaken C-156/21 en C-157/21(5),

–  gezien de uitspraak van het HvJ-EU van 3 juni 2021 in zaak C-650/18, houdende verwerping van het beroep dat Hongarije had ingesteld tegen de resolutie van het Parlement van 12 september 2018 die de procedure voor het constateren van een duidelijk gevaar van een ernstige schending, door een lidstaat, van de waarden waarop de Europese Unie berust, in werking had gesteld(6),

–  gezien de beschikking van het HvJ-EU van 14 juli 2021 en zijn arrest van 15 juli 2021(7), waarin wordt bepaald dat het tuchtstelsel voor rechters in Polen niet verenigbaar is met het EU-recht,

–  gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over een voorstel houdende een verzoek aan de Raad om overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie te constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust(8),

–  gezien het met redenen omklede voorstel van de Commissie van 20 december 2017 op grond van artikel 7, lid 1, VEU inzake de rechtsstaat in Polen: voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat (COM(2017)0835),

–  gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 7, lid 1, VEU in te leiden ten aanzien van de situatie in Polen(9),

–  gezien de brieven d.d. 17 november 2021 van de Commissie aan Polen en Hongarije ingevolge artikel 6, lid 4, van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat,

–  gezien artikel 132, lid 2, en bijlage VI van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Europese Unie berust op de in artikel 2 VEU verankerde waarden, namelijk eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren;

B.  overwegende dat overeenkomstig de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, de rechtsstaat moet worden begrepen in het licht van de waarden en beginselen die zijn verankerd in artikel 2 VWEU, waaronder grondrechten en non-discriminatie; is van mening dat de Commissie alle instrumenten waarover zij beschikt, met inbegrip van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, moet gebruiken om de aanhoudende schendingen van de democratie en de grondrechten overal in de Unie aan te pakken, met inbegrip van aanvallen op de mediavrijheid en journalisten, migranten, vrouwenrechten, de rechten van lhbtiq’ers en de vrijheid van vereniging en vergadering; verzoekt de Commissie op te treden en hiermee rekening te houden bij de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat;

C.  overwegende dat het bestaan van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending van de in artikel 2 VEU verankerde waarden door een lidstaat niet alleen gevolgen heeft voor de lidstaat waar dit gevaar zich voordoet, maar ook gevolgen heeft voor de andere lidstaten, voor het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, voor de Unie in haar geheel en voor de grondrechten van haar burgers krachtens het Unierecht;

D.  overwegende dat de in artikel 2 VEU vervatte waarden de identiteit zelf van de Europese Unie definiëren als een gemeenschappelijke rechtsorde en dat de Europese Unie derhalve deze waarden moet kunnen verdedigen, binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar bij de Verdragen zijn toegedeeld;

E.  overwegende dat de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat op 1 januari 2021 in werking is getreden en sinds die datum verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat;

F.  overwegende dat de toepasselijkheid, het doel en de werkingssfeer van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat in deze verordening duidelijk zijn omschreven; overwegende dat overeenkomstig artikel 17, lid 1, VEU de Commissie “[toeziet] op de toepassing van zowel de Verdragen als de maatregelen die de instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen”;

G.  overwegende dat de afwezigheid van de voorzitter van de Commissie tijdens het plenaire debat op 16 februari 2022 aantoont dat de Commissie haar verplichting om, indien daarom wordt verzocht, voorrang te geven aan haar aanwezigheid tijdens de plenaire vergaderingen van het Parlement boven andere onverenigbare gebeurtenissen of uitnodigingen, zoals vastgelegd in het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie, niet ernstig neemt(10);

H.  overwegende dat voorzitter Von der Leyen in haar persverklaring van 16 februari 2022 heeft aangekondigd dat de Commissie, rekening houdend met de arresten van het Europees Hof van Justitie, in de komende weken richtsnoeren zal vaststellen om meer duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop de Commissie het mechanisme in de praktijk toepast;

I.  overwegende dat de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat niet afhankelijk is van de vaststelling van richtsnoeren, die geen deel uitmaken van de verordening, en dat richtsnoeren de bedoeling van de medewetgevers niet mogen ondergraven, noch het toepassingsgebied van de verordening mogen wijzigen, uitbreiden of beperken;

J.  overwegende dat met de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat wordt beoogd de begroting van de Unie te beschermen tegen gevolgen die voortvloeien uit schendingen van de beginselen van de rechtsstaat;

K.  overwegende dat het onaanvaardbaar is dat de Commissie en de Raad sinds december 2021 hebben geweigerd in onderhandeling te treden over een interinstitutioneel akkoord inzake een enkel, op feiten gebaseerd en EU-breed mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten, zoals het Parlement in zijn wetgevingsinitiatief van 7 oktober 2020 heeft gevraagd(11);

L.   overwegende dat aan de drie door de voorzitter van de Commissie op 19 oktober 2021 genoemde voorwaarden voor de uitbetaling van de middelen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit aan Polen nog niet is voldaan;

M.  overwegende dat overeenkomstig artikel 319 VWEU het Europees Parlement “op aanbeveling van de Raad (...) aan de Commissie kwijting [verleent] voor de uitvoering van de begroting”;

N.  overwegende dat de oorlog in Oekraïne ons heeft herinnerd aan onze gedeelde plicht om de democratie, de rechtsstaat en onze waarden, zoals verankerd in artikel 2 VEU, doeltreffend te beschermen met alle middelen waarover wij beschikken;

O.  overwegende dat overeenkomstig artikel 234 VWEU het Europees Parlement het recht heeft te stemmen over een motie van afkeuring van de Commissie;

P.  overwegende dat de Commissie helaas heeft besloten zich te houden aan de niet-bindende conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020, hoewel zij volledig onafhankelijk is en haar leden geen instructies vragen of aanvaarden van enige regering, instelling, orgaan of instantie (artikel 17, lid 3, VEU en artikel 245 VWEU), bovendien verantwoording aflegt aan het Europees Parlement (artikel 17, lid 8, VEU), en toeziet op de toepassing van zowel de Verdragen als de maatregelen die de instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen (artikel 17, lid 1, VEU);

1.  is ingenomen met de arresten van het HvJ-EU van 16 februari 2022(12) en zijn conclusies dat het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat in overeenstemming is met het EU-recht, waarbij de geschiktheid van de rechtsgrondslag en de verenigbaarheid van het regime met artikel 7 VEU en het beginsel van rechtszekerheid, alsook de bevoegdheden van de EU op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten worden bevestigd, en de conclusie dat de door Hongarije en Polen tegen de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat ingestelde beroepen moeten worden verworpen;

2.  verzoekt de Commissie dringend actie te ondernemen en het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat onmiddellijk toe te passen door een schriftelijke kennisgeving te zenden overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, en het Parlement daarvan vervolgens direct op de hoogte te stellen, en verwacht dat alle voorvallen die binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen in de 14 maanden na de inwerkingtreding ervan in januari 2021, deel uitmaken van de kennisgeving; onderstreept dat het hoog tijd is dat de Commissie haar taken als hoedster van de Verdragen vervult en onmiddellijk reageert op de aanhoudende ernstige schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in sommige lidstaten, die een ernstig gevaar vormen voor de financiële belangen van de Unie met betrekking tot de eerlijke, rechtmatige en onpartijdige verdeling van EU-middelen, met name die in gedeeld beheer; waarschuwt dat verdere vertraging ernstige gevolgen kan hebben;

3.  benadrukt dat inactiviteit en een lakse aanpak van oligarchische structuren en de systematische schending van de rechtsstaat de hele Europese Unie verzwakken en het vertrouwen van haar burgers ondermijnen; onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat het geld van de belastingbetaler nooit terechtkomt in de zakken van degenen die de gedeelde waarden van de EU ondermijnen;

4.  betreurt de ontoereikende reactie van de Commissie op de arresten van het Europees Hof van Justitie van 16 februari 2022, niettegenstaande haar toezegging om de richtsnoeren voor de toepassing van het rechtsstaatmechanisme definitief vast te stellen; herhaalt evenwel zijn standpunt dat de tekst van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat duidelijk is en geen aanvullende uitlegging vereist om te kunnen worden toegepast, en dat de medewetgevers de Commissie daartoe geen enkele bevoegdheid hebben verleend; onderstreept dat het HvJ-EU met name heeft erkend dat de lidstaten niet kunnen stellen dat zij niet in staat zijn om met voldoende nauwkeurigheid de essentiële inhoud en de uit de verordening voortvloeiende vereisten vast te stellen; benadrukt in dit verband dat het proces van de opstelling van richtsnoeren, die niet juridisch bindend zijn en geen deel uitmaken van de verordening, hoe dan ook niet mag leiden tot verdere vertraging bij de toepassing van de verordening, en wijst er met name op dat de Commissie de plicht heeft EU-wetgeving ten uitvoer te leggen, ongeacht het tijdschema voor verkiezingen in de lidstaten;

5.  merkt op dat in oktober 2021 het Parlement, overeenkomstig artikel 265 VWEU, zich tot het HvJ-EU heeft gewend in verband met het verzuim van de Commissie om te handelen en de verordening toe te passen, hetgeen in 2021 in twee resoluties was verzocht en volgde op de onbevredigende antwoorden van de Commissie en haar poging om tijd te rekken; herinnert eraan dat deze zaak(13) zich momenteel in het stadium van de schriftelijke procedure bevindt, waarbij de betrokken partijen – de Commissie en het Parlement – hun argumenten schriftelijk naar voren brengen; betreurt het feit dat de Commissie nog niet heeft gereageerd op de oproep van het Parlement om artikel 6, lid 1, van de verordening in werking te stellen en geen schriftelijke kennisgevingen aan de betrokken lidstaten heeft gezonden, maar pas in november 2021 verzoeken om informatie aan Hongarije en Polen heeft gestuurd;

6.  betreurt het dat de Raad niet in staat is betekenisvolle vooruitgang te boeken bij het handhaven van de waarden van de Unie in procedures krachtens artikel 7 in reactie op de bedreigingen voor de gemeenschappelijke Europese waarden in Polen en Hongarije; wijst erop dat dit verzuim van de Raad om artikel 7 VEU doeltreffend in te zetten de integriteit van de gemeenschappelijke Europese waarden, het wederzijds vertrouwen en de geloofwaardigheid van de Unie als geheel blijft ondermijnen; dringt er bij het Franse voorzitterschap en zijn opvolgers op aan regelmatig hoorzittingen te organiseren; is in dit verband ingenomen met de eerste hoorzitting die op 22 februari 2022 door het Franse voorzitterschap is bijeengeroepen en de tweede, die gepland is voor 30 mei 2022; beveelt de Raad aan om als follow-up van de hoorzittingen concrete aanbevelingen te doen aan de betrokken lidstaten, zoals vastgelegd in artikel 7, lid 1, VEU, en termijnen voor de uitvoering van die aanbevelingen aan te geven;

7.  dringt er daarom bij het Franse voorzitterschap op aan zijn gehechtheid aan “een humaan Europa” te tonen en resoluut bij te dragen aan de versterking van de rechtsstaat en de bescherming van de grondrechten, zoals vastgelegd in zijn programma van het EU-voorzitterschap, waarin de rechtsstaat wordt omschreven als “een essentiële voorwaarde voor de goede werking van de Unie”; dringt er bij het Franse voorzitterschap op aan de snelle en correcte toepassing en tenuitvoerlegging van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat te ondersteunen;

8.  onderstreept dat de verslechterende situatie op het gebied van de rechtsstaat in sommige lidstaten een constructieve dialoog vereist over de verdere ontwikkeling van het EU-instrumentarium voor de rechtsstaat;

9.  benadrukt dat de Commissie bij het nemen van maatregelen op grond van de verordening moet zorgen voor volledige transparantie en het Parlement volledig en tijdig moet inlichten, in tegenstelling tot de aanpak die de Commissie in november 2021 hanteerde bij het verzenden van brieven waarin uit hoofde van de verordening om informatie wordt verzocht;

10.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de eindontvangers of begunstigden van EU-middelen niet worden beroofd van de voordelen van EU-middelen in geval van toepassing van sancties in het kader van het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat, zoals bepaald in artikel 5, leden 4 en 5, van de verordening;

11.  benadrukt dat het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat zowel op de begroting van de Unie als op NextGenerationEU moet worden toegepast; benadrukt voorts dat de goedkeuring van de nationale plannen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht afhankelijk moet worden gesteld van de naleving van alle 11 criteria van artikel 19 van en bijlage V bij de Verordening tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; verwacht van de Commissie dat zij alle risico’s uitsluit van programma’s in het kader van het cohesiebeleid die bijdragen tot misbruik van EU-middelen of tot inbreuken op de rechtsstaat, alvorens de partnerschapsovereenkomsten en de cohesiebeleidsprogramma’s goed te keuren; verzoekt de Commissie de verordening gemeenschappelijke bepalingen en het Financieel Reglement strikter toe te passen teneinde het discriminerend gebruik van EU-middelen aan te pakken, met name wanneer hier politieke redenen aan ten grondslag liggen;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de lidstaten.

(1) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.
(2) PB C 494 van 8.12.2021, blz. 61.
(3) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 86.
(4) PB C 99 van 1.3.2022, blz. 146.
(5) Arrest van 16 februari 2022, Hongarije tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, C-156/21, ECLI:EU:C:2022:97, en arrest van 16 februari 2022, Republiek Polen tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, C-157/21, ECLI:EU:C:2022:98.
(6) Arrest van 3 juni 2021, Hongarije/Parlement, C-650/18, ECLI:EU:C:2021:426.
(7) Beschikking van de vicepresident van het Hof van 14 juli 2021, Europese Commissie tegen Republiek Polen, C-204/21 R, ECLI:EU:C:2021:593, en arrest van 15 juli 2021, Europese Commissie tegen Republiek Polen, C-791/19, ECLI:EU:C:2021:596.
(8) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 66.
(9) PB C 129 van 5.4.2019, blz. 13.
(10) PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
(11) PB C 395 van 29.9.2021, blz. 2.
(12) In de zaken C-156/21 en C-157/21, zoals hierboven vermeld.
(13) C-657/21.

Laatst bijgewerkt op: 3 juni 2022Juridische mededeling - Privacybeleid