Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over een Europees kader voor bronbelasting (2021/2097(INI))
Parlement,
– gezien de artikelen 12, 45, 49, 58, 63, 64, 65, 113, 115 en 116 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het voorstel van de Commissie van 11 november 2011 voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake betalingen van rente en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (COM(2011)0714),
– gezien Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten(1) (de “moeder-dochterrichtlijn”),
– gezien Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt(2) en Richtlijn (EU) 2017/952 van de Raad van 29 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/1164 wat betreft hybridemismatches met derde landen(3),
– gezien Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten(4) (de “richtlijn interest en royalty’s”),
– gezien Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied(5),
– gezien Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies(6),
– gezien de voorstellen van de Commissie van 25 oktober 2016 betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (COM(2016)0685) en van 25 oktober 2016 betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (COM(2016)0683), het pakket belasting digitale economie(7), alsook de standpunten van het Parlement daarover,
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2021 getiteld “Belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw” (COM(2021)0251),
– gezien zijn standpunt dat in eerste lezing is vastgesteld op 11 september 2012 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten(8),
– gezien zijn aanbeveling van 13 december 2017 aan de Raad en de Commissie na het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking(9),
– gezien de follow-up van de Commissie van elk van de bovengenoemde resoluties van het Parlement(10),
– gezien het rapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 23 september 2020 over cum/ex, cum/cum en regelingen voor het terugvorderen van bronbelasting,
– gezien de aanbeveling van de Commissie van 19 oktober 2009 betreffende procedures voor bronbelastingvermindering(11),
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 november 2011 over dubbele belasting op de interne markt (COM(2011)0712),
– gezien de mededeling van de Commissie van 15 juli 2020 getiteld “Actieplan voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie” (COM(2020)0312),
– gezien de mededeling van de Commissie van 24 september 2020 getiteld “Een kapitaalmarktenunie voor mensen en bedrijven – nieuw actieplan” (COM(2020)0590),
– gezien de gedragscode inzake bronbelasting van de Commissie van 2017,
– gezien het rapport van de Europese Bankautoriteit van 11 mei 2020 over cum/ex, cum/cum en regelingen voor het terugvorderen van bronbelasting,
– gezien het eindrapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 23 september 2020 over de herziening van de MAR,
– gezien het verslag van de Commissie van 24 maart 2017 getiteld “Versnellen van de kapitaalmarktenunie: aanpakken van nationale belemmeringen voor kapitaalstromen” (COM(2017)0147),
– gezien de studie van de EU-waarnemingspost voor belastingheffing van oktober 2021 getiteld “Effecten van de wereldwijde minimumbelasting op de inkomsten, schattingen per land”,
– gezien de studie van de EU-waarnemingspost voor belastingheffing van 22 november 2021 getiteld “Nieuwe vormen van belastingconcurrentie in de Europese Unie: Een empirisch onderzoek”,
– gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit(12),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 22 januari 2021 getiteld “Guidance to Member States: recovery and resilience plans” (SWD(2021)0012),
– gezien de verklaring van het inclusief kader inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) van de G20/Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 1 juli 2021 over een tweepijleroplossing om de uitdagingen op belastinggebied aan te pakken die voortvloeien uit de digitalisering van de economie,
– gezien het project belastingverlichting op grond van verdragen en versterking van de naleving (Trace) van de OESO,
– gezien de aanvangseffectbeoordeling van de Commissie van 28 september 2021 van het initiatief getiteld “Nieuw EU-systeem voor de voorkoming van dubbele belastingheffing en de preventie van het misbruik van belastingen op het gebied van de bronbelasting”,
– gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over tax rulings en andere maatregelen van gelijke aard of met vergelijkbaar effect(13),
– gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect(14),
– gezien zijn resolutie van 29 november 2018 over het cum-ex-schandaal: financiële criminaliteit en de mazen in het huidige wetgevingskader(15),
– gezien zijn resolutie van 26 maart 2019 over financiële misdrijven, belastingontduiking en belastingontwijking(16),
– gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de hervorming van de EU-lijst van belastingparadijzen(17),
– gezien zijn resolutie van 16 september 2021 getiteld “Toepassing van de EU‑voorschriften voor de uitwisseling van belastinggegevens: voortgang, geleerde lessen en te nemen hindernissen”(18);
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0011/2022),
A. overwegende dat de lidstaten nog altijd belastinginkomsten mislopen als gevolg van schadelijke fiscale praktijken, en dat de schattingen van de vennootschapsbelasting die de EU als gevolg van belastingontwijking misloopt, uiteenlopen van 36-37 miljard EUR per jaar(19) tot 160-190 miljard EUR per jaar(20);
B. overwegende dat onafhankelijk onderzoek(21) uitwijst dat de EU-lidstaten gezamenlijk meer inkomsten uit vennootschapsbelasting kwijtraken aan andere EU-lidstaten dan aan derde landen;
C. overwegende dat indien binnen een bepaald rechtsgebied grote betalingen aan royalty’s, interest en dividenden worden verricht, dit erop wijst dat winsten worden omgeleid met als enige doel minder belastingen te betalen;
D. overwegende dat structuren van agressieve belastingplanning in drie hoofdkanalen kunnen worden ingedeeld: (i) betalingen van royalty’s; (ii) betalingen van interest en (iii) verrekenprijzen(22), waaruit het belang van passieve inkomstenstromen voor belastingontwijking en -ontduiking blijkt;
E. overwegende dat het inclusief kader inzake BEPS van de OESO/G20 overeenstemming heeft bereikt over de belangrijkste componenten van een tweepijlerhervorming van het internationale belastingstelsel, teneinde iets te doen aan de uitdagingen die voortvloeien uit de digitalisering van de economie, met inbegrip van een daadwerkelijk minimumtarief voor de vennootschapsbelasting van 15 %;
F. overwegende dat de EU-waarnemingspost voor belastingheffing heeft geraamd dat de uitvoering van de tweede pijler van de overeenstemming van de OESO/G20 onmiddellijk zal leiden tot een stijging van 63,9 miljard EUR aan belastinginkomsten voor de 27 lidstaten;
G. overwegende dat bronbelastingen het risico van belastingontduiking en -ontwijking kunnen verminderen, maar ook tot dubbele belastingheffing kunnen leiden; overwegende dat dergelijke belastingen een bron van inkomsten zijn voor de lidstaten voor het financieren van overheidsuitgaven, alsook een doeltreffend middel om een binnenlandse belastinggrondslag veilig te stellen en winstverschuiving naar rechtsgebieden met een laag belastingtarief te bestrijden;
H. overwegende dat wijzigingen in het systeem van bronbelasting op EU- en lidstaatniveau moeten worden geïntegreerd met de bestaande en toekomstige bepalingen ter bestrijding van belastingontwijking, zoals de uitvoering van de bovenvermelde overeenstemming van het inclusief kader inzake BEPS van de OESO/G20;
I. overwegende dat het zowel bij de cum-ex-regeling als de cum-cum-regeling om de teruggaaf van bronbelasting op dividenden ging waar de begunstigden geen recht op hadden, en dat deze de belastingbetaler tussen 2000 en 2020 naar schatting rond de 140 miljard EUR hebben gekost; overwegende dat het hierbij in de meeste gevallen om illegale teruggaaf ging en dat de onthullingen het grootste belastingfraudeschandaal ooit in de Europese Unie betreffen;
J. overwegende dat ingewikkelde, lang aanslepende, dure en niet-gestandaardiseerde teruggaafprocedures het risico op belastingfraude en -ontwijking vergroten, zoals blijkt uit de cum-ex-onthullingen, en in het geval van grensoverschrijdende investeringen ook voor veel administratieve rompslomp zorgen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en kleine beleggers, en grensoverschrijdende investeringen kunnen ontmoedigen en een belemmering kunnen vormen voor marktintegratie en de ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie;
K. overwegende dat het standpunt van het Europees Parlement over de kapitaalmarktenunie verwoord wordt in zijn resolutie van 8 oktober 2020 getiteld “Verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie (KMU): de toegang tot kapitaalmarktfinanciering verbeteren, met name voor kmo’s, en de deelname van kleine beleggers bevorderen”(23); overwegende dat de EU zich ervoor blijft inzetten de kapitaalmarktenunie te voltooien en een echte Europese markt te bevorderen die grensoverschrijdende investeringen bevordert; overwegende dat de Commissie de doelstelling van verlichting van de belastingdruk voor grensoverschrijdende investeringen heeft aangekondigd als een van de belangrijkste actiepunten in haar mededeling van 2020 getiteld “Een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen – Een nieuw actieplan”;
L. overwegende dat de Commissie niet-bindende maatregelen heeft genomen om de procedures voor belastingteruggaaf te vergemakkelijken, waaronder een gedragscode inzake bronbelasting en een aanbeveling betreffende vereenvoudiging van de procedures voor het indienen van een verzoek om grensoverschrijdende bronbelastingvermindering, die evenwel slechts in beperkte mate succesvol zijn gebleken; overwegende dat het Trace-pakket van de OESO(24) ook niet op grote schaal wordt toegepast;
M. overwegende dat de Commissie de totale kosten van procedures voor de teruggaaf van bronbelasting in 2016 op ongeveer 8,4 miljard EUR heeft geschat, hetgeen voornamelijk het gevolg was van gederfde belastingverminderingen, de kosten van terugvorderingsprocedures en alternatieve kosten(25), hetgeen het minder aantrekkelijk maakt grensoverschrijdend te investeren;
N. overwegende dat zowel de richtlijn interest en royalty’s als de moeder-dochterrichtlijn bepaalde grensoverschrijdende betalingen die binnen de EU plaatsvinden en met interest, royalty’s en dividenden verband houden, vrijstellen van bronbelasting, teneinde dubbele belastingheffing te voorkomen;
O. overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie op 26 februari 2019 uitspraak heeft gedaan in verschillende zaken met betrekking tot de Deense regeling voor bronbelasting met betrekking tot dividenden en interest die Deense ondernemingen aan ondernemingen in andere EU-lidstaten betalen, met belangrijke gevolgen voor de toepassing van de richtlijn interest en royalty’s en de moeder-dochterrichtlijn; overwegende dat deze zaken het belang bevestigen van betrouwbare informatie over feitelijk eigendom en economisch belang van de zijde van de ontvanger van passieve inkomsten;
P. overwegende dat in de derde overweging van de richtlijn interest en royalty’s staat dat “[…] moet worden gewaarborgd dat uitkeringen van interest en royalty’s eenmaal in een lidstaat worden belast”;
Q. overwegende dat de onderhandelingen in de Raad over herziening van de richtlijn interest en royalty’s sinds 2012 vastzitten, omdat de lidstaten van mening verschillen over de mogelijkheid van opneming van een daadwerkelijk minimumbelastingtarief voor interest en royalty’s; overwegende dat de Commissie van mening is dat de omzetting van pijler II van het inclusief kader inzake BEPS van de OESO/G20 de weg moet effenen voor een akkoord over het hangende voorstel voor herschikking van de richtlijn interest en royalty’s(26);
R. overwegende dat de Commissie heeft toegezegd een wetgevingsinitiatief voor te stellen voor de invoering van een gemeenschappelijk, gestandaardiseerd, EU-breed systeem voor bronbelastingvermindering, vergezeld van een mechanisme voor informatie-uitwisseling en samenwerking tussen belastingdiensten(27);
S. overwegende dat hoge normen voor samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van belastingen, binnen de kaders van de Verdragen en het Europees wettelijk kader, onverminderd essentieel zijn om de integriteit van de interne markt te beschermen en te vrijwaren;
Beëindiging van winstverschuivingspraktijken
1. stelt vast dat het bronbelastingsysteem van de lidstaten, ondanks voortdurende inspanningen, wat de tarieven en de procedures voor vermindering ervan betreft ook nu nog grotendeels gefragmenteerd is, hetgeen achterdeurtjes en rechtsonzekerheid creëert; merkt verder op dat het huidige systeem wordt misbruikt om winsten te verschuiven, agressieve belastingplanning toelaat en het ongewenste effect van dubbele belastingen tot gevolg heeft, en daarnaast een belemmering kan vormen voor grensoverschrijdende investeringen in de interne markt;
2. juicht het toe dat de afgelopen jaren zowel in de EU als op internationaal niveau aanzienlijke progressie is geboekt bij de bestrijding van schadelijke belastingpraktijken, maar benadrukt tegelijkertijd dat de bestaande wetgeving beter moet worden toegepast en dat - in het licht van het zich opstapelende bewijs van winstverschuiving, schadelijke belastingconcurrentie, en fraude, met name na de cum-ex-onthullingen - mogelijkerwijs ook nieuwe wetgeving nodig is, naast de inspanningen om fiscale belemmeringen voor grensoverschrijdende investeringen aan te pakken;
3. verwelkomt het dat het inclusief kader van de OESO/G20 overeenstemming heeft bereikt over een tweepijlerhervorming, met inbegrip van een wereldwijd daadwerkelijk minimumtarief voor de vennootschapsbelasting; ziet dit als een belangrijke stap in de richting van beëindiging van de praktijk van winstverschuiving naar rechtsgebieden met een laag belastingtarief, vermindering van schadelijke belastingconcurrentie tussen gebieden, en waarborging van het beginsel dat ondernemingen in elk rechtsgebied billijke belastingen afdragen; merkt evenwel op dat de overeenstemming uitsluitingsclausules en een de-minimusuitsluiting bevat, en dat het toepassingsgebied ervan met name gericht is op multinationals met een wereldwijde geconsolideerde omzet van ten minste 750 miljoen EUR;
4. is er tevreden over dat 137 landen en rechtsgebieden de overeenstemming van het inclusief kader van de OESO/G20 over een tweepijlerhervorming hebben gesteund; is verheugd dat alle G20-leden, alle OESO-leden en alle EU-lidstaten zich bij de overeenstemming hebben aangesloten; juicht het toe dat de Commissie kort nadat de OESO haar modelregels had vastgesteld een wetgevingsvoorstel heeft gepresenteerd voor de tenuitvoerlegging van pijler II dat aansluit bij de bedoelde overeenstemming; verzoekt de Raad die voorstellen snel goed te keuren, rekening houdend met het standpunt van het Parlement, teneinde deze in 2023 te kunnen toepassen; is van mening dat het vastleggen van een ondergrens voor belastingconcurrentie onderdeel uitmaakt van de tenuitvoerlegging van de internationale overeenkomst;
5. herinnert eraan dat bronbelastingen een defensieve maatregel kunnen zijn die de lidstaten nemen ten aanzien van landen die vermeld staan op de EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied; verzoekt de Commissie te overwegen een wetgevingsvoorstel in te dienen waarin wordt gezorgd voor een betere coördinatie van de defensieve maatregelen tegen op de lijst vermelde landen, aangezien de discretionaire toepassing door individuele lidstaten minder doeltreffend is gebleken dan verwacht; benadrukt in dit verband dat ook rekening moet worden gehouden met de uitvoering van de overeenstemming van de OESO/G20, met name pijler II;
6. herhaalt zijn vorige verzoek aan de Commissie om te komen met een wetgevingsvoorstel voor een EU-brede bronbelasting, om te garanderen dat er over de winsten die binnen de Unie worden gegenereerd ten minste eenmaal belasting wordt geheven voordat ze de Unie verlaten(28); dringt er met klem bij de Commissie op aan in dit voorstel krachtige antimisbruikmaatregelen op te nemen;
7. merkt op dat een eenvoudig, samenhangend en rechtvaardig belastingstelsel cruciaal is voor vergroting van het concurrentievermogen van de EU; betreurt het feit dat grondslaguitholling en winstverschuiving nog altijd plaatsvinden en worden vergemakkelijkt door het ontbreken van een gemeenschappelijke bronbelasting op uitgaande betalingen aan derde landen en het ontbreken van gemeenschappelijke regels en procedures die er beter voor zorgen dat belasting wordt geheven op stromen van dividenden, royalty’s en interest binnen de EU, inclusief een eventueel effectief minimumbelastingtarief; onderstreept dat de aanpak van winstverschuiving de komende jaren een prioritaire taak voor de EU moet zijn;
8. herinnert eraan dat de Commissie in het kader van het Europees Semester en de beoordeling van de nationale plannen voor herstel en veerkracht heeft geconstateerd dat er meer hervormingen nodig zijn om agressieve belastingplanning in zes lidstaten aan te pakken, waar het volledig ontbreken van bronbelasting c.q. de beperkte toepassing daarvan op uitgaande betalingen de deur openzet voor agressieve belastingplanning en treaty shopping;
9. verzoekt de Commissie erop te hameren dat uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen in het kader van het Europees Semester en de beoordeling van de nationale herstel- en veerkrachtplannen met betrekking tot agressieve belastingplanning, en met name betalingen van interest, royalty’s en dividenden;
10. benadrukt dat het bestaande stelsel uit hoofde van de richtlijn interest en royalty’s en de moeder-dochterrichtlijn, in combinatie met het ontbreken van gemeenschappelijke regels en procedures die ervoor zorgen dat belasting wordt geheven op stromen van dividenden, royalty’s en interest binnen de EU, erin kan resulteren dat deze stromen de EU onbelast verlaten naar rechtsgebieden met lage belastingtarieven, met een aanzienlijke inkomstenderving als gevolg; benadrukt dat hier ten minste met regels ter voorkoming van grondslaguitholling iets aan moet worden gedaan;
11. verzoekt de Commissie en de lidstaten een gemeenschappelijk en gestandaardiseerd bronbelastingkader tot stand te brengen dat minder ingewikkeld is voor investeerders, de praktijk van treaty shopping indamt, en erin resulteert dat alle in de EU gegenereerde dividenden, interest, winsten, betalingen van royalty’s, betalingen voor professionele diensten en relevante contractbetalingen met een effectief tarief worden belast;
12. herinnert aan zijn standpunt dat in eerste lezing is vastgesteld op 11 september 2012 over de herziening van de richtlijn interest en royalty’s; betreurt dat de herziening van deze richtlijn sinds 2012 vastzit in de Raad, omdat de lidstaten van mening verschillen over de mogelijkheid van opneming van een daadwerkelijk minimumbelastingtarief voor interest en royalty’s; verzoekt de Raad de onderhandelingen over de richtlijn interest en royalty’s snel te hervatten en tot afronding te brengen in het licht van de uitvoering van pijler II door de EU;
13. stelt vast dat het ontbreken van een daadwerkelijk minimumbelastingtarief op betalingen van dividenden aan aandeelhouders een klimaat heeft doen ontstaan dat belastingontwijking in de hand zou kunnen werken; verzoekt de Commissie deze kwestie te analyseren en te beoordelen wat de beste wetgevingsopties zijn om het probleem aan te pakken, inclusief een eventuele herziening van de moeder-dochterrichtlijn;
14. herinnert eraan dat uit recent onderzoek(29) blijkt dat er grote verschillen zijn in de toepassing van bronbelastingen tussen de lidstaten – de tarieven kunnen variëren tussen 0 en 35 % – en wijst erop dat bronbelastingtarieven in belastingverdragen vaak lager liggen dan de normale tarieven;
15. spoort alle lidstaten aan de ratificatie van het Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving (MLI) af te ronden; verzoekt de Commissie deze MLI-normen op te nemen in de hervorming van de EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied en de criteria daarvan;
16. moedigt de lidstaten aan alle vigerende belastingverdragen die zij met derde landen hebben ondertekend te herzien om de naleving van nieuwe mondiale normen te waarborgen; verzoekt de Commissie voorstellen voor proportionele maatregelen voor te leggen aan de lidstaten met betrekking tot hun bestaande bilaterale belastingverdragen om ervoor te zorgen dat daarin algemene antimisbruikregels worden opgenomen;
17. verzoekt de Commissie na te denken over het ontwikkelen van EU-richtsnoeren voor onderhandelingen over belastingverdragen tussen lidstaten en ontwikkelingslanden in het licht van de “Subject to Tax Rule” in pijler II;
Opvoering van de strijd tegen dividendarbitrage
18. herinnert eraan dat een onderzoek in oktober 2018 aan het licht heeft gebracht dat elf lidstaten tot wel 55,2 miljard EUR aan belastinginkomsten waren misgelopen als gevolg van de cum-ex- en de cum-cum-regeling, maar dat volgens nieuwe schattingen op basis van een in oktober 2021 gepubliceerd onderzoek het bedrag van het verlies aan overheidsinkomsten ongeveer 140 miljard EUR bedraagt voor de periode 2000-2020; is bezorgd over het feit dat deze regelingen nog steeds worden uitgebuit, ten koste van de overheidsfinanciën van de EU; is bezorgd over het feit dat er mogelijkerwijs nog andere regelingen bestaan met soortgelijke schadelijke gevolgen, zoals cum-fake; merkt op dat het Duitse gerechtshof in Karlsruhe in juli 2021 heeft geoordeeld dat cum-ex-regelingen illegaal zijn en derhalve belastingfraude vormen;
19. wijst op het onderzoek naar en het eindrapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Europese Bankautoriteit (EBA) over cum-ex, cum-cum en regelingen voor de teruggaaf van bronbelasting, waar het Parlement op had aangedrongen; verzoekt de Commissie te bekijken hoe deze regelingen zouden kunnen worden aangepakt, bijvoorbeeld door de teruggaaf van belastingen te koppelen aan de onderliggende distributie van dividenden, met name door middel van een unieke identificatiecode, en/of door een enkele entiteit in elke lidstaat te belasten met de verantwoordelijkheid voor het innen van de bronbelasting en de afgifte van het desbetreffende belastingcertificaat, teneinde te waarborgen dat zich niet meerdere belastingteruggaven ten aanzien van één distributie kunnen voordoen en dat misbruik van teruggaafprocedures door belastingdiensten gemakkelijk wordt ontdekt;
20. benadrukt dat de cum-ex-onthullingen invloed hebben gehad op de marktintegriteit en het beleggersvertrouwen; verzoekt de Commissie goed te kijken naar de conclusies van het eindrapport van de ESMA betreffende de herziening van de marktmisbruikverordening, teneinde vast te stellen of de verordening is geschonden, en in voorkomend geval wijzigingen aan de verordening in kwestie voor te stellen; onderstreept dat de Europese autoriteiten, waaronder de EBA en de ESMA, zich aan hun toezichtstaken moeten houden;
21. verzoekt de Commissie te komen met maatregelen voor betere samenwerking en wederzijdse bijstand te zorgen tussen belastingdiensten, autoriteiten voor markttoezicht en, in voorkomend geval, wetshandhavingsinstanties met betrekking tot de opsporing en vervolging van regelingen voor de teruggaaf van bronbelasting; wijst in het bijzonder op de aanbeveling van de ESMA(30) aan de Commissie om de huidige wettelijke beperkingen voor de uitwisseling van informatie tussen autoriteiten voor markttoezicht en belastingautoriteiten weg te nemen; verzoekt de Commissie in toekomstige wetgevingsvoorstellen in een rechtsgrond te voorzien voor de uitwisseling van relevante informatie tussen die autoriteiten, met name voor het melden van verdachte activiteiten;
22. deelt de bezorgdheid van de ESMA dat regelingen voor de teruggaaf van bronbelasting zelden beperkt zijn tot de grenzen van de EU(31) en wijst derhalve met klem op het belang van voortgezette internationale samenwerking op dit gebied;
23. wijst op de inspanningen van de Commissie en de initiatieven van het Parlement om de samenwerking tussen de lidstaten op belastinggebied te versterken, waarvan het Fiscalis-programma een voorbeeld is;
24. benadrukt dat hoewel Richtlijn 2014/107/EU van de Raad de uitwisseling van informatie heeft vergemakkelijkt er andere obstakels voor de opsporing van cum-ex- en cum-cum-regelingen bestaan, waaronder vertragingen bij de afwikkeling van effectentransacties, de reikwijdte van de uitwisseling van informatie over kapitaalwinsten, en de gebrekkige spontaniteit van de uitwisseling van informatie; herinnert aan de aanbevelingen in zijn resolutie van 16 september 2021 getiteld “Tenuitvoerlegging van de EU-vereisten voor de uitwisseling van belastinginformatie: voortgang, geleerde lessen en te nemen hindernissen”;
25. benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de rol van tussenpersonen en verzoekt de Commissie en de lidstaten passende maatregelen te treffen om te verhinderen dat tussenpersonen een rol spelen bij het vergemakkelijken van belastingfraude en -ontwijking; herinnert eraan dat krachtens Richtlijn (EU) 2018/822 (DAC 6) verplichte openbaarmakingsregels voor grensoverschrijdende constructies werden ingevoerd, waardoor tussenpersonen verplicht zijn potentieel schadelijke belastingregelingen te melden; verzoekt de Commissie in kaart te brengen in welke mate deze regels bijgedragen hebben aan het aan het licht brengen van schadelijke belastingregelingen zoals cum-cum en cum-ex, en in welke mate zij een afschrikwekkende werking hebben gehad;
26. verzoekt de Commissie de verplichte uitwisseling van informatie ook te laten gelden voor dividendarbitrageconstructies en alle informatie over kapitaalwinsten, met inbegrip van restitutie van belastingen op dividenden en kapitaalwinsten; verzoekt de Commissie verder te beoordelen wat de gevolgen zijn van de uitbreiding van de rapportageverplichtingen tot grensoverschrijdende regelingen inzake vermogensbeheer voor cliënten die natuurlijke personen zijn, rekening houdend met de administratieve rompslomp die dat met zich mee zou brengen; benadrukt in dit verband het belang van nauwkeurige en volledige informatie over feitelijk eigendom;
Slechting van belemmeringen voor grensoverschrijdende investeringen in de interne markt;
27. juicht het zeer toe dat de Commissie van plan is om voor het eind van 2022 een voorstel te presenteren voor het tot stand brengen van een gemeenschappelijk en gestandaardiseerd bronbelastingkader, in combinatie met een mechanisme voor de uitwisseling van informatie en samenwerking tussen de belastingdiensten van de lidstaten; dringt er bij de Commissie op aan ook plannen te ontwikkelen om de verschillen in bronbelastingen in de EU aan te pakken, met volledige inachtneming van de bevoegdheden van de EU;
28. verlangt dat een dergelijk voorstel tegemoetkomt aan de noodzaak van een geharmoniseerde uitvoering, die in plaats moet komen van belastingverdragen tussen de lidstaten; verzoekt de Commissie aan te geven welke Verdragsbepalingen de lidstaten kunnen gebruikt in hun bilaterale overeenkomsten met derde landen;
29. herinnert aan de toezegging van de Commissie dat zij de kapitaalmarktunie zal voltooien; verzoekt de Commissie in dit opzicht uiterlijk in 2022 een effectbeoordeling uit te voeren van de uitvoering van de maatregelen uit het in 2019 gelanceerde actieplan;
30. stelt vast dat de aanbeveling van de Commissie om goed functionerende procedures voor vermindering aan de bron in te voeren of, indien dit niet mogelijk is, snelle en gestandaardiseerde terugbetalingsprocedures vast te stellen, die in het kader van de aanbeveling van de Commissie van 19 oktober 2009 betreffende procedures voor bronbelastingvermindering is gedaan, tot dusver door de lidstaten niet op bevredigende wijze is uitgevoerd;
31. verzoekt de Commissie met klem een voorstel te presenteren voor een gemeenschappelijke en gestandaardiseerde EU-procedure voor de teruggaaf van bronbelasting voor alle lidstaten; benadrukt dat een dergelijke harmonisatie met name nuttig zou zijn voor kleine beleggers, die er vaak van worden weerhouden teruggaafprocedures te voltooien vanwege de buitensporige lasten als gevolg van deze discrepanties, waarmee aldus het gelijk speelveld zou worden verbeterd;
32. verzoekt de Commissie om - onder andere en in het kader van deze harmonisatie - regels uit te werken inzake vrijstellingen en aftrekposten en een gestandaardiseerd formaat en een gestandaardiseerd proces voor terugvorderingsverzoeken, en iets te doen aan het feit dat we nu niet beschikken over een uniforme definitie van “uiteindelijk gerechtigde”, aan de gebrekkige afstemming van de termijnen voor aanvraag en terugvordering, alsmede aan taalbarrières; benadrukt dat het belangrijk is in het nieuwe kader de mogelijkheid van fraude te voorkomen;
33. is van mening dat terugbetaling van bronbelastingen nog steeds voornamelijk een op papierwerk gebaseerd proces is, dat niet alleen langzamer en ingewikkelder is voor belastingbetalers, en het proces voor buitenlandse beleggers ingewikkelder maakt, maar ook gevoeliger is voor fraude; benadrukt dat goed functionerende, gebruiksvriendelijke, snelle, gestandaardiseerde en digitale procedures voor terugbetaling van bronbelasting en betere samenwerking tussen nationale belastingdiensten de administratieve rompslomp alsook de onzekerheid bij grensoverschrijdende investeringen en belastingontduiking kan verminderen, en tegelijkertijd de procedures voor zowel beleggers als belastingdiensten kan bespoedigen, waarmee een verbetering ten opzichte van de status quo wordt gerealiseerd;
34. neemt kennis van het potentieel van “distributed ledger”-technologie (DLT) om het bronheffingssysteem in elk land efficiënter te maken, maar ook om naadloze procedures tussen verschillende nationale systemen te vergemakkelijken en frauduleuze activiteiten te voorkomen; verzoekt de Commissie in dit verband rekening te houden met bestaande digitale oplossingen in de lidstaten, in kaart te brengen hoe blockchaintechnologieën gebruikt kunnen worden om belastingontduiking en -ontwijking te voorkomen, met volledige inachtneming van de EU-gegevensbeschermingsregels, en te overwegen een proefprojectproject op te zetten; benadrukt evenwel dat technologie alleen geen oplossing kan zijn voor de problemen naar aanleiding van het ontbreken van een gemeenschappelijk kader;
35. geeft aan dat de moeder-dochterrichtlijn en de richtlijn interest en royalty’s geresulteerd hebben in een geleidelijke afschaffing van bronbelasting op betalingen van dividenden, interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen in de EU die bepaalde drempels bereiken, teneinde het risico van dubbele belastingheffing te verminderen; stelt vast dat onverminderd bronbelasting wordt geheven op investeerders beneden deze drempels en dat de procedures voor belastingvrijstelling of -vermindering in dit geval aan verdragen inzake dubbele belastingen zijn onderworpen;
36. verwelkomt de door de Commissie geschetste optie van het tot stand brengen van een volwaardig, gemeenschappelijk EU-systeem voor vermindering aan de bron, hetgeen een betrouwbare langetermijnoplossing zou kunnen zijn; beklemtoont dat de keuze voor een dergelijk systeem geen afbreuk mag doen aan de strijd tegen misbruik van belastingstelsels, of direct of indirect de deur open mag zetten voor winstverschuiving naar rechtsgebieden met lage belastingen, of voor dubbele niet-belastingheffing; benadrukt dat naleving door de lidstaat van bestemming van EU-wetgeving tot uitvoering van het inclusief kader van de OESO/G20 te allen tijde voorwaarde moet zijn voor vermindering aan de bron;
37. herinnert aan het OESO-beginsel om bedrijfsactiviteiten te belasten waar zij plaatsvinden; verzoekt de Commissie en de lidstaten ook te kijken naar andere opties, zoals een alternatief systeem van ‘vermindering op de plaats van verblijf’, waarbij alle bronbelasting die aan de bronlidstaat wordt betaald middels belastingkrediet zou worden gecompenseerd door de lidstaat van verblijf waar het inkomen wordt opgegeven, hetgeen waarborgt dat zich geen dubbele belastingheffing voordoet en het risico van misbruik verkleint;
38. neemt kennis van het Trace-initiatief van de OESO, dat erkende tussenpersonen de bevoegdheid geeft bronbelastingvorderingen op portefeuillebeleggingen terug te vorderen; herinnert eraan dat slechts één lidstaat Trace heeft uitgevoerd; moedigt anderen aan de resultaten te beoordelen, zowel wat betreft de vermindering van administratieve lasten, het effect op belastinginkomsten als frauderisico’s;
o o o
39. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Het pakket bestaat uit de mededeling van de Commissie van 21 maart 2018 getiteld “Tijd om een moderne, eerlijke en efficiënte standaard voor de belastingheffing van de digitale economie vast te stellen” (COM(2018)0146), het voorstel van de Commissie van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (COM(2018)0147), het voorstel van de Commissie van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van een digitaledienstenbelasting op inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten (COM(2018)0148), en de aanbeveling van de Commissie van 21 maart 2018 betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (C(2018)1650).
De gezamenlijke follow-up van 16 maart 2016 over transparantie, coördinatie en convergentie van de maatregelen in verband met de vennootschapsbelasting in de Unie en TAXE 1-resoluties, de follow-up van 16 november 2016 over de resolutie van het Europees Parlement over tax rulings en andere maatregelen van gelijke aard of met vergelijkbaar effect, de follow-up van april 2018 over de PANA-aanbeveling, de follow-up van 26 maart 2019 over de resolutie over het cum-ex-schandaal, en de follow-up van 27 augustus 2019 over de TAX 3-resolutie.
Dover, R. e.a., “Bringing transparency, coordination and convergence to corporate tax policies in the European Union, Part I: Assessment of the magnitude of aggressive corporate tax planning”, Europees Parlement, directoraat-generaal Parlementaire Onderzoeksdiensten, afdeling Europese Meerwaarde, september 2015.
Tørsløv, T., Wier, L. and Zucman, G., “The Missing Profits of Nations”, werkdocument 24701, juni 2018, beschikbaar op: https://www.nber.org/papers/w24701.
Openingsverklaring van Paul Gisby (Accountancy Europe) tijdens de openbare hoorzitting in de Subcommissie FISC in het Europees Parlement op 27 oktober 2021.
Verslag van de Commissie van 24 maart 2017 getiteld “Versnellen van de kapitaalmarktenunie: aanpakken van nationale belemmeringen voor kapitaalstromen” (COM(2017)0147).
Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect, paragraaf 26.