Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2022 over de bescherming van de rechten van het kind in civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke zaken (2021/2060(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 3, lid 3,
– gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie`(het “Handvest”), en met name artikel 24,
– gezien artikel 81 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,
– gezien algemene opmerking nr. 24 (2019) van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind over de rechten van kinderen in het jeugdrecht,
– gezien de mededeling van de Commissie van 24 maart 2021 over de EU-strategie voor de rechten van het kind (COM(2021)0142),
– gezien Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid(1) (verordening Brussel IIbis),
– gezien Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen(2) (alimentatieverordening),
– gezien Richtlijn 2008/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken(3),
– gezien Verordening (EU) 2021/693 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het programma “Justitie”(4),
– gezien Verordening (EU) 2021/692 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden”(5),
– gezien het EU-scorebord voor justitie,
– gezien de richtsnoeren van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 17 november 2010 over kindvriendelijke justitie,
– gezien resolutie 2079 van de Raad van Europa van 2 oktober 2015 over gelijkheid en gedeelde ouderlijke verantwoordelijkheid: de rol van de vader,
– gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak C-490/20(6),
– gezien het Verdrag van Den Haag van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (Haags kinderontvoeringsverdrag),
– gezien het Verdrag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (Haags adoptieverdrag),
– gezien zijn resolutie van 2 februari 2017 met aanbevelingen aan de Commissie over grensoverschrijdende aspecten van adopties(7),
– gezien zijn resolutie van 11 maart 2021 over de rechten van het kind in het licht van de EU-strategie voor de rechten van het kind(8),
– gezien zijn resolutie van 6 oktober 2021 over de gevolgen van intiem partnergeweld en van voogdijrechten voor vrouwen en kinderen(9),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het advies van de Commissie verzoekschriften,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0033/2022),
Kindvriendelijke justitie in civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke zaken
A. overwegende dat steeds meer kinderen en adolescenten via civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke zaken in aanraking komen met justitie, hetgeen hoofdzakelijk te wijten is aan de toename van het aantal echtscheidingen, scheidingen van tafel en bed, en adopties; overwegende dat bij dergelijke procedures alle kinderen moeten kunnen beschikken over een niet-discriminerende toegang tot het recht, in het bijzonder over toegang tot de rechter en tot alternatieve methoden van geschillenbeslechting;
B. overwegende dat de EU grote waarde hecht aan de eerbiediging, bescherming en uitoefening van de rechten van ieder kind teneinde een gezonder, veerkrachtiger, rechtvaardiger en eerlijker samenleving voor allen tot stand te brengen;
C. overwegende dat kinderen het recht hebben om naargelang van hun leeftijd, rijpheid en taalvaardigheid deel te nemen aan alle procedures in verband met hun welzijn en toekomstige levensomstandigheden en om in die procedures te worden gehoord en er hun mening te uiten; overwegende dat de nodige aandacht moet worden besteed aan de meningen van kinderen, ongeacht of de procedure wordt gevoerd voor een rechter of voor een andere bevoegde autoriteit;
D. overwegende dat een aangename en kindvriendelijke omgeving moet worden geboden voor deelname aan gerechtelijke en administratieve procedures teneinde het kind geen extra trauma of stress te bezorgen en de psychologische en emotionele gevolgen van dergelijke omstandigheden tot een minimum te beperken, met name voor de meest kwetsbare onder hen zoals kinderen met een handicap of migratieachtergrond;
E. overwegende dat de deelname van kinderen aan dergelijke procedures moet worden ondersteund middels een multidisciplinaire aanpak door de bevoegde autoriteiten;
F. overwegende dat de lidstaten verplicht zijn om voor het horen van het kind procedurele waarborgen, garanties en voorschriften vast te stellen; overwegende dat deze bepalingen van lidstaat tot lidstaat echter sterk verschillen;
G. overwegende dat kinderen thuis en binnen hun eigen gezin, in geval van een conflictsituatie tussen de ouders, als “getuigen van geweldpleging” slachtoffers kunnen zijn doordat zij geconfronteerd worden met verschillende vormen van mishandeling (fysiek, verbaal, psychologisch, seksueel of economisch geweld) van referentiepersonen of andere voor hen belangrijke personen van hun gezin; overwegende dat dergelijk geweld zeer ernstige gevolgen heeft voor de psychologische en emotionele ontwikkeling van het kind; overwegende dat het, om ervoor te zorgen dat de belangen van het kind de essentiële overweging vormen, dus cruciaal is om bij het horen van het kind in familierechtelijke zaken voldoende oog te hebben voor dit soort geweld;
H. overwegende dat kinderen in elk stadium van de op hen betrekking hebbende gerechtelijke en bestuursrechtelijke procedures recht hebben op passende informatie die afgestemd is op hun leeftijd, rijpheid en taalvaardigheid en op een voor hen begrijpelijke manier geformuleerd is;
I. overwegende dat kinderen in civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke procedures, en met name in grensoverschrijdende zaken, slechts beschikken over beperkte mogelijkheden om zich door een rechtsbeoefenaar of raadsman te laten bijstaan;
J. overwegende dat de praktijk heeft aangetoond(10) dat het nuttig is een toegewijd en onafhankelijk vertrouwenspersoon te hebben om het kind tijdens de gehele gerechtelijke procedure te ondersteunen en te begeleiden, ook in gevallen van bemiddeling/mediation in bepaalde landen;
K. overwegende dat voor de rechterlijke instanties, administratieve organen en welzijnsinstellingen de belangen van het kind steeds de essentiële overweging moeten vormen wanneer zij een beslissing nemen met betrekking tot het kind; overwegende dat dergelijke beslissingen van geval tot geval moeten worden genomen, rekening houdend met de leeftijd en de behoeften van het kind en met de specifieke omstandigheden waarin het kind en zijn gezin zich bevinden;
L. overwegende dat de vooropstelling van de belangen van het kind en de toegang tot het recht voor alle kinderen niet kan worden gewaarborgd indien zij voor hun deelname aan civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke zaken en het gebruik van de bijbehorende ondersteunende diensten afhankelijk zijn van de financiële middelen van hun ouders, niet in het minst omdat de kosten van dergelijke procedures en diensten zeer hoog kunnen oplopen;
M. overwegende dat de EU en haar lidstaten verplicht zijn om de rechten van het kind te behartigen bij de uitvoering van alle acties in het kader van het programma “Justitie”, onder meer door te zorgen voor kindvriendelijke justitie;
Een EU-kader voor de bescherming van de rechten van het kind in grensoverschrijdende civielrechtelijke geschillen
N. overwegende dat er door de toenemende mobiliteit waarschijnlijk ook een stijging zal komen van het aantal kinderen dat wordt geboren in gezinnen met een grensoverschrijdend element;
O. overwegende dat het materiële civiel en familierecht weliswaar een bevoegdheid van de lidstaten blijft, maar dat op EU-niveau geharmoniseerde regels inzake grensoverschrijdend civiel en familierecht kunnen worden vastgesteld;
P. overwegende dat voor de lidstaten als verdragspartij bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind de belangen van het kind steeds de essentiële overweging moeten vormen bij ieder overheidsoptreden, ook bij grensoverschrijdende familiegeschillen; overwegende dat de bevoegde autoriteiten van bepaalde lidstaten bij familiegeschillen met grensoverschrijdende aspecten de bescherming van de belangen van het kind vaak uitleggen als de noodzaak om op het grondgebied van die staat te blijven, zelfs in gevallen waarin misbruik en huiselijk geweld zijn gemeld tegen de aldaar wonende ouder;
Q. overwegende dat de lidstaten op grond van het op wederzijds vertrouwen berustende beginsel van wederzijdse erkenning verplicht zijn tot tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken of beslissingen uit een andere lidstaat;
R. overwegende dat grensoverschrijdende procedures vanuit juridisch oogpunt complexer zijn en om die reden doorgaans tijdrovender en duurder;
S. overwegende dat de belangen van het kind worden geschaad doordat er voor grensoverschrijdende zaken geen doeltreffende procedures bestaan voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken inzake ouderlijke verantwoordelijkheden, omgangsrechten, kinderontvoeringen door ouders of onderhoudsverplichtingen;
T. overwegende dat kinderen die betrokken zijn bij grensoverschrijdende civielrechtelijke en familierechtelijke geschillen in alle lidstaten dezelfde rechten, beschermingsniveaus en procedurele garanties moeten krijgen en dat op hen dezelfde minimumnormen moeten worden toegepast, ongeacht de nationaliteit van hun ouders;
U. overwegende dat elk kind het recht heeft zijn ouders te kennen en door zijn ouders te worden verzorgd; overwegende dat in het geval van een scheiding elk kind het recht heeft met beide ouders op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact te onderhouden, of, indien de ouders niet beschikbaar zijn, met familieleden uit beide ouderlijke takken, of, bij ontstentenis daarvan, met een persoon van zijn of haar keuze; overwegende dat de bevoegde autoriteit de persoonlijke betrekkingen en de rechtstreeks contacten van het kind met zijn ouders alleen mag beperken om de belangen van het kind te beschermen;
V. overwegende dat het Haags kinderontvoeringsverdrag een stelsel van internationale samenwerking tussen landen in het leven roept om snel te kunnen handelen in geval van internationale ontvoering van kinderen; overwegende dat het Haags kinderontvoeringsverdrag tot op heden is geratificeerd door 101 landen, waaronder alle EU-lidstaten;
W. overwegende dat de EU, de inspanningen tot dusverre ten spijt, niet over voldoende gegevens beschikt inzake gerechtelijke procedures waarbij kinderen betrokken zijn, net zomin als de gespecialiseerde rechterlijke instanties waar deze worden behandeld;
X. overwegende dat het ontbreken van gemeenschappelijke EU-regels voor de erkenning van rechterlijke beslissingen inzake ouderschap, met name in zaken waarbij ouders van hetzelfde geslacht betrokken zijn, kan leiden tot verlies van ouderlijke rechten, een inbreuk kan vormen op het recht van het kind om te worden opgevoed door beide ouders en een relatie met beiden te kunnen onderhouden alsook op alle uit het ouderschap voortvloeiende rechten (zoals alimentatie- of erfenisrechten), en tevens kan aanzetten tot forumshopping in het geval van grensoverschrijdende familiegeschillen; overwegende dat het toekomstige wetgevingsvoorstel dienaangaande moet bijdragen tot een vermindering van het aantal administratieve en gerechtelijke procedures;
Y. overwegende dat het Hof van Justitie onlangs in zaak C-490/20 als volgt heeft geoordeeld: in het geval van een kind dat Unieburger is en wiens door de bevoegde autoriteiten van het gastland afgegeven geboorteakte twee personen van hetzelfde geslacht als ouders aanwijst, is de lidstaat waarvan dit kind onderdaan is, verplicht om, ten eerste, het kind een identiteitskaart of een paspoort te verstrekken zonder te vereisen dat door de nationale autoriteiten van deze lidstaat eerst een geboorteakte wordt opgesteld en om, ten tweede, net als elke andere lidstaat, het door het gastland afgegeven document te erkennen waarmee dat kind met elk van zijn beide ouders zijn recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven;
Bemiddeling/mediation in dossiers betreffende kinderen
Z. overwegende dat bemiddeling/mediation bij familiale conflicten in veel gevallen sneller, goedkoper en kindvriendelijker is gebleken dan gerechtelijke procedures voor het oplossen van geschillen, en daarom kan helpen om kinderontvoeringen door ouders in de toekomst te voorkomen;
AA. overwegende dat het gebruik van alternatieve geschillenbeslechting moet worden aangemoedigd, tenzij dit indruist tegen de belangen van het kind, met name wanneer er sprake is van huiselijk geweld en seksueel misbruik;
AB. overwegende dat nationale en grensoverschrijdende bemiddeling/mediation bij familiale conflicten nog steeds slechts in beperkte mate plaatsvindt;
AC. overwegende dat er in de meeste lidstaten geen rechtsbijstand beschikbaar is voor bemiddeling/mediation ten behoeve van ouders met beperkte financiële middelen die echter wel in aanmerking zouden kunnen komen voor rechtsbijstand voor het voeren van gerechtelijke procedures;
AD. overwegende dat ouders moeilijkheden kunnen ondervinden om correcte en gecontroleerde informatie te verkrijgen over de mogelijkheid om een beroep te doen op bemiddeling/mediation voordat een zaak voor de rechter komt;
AE. overwegende dat bemiddeling/mediation bij commerciële conflicten aanzienlijk verschilt van bemiddeling/mediation bij familiale conflicten;
AF. overwegende dat grensoverschrijdende bemiddeling/mediation bij familiale conflicten ervoor kan zorgen dat ouders makkelijker tot een overeenkomst komen die gericht is op de belangen van het kind, waardoor de emotionele en financiële lasten worden teruggedrongen omdat er geen ingewikkelde juridische procedure hoeft te worden gevolgd;
AG. overwegende dat grensoverschrijdende bemiddeling/mediation bij familiale conflicten vanuit juridisch en organisatorisch oogpunt complexer is dan bemiddeling/mediation in familiegeschillen die zich binnen één land afspelen, en dat dit aanvullende kennis en taalvaardigheden van de bemiddelaar/mediator vergt;
AH. overwegende dat zowel rechters als advocaten moeten worden opgeleid om meer kennis te verwerven over grensoverschrijdende bemiddeling/mediation bij familiale conflicten;
Kindvriendelijke justitie in civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke zaken
1. verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de rechten van het kind volledig worden geëerbiedigd, gewaarborgd en toegepast in alle procedures die betrekking hebben op het welzijn en de toekomstige levensomstandigheden van het kind, en dat bij alle handelingen van overheidsinstanties – met name in gerechtelijke procedures – die direct of indirect van invloed zijn op kinderen, de belangen van het kind voorop worden gesteld, naar behoren worden meegenomen in de handeling en steeds in aanmerking worden genomen, in overeenstemming met artikel 24 van het Handvest;
2. herinnert eraan dat de toegang tot het recht en het recht om gehoord te worden grondrechten zijn en dat ieder kind, ongeacht zijn sociale, economische of etnische achtergrond, ten volle en in eigen naam van deze rechten gebruik moet kunnen maken, onafhankelijk van zijn ouders of wettelijke voogden;
3. benadrukt dat door de COVID-19-pandemie de toegang tot het recht extra problematisch is geworden, onder meer doordat er sprake is van vertragingen in de procedures; roept de lidstaten daarom ertoe op maatregelen te treffen om de toegang tot het recht tijdens pandemieën, met name wanneer een kind betrokken is in civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of familierechtelijke zaken, te vergemakkelijken;
4. verzoekt de Commissie onverwijld een reeks gemeenschappelijke richtsnoeren of een soortgelijk niet-wetgevingsinstrument voor te stellen met daarin aanbevelingen en beste praktijken voor de lidstaten om te waarborgen dat het kind onder leiding van een rechter of een daartoe opgeleide deskundige wordt gehoord en dat er geen druk wordt uitgeoefend, ook niet door de ouders; benadrukt dat dergelijke hoorzittingen, met name in familierechtelijke zaken, moeten plaatsvinden in een kindvriendelijke omgeving en qua taal en inhoud afgestemd moeten zijn op de leeftijd, rijpheid en taalvaardigheid van het kind, en dat daarbij tegelijk moet worden gewaarborgd dat de emotionele integriteit en de belangen van het kind in acht worden genomen, met vermijding van onnodige stress, en erop moet worden toegezien dat de bevoegde autoriteit naar behoren rekening houdt met het standpunt van het kind naargelang van zijn leeftijd en rijpheid; benadrukt bovendien dat het horen van het kind in familierechtelijke procedures waarbij er een vermoeden bestaat van huiselijk of familiaal geweld of waarbij het kind misschien “getuige van geweldpleging” is, altijd moet plaatsvinden in aanwezigheid van gekwalificeerde professionals, artsen of psychologen, met inbegrip van professionals die gekwalificeerd zijn op het gebied van kinderpsychiatrie, zodat ze niet nog meer getraumatiseerd of nog meer tot slachtoffer gemaakt worden;
5. beklemtoont dat dergelijke richtsnoeren of een soortgelijk niet-wetgevingsinstrument duidelijk moeten vermelden dat een kind dat betrokken is bij civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of familierechtelijke zaken in elk stadium van de procedure in voor het kind begrijpelijke bewoordingen op de hoogte moet worden gehouden en in het bijzonder dat de door de overheid gegeven beslissing aan het kind moet worden uitgelegd door een daartoe opgeleide beroepsbeoefenaar en op een wijze die is afgestemd op de leeftijd, rijpheid en taalvaardigheid van het kind;
6. benadrukt dat moet worden ingezien hoe nauw strafrechtelijke, civielrechtelijke en andere gerechtelijke procedures met elkaar verbonden zijn zodat de rechterlijke en juridische stappen die worden gezet in reactie op geweld tegen kinderen en partners kunnen worden gecoördineerd; verzoekt de lidstaten daarom maatregelen te treffen voor het koppelen van strafrechtelijke en civielrechtelijke zaken waarbij een individuele familie en kinderen betrokken zijn, zodat op doeltreffende wijze kan worden voorkomen dat er tussen rechterlijke en andere juridische beslissingen discrepanties ontstaan die voor de kinderen nadelig zijn;
7. vraagt aan de lidstaten om erop toe te zien dat gemakkelijk toegankelijke, begrijpelijke en kindvriendelijke informatie over de rechten van het kind in civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke zaken beschikbaar is, net als informatie over de procedures zelf en ook over grensoverschrijdende procedures;
8. verzoekt de lidstaten de toegang tot een kosteloze, kwalitatief hoogstaande vertegenwoordiging in rechte mogelijk te maken voor kinderen die betrokken zijn bij civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke geschillen, met inbegrip van grensoverschrijdende geschillen, met name wanneer de ouders niet de volledige ouderlijke verantwoordelijkheid dragen of wanneer er een vermoeden bestaat dat hun belangen mogelijk in strijd zijn met de belangen van het kind;
9. beveelt de lidstaten ten zeerste aan om een multidisciplinaire aanpak te hanteren en te voorzien in gemakkelijk toegankelijke, kwalitatief hoogwaardige, gepersonaliseerde, kosteloze en door de overheid gefinancierde advies- en ondersteuningsdiensten voor kinderen – zowel binnen als buiten het gerechtelijk apparaat – om waar nodig ondersteuning te bieden door opgeleide professionals, zoals artsen, psychologen, gekwalificeerde kinderpsychiaters, maatschappelijk werkers en kinderverzorgingsspecialisten, teneinde het kind in alle stadia van de procedure zo goed mogelijk te ondersteunen; wijst erop dat bij ieder kind dat betrokken is in een civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of familierechtelijke zaak een op het kind toegesneden aanpak moet worden gevolgd, en dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan kinderen die vaak worden gediscrimineerd of in een kwetsbare positie verkeren, zoals kinderen met een handicap of migratieachtergrond en kinderen die in armoede leven of sociaal uitgesloten worden;
10. verzoekt de lidstaten om rechters, beoefenaars van andere juridische beroepen, handhavingsinstanties, maatschappelijk werkers, leerkrachten, medewerkers van kinderdagverblijven, en alle andere partijen die betrokken zijn bij gerechtelijke en administratieve procedures betreffende kinderen te verplichten een cursus te volgen over de rechten en specifieke behoeften van kinderen; verzoekt de Commissie de steun voor dergelijke acties op te voeren, bijvoorbeeld door middel van het Europees netwerk voor justitiële opleiding, alsmede het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden”, en het programma “Justitie”;
11. roept de Commissie ertoe op bestaande netwerken en platforms van juridische beroepsbeoefenaars aan te sporen om in de hele EU goede praktijken uit te wisselen over het horen van kinderen, het recht van kinderen op informatie en het recht op een persoonlijke levenssfeer; verzoekt de Commissie te overwegen één centraal platform op te richten voor de uitwisseling van informatie door deskundigen uit de hele EU; moedigt het Europees netwerk voor justitiële opleiding aan een dergelijk forum in het leven te roepen voor rechters die betrokken zijn bij grensoverschrijdende familiegeschillen;
12. verzoekt de lidstaten voldoende middelen vrij te maken om ervoor te zorgen dat wanneer kinderen betrokken zijn in civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke zaken, deze zaken worden behandeld met uiterst zorgvuldige inachtneming van de normen inzake kindvriendelijke justitie en gepaste eerbiediging van de emotionele en lichamelijke integriteit van het kind, en zonder onnodige vertraging; benadrukt in dit verband dat de lidstaten moeten garanderen dat gerechtelijke instanties voor kinder- en familierecht als een essentiële dienst worden aangemerkt, en dat zij dus spoedzittingen kunnen blijven houden en gerechtelijke bevelen ten uitvoer kunnen leggen wanneer het gaat over de opvang en bescherming van kinderen die een onmiddellijk risico lopen op verwaarlozing of misbruik;
13. is van mening dat de lidstaten optimaal gebruik moeten maken van het programma “Justitie” voor het financieren van acties en organisaties die bijdragen tot een daadwerkelijke en niet-discriminerende toegang tot het recht voor alle kinderen, alsook voor het financieel ondersteunen van organisaties die met kinderen werken en zich voor kinderen inzetten via het programma “Burgers, gelijkheid, rechten en waarden”; verzoekt de lidstaten passende regelingen en procedures voor klachten, verhaal of herstel vast te stellen om ervoor te zorgen dat de rechten van het kind naar behoren in acht worden genomen tijdens gerechtelijke procedures die direct of indirect van invloed zijn op het kind;
Een EU-kader voor de bescherming van de rechten van het kind in grensoverschrijdende civielrechtelijke geschillen
14. verzoekt de lidstaten de belangen van het kind te beschermen in grensoverschrijdende familierechtelijke procedures, onder meer door erop toe te zien dat wetten en procedures geen onderscheid maken tussen de ouders op grond van hun nationaliteit, woonland of anderszins, en door niet automatisch ervan uit te gaan dat het steeds de belangen van het kind dient om op het grondgebied van een bepaalde lidstaat te blijven;
15. beklemtoont dat grensoverschrijdende zaken juridisch ingewikkeld kunnen zijn door verschillen in nationale terminologie (zoals verschillen op het gebied van de vereiste minimumleeftijd in de lidstaten) die ertoe kunnen leiden dat kinderen op basis van uiteenlopende leeftijdscriteria verschillend worden behandeld, of door de verschillende rollen die de raadsman van een kind vervult in procedures waarbij kinderen betrokken zijn;
16. dringt er bij de lidstaten op aan het recht van ieder kind om persoonlijk en rechtstreeks contact te onderhouden met elke ouder te eerbiedigen, tenzij dat ingaat tegen de belangen van het kind, en dit ongeacht de samenstelling van zijn familie of biologische verwantschap; beklemtoont dat aan deze rechten geen afbreuk mag worden gedaan, ondanks de beperkende maatregelen in verband met COVID-19;
17. verzoekt de lidstaten om uitspraken in grensoverschrijdende familiegeschillen met betrekking tot kinderen daadwerkelijk ten uitvoer te leggen in overeenstemming met het toepasselijke EU-recht en de arresten van het Hof van Justitie, met name in zaken die verband houden met grensoverschrijdende kinderontvoeringen door ouders, maar ook wanneer het gaat om scheiding van tafel en bed, echtscheiding, ouderlijk gezag, voogdij, adoptie en pleegzorg en beslissingen in verband met de erkenning van ouderschap, met inbegrip van paren van hetzelfde geslacht, terwijl hierbij de belangen van het kind altijd voorop moeten staan overeenkomstig artikel 24 van het Handvest;
18. verzoekt de lidstaten naar behoren uitvoering te geven aan de nieuwe regels en verplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering(11); beklemtoont het belang van informatieuitwisseling tussen nationale rechterlijke instanties in grensoverschrijdende zaken, en dringt er bij de Commissie op aan daartoe samen te werken met de lidstaten, nauwlettend toe te zien op de correcte tenuitvoerlegging van de verordening en onmiddellijk te reageren wanneer dit niet het geval is;
19. herinnert eraan dat de herschikking van de verordening Brussel IIbis tot doel had de rechten van het kind te beschermen door de regels te verduidelijken, grensoverschrijdende procedures met betrekking tot kinderen te verkorten door de bepaling van vaste termijnen en de afschaffing van exequaturs, en nauwere samenwerking tussen de centrale autoriteiten en de uitwisseling van informatie in grensoverschrijdende zaken te bevorderen; verzoekt de lidstaten in dit verband te voorzien in voldoende personele en financiële middelen om de doeltreffende tenuitvoerlegging van de verordening mogelijk te maken;
20. verlangt van de Commissie en de lidstaten dat zij passende opleidingen over de nieuwe regels aanbieden aan centrale autoriteiten, rechters en beoefenaars van andere juridische beroepen die te maken krijgen met grensoverschrijdende geschillen, onder meer met betrekking tot de regels over het horen van het kind en het mogelijke gebruik van bemiddeling/mediation in dergelijke gevallen; benadrukt dat met dergelijke opleidingen moet worden gezorgd voor voldoende kennis en deskundigheid op het gebied van grensoverschrijdende familierechtelijke procedures;
21. verzoekt de Commissie om een gids voor goede praktijken op te stellen met betrekking tot de herschikking van de verordening Brussel IIbis;
22. roept de Commissie ertoe op na te gaan of EU-wetgeving nodig is voor de harmonisering van procedurele waarborgen voor kinderen in grensoverschrijdende familierechtelijke procedures;
23. verlangt van de lidstaten dat zij erop toezien dat de financiële kosten van procedures en de extra kosten die eigen zijn aan grensoverschrijdende zaken geen obstakel vormen voor de toegang tot het recht in grensoverschrijdende civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke zaken waarbij kinderen betrokken zijn; verzoekt de lidstaten de informatie over de mogelijke rechtsbijstand in dergelijke zaken beschikbaar en toegankelijk te maken;
24. merkt op dat het Verenigd Koninkrijk niet langer deelneemt aan de samenwerking in het kader van de verordening Brussel IIbis en de alimentatieverordening; verzoekt de Commissie dringend te bekijken wat het meest geschikte middel is, in voorkomend geval een bilateraal instrument, voor het verhelpen van de rechtsonzekerheid die thans op het gebied van civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en familierechtelijke zaken betreffende kinderen bestaat tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk;
25. is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat zij een wetgevingsvoorstel zal indienen om tussen de lidstaten de wederzijdse erkenning van ouderschap te vergemakkelijken;
26. verzoekt de Commissie in dit verband naar behoren rekening te houden met de resolutie van het Parlement van 2 februari 2017 over grensoverschrijdende aspecten van adopties, met inbegrip van de bijlage waarin aanbevelingen worden gedaan voor een verordening betreffende de grensoverschrijdende erkenning van adoptiebeschikkingen, teneinde een duidelijk rechtskader tot stand te brengen en gezinnen de nodige rechtszekerheid te verschaffen met betrekking tot de erkenning in een lidstaat van een wettelijke adoptiebeschikking die in een andere lidstaat is genomen;
27. verzoekt de Commissie en de Raad het Parlement naar behoren te informeren over en te betrekken bij elk nieuw of herzien wetgevingsvoorstel op het gebied van grensoverschrijdend civiel en familierecht, aangezien dergelijke regels rechtstreeks van invloed zijn op het leven en het welzijn van EU-burgers, in de eerste plaats van kinderen;
28. acht het Haags kinderontvoeringsverdrag een onmisbaar hulpmiddel om het belang van het kind te vrijwaren in gevallen van internationale ontvoering van kinderen en is van mening dat de toetreding van nieuwe landen tot dit verdrag door de EU moet worden toegejuicht; verzoekt de Commissie derhalve vaart te zetten achter haar beoordeling van de toetreding van nieuwe landen en verzoekt de lidstaten niet te talmen met de goedkeuring van de toetreding;
29. herhaalt zijn oproep tot meer internationale samenwerking tussen de lidstaten onderling en met derde landen, met name Japan, om alle internationale verdragen inzake kinderbescherming ten uitvoer te leggen teneinde kinderen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van kinderontvoering door ouders;
30. verzoekt de Commissie door te gaan met de uitbreiding van het onderzoek naar en het verzamelen van gegevens over kindvriendelijke justitie en beste praktijken op dit gebied in de lidstaten; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op gegevens te verzamelen over grensoverschrijdende civielrechtelijke geschillen waarbij kinderen betrokken zijn, zoals zaken in verband met het ouderlijk gezag, omgangsrecht en kinderontvoering door ouders; verzoekt de Commissie deze gegevens op te nemen in het EU-scorebord voor justitie;
Bemiddeling/mediation in dossiers betreffende kinderen
31. verzoekt de Commissie een nieuw voorstel in te dienen voor een verordening inzake grensoverschrijdende bemiddeling/mediation, met bijbehorende grondige effectbeoordeling, waarin het volgende moet worden vastgesteld: gemeenschappelijke normen voor de grensoverschrijdende procedure, regels voor de erkenning en tenuitvoerlegging van via bemiddeling/mediation gesloten overeenkomsten, vereisten voor de invoering van een Europees certificaat voor bemiddelaars/mediators om de kwaliteit van de deskundigheid in grensoverschrijdende zaken te waarborgen, en gemeenschappelijke normen voor grensoverschrijdende overeenkomsten voor bemiddeling/mediation; is van mening dat dergelijke gemeenschappelijke normen de vertrouwelijkheidsregels van elke lidstaat in acht moeten nemen en de partijen voldoende juridische informatie moeten verschaffen over het concept, de beperkingen en de gevolgen van bemiddeling/mediation;
32. verzoekt de Commissie en de lidstaten bestaande netwerken van bemiddelaars/mediators in grensoverschrijdende familiegeschillen te blijven ondersteunen;
33. roept de lidstaten ertoe op om pre-bemiddelings/mediationskantoren op te richten om de betrokken ouders en kinderen alle nodige informatie te verstrekken over het verloop van de bemiddeling/mediation en de mogelijke kosten en baten ervan, en in het bijzonder hoe een en ander de rechten en het welzijn van de kinderen zelf versterkt; wijst erop dat sommige lidstaten reeds dergelijke bemiddelings/mediationskantoren hebben opgericht of dat van plan zijn;
34. beklemtoont dat bemiddeling/mediation een doeltreffend hulpmiddel kan zijn om de belangen van het kind te beschermen in gevallen van grensoverschrijdende kinderontvoeringen door ouders; wijst in dit verband op het belang van de goede praktijken en het “Mediators in Court Model” dat in sommige lidstaten wordt gebruikt om grensoverschrijdende familiegeschillen op vriendschappelijke wijze en in der minne te schikken;
35. verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat kinderen gedurende de hele bemiddelings/mediationsprocedure de mogelijkheid hebben om te spreken met een gekwalificeerde en onafhankelijke persoon die hen op een kindvriendelijke wijze informatie kan geven en steun kan bieden;
36. roept de lidstaten ertoe op om voor ouders met beperkte financiële middelen de toegang tot rechtsbijstand te vereenvoudigen voor zaken die verband houden met grensoverschrijdende familiegeschillen;
37. onderstreept dat het noodzakelijk is het gebruik van online-instrumenten voor bemiddeling/mediation, waaronder videoconferenties, te onderzoeken in geval van geschillen over lange afstand of geschillen waarbij men te maken krijgt met buitengewone omstandigheden, zoals de COVID-19-pandemie;
38. richt zich tot de lidstaten met het verzoek vrijwillige bemiddeling/mediation in familiezaken betreffende kinderen actief te bevorderen, onder meer via wetgevingswijzigingen;
39. verzoekt de lidstaten te voorzien in eenvoudige, snelle en betaalbare regels om via bemiddeling/mediation gesloten overeenkomsten tussen ouders juridisch bindend en afdwingbaar te maken;
o o o
40. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Comité van de Regio’s, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de regeringen en parlementen van de lidstaten.