Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2021/2112(DEC)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A9-0063/2022

Ingediende teksten :

A9-0063/2022

Debatten :

PV 04/05/2022 - 6
CRE 04/05/2022 - 6

Stemmingen :

PV 04/05/2022 - 8.10

Aangenomen teksten :

P9_TA(2022)0150

Aangenomen teksten
PDF 176kWORD 63k
Woensdag 4 mei 2022 - Straatsburg
Kwijting 2020: Algemene begroting van de EU – Comité van de Regio's
P9_TA(2022)0150A9-0063/2022
Besluit
 Resolutie

1. Besluit van het Europees Parlement van 4 mei 2022 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020, afdeling VII – Comité van de Regio’s (2021/2112(DEC))

Het Europees Parlement,

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020(1),

–  gezien de geconsolideerde jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020 (COM(2021)0381 – C9‑0264/2021)(2),

–  gezien het jaarverslag van het Comité van de Regio’s aan de kwijtingsautoriteit over de in 2020 uitgevoerde interne controles,

–  gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2020, vergezeld van de antwoorden van de instellingen(3),

–  gezien de verklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2020 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd(4), overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(5), en met name de artikelen 59, 118, 260, 261 en 262,

–  gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9‑0063/2022),

1.  verleent de secretaris-generaal van het Comité van de Regio’s kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Comité van de Regio’s voor het begrotingsjaar 2020;

2.  formuleert zijn opmerkingen in bijgaande resolutie;

3.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de resolutie die daarvan een integrerend deel uitmaakt, te doen toekomen aan het Comité van de Regio’s, de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (L-serie).

(1) PB L 57 van 27.2.2020.
(2) PB C 436 van 28.10.2021, blz. 1.
(3) PB C 430 van 25.10.2021, blz. 7.
(4) PB C 436 van 28.10.2021, blz. 207.
(5) PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.


2. Resolutie van het Europees Parlement van 4 mei 2022 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020, afdeling VII – Comité van de Regio’s (2021/2112(DEC))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2020, afdeling VII – Comité van de Regio’s,

–  gezien artikel 100 en bijlage V van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9‑0063/2022),

A.  overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer toe te passen;

B.  overwegende dat het Comité van de Regio’s (hierna het “Comité”) lokale en regionale overheden binnen het besluitvormingsproces van de Unie vertegenwoordigt en met hen in contact staat, en zijn taken vervult op het gebied van betere wetgeving en versterking van de democratie in de Unie van onderaf door hun adviezen te delen over Unieregelgeving die rechtstreekse gevolgen heeft voor regio’s en steden;

C.  overwegende dat lokale en regionale overheden verantwoordelijk zijn voor een derde van de overheidsuitgaven en twee derde van de overheidsinvesteringen, en in veel lidstaten bevoegdheden hebben op belangrijke terreinen als onderwijs, economische ontwikkeling en cohesie, milieu, sociale bescherming, gezondheidszorg en diensten van algemeen belang;

D.  overwegende dat de raadpleging van het Comité door de Commissie of de Raad in bepaalde gevallen verplicht is, maar dat het Comité ook op eigen initiatief adviezen kan uitbrengen over een groot aantal onderwerpen zoals vastgelegd in de Verdragen, zodat het door het Parlement kan worden geraadpleegd;

E.  overwegende dat het Comité, naar aanleiding van de uitbraak van de COVID-19-pandemie en met het oog op de situatie in de regio’s van de Unie, de medewetgevers van de Unie onmiddellijk op de hoogte bracht van de concrete behoeften die nationale en lokale overheden ter plaatste hadden in het kader van de bestrijding van de pandemie en de consequenties ervan;

F.  overwegende dat het Comité een COVID-19-actieplan heeft ontwikkeld en een COVID-19-uitwisselingsplatform heeft gelanceerd om regio’s en steden bij te staan, te informeren, erbij te betrekken en te vertegenwoordigen;

G.  overwegende dat het Comité in zijn resolutie van 2 juli 2020 drie beleidsprioriteiten voor het mandaat 2020-2025 heeft vastgesteld, die vergezeld gaan van drie communicatiecampagnes: “Europa dichter bij de burger brengen: democratie en de toekomst van de EU”; “Ingrijpende maatschappelijke veranderingen in goede banen leiden: bouwen aan veerkrachtige regionale en lokale gemeenschappen”; “Cohesie, onze fundamentele waarde: plaatsgebonden EU-beleid”;

H.  overwegende dat het Comité negen vlaggenschipinitiatieven heeft aangemerkt om de strategische aard en impact van zijn optreden te vergroten: (1) de faciliteit voor herstel en veerkracht, (2) COVID-19-respons op het gebied van gezondheidszorg, (3) het actieplan voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, (4) het CoR4Climate-pact, (5) de toekomst van grensoverschrijdende samenwerking, (6) het nieuwe pact voor migratie en integratie, (7) de Conferentie over de toekomst van Europa, (8) de langetermijnvisie voor plattelandsgebieden en (9) de strategische begroting van het Comité – een billijke hoeveelheid middelen voor het Comité waarborgen;

I.  overwegende dat de uitbraak van de COVID-19-pandemie het voor het Comité noodzakelijk maakte zijn interne werking en werkmethoden te herzien en aan te passen om zijn opdracht te kunnen blijven vervullen;

1.  stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer geen significante tekortkomingen heeft vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten in verband met personeelsbeheer en aanbestedingen bij het Comité;

2.  onderstreept dat de Rekenkamer op basis van haar controlewerkzaamheden heeft geconcludeerd dat de betalingen als geheel met betrekking tot de administratieve uitgaven van de instellingen van de Unie, waaronder die van het Comité, over het boekjaar 2020 geen materiële fouten vertonen; is ingenomen met het feit dat de Rekenkamer geen specifieke problemen met betrekking tot de regelmatigheid van de verrichtingen heeft ontdekt;

3.  is zich ervan bewust dat hoofdstuk 9 “Administratie” van het jaarverslag van de Rekenkamer met name betrekking heeft op personele middelen, gebouwen, uitrusting, energie, communicatie en informatietechnologie, en dat de Rekenkamer aangeeft dat deze uitgaven een laag risico inhouden;

Budgettair en financieel beheer

4.  merkt op dat de begroting van het Comité voor 2020 101,5 miljoen EUR bedroeg (een stijging van 2,8 % ten opzichte van de begroting voor 2019 van 98,75 miljoen EUR); merkt op dat de begroting van het Comité voornamelijk administratief is, waarbij het grootste deel wordt gebruikt voor uitgaven met betrekking tot personeel, gebouwen, meubilair, uitrusting en diverse werkingskosten;

5.  merkt op dat 94,1 miljoen EUR (92,7 %) van alle kredieten eind 2020 was vastgelegd en 83,6 miljoen EUR (82,4 %) was uitbetaald; merkt op dat 7,4 miljoen EUR eind 2020 niet was vastgelegd en dus terugvloeide naar de begroting van de Unie, wat aanzienlijk meer is dan in 2019, toen 0,4 miljoen EUR (minder dan 0,5 %) niet was vastgelegd; erkent dat de niet-vastgelegde kredieten met name het gevolg zijn van de COVID-19-pandemie en moedigt het Comité aan de monitoring en het beheer van de beschikbare kredieten te verbeteren;

6.  merkt op dat in 2020 als gevolg van COVID-19 naar schatting meer dan 11 miljoen EUR werd bespaard, met name op het gebied van vergader- en reisvergoedingen van leden (120 046 EUR overgedragen naar 2021), vertolkingsdiensten, dienstreizen en, in mindere mate, de exploitatiekosten van gebouwen; merkt op dat er als rechtstreeks gevolg van de COVID-19-pandemie vrij weinig aanvullende uitgaven werden gedaan en dat deze in de meeste gevallen betrekking hadden op medische diensten (minder dan 100 000 EUR) en salarissen van personeel (meer dan 400 000 EUR);

7.  merkt op dat het Comité niet één specifieke collectieve overschrijving aan het eind van het jaar heeft, maar op gezette tijden tijdens het jaar van uitvoering van de begroting de uitvoering van de begroting evalueert; merkt op dat het Comité in 2020 vijf kredietoverschrijvingen bij de begrotingsautoriteit heeft ingediend voor een bedrag van ongeveer 6,6 miljoen EUR (of 6,5 % van zijn begroting), waarvan slechts 4,9 miljoen EUR door de begrotingsautoriteit was goedgekeurd en door het Comité uitgevoerd, grotendeels van de domeinen die aanzienlijke besparingen opleverden (vergaderingen en reisvergoedingen van de leden, vertolking en dienstreizen) naar de domeinen die versterking behoefden (onder meer IT, gebouwen, communicatie en externe expertise);

8.  wijst op de negatieve tendens in het totale uitvoeringspercentage van betalingen (82,4 % in 2020, 88,8 % in 2019 en 91,0 % in 2018); merkt op dat dit in 2020 grotendeels het gevolg was van de annulering van een groot aantal vergaderingen en evenementen vanwege de reisbeperkingen die waren opgelegd als gevolg van de COVID-19-pandemie;

9.  merkt voorts op dat vergaderingen van medio maart tot medio mei 2020 wegens de COVID-19-pandemie en de hiermee samenhangende reisbeperkingen werden geannuleerd en dat er vanaf medio mei in hybride vorm werd vergaderd; neemt nota van het besluit van het bureau van het Comité om voor zijn leden een forfaitaire vergoeding voor vergaderingen op afstand vast te stellen van 200 EUR (tegenover de forfaitaire standaardvergadervergoeding van 323 EUR) ter dekking van de kosten van voorbereiding van en deelname aan vergaderingen, mits het lid daadwerkelijk verhinderd was de vergadering fysiek bij te wonen en voor aanwezigheid toestemming was verleend; merkt op dat het bureau op 9 oktober 2020 een soortgelijke afstandsvergoeding voor deskundigen en sprekers heeft vastgesteld;

10.  neemt er nota van dat de leden vanaf 2020 tot 100 % van hun taalcursuskosten vergoed kunnen krijgen (in plaats van 66 % zoals voorheen), met een maximumbedrag van 1 200 EUR per jaar, ter ondersteuning van hun deelname aan vergaderingen op afstand waarvoor niet altijd vertolkingsdiensten beschikbaar zijn; merkt op dat in 2020 27 500 EUR werd overgeheveld naar het desbetreffende begrotingsonderdeel om die wijziging mogelijk te maken; moedigt het Comité aan te zorgen voor een redelijke samenhang tussen de taalcursussen en de behoeften en taken van het lid dat de vergoeding aanvraagt;

11.  merkt op dat op het gebied van overheidsopdrachten 18 aanbestedingen van meer dan 15 000 EUR werden georganiseerd, waarvan er acht in 2020 zijn gegund; merkt op dat drie procedures werden geannuleerd wegens de COVID-19-pandemie en dat de overeenkomsten voor de resterende zeven procedures naar verwachting in 2021 zullen worden ondertekend; neemt verheugd kennis van het feit dat zes procedures namens het Comité werden georganiseerd door de gezamenlijke diensten van het Comité en het Europees Economisch en Sociaal Comité (het “EESC”);

Intern beheer, prestaties, interne controle

12.  is ingenomen met de lancering in 2020 van het hervormingsprogramma van het Comité “Going for IMPact!”, waarmee wordt beoogd de administratie te moderniseren, middelen efficiënter te gebruiken en de impact en het bereik van het Comité te vergroten; merkt op dat er vier clusters zijn vastgesteld om die doelstellingen te verwezenlijken en benadrukt de cluster betreffende de lessen die zijn getrokken uit de COVID-19-pandemie; waardeert de inclusieve analyse van de prioriteiten van het Comité (met onder meer suggesties van het personeel), die werd gekoppeld aan een initiatief voor administratieve vereenvoudiging; is zich bewust dat naar aanleiding hiervan negen dienstoverschrijdende niet-hiërarchische taakgroepen werden opgericht en dat op 7 december 2020 een nieuw organigram werd gepresenteerd;

13.  is ingenomen met de intensieve samenwerking tussen het Comité en de Commissie, aangezien de inbreng van het Comité, dat de standpunten van regionale en plaatselijke autoriteiten verwoordt, van belang is voor een evenwichtig beleidsevaluatieproces, met name met betrekking tot het Fit for Future-platform, het Refit-platform en het RegHub-netwerk, alsmede met de bijdrage van het Comité aan het actieplan voor de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en de sociale top in Porto van 2021; benadrukt dat het Comité een contactgroep met het Verenigd Koninkrijk heeft ingesteld als kader voor politieke samenwerking;

14.  is ingenomen met de toezegging van het Comité om zijn betrokkenheid bij de gehele politieke en wetgevingscyclus van de Unie te versterken, voortbouwend op de samenwerking met het Parlement en de Commissie; is van mening dat een grotere betrokkenheid van het Comité in alle stadia van het wetgevingsproces van de Unie als positief effect zal hebben dat regionale en lokale overheden een centrale rol krijgen bij het ontwerp en de uitvoering van Uniebeleid, met name in de nasleep van de uitbraak van de COVID-19-pandemie;

15.  neemt er nota van dat het Comité in 2020 8 resoluties en 48 adviezen heeft goedgekeurd (vergeleken met 5 resoluties en 49 adviezen in 2019); neemt in acht dat het Comité, aangezien het aan het begin van de COVID-19-pandemie lastig was binnen de strakke interinstitutionele termijnen adviezen vast te stellen in het kader van raadplegingsprocedures, eigen adviezen aannam, op basis van documenten van de Commissie, om een doeltreffende en tijdige bijdrage te leveren aan de Unierespons op de pandemie;

16.  neemt kennis van de inspanningen die het Comité pleegt om zijn adviezen te verspreiden, samen met andere verslagen en activiteiten die eveneens aan de verwezenlijking van zijn taakopdracht bijdragen; erkent dat de Commissie bij haar effectbeoordelingen regelmatig rekening houdt met de adviezen van het Comité; verzoekt het Comité ervoor te zorgen dat elk advies wordt gedeeld met de leden van de bevoegde commissies van het Parlement en om formeel en stelselmatig om spreektijd te vragen bij de presentatie van ontwerpverslagen van het Parlement, in overeenstemming met de samenwerkingsovereenkomst tussen het Parlement en het Comité;

17.  realiseert zich dat in 2019 en 2020 exercities op het gebied van compliance en doeltreffendheid werden gehouden om te beoordelen in welke mate het Comité voldeed aan de 16 interne-controlenormen en in welke mate de uitvoering daarvan doeltreffend was; onderstreept dat de taakgroep voor de verbetering van het ondernemingsklimaat een reeks maatregelen voor administratieve vereenvoudiging heeft geformuleerd, waarvan een groot deel reeds wordt uitgevoerd; merkt tevreden op dat er in 2020 een controle achteraf werd uitgevoerd en dat er, naast de noodzaak om de schriftelijke procedures te actualiseren naar aanleiding van de nieuwe papiervrije werkmethoden, geen grote problemen aan het licht kwamen; merkt op dat de centrale verificatiedienst van het Comité meer dan 13 000 dossiers heeft verwerkt, en dat 318 geverifieerde verrichtingen (tegenover 381 in 2019) zijn gecorrigeerd of afgewezen;

18.  is zich ervan bewust dat het Comité, om te voldoen aan het Financieel Reglement, een externe deskundige heeft gecontracteerd om een kosten-batenanalyse uit te voeren; waardeert het dat het Comité een centraal gemonitorde internecontrole-omgeving met een deels gedecentraliseerd financieel model tot stand heeft gebracht, zodat kan worden gewaarborgd dat alle financiële verrichtingen worden geverifieerd door een onafhankelijke partij en eventuele risico’s van oneigenlijk gebruik van de begroting worden beperkt; merkt op dat het Comité een meerjarig actieplan heeft gelanceerd voor een stapsgewijze herziening en vereenvoudiging van de bestaande internecontrole-omgeving; verzoekt het Comité verslag uit te brengen over de vorderingen met de uitvoering van dat plan, waarmee in 2021 van start is gegaan en waaraan in 2022 verder zal worden gewerkt;

Personele middelen, gelijkheid en welzijn van het personeel

19.  merkt op dat het aantal posten in de personeelsformatie 491 bedraagt, wat door het Comité als ontoereikend wordt beschouwd; merkt op dat het Comité een beroep doet op tijdelijk personeel voor vervangingen op de middellange en lange termijn en voor specifieke projecten, hetgeen het risico inhoudt dat het Comité veel kennis en deskundigheid verliest; steunt het Comité bij de voortzetting van de onderhandelingen over de uitbreiding van zijn personeelsformatie; stelt vast dat de bezettingsgraad van de personeelsformatie van het Comité 96,3 % bedraagt en derhalve de doelstelling van ten minste 96 % is bereikt; merkt op dat er eind 2020 in totaal 601 (statutaire en niet-statutaire) personeelsleden waren, ten opzichte van 610 in 2019; spoort het Comité in dit kader aan zijn administratieve samenwerking met het EESC via de gezamenlijke dienstenovereenkomst te versterken om de personele middelen te bundelen zodat er meer synergieën tot stand kunnen blijven worden gebracht;

20.  neemt nota van het feit dat flexibele werkregelingen toegankelijk zijn voor de grote meerderheid van het personeel van het Comité, maar dat slechts een beperkt aantal personeelsleden in deeltijd werkt of ouderschapsverlof opneemt, respectievelijk 77,5 % en 78,72 %; is zich ervan bewust dat het Comité sessies organiseert om personeel te informeren over flexibele werkregelingen en beveelt het Comité aan intensiever te communiceren over de haalbaarheid en de voordelen van die regelingen en erop toe te zien dat gebruikmaking van de flexibele werkregelingen op geen enkele wijze ten koste gaat van de loopbaanontwikkeling van de betrokken personeelsleden; is ingenomen met de personeelsenquête over telewerken en arbeidsflexibiliteit waaruit leidinggevenden en andere personeelsleden lering kunnen trekken en op basis waarvan zij flexibele werkregelingen voor de toekomst kunnen vaststellen;

21.  neemt er nota van dat reeds vóór de COVID-19-pandemie op grote schaal werd getelewerkt, maar dat de nodige IT-apparatuur, ervaring en telewerkcultuur nog niet in het gehele Comité aanwezig waren; wijst erop dat de IT-afdeling van het Comité zich aanzienlijk heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat de gehele organisatie volledig op afstand kon werken; wijst erop dat het personeel snel werd getraind in het gebruik van de verschillende onlineplatforms;

22.  neemt met voldoening kennis van het absorptiepercentage van het algemeen intern vergelijkend onderzoek dat in 2019 is afgesloten (“talentenpool”), waarbij 100 % van de benoemingen voor de AST/SC- en de AST-groep en 81 % van de benoemingen voor de AD-groep afkomstig is uit de pool van geslaagden; is ingenomen met de verbeterde strategie voor talentbeheer die 2022 wordt verwacht, welke gericht is op de uitvoering van een meer dynamische regeling voor interne mobiliteit;

23.  uit zijn bezorgdheid over de twaalf mogelijke gevallen van burn-out die in 2020 werden gemeld, maar erkent ook de gepersonaliseerde opvolging die het Comité geeft bij verzuim teneinde re-integratie na langdurig verzuim te vergemakkelijken; benadrukt het belang van de bedrijfsarts en de maatschappelijk werker van het Comité, die mensen met problemen ondersteunen en contact met hen onderhouden; moedigt het Comité aan naast de jaarlijkse medische bezoeken prioriteit te blijven toekennen aan primaire preventie met als doel psychosociale risico’s en burn-outs te verminderen;

24.  merkt op dat 55,8 % van de personeelsleden van het Comité in 2020 vrouw was, tegenover 56 % in 2019; betreurt de onevenwichtige verdeling in het middenkader (32,4 % vrouw) en topkader (25 % vrouw); benadrukt dat dit een terugkerend probleem is en herhaalt zijn oproep aan het Comité om zich te blijven inzetten voor genderevenwicht op alle hiërarchische niveaus; merkt op dat het streefcijfer van 40 % vrouwen in leidinggevende functies uit hoofde van het actieplan voor gelijke kansen momenteel in zicht is (37,5 % in maart 2021); is met name ingenomen met de specifieke stimulansen om de sollicitatie van vrouwen naar leidinggevende functies actief aan te moedigen, zoals de formele erkenning van leidinggevende verantwoordelijkheden onder het niveau van afdelingshoofd, het in 2019 gestarte mentorprogramma en de voorbereidende trajecten voor leidinggevenden; moedigt het Comité aan alle noodzakelijke inspanningen te leveren om zijn vijfjarige strategie inzake gelijke kansen te verwezenlijken en ambitieuzer te zijn in de jaarlijkse actieplannen voor de uitvoering ervan; verwelkomt en moedigt met name acties aan die bijdragen tot een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in selectiecomités en flexibelere werkregelingen;

25.  neemt er nota van dat het Comité personeel in dienst heeft uit alle lidstaten, met uitzondering van één lidstaat; is ingenomen met de initiatieven van het Comité om de zichtbaarheid van zijn vacatures te vergroten, in het bijzonder door personeelsambassadeurs in te zetten en voor een positieve “werkgeversbranding” te zorgen; verzoekt het Comité stappen te blijven ondernemen om een geografisch evenwicht in de personeelsformatie te bereiken, met bijzondere aandacht voor het kaderniveau;

26.  wijst er in positieve zin op dat er na de benoeming van een functionaris voor gelijke kansen in 2019, in 2020 een interdepartementale taakgroep werd opgericht om gelijke kansen te integreren in al het personeelsbeleid en de vijfjarige strategie (2022-2027) op te stellen; prijst het initiatief om contactpunten op te zetten voor specifieke kwesties met betrekking tot gender, de LHBTIQ-gemeenschap en personen met een handicap teneinde bottom-upinitiatieven aan te moedigen en eraan bij te dragen dat het Comité een inclusievere werkplek wordt;

27.  is op de hoogte van het geval van intimidatie dat door een klokkenluider werd gemeld bij het EESC en in augustus 2020 aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) werd voorgelegd, en dat betrekking heeft op een personeelslid van het Comité dat werkzaam is bij de gezamenlijke diensten en ook aantijgingen van wanbeheer en financiële onregelmatigheden omvat; verzoekt het Comité en het EESC gezamenlijk verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitkomst van het onderzoek van OLAF en van eventuele verdere interne controles of maatregelen naar aanleiding van dit onderzoek;

28.  is verheugd over de intensieve besprekingen die het Comité heeft gevoerd met de personeelsvertegenwoordigers en alle betrokken interne diensten en andere personeelsleden die betrokken waren bij het in 2021 aangenomen besluit betreffende de bescherming van de waardigheid van het personeel, het omgaan met conflicten en de bestrijding van psychologische en seksuele intimidatie in het Comité en de bijbehorende handleiding; waardeert de organisatie van bewustmakingsacties voor het personeel en de nultolerantieaanpak van het Comité ten aanzien van intimidatie, alsook de hieraan gewijde onlinecursus; moedigt het Comité aan gebruik te maken van alternatieve communicatie-activiteiten over relevante onderwerpen die verband houden met gelijke kansen, diversiteit en inclusie om conflicten op de werkplek te voorkomen en te beheersen; is ingenomen met de oprichting van een adviesraad voor intimidatie;

29.  merkt op dat er met het oog op de bescherming van persoonsgegevens geen gegevens over personeelsleden met een handicap worden verzameld, maar wijst erop dat een goede beoordeling van de situatie en het formuleren van adequaat beleid op dat gebied daardoor worden bemoeilijkt; merkt op dat het beleid inzake gelijke kansen van het Comité desalniettemin een aantal praktische stappen en concrete maatregelen bevat om de totstandbrenging van een inclusieve werkomgeving te bevorderen; is verheugd dat in de gezamenlijke gebouwenstrategie van het Comité en het EESC ten volle rekening wordt gehouden met personen met een handicap;

30.  merkt op dat bij het Comité in 2020 47 stagiairs stage liepen, die allemaal een maandelijkse vergoeding ontvingen, alsmede een aanvullend vast bedrag van 100 EUR om de kosten van telewerken te dekken; betreurt het dat aan acht stagiairs onbetaalde studiebezoeken werden aangeboden, in aanvulling op drie korte studiebezoeken die in 2019 van start gingen en in 2020 werden voortgezet; verzoekt het Comité nogmaals ervoor te zorgen dat alle stagiairs een fatsoenlijke beloning ontvangen;

Ethisch kader en transparantie

31.  is ingenomen met de afronding van de eerste fase van het bemiddelingsproces tussen het Comité en de heer McCoy, voormalig financieel controleur en interne auditor, met als resultaat de ondertekening in december 2019 van een politieke overeenkomst inzake de beginselen voor de beslechting van de bonafide klokkenluiderzaak van de heer McCoy; herinnert eraan dat op basis van de kwijtingsresolutie 2017 de benoeming van een lid van het Parlement als bemiddelaar heeft plaatsgevonden en dat alle partijen een bemiddelingsprocedure zijn gestart om het geschil tussen het Comité en de heer McCoy te beslechten met een minnelijke schikking; erkent dat het Comité de geplande bemiddelingsgesprekken met de heer McCoy heeft gevoerd; is ervan op de hoogte dat de tweede fase van de bemiddeling op 9 juli 2021, met de bijdrage van de bemiddelaar van het Parlement, de Commissie begrotingscontrole van het Parlement, de heer McCoy en de voorzitter en secretaris-generaal van het Comité, is afgesloten met de ondertekening van een definitieve financiële regeling; is zich er ten slotte van bewust dat het Comité de overeengekomen betaling aan de heer McCoy in november 2021, na goedkeuring te hebben verkregen van de begrotingsautoriteit, heeft uitgevoerd; erkent dat het werk dat gedurende de afgelopen twintig jaar is verzet door de verschillende rapporteurs en schaduwrapporteurs voor het verlenen van kwijting aan het Comité, evenals het bemiddelingsproces en de bijstand van de juridische dienst van het Parlement, hebben bijgedragen tot de beslechting van deze kwestie, waar lang geen beweging in zat; betreurt de schade die de heer McCoy is berokkend oprecht en is van mening dat deze meer dan achttien jaar durende zaak eerder opgelost had moeten worden; uit zijn oprechte tevredenheid met de afsluiting van de zaak en schaart zich achter de acties van het Comité om herhaling te voorkomen;

32.  erkent dat het Akkoord van 16 april 2014 tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie over het transparantieregister voor organisaties en als zelfstandige werkzame personen die betrokken zijn bij het maken en het uitvoeren van het EU-beleid(1) en het Interinstitutioneel Akkoord van 20 mei 2021 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over een verplicht transparantieregister(2) weliswaar de vrijwillige betrokkenheid van instellingen, organen en instanties van de Unie toestaan, maar niet de activiteiten van de regionale en lokale overheden en de verenigingen die hen vertegenwoordigen, bestrijken; is het echter niet eens met het standpunt van het Comité dat het gebruik van het transparantieregister dat uit hoofde van die akkoorden is opgezet slechts beperkt relevant is, en stelt vragen bij de geldigheid van de praktische gids voor interacties van personeel met externe entiteiten (uit 2018); wijst op het belang van een hoge mate van transparantie met betrekking tot lobbyvergaderingen die van invloed kunnen zijn op de adviserende rol van het Comité aan de instellingen van de Unie en roept het Comité nogmaals op toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord over een verplicht transparantieregister;

33.  betreurt het dat slechts 66 personeelsleden hebben deelgenomen aan een of meer van de 13 opleidingssessies over ethische kwesties die in 2020 werden georganiseerd; moedigt het Comité aan manieren te vinden om de deelname van personeel aan dergelijke activiteiten te vergroten; neemt tevreden kennis van de eind 2019 gehouden enquête over het ethisch besef van personeel en de opvolging ervan in het kader van de interne audit over dezelfde kwestie; verzoekt het Comité verder te gaan met de uitvoering van de in september 2020 vastgestelde aanbevelingen en te zijner tijd verslag uit te brengen over de resultaten;

34.  is ingenomen met de inwerkingtreding op 26 januari 2020 van de gedragscode van het Comité en het feit dat de secretaris-generaal geen inbreuken erop heeft geconstateerd; betreurt het echter dat 146 financiële verklaringen van leden en plaatsvervangers in januari 2021 nog steeds niet waren ingediend, ondanks dat dit op grond van de gedragscode al had moeten zijn gebeurd; moedigt het Comité aan de ontbrekende financiële verklaringen te verkrijgen en hierbij ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden waarin de gedragscode voorziet;

35.  merkt tevreden op dat op het intranet van het Comité informatie staat over het ethisch kader dat van toepassing is op personeelsleden; is verheugd dat deze informatie, naast de gedragscode van het Comité en de lijst met ontbrekende financiële verklaringen, ook op de website van het Comité is gepubliceerd; beveelt het Comité aan deze documenten voor het publiek beter zichtbaar te maken;

Digitalisering, cyberbeveiliging, gegevensbescherming

36.  is verheugd dat veel werkprocessen zijn gedigitaliseerd als gevolg van de COVID-19-pandemie, dat alle vergaderingen sinds maart 2020 virtueel of in hybride vorm zijn gehouden en dat alle personeelsleden zijn uitgerust met de IT-hulpmiddelen die zij nodig hebben om van huis uit te werken; feliciteert het Comité met de aanzienlijke verbetering van het ledenportaal, Phoenix en het Adonis-hulpmiddel voor het beheer van documenten in de werkstroom; wijst erop dat constante vorderingen zijn gemaakt met e-facturatie, e-aanbesteding en papierloze financiële werkstromen, dat een werkgroep voor elektronische handtekeningen werd opgericht, dat nieuwe versies van zoekmachines werden toegepast om onlinevergaderingen van leden beter te ondersteunen terwijl specifieke maatregelen werden opgesteld, dat een elektronisch stemsysteem voor leden van het Comité in gebruik werd genomen, dat bestaande toepassingen aanzienlijk werden aangepast om de leden van het Comité en het personeel beter te kunnen ondersteunen en dat vorderingen werden gemaakt met de invoering van computerondersteunde vertaalhulpmiddelen;

37.  merkt op dat vanwege de COVID-19-pandemie het Comité gedwongen was de uitvoering van een aantal IT- en videoconferentieprojecten in 2020 aanzienlijk te versnellen, met een daaruit voortvloeiende aanvullende investering van circa 2,7 miljoen EUR; merkt op dat het Comité in 2020 6 392 372 EUR heeft uitgegeven aan IT-projecten en -apparatuur (vergeleken met 4 033 320 EUR in 2019); merkt op dat er naast de digitale strategie van het Comité uit 2019 andere projecten zijn gestart om de administratie van het Comité te digitaliseren en de doelmatigheid ervan te waarborgen; is het eens met het standpunt van het Comité dat zijn IT-diensten jarenlang structureel zijn ondergefinancierd en dat de overdracht van middelen tussen begrotingsonderdelen niet als vervanging mag dienen voor de structureel solide financiering die alle IT-diensten vereisen; wijst in dit kader in het bijzonder op de bezorgdheid van het Comité omtrent de (overhead)kosten voor kleine organisaties die zouden voortvloeien uit voor alle Europese instellingen, organen en instanties bindende cyberbeveiligingsvoorschriften, waarnaar wordt verwezen in zijn resolutie van 10 juni 2021 over de EU-strategie inzake cyberbeveiliging voor het digitale tijdperk(3);

38.  is ingenomen met de instelling van een gedelegeerd functionaris voor gegevensbescherming om de continuïteit van de werkzaamheden te waarborgen en de capaciteiten van het Comité op dat specifieke terrein te versterken; moedigt het Comité aan voorlichtingsactiviteiten en cursussen te organiseren voor personeelsleden die in aanraking komen met persoonsgegevens; stelt vast dat het Comité, op verzoek van de EDPS, de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen in kaart heeft gebracht en tot de conclusie is gekomen dat dit bij geen van zijn activiteiten het geval was; stelt vast dat het Comité de inschrijving in verband met een interinstitutionele raamovereenkomst met Microsoft heeft getekend en dat het niet langer beschikt over afzonderlijke licentieovereenkomsten met Microsoft; waardeert het actieve beleid van het Comité inzake opensourcetechnologie; spoort het Comité aan verder de voorkeur te geven aan opensourcetechnologie om de controle over de eigen technische systemen te behouden, afhankelijkheid van één aanbieder te voorkomen, de privacy en gegevens van de gebruikers beter te beschermen alsmede de veiligheid en transparantie voor het publiek te vergroten;

Gebouwen en veiligheid

39.  is ervan op de hoogte dat het Comité en het EESC bezig zijn met de uitvoering van hun langetermijnstrategie voor gebouwen, die gericht is op geografische concentratie en reorganisatie van de toewijzing van kantoren; merkt op dat de verantwoordelijke werkgroep een extra gebouw met een capaciteit van ongeveer 200 personen van essentieel belang achtte om voor goede arbeidsomstandigheden te kunnen zorgen; merkt op dat het Comité en het EESC naar aanleiding van die analyse onderhandelingen startten over het huren van het B100-gebouw van de Europese Dienst voor extern optreden, en dat het ontwerp van de administratieve overeenkomst in het laatste kwartaal van 2020 werd goedgekeurd door de bureaus van het Comité en het EESC; is ervan op de hoogte dat dit proces vanwege de COVID-19-pandemie vertraging heeft opgelopen;

40.  benadrukt dat de besparingen als resultaat van de verhuizing van de B68-/TRE74-gebouwen van het Comité en het EESC naar het VMA-gebouw van de Commissie in 2023 zichtbaar zullen worden, doordat de huur voor het volledige VMA-gebouw lager is dan de huur voor de B68-/TRE74-gebouwen en dat die besparingen voldoende zullen zijn om de huur van het B100-gebouw te kunnen betalen;

41.  is verheugd over de verbeteringen op belangrijke onderdelen van de gebouwenstrategie, te weten de renovatie van bestaande gebouwen om gezondere werkplekken tot stand te brengen die aan ergonomische normen voldoen, de beveiliging te verbeteren, het elektriciteitsverbruik te verminderen en te voldoen aan verplichtingen op milieugebied;

42.  stelt vast dat de voorbereidingen voor het gebruik van het nieuwe eVisitors-beheersysteem in 2020 van start zijn gegaan en dat het systeem in november 2021 volledig functioneel was, waardoor de uitnodigingen en onlineregistratie van externe bezoekers nu doelmatig kunnen worden beheerd; herinnert het Comité eraan dat de persoonsgegevens van bezoekers niet langer mogen worden bewaard dan nodig is om het bezoek te verwerken;

43.  stelt vast dat, na de overname van het B100-gebouw in september 2021, begonnen is met tests en asbestsanering; verzoekt het Comité en het EESC om de toestand van dat gebouw op gezette tijden te controleren en het personeel daarvan steeds op de hoogte te houden; herinnert aan zijn resolutie van 20 oktober 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de bescherming van werknemers tegen asbest(4);

Milieu en duurzaamheid

44.  is ingenomen met de integratie van de duurzaamheids-, milieu- en toegankelijkheidsnormen, met inbegrip van die van het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie (EMAS), als onderdeel van de gebouwenstrategie van het Comité en het EESC; merkt op dat het Comité en het EESC sinds de invoering van hun milieubeheersysteem diverse maatregelen hebben genomen om de energieprestaties van hun gebouwen te verbeteren en hun koolstofvoetafdruk te verkleinen; is ervan op de hoogte dat er een studie loopt naar de koolstofneutraliteit van het Comité en het EESC tegen 2030; is ingenomen met de deelname van het Comité aan de regeling van het Parlement voor de compensatie van broeikasgasemissies;

45.  is verheugd dat het Comité in februari 2020 een beleid met betrekking tot een papiervrije omgeving heeft vastgesteld en merkt op dat de meeste werkstromen sindsdien volledig papiervrij zijn; is verheugd dat de hoeveelheid papier die per persoon per dag wordt gebruikt in 2020 met 52 % is afgenomen ten opzichte van 2019 en met 81 % ten opzichte van 2015;

46.  merkt op dat het Comité een beleid inzake duurzame mobiliteit heeft en elke drie jaar enquêtes onder het personeel houdt om de resultaten te monitoren; neemt met tevredenheid nota van het feit dat het mobiliteitsbeleid een vergoeding van 50 % voor openbaarvervoersabonnementen, dienstfietsen voor lokale werkgerelateerde ritten, 237 fietsenrekken, een aantal parkeerplaatsen voor hybride en elektrische auto’s, en de organisatie van een aantal bewustmakingsevenementen per jaar omvat;

47.  is ingenomen met de interinstitutionele kaderovereenkomst die het Comité toegang geeft tot de helpdesk voor groene overheidsopdrachten, die zich met name bezighoudt met duurzame ontwikkeling, milieukwesties en sociale aspecten van overheidsopdrachten; merkt op dat het Comité zijn milieubeleid bij alle relevante aanbestedingsprocedures toepast, iets dat ook wordt gecontroleerd in het kader van het EMAS; juicht toe dat door de het Comité verbruikte elektriciteit uitsluitend afkomstig is van groene energie uit duurzame bronnen;

48.  wijst op de “Green Deal Going Local”-campagne, waaraan actief wordt deelgenomen door leden van het Europees Parlement, om de leden van het Comité en de bredere achterban van lokale en regionale overheden aan te moedigen positieve acties te ondernemen voor duurzame ontwikkeling en groene transitie (bijv. stedelijke vergroening, energie-efficiëntie van gebouwen, duurzame mobiliteit enz.), in het kader waarvan de versterkte samenwerking met het directoraat Communicatie van het Parlement wordt benut;

Communicatie en meertaligheid

49.  herinnert eraan dat het belangrijk is dat het Comité zichtbaarder wordt in de media, op het internet en op sociale netwerken, om zo zijn werkzaamheden onder de aandacht te brengen; is ingenomen met de externe uitgebreide evaluatie van de communicatiestrategie van het Comité voor 2015-2020; onderstreept dat de COVID-19-pandemie heeft geleid tot een gedwongen versnelde digitalisering van publiekscommunicatie; beklemtoont hoe belangrijk het is het bereik van het Comité te vergroten door synergieën tot stand te brengen tussen de Unie-instellingen en de meer dan een miljoen regionaal en lokaal verkozen politici die het Comité vertegenwoordigt; moedigt het Comité aan zijn aanwezigheid op sociale media optimaal te benutten en tegelijkertijd te evalueren welke andere opensourceplatforms het kan gebruiken;

50.  is verheugd over de betrokkenheid van het Comité bij de Conferentie over de toekomst van Europa in de vorm van hulp aan dat democratische initiatief om regionale en lokale actoren te bereiken; spoort het Comité verder aan om zijn leden bij te staan wanneer zij op lokaal niveau in dialoog treden met burgers over Europese aangelegenheden;

51.  vestigt de aandacht op de op belangengroepen gerichte campagnes en activiteiten die in 2020 werden uitgevoerd, met name de memoranda van overeenstemming en actieplannen met Europese en nationale verenigingen die lokale en regionale belangen vertegenwoordigen, die clausules bevatten inzake samenwerking en communicatiekwesties; begrijpt dat de COVID-19-pandemie het Comité heeft gedwongen de dialogen met burgers tijdelijk op te schorten; vindt het raadzaam om de burgerdialogen online te laten plaatsvinden zodat de continuïteit van deze belangrijke activiteit gewaarborgd is, teneinde de instellingen van de Unie dichter bij de Europese burgers te brengen;

52.  is ingenomen met de twee vlaggenschipevenementen die in 2020 werden georganiseerd op het gebied van communicatie; herinnert eraan dat het Comité de Europese Conferentie over publiekscommunicatie (EuroPCom) sinds 2011 coördineert, dat dit evenement in 2020 virtueel werd gehouden in juni en december en dat er ongeveer 2 500 communicatiedeskundigen mee werden bereikt; wijst op de Europese Week van regio’s en steden, een erkend evenement met 10 000 deelnemers en 800 partners, en de in oktober 2020 gepresenteerde nieuwe regionale en lokale barometer, en erkent dat beide initiatieven een bijdrage leveren aan de Conferentie over de toekomst van Europa, samen met “From local to European”, het project dat specifiek voor dat doel is opgezet en eind 2020 van start ging en waaraan burgers van 50 regio’s en steden deelnemen via lokale, grensoverschrijdende en transnationale panels;

53.  verzoekt het Comité zich te blijven inzetten om de studies die het verricht, beter bekend te maken; beklemtoont dat deze niet alleen online moeten worden gepubliceerd, maar ook proactief moeten worden gepromoot bij alle belanghebbenden; spoort het Comité aan contact op te nemen met het Parlement om meer samen te werken, bijvoorbeeld door gezamenlijke vergaderingen en evenementen te organiseren;

54.  verzoekt het Comité lokale en regionale overheden, met inbegrip van degenen die niet officieel in het Comité vertegenwoordigd zijn, te ondersteunen bij kwesties die verband houden met de mogelijkheden van de Unie en netwerkvorming;

Interinstitutionele samenwerking

55.  is verheugd over de steeds intensievere en doeltreffende bilaterale samenwerking tussen het Parlement en het Comité; moedigt zowel het Parlement als het Comité aan de regelmatige vergaderingen tussen hun voorzitters en ondervoorzitters voort te zetten en de gestructureerde samenwerking van de respectieve rapporteurs met zowel de fracties als de voorbereidende instanties waarin hun leden zijn georganiseerd, te versterken; is ingenomen met het besluit van het bureau van het Comité uit november 2020 om een Europees netwerk van regionale en lokale EU-raadsleden op te zetten, afgestemd op het proefproject van het Parlement “Bouwen aan Europa met lokale entiteiten” (BELE); neemt voorts nota van de permanente samenwerking met de Commissie met betrekking tot belangrijke politieke kwesties via samenwerkingsovereenkomsten, en met het voorzitterschapstrio van de Raad via gezamenlijke actieplannen; is van mening dat de politieke samenwerking van het Comité met het Parlement, de Raad en de Commissie systematischer zou moeten verlopen, gezien het belang van het Comité als vertegenwoordiger van de burgers van de Unie in regio’s en steden;

56.  wijst erop dat de nieuwe algemene overeenkomsten inzake dienstverleningsniveau die in 2020 zijn gesloten met de DG’s Begroting en DIGIT en het Uitbetalingsbureau van de Commissie het aantal overeenkomsten aanzienlijk heeft verminderd, het pad hebben geëffend voor tijdigere informatie-uitwisselingen en meer mogelijkheden bieden voor het gebruik van nieuwe interinstitutionele IT-toepassingen van de Unie;

57.  benadrukt de vaststelling van de nieuwe overeenkomst voor administratieve samenwerking tussen het Comité en het EESC, die op 1 november 2021 in werking is getreden en waarmee de governance van de samenwerking en de controlemechanismen worden versterkt om een efficiënt beheer van de gezamenlijke diensten te waarborgen; merkt tevreden op dat het Comité van mening is dat de nieuwe overeenkomst moderner en eenvoudiger is dan de oude en cruciaal zal zijn om verdere synergieën tussen het Comité en het EESC te creëren;

58.  herhaalt het in de vorige kwijtingsaanbevelingen ingenomen standpunt dat de samenwerkingsovereenkomst tussen het Parlement en het Comité en het EESC, op grond waarvan in totaal 60 vertalers, waaronder 24 van het Comité, aan het Parlement zijn overgedragen in ruil voor toegang tot de diensten van de Europese Parlementaire Onderzoeksdienst, volledig moet worden uitgevoerd; wijst in dit opzicht op het personeelstekort van het Comité op politieke terreinen, dat een negatieve invloed heeft op de uitvoering van zijn mandaat;

COVID-19-pandemie

59.  is zich bewust dat de COVID-19-pandemie aanzienlijke gevolgen heeft gehad voor de activiteiten van het Comité, met name omdat de leden normaal tot wel zes keer per jaar naar de locaties van het Comité afreizen om adviezen en resoluties te bespreken; erkent de collectieve inspanningen die ervoor hebben gezorgd dat de politieke activiteiten van het Comité blijvend zijn gesteund;

60.  merkt op dat het continuïteitsplan dat in 2009 in werking trad een eerste reactie weliswaar mogelijk maakte, maar onvoldoende geschikt bleek; is ingenomen met de grondige herziening van het plan waarmee eind 2020 werd begonnen om de tijdens de COVID-19-pandemie geleerde lessen erin te integreren; begrijpt dat de pandemie de effecten heeft blootgelegd van het geaccumuleerde structurele gebrek aan investeringen in sommige sectoren van de activiteiten van het Comité, met name met betrekking tot IT; is van mening dat met name die tijdens de COVID-19-crisis geleerde lessen integraal deel moeten blijven uitmaken van de toekomstige werkwijzen van het Comité;

61.  waardeert de aanpak waarbij gezondheid en veiligheid van leden en personeel voorop werd gesteld terwijl de organisatie zich aanpaste aan de voortdurend veranderende situatie; beklemtoont dat de communicatie-initiatieven op het gebied van personeelsbeheer een vector van stabiliteit en veiligheid vormden voor het personeel tijdens de COVID-19-pandemie; merkt op dat het personeel niet werd gevraagd specifieke thuiswerkuren te registreren zodat zij de nodige flexibiliteit hadden om werk te combineren met hun persoonlijke verantwoordelijkheden; merkt verder op dat het personeel met sociale of medische problemen onder specifieke omstandigheden werd toegestaan vanuit het buitenland te werken en dat ook tijdelijk een algemene machtiging werd toegepast, met als resultaat dat in 2020 110 personeelsleden bij wijze van uitzondering vanuit het buitenland werkten; is ingenomen met de dialoog die is gestart met de personeelsvertegenwoordigers, met inbegrip van een enquête over telewerken;

62.  is ingenomen met de aanpak van het Comité waarbij prioriteit werd toegekend aan resultaten in plaats van gewerkte uren met een managementstijl op basis van vertrouwen, en het recht om offline te zijn werd geëerbiedigd, in het bijzonder door middel van het nieuwe interne e-mailbeleid; is ingenomen met de aanvullende maatregelen die zijn getroffen, zoals de oprichting van een groep van personeelsleden die collega’s tijdens de lockdown vrijwillig ondersteunen;

63.  neemt nota van de inspanningen om informatie beschikbaar te stellen over psychosociale thema’s en thema’s in verband met het Gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering van de Unie-instellingen, -organen en -instanties; wijst voorts op het aantal afspraken (246) in 2020 met de sociale dienst, voornamelijk in verband met stress, conflicten en persoonlijke of gezinsproblemen, en de positieve resultaten van het “coaching for coping”-mechanisme;

64.  wijst erop dat gedurende de hele COVID-19-pandemie kernactiviteiten zijn ontplooid die het Comité in staat hebben gesteld de regionaal en lokaal verkozen politici in het besluitvormingsproces van de Unie te vertegenwoordigen en de instellingen van de Unie te ondersteunen bij de aanpak van de huidige crisissituatie;

65.  moedigt het Comité aan de uit de COVID-19-pandemie getrokken lering volledig te integreren in de interne managementstrategie, voor wat betreft de aanpak op het gebied van bedrijfscontinuïteit en crisisbeheersing, de reactiesnelheid van de IT-afdeling, de veerkracht van de organisatie, de zorgplicht ten aanzien van het personeel, de doeltreffendheid van de interne communicatie en de flexibiliteit van de werkprocessen, teneinde een op resultaten gerichte managementstijl te ontwikkelen die als basis kan dienen voor een gezond evenwicht tussen werk en privé.

(1) PB L 277 van 19.9.2014, blz. 11.
(2) PB L 207 van 11.6.2021, blz. 1.
(3) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 81.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0427.

Laatst bijgewerkt op: 26 augustus 2022Juridische mededeling - Privacybeleid