Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) (2022/2002(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de VN-resolutie “Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling”, die op de VN-wereldtop inzake duurzame ontwikkeling te New York op 25 september 2015 werd aangenomen (de Agenda 2030),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 november 2020 getiteld “Delivering on the UN’s Sustainable Development Goals – A comprehensive approach” (SWD(2020)0400),
– gezien de publicatie van het Departement Economische en Sociale Zaken van de VN van 2022 getiteld “SDG Good Practices – A compilation of success stories and lessons learned in SDG implementation – Second Edition”,
– gezien het UN Global Sustainable Development Report (rapport van de VN inzake duurzame ontwikkeling in de wereld) 2019,
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 17 februari 2021 over het versterken van de bijdrage van de EU aan op regels gebaseerd multilateralisme (JOIN(2021)0003),
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Parlement en de Commissie van 30 juni 2017 betreffende de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling getiteld “Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst”(1),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 28 januari 2019 getiteld “2019 EU report on Policy Coherence for Development” (SWD(2019)0020),
– gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit (VBD),
– gezien de overeenkomst die op de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21) op 12 december 2015 in Parijs werd aangenomen (de Overeenkomst van Parijs),
– gezien de voorgenomen nationaal bepaalde bijdrage van de EU en haar lidstaten, die op 6 maart 2015 door Letland en de Commissie namens de EU en haar lidstaten bij het UNFCCC is ingediend,
– gezien de actualisering van de nationaal bepaalde bijdrage van de EU en haar lidstaten, die op 17 december 2020 door Duitsland en de Commissie namens de EU en haar lidstaten bij het UNFCCC is ingediend,
– gezien de derde internationale conferentie over financiering voor ontwikkeling die van 13 tot en met 16 juli 2015 in Addis Abeba plaatsvond,
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Parlement en de Commissie van 30 juni 2017 betreffende de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling getiteld “Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst”(2),
– gezien het werkprogramma van de Commissie voor 2020 (COM(2020)0037), het werkprogramma van de Commissie voor 2021 (COM(2020)0690) en het werkprogramma van de Commissie voor 2022 (COM(2021)0645) en de verwijzingen daarin naar de SDG’s,
– gezien de integratie van de SDG’s in het kader voor betere regelgeving, met inbegrip van de mededeling van de Commissie van 29 april 2021 getiteld "Samen zorgen voor betere regelgeving” (COM(2021)0219), het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 november 2021 getiteld “Better Regulation Guidelines” (SWD(2021)0305), en het instrumentarium voor betere regelgeving van november 2021 daarbij, waaronder het nieuwe instrument #19 inzake de SDG’s,
– gezien het speciaal verslag in het kader van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) van 2022 getiteld “New threats to human security in the Anthropocene: Demanding greater solidarity”,
– gezien het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van 2019 getiteld “Special Report on the Ocean and Cryosphere in a changing Climate”,
– gezien het zesde evaluatierapport van de IPCC van 28 februari 2022 getiteld “Climate Change 2022: Impacts, Adaptation and Vulnerability”,
– gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad(3),
– gezien het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030, dat tijdens de derde Wereldconferentie van de VN over rampenrisicovermindering op 18 maart 2015 door de lidstaten van de VN werd aangenomen,
– gezien zijn resolutie van 24 maart 2022 over de behoefte aan een dringend EU-actieplan om voedselzekerheid binnen en buiten de EU te waarborgen in het licht van de Russische invasie in Oekraïne(4),
– gezien het verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties getiteld “Our Common Agenda” dat werd voorgelegd aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en gezien resolutie 76/6 van de Algemene vergadering van de Verenigde Naties d.d. 15 november 2021, waarin opdracht werd gegeven tot follow-upmaatregelen naar aanleiding daarvan,
– gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis(5),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over het jaarlijks strategisch verslag over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)(6),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2014 over de EU en het mondiaal ontwikkelingskader voor de periode na 2015(7),
– gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2019 “Bouwen aan een duurzaam Europa tegen 2030 – Geboekte vooruitgang en volgende stappen”,
– gezien de conclusies van de Raad van 18 oktober 2018,
– gezien de conclusies van de Raad van 20 juni 2017 “ Een duurzame Europese toekomst: de EU-respons op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling”,
– gezien zijn resolutie van 6 juli 2017 over Europese duurzaamheidsmaatregelen(8),
– gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen(9),
– gezien de conclusies van de Raad van 9 april 2019 “Naar een steeds duurzamere Unie in 2030”,
– gezien zijn resolutie van 12 mei 2016 over de follow-up en stand van zaken van de Agenda 2030(10),
– gezien het verslag van de Commissie van 15 mei 2019 betreffende de evaluatie van het 7e milieuactieprogramma (COM(2019)0233),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (COM(2020)0652),
– gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap van 2019 getiteld “The European Environment – state and outlook 2020: knowledge for transition to a sustainable Europe” (Het milieu in Europa – stand van zaken en vooruitzichten 2020: kennis voor de transitie naar een duurzaam Europa),
– gezien het monitoringverslag 2021 van Eurostat over de vooruitgang bij de verwezenlijking van de SDG’s in een EU-context,
– gezien zijn resolutie van 11 maart 2021 over het Europees Semester voor de coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021(11),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 getiteld “Geschiktere indicatoren voor de evaluatie van de SDG’s – Bijdrage van het maatschappelijk middenveld”(12),
– gezien het rapport over duurzame ontwikkeling 2021 d.d. 14 juni 2021 getiteld “The Decade of Action for the Sustainable Development Goals”,
– gezien de conclusies van de Raad van 22 juni 2021 “Een alomvattende aanpak om de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN te versnellen – Een betere wederopbouw na de COVID-19-crisis”,
– gezien Speciaal verslag 26/2020 van de Europese Rekenkamer getiteld “Het mariene milieu: de EU biedt brede, maar geen diepgaande bescherming”,
– gezien de discussienota van de Commissie van 30 januari 2019 getiteld “Naar een duurzaam Europa in 2030” (COM(2019)0022), met name bijlage III daarbij met als titel “Samenvatting van de bijdrage van het SDG-multistakeholderplatform aan de discussienota “Naar een duurzaam Europa in 2030””,
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid overeenkomstig artikel 58 van het Reglement,
– gezien de brief van de Commissie cultuur en onderwijs,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0174/2022),
A. overwegende dat er zonder ecologisch, sociaal en economisch duurzame en inclusieve ontwikkeling op Europees en internationaal niveau geen klimaatrechtvaardigheid mogelijk is; overwegende dat de verwezenlijking van de SDG’s daarom een essentiële voorwaarde is voor een rechtvaardige en eerlijke transitie in het kader van de Overeenkomst van Parijs en de Europese Green Deal;
B. overwegende dat de gevolgen van de COVID-19-pandemie nog niet volledig in kaart zijn gebracht maar dat reeds duidelijk is dat er sprake is van een aanzienlijke achteruitgang wat betreft de verwezenlijking van de SDG’s, met name in de landen op het zuidelijk halfrond die zwakke gezondheidsstelsels hebben en waar de vaccinatiegraad nog altijd zeer laag is, en dat de pandemie de ongelijkheden en armoede heeft doen toenemen; overwegende dat de COVID-19-pandemie volgens het “Financing for Sustainable Development Report 2021” van de VN zou kunnen resulteren in een verloren decennium wat betreft duurzame ontwikkeling; overwegende dat de minst ontwikkelde landen (MOL’s) bijzonder hard zijn getroffen, omdat zij kwetsbaar zijn voor externe schokken; overwegende dat een gezond milieu een fundamentele pijler is voor duurzame ontwikkeling; overwegende dat de menselijke-ontwikkelingsindex volgens schattingen in 2020 voor het eerst in de dertig jaar dat deze index wordt opgesteld een “sterke en ongeëvenaarde daling” zou laten zien; overwegende dat het percentage mensen dat in extreme armoede leeft in 2020 voor het eerst in 20 jaar is toegenomen; overwegende dat de periode na de COVID-19-pandemie echter ook goede kansen biedt om onze samenlevingen op een andere leest te schoeien, om de ambities zoals verwoord in de SDG’s te verwezenlijken; overwegende dat het jaarlijkse mondiale financieringstekort voor de verwezenlijking van de SDG’s vóór de COVID-19-pandemie naar schatting 2,5 biljoen USD bedroeg; overwegende dat volgens een raming dit financieringstekort sindsdien met 50% is gestegen en begin 2021 op 3,7 biljoen USD lag vanwege de economische onzekerheid en de noodzakelijke uitgaven in verband met het herstel na de pandemie in de ontwikkelingslanden; overwegende dat de onlangs door het Europees Parlement ingestelde Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst een onderzoek zou kunnen instellen naar de gevolgen van de pandemie voor de SDG’s;
C. overwegende dat volgens het UN Global Sustainable Development Report (rapport van de VN inzake duurzame ontwikkeling in de wereld) 2019 en de SDG Index 2020 van het Sustainable Development Solutions Network van de VN geen enkel Europees land voldoende op schema ligt om alle SDG’s tegen 2030 te verwezenlijken; overwegende dat volgens het Europe Sustainable Development Report (rapport inzake duurzame ontwikkeling in Europa) 2021 de gemiddelde score van de EU op de SDG Index in 2020 voor het eerst sinds de vaststelling van de SDG’s geen stijging vertoonde; overwegende de Economische Commissie voor Europa van de VN heeft aangegeven dat Europa met het huidig tempo slechts 26 (oftewel 15 %) van de 169 doelstellingen kan halen; overwegende dat volgens de SDG Index 2021 van het Sustainable Development Solutions Network de OESO-landen het verst gevorderd zijn wat betreft de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030, maar tevens de grootste negatieve overloopeffecten veroorzaken, waarmee zij de inspanningen van andere landen om hun doelstellingen te bereiken ondergraven;
D. overwegende dat de nieuwe geopolitieke en humanitaire situatie ten gevolge van de illegale aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne enorme gevolgen heeft voor de verwezenlijking van de SDG’s in de wereld, met name als het gaat om het bestrijden van ongelijkheid, armoede en honger, en de planning voor de verwezenlijking van de SDG’s tegen 2030 in de war kan gooien; overwegende dat er vanwege de gevolgen van de COVID-19-pandemie en de gevolgen van de Russische invasie in Oekraïne voor de hele wereld dringend een hernieuwde politieke impuls gegeven moet worden om de SDG’s te bereiken; overwegende dat financiering van hernieuwbare energiebronnen in deze context noodzakelijk is om de doelstellingen van de Agenda 2030 te verwezenlijken en toekomstige mondiale financiële druk in de energiesector te voorkomen;
E. overwegende dat de Unie op grond van artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehouden is om bij de uitvoering van intern of extern beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening te houden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking; overwegende dat afstemming van het beleid cruciaal is voor de verwezenlijking van de SDG’s in de hele wereld; overwegende dat beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling inhoudt dat de verschillende dimensies van duurzame ontwikkeling op holistische wijze in alle stadia van de beleidsvorming geïntegreerd worden en dat beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling een essentieel onderdeel is van de inspanningen van de EU om uitvoering te geven aan de Agenda 2030; overwegende dat de Commissie in het werkdocument van de diensten van de Europese Commissie van 18 november 2021 getiteld “Delivering on the UN’s Sustainable Development Goals – A comprehensive approach” toezegt een “overheidsbrede” benadering te zullen hanteren ten aanzien van de uitvoering van de SDG’s, gecoördineerd door voorzitter Von der Leyen; overwegende dat de overgang naar een welzijnsgerichte economie waarin meer aan de planeet wordt teruggegeven dan eraan wordt onttrokken, zoals neergelegd in het achtste milieuactieprogramma van de EU en in de prioritaire doelstellingen voor 2030 en 2050, vergt dat de EU een holistischer benadering hanteert ten aanzien van de beleidsvorming;
F. overwegende dat het Parlement, de Raad en de Europese Raad er sinds de vaststelling van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling in 2015 herhaaldelijk bij de Commissie op hebben aangedrongen een overkoepelende strategie vast te stellen die erop gericht is de SDG’s volledig te bereiken;
G. overwegende dat er een sterke onderlinge afhankelijkheid bestaat tussen gezondheidscrises, milieucrises en klimaatcrises; overwegende dat dergelijke crises zich de komende jaren vaker zullen voordoen, met name als gevolg van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies;
H. overwegende dat diverse ontwikkelingslanden niet goed in staat zijn om gegevens te verzamelen om de SDG-indicatoren te berekenen, waardoor het zeer veel moeilijker kan zijn om de vooruitgang in kaart te brengen;
I. overwegende dat de kloof tussen arme en rijke mensen en de kloof tussen arme en rijke landen steeds groter worden; overwegende dat het verminderen van ongelijkheid (SDG 10) van strategisch belang is en daarom bij de gemeenschappelijke inspanningen ter verwezenlijking van de Agenda 2030 centraal moet staan;
J. overwegende dat de SDG’s betrekking hebben op alle belangrijke uitdagingen waarvoor de mensheid zich gesteld ziet en niet alleen betrekking hebben op ontwikkelingsbeleid maar ook op andere EU-beleidsterreinen;
K. overwegende dat de EU met haar toezegging om uitvoering te geven aan de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling heeft erkend dat de waardigheid van het individu fundamenteel is en dat de doelstellingen en streefcijfers van de agenda verwezenlijkt moeten worden voor alle landen en alle mensen in alle geledingen van de samenleving;
L. overwegende dat het Europees Parlement en de nationale parlementen eveneens de verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat duurzame ontwikkeling in procedures gemainstreamd wordt, om op die manier verkokering tegen te gaan;
M. overwegende dat de toenemende ongelijkheid, klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en de groeiende afvalberg allemaal onderwerpen zijn waarop de SDG’s betrekking hebben; overwegende dat het hierbij gaat om problemen die een negatieve invloed hebben op de omstandigheden waarin mensen leven;
N. overwegende dat het EU-multistakeholderplatform op hoog niveau inzake de uitvoering van de SDG’s, dat van 2017 tot 2019 actief was, werd opgezet om de Commissie te ondersteunen en te adviseren, en een forum vormde voor de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen verschillende sectoren en op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau, waarbij belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld, van non-gouvernementele organisaties, uit de particuliere sector en uit het bedrijfsleven bijeengebracht werden;
O. overwegende dat, in het licht van het voorgaande, een EU-governancestrategie ter bevordering van de integratie van de SDG’s in het beleid aan de hand van een transversale benadering een positieve bijdrage zou kunnen leveren aan de samenhang en doelmatigheid van het overheidsbeleid; overwegende dat SDG 14 (leven in het water), die betrekking heeft op het behoud en duurzaam gebruik van oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen met het oog op een duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld deel zou moeten uitmaken van een geïntegreerd maritiem beleid;
P. overwegende dat er weinig inzicht is in de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van de SDG’s in de wereld, omdat de monitoringcapaciteit, met name in de ontwikkelingslanden, ontoereikend is;
Q. overwegende dat de schuldenproblematiek van de ontwikkelingslanden door de COVID-19-pandemie enorm is verergerd, waardoor het voor deze landen nog moeilijker is geworden om voldoende middelen vrij te maken om de SDG’s te verwezenlijken; overwegende dat er dus dringend aanvullende schuldverlichtingsmaatregelen moeten worden genomen om grootschalige wanbetaling in de ontwikkelingslanden te voorkomen en ruimte te creëren voor investeringen in herstel en verwezenlijking van de SDG’s;
R. overwegende dat in het zesde evaluatierapport van de IPCC van 2022 wordt gesteld dat de voedsel- en de waterzekerheid vanwege de klimaatverandering zijn afgenomen, waardoor het moeilijker wordt om de SDG’s te bereiken;
S. overwegende dat de SDG’s een subnationale en lokale dimensie hebben;
T. overwegende dat oceanen enorme reservoirs van biodiversiteit en tevens de belangrijkste regulator van het wereldklimaat zijn; overwegende dat het behoud van oceanen cruciaal is voor duurzame ontwikkeling, bijdraagt aan de uitbanning van armoede en zorgt voor het behoud van duurzame bestaansmiddelen en voedselzekerheid voor miljarden mensen;
U. overwegende dat de SDG’s universeel en ondeelbaar zijn; overwegende dat zij betrekking hebben op en van toepassing zijn op alle actoren, met inbegrip van de openbare en de particuliere sector, maatschappelijke organisaties en de sociale partners;
V. overwegende dat de 17 SDG’s met hun 169 doelstellingen en bijbehorende indicatoren het enige kader voor empirisch onderbouwde beleidsvorming vormen dat wereldwijd wordt gedeeld en waarover politieke overeenstemming is bereikt;
Inleiding
1. herhaalt dat het zich blijft inzetten voor de Agenda 2030 en de bijbehorende 17 SDG’s, en dat het ernaar streeft de belofte dat niemand aan zijn lot zal worden overgelaten, waar te maken; wijst erop dat de Agenda 2030 in het licht van de huidige pandemie, mogelijke toekomstige pandemieën en de gevolgen van de oorlog in Oekraïne een uniek traject biedt naar een welzijnsgerichte economie en naar een eerlijker, rechtvaardiger, inclusievere, duurzamere en veerkrachtiger wereld; is van oordeel dat de verwezenlijking van de SDG’s iedereen aangaat; spoort de Commissie aan om maatregelen te treffen om de klimaatverandering aan te pakken en de mensenrechten, het recht op gezondheid, de rechten van lokale gemeenschappen, vluchtelingen en migranten, kinderen, minderheden en personen in een kwetsbare situatie, het recht op ontwikkeling, gendergelijkheid, versterking van de positie van vrouwen en intergenerationele billijkheid te eerbiedigen en bevorderen;
2. wijst erop dat we minder dan acht jaar de tijd hebben om de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling te bereiken en dat het decennium waarin wij nu leven door de VN is uitgeroepen tot Decennium voor actie inzake duurzame ontwikkeling;
3. wijst erop dat het boeken van vooruitgang met betrekking tot de Agenda 2030 bijdraagt tot een eerlijke en inclusieve groene en digitale transitie, in overeenstemming met de ambities en maatregelen van de Europese Unie zoals neergelegd in de Europese Green Deal en het Digitaal kompas 2030;
Governance
4. is ingenomen met de toezegging van de voorzitter van de Commissie om ten aanzien van de uitvoering van de SDG’s door de EU een “overheidsbrede” benadering te zullen hanteren en er in dat kader voor te zullen zorgen dat de SDG’s gemainstreamd worden in de portefeuilles van alle commissarissen; dringt er daarom bij de Commissie en haar voorzitter op aan om te laten zien hoe aan deze “overheidsbrede” aanpak op EU-niveau verder invulling zal worden gegeven; wijst er echter op dat een dergelijke aanpak uitsluitend vruchten zal afwerpen als op het hoogste niveau leiderschap wordt getoond en er een concreet plan wordt opgesteld om te waarborgen dat er in de hele Commissie omvattende maatregelen ter zake worden genomen; betreurt dat sinds 2019 niet meer één commissaris verantwoordelijk is voor de interne en externe uitvoering van de SDG’s en de coördinatie op dit gebied, hetgeen geresulteerd heeft in een versnipperde aanpak, waarmee het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling niet wordt nageleefd; stelt voor dat de Commissie, als aanvullende maatregel, een speciale gezant voor de SDG’s benoemt die verantwoording moet afleggen aan de verantwoordelijke commissaris, om er op die manier voor te zorgen dat het extern optreden van de EU op consistente wijze bijdraagt aan de verwezenlijking van de SDG’s in de wereld;
5. herhaalt de SDG’s alleen verwezenlijkt kunnen worden als het maatschappelijk draagvlak voor de Agenda 2030 sterk is en de politieke koers ook daadwerkelijk gewijzigd wordt, wat alleen kan worden bereikt als de SDG’s gezien worden als een kans voor de burgers; wijst op de belangrijke rol van de media in dit kader; wijst erop dat gestructureerde participatie door belanghebbenden en partnerschappen met meerdere belanghebbenden van groot belang zijn als het gaat om het bereiken van de SDG’s; betreurt ten zeerste dat het mandaat van het multistakeholderplatform in 2019 niet werd verlengd, en dringt er met klem op aan dat ervoor gezorgd wordt dat dit platform zijn taken weer kan opnemen of dat er een nieuw mechanisme voor gestructureerde participatie wordt opgezet, dat gekenmerkt wordt door een evenwichtige, gediversifieerde en democratische vertegenwoordiging, en waaraan wordt deelgenomen door maatschappelijke organisaties, in de gemeenschap gewortelde organisaties, de particuliere sector (waaronder kmo’s en organisaties van producenten), vakbonden, coöperatieve ondernemingen, de academische wereld en onderzoeksinstellingen, regionale en lokale overheden en gemarginaliseerde groepen; wijst erop dat al deze belanghebbenden een belangrijke rol spelen omdat zij de uitvoering van de SDG’s door overheden nauwlettend volgen en een rechtstreekse bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling; dringt aan op meer betrokkenheid van en overleg met deze groepen; beklemtoont dat het multistakeholderplatform geregeld overleg zou moeten voeren met de werkgroep voor de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, om ervoor te zorgen dat de lidstaten daadwerkelijk hun steentje bijdragen;
6. is van mening dat het gebrek aan controleerbaarheid, transparantie en behoorlijk bestuur zowel in ontwikkelde landen als in ontwikkelingslanden grote negatieve gevolgen heeft voor de uitvoering van de Agenda 2030 en is van mening dat corruptiebestrijding en integriteit bevorderd moeten worden om de uitvoering van de SDG’s te versnellen en dat de vooruitgang op dit gebied consistent gemonitord moet worden;
7. wijst erop dat de inspanningen om de SDG’s in alle beleidsmaatregelen van de EU te integreren meer moeten opleveren dan slechts een inventarisatie; herinnert eraan dat veel interne beleidsmaatregelen van de EU niet alleen bijdragen tot de tenuitvoerlegging van de SDG’s, maar ook een zeer groot ecologisch, sociaal en economisch overloopeffect hebben op ontwikkelingslanden en kwetsbare groepen en personen; benadrukt daarom dat het interne en externe optreden van de EU verder moet worden gecoördineerd om op mondiaal niveau vooruitgang te boeken; wijst erop dat een geïntegreerde aanpak hierbij belangrijk is en dat er daarvoor systemische oplossingen moeten worden gevonden; stelt vast dat er op het gebied van capaciteitsopbouw vooruitgang is geboekt, maar wijst erop dat de afstemming tussen en coördinatie van de activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw in de gehele EU moeten worden verbeterd;
8. dringt met klem aan op meer aandacht voor beleidscoherentie voor ontwikkeling in het baanbrekende wetgevingspakket “Fit for 55”(13), het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid, het gemeenschappelijk handelsbeleid en in het kader van de werkzaamheden van de Commissie in het algemeen; betreurt dat het ontbreken van een strategie voor de tenuitvoerlegging van de SDG’s het moeilijker maakt om te zorgen voor beleidscoherentie, omdat het ontbreekt aan duidelijke, meetbare voor de gehele EU geldende streefdoelen en termijnen voor alle SDG’s op basis waarvan verslag moet worden uitgebracht; pleit ervoor duurzame ontwikkeling prioriteit te geven en te zorgen voor mainstreaming ervan in elke fase van de beleidscyclus (ontwerp, uitvoering, evaluatie) en dringt erop aan dat alle dimensies ervan systematisch worden meegewogen bij effectbeoordelingen en deel uitmaken van openbaarmakings- en externe-verslagleggingsvereisten; stelt voor dat de Commissie een interne controle uitvoert om de samenhang tussen haar intern en extern beleid te waarborgen; benadrukt dat de SDG’s de ruggengraat moeten vormen van het Europese overheidsbeleid;
9. verzoekt de Commissie een nieuwe EU-strategie op hoog niveau voor de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 vast te stellen, overeenkomstig het verzoek daartoe van de Europese Raad van oktober 2018, en daarbij voort te bouwen op EU-resoluties en beleidsrichtsnoeren die tot doel hebben de SDG’s te bereiken, aangezien we minder dan acht jaar de tijd hebben om de Agenda 2030 te verwezenlijken en er dus haast gemaakt moet worden met de uitvoering ervan en aangezien dit decennium is uitgeroepen tot Decennium voor actie inzake duurzame ontwikkeling; is van oordeel dat een dergelijke strategie in ieder geval de volgende elementen moet behelzen:
(a)
een nieuw governancekader, waarbij één commissaris belast is met de coördinatie, verantwoordelijk is voor de uitvoering van de SDG’s in alle portefeuilles, en geregeld overleg pleegt met het nieuwe multistakeholderplatform;
(b)
een herziene reeks concreet meetbare, EU-brede doelstellingen met termijnen, bedoeld om de ambitie van de EU kracht bij te zetten, alsook concrete maatregelen om deze te verwezenlijken;
(c)
een geactualiseerd monitoringsysteem en indicatoren om de effecten van het interne en externe beleid van de EU op de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van de SDG’s in de wereld in kaart te brengen;
(d)
een financieel plan om de SDG’s van de Unie te verwezenlijken, gekoppeld aan bovengenoemde doelstellingen;
(e)
een plan voor de EU-diplomatie en internationale samenwerking van de EU op het gebied van de SDG’s, onder leiding van een speciale gezant voor de SDG’s, om een eerlijke lastenverdeling en een gelijk speelveld te waarborgen;
verzoekt de voorzitter van het Europees Parlement, de voorzitter van de Commissie en de voorzitter van de Raad om met betrekking tot deze strategie een interinstitutionele verklaring af te leggen waarin zij opnieuw verklaren dat de EU zich ertoe verbindt de Agenda 2030 uit te voeren; wijst erop dat deze strategie ten laatste in juni 2023 openbaar zou moeten worden gemaakt, zodat de EU tijdens de SDG-top in september 2023 het initiatief kan nemen om de Agenda 2030 nieuw leven in te blazen; wijst erop dat een dergelijke strategie geregeld moet worden herzien en gepaard moet gaan met corrigerende maatregelen als geconstateerd wordt dat op bepaalde gebieden geen of onvoldoende vooruitgang wordt geboekt;
10. wijst erop dat coördinatie binnen en tussen de EU-instellingen noodzakelijk is om de doeltreffendheid van de EU-maatregelen te vergroten; pleit voor de oprichting van een interinstitutionele taskforce, bestaande uit vertegenwoordigers van het Europees Parlement, de Commissie en de Raad, om een gestructureerde dialoog over de SDG’s op gang te brengen; is van oordeel dat deze taskforce vier maal per jaar bijeen zou moeten komen en belast zou moeten worden met de coördinatie van de inspanningen van de EU ter verwezenlijking van de SDG’s binnen de EU en in de rest van de wereld; vertrouwt erop dat de Commissie de medewetgevers regelmatig informeert over de beleidsontwikkelingen op het gebied van de SDG’s en de maatregelen die ter verwezenlijking van de SDG’s zijn genomen;
11. is ingenomen met het feit dat bij de herziening in 2021 van het instrumentarium voor betere regelgeving rekening is gehouden met de SDG’s en dat zij geïntegreerd zijn in de mededeling van de Commissie, de richtsnoeren en het instrumentarium zelf, en is met name ingenomen met het specifieke instrument voor de uitvoering van de SDG’s en de opname van relevante SDG-indicatoren om de effecten van maatregelen te monitoren;
12. is van mening dat de vaststelling van de nieuwe omvattende strategie voor de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 gebaseerd moet zijn op een bottom-upbenadering, voorafgegaan moet worden door een inventarisatie van de SDG’s en een omvattend, gestructureerd, inclusief en zinvol proces van openbare raadpleging, en vergezeld moet gaan van een plan dat gericht is op het geven van voorlichting aan en het bevorderen van de betrokkenheid van de burgers, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, vertegenwoordigers van diverse sectoren en, meer in het algemeen, de particuliere sector, vakbonden, de academische wereld, regionale en lokale overheden, minderheden en kwetsbare personen;
13. verzoekt de Commissie om, vooruitlopend op de volgende VN-agenda voor de periode na 2030, alvast een stappenplan met streefdoelen en maatregelen voor te bereiden en na te denken over nieuwe duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen;
Monitoring
14. dringt er bij het Europees Parlement op aan een vaste rapporteur voor de uitvoering van de SDG’s te benoemen, die moet samenwerken met het Bureau en de verschillende commissies, alsook met het multistakeholderplatform; pleit ervoor dat elke commissie een lid benoemt dat verantwoordelijk is voor de verwezenlijking van de SDG’s en dat deze leden vier maal per jaar met elkaar en de vaste rapporteur vergaderen om hun activiteiten onderling af te stemmen;
15. merkt op dat het Europees Parlement en de nationale parlementen ook tot taak hebben om ervoor te zorgen dat duurzame ontwikkeling in procedures gemainstreamd wordt, om op die manier verkokering tegen te gaan; benadrukt dat het belangrijk is dat het Parlement betrokken wordt bij en een bijdrage levert aan het politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling (High-level Political Forum on Sustainable Development, HLPF) dat jaarlijks bijeenkomt, en dat een jaarlijks verslag over de uitvoering van de SDG’s hierbij een rol zou kunnen spelen;
16. stelt dat een beter inzicht in de werkelijke invloed van de EU op de vooruitgang bij de verwezenlijking van de SDG’s in de EU en de rest van de wereld alleen kan worden verkregen als de huidige gegevenslacunes, waaronder het gebrek aan uitgesplitste gegevens, en gebreken in informatiesystemen worden verholpen, als beter gebruik wordt gemaakt van beschikbare statistische gegevens uit uiteenlopende bronnen, en als vol wordt ingezet op nieuwe manieren van gegevensverzameling en artificiële intelligentie, waarbij evenwel de wet- en regelgeving inzake gegevensbescherming moet worden nageleefd; is van mening het belangrijk is dat de vooruitgang met betrekking tot alle 169 subdoelen wordt gemonitord; dringt er bij de EU op aan om de wereldwijde gegevenslacune die het gevolg is van onvoldoende monitoringcapaciteiten en inconsistente werkwijzen aan te pakken door de technische samenwerking met de ontwikkelingslanden flink te verbeteren;
17. is ingenomen met de jaarlijkse verslagen van Eurostat waarin de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de SDG’s wordt gemonitord; dringt erop aan dat de reeks SDG-indicatoren van Eurostat jaarlijks wordt geëvalueerd en dat bij die evaluatie systematisch regionale en lokale overheden en maatschappelijke organisaties betrokken worden, in navolging van de evaluatie van 2021; benadrukt dat duurzame ontwikkeling per definitie transnationaal en sectoroverschrijdend is; geeft nogmaals aan bereid te zijn om de negatieve overloopeffecten van de uitvoering van de SDG’s voor andere regio’s aan te pakken; is ingenomen met de activiteiten die Eurostat in dit kader heeft geïnitieerd en met de eerste poging om deze overloopeffecten gedeeltelijk te kwantificeren, maar wijst erop dat verdere ontwikkeling van deze methode noodzakelijk is om voldoende rekening te houden met de mondiale voetafdruk van de EU(14); pleit ervoor dat het maximale aantal indicatoren per doelstelling, dat momenteel 6 bedraagt, wordt verhoogd, zodat rekening kan worden gehouden met het externe optreden van de EU, de Europese toeleverings- en waardeketens en de overloopeffecten van de consumptie in de EU;
18. wijst erop dat uitvoering moet worden gegeven aan de conclusies van de Raad van 24 oktober 2019 over de economie van het welzijn en verzoekt de Commissie om in dit kader onverwijld het dashboard en een reeks indicatoren te presenteren om vooruitgang niet enkel aan de hand van het bbp te meten, zoals neergelegd in het achtste milieuactieprogramma van de EU, waarin wordt bepaald dat mensen en het welzijn van mensen bij de beleidsvorming centraal moeten staan; verzoekt de Commissie te overwegen om in het kader van de monitoring van de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van de SDG’s alternatieve voortgangsmaatstaven te hanteren, zoals de EU-index van sociale vooruitgang;
19. benadrukt dat er een minimumniveau van gegevens en uitsplitsing van statistische gegevens met betrekking tot alle SDG’s in de EU moet worden vastgesteld, afgestemd op het mondiale SDG-monitoringkader, waarbij de gegevens in voorkomend geval betrekking moeten hebben op geografische locatie, gender, seksuele gerichtheid, inkomen, opleidingsniveau, leeftijd, ras, etniciteit, migratiestatus, handicap en andere kenmerken, en waarbij rekening gehouden moet worden met de beginselen inzake een op mensenrechten gebaseerde benadering van gegevens; is ingenomen met het initiatief van de Commissie om indicatoren voor het meten van ongelijkheid vast te stellen; verzoekt Eurostat alle voorbereidingen te treffen om in de komende monitoringverslagen dit niveau van uitsplitsing van gegevens te realiseren, in overeenstemming met de richtsnoeren en prioriteiten die zijn vastgesteld door de werkgroep van verschillende VN-organisaties en deskundigen inzake SDG-indicatoren (IAEG) en aangepast aan de EU-context;
20. wijst erop dat vrijwillige nationale evaluaties het belangrijkste verantwoordingsinstrument in de Agenda 2030 zijn; wijst erop dat nationale evaluaties een belangrijk instrument zijn om tegenstellingen en spanningsvelden tussen de SDG’s in kaart te brengen en een doorlopend proces van beleidsaanpassing tot stand te brengen aan de hand van de vooruitgang die geboekt is bij het verwezenlijken van de doelstellingen; spoort de EU-lidstaten aan om op vrijwillige basis nationale evaluaties op te stellen en daarbij rekening te houden met en uitvoering te geven aan de in dit kader gedane aanbevelingen; verzoekt de Commissie om tijdens het politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling in 2023 en elk jaar daarna een vrijwillige EU-evaluatie te presenteren en daarbij aandacht te besteden aan alle exclusieve en gedeelde bevoegdheden van de EU, en tevens een beoordeling te presenteren van de totale positieve en negatieve invloed van de EU en haar lidstaten op de verwezenlijking van de SDG’s in de wereld, en aan te dringen op verdere standaardisering van nationale vrijwillige evaluaties; is van mening dat een dergelijke evaluatie gebaseerd moet zijn op een herziene reeks SDG-indicatoren, en betrekking moet hebben op interne prioriteiten, diplomatie en internationale maatregelen die gericht zijn op het herstel en behoud van gemeenschappelijke rijkdommen, en tevens aandacht moet besteden aan de internationale overloopeffecten van het interne beleid van de EU en de positieve en negatieve aspecten van het optreden van de EU;
21. wijst erop dat vrijwillige lokale evaluaties en vrijwillige subnationale evaluaties belangrijk zijn voor de uitvoering van de verschillende SDG’s; verzoekt de Commissie om het Parlement voorafgaand aan de SDG-top in 2023 te raadplegen en te informeren over de vrijwillige evaluatie van de EU; benadrukt dat de uitvoering van de SDG’s in de EU regelmatig op regionaal en lokaal niveau moet worden geëvalueerd; is in dit verband ingenomen met het werk van het VN-programma voor menselijke nederzettingen; pleit voor verdere ontwikkeling van het VN-initiatief inzake de lokale uitvoering van de SDG’s om sneller grotere stappen te zetten in de richting van de verwezenlijking van de SDG’s tegen 2030; prijst de werkzaamheden van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek in verband met de lokale uitvoering van de Agenda 2030 en het European Handbook for SDG Voluntary Local Reviews, dat officiële en experimentele indicatoren bevat die nuttig zijn voor het opzetten van een doeltreffend lokaal SDG-monitoringsysteem, specifiek gericht op Europese steden; is voorts ingenomen met het proefproject “Monitoring the SDGs in the EU regions – Filling the data gaps” dat geïnitieerd is door het Europees Parlement, in het kader waarvan een geharmoniseerde reeks indicatoren wordt vastgesteld en wordt getest, die bedoeld zijn om de verwezenlijking van de SDG’s in de Europese regio’s te monitoren en de basis te leggen voor een systematisch evaluatieproces in de Europese regio’s;
22. verzoekt de Commissie om elk jaar tijdens de toespraak over de Staat van de Unie de balans op te maken van de geboekte vooruitgang en verslag te doen van de bevindingen van het jaarlijks monitoringverslag over de SDG’s van Eurostat; verwacht dat de Commissie in haar jaarlijks werkprogramma de SDG’s opneemt als jaarlijkse prioriteit en daarin tevens concrete voorstellen voor wetgevings- of niet-wetgevingsmaatregelen opneemt die een bijdrage moeten leveren aan de verwezenlijking daarvan, en verwacht dat de SDG’s in het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie gemainstreamd worden;
23. wijst erop dat verslaglegging door de particuliere sector belangrijk is voor de uitvoering van de SDG’s; wijst erop dat het kader voor duurzaamheidsrapportage en het kader inzake zorgvuldigheidseisen, mits daarbij passende controles worden uitgevoerd, een belangrijk raamwerk kunnen vormen ter bevordering van de verantwoordingsplicht in de particuliere sector wat betreft de maatschappelijke en ecologische gevolgen van de activiteiten van ondernemingen en de bijdrage van ondernemingen aan de verwezenlijking van de SDG’s; spoort alle actoren in alle geledingen van de samenleving, waaronder particuliere entiteiten, aan om regelmatig vrijwillig verslag uit te brengen over de uitvoering van de SDG’s;
24. verzoekt de Commissie om een onlineforum op te zetten voor de uitwisseling van beste praktijken inzake lokale initiatieven ter verwezenlijking van de SDG’s, waarbij de informatie op dit forum per SDG wordt aangeboden; stelt voor dit forum onder de aandacht te brengen als onderdeel van het externe en interne optreden van de EU met betrekking tot de verwezenlijking van de SDG’s;
Begroting en financiering
25. onderstreept dat de EU-begroting in combinatie met het herstelpakket NextGenerationEU een cruciaal instrument is voor de uitvoering van de SDG’s, vanwege hun gezamenlijke omvang van 1,8 biljoen EUR, bereik op lange termijn en multinationale dimensie(15);
26. wijst er met bezorgdheid op dat de overheidsschulden op het zuidelijk halfrond voor de COVID-19-pandemie al ongekend hoog waren, waardoor een steeds groter gedeelte van de overheidsbegrotingen werd gebruikt om buitenlandse schulden te voldoen, wat ten koste ging van het vermogen van overheden om elementaire publieke voorzieningen te financieren en overheidsdiensten te leveren; maakt zich grote zorgen over het feit dat de huidige crisis de bestaande kwetsbaarheden als gevolg van schulden verder heeft verergerd; pleit voor de totstandbrenging van een multilaterale regeling voor schuldenbeheer, onder auspiciën van de VN, om de schuldencrisis in de ontwikkelingslanden het hoofd te bieden en tegemoet te komen aan de financieringsbehoeften in verband met de Agenda 2030;
27. benadrukt dat het van groot belang is om de bijdrage van de EU aan de verwezenlijking van de SDG’s nauwkeurig en grondig te meten omdat dit een essentiële voorwaarde is voor het bereiken van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling; is ingenomen met de uitgavendoelstellingen voor officiële ontwikkelingshulp (ODA) in verband met specifieke SDG’s en met de inspanningen van de Commissie om de uitgaven uit de EU-begroting voor klimaat, biodiversiteit, schone lucht, migratie en gendergelijkheid te volgen(16); stelt verheugd vast dat er inmiddels voor tal van beleidsgebieden systemen voor SDG-verslaglegging worden opgetuigd, waaronder op het gebied van ontwikkelingssamenwerking; betreurt echter dat er ondanks de toezegging van de Commissie van november 2020 onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het volgen van de SDG-gerelateerde middelen en totale uitgaven (met uitzondering van de uitgaven m.b.t. het extern optreden, zoals neergelegd in een evaluatie van de Europese Rekenkamer van 2019) en bij het opsporen van inconsistenties in verband met de uitgaven, waardoor het vermogen van de EU en derde landen om de SDG’s te verwezenlijken belemmerd wordt, met name op het gebied van landbouw; wijst in dit kader op de noodzaak van omvattende tracering van de uitgaven ten behoeve van de verwezenlijking van de SDG’s met gebruikmaking van speciaal daarvoor ontwikkelde methodes, bijvoorbeeld de uitgaven ter vermindering van ongelijkheden (SDG 10) en het strategisch belang daarvan voor de uitvoering van alle SDG’s; herhaalt dat er in dit kader meer nodig is dan de inventarisatie die thans in het kader van het jaarlijks beheers- en prestatieverslag over de EU-begroting wordt uitgevoerd; stelt met bezorgdheid vast dat het concessionaliteitsniveau van ODA de afgelopen jaren geleidelijk is gedaald en dat dit geldt voor ontwikkelingslanden in het algemeen, maar voor de minst ontwikkelde landen in het bijzonder, en dringt er bij de EU op aan om haar doelstelling om ten minste 20 % van de officiële ontwikkelingshulp te bestemmen voor menselijke ontwikkeling te verwezenlijken, omdat dit een belangrijk instrument is om de SDG’s te verwezenlijken; benadrukt dat donoren voorrang moeten geven aan financiering op basis van subsidies, en dat zij dit met name moeten doen bij de minst ontwikkelde landen omdat die kampen met een onhoudbare schuldenlast; dringt er bij de Commissie op aan de huidige financieringsinstrumenten te versterken om tegen 2030 klimaatneutraliteit te bereiken bij Europese activiteiten en in Europese toeleveringsketens;
28. vindt het belangrijk dat er financiering beschikbaar wordt gesteld voor opleidingen op het gebied van capaciteitsopbouw voor kmo’s, om kmo’s te leren hoe zij in het kader van hun dagelijkse activiteiten kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s;
29. is ingenomen met de inspanningen die zijn geleverd om de SDG’s op omvattende wijze in het Europees Semester te integreren, onder meer via de jaarlijkse duurzamegroeianalyses en door middel van de integratie van de jaarlijkse monitoring van de SDG’s door Eurostat in het voorjaarspakket van het Europees Semester; herhaalt voorstander te zijn van de integratie van biodiversiteitsindicatoren in het Europees semester; dringt er bij de lidstaten op aan het ambitieniveau van hun nationale respons inzake de uitvoering van de Agenda 2030 te verhogen; is ingenomen met de centrale positie die de SDG’s in het najaarspakket innemen, met name de aanbeveling dat de lidstaten een strategie moeten volgen die inhoudt dat vooruitgang niet enkel aan de hand van het bbp wordt gemeten en erop gericht is de SDG’s ten volle in hun nationale respons te integreren; verzoekt de Commissie om de hervorming van het Europees Semester voort te zetten en in dat kader de economische, sociale en ecologische prioriteiten met elkaar in evenwicht te brengen, zodat een sociale, ecologische en economische transformatie wordt bevorderd en de integratie van de Agenda 2030, de Europese pijler van sociale rechten en de Europese Green Deal op alle niveaus wordt verbeterd, waarbij de volledige betrokkenheid van lokale en regionale autoriteiten gewaarborgd wordt en de hervormingen en investeringen in de lidstaten worden aangevuld; is van mening dat er bij deze hervorming voor gezorgd moet worden dat Europese coördinatie van het SDG-beleid niet leidt tot een beleidsproces parallel aan het Europees Semester, maar bestaat uit een geïntegreerde en coherente aanpak op basis van een nieuw pact voor duurzame ontwikkeling; verwacht dat het proces van het Europees Semester zal bijdragen aan de capaciteiten van de lidstaten om de vooruitgang met betrekking tot de uitvoering van de SDG’s te monitoren;
30. steunt de Europese Green Deal; pleit voor meer aandacht voor de synergetische rol van de SDG’s bij de bestrijding van de klimaatverandering en wijst in dit verband op het nut van de SDG’s in het algemeen en SDG 13 in het bijzonder alsook op de mogelijkheid om te werken aan wisselwerkingen en beleidscoherentie binnen het SDG-kader;
31. verzoekt om een uitgebreide inventarisatie van de financiële middelen voor de beleidsgebieden, programma’s en fondsen van de EU - die aangevuld worden met middelen van het herstelinstrument NextGenerationEU - waarmee bijgedragen wordt aan de totstandbrenging van een groener, digitaler en veerkrachtiger Europa, en pleit ervoor dat tevens wordt geïnventariseerd in hoeverre de investeringen en structurele hervormingen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht afgestemd zijn op en bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030; pleit voor volledige toepassing van de methode voor het traceren van de klimaatuitgaven en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de nationale plannen voor herstel en veerkracht, en pleit er tevens voor dat de in de SDG’s en de Europese pijler van sociale rechten vastgestelde sociale en demografische prioriteiten ten volle worden uitgevoerd;
32. benadrukt dat de overheidsfinanciering en de particuliere financiering moeten worden afgestemd op de SDG’s; dringt er bij de Commissie op aan de Agenda 2030 in het economisch en financieel beleid en de desbetreffende wetgeving te integreren; roept de EU en haar lidstaten op om, in een context waarin officiële ontwikkelingshulp een schaars goed blijft, blendingverrichtingen te concentreren op die gebieden waar zij een meerwaarde kunnen betekenen voor de lokale economie; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te waarborgen dat partnerschappen met in de minst ontwikkelde landen gevestigde ondernemingen die duurzame en inclusieve bedrijfsmodellen hanteren op bredere schaal gestimuleerd worden;
33. benadrukt dat het belangrijk is dat de openbare en de particuliere sector met elkaar samenwerken om duurzame ontwikkeling te bevorderen en te financieren; benadrukt dat het noodzakelijk is dat financiële instellingen strategieën en streefdoelen vaststellen voor de afstemming van hun financiële portefeuilles op de SDG’s en dat zij regelmatig verslag uitbrengen over de vooruitgang die op dat punt is geboekt; pleit voor uitvoerig overleg en samenwerking met de particuliere sector om particuliere financiering aan te moedigen en de opstelling van richtsnoeren voor micro-ondernemingen en kmo’s, de academische wereld en maatschappelijke organisaties inzake werkzaamheden ter verwezenlijking van de SDG’s te bevorderen; verzoekt de EU en haar lidstaten, met name vanwege zorgen omtrent de houdbaarheid van schulden, om ten aanzien van gemengde financiering een voorzichtige aanpak te hanteren en ervoor te zorgen dat alle via blending gemobiliseerde financiering in overeenstemming is met de beginselen van doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en duurzame ontwikkeling en de beginselen inzake gemengde financiering van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO;
34. stelt vast dat de EU nog steeds geen speciaal voor dat doet ontwikkeld plan heeft om de SDG’s te financieren; dringt er bij de Commissie op aan met spoed een dergelijk plan op te stellen, rekening houdend met het jaarlijkse financieringstekort voor de SDG’s, dat na de COVID-19-crisis op 3,7 biljoen USD wordt geraamd(17); onderstreept dat het vanwege het ontbreken van een dergelijk plan met duidelijk omschreven, kwantificeerbare doelstellingen onmogelijk is de SDG-uitgaven in het kader van de EU-begroting op omvattende wijze te traceren;
35. roept de EU op om de in verband met de SDG’s gedane toezeggingen om in onderwijs en opleiding van vluchtelingen en migranten te investeren om ervoor te zorgen dat zij hun potentieel in de gemeenschappen en de economieën van de opvanglanden kunnen verwezenlijken, na te komen;
36. neemt kennis van de wijzigingen met betrekking tot de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling (EFAD), zoals uiteengezet in de conclusies van de Raad van 14 juni 2021; verzoekt de Commissie om de uitvoering van de Agenda 2030 in de nieuwe EFAD een centrale plaats toe te kennen, om ervoor te zorgen dat de EFAD doeltreffender, efficiënter, beter gecoördineerd en inclusiever wordt; wijst op de mogelijkheden die een volledig functioneel EFAD heeft als het gaat om het aanzuiveren van het mondiaal financieringstekort voor de SDG’s; dringt aan op meer samenwerking en onderlinge afstemming tussen Europese Investeringsbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, nationale ontwikkelingsbanken en andere kleine en middelgrote financiële actoren, waarbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar investeringsprojecten met een waarde van minder dan 5 miljoen EUR, om de impact van de SDG’s te versterken; verzoekt de Commissie om een gemeenschappelijk kader met bijbehorende richtsnoeren voor een holistische duurzaamheidstoetsing van de EU-financiering uit te werken en daarbij de aanpak van Team Europa te hanteren, om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Europees ontwikkelingsbeleid te waarborgen; pleit ervoor dat de aanpak van Team Europa wordt gevolgd om een nauwe coördinatie tussen de EU en haar lidstaten te waarborgen bij het verwezenlijken van de Agenda 2030; dringt er bij de EU op aan het voortouw te nemen als het gaat om het vrijmaken van toereikende financiële middelen van ontwikkelde landen ter ondersteuning van transformaties die nodig zijn om de SDG’s te verwezenlijken en ter ondersteuning van de dringend noodzakelijke klimaataanpassingsmaatregelen in de kwetsbaarste landen; verzoekt de Commissie te waarborgen dat in het kader van de nieuwe EFAD gestreefd wordt naar herstel van het Multilateral System of Official Finance (MSOF), om een einde te maken aan de niet-duurzame leningen van sommige landen die geen deel uitmaken van dit systeem;
37. wijst er erop dat het belangrijk is dat in dit cruciale decennium het ambitieniveau verhoogd wordt en er meer inspanningen worden verricht met betrekking tot mitigatie, adaptatie en financiering om de verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot milieuvraagstukken aan te pakken;
38. beklemtoont dat het belangrijk is te blijven werken aan de verwezenlijking van de SDG’s, en herhaalt dat ook in tijden waarin de begrotingsmiddelen schaars zijn onderwijs onverminderd een grondrecht is en dat investeringen in onderwijs essentieel zijn om alle SDG’s te verwezenlijken, en wijst erop dat de EU een belangrijke rol speelt vanwege de humanitaire bijstand die zij verleent aan en de sterkere partnerschappen die zij aangaat met de verschillende delen van de wereld, met inbegrip van Afrika;
39. onderstreept dat onderwijs, cultuur en sport en de EU-programma’s op deze gebieden een centrale rol spelen bij het verwezenlijken van de SDG’s, en dringt aan op versterking van hun internationale dimensie, in dat kader wijzend op de kracht van de diplomatie van persoonlijke contacten;
40. wijst op het belang van SDG 4.1, waarin wordt bepaald dat iedereen ten minste twaalf jaren volwaardig en goed basis- en voortgezet onderwijs moet kunnen volgen zonder dat daar kosten aan verbonden zijn; herinnert eraan dat de huidige niveaus van de overheidsuitgaven in laag- en lagermiddeninkomenslanden niet beantwoorden aan de niveaus die nodig zijn om de SDG’s te verwezenlijken; wijst erop dat externe financiering van doorslaggevend belang is om de onderwijskansen van de allerarmsten te ondersteunen; roept de EU en haar lidstaten ertoe op hun ontwikkelingshulp op te voeren om de doelstelling van universele toegang tot onderwijs te bereiken door middel van EU-begrotingssteun, die zijn doelmatigheid op onderwijsgebied heeft bewezen;
41. spoort de wereldleiders aan om connectiviteit en toegang tot digitale infrastructuur, zoals toegang tot een betaalbaar en kwalitatief hoogwaardig netwerk, te beschouwen als een recht dat is afgeleid van het grondrecht op onderwijs;
42. verzoekt de Commissie in de vorm van landspecifieke aanbevelingen en de uitwisseling van goede praktijken voor coördinatie met en ondersteuning van de lidstaten te zorgen, teneinde de kwaliteit en de inclusiviteit van hun onderwijsstelsels te verbeteren en de gender- en sociaaleconomische kloof bij het verwerven van basisvaardigheden en de populariteit van wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde te dichten, overeenkomstig de visie van de Europese Onderwijsruimte, de groene en de digitale transitie van de EU, en SDG 4;
43. verzoekt de lidstaten, met het oog op consistentie bij het ontwikkelen van een duurzaamheidsmentaliteit bij alle leeftijdsgroepen en op alle onderwijsniveaus, optimaal gebruik te maken van GreenComp, het Europese competentiekader voor duurzaamheid, en daarbij in te zetten op een combinatie van relevantie voor plaatselijke, regionale en nationale omstandigheden enerzijds en een consistente aanpak binnen de Europese Onderwijsruimte anderzijds; verzoekt de lidstaten nogmaals de Europese Onderwijsruimte uiterlijk in 2025 te voltooien, als een essentiële tussenstap in de richting van het verwezenlijken van de streefdoelen uit hoofde van SDG 4;
44. hamert erop dat het belangrijk is de formele en de niet-formele onderwijssectoren in netwerken bijeen te brengen, voor het creëren van professionele leergemeenschappen die onderwijzenden helpen bij het moderniseren van pedagogische praktijken, het bevorderen van geletterdheid op meerdere gebieden, het vergroten van de eigen inbreng van studenten, en het vergroten van hun emotionele intelligentie en veerkracht in verband met hun angsten en onzekerheden; vestigt in dit verband de aandacht op de ervaring van plaatselijke sport- en culturele verenigingen;
45. dringt erop aan dat de onderwijsautoriteiten investeringen plegen voor het verbeteren van de kwaliteit van beroepsonderwijs en -opleiding, middels moderne infrastructurele voorzieningen, digitaliseringsprocessen en koppeling met de kennisdriehoek, zodat de sector aansluiting vindt bij de milieu- en de socialeduurzaamheidsdoelstellingen en in staat is alternatieve trajecten voor het ontwikkelen van vaardigen aan te bieden, daarmee bijdragend aan de verwezenlijking van de SDG’s;
46. wijst onderwijzenden nogmaals op de essentiële rol van voor- en vroegschoolse educatie om jonge kinderen gedrag en waarden aan te leren waarmee bijgedragen wordt aan de ontwikkeling van een duurzaamheidsmentaliteit, en van het erbij betrekken van hun familieleden, zodat ook zij nadenken over hoe zij – individueel en als gemeenschap – kunnen bijdragen aan duurzaamheid;
47. stimuleert jong ondernemerschap, als mechanisme om de doelstellingen van duurzame ontwikkeling te verwezenlijken, zowel in de EU als daarbuiten, met Europese instrumenten zoals Erasmus voor jonge ondernemers en het programma voor ontwikkelingssamenwerking en bewustmaking, gezien het potentieel om de arbeidsdeelname te vergroten, kwetsbare groepen een fatsoenlijk inkomen te garanderen en innovatieve oplossingen te bedenken;
48. betreurt dat drie van de vier subdoelen van SDG 14 (leven in het water) voor 2020 door de EU niet zijn bereikt; betreurt voorts dat de Europese Rekenkamer in 2020 vaststelde dat er weliswaar een kader bestond voor de bescherming van het mariene milieu, maar dat de maatregelen van de EU er niet toe hebben geleid dat de zeeën in een goede milieutoestand zijn hersteld noch dat de visserij in alle zeeën op een duurzaam niveau is gebracht; vraagt de Commissie om aan de bevindingen en aanbevelingen in dit verslag een follow-up te geven via haar nieuwe actieplan voor de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen en via komende acties in het kader van de biodiversiteitsstrategie;
49. herinnert eraan dat de klimaatcrisis en de biodiversiteitscrisis met elkaar vervlochten zijn en op coherente wijze en tezamen moeten worden aangepakt; benadrukt dat er dringend behoefte is aan wettelijk bindende doelstellingen voor natuurherstel om de sterke afname van de biodiversiteit in de EU het hoofd te bieden en de SDG’s 14 en 15 te bereiken, om de klimaatcrisis te helpen beperken en de veerkracht te versterken; betreurt dan ook dat de indiening van een voorstel voor een EU-handeling inzake natuurherstel vertraagd is en dringt erop aan dat er snel een dergelijk voorstel wordt ingediend;
50. wijst op het belang van SDG 17 (partnerschap om doelstellingen te bereiken); wijst, in het kader van mondiale partnerschappen en capaciteitsopbouw, op de innovatieve rol van opensource-initiatieven, zoals het initiatief Inner Development Goals, die tot doel hebben mensen te onderrichten, te inspireren en in staat te stellen om een stuwende kracht te vormen achter veranderingen in de samenleving, en daarmee de uitvoering van de SDG’s te bespoedigen;
Multilaterale samenwerking
51. benadrukt dat een hernieuwde wereldwijde politieke inzet en intensievere multilaterale samenwerking nodig zullen zijn om de EU en haar partners in staat te stellen de komende acht jaar werkelijk vooruitgang te boeken; pleit ervoor dat er uiterlijk op de SDG-top 2023, halverwege de uitvoeringsperiode van de Agenda 2030, toezeggingen worden gedaan tot het nemen van maatregelen om de SDG’s te bereiken; herinnert eraan dat de EU ’s werelds meest succesvolle integratieproject is, een aanzienlijke staat van dienst heeft als pleitbezorger van multilateralisme en wereldwijd normbepalend is, en zich daarmee in een unieke positie bevindt om sneller vooruitgang te boeken met betrekking tot SDG 17 (partnerschap om doelstellingen te bereiken); dringt er daarom op aan dat de EU tijdens het politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling van 2022 en de SDG-top van 2023 het voortouw neemt bij het bepalen van deze politieke koerswijziging; stelt voor dat de voorzitter van de Commissie actief betrokken wordt bij elk forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling;
52. is verontrust over het feit dat het verlies aan biodiversiteit en ecosysteemdiensten de vooruitgang zal ondermijnen bij ongeveer 80 % van de te beoordelen subdoelen van de SDG’s; herinnert eraan dat ecologisch herstel van cruciaal belang is voor de uitvoering van de “één gezondheid”-benadering; dringt er bij de EU op aan de onderliggende oorzaken van biodiversiteitsverlies aan te pakken en in haar ontwikkelingsbeleid in brede zin verplichtingen op te nemen inzake het behoud, herstel en duurzaam gebruik van hulpbronnen;
53. onderstreept dat het internationaal recht zich zodanig heeft ontwikkeld dat het nieuwe concepten omvat, zoals “het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid”, “duurzame ontwikkeling” en “toekomstige generaties”, maar benadrukt dat er geen permanent internationaal mechanisme bestaat voor de monitoring en aanpak van milieuschade en milieuvernietiging waardoor de gemeenschappelijke natuurlijke rijkdommen of ecosysteemdiensten in aanzienlijke mate worden gewijzigd;
54. benadrukt dat de grootste uitdagingen voor Europa op het gebied van de SDG’s verband houden met een duurzame voedselvoorziening, betaalbare en schone energie, landbouw, het klimaat en biodiversiteit (SDG’s 2, 12, 13, 14 en 15); verzoekt de Commissie een grondige vergelijkende analyse uit te voeren van SDG 6 (schoon water en sanitair) en SDG 14 (leven in het water), met name met het oog op de VN-oceaanconferentie in Lissabon in juni 2022 en het politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling in juli 2022, aangezien er geen trends kunnen worden vastgesteld omdat er over de afgelopen vijf jaar onvoldoende vergelijkbare gegevens beschikbaar zijn; verzoekt de Commissie nadruk te leggen op de noodzaak van duurzame productie en consumptie, en wijst erop dat consumenten moeten inzien hoe hun consumptiegedrag van invloed is op het verwezenlijken van de SDG’s; benadrukt dat de EU en haar lidstaten door het uitwisselen van beste praktijken met partnerlanden aanzienlijke kennis kunnen opdoen over individuele initiatieven en acties die kunnen worden ondernomen om de "Fit for 55"-doelstellingen te verwezenlijken, en dat de EU ook haar eigen ervaringen en beste praktijken met partnerlanden kan delen; vreest dat door de Russische inval in Oekraïne en de gevolgen daarvan voor onder meer de voedselsector de vooruitgang met betrekking tot sommige SDG’s in Europa en de wereld kan vertragen of zelfs ongedaan kan worden gemaakt, met name wat betreft de doelstellingen 1, 2 en 10; is met name bezorgd over de stijgende voedselprijzen, de gevolgen daarvan voor de MOL’s en de toename van armoede, voedselonzekerheid, ondervoeding en honger die daaruit voortvloeit;
55. herinnert eraan dat de klimaatverandering de voedselproductie en de toegang tot voedsel steeds meer onder druk zal zetten, vooral in kwetsbare regio's, waardoor de voedselzekerheid en de voedingszekerheid worden ondermijnd; wijst op de conclusies van het rapport van de IPCC van 2022, waarin staat dat de toestand van de bodem en het aanbod aan ecosysteemdiensten door de opwarming van de aarde geleidelijk steeds verder zullen verslechteren, waardoor de voedselproductiviteit in vele regio’s op het land en in de oceanen zal worden aangetast; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan zich ten volle te blijven inzetten voor het nakomen van hun internationale verbintenissen en verplichtingen inzake het klimaat en de biodiversiteit en voor de tenuitvoerlegging van de Green Deal, met inbegrip van de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie, met name in een context waarin de pandemie en de oorlog in Oekraïne hebben laten zien hoe kwetsbaar de ontwikkelingslanden zijn voor verstoringen van de mondiale voedselmarkt;
56. wijst op het belang van de uitvoering van de Agenda 2030 voor het bereiken van positieve overloopeffecten, met name op het zuidelijk halfrond, en het op gang brengen van een positieve trend binnen internationale partnerschappen; benadrukt het belang van de externe dimensie, aangezien de EU slechts 19 % van de mondiale economische prestaties en 5,6 % van de wereldbevolking vertegenwoordigt, en beide percentages afnemen; wijst erop dat de verwezenlijking van SDG 10 voor onze partners een stimulans zal zijn de weg naar duurzame ontwikkeling in te slaan;
57. benadrukt dat in ten minste 85 % van alle nieuwe externe acties die via het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld worden uitgevoerd, gender een belangrijke of centrale rol moet spelen, zoals gedefinieerd door de beleidsindicator voor gendergelijkheid van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO, en dat ten minste 5 % van deze acties gendergelijkheid en rechten en empowerment van vrouwen en meisjes als hoofddoelstelling moet hebben; wijst er nogmaals op dat de Europese Dienst voor extern optreden en de lidstaten seksuele en reproductieve gezondheid en rechten als een prioriteit moeten beschouwen bij de vaststelling van EU-programma’s, ook waar sprake is van gezamenlijke programmering; dringt aan op de snelle en volledige uitvoering van het vereiste in het milieuactieprogramma van de EU voor 2030 dat genderaspecten moeten worden geïntegreerd in het klimaat- en milieubeleid, onder meer door in alle stadia van de beleidsvorming rekening te houden met het genderperspectief;
58. verzoekt de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en de lidstaten tijdens het komende politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling van 2022 de relevante resultaten te presenteren die zijn behaald bij de uitvoering van de vijf prioritaire SDG’s, te weten SDG 4 (kwaliteitsonderwijs), SDG 5 (gendergelijkheid), SDG 14 (leven in het water), SDG 15 (leven op het land), en SDG 17 (partnerschap om doelstellingen te bereiken); benadrukt het belang van actieve betrokkenheid van het Parlement bij het politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling en wijst erop dat het Parlement deel moet uitmaken van de EU-delegatie; verwacht daarom dat leden van het Parlement de EU-coördinatievergaderingen mogen bijwonen en dat zij gedurende de gehele top toegang krijgen tot de desbetreffende documenten;
o o o
59. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en de Verenigde Naties.
Eurostat, Europese Commissie, “EU SDG Indicator set 2021 – Result of the review in preparation of the 2021 edition of the EU SDG monitoring report”, 2021.
Beleidsondersteunende afdeling Begrotingszaken, directoraat-generaal Intern Beleid, in opdracht van de Commissie begrotingscontrole: “The Sustainable Development Goals in the EU Budget”, 2021.
Beleidsondersteunende afdeling Begrotingszaken, directoraat-generaal Intern Beleid, in opdracht van de Commissie begrotingscontrole: “Budgetary control of the Sustainable Development Goals in the EU budget – What measures are in place to ensure effective implementation?”, 2021.