Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over de tenuitvoerlegging van inclusiemaatregelen in het kader van Erasmus+ 2014-2020 (2021/2009(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 6, 10, 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG(1),
– gezien Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs en opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013(2),
– gezien het verslag van de Commissie van 31 januari 2018 getiteld “Tussentijdse evaluatie van het programma Erasmus+ (2014-2020)” (COM(2018)0050),
– gezien de mededeling van de Commissie van 14 november 2017 getiteld “De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur – Bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van de leiders in Göteborg op 17 november 2017” (COM(2017)0673),
– gezien de interinstitutionele afkondiging van de Europese pijler van sociale rechten(3),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698), die voortbouwt op de conclusies van de Raad van 16 juni 2016 over gelijkheid van lhbti’ers,
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 september 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025 (COM(2020)0565), die streeft naar een actualisering van Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(4) (hierna “richtlijn inzake rassengelijkheid” genoemd),
– gezien zijn resolutie van 15 september 2020 over de doeltreffende maatregelen voor een “groen” Erasmus+, Creatief Europa en het Europees Solidariteitskorps(5),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, punt e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,
– gezien het advies van de Commissie verzoekschriften,
– gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A9-0158/2022),
A. overwegende dat mobiliteit een zeer belangrijk onderdeel is van digitaal en persoonlijk leren; overwegende dat het bieden van gelijke en inclusieve kansen voor iedereen een inherent onderdeel is en moet blijven van de fundamentele waarden van de Europese Unie, en overwegende dat personen van alle achtergronden en alle geledingen van de samenleving volledig en zonder onderscheid gebruik moeten kunnen maken van Erasmus+; overwegende dat niet alleen de deelnemers zelf baat vinden bij Erasmus+, maar dat het ook hele gemeenschappen en samenlevingen ten goede komt, en dat Erasmus+ de ambities van duurzameontwikkelingsdoelstelling 4 van de VN waarmaakt; overwegende dat samenlevingen hierdoor democratischer en sterker worden en meer cohesie en veerkracht gaan vertonen;
B. overwegende dat in de Erasmus+-verordening voor de periode 2014-2020 de nadruk wordt gelegd op het bevorderen van de sociale inclusie en de deelname van personen met speciale behoeften of kansarmen, zoals omschreven in de inclusie- en diversiteitsstrategie in het kader van Erasmus+, onder wie personen met een handicap, gezondheidsproblemen, onderwijsproblemen, culturele verschillen of economische, geografische en sociale belemmeringen; overwegende dat het huidige Erasmus+-programma (2021-2027) tevens hand in hand gaat met de groene en de digitale transitie;
C. overwegende dat de COVID-19-pandemie ernstige gevolgen heeft gehad voor de onderwijssector als geheel, waardoor de bestaande ongelijkheden op het gebied van toegang tot onderwijs verder zijn verergerd en duidelijk is geworden dat de inclusiemaatregelen in Erasmus+ moeten worden gehandhaafd en dat de nodige verbeteringen moeten worden aangebracht;
D. overwegende dat er op Europees niveau geen geharmoniseerde en verplichte inclusiestrategie was vastgesteld voor het Erasmus+-programma voor de periode 2014-2020 en dat deze tekortkoming de impact van inclusiemaatregelen in het programma heeft beperkt;
E. overwegende dat fysieke mobiliteit onderdompeling in en optimale interactie met andere culturen mogelijk maakt, en overwegende dat virtuele uitwisselingen en virtueel leren een waardevolle aanvulling vormen op fysieke mobiliteit, maar niet dezelfde kwaliteitsvolle ervaring en voordelen opleveren;
F. overwegende dat de pandemie de digitale transitie heeft versneld en duidelijk heeft gemaakt dat het belangrijk is over goede digitale vaardigheden te beschikken; overwegende dat Erasmus+ een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan digitale bij- en omscholing;
G. overwegende dat de mobiliteit die Erasmus+ biedt een transformerende ervaring kan zijn voor de deelnemers en een positieve invloed kan hebben op hun communicatievaardigheden, zelfvertrouwen, openheid, kritisch denken, persoonlijke en professionele ontwikkeling, inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, welzijn en inzicht in de voordelen van een verenigd Europa door inclusieve leermogelijkheden te bieden die hun leven verrijken en hen kennis laten maken met het taalkundige en culturele erfgoed van Europa en hen tegelijk levenslange kennis laten opdoen;
H. overwegende dat in de door de Commissie in 2018 gepubliceerde tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma 2014-2020 is gewezen op de noodzaak om meer kansarme personen en kleinere organisaties in alle regio’s te bereiken;
1. neemt met tevredenheid kennis van de algemene positieve perceptie van de ontwikkeling van de inclusiemaatregelen tijdens de Erasmus+-programmeringsperiode 2014-2020;
2. benadrukt dat Erasmus+ internationaliseringsplannen van belanghebbenden en programmadeelnemers moet ondersteunen die bijdragen tot het wegenemen van fysieke, psychologische, sociale, sociaaleconomische, taalkundige, digitale en andere belemmeringen voor leermobiliteit en Europese projecten, door duidelijke en uitgebreide informatie en kwalitatieve ondersteuning te bieden aan deelnemers uit ondervertegenwoordigde groepen en deelnemers met specifieke behoeften;
3. benadrukt de absolute noodzaak van op maat gesneden financiering en subsidies, zoals voorfinanciering, aanvullende subsidies, vooruitbetalingen en forfaitaire bedragen, om de deelname van kansarme personen of personen uit kansarme milieus te vergroten, aangezien financiële belemmeringen nog steeds een van de grootste obstakels in Erasmus+ zijn; benadrukt in dit verband dat flexibele regels moeten worden toegepast om voldoende financiële middelen te verstrekken om in hun behoeften te voorzien, met name hun kosten van levensonderhoud;
4. verzoekt de Commissie de financieringsinstrumenten van Erasmus+ verder te ontwikkelen en synergieën met andere programma’s tot stand te brengen;
5. wijst erop dat het bedrag van een mobiliteitsbeurs in sommige gevallen nog steeds te laag is en zo kan leiden tot sociale uitsluiting van studenten en gezinnen voor wie mobiliteit te duur is; dringt aan op een verhoging van de begroting 2023 voor de volledige uitvoering van de inclusiemaatregelen in Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps;
6. spoort de Commissie aan ervoor te zorgen dat de bestaande digitale instrumenten goed en volledig werken en onverwijld de ernstige aanhoudende problemen in verband met de IT-instrumenten van Erasmus+ aan te pakken, die niet alleen de deelname van kleinere organisaties, kansarmen, oudere deelnemers en personeel dat helpt met het administratieve papierwerk aanzienlijk belemmeren, maar ook de deelname van allerlei belanghebbenden; verzoekt de Commissie het proces voor de nieuw ingevoerde IT-instrumenten gemakkelijker en toegankelijk te maken voor alle groepen en deze op voldoende grote schaal te testen voordat ze worden toegepast;
7. stelt vast dat administratieve belemmeringen veel potentiële lerenden beletten om deel te nemen aan het programma; dringt er bij de Commissie op aan de bureaucratie te verminderen en de procedures voor toegang tot financiering te vereenvoudigen, teneinde het proces te stroomlijnen en het begrijpelijker en toegankelijker te maken; benadrukt dat de administratieve lasten voor iedereen een belemmering voor toegang tot het programma vormen en nog het meest voor kansarmen of personen met speciale behoeften; wijst erop dat de aanvraagprocedures in alle Europese talen beschikbaar moeten zijn;
8. prijst de rol van leerkrachten, jeugdwerkers en maatschappelijk werkers, maatschappelijke organisaties, verenigingen en onderwijzend personeel als drijvende kracht achter deelnemende instellingen bij het vergroten van het bewustzijn over het programma, door toekomstige lerenden te informeren en te ondersteunen en kansarme personen te identificeren; merkt op dat de meeste deelnemers, en met name kansarmen, zonder hen niet zouden kunnen deelnemen; dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de nationale agentschappen op aan hun werk – vaak vrijwilligerswerk – te waarderen en te erkennen, hen te ondersteunen door hun eigen mobiliteit te vergemakkelijken en hun passende financiering en ondersteuning te verstrekken, en kansarme deelnemers te begeleiden en hun specifieke, op hun behoeften afgestemde opleidingen te bieden; wijst erop dat het belangrijk is de verschillende instrumenten die zij gebruiken om mogelijke deelnemers te identificeren, te actualiseren en de Erasmus+-ervaring beter af te stemmen op de behoeften van elke individuele deelnemer;
9. wijst erop dat moet worden voorzien in passende opleiding en ondersteuning voor leerkrachten over hoe zij doeltreffend kunnen omgaan met de uitdagingen en kansen, en dat de uitwisseling van goede praktijken op dit gebied moet worden bevorderd;
10. moedigt de lidstaten en de nationale agentschappen aan meer educatieve seminars voor Erasmus+-personeel te faciliteren om projecten uit te voeren, inclusieve methoden te ontwikkelen en nieuwe manieren te verkennen om toekomstige begunstigden van het programma te bereiken;
11. benadrukt dat de Commissie, de lidstaten en de nationale agentschappen meer steun moeten verlenen aan basisorganisaties op alle terreinen, met inbegrip van vanuit de gemeenschap geleide en kleinere organisaties, met name in ultraperifere, eiland-, afgelegen, berg-, plattelands- en minder toegankelijke gebieden, en ervoor moeten zorgen dat middelen en projecten in elke lidstaat eerlijk worden verdeeld;
12. benadrukt dat het belangrijk is personeelsleden naast verdere opleiding en bijkomende expertise passende financiële en materiële ondersteuning te bieden, zodat zij in contact kunnen komen met deelnemers, hun familie en begunstigden en zo kunnen zorgen voor betere toegang tot en een groter succes en grotere impact van de projecten, en er tegelijkertijd voor kunnen zorgen dat de mobiliteit en projecten goed verlopen; merkt op dat de nationale agentschappen in de lidstaten een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren door na te gaan wat de behoeften van organisaties en instellingen op dit gebied zijn en de nodige ondersteuning te bieden;
13. wijst op het positieve effect van kortetermijnmobiliteit van schoolkinderen bij het overwinnen van mentale en psychosociale belemmeringen en verzoekt de Commissie en de nationale agentschappen om op kinderen en tieners gerichte mobiliteitsprojecten te bevorderen;
14. verzoekt de Commissie en de lidstaten gerichte informatiecampagnes te organiseren, zowel online als offline, om burgers bewuster te maken van en beter te informeren over de voordelen van Erasmus+ door samen te werken met media en socialemediakanalen in openbare leerfaciliteiten zoals bibliotheken, scholen en universiteiten;
15. verzoekt alle nationale agentschappen speciale inclusie- en diversiteitsmedewerkers te benoemen om lerenden die speciale behoeften hebben en/of kansarm zijn, direct te bereiken; verzoekt in dit verband de organisaties die zijn geselecteerd om Erasmus+-acties uit te voeren om specifieke contactpersonen aan te wijzen voor kansarme personen, en herinnert eraan dat informatie over ondersteunende diensten voor personen met specifieke behoeften duidelijk, actueel, volledig en gemakkelijk toegankelijk moet zijn;
16. verzoekt de Commissie om betere richtsnoeren voor nationale beleidsmaatregelen die bevorderlijk zijn voor de deelname van lerenden die kampen met gezondheidsproblemen, culturele verschillen en economische, geografische en sociale belemmeringen, en toe te zien op en verslag uit te brengen over de uitvoering ervan;
17. steunt alle EU-initiatieven ter bevordering van studentenmobiliteit, zoals de mobiele Erasmus+-app, “papierloos Erasmus” en de Europese studentenpas; verzoekt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is Erasmus+ en andere programma’s nauwer aan elkaar te koppelen en transsectorale samenwerking, onder meer met Interrail, te bevorderen om te komen tot meer inclusie en gelijkheid, wat deelnemers, met name kansarmen, vlottere toegang zal bieden tot betere en groenere mobiliteitsopties; verzoekt de Commissie ook het DiscoverEU-initiatief inclusiever te maken, zodat meer personen er kunnen aan deelnemen;
18. benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan taalvaardigheden, met name voor kansarme deelnemers; dringt daarom aan op doel- en groepsgerichte ondersteuning voor taalonderwijs in voorbereiding op de mobiliteitsperiode en staat erop dat deze ondersteuning niet beperkt blijft tot onlinelessen;
19. erkent de belangrijke rol van SALTO (Support, Advanced Learning and Training Opportunities) op het gebied van inclusie en diversiteit bij de uitvoering van inclusiemaatregelen voor het jongerenonderdeel van Erasmus+, en merkt op dat de uitbreiding van inclusiestrategieën tot het onderdeel onderwijs en opleiding in de huidige programmeringsperiode nauwlettend zal moeten worden gevolgd, aangezien de doelgroepen verschillen; wijst erop dat de nationale agentschappen nauwer moeten samenwerken met arbeidsbureaus en andere belanghebbenden uit het volwassenenonderwijs om de integratie van volwassen lerenden in het Erasmus+-programma voor 2021-2027 te vergemakkelijken;
20. betreurt het gebrek aan betrouwbare gegevens – zowel kwantitatief als kwalitatief – over de deelname van kansarme personen aan het Erasmus+-programma, aangezien dergelijke gegevens kunnen worden gebruikt om vast te stellen tot welke groepen inclusiemaatregelen moeten worden gericht; benadrukt dat er evaluatieregelingen moeten worden opgezet om duidelijke statistieken te verkrijgen en resterende problemen op gepaste wijze te beoordelen teneinde een beheer- en sturingsinstrument voor inclusiemaatregelen te creëren, waarbij gebruik wordt gemaakt van methoden die de regelgeving inzake privacy en gegevensbescherming ten volle eerbiedigen en geen onnodige administratieve lasten voor organisaties en deelnemers met zich brengen; wijst nogmaals op de behoefte aan meer capaciteitsopbouw bij het personeel op het gebied van indicatoren en monitoringsystemen voor inclusie;
21. benadrukt het belang van de financiering van meer onderzoek naar en studies over inclusie in de hele EU in de huidige programmeringsperiode om het effect te beoordelen van de maatregelen die door nationale agentschappen en belanghebbenden zijn genomen om organisaties en kansarmen te betrekken; benadrukt dat het belangrijk is archieven en statistieken bij te houden om deze als raadplegingsbron voor toekomstige programma’s te gebruiken;
22. vraagt om de specifieke behoeften van personen met een handicap in overweging te nemen om hun deelname aan het programma te faciliteren, door hun bij wijze van voorbereiding op de mobiliteitsperiode hybride mobiliteit te bieden, hun de mogelijkheid te geven begeleid te worden, en hun geschikte en toegankelijke accommodatie en gespecialiseerde ondersteunende diensten ter beschikking te stellen op basis van hun behoeften; benadrukt dat hun feedback na de mobiliteitsperiode moet worden verzameld om de deelname van toekomstige begunstigden te verbeteren; beklemtoont dat er specifieke ondersteuning, begeleiding en instrumenten nodig zijn die personen met een handicap toelaten zich in te schrijven voor en deel te nemen aan het Erasmus+-programma; herinnert eraan dat begeleiders ook toegang moeten hebben tot financiering en subsidies om deel te nemen aan het mobiliteitsprogramma;
23. wijst op het belang van het Erasmus+-programma bij het bevorderen van de waarden van verdraagzaamheid en diversiteit; verzoekt de Commissie synergieën tot stand te brengen tussen het EU-actieplan tegen racisme en Erasmus+ om tegemoet te komen aan specifieke behoeften en racisme in al zijn vormen te bestrijden;
24. is ingenomen met de ontwikkeling van Erasmus+-projecten die verband houden met en gericht zijn op de verbetering van gendergelijkheid en de inclusie van vrouwen in alle onderwijssectoren, met name op het gebied van wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde (STEAM), en verzoekt de Commissie en de lidstaten gendergelijkheid in hun beleid en acties zichtbaar te blijven maken;
25. is ingenomen met de projecten ter bevordering en bewustmaking van seksuele diversiteit en ter bevordering van de eerbiediging van lhbtiq’ers, en verzoekt de Commissie echte verbanden te leggen tussen de EU-strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers en het Erasmus+-programma;
26. benadrukt dat er behoefte is aan gerichte oplossingen en een op behoeften gebaseerde aanpak van leergerelateerde mobiliteitsmogelijkheden voor personen uit gemarginaliseerde groepen om hun deelname aan het programma te vergroten en ervoor te zorgen dat zij passende steun krijgen, waarbij rekening moet worden gehouden met het feit dat financiële en institutionele belemmeringen een van de grootste obstakels voor hun deelname blijven;
27. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat alle relevante informatie over Erasmus+ toegankelijk is voor personen met een handicap, met name door middel van aangepaste en drempelvrije online-instrumenten in alle Europese talen; herinnert eraan dat de planning- en evaluatieprocessen drempelvrij moeten zijn; is ingenomen met de invoering van “Erasmusdagen” en wijst op het belang van de rol van voormalige Erasmus+-deelnemers en alumninetwerken bij het promoten van het programma bij het grote publiek en van hun rol als potentieel éénloketsysteem voor alle toekomstige lerenden;
28. verzoekt de lidstaten hun bestaand beleid te evalueren en gerichte programma’s en acties voor kansarme lerenden en lerenden met speciale behoeften van alle leeftijden en met om het even welke achtergrond vast te stellen om hun deelname aan Erasmus+ te vergroten, met name op het gebied van mobiliteit, en de uitwisseling van goede praktijken ter zake te bevorderen; wijst op de cruciale rol van nationale agentschappen en vrijwilligersorganisaties bij het faciliteren van dit proces;
29. benadrukt de positieve impact van het Erasmus+-programma in derde landen als een factor in het Europese integratieproces en bij het vergroten van de zichtbaarheid van de EU; wijst erop dat het nodig is de partnerschappen te verbeteren en de Erasmus+-projecten inclusiever te maken in geassocieerde landen en andere in aanmerking komende landen, met name in de Westelijke Balkan en in de landen van het oostelijk en het zuidelijk nabuurschap; verzoekt de Commissie internationaal overleg (zowel digitaal als fysiek) tussen de nationale agentschappen van de lidstaten en de deelnemende landen te bevorderen om goede praktijken uit te wisselen; merkt op dat dit hun samenwerking verder zal versterken en hun de mogelijkheid zal bieden nieuwe oplossingen, ideeën en praktijkervaringen toe te passen die zullen leiden tot een toename van het aantal deelnemers aan het Erasmus+-programma;
30. benadrukt dat het Erasmus+-programma meer flexibiliteit moet worden geboden in geval van een crisis, zoals is gebleken sinds het begin van de oorlog in Oekraïne; is ingenomen met de maatregelen die de Commissie heeft aangekondigd om door de oorlog getroffen Oekraïense studenten en onderwijzend personeel in staat te stellen hun onderwijs- en beroepsactiviteiten in Oekraïne en in een van de lidstaten voort te zetten; dringt erop aan Oekraïense studenten meer bijstand te verlenen en aanvullende steun te verlenen om de instellingen voor hoger onderwijs en de academische gemeenschap in Oekraïne te ondersteunen;
31. betreurt het besluit van de regering van het Verenigd Koninkrijk om na zijn vertrek uit de Europese Unie niet deel te nemen aan Erasmus+ in de huidige programmeringsperiode, waardoor jongeren in zowel de EU als het VK minder kansen krijgen;
32. benadrukt dat het belangrijk is de mobiliteit van studenten in beroepsonderwijs en ‑opleiding te bevorderen, teneinde jongeren van alle achtergronden te bereiken, en neemt met voldoening kennis van de toegenomen kansen voor hun langdurige mobiliteit die in de programmeringsperiode 2014-2020 zijn gecreëerd;
33. verzoekt de Commissie en de lidstaten gebruik te maken van het Europees Jaar van de Jeugd en aanverwante evenementen om de kansen die het Erasmus+-programma biedt, doeltreffend te bevorderen, in het bijzonder voor kansarmen en jongeren uit achtergestelde milieus, om ervoor te zorgen dat het Europees Jaar van de Jeugd een doeltreffend effect heeft, met name voor de levensomstandigheden, de onderwijsmogelijkheden en de democratische participatie van jongeren; betreurt dat de begroting die is toegewezen aan het Europees Jaar van de Jeugd ontoereikend is voor de noden van het initiatief;
34. herinnert aan het cruciale belang van een automatische erkenning van kwalificaties en leerperioden in het kader van de Europese Onderwijsruimte als een aanvullend instrument om inclusiemaatregelen binnen Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps ten volle effect te laten sorteren;
35. is ingenomen met de recente goedkeuring door de Commissie van het kader van maatregelen voor 2021-2027, dat erop gericht is de diversiteit en inclusie in het huidige Erasmus+-programma en het Europees Solidariteitskorps te vergroten, en verzoekt de Commissie de toekomstige nationale uitvoering van dit kader nauwlettend te volgen en hierover jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement; benadrukt dat de volledige uitvoering van een specifiek kader van inclusiemaatregelen kan dienen als nuttige ervaring en referentie voor andere EU-programma’s die een directe impact hebben op het leven van burgers, zoals het programma Creatief Europa en het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden;
36. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.