Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 10 maart 2022 - Straatsburg
Algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 ***I
 Een nieuw strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk voor de periode na 2020
 Instelling van een Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst
 Oprichting van een Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie
 Instelling van een Enquêtecommissie om het gebruik van Pegasus- en soortgelijke spyware voor surveillance te onderzoeken
 Gendermainstreaming in het Europees Parlement - jaarverslag 2020
 Het EU-genderactieplan III
 De rechtsstaat en de gevolgen van het arrest van het HvJ-EU
 Europees kader voor bronbelasting
 Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse duurzamegroeiananalyse 2022
 Batterijen en afgedankte batterijen ***I
 De situatie van journalisten en mensenrechtenverdedigers in Mexico
 Myanmar, één jaar na de staatsgreep
 Vernietiging van cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach
 Verslag over het EU-burgerschap 2020
 Billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie

Algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 ***I
PDF 125kWORD 44k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (COM(2020)0652 – C9-0329/2020 – 2020/0300(COD))
P9_TA(2022)0067A9-0203/2021

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0652),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0329/2020),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 januari 2021(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 5 februari 2021(2),

–  gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 10 december 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0203/2021),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 maart 2022 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2022/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030

P9_TC1-COD(2020)0300


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2022/591.)

(1) PB C 123 van 9.4.2021, blz. 76.
(2) PB C 106 van 26.3.2021, blz. 44.
(3) Dit standpunt vervangt de amendementen die zijn aangenomen op 8 juli 2021 (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0352).


Een nieuw strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk voor de periode na 2020
PDF 236kWORD 78k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over een nieuw strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk voor de periode na 2020 (met inbegrip van een betere bescherming van werknemers tegen de blootstelling aan schadelijke stoffen, stress op het werk en lichamelijke klachten als gevolg van repeterende bewegingen) (2021/2165(INI))
P9_TA(2022)0068A9-0023/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 153 en 168 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien artikel 3 van het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa,

–  gezien artikel 3 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de verdragen en aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk,

–  gezien de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG’s) 2030 van de Verenigde Naties, en met name doelstelling 8.8, getiteld “Arbeidsrechten beschermen en veilige werkomgevingen bevorderen”,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (het “gehandicaptenverdrag”), waar de EU en al haar lidstaten partij bij zijn,

–  gezien het rapport van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van de VN getiteld “AR6 Climate Change 2021: The Physical Science Basis”,

–  gezien het Europees kader voor actie inzake geestelijke gezondheid 2021-2025 van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)(1),

–  gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(2),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Het Europees kankerbestrijdingsplan”, van 3 februari 2021 (COM(2021)0044),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld “Strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 2021-2027 – Gezondheid en veiligheid op het werk in een veranderende arbeidswereld”, van 28 juni 2021 (COM(2021)0323),

–  gezien het advies van de deskundigengroep van de Commissie over doeltreffende manieren om te investeren in gezondheid, getiteld “Supporting mental health of health workforce and other essential workers”, van 23 juni 2021,

–  gezien de Europese pijler van sociale rechten, en met name de beginselen 5 t/m 10 daarvan, zoals op 17 november 2017 afgekondigd door het Parlement, de Raad en de Commissie (de “pijler”),

–  gezien het actieplan van de Europese pijler van sociale rechten van de Commissie van 4 maart 2021,

–  gezien de verklaring van de Europese Raad van Porto van 8 mei 2021,

–  gezien de conclusies van de Raad van oktober 2019 over “the Economy of Wellbeing”, waarin het cruciale belang van het bevorderen van de geestelijke gezondheid op het werk wordt benadrukt,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld “Gezondheid en veiligheid op het werk – Strategisch EU-kader (2021-2027)”, van 20 oktober 2021,

–  gezien het EU-kader voor actie inzake geestelijke gezondheid en welzijn, dat tijdens de slotconferentie over de gezamenlijke actie op het gebied van geestelijke gezondheid en welzijn van 21-22 januari 2016 werd aangenomen(3),

–  gezien de EU-strategie voor de rechten van personen met een handicap 2021-2030,

–  gezien het eerste gezamenlijke verslag over de uitvoering van de kaderovereenkomst inzake digitalisering (2021) van de Europese sociale partners,

–  gezien de richtsnoeren van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) getiteld “COVID-19: terug naar de werkplek – Aanpassing van werkplekken en veiligheidsmaatregelen voor werknemers”, van 24 april 2020,

–  gezien het rapport van het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) getiteld “Telewerken en gezondheidsrisico’s in de context van de COVID-19-pandemie: gegevens uit de praktijk en beleidsimplicaties”, van 22 oktober 2021,

–  gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over trajecten voor de re-integratie van werknemers die herstellen van letsel of ziekte in een hoogwaardige baan(4),

–  gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis(5),

–  gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities(6),

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het recht om offline te zijn(7),

–  gezien zijn resolutie van 16 september 2021 inzake eerlijke arbeidsvoorwaarden, rechten en sociale bescherming voor platformwerkers – nieuwe vormen van werkgelegenheid die gekoppeld zijn aan de digitale ontwikkeling(8),

–  gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de bescherming van werknemers tegen asbest(9),

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9-0023/2022),

A.  overwegende dat bij de bepaling en uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie een hoge mate van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden gewaarborgd;

B.  overwegende dat volgens de oprichtingsakte van de WHO gezondheid een toestand is van volkomen lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn en niet alleen de afwezigheid van ziekte of beperkingen(10);

C.  overwegende dat de WHO geestelijke gezondheid definieert als een toestand van welbevinden die een persoon toelaat zijn/haar mogelijkheden te verwezenlijken, de normale lasten van het leven te dragen, productieve arbeid te verrichten en bij te dragen aan de gemeenschap waarvan hij/zij deel uitmaakt(11);

D.  overwegende dat er in 2018 in de EU-27 meer dan 3 300 dodelijke ongevallen en 3,1 miljoen niet-dodelijke ongevallen waren; overwegende dat elk jaar meer dan 200 000 werknemers sterven aan werkgerelateerde ziekten(12); overwegende dat in deze gegevens niet de ongevallen in het kader van zwartwerk zijn meegenomen, waardoor de daadwerkelijke cijfers waarschijnlijk veel hoger liggen dan de cijfers in de officiële statistieken(13); overwegende dat volgens de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) 20 % van de banen in Europa in 2017 “laagwaardig” was en een verhoogd risico voor de lichamelijke of geestelijke gezondheid van werknemers inhield; overwegende dat 14 % van de werknemers op enig moment aan een verhoogd niveau van psychosociale risico’s wordt blootgesteld(14); overwegende dat 23 % van de werknemers in Europa van oordeel is dat hun gezondheid of veiligheid gevaar loopt vanwege hun werk; overwegende dat uit de Europese enquête naar de arbeidsomstandigheden (EWCS) in 2015 bleek dat 21 % van de banen in Europa destijds het profiel “ambitieus” had(15); overwegende dat het veldwerk in het kader van de EWCS in 2020 is stopgezet vanwege het uitbreken van de COVID-19-pandemie, maar in juli 2021 opnieuw is opgestart met het oog op publicatie eind 2022;

E.  overwegende dat werknemers tijdens de eerste vier weken op hun werk meer dan drie keer zoveel risico lopen op werkgerelateerd letsel als werknemers die hun baan al langer dan een jaar uitoefenen(16);

F.  overwegende dat niet alle landen dezelfde trend volgen wat de vermindering van het aantal ongevallen en sterfgevallen op het werk betreft;

G.  overwegende dat het Europees kankerbestrijdingsplan erop is gericht de gevolgen van kanker voor patiënten, hun gezinnen en families en de zorgstelsels in te perken; overwegende dat kanker de voornaamste oorzaak van werkgerelateerde sterfgevallen in de EU is (52 % van het totaal); overwegende dat carcinogenen bijdragen aan naar schatting 100 000 werkgerelateerde kankerdoden per jaar(17); overwegende dat diverse agentschappen, belanghebbenden en de WHO prioritaire lijsten hebben opgesteld van tussen de 50 en 70 stoffen of groepen stoffen die worden geclassificeerd als carcinogene, mutagene en reprotoxische agentia op de werkplek, waar bindende grenswaarden voor moeten worden vastgesteld; overwegende dat werknemers op de werkplek kunnen worden blootgesteld aan een combinatie van stoffen die gezondheidsrisico’s kunnen vergroten, nadelige effecten op hun voortplantingssysteem kunnen hebben, waaronder verminderde vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid, en een negatief effect op de ontwikkeling van de foetus en borstvoeding kunnen hebben;

H.  overwegende dat blootstelling aan asbest jaarlijks ongeveer 88 000 mensen in Europa het leven kost en 55 tot 75 procent van alle op de werkplek ontwikkelde longkankers veroorzaakt, en verder overwegende dat asbest de belangrijkste oorzaak van longkanker is (verantwoordelijk voor 45 % van alle gevallen)(18); overwegende dat de mortaliteitscijfers naar aanleiding van deze blootstelling volgens ramingen nog tot het eind van de jaren 20 en 30 van deze eeuw zullen blijven stijgen(19); overwegende dat asbest in de EU weliswaar sinds 2005 verboden is, maar nog steeds vaak voorkomt in overheidsgebouwen, scholen, woningen, infrastructuur, openbaarvervoersvoorzieningen en waterleidingnetwerken; overwegende dat 80 % van de in de lidstaten erkende beroepskankers asbestgerelateerd is;

I.  overwegende dat factoren zoals straling, stress, de organisatie van het werk en de arbeidsomstandigheden allemaal in verband zijn gebracht met werkgerelateerde kanker; overwegende dat het aantal gevallen van huidkanker, een van de meest voorkomende beroepsziekten, toeneemt als gevolg van verschillende factoren, waaronder klimaatverandering, maar dat slechts een zeer klein deel van de arbeidsgerelateerde huidkankers als beroepsziekte wordt erkend; overwegende dat personen die buiten werken, met name degenen die in de landbouw, de bosbouw, de bouw of de toerismesector werken, een aanzienlijk risico lopen om niet-melanome huidkanker te krijgen vanwege de verhoogde niveaus van blootstelling aan uv-straling; overwegende dat personen die in de sectoren gezondheidszorg en noodhulpverlening werken, die een essentiële rol vervullen bij de voorbereidheid en de respons op noodsituaties, zoals brandweermannen en verplegend personeel, met vergelijkbare blootstellingen worden geconfronteerd, alsook met bijkomende stress als gevolg van een verhoogde werkdruk, die de psychosociale risico’s kan vergroten; overwegende dat Europa nog geen gemeenschappelijke aanpak van blootstelling aan uv-straling heeft(20); overwegende dat er momenteel een tekort aan betrouwbare en vergelijkbare gegevens op EU-niveau bestaat over de blootstelling op de werkplek aan risicofactoren voor kanker(21); overwegende dat 2 % van alle gevallen van kanker in de EU kan worden toegerekend aan ioniserende straling en dat de blootstelling aan radon en vervalproducten ervan binnenshuis de op een na belangrijkste oorzaak van longkanker is in Europa(22) (23);

J.  overwegende dat de klimaatverandering al schadelijke gevolgen heeft gehad en zal blijven hebben voor de menselijke gezondheid, de veiligheid op het werk en de arbeidsomstandigheden; overwegende dat volgens het meest recente IPCC-rapport de arbeidsomstandigheden steeds meer zullen worden beïnvloed door significante veranderingen in weerpatronen zoals hittegolven en zware regenval; overwegende dat een grotere blootstelling aan hoge temperaturen op de werkplek het risico op beroertes door hitte, uitdroging, vermoeidheid, gebrek aan concentratie en complicaties van chronische ziekten zal vergroten; overwegende dat werkgerelateerde ziekten die verband houden met biologische agentia ook worden beïnvloed door klimaatverandering, aangezien bijvoorbeeld stijgende temperaturen van invloed kunnen zijn op de geografische verspreiding van de overbrengers (teken, muggen) van biologische agentia, wat de verspreiding van ziekten die nieuw zijn voor een regio vergemakkelijkt; overwegende dat het van essentieel belang is de werkmethoden aan te passen om rekening te houden met de effecten van de klimaatverandering(24);

K.  overwegende dat een goede psychosociale werkomgeving het mentale en fysieke welzijn van de werknemers verbetert; overwegende dat psychosociale risico’s kunnen voortvloeien uit een slecht ontwerp, een slechte organisatie en slecht management van het werk, alsook uit een slechte sociale context van het werk, en kunnen leiden tot negatieve psychologische, fysieke en sociale gevolgen zoals stress, angst, burn-outs en depressies, die tot de op een na grootste groep door de betroffenen zelf gemelde arbeidsgerelateerde gezondheidsproblemen behoren(25); overwegende dat werkgerelateerde stress het risico op het uitlokken of verergeren van spier- en skeletaandoeningen, hartaandoeningen, auto-immuunziekten en reumatische/chronische ontstekingsziekten aanzienlijk kan verhogen(26); overwegende dat volgens Eurofound en EU-OSHA een kwart van de werknemers in Europa met buitensporige werkgerelateerde stress wordt geconfronteerd; overwegende dat 51 % van de werknemers in de EU aangeeft dat stress op hun werk gemeengoed is en dat bijna 80 % van de leidinggevenden zich zorgen maakt over werkgerelateerde stress(27), hetgeen laat zien dat psychosociale risico’s in de meeste bedrijven een bron van zorg zijn(28); overwegende dat meer dan de helft van alle verloren werkdagen in de EU wordt veroorzaakt door werkgerelateerde stress(29); overwegende dat de aanpak van en de wetgeving inzake psychosociale risico’s per lidstaat enorm verschillen; overwegende dat de geestelijke gezondheid en het welzijn van de Europese bevolking positief kunnen worden beïnvloed door aandacht te besteden aan strategieën die op de werkplek worden toegepast; overwegende dat het voorkómen van geestelijke gezondheidsproblemen en het bevorderen van de geestelijke gezondheid ook zouden bijdragen tot het verminderen van daarmee samenhangend risicogedrag op gezondheidsgebied, zoals alcohol-, drugs- en tabaksgebruik, lichamelijke inactiviteit en slechte eetgewoonten; overwegende dat een hoger niveau van psychisch en lichamelijk welzijn rechtstreeks verband houdt met betere prestaties op de werkplek;

L.  overwegende dat werkplekken, naargelang van hun logistieke middelen, een belangrijke rol kunnen spelen in de volksgezondheid door een gezonde levensstijl te bevorderen, het beoefenen van sport en lichamelijke activiteiten aan te moedigen, en bij werknemers gezondheid in al haar aspecten op grotere schaal te bevorderen;

M.  overwegende dat kennis over gezondheid een fundamentele rol speelt bij de voorbereiding op en de beperking van de gevolgen van gezondheidsbedreigingen en ertoe bijdraagt dat de bevolking de tegenmaatregelen en de risicobeoordeling van diverse bedreigingen voor de gezondheid beter begrijpt;

N.  overwegende dat de COVID-19-pandemie duidelijk heeft gemaakt dat de veiligheid en bescherming van werknemers moeten worden gewaarborgd, inclusief hun geestelijke gezondheid; overwegende dat de pandemie het belang zichtbaar heeft gemaakt van investeringen in volksgezondheid; overwegende dat de COVID-19-pandemie voor een enorme toename van het verschijnsel telewerken heeft gezorgd, erin resulterend dat bijna de helft van alle werknemers in de EU nu in ieder geval een deel van hun arbeidstijd thuis werkt(30) gedurende lockdowns, en meer zorgtaken moet vervullen; overwegende dat bekend is dat werken op afstand een grote impact heeft op de organisatie van de arbeidstijd, doordat het de flexibiliteit vergroot en erin resulteert dat werknemers permanent beschikbaar zijn(31), hetgeen vaak leidt tot een conflict tussen werk en privéleven; overwegende dat werken op afstand en telewerken naar verwachting ook na de COVID-19-crisis populairder zullen zijn dan voorheen het geval was, en mogelijkerwijs zelfs nog verder zullen toenemen(32); overwegende dat werken op afstand tijdens de crisis als buffer diende en banen in stand hield die anders mogelijkerwijs verloren zouden zijn gegaan(33); overwegende dat telewerken werknemers ook de vrijheid biedt om hun werkuren en roosters aan te passen aan hun eigen persoonlijke en gezinsbehoeften(34); overwegende dat uit sommige studies blijkt dat de perceptie van werken op afstand aanzienlijk is verbeterd sinds het begin van de pandemie, wat zich op zijn beurt vertaalt in een algemene voorkeur voor hybride werkregelingen(35);

O.  overwegende dat mensen die veel thuis werken meer dan twee keer zoveel kans hebben om meer dan 48 uur per week te werken, en minder vaak een rusttijd van 11 uur tussen werkdagen in acht nemen; overwegende dat bijna 30 % van de telewerkers aangeeft elke dag of meerdere keren per week ook in de vrije tijd te werken, terwijl dat voor werknemers op kantoor minder dan 5 % is, en dat telewerkers ook vaker geneigd zijn op onregelmatige tijden te werken; overwegende dat psychosociale risico’s de meest voorkomende gezondheidsrisico’s zijn bij telewerken(36); overwegende dat de grotere gangbaarheid van telewerken ook geresulteerd heeft in een hogere prevalentie van bijvoorbeeld spier- en skeletaandoeningen in verband met een zittend bestaan, slechte ergonomische omstandigheden, lange werktijden en werkgerelateerde stress;

P.  overwegende dat een veranderende arbeidsmarkt, met demografische ontwikkelingen, de invoering van nieuwe technologieën zoals nanotechnologieën en artificiële intelligentie, alsook generaties van bestaande gereedschappen of machines, de aanwezigheid van nieuwe stoffen en chemische producten en nieuwe soorten banen, in potentie gevolgen kan hebben voor de gezondheid en veiligheid op het werk en voor de arbeidsomstandigheden; overwegende dat meer werknemers platformwerk, niet-traditioneel werk of atypisch werk verrichten;

Q.  overwegende dat de COVID-19-crisis de kwetsbaarheid van atypische werknemers, met inbegrip van diegenen die digitaal of via platforms werken en van zelfstandigen, aan het licht heeft gebracht; overwegende dat het aandeel van platformwerk op de arbeidsmarkt zeer waarschijnlijk zal blijven toenemen; overwegende dat zelfstandigen uitgesloten zijn van het toepassingsgebied van het strategisch kader voor gezondheid en veiligheid op het werk, aangezien de EU-wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk niet op hen van toepassing is; overwegende dat platformwerkers blootgesteld kunnen worden aan verhoogde gezondheids- en veiligheidsrisico’s, die niet beperkt blijven tot fysieke gezondheid, maar ook van invloed kunnen zijn op de psychosociale gezondheid door onvoorspelbare werktijden, de intensiteit van het werk, een concurrerende omgeving, een overdaad aan informatie en isolement; overwegende dat algoritmisch management nieuwe uitdagingen met zich meebrengt voor de toekomst van werk, die een buitensporige snelheids- en efficiëntiedruk voor werknemers kunnen veroorzaken; overwegende dat deze vorm van management de verkeersveiligheid van platformwerkers in de vervoers- en leveringssector, met name van fietsers, die kwetsbare weggebruikers zijn, alsmede de veiligheid van andere weggebruikers, in het gedrang kan brengen; overwegende dat vrouwelijke platformwerkers, met name vrouwelijke chauffeurs en vrouwen die schoonmaak- en zorgdiensten verstrekken in particuliere woningen, mogelijk een groter risico lopen het slachtoffer te worden van seksuele intimidatie en geweld, en dat zij dat mogelijk niet zullen aangeven omdat er geen instrumenten zijn voor aangifte, omdat zij geen contact hebben met een manager of omdat zij bang zijn slechte beoordelingen te krijgen en toekomstige opdrachten mis te lopen; overwegende dat seksuele intimidatie en geweld in het kader van platformwerk niet altijd worden gemeld(37);

R.  overwegende dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat werkplekken belangrijke besmettingsbrandhaarden kunnen zijn; overwegende dat de precaire arbeids- en levensomstandigheden van seizoensarbeiders in Europa, met name in de landbouwsector, al goed gedocumenteerd waren vóór de COVID-19-crisis(38); overwegende dat verontrustende berichten over inbreuken op de rechten inzake arbeids- en levensomstandigheden van grensoverschrijdende en seizoensarbeiders hebben aangetoond dat hun toestand tijdens de pandemie nog verder is verslechterd; overwegende dat werknemers met een kortlopende aanstelling vaak in groepsaccommodaties wonen, waar het moeilijk is fysieke afstand te bewaren, hetgeen het risico op infectie vergroot; overwegende dat er grote uitbraken van COVID-19-infecties hebben plaatsgevonden in sectoren zoals de voedselverwerkende industrie; overwegende dat onzekere vormen van werk, zoals uitzendwerk, schijnzelfstandigheid of werk in onderaannemingsketens, werknemers regelmatig uitsluiten van diensten en opleiding op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk; overwegende dat de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) tot doel heeft te zorgen voor eerlijke arbeidsmobiliteit door de lidstaten en de Commissie bij te staan bij de doeltreffende toepassing en handhaving van het recht van de Unie dat verband houdt met het arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de EU, inclusief het melden van verdachte onregelmatigheden, zoals inbreuken op de regelgeving inzake arbeidsomstandigheden en de regels inzake gezondheid en veiligheid op het werk, wanneer zij daar in het kader van de uitoefening van hun taken kennis van nemen;

S.  overwegende dat preventie, bewustmaking, welzijnsactiviteiten en bevordering van een gezondheids- en veiligheidscultuur op het werk positieve resultaten kunnen opleveren bij de verbetering van de gezondheid van werknemers, en tevens nieuwe mogelijkheden voor werkgelegenheid of vrijwilligerswerk kunnen bieden;

T.  overwegende dat arbeidsinspecties een belangrijke rol spelen bij de tenuitvoerlegging op regionaal en plaatselijk niveau van het beleid inzake gezondheid en veiligheid op het werk; overwegende dat in de IAO-aanbeveling gepleit wordt voor 1 arbeidsinspecteur per 10 000 werknemers, teneinde doeltreffende en tijdige inspecties uit te voeren om een einde te maken aan alle vormen van misbruik; overwegende dat volgens onderzoek van EU-OSHA 88 % van de werkgevers stelt dat naleving van de wetgeving de belangrijkste reden is waarom zij de gezondheid en veiligheid op het werk beheren(39);

U.  overwegende dat de COVID-19-pandemie buitengewone eisen heeft gesteld aan werknemers in de gezondheidszorg; overwegende dat een veeleisende werkomgeving en angst voor persoonlijke en gezinsveiligheid tot negatieve psychologische gevolgen hebben geleid; overwegende dat beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg meer stress, angst en depressie ervaren dan beroepsbeoefenaren in andere sectoren(40); overwegende dat de Europese Unie lering moet trekken uit de COVID-19-crisis en een doeltreffend systeem moet opzetten voor de coördinatie van de respons op elke toekomstige bedreiging van de volksgezondheid, met inbegrip van een planning voor preventie, paraatheid en respons op het werk;

V.  overwegende dat de COVID-19-pandemie de genderongelijkheid heeft blootgelegd en verergerd; overwegende dat een meerderheid van de eerstelijnswerkers in de gezondheidszorg, de sociale sector, het onderwijs en de zorg vrouw is; overwegende dat deze vrouwelijke werknemers tijdens het hoogtepunt van de pandemie te maken hadden met lange werktijden en meldden dat zij problemen hadden om werk en gezinsleven te combineren; overwegende dat deze beroepen, hoewel ze als essentieel worden beschouwd, nog steeds tot de meest ondergewaardeerde en onderbetaalde banen in de EU behoren; overwegende dat vrouwen een bijzonder hoog risico hebben gelopen en harder getroffen zijn door de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-crisis(41);

W.  overwegende dat het belangrijk is een genderperspectief toe te passen op gezondheid en veiligheid op het werk, aangezien werknemers - afhankelijk van hun geslacht - meer kunnen worden blootgesteld aan en kwetsbaarder zijn voor verschillende soorten stoffen of risico’s; overwegende dat genderaspecten moeten worden aangepakt in het kader van het recht om offline te zijn;

X.  overwegende dat het aanpakken van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen en andere risicofactoren op de werkplek met name relevant is om ongelijkheden op gezondheidsgebied aan te pakken, aangezien sommige categorieën werknemers, die tot de meest kwetsbare behoren, er ook in toenemende mate aan blootgesteld kunnen zijn; overwegende dat personen met een handicap, jongeren en ouderen in het kader van de COVID-19-crisis bijzonder kwetsbaar zijn; overwegende dat zij waarschijnlijk onevenredig zullen lijden en bijzondere ondersteuningsbehoeften hebben waarmee in een strategie voor veiligheid en gezondheid op het werk rekening moet worden gehouden bij de respons op de pandemie; overwegende dat mensen met een handicap, chronisch zieken en mensen die herstellen van letsel of ziekte om individuele ondersteuning en aanpassing van de werkplek kunnen vragen wanneer zij aan het arbeidsproces willen deelnemen; overwegende dat uit onderzoek blijkt dat deze groepen een hoog risico lopen op het ontwikkelen van geestelijke gezondheidsproblemen; overwegende dat het ontbreken van voorzieningen voor aanpassingen van de werkplek en voor redelijke accommodatie, inclusief evacuatieprocedures voor noodsituaties, met name voor werknemers met een handicap, kan leiden tot fysieke, mentale en psychologische spanningen die de gezondheid en veiligheid van deze werknemers in gevaar kunnen brengen, met name wanneer nog geen sprake is van volledige toegankelijkheid van werkgerelateerde digitale tools voor personen met een handicap;

Y.  overwegende dat in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, dat in 2011 in de EU in werking is getreden, is bepaald dat “staten die partij zijn [...] doeltreffende en passende maatregelen [nemen], onder andere via ondersteuning door lotgenoten, om personen met een handicap in staat te stellen de maximaal mogelijke onafhankelijkheid, fysieke, mentale, sociale en beroepsmatige vaardigheden te verwerven en volledige opname in en participatie in alle aspecten van het leven”, alsook dat zij “het recht van personen met een handicap op werk [erkennen], op voet van gelijkheid met anderen” en dat “dit [...] het recht [omvat] op de mogelijkheid in het levensonderhoud te voorzien door middel van in vrijheid gekozen of aanvaard werk op een arbeidsmarkt en in een werkomgeving die open zijn, waarbij niemand wordt uitgesloten, en die toegankelijk zijn voor personen met een handicap”;

Z.  overwegende dat EU-burgers volgens Eurofound(42) ongelijk zijn in hun vermogen om weer aan het werk te gaan tijdens of na een blessure of ziekte; overwegende dat slechts een op de drie werknemers in de EU wier dagelijkse activiteiten ernstig of enigszins door een chronische ziekte beperkt worden, aangeeft dat hun werkplek is aangepast aan hun gezondheidsprobleem; overwegende dat Eurofound er ook op wijst dat laagopgeleide werknemers en laaggeschoolden niet alleen een grotere kans hebben op een chronische ziekte en beperkingen in hun dagelijkse activiteiten, maar ook minder baat hebben bij aanpassing van de werkplek;

AA.  overwegende dat de wetenschappelijke kennis over de blootstelling aan verschillende risico’s de laatste jaren opmerkelijk is toegenomen; overwegende dat de EU-lijst van beroepsziekten derhalve moet worden geactualiseerd; overwegende dat in Aanbeveling 2003/670/EG van de Commissie van 19 september 2003 betreffende de Europese lijst van beroepsziekten(43) wordt aanbevolen dat de lidstaten in hun nationale wetgeving zo spoedig mogelijk wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen inzake voor schadevergoeding in aanmerking komende beroepsziekten opnemen; overwegende dat de lidstaten in hun nationale wetgeving een recht op schadeloosstelling wegens beroepsziekte moeten opnemen voor werknemers die aan een aandoening lijden waarvan de beroepsgerelateerde oorsprong en aard kunnen worden vastgesteld; overwegende dat het bestaande gebrek aan harmonisatie inzake de erkenning van beroepsziekten kan leiden tot discriminatie van sommige werknemers in de EU wier landen een hogere of lagere erkenning van beroepsziekten kennen;

AB.  overwegende dat strenge normen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, evenwicht tussen werk en privéleven, een werkomgeving die past bij de leeftijd, lagere kwantitatieve eisen en autonomie op het gebied van arbeidstijd ouderen in staat zouden kunnen stellen en aanmoedigen om vrijwillig op de arbeidsmarkt te blijven; overwegende dat speciale aandacht moet uitgaan naar de behoeften van werknemers met een lichamelijk of mentaal zwaar beroep;

AC.  overwegende dat werkgerelateerde verkeersongevallen met motorvoertuigen plaatsvinden op de werkplek en tijdens het rijden in verband met het werk, waarbij meestal een bedrijfsvoertuig betrokken is; overwegende dat dodelijke werkgerelateerde ongevallen en sterfgevallen op de weg in de lidstaten verschillend worden gerapporteerd, wat het vergelijken van statistieken over werkgerelateerde ongevallen moeilijk maakt; overwegende dat werkgerelateerde ongevallen naar schatting verantwoordelijk zijn voor tussen een kwart en meer dan een derde van alle werkgerelateerde sterfgevallen; overwegende dat er geen gestandaardiseerde EU-definitie is van werkgerelateerde verkeersdode; overwegende dat er verschillende doelstellingen voor heel Europa bestaan om het sterftecijfer als gevolg van verkeersongevallen terug te dringen, maar dat geen enkele daarvan rechtstreeks betrekking heeft op werkgerelateerde verkeersongevallen;

AD.  overwegende dat traditionele gezondheidsrisico’s, zoals het manueel hanteren van zware lasten, lawaai, ongemakkelijke werkhoudingen en repetitieve hand-armbewegingen, een bedreiging blijven voor veel werknemers en als zodanig ook zijn gepresenteerd in de vijfde enquête naar de arbeidsomstandigheden van Eurofound(44); overwegende dat tot de risicofactoren voor reumatische ziekten en spier- en skeletaandoeningen op de werkplek onder meer trillingen, zwaar tillen, werken met beeldschermapparatuur en het gebruik van machines en zware werkuitrusting behoren; overwegende dat reumatische ziekten en spier- en skeletaandoeningen van alle arbeidsomstandigheden het grootste verlies aan productiviteit veroorzaken(45);

AE.  overwegende dat werkgerelateerde hart- en vaatziekten en aandoeningen van de luchtwegen de op een na grootste bijdrage leveren aan werkgerelateerde sterfgevallen; overwegende dat hoge psychologische eisen, werkdruk, lange werkdagen, psychische stoornissen, baanonzekerheid en lichamelijke inactiviteit direct daarmee in verband worden gebracht(46);

AF.  overwegende dat gezondheid en veiligheid op het werk moeten worden beschouwd als een ethische en sociale plicht en als een strikte wettelijke verplichting waaraan ondernemers moeten voldoen;

1.  verwelkomt het strategisch kader van de Commissie en – met name – de invoering van de Vision Zero-benadering van werkgerelateerde ongelukken en ziekten, met inbegrip van de aangekondigde nieuwe indicatoren van het sociaal scorebord voor dodelijke ongevallen op het werk; betreurt echter dat het ambitieniveau van de strategie voor gezondheid en veiligheid op het werk niet strookt met de doelstelling van de Vision Zero-benadering, en verzoekt de Commissie om met voorstellen te komen die op deze ambitie zijn afgestemd; pleit voor de totstandbrenging van een routekaart voor het verminderen van ongevallen en sterfgevallen op het werk, met toereikende EU- en nationale financiering voor de lidstaten, teneinde de doelstelling van nul dodelijke ongevallen te verwezenlijken; benadrukt dat de Vision Zero-benadering niet mag leiden tot onderrapportage van werkgerelateerde ongevallen en ziekten; verzoekt de Commissie alle vormen van letsel en ongevallen, alsook fysieke en mentale uitputting, op te nemen in de Vision Zero-benadering; verzoekt de Commissie en de lidstaten aanzienlijk meer aandacht te besteden aan preventiestrategieën, zoals het versterken van de arbeidsinspectiediensten, de nationale gezondheids- en veiligheidsdiensten, en de dialoog met de sociale partners, teneinde ervoor te zorgen dat alle werknemers, ongeacht het type of de omvang van de werkgever, het recht hebben op het hoogst mogelijke beschermingsniveau van hun gezondheid en veiligheid; dringt aan op een ambitieuze tenuitvoerlegging en monitoring van het nieuwe strategische kader voor veiligheid en gezondheid op het werk 2021-2027, ook in het licht van de impact van de COVID-19-pandemie; dringt erop aan het strategische kader regelmatig te actualiseren en de bestaande nationale strategieën te verbeteren, rekening houdend met de ontwikkeling van de arbeidsmarkten en de dubbele (digitale en groene) transitie; is van mening dat verschillende aspecten van het EU-beleid inzake gezondheid en veiligheid op de werkplek baat zouden hebben bij een sterke samenwerking met sociale partners en bij wetgevende maatregelen, als aanvulling op de reeks zachte maatregelen die zijn voorzien met het oog op het verwezenlijken van Vision Zero; dringt aan op specifieke aandacht voor werknemersparticipatie en voor versterking van de raadpleging van de sociale partners in de Vision Zero-benadering; juicht toe dat tijdens de top over gezondheid en veiligheid op het werk in 2023 met name aandacht zal worden besteed aan de voortgang van de Vision Zero-benadering;

2.  verzoekt de Commissie in het Europees kankerbestrijdingsplan haar ambities op het gebied van de aanpak van werkgerelateerde kanker op te voeren; dringt erop aan Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk(47) continu en binnen een ambitieus tijdskader te actualiseren, onder andere middels het op korte termijn in de richtlijn opnemen van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor ten minste 25 extra stoffen, in het verlengde van de presentatie van het actieplan en vóór eind 2022, na raadpleging van Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats; benadrukt in dat verband dat de Commissie voor voldoende personele middelen moet zorgen, onder andere in de desbetreffende eenheden en instanties; beklemtoont dat het voor alle lidstaten tot stand brengen van alomvattende nationale registers de weg vrij zou kunnen maken voor de Europabrede verzameling van gegevens over alle relevante kankerverwekkende stoffen; roept op tot nauwe samenwerking tussen de EU-instellingen en relevante agentschappen, de lidstaten en relevante betrokken partijen, en tot intensieve participatie van de sociale partners bij het actief gebruiken van de verzamelde gegevens om de noodzakelijke wetgevende en niet-wetgevende maatregelen te nemen ter bestrijding van werkgerelateerde kanker; verzoekt de lidstaten het recht van alle werknemers te waarborgen om het werk te staken bij dreigend gevaar en in uitzonderlijk gevaarlijke arbeidsomstandigheden, in overeenstemming met de nationale praktijken;

3.  is ingenomen met de toezegging van de Commissie om de grenswaarden voor blootstelling aan lood en loodverbindingen en diisocyanaten in Richtlijn 2004/37/EG te herzien; merkt op dat, hoewel het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) de atmosferische grenswaarde van 4 µg/m³ en de biologische grenswaarde van 150 µg lood per liter bloed aanbeveelt, wat een stap in de goede richting zou zijn, de voorgestelde biologische grenswaarde vrouwen, en vooral zwangere vrouwen, geen passende bescherming biedt(48); verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat elk voorstel voor herziene grenswaarden voor blootstelling aan lood en loodverbindingen gelijke bescherming biedt voor alle werknemers op de werkplek, ongeacht geslacht; is ingenomen met de verbintenis van de Commissie om hormoonontregelende stoffen toe te voegen als categorie zeer zorgwekkende stoffen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1907/2006(49) (Reach-verordening), en ze voorts te classificeren uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008(50) (CLP-verordening); benadrukt dat werknemers krachtens EU-wetgeving moeten worden beschermd tegen de blootstelling aan hormoonontregelende stoffen; wijst erop dat de automatisering en robotisering van sommige activiteiten de risico’s van blootstelling aan carcinogene agentia op het werk voor werknemers sterk zouden kunnen verkleinen; benadrukt dat er aanvullende maatregelen moeten worden genomen om werkgerelateerde vormen van kanker die samenhangen met nachtarbeid te voorkomen, te detecteren en beter te herkennen; verzoekt de Commissie met name aandacht te schenken aan groepen die in het bijzonder worden blootgesteld aan gevaarlijke chemicaliën, zoals werknemers in de chemische industrie en de landbouw, of werknemers die bijzonder kwetsbaar zijn, zoals vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven;

4.  is ingenomen met de toezegging van de Commissie om in 2022 een wetsvoorstel in te dienen teneinde de blootstelling van werknemers aan asbest verder te beperken; verzoekt de Commissie zich ambitieuzer op te stellen en met een Europese strategie voor de verwijdering van alle asbest te komen, in overeenstemming met de resolutie van het Parlement met aanbevelingen aan de Commissie over de bescherming van werknemers tegen asbest; vraagt de Commissie op ambitieus te zijn bij haar inspanningen om de verwijdering van alle asbest te bewerkstelligen, en Richtlijn 2009/148/EG(51) te herzien met betrekking tot de minimumeisen voor gecertificeerde opleiding van werknemers die aan asbest worden blootgesteld, en als prioriteit de grenswaarde voor blootstelling aan asbest, die moet worden vastgesteld op 0,001 vezel/cm3 (1 000 vezels/m3), bij te werken; verzoekt de Commissie met een voorstel te komen voor een EU-kaderrichtlijn inzake nationale strategieën voor de verwijdering van asbest; verzoekt de Commissie Richtlijn 2010/31/EU(52) bij te werken met het oog op de verplichte screening van gebouwen en de daaropvolgende verwijdering van asbest en andere gevaarlijke stoffen voor de aanvang van renovatiewerkzaamheden, om de omhulling en inkapseling te verbieden van asbesthoudende materialen die technisch gezien kunnen worden verwijderd; verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel voor te leggen waarin rekening wordt gehouden met de bestaande nationale regelgeving, alsook een effectbeoordeling van de meest efficiënte modellen voor de verplichte screening van gebouwen, die bestaat uit een door een professionele entiteit met gepaste kwalificaties en vergunningen uit te voeren oppervlaktediagnose om, voordat gebouwen worden verkocht of verhuurd, vast te stellen of er asbest aanwezig is, en waarin minimumeisen voor asbestcertificaten worden vastgesteld voor gebouwen die voor 2005 of voor het jaar van inwerkingtreding van een gelijkwaardig nationaal asbestverbod zijn gebouwd; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor de betere erkenning van ziekten die verband houden met asbest en de schadeloosstelling van alle werknemers die aan asbest worden blootgesteld, om de gezondheid van bouwvakkers en andere werknemers in de groene transitie te beschermen; pleit voor het gebruik van analytische transmissie-elektronenmicroscopie (Analytical Transmission Electron Microscopy – ATEM) of vergelijkbaar geavanceerde methoden voor het tellen van vezels, waar mogelijk;

5.  is van oordeel dat Richtlijn 89/391/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk(53) wellicht niet doeltreffend genoeg is voor het arbeidsbestel van de 21e eeuw en de laatste ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, onder meer voor het beoordelen en aanpakken van psychosociale risico’s; is van mening dat de richtlijn daarom moet worden aangevuld om dit aspect te versterken; wijst nogmaals op zijn verzoek aan de Commissie om het recht om offline te zijn op te nemen in het strategisch kader voor gezondheid en veiligheid op het werk en om, meer in het bijzonder, als onderdeel van het kader nieuwe psychosociale maatregelen vast te stellen; verzoekt de Commissie in dit verband meer ambitie aan de dag te leggen met betrekking tot het strategisch kader voor gezondheid en veiligheid op het werk; verzoekt de Commissie in overleg met de sociale partners met een voorstel te komen voor een richtlijn inzake psychosociale risico’s en welzijn op het werk, die gericht is op de doelmatige voorkoming van psychosociale risico’s op de werkvloer, zoals angstigheid, depressie, burn-out en stress, waaronder risico’s die veroorzaakt worden door structurele problemen, bijvoorbeeld de manier waarop het werk wordt georganiseerd (d.w.z. slecht management, slechte inrichting van werk of toewijzing van taken aan werknemers die niet over de benodigde kennis en vaardigheden beschikken); verzoekt de Commissie en de lidstaten mechanismen in het leven te roepen ter voorkoming van deze risico’s en ter re-integratie van getroffen werknemers, en over te stappen van optreden bij afzonderlijke gevallen naar een aanpak voor de gehele arbeidsorganisatie, in overeenstemming met de algemene preventiebeginselen als bedoeld in Richtlijn 89/391/EEG; verzoekt de Commissie richtsnoeren op te stellen met betrekking tot het minimumaantal personeelsleden dat bedrijfsgeneeskundige diensten levert dat nodig is om adequaat toezicht op de gezondheid op het werk te waarborgen(54); meent dat de bescherming en bevordering van de geestelijke gezondheid een integraal deel moet uitmaken van de plannen voor gezondheid en veiligheid op het werk voor toekomstige gezondheidscrises; beklemtoont dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de geestelijke gezondheid van gezondheidswerkers en andere essentiële werknemers; is in dit verband ingenomen met de bijdrage die de deskundigengroep inzake doeltreffende manieren om te investeren in gezondheid heeft geleverd met haar advies inzake de ondersteuning van de geestelijke gezondheid van gezondheidswerkers en andere essentiële werknemers; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat deze aanbevelingen naar behoren worden opgevolgd en uitgevoerd;

6.  benadrukt dat het van belang is ervoor te zorgen dat werknemers beschikken over doeltreffende opties voor schadevergoeding in het geval van beroepsziekten; verzoekt de Commissie in overleg met de sociale partners de aanbeveling van de Commissie van 2003 betreffende de Europese lijst van beroepsziekten te herzien en daaraan werkgerelateerde spier- en skeletaandoeningen, werkgerelateerde geestelijke aandoeningen, en met name depressie, burn-out, angstigheid en stress, alle ziekten die verband houden met asbest, huidkanker, reuma en chronische ontstekingsziekten toe te voegen; verzoekt de Commissie deze aanbeveling na overleg met de sociale partners om te vormen tot een richtlijn tot vaststelling van een minimumlijst van beroepsziekten en minimumeisen voor de erkenning van deze beroepsziekten en de schadeloosstelling van getroffen personen;

7.  benadrukt dat vrouwelijke werknemers voor steeds grotere uitdagingen worden gesteld op het gebied van gezondheid en welzijn op het werk, met name in de gezondheids- en zorgsector; is verheugd dat de Commissie wat veiligheid en gezondheid op het werk betreft meer aandacht besteedt aan een genderbewuste aanpak; verzoekt de Commissie en de lidstaten in alle maatregelen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk het genderperspectief op te nemen en rekening te houden met genderverschillen; verzoekt de Commissie het aankomende wetgevingsinitiatief inzake de voorkoming en bestrijding van gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te baseren op de kaderovereenkomst inzake intimidatie en geweld op het werk; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de preventieve en beschermingsmaatregelen voor de uitbanning van geweld, discriminatie en intimidatie op het werk, alsook geweld en intimidatie door derden (d.w.z. door klanten, cliënten, bezoekers of patiënten), in voorkomend geval ongeacht de reden en de oorzaak van de intimidatie van toepassing zijn en niet beperkt blijven tot gevallen waarbij sprake is van discriminatie; verzoekt de lidstaten Verdrag nr. 190 en Aanbeveling No. 206 van de IAO inzake geweld en intimidatie te ratificeren en de noodzakelijke wetgeving en beleidsmaatregelen vast te stellen om geweld en intimidatie op het werk te voorkomen en aan te pakken;

8.  roept de Commissie en de lidstaten op strategieën vast te stellen om zich voor te bereiden op de vergrijzing van de beroepsbevolking, de hogere prevalentie van werknemers met chronische aandoeningen en de noodzaak om de werkplek aan te passen aan de behoeften van werknemers met een handicap, om re-integratie en non-discriminatie actief te ondersteunen, en om de arbeidsomstandigheden aan te passen voor mensen met een handicap of een chronische aandoening, alsook voor mensen die van een ziekte herstellen; onderstreept dat er op maat gesneden, individuele strategieën moeten worden vastgesteld en uitgevoerd om het herstel- en revalidatieproces van werknemers te vergemakkelijken; benadrukt dat deze strategieën de bevordering van onderwijs, opleiding en een leven lang leren voor mensen van alle leeftijden moeten omvatten, alsmede een beter evenwicht tussen werk en privéleven en de bevordering van uitwisseling tussen de generaties op de werkplek; benadrukt dat er tevens speciale aandacht moet worden besteed aan zorgverleners;

9.  verzoekt de Commissie in het kader van de strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030 duidelijke en ambitieuze richtsnoeren te verstrekken aan de lidstaten en werkgevers voor het bieden van aanpassingen op de werkplek en redelijke voorzieningen voor mensen met een handicap; verzoekt de Commissie in dit verband over te gaan tot een ambitieuze herziening van Richtlijn 2000/78/EG inzake gelijke behandeling; benadrukt dat het evenzeer belangrijk is aandacht te schenken aan de situatie van werknemers met chronische aandoeningen;

10.  verzoekt de Commissie en de lidstaten in hun strategieën voor gezondheid en veiligheid op het werk bijzondere aandacht te besteden aan jonge werknemers, en met name aan werknemers onder de 18 jaar; wijst erop dat uit statistieken blijkt dat het risico op een ernstig arbeidsongeval hoger is onder 18- tot 24-jarigen dan onder oudere volwassenen vanwege onvoldoende ervaring, opleiding en toezicht, slechte kennis van hun rechten en van de plichten van werkgevers, een gebrek aan erkenning van hun behoeften door werkgevers, en blootstelling aan onzekere arbeidsomstandigheden, hetgeen leidt tot beroepsziekten op jonge of op latere leeftijd(55);

11.  wijst erop dat platformwerkers mogelijk grotere gezondheids- en veiligheidsrisico’s lopen, zowel bij platformwerk op locatie als online; benadrukt dat deze risico’s niet beperkt blijven tot de lichamelijke gezondheid, maar ook van invloed kunnen zijn op de psychosociale gezondheid, en dat onvoorspelbare werktijden, de intensiteit van het werk, een concurrerende omgeving, een overvloed aan informatie en isolement opkomende risicofactoren zijn; is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van platformwerkers, die de arbeidsomstandigheden van platformwerkers moet verbeteren; onderstreept dat alle platformwerkers recht moeten hebben op schadeloosstelling in geval van een arbeidsongeval of beroepsziekte, en sociale bescherming moeten krijgen, waaronder een ziektekosten- en invaliditeitsverzekering, door middel van de invoering van een weerlegbaar vermoeden van een arbeidsverhouding voor platformwerkers, in overeenstemming met de nationale definities zoals vastgelegd in de wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten van de afzonderlijke lidstaten; wijst in dit verband nogmaals op de aanbevelingen die zijn opgenomen in zijn resolutie van 16 september 2021 over eerlijke arbeidsvoorwaarden, rechten en sociale bescherming voor platformwerkers – nieuwe vormen van werkgelegenheid die gekoppeld zijn aan de digitale ontwikkeling;

12.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat alle werknemers met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding in de zin van het nationaal recht, collectieve overeenkomsten of praktijken, waaronder atypische werknemers(56), zelfstandigen, schijnzelfstandigen en mobiele werknemers, binnen het toepassingsgebied van de wetgeving en beleidsmaatregelen inzake gezondheid en veiligheid op het werk vallen; benadrukt dat collectieve onderhandelingen een cruciale rol spelen bij de waarborging van hoge gezondheids- en veiligheidsnormen op de werkvloer; onderstreept dat Europese en internationale mensenrechten alle werknemers het recht garanderen om vakbonden op te richten en zich daarbij aan te sluiten, collectieve onderhandelingen aan te gaan, collectieve actie te ondernemen om hun rechten te beschermen, en bescherming te genieten op grond van collectieve overeenkomsten, ongeacht hun dienstverband(57);

13.  verzoekt de Commissie gezondheid en veiligheid op te nemen in alle relevante EU-strategieën en -maatregelen voor de groene en de digitale transitie, alsook voor artificiële intelligentie (AI); benadrukt dat AI-oplossingen op de werkplek ethisch, transparant en eerlijk moeten zijn, de mens centraal moeten stellen en alle negatieve gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers moeten voorkomen; verzoekt de Commissie te overwegen na overleg met de sociale partners een wetgevingsinitiatief voor te leggen om de verplichtingen en verantwoordelijkheden op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk met betrekking tot AI-systemen en nieuwe manieren van werken te verduidelijken; benadrukt dat voorlichting en opleiding voor werknemers en maatregelen ter waarborging van doeltreffende strategieën voor gezondheid en veiligheid op het werk noodzakelijk zijn voor de invoering van AI en het gebruik ervan door werknemers op de werkplek; wijst erop dat het aannemelijk is dat AI en digitalisering synergieën tussen mens en machine bevorderen en zo economische en maatschappelijke voordelen bieden, evenals nieuwe kansen voor bedrijven; merkt op dat deze ontwikkelingen niettemin ook bezorgdheid met zich meebrengen wat betreft gezondheid en veiligheid op het werk, waaronder over de opkomst van nieuwe vormen van toezicht op en beheer van werknemers op basis van de verzameling van grote hoeveelheden realtime-gegevens, hetgeen kan leiden tot juridische, regelgevings- en ethische vragen; pleit in het bijzonder voor de invoering van waarborgen tegen de nadelige gevolgen van beheer op basis van algoritmen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers; onderstreept dat algoritmen die op de werkvloer worden ingezet, transparant, niet-discriminerend en ethisch moeten zijn en dat besluiten die op grond van algoritmen worden genomen, moeten kunnen worden verantwoord, betwist en, in voorkomend geval, teruggedraaid, en bovendien aan menselijk toezicht moeten worden onderworpen; vestigt de aandacht op de rol van de sociale partners bij het anticiperen op nieuwe beroepsrisico’s die voortvloeien uit de ontwikkeling van disruptieve technologieën;

14.  herinnert eraan dat de klimaatverandering directe gevolgen heeft voor de gezondheid van werknemers; wijst erop dat de intensivering van extreme weersomstandigheden tot meer lichamelijk letsel zal leiden en dat de klimaatverandering ook het risico op huidkanker en blootstelling aan stof kan vergroten, evenals de psychosociale risico’s; wijst er nadrukkelijk op dat een gebrekkige organisatie van het werk de situatie ook kan verergeren; vestigt de aandacht op de rol van de sociale partners bij het anticiperen op nieuwe beroepsrisico’s als gevolg van de klimaatverandering; wijst erop dat de gezondheid en veiligheid van werknemers onder de bevoegdheden van de EU vallen en dat werknemers overeenkomstig Richtlijn 89/391/EEG tegen alle risico’s moeten worden beschermd, met inbegrip van opkomende risico’s; verzoekt de Commissie de nieuwe en opkomende risico’s voor de gezondheid en veiligheid op het werk in verband met de klimaatverandering grondig en met spoed te beoordelen om werknemers beter te beschermen tegen blootstelling aan hogere temperaturen, natuurlijke uv-straling en andere veiligheidsrisico’s op dit gebied;

15.  pleit voor de verbetering van de bescherming tegen blootstelling aan uv-straling op EU-niveau, met name in het kader van de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk voor werknemers die in de buitenlucht werken; verzoekt de Commissie daarom Richtlijn 2006/25/EG betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico’s van fysische agentia (kunstmatige optische straling)(58) te herzien en zonnestraling in het toepassingsgebied op te nemen; verzoekt de Commissie over te gaan tot een beoordeling van de uitvoering van de huidige maatregelen ter bescherming van werknemers die aan ioniserende straling worden blootgesteld, zoals personeel in vliegtuigen, werknemers van kerncentrales, werknemers in bepaalde industriële omgevingen en onderzoekers, gezondheidswerkers en dierenartsen die werkzaam zijn op het vlak van radiologie, radiotherapie en stralingsgeneeskunde, en deze maatregelen waar nodig naar verhouding te herzien;

16.  verzoekt de Commissie binnen de huidige interinstitutionele opzet een mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing tot stand te brengen om vast te stellen waar aanpassingen en herzieningen nodig zijn van richtlijnen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, die betrekking hebben op terreinen die voortdurend aan verandering onderhevig zijn en bijvoorbeeld kunnen worden beïnvloed door nieuwe wetenschappelijke informatie over gevaarlijke producten of ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en van de arbeidsomstandigheden binnen de gelijktijdige groene en digitale transitie; onderstreept dat het bijzonder belangrijk is om sociale partners uit de desbetreffende sectoren bij dit mechanisme te betrekken, aangezien zij als eersten met veranderende situaties te maken krijgen;

17.  dringt er bij de lidstaten op aan om nationaal beleid te ontwikkelen ter bescherming van de gezondheid en veiligheid op het werk als een fundamenteel onderdeel van overheidsopdrachten;

18.  verzoekt de Commissie de bredere kwestie van fatsoenlijk werk in toekomstige handelsovereenkomsten van de EU te bevorderen en ervoor te zorgen dat naar behoren rekening wordt gehouden met de gezondheids- en veiligheidsnormen op de werkvloer als onderdeel van bindende toezeggingen op het gebied van arbeids- en sociale normen; verzoekt de Commissie kandidaat-lidstaten bij te staan bij de afstemming van hun rechtskader op het EU-acquis op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk; verzoekt de Commissie en de lidstaten nauw samen te werken met de IAO en de WHO om het recht op gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te bevorderen binnen het kader van fundamentele arbeidsbeginselen en -rechten van de IAO, en om de naleving van deze beginselen door actoren in wereldwijde toeleveringsketens te waarborgen; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een Uniebreed verbod voor te stellen op producten die met behulp van dwangarbeid zijn vervaardigd;

19.  is ingenomen met de doelstelling om de betrokkenheid bij de aangelegenheden van de partnerlanden van de EU, van regionale en internationale organisaties en van andere internationale fora te versterken teneinde de normen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk wereldwijd te verhogen; dringt aan op actieve betrokkenheid van de Commissie bij de ondersteuning van de opname van het recht op gezonde en veilige arbeidsomstandigheden in het kader van fundamentele arbeidsbeginselen en -rechten van de IAO;

20.  is van oordeel dat gezamenlijke grensoverschrijdende opleidingen voor gezondheidswerkers en volksgezondheidswerkers in grensregio’s moeten worden bevorderd, alsook de uitwisseling van optimale werkmethoden;

Paraatheidsplan voor toekomstige gezondheidscrises: de lessen die uit de COVID-19-pandemie getrokken zijn en de gevolgen ervan voor de werkgelegenheid

21.  benadrukt dat het van wezenlijk belang is lessen te trekken uit de COVID-19-pandemie en beter voorbereid te zijn op de eventuele gezondheidscrises van morgen; staat achter het verzoek aan de lidstaten om in het kader van hun nationale strategieën op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk, in overleg met de nationale sociale partners, paraatheidsplannen voor toekomstige crises vast te stellen, onder meer voor de tenuitvoerlegging van richtsnoeren en instrumenten van de EU; onderstreept dat er doeltreffende EU-mechanismen nodig zijn voor de coördinatie van deze plannen; meent dat de verbetering van de mededeling van geverifieerde informatie in elk paraatheidsplan op gezondheidsgebied centraal moet staan; is van oordeel dat de bescherming en bevordering van de geestelijke gezondheid een integraal onderdeel moet vormen van de paraatheidsplannen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk voor toekomstige gezondheidscrises en benadrukt dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de geestelijke gezondheid van gezondheidswerkers en andere essentiële werknemers; is verheugd over het voornemen van de Commissie om over te gaan tot een diepgaande beoordeling van de gevolgen van de pandemie en de doelmatigheid van de EU- en nationale kaders op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, teneinde noodprocedures en richtsnoeren vast te stellen voor de snelle uitrol, uitvoering en monitoring van maatregelen bij eventuele toekomstige gezondheidscrises, in nauwe samenwerking met actoren op het gebied van volksgezondheid; vraagt de lidstaten bijzondere aandacht te schenken aan grensregio’s om de samenwerking te verbeteren; is van oordeel dat de afkondiging van een noodsituatie voor de volksgezondheid van de EU, waarin de toekomstige verordening inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid(59) voorzien, de aanzet moet geven tot de uitvoering en coördinatie op EU-niveau van de maatregelen waarin de nationale paraatheidsplannen van de lidstaten op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk voorzien;

22.  brengt in herinnering dat de Commissie heeft toegezegd te zullen bepalen of er aanvullende maatregelen nodig zijn om de werking van het bestaande regelgevingskader van de EU inzake gezondheid en veiligheid te verbeteren, en of Richtlijn 2000/54/EG betreffende biologische agentia op het werk moet worden herzien; verzoekt de Commissie onverwijld over te gaan tot een gerichte herziening van deze richtlijn en daarbij voort te bouwen op de lessen die getrokken zijn uit de COVID-19-pandemie, om de paraatheid en responsplanning tijdens gezondheidscrises en de veerkracht van alle werkplekken te verbeteren; benadrukt dat de herziening ervoor moet zorgen dat met behulp van de richtlijn op pandemieën kan worden gereageerd, de opstelling van nationale noodplannen bij de uitbraak van een pandemie kan worden vergemakkelijkt en werkgevers aan alle werknemers schriftelijke instructies in verschillende talen verstrekken over de risico’s voor de gezondheid en veiligheid, de gezondheidsmaatregelen en de manier waarop het werk in geval van een uitbraak zal worden georganiseerd; is ingenomen met het voornemen van de Commissie om COVID-19 op te nemen in de aanbeveling betreffende de Europese lijst van beroepsziekten;

23.  verzoekt de Commissie en de lidstaten zowel op EU- als op nationaal niveau hoge prioriteit en toereikende financiering toe te kennen aan de versterking van onderzoek en gegevensverzameling op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, in het bijzonder met betrekking tot de oorzaken van en gevolgen voor de geestelijke gezondheid, psychosociale en ergonomische risico’s, spier- en skeletaandoeningen, werkgerelateerde hart- en vaatziekten, beroepskanker en chronische ontstekingsziekten in alle sectoren, en een grondige beoordeling uit te voeren van problemen, met inbegrip van de gevolgen van het veranderende arbeidsbestel, alsook kansen en uitdagingen, op het gebied van gezondheid en veiligheid die verband houden met werken op afstand, telewerken en het recht om offline te zijn, om het effect van gender, leeftijd en handicaps te analyseren; verzoekt de Commissie dit onderzoek na overleg met de sociale partners op te volgen met zowel wetgevende als niet-wetgevende maatregelen om de gezondheid en veiligheid van werknemers te beschermen;

24.  verzoekt de Commissie aanvullend onderzoek te doen naar de economische kosten van gezondheid en uitsluiting op het werk;

25.  verzoekt de Commissie een wetgevingskader voor te stellen met het oog op de vaststelling van minimumeisen voor telewerk in de hele Unie zonder de arbeidsomstandigheden van telewerkers aan te tasten; merkt op dat dit kader moet worden vormgegeven in overleg met de lidstaten en de Europese sociale partners, met volledige eerbiediging van de nationale arbeidsmarktmodellen en met inachtneming van de kaderovereenkomsten van de sociale partners voor telewerk en digitalisering; benadrukt dat dit kader de arbeidsomstandigheden moet verduidelijken, waaronder de verstrekking en het gebruik van evenals de aansprakelijkheid voor apparatuur (zowel bestaande als nieuwe digitale hulpmiddelen), en ervoor moet zorgen dat dit werk vrijwillig wordt uitgevoerd en dat de rechten, het evenwicht tussen werk en privéleven en de werklast van evenals de prestatienormen voor telewerkers gelijk zijn aan die van vergelijkbare werknemers die op de werkplek werken; onderstreept dat dit wetgevingsinitiatief moet stoelen op een alomvattende beoordeling van de psychosociale risico’s die gepaard gaan met digitale werk- en telewerkmethoden en doordringbare werkomgevingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor preventieve maatregelen met betrekking tot toegankelijkheid en inclusieve technologie voor mensen met een handicap die de overgang maken naar telewerken en/of een beroepsopleiding volgen op afstand;

26.  vraagt de Commissie in overleg met de sociale partners met een voorstel te komen voor een richtlijn betreffende minimumnormen en -voorwaarden om ervoor te zorgen dat alle werknemers hun recht om offline te zijn daadwerkelijk kunnen uitoefenen en om het gebruik van bestaande en nieuwe digitale hulpmiddelen voor werk te reguleren, in overeenstemming met zijn resolutie van 21 januari 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het recht om offline te zijn, en met inachtneming van de kaderovereenkomst van de sociale partners inzake digitalisering;

27.  is ingenomen met de toezegging van de Commissie om het wetgevingskader voor veiligheid en gezondheid op het werk te moderniseren door Richtlijn 89/654/EEG betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen(60) en Richtlijn 90/270/EEG betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur(61) te herzien; vraagt de Commissie zich in dit verband ambitieuzer op te stellen en onverwijld met een voorstel te komen voor een bredere en omvattendere richtlijn betreffende de preventie en het beheer van werkgerelateerde spier- en skeletaandoeningen, reuma en chronische ontstekingsziekten, en vraagt de lidstaten hun onderzoek en gegevensverzameling op te voeren; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle werkgerelateerde risico’s die kunnen leiden tot spier- en skeletaandoeningen, reuma of chronische ontstekingsziekten, zoals zwaar tilwerk, repetitieve bewegingen, trillingen of langdurig staan of zitten, onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen; wijst erop dat vrouwelijke werknemers een hoger risico lopen op spier- en skeletaandoeningen; herinnert de Commissie eraan dat een voorstel inzake werkgerelateerde spier- en skeletaandoeningen een sterke genderdimensie moet hebben voor de beoordeling preventie en behandeling van deze aandoeningen; verzoekt de Commissie en de lidstaten te overwegen flexibele werkroosters in te voeren voor werknemers die lijden aan spier- en skeletaandoeningen, reuma of chronische ontstekingsziekten; verzoekt de Commissie en de lidstaten werkgerelateerde risico’s in verband met hart- en vaatziekten aan de orde te stellen;

28.  verzoekt de Commissie en de lidstaten bedrijven aan te sporen om zich met behulp van de logistieke middelen waarover zij beschikken, in te zetten voor de bevordering van de gezondheid van werknemers door aanbevelingen te doen over een gezonde levensstijl, werknemers aan te sporen tot lichaamsbeweging door toegang te bieden tot speciale ruimten in het bedrijfsgebouw of in externe gebouwen, de samenstelling van interne sportteams te stimuleren, te voorzien in fietsgarages, goede eetgewoonten te bevorderen door gezonde, gebalanceerde en gevarieerde gerechten aan te bieden in de bedrijfskantine, evenals automaten met natuurlijke dranken, en borden op te hangen om werknemers te verzoeken de ruimten rond gemeenschappelijke in- en uitgangen vrij te houden van schadelijke stoffen, zoals sigarettenrook, alsook door middel van andere educatieve maatregelen die daartoe kunnen bijdragen, zoals de bevordering van de Europese code tegen kanker; vestigt de aandacht op het positieve effect van behoorlijke voorlichting en opleiding van managers en werknemers die verantwoordelijk zijn voor het personeel, om psychosociale risico’s en intimidatie op het werk te voorkomen; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat managers en werknemers die verantwoordelijk zijn voor het personeel een opleiding op dit vlak krijgen of hebben gevolgd, met inbegrip van opleidingen in de preventie van psychosociale risico’s en anti-intimidatiecursussen, voordat zij hun taken op de werkplek opnemen; verzoekt de lidstaten en de sociale partners initiatieven te ontplooien om de opleiding van vertegenwoordigers en managers op het gebied van gezondheid en veiligheid te verbeteren, in overeenstemming met nationale wetgeving en praktijken; verzoekt de lidstaten de actieve betrokkenheid van werknemers bij de uitvoering van preventieve maatregelen voor gezondheid en veiligheid op het werk te ondersteunen en ervoor te zorgen dat gezondheids- en veiligheidsvertegenwoordigers opleidingen kunnen krijgen die verder gaan dan de basismodules;

29.  wijst erop dat de rechten van werknemers tijdens de COVID-19-pandemie veelvuldig zijn geschonden, en met name de rechten van mobiele werknemers, waaronder grensarbeiders, seizoensarbeiders en migrerende werknemers, die werden blootgesteld aan ongezonde en onveilige woon- en werkomstandigheden, zoals slechte of overvolle huisvesting, en die niet naar behoren over hun rechten werden geïnformeerd; verzoekt de Commissie nogmaals dringend actie te ondernemen om de arbeids-, werk- en gezondheids- en veiligheidsomstandigheden van mobiele en migrerende werknemers, zoals grens- en seizoensarbeiders en gedetacheerde werknemers, te verbeteren door de rol van uitzendbureaus, aanwervingsbureaus, andere tussenpersonen en onderaannemers onder de loep te nemen om lacunes op het gebied van bescherming in kaart te brengen in het licht van het beginsel van gelijke behandeling en van de bijzondere gezondheids- en veiligheidsuitdagingen waarmee mobiele en migrerende werknemers te maken hebben, zoals toegang tot goede uitrusting en voorzieningen, hoogwaardige accommodatie, veilig vervoer en degelijke maaltijden(62); vraagt de Commissie voorts werk te maken van de herziening van het bestaande wetgevingskader om de vastgestelde lacunes weg te nemen en het kader pandemiebestand te maken, met inachtneming van de lessen die uit de COVID-19-pandemie zijn getrokken; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de huisvesting van werknemers, indien deze door de werkgever wordt geregeld, veilig en fatsoenlijk is en aan de minimumnormen voldoet; vestigt de aandacht op de rol die de ELA speelt bij de verlening van bijstand aan de lidstaten en de Commissie met het oog op de doeltreffende toepassing en handhaving van het EU-recht op het gebied van arbeidsmobiliteit en de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in de EU; onderstreept dat het mandaat van de ELA in het kader van de evaluatie van 2024 moet worden herzien en dat hierin bepalingen moeten worden opgenomen inzake gezondheid en veiligheid op het werk; verzoekt EU-OSHA en de ELA samen te werken om de Commissie en de lidstaten te ondersteunen bij het verbeteren van de gezondheid en veiligheid van mobiele en migrerende werknemers op het werk; verzoekt de Commissie na te gaan hoe digitale hulpmiddelen kunnen helpen de grensoverschrijdende handhaving van gezondheids- en veiligheidsnormen op het werk voor alle mobiele werknemers te versterken, waaronder voor zelfstandige en mobiele onderdanen van derde landen die onder de EU-regels inzake arbeidsmobiliteit binnen de EU vallen; verzoekt de Commissie in nauwe samenwerking met de ELA en na de uitvoering van een gedegen beoordeling met een wetgevingsvoorstel te komen voor een Europese socialezekerheidspas voor alle mobiele werknemers en onderdanen van derde landen die onder de EU-regels inzake arbeidsmobiliteit binnen de EU vallen, om de betrokken nationale autoriteiten en sociale partners een instrument te bieden met behulp waarvan zij de handhaving van de EU-regels inzake arbeidsmobiliteit en de coördinatie van sociale zekerheid op de arbeidsmarkt op eerlijke en doeltreffende wijze kunnen verbeteren teneinde een gelijk speelveld tot stand te brengen in de EU, onder meer met betrekking tot de bescherming van de gezondheid en veiligheid van mobiele werknemers, overeenkomstig de resolutie van het Parlement van 25 november 2021 over de invoering van een Europese socialezekerheidspas voor het verbeteren van de digitale handhaving van socialezekerheidsrechten en billijke mobiliteit(63);

30.  onderstreept dat gezondheid en veiligheid op het werk in openbare aanbestedingen moeten worden opgenomen en verzoekt de lidstaten in dit verband nationaal beleid voor te stellen ter waarborging daarvan; dringt er bij de Commissie op aan optimale werkmethoden uit te wisselen betreffende de manier waarop gezondheid en veiligheid op het werk in de regels voor openbare aanbestedingen kunnen worden opgenomen en de manier waarop clausules met betrekking tot veiligheid en gezondheid op het werk in nationale wetgeving kunnen worden opgenomen, in overeenstemming met de richtlijn overheidsopdrachten;

Uitvoering en handhaving

31.  vestigt de aandacht op de essentiële rol die nationale arbeidsinspecties spelen bij het waarborgen van de naleving van de gezondheids- en veiligheidswetgeving en bij de preventie van beroepsziekten en -letsel; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat nationale arbeidsinspecties voldoende financiering ontvangen, en uitvoering te geven aan de aanbeveling van de IAO om te zorgen dat er één arbeidsinspecteur per tienduizend werknemers kan worden aangewezen, opdat inspecties doeltreffend en tijdig kunnen worden uitgevoerd en een eind kan worden gemaakt aan alle vormen van misbruik; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar de manier waarop nationale arbeidsinspecties hun inspecties uitvoeren, alsook naar de reikwijdte en de inhoud van deze inspecties, onder meer met betrekking tot het aantal vastgestelde inbreuken en de oplegging van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, en de resultaten van dit onderzoek te verspreiden, teneinde in kaart te brengen in hoeverre de arbeidsinspecties de bestaande regels op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk kunnen handhaven, en zo een gelijk speelveld tot stand te brengen dat voldoende bescherming biedt; verzoekt de Commissie een speciale tripartiete werkgroep voor handhaving op te richten binnen de bevoegdheid van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats om het onderzoek te volgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten de normen voor gezondheid en veiligheid op het werk in alle beleidsmaatregelen te stroomlijnen en de preventieve maatregelen en de handhaving van de bestaande regels voor gezondheid en veiligheid op het werk te verbeteren; vestigt de aandacht op de rol die de sociale partners en de nationale gezondheids- en veiligheidsdiensten in dit verband spelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor meer coördinatie, samenwerking en opleiding op Europees niveau;

32.  verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor passende financiering van en toegang voor alle werknemers tot opleidings- en leerfaciliteiten op het gebied van gezondheid en veiligheid om ongevallen en ziekten op het werk tegen te gaan; benadrukt dat op dit gebied nauw moet worden samengewerkt met de sociale partners;

33.  verzoekt de Commissie de asymmetrie tussen de nationale wetgevingen inzake gezondheid en veiligheid op het werk te bestrijden, die niet alleen in de interne markt, maar ook in de betrekkingen met derde landen tot oneerlijke mededinging leidt;

34.  verzoekt de Commissie een evaluatie te starten van het werk van de gezondheids- en veiligheidsdiensten en van de lessen die op het gebied van de verlening van externe gezondheids- en veiligheidsdiensten zijn geleerd sinds de invoering van de bepalingen van artikel 7, lid 3, van Richtlijn 89/391/EEG; verzoekt de Commissie aanbevelingen op te stellen ter versterking van de nationale verlening van externe gezondheids- en veiligheidsdiensten met het oog op de verbetering van de risicopreventie op het werk;

35.  verzoekt de lidstaten verslag uit te brengen over de doelstellingen die in de nationale strategieën op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk zijn vastgelegd en te zorgen voor voldoende financiering om de uitvoering ervan te ondersteunen; benadrukt dat de sociale partners volledig bij de uitvoering en opvolging van nationale plannen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk moeten worden betrokken; benadrukt dat de sociale partners en de gezondheids- en veiligheidsvertegenwoordigers op de werkvloer tevens erkend en betrokken moeten worden bij de vormgeving, uitvoering en handhaving van het wetgevingskader voor gezondheid en veiligheid op het werk; verzoekt de Commissie een onderzoek te starten naar concepten en praktijken die de betere participatie mogelijk maken van werknemers en hun vertegenwoordigers in vakbonden en ondernemingsraden in alle stadia van risicobeoordeling en beleid inzake veiligheid en gezondheid op het werk op bedrijfsniveau, en gefinancierde programma’s te lanceren ter verbetering van de participatie van werknemers in de gezondheids- en veiligheidsactiviteiten van bedrijven; verzoekt de lidstaten nationale wetgeving weg te nemen die collectieve onderhandelingen in de weg staat, onder meer door ervoor te zorgen dat vakbonden toegang hebben tot de werkplek met het oog op organisatie, uitwisseling van informatie en raadpleging, de werknemersvertegenwoordiging te versterken en zodoende goede gezondheids- en veiligheidsnormen op de werkplek te waarborgen;

36.  onderstreept dat het mobiliteitspakket en de bijbehorende initiatieven, waaronder de richtsnoeren van de Commissie inzake rij- en rusttijden, de gezondheid en veiligheid op het werk kunnen verbeteren; verzoekt de lidstaten te zorgen voor meer toezicht op de wegen en voor de naleving van deze regels, door onder meer te waarborgen dat werkgevers chauffeurs degelijke werkroosters geven om buitensporige werkdruk te voorkomen, en zodoende de veiligheid op de weg te verbeteren; verzoekt de Commissie en de lidstaten in hun nationale verkeersveiligheidsstrategieën duidelijke streefdoelen vast te stellen voor het terugdringen van het aantal verkeersdoden als gevolg van arbeidsongevallen; verzoekt de Commissie met soortgelijke initiatieven te komen om de gezondheid en veiligheid van werknemers in de luchtvaart- en maritieme industrie te verbeteren; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat arbeidsongevallen op de weg door de lidstaten worden gemeld en dat hierover statistieken worden verstrekt;

37.  benadrukt dat alle werknemers afdoende moeten worden beschermd, ongeacht de omvang van de ondernemingen, en dat er met name steun moet worden verleend aan micro-ondernemingen en kmo’s om hen te helpen de regels inzake gezondheid en veiligheid op het werk correct toe te passen; wijst op de rol die EU-OSHA speelt bij het voorzien in de hulpmiddelen en normen die micro-ondernemingen en kmo’s nodig hebben om de risico’s voor hun personeel te beoordelen en passende preventieve maatregelen te treffen; is van mening dat de rol van EU-OSHA moet worden versterkt opdat in de hele Unie gezonde en veilige werkplekken kunnen worden bevorderd en verdere initiatieven kunnen worden ontwikkeld om preventie op het werk in alle bedrijfstakken te verbeteren;

o
o   o

38.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Ontwerpresolutie over het Europees kader voor actie inzake geestelijke gezondheid 2021-2025 van de WHO, 71e Regionaal Comité voor Europa, 13-15 september 2021.
(2) PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
(3) https://ec.europa.eu/research/participants/data/ref/h2020/other/guides_for_applicants/h2020-SC1-BHC-22-2019-framework-for-action_en.pdf
(4) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 9.
(5) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 82.
(6) PB C 445 van 29.10.2021, blz. 75.
(7) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 161.
(8) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0385.
(9) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0427.
(10) https://www.who.int/about/governance/constitution
(11) Fact sheet van de WHO getiteld “Mental health: strengthening our response”, maart 2018. https://www.who.int/news-room/fact-sheets/detail/mental-health-strengthening-our-response
(12) Persbericht van de Europese Commissie over gezondheid en veiligheid op het werk in een veranderende arbeidswereld, 28 juni 2021. https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/IP_21_3170
(13) Eurostat, statistieken over ongevallen op het werk, november 2020.
(14) Eurofound, Zesde Europese enquête naar de arbeidsomstandigheden – Overzichtsverslag (update 2017), Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2017.
(15) Patronen in werkkwaliteit suggereren dat het beeld genuanceerder is dan een duidelijke tweedeling tussen banen van hoge en lage kwaliteit. In de analyse zijn werknemers in vijf werkkwaliteitsprofielen gegroepeerd: banen met het profiel “ambitieus” (omvat 21 % van de werknemers); banen met het profiel “comfortabel” (25 %); banen met het profiel “actieve handenarbeid” (21 %); banen met het profiel “onder druk” (13 %); en banen met het profiel “zeer lage kwaliteit” (20 %). Het patroon van de werkkwaliteitsscores tussen de profielen is ongelijk, wat de aanname versterkt dat werkkwaliteit verschillende dimensies omvat.
(16) https://www.safetyandhealthmagazine.com/articles/14053-new-workers-higher-risk
(17) EU-OSHA, An international comparison of the cost of work-related accidents and illnesses, 2017.
(18) Takala, J., werkdocument Eliminating occupational cancer in Europe and globally, 2015, blz. 6.
(19) Global Asbestos Disaster, International Journal of Environmental Research and Public Health, 2018.
(20) https://www.euractiv.com/section/health-consumers/infographic/the-economic-impact-of-non-melanoma-skin-cancer-on-the-society-and-the-welfare-system/
(21) Werknemersenquête inzake blootstelling aan risicofactoren voor kanker, EU-OSHA, 20 mei 2020.
(22) Fact sheet van de WHO getiteld “Radon and health”, 2 februari 2021. https://www.who.int/news-room/fact-sheets/detail/radon-and-health
(23) Europees Parlement, DG IPOL, Strengthening Europe in the fight against cancer – Going further, faster, juli 2020. https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2020/642388/IPOL_STU(2020)642388_EN.pdf
(24) IPCC, sixth assessment report, regional fact sheet – Europe. https://www.ipcc.ch/report/ar6/wg1/downloads/factsheets/IPCC_AR6_WGI_Regional_Fact_Sheet_Europe.pdf
(25) Eurostat, self-reported work-related health problems and risk factors - key statistics, september 2021.
(26) EU OSHA, Musculoskeletal disorders: association with psychosocial risk factors at work, 2021.
(27) Eurofound en EU-OSHA, Psychosocial risks in Europe: Prevalence and strategies for prevention, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2014.
(28) EU-OSHA, Psychosocial risks and stress at work. https://osha.europa.eu/en/themes/psychosocial-risks-and-stress
(29) EU OSHA, OSH figures: stress at work - facts and figures, 2009.
(30) Eurofound, Living, working and COVID-19, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2020.
(31) Eurofound and the International Labour Office, Working anytime, anywhere: The effects on the world of work, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, en het Internationaal Arbeidsbureau, Genève, 2017.
(32) Europees Vakbondsinstituut, Teleworking in the aftermath of the Covid-19 pandemic: enabling conditions for a successful transition, Europees Vakbondsinstituut, 2021.
(33) Eurofound and European Commission Joint Research Centre, What just happened? COVID-19 lockdowns and change in the labour market, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021.
(34) Eurofound, Telework and ICT-based mobile work: Flexible working in the digital age, New forms of employment series, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2020.
(35) Microsoft Work Trend Index, “The next great disruption is hybrid work - are we ready?”, 2021.
(36) EU-OSHA, Telework and health risks in the context of the COVID-19 pandemic: evidence from the field and policy implications, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxembourg, 2021.
(37) Internationale Arbeidsorganisatie, World Employment and Social Outlook 2021, The role of digital labour platforms in transforming the world of work. https://www.ilo.org/global/research/global-reports/weso/2021/lang--en/index.htm https://eige.europa.eu/publications/gender-equality-index-2020-digitalisation-and-future-work
(38) Europees Verbond van Vakverenigingen, nota getiteld “National measures targeting seasonal workers to address labour shortages (particularly in the agricultural sector)”, 29 mei 2020. https://www.etuc.org/sites/default/files/publication/file/2020-05/Covid-19%20Briefing%20Seasonal%20Workers%20Final_updated%2029%20May%202020.pdf
(39) EU-OSHA, Derde Europese bedrijvenenquête naar nieuwe en opkomende risico’s (ESENER 3), 2019. https://www.enshpo.eu/pdfs/news01.pdf
(40) da Silva Neto, AM et al, “Psychological effects caused by the COVID-19 pandemic in health professionals: A systematic review with meta-analysis”, Progress in neuro-psychopharmacology & biological psychiatry, 10 januari 2021.
(41) Infographic van het Europees Parlement “Understanding Covid-19’s impact on women”, 1 maart 2021. https://www.europarl.europa.eu/news/en/headlines/society/20210225STO98702/understanding-the-impact-of-covid-19-on-women-infographics; European Institute for Gender Equality. https://eige.europa.eu/covid-19-and-gender-equality/essential-workers
(42) Eurofound, nieuwsartikel getiteld “Just one in three workers with limiting chronic disease in adapted workplace”, 15 oktober 2019, https://www.eurofound.europa.eu/news/news-articles/just-one-in-three-workers-with-limiting-chronic-disease-in-adapted-workplace
(43) PB L 238 van 25.9.2003, blz. 28.
(44) Eurofound, Europese enquête naar de arbeidsomstandigheden 2021 https://www.eurofound.europa.eu/surveys/2021/european-working-conditions-survey-2021;
(45) https://eular.org/myUploadData/files/eular_vision_paper_on_eu_health_policy_branded.pdf
(46) Niedhammer I, Bertrais S, Witt K (2021), Psychosocial work exposures and health outcomes: a meta-review of 72 literature reviews with meta-analysis, Scand J Work Environ Health 2021;47(7):489-508.
(47) Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).
(48) Europees Vakbondsinstituut, Occupational Exposure Limits (OELs) for lead and lead compounds & equality of treatment of women and men at work, 14 december 2020.
(49) Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
(50) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
(51) Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk (PB L 330 van 16.12.2009, blz. 28).
(52) Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
(53) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
(54) Aanbeveling nr. 171 van de IAO over bedrijfsgeneeskundige diensten:https://www.ilo.org/dyn/normlex/en/f?p=NORMLEXPUB:12100:0::NO::P12100_INSTRUMENT_ID:312509
(55) https://osha.europa.eu/nl/themes/young-workers
(56) https://www.ilo.org/global/topics/non-standard-employment/lang--en/index.htm
(57) In artikel 23 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is het volgende bepaald: “Eenieder heeft het recht om vakverenigingen op te richten en zich daarbij aan te sluiten ter bescherming van zijn belangen”; Verdrag nr. 87 van de IAO van 1948 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht; en Verdrag nr. 98 van de IAO van 1949 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen.
(58) Richtlijn 2006/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan risico’s van fysische agentia (kunstmatige optische straling) (PB L 114 van 27.4.2006, blz. 38).
(59) Voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 11 november 2020 inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU (COM(2020)0727). Op 14 september en 11 november 2021 werden door het Parlement amendementen op het voorstel aangenomen (Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0377 en P9_TA(2021)0449).
(60) Richtlijn 89/654/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor arbeidsplaatsen (PB L 393 van 30.12.1989, blz. 1).
(61) Richtlijn 90/270/EEG van de Raad van 29 mei 1990 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (PB L 156 van 21.6.1990, blz. 14).
(62) https://www.ilo.org/global/about-the-ilo/newsroom/news/WCMS_075505/lang--en/index.htm
(63) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0473.


Instelling van een Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst
PDF 145kWORD 47k
Besluit van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de instelling van een Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst, haar bevoegdheden, aantal leden en ambtstermijn (2022/2584(RSO))
P9_TA(2022)0069B9-0139/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

–  gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden(1),

–  gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over de situatie in het Schengengebied als gevolg van de COVID-19-pandemie(2),

–  gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis(3),

–  gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de EU-strategie voor volksgezondheid na COVID-19(4),

–  gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over COVID-19: EU-coördinatie van gezondheidsbeoordelingen en risico-indeling en de gevolgen voor Schengen en de interne markt(5),

–  gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over de impact van de COVID-19-maatregelen op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten(6),

–  gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de omgang met de uitdaging van de wereldwijde COVID-19-pandemie: gevolgen van een opschorting van de TRIPS‑overeenkomst van de WTO voor COVID-19-vaccins en de behandeling, uitrusting en productiecapaciteit in ontwikkelingslanden(7),

–  gezien zijn resolutie van 21 oktober 2021 over EU-transparantie in de ontwikkeling, aankoop en distributie van COVID-19-vaccins(8),

–  gezien de reeks voorstellen van de Commissie over de Europese gezondheidsunie van 11 november 2020 en haar voorstel voor een verordening inzake ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid (COM(2020)0727),

–  gezien artikel 207 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de verspreiding van COVID-19 tragischerwijze de levens van miljoenen mensen in Europa en de wereld heeft gekost, onherstelbare schade heeft veroorzaakt en meer dan een miljard mensen aan huis heeft gekluisterd;

B.  overwegende dat er op EU-niveau veel maatregelen zijn genomen, onder meer via de vaccinstrategie van de EU en de coördinatie van een gemeenschappelijke Europese respons;

C.  overwegende dat Team Europa een van de grootste bijdragen levert aan Covax, het wereldwijde initiatief voor eerlijke en billijke toegang tot COVID-19-vaccins;

D.  overwegende dat, gezien de aanzienlijke financiering om de gevolgen van de COVID‑19-pandemie aan te pakken, transparantie en verantwoordingsplicht inzake overheidsuitgaven belangrijk zijn;

E.  overwegende dat COVID-19 vrouwen, jongeren, personen met een handicap en kwetsbare groepen onevenredig zwaar heeft getroffen en de wereldwijde ongelijkheid heeft vergroot;

1.  besluit een Bijzondere Commissie “COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst” in te stellen, die tot taak heeft na te gaan hoe de Europese respons op de pandemie en de geleerde lessen kunnen bijdragen tot toekomstige maatregelen op de volgende terreinen:

  

Gezondheid

   (a) de respons van de EU, haar instellingen en agentschappen op de pandemie, voortbouwend op het pakket “Europese gezondheidsunie” om de crisispreventie, paraatheid en respons van de EU op grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid te versterken;
   (b) de mate van coördinatie en solidariteit tussen de lidstaten en de paraatheid van de zorgstelsels om de pandemie en toekomstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid het hoofd te bieden;
   (c) de gezondheidseffecten van de pandemie, onder meer op de continuïteit van de gezondheidszorg en de preventie, screening, diagnose, behandeling en monitoring van niet-overdraagbare ziekten, geestelijke gezondheid, “long COVID” en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;
   (d) de gevolgen voor de zorgverlening van personeelstekorten en de beschikbaarheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, met inbegrip van beschermingsmiddelen, en de gevolgen van de pandemie voor zorgdiensten, bewoners van zorginstellingen, werknemers, mantelzorgers en de personen die van hen afhankelijk zijn;
   (e) de gevolgen van de pandemie voor de opkomst van digitale gezondheid, telegeneeskunde en teleconsulten, monitoring op afstand, verbonden apparaten, digitale gezondheidsplatforms en gezondheidsapps;
   (f) de COVID-19-vaccinstrategie van de EU en de manier waarop deze de levering van veilige en doeltreffende vaccins heeft kunnen waarborgen, met inbegrip van de onderhandelingen over aankoopovereenkomsten en gezamenlijke aankoopovereenkomsten, de transparantie en handhaving van contracten en licentieovereenkomsten, en de productie, opslag en distributie van vaccins, alsook de kwestie van de wettelijke aansprakelijkheid en de rol van de farmaceutische industrie bij bovengenoemde elementen evenals bij technologieoverdracht, aspecten van octrooibescherming en transparantie bij lobbyactiviteiten;
   (g) samenwerking op het gebied van wetenschappelijk onderbouwde en gecoördineerde maatregelen voor risicobeheersing, met inbegrip van het adviespanel voor COVID-19;
   (h) de rol en het mandaat van de Europese Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), en de EU-strategie voor COVID-19-geneesmiddelen bij de ontwikkeling van toegankelijke en betaalbare producten;
   (i) terughoudendheid ten aanzien van vaccins en de verspreiding van onjuiste informatie bij de bestrijding van de pandemie en aanvullende EU-maatregelen om deze verschijnselen in de toekomst aan te pakken;
   (j) het verband tussen diergezondheid en menselijke gezondheid, vooral met betrekking tot zoönotische ziekten, volgens de “één gezondheid”-benadering;
  

Een gecoördineerde aanpak met eerbiediging van de democratie en de grondrechten

   (k) de noodzaak en evenredigheid van grenssluitingen van de lidstaten en andere beperkingen op het vrije verkeer van personen en de interne markt, en de wijze waarop onnodige beperkingen in de toekomst kunnen worden vermeden, onder meer door de ontwikkeling van een gezamenlijke aanpak van reismaatregelen;
   (l) de gevolgen voor de individuele en grondrechten van kwetsbare groepen en voor de ongelijkheid in het algemeen;
   (m) de verschillende benaderingen van de ontwikkeling en inzet van technologische instrumenten in de strijd tegen COVID-19, zoals apps voor contacttracering en het digitale EU-COVID-certificaat;
   (n) het gebruik van verschillende gegevensreeksen door de lidstaten en de lering die kan worden getrokken uit het gebruik van dezelfde gegevens en criteria, met name de rol van de door het ECDC verstrekte gegevensreeksen;
   (o) democratisch toezicht op de respons op de pandemie, met inbegrip van de betrokkenheid van het Europees Parlement en de nationale parlementen bij de besluitvorming en transparantie, waarbij rekening wordt gehouden met de werkzaamheden van de Contactgroep COVID-19;
  

Maatschappelijke en economische effecten

   (p) de gevolgen van de pandemie voor de organisatie van werk, telewerken en de toekomst van werk, voor armoede, ongelijkheid en sociale uitsluiting, en voor de socialebeschermingsstelsels;
   (q) oplossingen om belemmeringen bij het gebruik van digitale technologieën weg te nemen en om de mogelijkheden voor bij- en omscholing van werknemers te vergroten;
   (r) het effect op gendergelijkheid, onder meer op personen die het risico lopen op gendergerelateerd en huiselijk geweld, en de aandacht die wordt besteed aan de integratie van het genderperspectief in de beheersing van de crisis en bij de respons op toekomstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid;
   (s) de gevolgen van de pandemie voor onderwijs en opleiding en voor de ontwikkeling van kinderen en jongeren;
   (t) maatregelen om de strategische autonomie van de EU op gezondheidsgebied en de veerkracht van toeleveringsketens te waarborgen, onder meer voor kritieke farmaceutische en medische producten en andere essentiële goederen, en om het onderzoeksbeleid van de EU op het vlak van gezondheid te ondersteunen en aan te passen als belangrijk onderdeel van een krachtig industriebeleid van de EU en zodoende de huidige crisis aan te pakken en te voorkomen dat deze opnieuw de kop opsteekt;
   (u) de gevolgen voor de sectoren die het zwaarst door de pandemie getroffen zijn, zoals cultuur, horeca, toerisme en vervoer, en de noodzaak van een snelle en toereikende EU-respons;
  

De EU en de wereld

   (v) de rol van de EU bij het beheer en de coördinatie tussen de lidstaten van de internationale aspecten van de pandemie, onder meer in het kader van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en andere multilaterale initiatieven zoals Covax, en een mogelijk internationaal pandemieverdrag, een herziening van de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) en de noodzaak van een geharmoniseerde aanpak van reizigers naar de EU uit derde landen;
   (w) de aanpak van vaccindiplomatie en de mate waarin deze bijdraagt tot mondiale solidariteit, universele en billijke toegang tot essentiële medische producten en vaccins, en het idee dat “niemand veilig is totdat iedereen veilig is”;
   (x) de rol van de EU en haar lidstaten bij de aanpak van de ontoereikende levering van en de onbillijke toegang tot COVID-19-vaccins en medische producten wereldwijd, door de betaalbaarheid en beschikbaarheid ervan, knelpunten in de toeleveringsketen, handelsgerelateerde belemmeringen en infrastructuur aan te pakken, de transparantie van de toeleveringsketen te waarborgen en expertise en technische knowhow te verstrekken;

2.  benadrukt dat de aanbevelingen van de bijzondere commissie moeten worden opgevolgd door de vaste commissies van het Parlement;

3.  besluit dat de bevoegdheden, het personeel en de beschikbare middelen van de vaste commissies van het Parlement die bevoegd zijn voor kwesties in verband met de goedkeuring, monitoring en tenuitvoerlegging van wetgeving van de Unie die binnen de bevoegdheidsterreinen van de bijzondere commissie valt, onveranderd blijven; benadrukt dat er moet worden gezorgd voor een goede samenwerking en informatiestroom tussen de bijzondere commissie en de bevoegde vaste commissies;

4.  besluit dat, wanneer de werkzaamheden van de bijzondere commissie de behandeling omvat van feiten met een vertrouwelijk karakter, getuigenissen die betrekking hebben op persoonsgegevens of gedachtewisselingen dan wel hoorzittingen met overheden en instanties over vertrouwelijke informatie, haar vergaderingen plaatshebben met gesloten deuren; besluit voorts dat getuigen en deskundigen het recht hebben een verklaring af te leggen of te getuigen met gesloten deuren;

5.  besluit dat de agenda’s, de lijst van de personen die zijn uitgenodigd voor openbare vergaderingen, de lijst van de personen die deze vergaderingen bijwonen en de notulen van deze vergaderingen openbaar worden gemaakt;

6.  besluit dat de door de bijzondere commissie ontvangen vertrouwelijke documenten worden beoordeeld volgens de procedure van artikel 221 van zijn Reglement; besluit daarnaast dat deze informatie uitsluitend wordt gebruikt voor het opstellen van het eindverslag van de bijzondere commissie;

7.  besluit dat de bijzondere commissie 38 leden zal tellen;

8.  besluit dat de ambtstermijn van de bijzondere commissie twaalf maanden zal bedragen, waarna zij het Parlement een verslag voorlegt met, in voorkomend geval, aanbevelingen voor te nemen maatregelen of initiatieven.

(1) PB C 316 van 6.8.2021, blz. 2.
(2) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 77.
(3) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 82.
(4) PB C 371 van 15.9.2021, blz. 102.
(5) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 159.
(6) PB C 415 van 13.10.2021, blz. 36.
(7) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 64.
(8) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0435.


Oprichting van een Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie
PDF 129kWORD 47k
Besluit van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de instelling van een Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (INGE 2) – bevoegdheden, aantal leden en ambtstermijn (2022/2585(RSO))
P9_TA(2022)0070B9-0140/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

–  gezien de mededeling van de Commissie betreffende het actieplan voor Europese democratie (COM(2020)0790),

–  gezien het wetgevingspakket inzake digitale diensten, met inbegrip van het voorstel voor een verordening betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten (wet inzake digitale diensten) en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (COM(2020)0825), en het voorstel voor een verordening over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector (wet inzake digitale markten) (COM(2020)0842),

–  gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021 over de Europese media in het digitale decennium: een actieplan ter ondersteuning van het herstel en de transformatie(1),

–  gezien de praktijkcode betreffende desinformatie van 2018 en de richtsnoeren van 2021 ter versterking van de praktijkcode betreffende desinformatie (COM(2021)0262) en de aanbevelingen inzake de nieuwe praktijkcode betreffende desinformatie die in oktober 2021 door de Europese Groep van regelgevende instanties voor audiovisuele mediadiensten zijn gepubliceerd,

–  gezien het voorstel van de Commissie van 16 december 2020 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de veerkracht van kritieke entiteiten (COM(2020)0829),

–  gezien de EU-toolbox voor risicobeperkende maatregelen inzake de cyberbeveiliging van 5G-netwerken van maart 2021,

–  gezien Speciaal verslag 09/2021 van de Europese Rekenkamer, getiteld “Desinformatie met gevolgen voor de EU: aangepakt, maar niet beteugeld”,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 10 juni 2020, getiteld “Desinformatie in verband met COVID-19 aanpakken: feiten onderscheiden van fictie” (JOIN(2020)0008),

–  gezien het verslag van de Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (A9‑0022/2022),

–  gezien artikel 207 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat buitenlandse inmenging een ernstige schending vormt van de universele waarden en beginselen waarop de EU is gegrondvest, zoals menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, solidariteit, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de democratie en de rechtsstaat; overwegende dat is aangetoond dat kwaadwillende en autoritaire buitenlandse overheids- en niet-overheidsactoren gebruikmaken van manipulatie van informatie en andere tactieken om zich in democratische processen in de EU te mengen; overwegende dat deze aanvallen burgers misleiden en bedriegen en hun stemgedrag beïnvloeden, meningsverschillen creëren, verdeeldheid zaaien, polariseren en misbruik maken van de kwetsbaarheden van samenlevingen, haatzaaiende uitlatingen bevorderen, de situatie van kwetsbare groepen die vaker het slachtoffer worden van desinformatie verergeren, de integriteit van democratische verkiezingen en referenda verstoren, wantrouwen in nationale regeringen, overheidsinstanties en de liberale democratische orde zaaien, en het doel hebben de Europese democratie te destabiliseren;

B.  overwegende dat Rusland sinds de vooravond van en tijdens de aanvalsoorlog tegen Oekraïne die het op 24 februari 2022 is gestart, een desinformatiecampagne van een ongeëvenaarde kwaadaardigheid en omvang heeft gevoerd om zowel zijn burgers in eigen land als de internationale gemeenschap van staten als geheel te misleiden;

C.  overwegende dat de pogingen door overheidsactoren van derde landen en niet-overheidsactoren om door middel van kwaadwillige inmenging invloed uit te oefenen op de werking van de democratie in de EU en haar lidstaten en de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie verankerde waarden onder druk te zetten, deel uitmaken van een algemene ontwrichtende tendens waarmee democratieën wereldwijd te maken krijgen;

D.  overwegende dat kwaadwillende actoren inmenging in verkiezingsprocessen blijven nastreven en blijven trachten gebruik te maken van de openheid en het pluralisme van onze samenlevingen, en dat zij blijven proberen democratische processen en de veerkracht van de EU en haar lidstaten aan te tasten;

E.  overwegende dat de EU en haar lidstaten momenteel niet beschikken over een specifieke sanctieregeling in verband met buitenlandse inmenging en desinformatiecampagnes die door buitenlandse overheidsactoren worden georkestreerd, hetgeen betekent dat deze actoren er veilig van uit kunnen gaan dat ze geen gevolgen zullen ondervinden van hun destabilisatiecampagnes tegen de EU;

F.  overwegende dat er geen gemeenschappelijke definitie bestaat van en te weinig inzicht is in dit verschijnsel en dat er nog veel leemten en mazen in de huidige wetgeving en het huidige beleid op EU- en nationaal niveau bestaan om buitenlandse inmenging op te sporen, te voorkomen en tegen te gaan;

G.  overwegende dat buitenlandse inmenging, desinformatie en talrijke aanvallen op en bedreigingen van de democratie naar verwachting zullen voortduren in de aanloop naar de lokale, regionale en nationale verkiezingen en de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2024, op steeds grotere schaal en op meer verfijnde wijze;

H.  overwegende dat eerdere aanbevelingen van het Parlement om kwaadwillige buitenlandse inmenging in de democratische processen van de EU tegen te gaan, hebben bijgedragen tot algemeen inzicht in en een groter bewustzijn van dit probleem in de EU;

I.  overwegende dat de hoorzittingen en werkzaamheden van de Bijzondere Commissie INGE hebben bijgedragen tot publieke erkenning en contextualisering van deze problemen, en een passend kader vormen voor het Europese debat over buitenlandse inmenging in democratische processen en desinformatie;

J.  overwegende dat er verder toezicht moet worden gehouden op deze aanbevelingen;

K.  overwegende dat er behoefte is aan wereldwijde, multilaterale samenwerking en steun tussen gelijkgestemde partners, onder meer tussen parlementsleden, bij de aanpak van buitenlandse kwaadwillige inmenging en desinformatie; overwegende dat in democratieën geavanceerde vaardigheden en tegenmaatregelen zijn ontwikkeld om deze bedreigingen het hoofd te bieden;

1.  besluit tot instelling van een Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (INGE 2), die de volgende bevoegdheden krijgt:

   a) in samenwerking met en in overleg met de parlementaire commissies waar het gaat om hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden uit hoofde van bijlage VI bij het Reglement, de bestaande en geplande wetgeving en beleidsmaatregelen te onderzoeken om eventuele leemten en mazen en overlappingen op te sporen die in het kader van kwaadwillige inmenging in democratische processen kunnen worden benut, onder meer met betrekking tot de volgende aangelegenheden:
   i) beleidsmaatregelen die bijdragen tot democratische processen in de EU, weerbaarheid door situationeel bewustzijn, mediawijsheid en informatiegeletterdheid, mediapluriformiteit, onafhankelijke journalistiek en onderwijs,
   ii) inmenging via onlineplatforms, met name door de verantwoordelijkheid en impact van zeer grote onlineplatforms op de democratie en democratische processen in de EU grondig te evalueren,
   iii) kritieke infrastructuur en strategische sectoren,
   iv) inmenging tijdens verkiezingsprocessen,
   v) heimelijke financiering van politieke activiteiten door buitenlandse actoren en donateurs,
   vi) cyberbeveiliging en veerkracht met betrekking tot cyberaanvallen, wanneer deze verband houden met democratische processen,
   vii) de rol van niet-overheidsactoren,
   viii) de impact van inmenging op de rechten van minderheden en andere gediscrimineerde groepen,
   ix) inmenging door mondiale actoren via het inkapselen van elites, nationale diaspora, universiteiten en culturele evenementen,
   x) afschrikking, toerekening en collectieve tegenmaatregelen, waaronder sancties,
   xi) samenwerking in het kader van nabuurschap, wereldwijde samenwerking en multilateralisme,
   xii) inmenging van in de EU gevestigde actoren in de EU en derde landen,
   b) in nauwe samenwerking met de parlementaire commissies en volgens de werkmethoden van de Bijzondere Commissie INGE 1 suggesties op te stellen over hoe deze lacunes kunnen worden weggewerkt om de juridische veerkracht van de EU te bevorderen, en over hoe het institutionele kader van de EU kan worden verbeterd;
   c) nauw samen te werken met andere EU-instellingen, de autoriteiten van de lidstaten, internationale organisaties, het maatschappelijk middenveld en partners in derde landen – die al dan niet banden hebben met de overheid – om het optreden van de EU tegen hybride dreigingen en desinformatie te versterken, terwijl de Bijzondere Commissie INGE 2 bij al haar openbare activiteiten de in dit besluit vastgestelde prioriteiten in acht moet nemen;
   d) de uitvoering van het verslag van de Bijzondere Commissie INGE 1 nauwgezet en strikt op te volgen, en de in dat verband door de EU-instellingen genomen maatregelen te evalueren;
   e) bij te dragen tot de algehele institutionele veerkracht tegen buitenlandse inmenging, hybride dreigingen en desinformatie in de aanloop naar de Europese verkiezingen in 2024;

2.  besluit dat wanneer het werk van de bijzondere commissie de behandeling omvat van feiten met een vertrouwelijk karakter, getuigenissen die betrekking hebben op persoonsgegevens of gedachtewisselingen dan wel hoorzittingen met overheden en instanties over vertrouwelijke informatie, inclusief wetenschappelijke studies of delen daarvan waaraan een vertrouwelijkheidsstatus is toegekend op grond van artikel 63 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad(2), de vergaderingen plaatshebben met gesloten deuren; besluit voorts dat getuigen en deskundigen het recht hebben een verklaring af te leggen of te getuigen met gesloten deuren;

3.  besluit dat de lijst van de personen die zijn uitgenodigd voor openbare vergaderingen, de lijst van wie deze vergaderingen bijwoont en de notulen van deze vergaderingen openbaar worden gemaakt;

4.  besluit dat de door de bijzondere commissie ontvangen vertrouwelijke documenten worden beoordeeld volgens de procedure van artikel 221 van zijn Reglement; besluit daarnaast dat deze informatie uitsluitend wordt gebruikt voor het opstellen van het eindverslag van de bijzondere commissie;

5.  besluit dat de bijzondere commissie 33 leden zal tellen;

6.  besluit dat de ambtstermijn van de bijzondere commissie 12 maanden bedraagt en ingaat op de datum van haar constituerende vergadering;

7.  besluit dat de bijzondere commissie, na de uitvoering van het verslag van de Bijzondere Commissie INGE 1 en de bestaande wetgeving te hebben onderzocht en na leemten en mazen en overlappingen te hebben opgespoord, de passende rechtsgrondslag voor eventuele noodzakelijke wetgevingshandelingen vaststelt en voorbereidingen treft met het oog op permanente institutionele oplossingen voor de EU om buitenlandse kwaadwillige inmenging en desinformatie aan te pakken, en dat zij indien nodig de Commissie verzoekt specifieke institutionele maatregelen te nemen door overeenkomstig artikel 54 van het Reglement een initiatiefverslag op te stellen waarin de Commissie wordt verzocht een passend voorstel in dit verband in te dienen.

(1) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0428.
(2) Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).


Instelling van een Enquêtecommissie om het gebruik van Pegasus- en soortgelijke spyware voor surveillance te onderzoeken
PDF 142kWORD 48k
Besluit van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de instelling van een enquêtecommissie om het gebruik van de Pegasus- en soortgelijke spyware voor surveillance te onderzoeken, en houdende de vaststelling van het onderwerp van de enquête, alsook van de bevoegdheden, het aantal leden en de duur van het mandaat van de commissie (2022/2586(RSO))
P9_TA(2022)0071B9-0138/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek van 290 leden om een enquêtecommissie in te stellen voor onderzoek naar de vermeende inbreuken op of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie wat betreft het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware die op mobiele apparatuur geïnstalleerd is door middel van misbruik van IT-kwetsbaarheden (“soortgelijke surveillancespyware”),

–  gezien het voorstel van de Conferentie van voorzitters,

–  gezien artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien Besluit 95/167/EG, Euratom, EGKS van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 19 april 1995 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het enquêterecht van het Europees Parlement(1),

–  gezien de toegewijdheid van de Europese Unie aan de waarden en beginselen van vrijheid, democratie en respect voor mensenrechten en grondrechten en de rechtsstaat, zoals uiteengezet in de preambule bij het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 2, 6 en 21,

–  gezien artikel 4, lid 2, VEU, waarin de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten voor de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid wordt bekrachtigd,

–  gezien de artikelen 16 en 223 VWEU,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het "Handvest"), en met name de artikelen 7, 8, 11, 21 en 47, waarin de daarin vermelde specifieke rechten, vrijheden en beginselen worden erkend, zoals het recht van eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven, het recht van bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van meningsuiting en informatie, het recht van non-discriminatie, alsook het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en dat volledig van toepassing is op de lidstaten wanneer zij het Unierecht toepassen, en artikel 52, lid 1, dat voorziet in een zekere beperking van de uitoefening van grondrechten en -vrijheden,

–  gezien Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (de “richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie”)(2),

–  gezien Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de “algemene verordening gegevensbescherming”)(3),

–  gezien Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad(4),

–  gezien Besluit (GBVB) 2019/797 van de Raad van 17 mei 2019 betreffende beperkende maatregelen tegen cyberaanvallen die de Unie of haar lidstaten bedreigen(5), zoals gewijzigd bij Besluit (GBVB) 2021/796 van de Raad van 17 mei 2021(6),

–  gezien Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik(7),

–  gezien de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen(8),

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en met name de artikelen 8, 9, 13, en 17, alsook het protocol daarbij,

–  gezien de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten(9),

–  gezien zijn resolutie van 12 maart 2014 over het toezichtprogramma van de NSA in de VS, toezichtsinstanties in verschillende lidstaten en gevolgen voor de grondrechten van EU-burgers en voor de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken(10), en zijn aanbeveling betreffende versterking van de IT-beveiliging in de instellingen, organen en instanties van de EU,

–  gezien artikel 208 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat recent is onthuld dat meerdere landen, waaronder lidstaten, de Pegasus-surveillancespyware hebben gebruikt tegen journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren, en dat dergelijke praktijken zeer verontrustend zijn en de gevaren van het misbruik van surveillancetechnologie met het oog op ondermijning van mensenrechten en democratie lijken te bevestigen;

1.  besluit tot instelling van een enquêtecommissie voor onderzoek naar de vermeende inbreuken op of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie wat betreft het gebruik van Pegasus en soortgelijke spyware, onverminderd de bevoegdheden van de nationale of Unierechtbanken;

2.  besluit dat de enquêtecommissie tot taak heeft:

   onderzoek te doen naar de omvang van de vermeende inbreuken op, of het wanbeheer bij de toepassing van het recht van de Unie naar aanleiding van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware, informatie te verzamelen over de mate waarin lidstaten, waaronder – maar niet beperkt tot – Hongarije en Polen, of derde landen inkijkoperaties gebruiken op een wijze die een schending vormt van de rechten en de vrijheden als bedoeld in het Handvest, alsook te beoordelen welk risico dit vormt voor de waarden als vastgelegd in artikel 2 VEU, zoals democratie, de rechtsstaat en respect voor mensenrechten;
   in het kader van de uitoefening van haar taken, informatie te verzamelen en te analyseren, teneinde:
   het gebruik en de werking van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de lidstaten bij de toepassing van het recht van de Unie door de lidstaten in kaart te brengen, alsook de vermeende negatieve gevolgen daarvan voor de in het Handvest bedoelde grondrechten;
   vast te stellen binnen welk bestaand rechtskader de lidstaten de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware hebben verkregen en gebruikt;
   vast te stellen of de autoriteiten van de lidstaten de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware voor politieke, economische en/of andere niet-gerechtvaardigde doeleinden hebben gebruikt om journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren te bespioneren, hetgeen een schending vormt van het recht van de Unie en van de waarden als bedoeld in artikel 2 VEU, of van de rechten in het Handvest;
   vast te stellen of het gebruik, in strijd met het Unierecht, van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware negatieve gevolgen heeft gehad voor democratische processen in de lidstaten in verband met plaatselijke, nationale en Europese verkiezingen;
   de vermeende inbreuken op of het wanbeheer door de lidstaten naar aanleiding van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware bij de toepassing van Richtlijn 2002/58/EG vast te stellen, in het bijzonder met betrekking tot het beginsel van vertrouwelijkheid van communicaties en het verbod op het afluisteren, aftappen, opslaan of anderszins onderscheppen of controleren van de communicatie en de daarmee verband houdende verkeersgegevens van personen;
   te bepalen of het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de lidstaten schendingen van Richtlijn (EU) 2016/680 en Verordening (EU) 2016/679 waren, of daarin hebben geresulteerd, of aan het licht hebben gebracht;
   vast te stellen of de Commissie over bewijzen beschikte van het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware tegen personen;
   vast te stellen of de lidstaten voor voldoende institutionele en wettelijke waarborgen hebben gezorgd om het illegale gebruik van spyware te voorkomen, en of personen die vermoeden dat hun rechten worden geschonden over mogelijkheden voor toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte beschikken;
   vast te stellen of het klopt dat de lidstaten te weinig hebben gedaan om te voorkomen dat entiteiten in de EU betrokken zijn bij de ontwikkeling, de verspreiding of de financiering van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware, met inbegrip van de toeleveringsketen wat technologie en de benutting daarvan betreft, voor zover hierbij sprake is van schending van het recht van de Unie, waaronder Verordening (EU) 2021/821, en of surveillancesoftware die voor een bepaald doel op de markt wordt aangeboden (bijv. bestrijding van terrorisme) in een andere context wordt gebruikt;
   vast te stellen welke rol de regering van Israël en andere derde landen hebben gespeeld bij de levering van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware;
   vast te stellen of het gebruik van de Pegasus en soortgelijke surveillancespyware door de autoriteiten van de lidstaten heeft geresulteerd in de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen, in het bijzonder – maar niet beperkt tot – NSO Group, alsook de regeringen van derde landen;
   te bepalen of het gebruik van de Pegasus of soortgelijke surveillancespyware, met de directe of indirecte betrokkenheid van aan de Unie verbonden entiteiten, heeft bijgedragen aan de illegale bespionering van journalisten, politici, wetshandhavers, diplomaten, advocaten, zakenmensen, actoren van het maatschappelijk middenveld en andere actoren in derde landen, en heeft geresulteerd in mensenrechtenschendingen die van grote zorg zijn in verband met de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU, en of dat gebruik neerkomt op schending van de waarden als bedoeld in artikel 21 VEU en het Handvest, ook wat betreft de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties en andere in internationale mensenrechtenverdragen vastgelegde rechten;
   vast te stellen of er voldoende redenen waren voor de Raad om in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU beperkende maatregelen vast te stellen tegen een of meer derde landen, in gevallen waarin een overeenkomstig hoofdstuk 2 van Titel V VEU genomen besluit voorzag in onderbreking of reducering van economische of financiële betrekkingen, in overeenstemming met artikel 215, lid 1, VWEU;
   vast te stellen of het gebruik van de Pegasus of soortgelijke surveillancespyware door derde landen gevolgen heeft gehad voor uit hoofde van het Unierecht gewaarborgde grondrechten, en of er voor de Raad voldoende redenen waren om in overeenstemming met artikel 218 VWEU met derde landen gesloten internationale samenwerkingsovereenkomsten aan een toetsing te onderwerpen;
   ter zake aanbevelingen te doen als zij dit nuttig acht;
   aanbevelingen te doen om de instellingen van de EU en haar leden en personeel tegen dergelijke surveillancespyware te beschermen;

3.  besluit dat de enquêtecommissie binnen twaalf maanden na goedkeuring van dit besluit haar eindverslag moet indienen;

4.  besluit dat de enquêtecommissie bij haar werkzaamheden rekening moet houden met alle belangrijke ontwikkelingen die zich voordoen tijdens haar mandaat en die betrekking hebben op het onderwerp van haar mandaat;

5.  onderstreept dat, om een goede samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de enquêtecommissie en de verschillende permanente commissies en subcommissies te garanderen, de voorzitter en de rapporteur van de enquêtecommissie betrokken zouden kunnen worden bij de relevante besprekingen in de permanente commissies en subcommissies, en andersom, met name in het geval van hoorzittingen van de enquêtecommissie;

6.  besluit dat alle door de enquêtecommissie geformuleerde aanbevelingen aan de relevante permanente commissies en subcommissies met hun respectieve bevoegdheden als bedoeld in bijlage VI bij het Reglement moeten worden voorgelegd;

7.  besluit dat de enquêtecommissie 38 leden zal tellen;

8.  verzoekt zijn Voorzitter zorg te dragen voor publicatie van dit besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(1) PB L 113 van 19.5.1995, blz. 1.
(2) PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.
(3) PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(4) PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89.
(5) PB L 129 I van 17.5.2019, blz. 13.
(6) PB L 174 I van 18.5.2021, blz. 1.
(7) PB L 206 van 11.6.2021, blz. 1.
(8) PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5.
(9) https://www.ohchr.org/Documents/Publications/GuidingPrinciplesBusinessHR_EN.pdf
(10) PB C 378 van 9.11.2017, blz. 104.


Gendermainstreaming in het Europees Parlement - jaarverslag 2020
PDF 176kWORD 60k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over gendermainstreaming in het Europees Parlement – jaarverslag 2020 (2021/2039(INI))
P9_TA(2022)0072A9-0021/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 8, 10 en 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) dat op 1 augustus 2014 in werking is getreden,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 2 juli 2008 voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426, de horizontale antidiscriminatierichtlijn),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 14 november 2012 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (COM(2012)0614, richtlijn vrouwelijke bestuurders),

–  gezien Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad(1) (“richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven”),

–   gezien het Speciaal verslag nr. 10/2021 van de Europese Rekenkamer getiteld “Gendermainstreaming in de EU-begroting: tijd om de daad bij het woord te voegen”,

–  gezien het verslag van de Europese Ombudsman van 17 december 2018 over waardigheid op het werk in de instellingen en agentschappen van de EU,

–   gezien de studie van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement getiteld “Gender mainstreaming in the European Parliament: state of play” (Gendermainstreaming in het EP: stand van zaken),

–   gezien de studie uit 2021 in opdracht van de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken van het Parlement op verzoek van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (FEMM) getiteld “Gender equality: economic value of care from the perspective of the applicable EU funds” (Gendergelijkheid: de economische waarde van zorg vanuit EU-financieringsperspectief),

–  gezien de brochure “Vrouwen in het Europees Parlement” van 2021,

–  gezien de workshop van 16 maart 2021 op verzoek van FEMM getiteld “Applying gender mainstreaming in the EU recovery package” (Toepassing van gendermainstreaming in het EU-herstelpakket),

–  gezien zijn resolutie van 13 maart 2003 over gendermainstreaming in het Europees Parlement(2),

–  gezien zijn resolutie van 18 januari 2007 over de geïntegreerde benadering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de werkzaamheden van de commissies(3),

–  gezien zijn resolutie van 22 april 2009 over de geïntegreerde benadering van gendergelijkheid in het kader van de werkzaamheden van de commissies en delegaties(4),

–  gezien zijn resolutie van 7 mei 2009 over gendermainstreaming in de externe betrekkingen van de EU en haar vredesopbouw/natievorming(5),

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over gendermainstreaming in het Europees Parlement(6),

–  gezien zijn resolutie van 24 november 2016 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen(7),

–  gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en andere maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld(8),

–  gezien zijn resolutie van 26 oktober 2017 over de bestrijding van seksuele intimidatie en seksueel misbruik in de EU(9),

–  gezien zijn resolutie van 11 september 2018 over maatregelen ter voorkoming en bestrijding van pesterijen en seksuele intimidatie op het werk, in openbare ruimten en in het politieke leven in de EU(10),

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de EU-strategie inzake gendergelijkheid(11),

–  gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over de noodzaak van een specifieke Raadsformatie voor gendergelijkheid(12),

–  gezien zijn resolutie van 26 november 2020 over de stand van zaken met betrekking tot het Europees verkiezingsproces(13),

–   gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis(14),

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (A9‑0021/2022),

A.  overwegende dat gendergelijkheid een fundamenteel beginsel van de EU is; overwegende dat gendermainstreaming een wereldwijd erkende strategie is voor het integreren van het genderperspectief in het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van al het beleid en alle programma’s en maatregelen, met als doel de bevordering van gendergelijkheid en de bestrijding van discriminatie; overwegende dat genderaspecten alomtegenwoordig zijn, ook op onderbelichte terreinen zoals belastingen, handel en de groene transitie; overwegende dat gendergelijkheid bereikt moet worden door middel van een horizontale aanpak waarin alle binnen het Europees Parlement aanwezige werkterreinen worden geïntegreerd;

B.  overwegende dat, ondanks dat op sommige gebieden vooruitgang voor gendergelijkheid is bereikt, vrouwen zowel in het openbare leven als in de privésfeer nog steeds gediscrimineerd worden vanwege hun gender en er dus nog veel ruimte is voor verbetering, bijvoorbeeld op het punt van de gefragmenteerde uitvoering van gendermainstreaming op de beleidsterreinen en in de instellingen van de EU, alsook op nationaal niveau;

C.  overwegende dat discriminatie op grond van gender vaak samenvalt met andere vormen van discriminatie op andere gronden, waardoor specifieke groepen te maken krijgen met meerdere, elkaar versterkende vormen van discriminatie die gelijktijdig optreden, elkaar onderling beïnvloeden en niet los van elkaar kunnen worden gezien;

D.  overwegende dat onder gendermainstreaming onder meer verstaan wordt: het invoeren van quota, regelingen voor een goed evenwicht tussen werk en privéleven, beleid ter voorkoming van intimidatie, genderbewuste aanwervingsprocedures, gendereffectbeoordelingen, genderindicatoren, genderbewust budgetteren en evalueren in het kader van het aannemen van genderbewuste wetgeving, genderneutraal taalgebruik en genderbewuste communicatie;

E.  overwegende dat de OESO genderevenwicht definieert als een gelijke verdeling van de kansen en mogelijkheden in het leven tussen vrouwen en mannen en/of de gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen;

F.  overwegende dat het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) horizontale segregatie definieert als de concentratie van vrouwen en mannen in verschillende sectoren en beroepsgroepen;

G.  overwegende dat de #MeToo-beweging na vier jaar onvoldoende effect heeft gehad op de aanpak van seksuele intimidatie en seksueel geweld, en er zowel binnen de instellingen van de EU als daarbuiten nog veel te verbeteren valt; overwegende dat uit onderzoek blijkt dat intimidatie meer wijdverbreid is dan gewoonlijk wordt aangenomen en dat de werkelijkheid aanzienlijk erger is dan uit de cijfers van meldingen naar voren komt;

H.  overwegende dat gendermainstreaming ook moet worden toegepast in het begrotingsproces; overwegende dat genderbewust budgetteren niet enkel draait om het financieren van initiatieven die expliciet gericht zijn op gendergelijkheid, maar om het nadenken over de impact van financierings- en beleidsbesluiten op de gendergelijkheid en de publieke uitgaven en inkomsten hierop aan te passen; overwegende dat de toewijzing van begrotingsmiddelen en dienstverlening onderbouwd moet zijn met gegevens over waar behoefte aan is, met inbegrip van kwalitatieve gegevens over gendereffecten;

I.  overwegende dat de Europese Rekenkamer (ERK) erop heeft gewezen dat in de begrotingscyclus van de EU niet naar behoren rekening is gehouden met gendergelijkheid; overwegende dat het ERK de Commissie heeft aanbevolen te evalueren of in de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten aandacht wordt besteed aan gendergelijkheid, en hierover verslag uit te brengen;

J.  overwegende dat de Verdragen en de EU-strategie inzake gendergelijkheid 2020‑2025 voor alle instellingen van de EU leidend zijn; overwegende dat het Parlement wat betreft gendergelijkheid een leider moet zijn voor andere parlementen, en tegelijkertijd lering moet trekken uit het werk van andere parlementen die gendermainstreaming hebben toegepast in hun structuren en processen, en goede voorbeelden van gendermainstreaming in de publieke en private sectoren en in de maatschappij ter harte moet nemen; overwegende dat gendermainstreaming nog steeds niet volledig geïntegreerd is in de werkwijzen en regels van het Europees Parlement(15); overwegende dat voor de hoorzittingen in de meeste commissies van het Parlement geldt dat vanaf het begin van deze zittingsperiode tot november 2020 het aandeel vrouwen onder de aanwezigen minder dan 50 % bedroeg; overwegende dat onder andere in de Commissies landbouw en plattelandsontwikkeling, visserij, verzoekschriften, en werkgelegenheid en sociale zaken het aandeel vrouwen minder dan 25 % bedroeg;

K.  overwegende dat de COVID-19-pandemie verstrekkende gevolgen heeft gehad voor het evenwicht tussen werk en privéleven in het Parlement, en dat het gebruik van digitale hulpmiddelen er vaak op neerkomt dat EP-leden en medewerkers meer uren maken; overwegende dat thuiswerken geen vervanging is voor kinderopvang; overwegende dat het Parlement als werkgever en instelling die als rolmodel voor de samenleving als geheel fungeert, beschikt over gemotiveerde medewerkers en een gezonde werkomgeving, en dat evenwicht tussen werk en privéleven voor werknemers gedurende hun hele loopbaan toegankelijk moet zijn;

Algemene opmerkingen

1.  bevestigt opnieuw zijn krachtige inzet voor gendergelijkheid en steunt gendermainstreaming als een van zijn officiële beleidsbenaderingen om dit te verwezenlijken; betreurt dat de toepassing van gendermainstreaming op de beleidsterreinen en in de instellingen van de EU gefragmenteerd is; benadrukt dat gendergelijkheid een gezamenlijke verantwoordelijkheid is die van alle instellingen, lidstaten en agentschappen van de EU een actieve benadering vergt, in partnerschap met het maatschappelijk middenveld, vrouwenorganisaties, de sociale partners en de private sector;

2.  onderstreept dat vrouwen de helft van de bevolking uitmaken en daarom te maken hebben met diverse elkaar overlappende vormen van discriminatie; benadrukt dat bij maatregelen om gendergelijkheid te waarborgen een intersectionele benadering moet worden toegepast met als doel dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten en alle vormen van discriminatie, met inbegrip van onderling verweven vormen, worden uitgebannen; benadrukt dat er ook behoefte is aan processen voor participatie, die openstaan voor alle betrokken spelers en waarbij top-down en bottom-upbenaderingen gecombineerd worden;

3.  is ingenomen met het toenemend aantal vrouwen dat politiek actief is, maar benadrukt dat het doel van genderpariteit nog lang niet bereikt is en dat vrouwen met publieke bekendheid, zoals politici en activisten, vaak het doelwit zijn van intimidatie om zodoende hun aanwezigheid in het openbare leven en in de besluitvorming te ontmoedigen; benadrukt dat er geen feministische wetgeving of beleid gericht op het bereiken van genderevenwicht op alle terreinen kan worden ontwikkeld zonder de aanwezigheid van vrouwen in het besluitvormingsproces; herinnert aan het belang van een genderbewuste werkomgeving om de vertegenwoordiging van vrouwen op alle niveaus van het Parlement te verbeteren, met inbegrip van de fracties en kantoren van de EP-leden;

4.  wijst als het gaat om gendermainstreaming binnen de EU-instellingen op het gebrek aan kwantitatieve en kwalitatieve gegevens die meer omvatten dan louter het aantal vrouwen in verschillende functies; roept daarom op tot het verzamelen van uitgebreide genderstatistieken en zet zich in voor de ontwikkeling van kwalitatieve indicatoren voor gendergelijkheid om aanvullende, naar gender uitgesplitste gegevens te vergaren met het oog op het verder verbeteren van gendergelijkheid;

5.  is ingenomen met de toolkit voor gendergevoelige parlementen van het EIGE, waarin vijf belangrijke aandachtspunten worden aangewezen: gelijke kansen om in het parlement binnen te komen, gelijke kansen om de werkprocedures van het parlement te beïnvloeden, voldoende ruimte op de parlementaire agenda voor de belangen en problemen van vrouwen, het ontwikkelen van gendergevoelige wetgeving en het beantwoorden door het parlement aan zijn symbolische functie;

6.  is ingenomen met de goedkeuring van genderactieplannen door alle commissies van het Parlement; wijst echter op het gebrek aan toezicht op en uitvoering van deze plannen; verzoekt de commissies daarom toezicht te houden op hun genderactieplannen om de voortgang ervan te meten en ervoor te zorgen dat zij worden uitgevoerd; benadrukt dat het netwerk voor gendermainstreaming van het Parlement verantwoordelijk is voor het mainstreamen van een genderinclusieve aanpak in de werkomgeving en werkzaamheden van de commissies en delegaties;

7.  is ingenomen met de nieuwe bepaling van het Reglement van het Parlement die in 2019 is aangenomen en waarin de verplichting is vastgelegd om een genderactieplan vast te stellen dat erop gericht is een genderperspectief op te nemen in alle activiteiten van het Parlement, op alle niveaus en in alle stadia; is ingenomen met het feit dat in juli 2020 een genderactieplan is goedgekeurd, in april 2021 gevolgd door een routekaart voor de implementatie ervan; verzoekt om met regelmaat verslagen uit te brengen waarin de gemaakte voortgang bij de uitvoering van het genderactieplan wordt bijgehouden; betreurt dat het genderactieplan en de routekaart niet publiek beschikbaar zijn en dat de meeste van de daarin opgenomen maatregelen zijn geformuleerd in de vorm van beginselen zonder duidelijke doelstellingen en verplichtingen, hetgeen wijst op een gebrek aan politieke betrokkenheid bij de uitvoering ervan;

8.  dringt aan op een nog sterkere gestructureerde samenwerking tussen alle EU-instellingen bij de toepassing van gendermainstreaming om meer succes te boeken op het vlak van gendergelijkheid; is van mening dat het Parlement en de fracties hun krachten moeten bundelen om zowel in Europa als wereldwijd gendergelijkheid te verbeteren en antifeministische en antigenderbewegingen, die per definitie antidemocratisch zijn, te bestrijden;

Instroom van leden/personeel in het Parlement

9.  merkt op dat het percentage vrouwelijke leden sinds het einde van de vorige zittingsperiode licht is gedaald van ongeveer 39,6 % naar 39,1 %; is niettemin ingenomen met het leiderschap van het Parlement op dit gebied, met inbegrip van de vooruitgang op het gebied van de politieke vertegenwoordiging van vrouwen die hoger is dan het gemiddelde van 30,4 % in de nationale parlementen van de lidstaten en aanzienlijk hoger is dan het wereldwijde gemiddelde van 25,2 % voor nationale parlementen; is ingenomen met het feit dat sommige lidstaten en politieke partijen regels hebben ingevoerd om genderevenwicht in hun kieslijsten te waarborgen en benadrukt dat bij de komende herziening van de EU-kieswet de man-vrouwrits of een andere soortgelijke methode moet worden ingevoerd(16) zodat vrouwelijke en mannelijke kandidaten gelijke kansen hebben om verkozen te worden;

10.   moedigt de EU-lidstaten aan om in het geval van een herziening van hun kieswet rekening te houden met de noodzaak van genderinclusieve parlementen; moedigt nationale politieke partijen voorts aan quota in te voeren bij de samenstelling van hun kandidatenlijsten, ook al is dat niet bij wet geregeld; verzoekt om politieke partijen met het oog daarop te helpen door middel van ondersteuning en het delen van best practices; benadrukt dat een partij die vrouwelijk kandidaten wil hebben, moet inzetten op een genderbewuste interne organisatie van de partij en haar procedures, waarbij gedacht moet worden aan het expliciet benoemen van gendergelijkheid in het partijreglement, het vaststellen van genderquota voor besluitvormende posities en het hebben van goed functionerende fora voor lobbyen, beïnvloeding en discussie, waaronder vrouwenafdelingen en -commissies;

11.  betreurt het gebrek aan genderbewuste aanwervingsprocedures in het Parlement en verzoekt dat de diensten van het Parlement en de fracties volgens dit soort procedures gaan werken, om discriminatie te voorkomen en de aanwezigheid van vrouwen te vergroten op gebieden waar vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, zowel in de administratie als in de fracties; dringt erop aan dat concrete maatregelen worden vastgesteld om de kloof te dichten;

Mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de werkprocedures van het Parlement

12.  is ingenomen met de volledig genderevenwichtige samenstelling van het Bureau van het Europees Parlement, waarin acht van de 14 ondervoorzitters en twee van de vijf quaestoren vrouw is; merkt echter op dat slechts drie van de zeven fracties van het Parlement een vrouw als voorzitter of medevoorzitter hebben, dat 8 van de 25 commissies momenteel door een vrouw worden voorgezeten en 15 van de 43 delegatievoorzitters vrouw is; pleit voor verbetering van het genderevenwicht in de leiderschapsposities binnen commissies, delegaties en fracties; is ingenomen met de wijziging van artikel 213, lid 1, van het Reglement van het Parlement, waarin wordt bepaald dat het bureau van elke commissie een genderevenwichtige samenstelling moet hebben; betreurt echter dat deze wijziging pas in werking treedt bij de opening van de eerste vergaderperiode na de volgende verkiezingen voor het Parlement, die plaatsvinden in 2024;

13.  pleit ervoor dat op alle niveaus van de werkzaamheden van de plenaire vergadering, de commissies en de delegaties het genderevenwicht wordt gewaarborgd, ook bij de benoeming van coördinatoren, rapporteurs en schaduwrapporteurs en bij de verdeling van de spreektijd; ;

14.  dringt aan op maatregelen voor het aanpakken van horizontale segregatie om te zorgen voor genderevenwicht in verschillende commissies en om een einde te maken aan de genderconcentratie in portefeuilles, waarbij terreinen met een groter aandeel vrouwen minder waardevol worden geacht;

15.  verzoekt de fracties en hun secretariaten interne regels en andere relevante maatregelen vast te stellen, zoals gedragscodes en hulpmiddelen voor gendermainstreaming, opleidingen en monitoring om gendergelijkheid binnen hun interne organisatie te waarborgen, met name wat betreft benoemingen en de verdeling van posities en verantwoordelijkheden; verlangt dat fracties worden voorzien van handleidingen en advies omtrent best practices, onder meer met betrekking tot opleidingen voor personeel en leden over gendermainstreaming, zodat zij het concept van gendermainstreaming beter kunnen begrijpen en toepassen op hun interne functioneren;

16.  verzoekt de betrokken directoraten-generaal ervoor te zorgen dat de selectie van auteurs van studies genderevenwichtig is;

17.  wijst erop op dat, ondanks alle vooruitgang en geleverde inspanningen, gendergelijkheid op alle managementniveaus van de administratie van het Parlement nog niet is bereikt; is ingenomen met het feit dat op directieniveau een pariteit is bereikt, maar betreurt dat vrouwen slechts 23,1 % van de directeuren-generaal en 39,3 % van de afdelingshoofden vertegenwoordigen; prijst in dit verband de doelstelling van de administratie van het Parlement om uiterlijk 2024 50 % vrouwen in midden- en hogere managementfuncties en 40 % vrouwen in de hoogste leidinggevende functies in de administratie te hebben; pleit ervoor dat vrouwen bij aanwerving voorrang krijgen wanneer zij ondervertegenwoordigd zijn en de respectieve verdiensten van de kandidaten gelijk zijn; benadrukt dat op managementniveau genderexpertise moet worden opgebouwd en versterkt; dringt aan op de invoering van mentorprogramma’s;

18.  verzoekt om het verzamelen van gegevens over verticale en horizontale vertegenwoordiging van het personeel van de fracties, en van geanonimiseerde gegevens over de loonkloof met betrekking tot medewerkers van leden, fractiemedewerkers en personeel van de diensten van het Parlement om beloningstransparantie te kunnen waarborgen;

19.  verlangt dat er regelmatig gegevens worden verzameld over het percentage parlementaire medewerkers dat deeltijds werkt, uitgesplitst naar gender; dringt erop aan dat op basis van bestaande cijfers(17) actie wordt ondernomen om het aanzienlijke gebrek aan evenwicht aan te pakken en om te beoordelen of het Parlement aanvullende steun kan verlenen indien medewerkers opnieuw voltijds willen werken;

20.  benadrukt dat intimidatie op de werkplek een ernstige aanval op de psychologische en fysieke gezondheid van een persoon vormt, waardoor deze zich onzeker kan voelen op het werk en in sommige gevallen zelfs wordt belet om zijn of haar werk te doen; merkt op dat vrouwen veel vaker dan mannen worden blootgesteld aan seksuele intimidatie; is van oordeel dat, ondanks alle inspanningen die tot nu toe zijn geleverd om intimidatie te verbannen, er nog steeds gevallen van seksuele intimidatie in het Parlement zijn en dat de inspanningen ter voorkoming van seksuele intimidatie moeten worden opgevoerd; herhaalt daarom zijn oproep om de volgende maatregelen te nemen om het beleid ter bestrijding van intimidatie te verbeteren:

   (a) publicatie van de externe beoordeling door het adviescomité dat klachten behandelt over intimidatie door leden;
   (b) het laten uitvoeren van een onafhankelijke evaluatie, door externe en op transparante wijze gekozen controleurs, van de doeltreffendheid van het adviescomité Intimidatie en Voorkoming van intimidatie op het werk, en indien dit noodzakelijk wordt geacht het zo snel mogelijk en vóór het einde van deze zittingsperiode voorstellen van wijzigingen om te zorgen voor politieke onafhankelijkheid, genderevenwicht en ter voorkoming van belangenconflicten in de bestaande structuren;
   (c) analyse van klachten en verhaalmiddelen op een meer omvattende en holistische wijze, en een aangepaste samenstelling van het adviescomité Intimidatie en Voorkoming van intimidatie op het werk waarbij onafhankelijke deskundigen met bewezen ervaring in de bestrijding van intimidatie op de werkplek, zoals artsen, therapeuten en juridische deskundigen, formeel lidmaatschap met volledig stemrecht hebben;
   (d) verplichte anti-intimidatietraining voor alle leden, die gemakkelijk toegankelijk moet zijn, onder meer door de training beschikbaar te stellen in alle officiële talen of met vertolking, en het richten van voorlichtingsactiviteiten op afzonderlijke delegaties en fracties;
   (e) verplichte training over het anti-intimidatiebeleid van het Parlement voor iedereen die regelmatig werkzaam is in de gebouwen van het Parlement, waarin hulpmiddelen worden aangereikt om alle vormen van intimidatie, waaronder seksuele intimidatie, te herkennen en te melden, en waarin gedetailleerde informatie wordt gegeven over de beschikbare structuren waar men terecht kan voor hulp, zodat deze structuren bredere bekendheid krijgen en toegankelijker worden;

21.  verbindt zich ertoe een goed evenwicht tussen werk en privéleven te garanderen voor leden, fractiepersoneel, geaccrediteerde parlementaire medewerkers en personeel van de diensten van het Parlement, bijvoorbeeld door werktijden aan te nemen waarbij rekening wordt gehouden met het evenwicht tussen werk en privéleven en door samen te werken met de Commissie en de Raad om een gemeenschappelijke oplossing te vinden voor vergaderingen waarbij de drie instellingen betrokken zijn; verzoekt om een herziening van de maatregelen voor het evenwicht tussen werk en privéleven om het huidige kader te verbeteren en te versterken, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de gevolgen van thuiswerken in de nasleep van de COVID-19-pandemie, en flexibele werkregelingen in evenwicht worden gebracht met de vereisten van een goed functionerend en sterk Parlement;

22.  dringt aan op langer niet-overdraagbaar zwangerschaps- en vaderschapsverlof voor het personeel van het Parlement na de komst van een kind, in de vorm van in totaal zes maanden verlof per ouder die gedurende het eerste jaar moeten worden opgenomen; benadrukt dat de zes maanden ouderschapsverlof binnen de eerste drie levensjaren van een kind kunnen worden opgenomen; betreurt dat personeelsleden bij de EU-instellingen wanneer zij ouderschapsverlof opnemen alleen een vaste toelage ontvangen in plaats van 100 % van hun salaris, hetgeen het opnemen van dit verlof sterk ontmoedigt; dringt erop aan dat ouderschapsverlof volledig wordt vergoed; is ingenomen met de gezinstoelagen die beschikbaar zijn voor werknemers van het Europees Parlement;

23.  verlangt met name dat zwangerschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof voor leden van het Parlement worden erkend door middel van een wijziging van het Statuut van de leden van het Europees Parlement; verzoekt bovendien om de introductie van oplossingen waardoor leden tijdens hun zwangerschaps-, vaderschaps- of ouderschapsverlof kunnen doorwerken, zoals het blijven aanbieden van de mogelijkheid om gedurende de verlofperiode op afstand te werken of het onderzoeken van de optie van tijdelijke vervanging, zodat kiezers ook tijdens de verlofperiode van het lid vertegenwoordigd blijven en leden niet de druk voelen om onmiddellijk weer aan het werk te gaan; benadrukt dat de keuze om gebruik te maken van tijdelijke vervanging bij het betrokken lid zou liggen;

24.  dringt aan op een onderzoek door de diensten van het Parlement naar de impact van de menopauze op het beroepsleven van werknemers van het Parlement; benadrukt dat empirische onderbouwing hierbij de grondslag moet vormen en dat op basis van nationale en internationale richtsnoeren advies kan worden gegeven over medische en lifestyle-remedies bij symptomen van de midlifefase en de menopauze; dringt erop aan rekening te houden met de menopauze in het beleid inzake ziekte- en aanwezigheidsbeheer;

Prominente plaats voor het genderperspectief in parlementaire activiteiten

25.  is ingenomen met het werk van FEMM, de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit en het netwerk voor gendermainstreaming als aansturende krachten voor het toepassen van gendermainstreaming in het Parlement; dringt echter aan op nauwere en meer gestructureerde samenwerking en coördinatie tussen deze organen, met name in buitengewone omstandigheden zoals de COVID-19-crisis en de nasleep daarvan, door middel van regelmatige bijeenkomsten waar informatie wordt uitgewisseld en door gezamenlijke thematische verslagen te publiceren;

26.  is ingenomen met een nieuw initiatief van de Conferentie van delegatievoorzitters om alle delegaties uit te nodigen leden te benoemen die belast zijn met gendermainstreaming, en prijst de samenwerking tussen het netwerk voor gendermainstreaming en de leden die in de delegaties verantwoordelijkheid dragen voor gender en diversiteit;

27.  pleit ervoor het netwerk voor gendermainstreaming in het Reglement op te nemen om zodoende uitdrukking te geven aan de functie van het netwerk om gendermainstreaming in de werkzaamheden van de parlementaire commissies en delegaties te bevorderen; vraagt dat de nodige middelen worden uitgetrokken zodat het netwerk zijn taken kan uitvoeren en relevante aanbevelingen kan doen; pleit voor de toevoeging van een permanent discussiepunt op de agenda’s van commissievergaderingen;

28.  is ingenomen met de training van het EIGE voor leden over gendereffectbeoordelingen en genderbewust budgetteren die speciaal voor het Parlement was ontwikkeld; spoort aan tot een nauwere samenwerking met het EIGE in de vorm van regelmatige trainingen over gendermainstreaming voor leden, fractiemedewerkers, medewerkers van leden, parlementaire dienstverleners en medewerkers van de commissiesecretariaten; herinnert eraan dat het belangrijk is programma’s aan te bieden die zijn afgestemd op de concrete behoeften en kennis op politiek en administratief niveau;

29.  wijst erop dat FEMM als commissie die volledig gewijd is aan vrouwenrechten en gendergelijkheid veel horizontale kwesties behandelt die vaak raakvlak hebben met het werk van andere commissies; merkt op dat de opneming van voorstellen van FEMM in de vorm van adviezen of amendementen verschilt per andere commissie; is ingenomen met de toezegging in de routekaart om via de betrokken diensten en organen duidelijke indicatoren te verzamelen waarmee gemeten kan worden of de input van FEMM wordt meegenomen in het werk van andere commissies en in het definitieve standpunt van het Parlement; dringt erop aan dat de controle op de overname van de suggesties van FEMM systematisch, transparant en toerekenbaar moet zijn, omdat dit essentieel is voor een afdoende toepassing van de beginselen van gendergelijkheid en gendermainstreaming;

30.  benadrukt hoezeer de amendementen die FEMM in haar adviezen formuleert van belang zijn voor het bereiken van gendermainstreaming; verzoekt in het kader van initiatiefverslagen te zorgen voor betere samenwerking tussen commissies op het vlak van het tijdschema zodat er voldoende tijd is tussen het beschikbaar komen van het ontwerpverslag van de leidende commissie en de stemming in de commissie, zodat FEMM in staat is haar standpunt in de vorm van amendementen op het ontwerpverslag aan te leveren; benadrukt dat leden die bij het netwerk voor gendermainstreaming zijn aangesloten verantwoordelijk zijn voor het toepassen van gendermainstreaming binnen hun commissies; betreurt dat dit werk een sterk ad-hoc-karakter heeft en is van oordeel dat dit op een meer gestructureerde basis moet worden georganiseerd;

31.  dringt erop aan dat alle werkbezoeken van commissies en delegaties een genderevenwichtige samenstelling hebben en dat de gendergelijkheids- en vrouwenrechtendimensies ervan worden onderzocht; dringt er bovendien op aan om in de programma’s van werkbezoeken bijeenkomsten op te nemen met organisaties die gendergelijkheid bevorderen;

32.  is ingenomen met het feit dat in het genderactieplan en de routekaart wordt toegezegd om ervoor te zorgen dat alle commissies en andere organen die hoorzittingen, workshops en conferenties organiseren erop toezien dat hun panels een genderevenwichtige samenstelling hebben en dat de gendergelijkheids- en vrouwenrechtendimensies van het betreffende onderwerp worden onderzocht met behulp van gekwalificeerde deskundigen; vraagt om duidelijke doelen vast te stellen voor de uitvoer van deze bepaling;

33.  is ingenomen met de Week van de gendergelijkheid die sinds 2020 wordt gehouden in het Parlement, en waarbij alle parlementaire commissies en delegaties worden uitgenodigd evenementen te organiseren over gendergelijkheid op hun bevoegdheidsterreinen; is ingenomen met de voortzetting van dit succesvolle initiatief in 2021 en met het feit dat 16 commissies en zes delegaties hebben deelgenomen en dat er 21 evenementen zijn georganiseerd; verzoekt alle organen van het Parlement, met inbegrip van de commissies en delegaties die dit nog niet hebben gedaan, zich op regelmatige basis bij dit bewustwordings- en samenwerkingsinitiatief aan te sluiten en eraan bij te dragen;

34.  verzoekt het netwerk voor gendermainstreaming, de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit, FEMM, de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole om specifieke richtsnoeren te ontwikkelen en vast te stellen voor de toepassing van gendermainstreaming en genderbewust budgetteren;

35.  is ingenomen met de studie van de EPRS over gendermainstreaming in het Parlement; merkt echter op dat de EPRS deze studie regelmatig moet herhalen op basis van kwantitatieve en kwalitatieve genderstatistieken en naar geslacht uitgesplitste gegevens, die systematisch verzameld moeten worden en door de diensten van het Parlement beschikbaar moeten worden gesteld in het kader van zijn genderactieplan en bijbehorende routekaart;

36.  is ingenomen met de vertaling van de richtsnoeren voor genderneutraal taalgebruik in alle officiële talen van de EU; betreurt het gebrek aan toepassing van deze richtlijnen en vraagt om aanvullende bewustmakingsacties en specifieke trainingen voor juristen-linguïsten van het Parlement; verzoekt om een regelmatige herziening van de richtsnoeren en de vertalingen ervan, om er zeker van te zijn dat zij ontwikkelingen in de afzonderlijke talen weerspiegelen en accuraat blijven;

37.  zal ervoor zorgen dat er voldoende financiering en personeel worden toegewezen aan gendermainstreaming, en dat er beter wordt samengewerkt en afgestemd tussen de verschillende organen die zich bezighouden met gendergelijkheid en diversiteit in het Parlement;

Wetgeving met een genderperspectief

38.  benadrukt het belang van gendereffectbeoordelingen voor het opstellen van wetgevingsvoorstellen en genderbewuste evaluaties van wetgevingsinitiatieven; betreurt dat gendereffecten zelden ter sprake komen in het kader van de effectbeoordelingen van de Commissie en dat in de richtsnoeren voor effectbeoordeling van de Commissie voor het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 wordt aanbevolen om bij beleidsvorming alleen rekening te houden met gendergelijkheid wanneer dat “evenredig” is; verzoekt de Commissie haar benadering te wijzigen, voor elk wetgevingsvoorstel een gendereffectbeoordeling uit te voeren en in haar voorstellen uitdrukkelijk gendergerelateerde doelstellingen en prestatie-indicatoren op te nemen; verbindt zich ertoe voor elk initiatiefverslag van wetgevende aard een gendereffectbeoordeling uit te voeren met als doel het genderperspectief erin op te nemen; verbindt zich ertoe nieuwe methoden en instrumenten te onderzoeken om gendermainstreaming in het wetgevingsproces te verbeteren;

39.  betreurt dat gendermainstreaming nog niet op alle onderdelen van de EU-begroting is toegepast en dat niet adequaat is gemonitord in hoeverre de begroting bijdraagt aan het bereiken van gendergelijkheid; dringt aan op een systematische toepassing van gendermainstreaming in de EU-begroting; benadrukt dat het genderperspectief op alle niveaus van het begrotingsproces moet worden geïntegreerd om inkomsten en uitgaven te gebruiken om gendergelijkheidsdoelstellingen te verwezenlijken; is ingenomen met de maatregelen die worden voorzien in het genderactieplan en de routekaart van het Parlement met betrekking tot genderbewust budgetteren en verzoekt deze zo spoedig mogelijk uit te voeren;

40.  prijst de onderhandelaars van het Parlement voor de aanwezigheid van gendermainstreaming als horizontaal beginsel in het MFK 2021-2027; is met name ingenomen met de toezegging van de Commissie om uiterlijk eind 2022 een methodologie in te voeren om de relevante uitgaven van programma’s met financiering uit het MFK 2021-2027 te meten; verzoekt de Commissie de verantwoordingsplicht en de begrotingstransparantie te verbeteren, de nieuwe methodologie op alle financieringsprogramma’s van de EU toe te passen en genderbewust budgetteren bij de tussentijdse evaluatie van het huidige MFK toe te passen; dringt er bij de Commissie op aan om in dit verband gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer;

41.  is ingenomen met de algemene doelstelling van het verzachten van de sociale en economische gevolgen van de COVID-19-crisis, met name voor vrouwen, en de vereiste om een toelichting op te nemen over de wijze waarop de maatregelen in de nationale herstel- en veerkrachtplannen zullen bijdragen aan gendergelijkheid, zoals opgenomen in de verordening betreffende de herstel- en veerkrachtfaciliteit(18); betreurt echter dat geen gehoor is gegeven aan de oproep van FEMM om een specifiek hoofdstuk over gendergelijkheid in nationale plannen op te nemen; benadrukt dat sociale tracering en sociale investeringen niet toereikend zijn om genderbewuste rapportage en gendermainstreaming te vervangen; is van mening dat gendergelijkheid in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit zijn eigen methodologie voor mainstreaming moet hebben en herinnert eraan dat het EIGE een geschikte methodologie heeft ontwikkeld;

42.  verzoekt de Commissie nauwlettend toe te zien op de uitvoering van de faciliteit voor herstel en veerkracht, met name wat betreft de bestaande bepalingen in verband met gendergelijkheid, en relevante indicatoren op te nemen in het scorebord voor herstel en veerkracht om het effect van nationale plannen op gendergelijkheid en de hoeveelheid financiering die is toegewezen en uitgegeven ter ondersteuning van dit doel, te monitoren; benadrukt dat gendergelijkheid moet worden geïntegreerd in de architectuur van de economische governance van de EU en het Europees semester;

43.  betreurt dat verschillende EU-financieringsprogramma’s met een aanzienlijk potentieel om bij te dragen aan gendergelijkheid, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en Erasmus, niet effectief rekening hielden met gendergelijkheid;

44.  benadrukt dat sociale dialoog een belangrijk instrument is voor alle partijen die betrokken zijn bij besluitvormingsprocessen en dus essentieel is voor het verbeteren van gendergelijkheid in de EU-instellingen;

45.  verzoekt de Commissie het institutionele kader ter ondersteuning van gendermainstreaming te versterken en haar inzet voor gendermainstreaming in specifieke acties om te zetten; verzoekt de Commissie op elk beleidsterrein een uitvoeringsplan voor gendermainstreaming vast te stellen;

46.  betreurt dat de Commissie geen complete strategie heeft voor trainingen inzake gendermainstreaming, en slechts één, niet-verplichte, inleidende cursus aan haar personeel aanbiedt; dringt er bij de Commissie op aan een opleidingsstrategie inzake gendermainstreaming te ontwikkelen, ervoor te zorgen dat alle personeelsleden trainingen kunnen volgen en ten volle gebruik te maken van de instrumenten en deskundigheid van het EIGE op het gebied van gendermainstreaming;

47.  verzoekt de Commissie bij het verzamelen van gegevens deze systematisch naar gender uit te splitsen, en in evaluaties van en verslagen over EU-programma’s de genderdimensie aan bod te laten komen; verzoekt de Commissie in toekomstige wetgevingsvoorstellen de verplichting op te nemen om systematisch naar gender uitgesplitste gegevens en relevante gendergelijkheidsindicatoren voor alle programma’s te verzamelen en genderbewuste monitoring- en evaluatievereisten op te nemen; onderstreept het belang van genderbewuste monitoring en evaluatie om de doelstellingen van gendermainstreaming beter te kunnen verwezenlijken;

48.  betreurt het gebrek aan engagement van de Raad om wetgeving met een genderperspectief tot stand te brengen en herhaalt zijn verzoeken om de ratificatie door de EU van het Verdrag van Istanbul, de horizontale antidiscriminatierichtlijn – die ervoor zal zorgen dat bij de bestrijding van genderdiscriminatie rekening wordt gehouden met de intersectionele dimensie – en de richtlijn vrouwelijke bestuurders te deblokkeren;

49.  dringt er bij de lidstaten op aan de richtlijn betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven volledig om te zetten en uit te voeren en verzoekt de Commissie hier doeltreffend toezicht op te houden;

50.  herhaalt zijn verzoek aan de Raad en de Europese Raad om een Raadsformatie “Gendergelijkheid” op te richten, aangezien de EU behoefte heeft aan een platform voor intergouvernementele uitwisseling inzake gendergelijkheid en een formeel forum voor de ministers en staatssecretarissen met verantwoordelijkheid voor gendergelijkheid, teneinde gendermainstreaming in alle beleidsmaatregelen en wetgeving van de EU te versterken, dialoog en samenwerking tussen lidstaten te ontwikkelen, best practices en wetgeving uit te wisselen, de onderhandelingen over de belangrijkste dossiers in verband met gendergelijkheid te deblokkeren, gemeenschappelijke antwoorden te bieden op EU-brede problemen en ervoor te zorgen dat gendergelijkheidskwesties op het hoogste politieke niveau worden besproken;

51.  dringt aan op een betere en efficiëntere toepassing van gendermainstreaming in de Conferentie over de toekomst van Europa, door de relevante parlementaire organen meer met elkaar te laten afstemmen met het oog op het versterken van de genderdimensie in de bijdragen van de werkgroepen en in de debatten en voorstellen van de plenaire vergadering van de Conferentie;

52.  pleit daarnaast voor maatregelen ter bevordering van gendermainstreaming en voor specifieke, gerichte maatregelen om gendergelijkheid te bereiken, zoals wetgeving, aanbevelingen en beleid met betrekking tot gendergerelateerd geweld, loontransparantie en zorg;

Gendergelijkheid en diversiteit in de symbolische functie van het Parlement

53.  benadrukt dat de symbolische betekenissen die binnen en door de instelling via haar communicatiestrategie en het ontwerp van fysieke ruimten worden overgebracht, begrip en aandacht moeten krijgen in een genderbewust Parlement; verlangt dat de inspanningen op deze vlakken opgevoerd worden;

54.  dringt erop aan dat er concrete doelstellingen worden vastgesteld om te zorgen voor genderevenwicht bij de naamgeving en het hernoemen van de gebouwen, zalen en andere fysieke ruimten van het Parlement;

55.  is ingenomen met de toezegging in de routekaart om een analyse uit te voeren van de ruimten voor kinderopvang in de gebouwen van het Parlement, met inbegrip van borstvoedingsruimten, en vraagt om een toezegging om deze waar nodig opnieuw te ontwerpen nadat de reeds afgesproken analyse van hun huidige toestand is afgeleverd;

56.  verzoekt om een analyse van de spreiding en het ontwerp van de toiletten van het Parlement om na te gaan of het nodig is deze aan te passen aan de behoeften van alle genders, onder meer door middel van maatregelen zoals de invoering van genderneutrale toiletten en het uitbreiden van het aantal toiletten met individuele vuilnisbakken en wastafels om het gebruik van menstruatiecups en andere hygiënische producten te vergemakkelijken;

57.  vraagt om een herziening van de communicatiestrategie van het Parlement, met onder meer het opzetten van een protocol voor het herdenken van slachtoffers van feminicide en een herziening van de website van het Parlement zodat het hoofdmenu een specifiek onderdeel over gendergelijkheid bevat, alsook relevante informatie over belangrijke dossiers – zoals het proces van ratificatie door de EU van het Verdrag van Istanbul – en een update van de informatie over de geschiedenis en samenstelling van het Parlement vanuit genderoogpunt;

Slotopmerkingen

58.  herhaalt zijn oproep om een audit uit te voeren(19) om de huidige situatie op het gebied van gendergelijkheid en gendermainstreaming in kaart te brengen en aanbevelingen te doen wat betreft zowel de politieke als de administratieve kant van de werkzaamheden van het Parlement; stelt voor dat deze audit ingaat op alle gebieden en indicatoren die in de toolkit voor genderbewuste parlementen van het EIGE worden uitgewerkt, waarbij voor elk geanalyseerd gebied wordt vastgesteld welke regels gendergelijkheid bevorderen dan wel belemmeren, met de bedoeling het genderactieplan van het Parlement en de bijbehorende routekaart te actualiseren; dringt erop aan dat deze audit ook een gendereffectbeoordeling omvat van het invoeren van een vaste verplichting voor genderevenwicht in alle parlementaire structuren, met inbegrip van commissies, delegaties en werkbezoeken;

59.  wijst erop dat sommige gebieden die onder het genderactieplan en de bijbehorende routekaart vallen, inherent verbonden zijn met de politieke organisatie van de fracties en daarom een politieke beraadslaging met alle fracties vereisen; dringt aan op de oprichting van een tijdelijke werkgroep die valt onder de Conferentie van voorzitters, bestaande uit vertegenwoordigers van elke fractie en voorgezeten door de vaste rapporteurs van het Parlement voor gendermainstreaming, om sturing te geven aan de werkzaamheden op dat vlak, deze resolutie ten uitvoer te leggen en in voorkomend geval te coördineren met de groep op hoog niveau inzake gendergelijkheid en diversiteit, het Bureau van het Parlement, FEMM en het netwerk voor gendermainstreaming; moedigt de fracties aan deze werkgroep tegen medio 2022 op te richten;

o
o   o

60.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 188 van 12.7.2019, blz. 79.
(2) PB C 61 E van 10.3.2004, blz. 384.
(3) PB C 244 E van 18.10.2007, blz. 225.
(4) PB C 184 E van 8.7.2010, blz. 18.
(5) PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 32.
(6) PB C 411 van 27.11.2020, blz. 13.
(7) PB C 224 van 27.6.2018, blz. 96.
(8) PB C 232 van 16.6.2021, blz. 48.
(9) PB C 346 van 27.9.2018, blz. 192.
(10) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 31.
(11) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 208.
(12) PB C 445 van 29.10.2021, blz. 150.
(13) PB C 425 van 20.10.2021, blz. 98.
(14) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 191.
(15) Ahrens, P., ‘Working against the tide? Institutionalizing Gender Mainstreaming in the European Parliament’, Gendering the European Parliament: Structures, Policies, and Practices, eds. P. Ahrens and A. L. Rolandsen, Rowman & Littlefield International, 2019, pp. 85-101 (Vechten tegen de bierkaai? De institutionalisering van gendermainstreaming in het EP. Structuren, beleid en werkwijzen.).
(16) Overeenkomstig artikel 223 VWEU en de kieswet van de EU zoals vastgelegd in de Verkiezingsakte van 1976 betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, zoals gewijzigd in 2002 (PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5).
(17) Te vinden in de brochure “Vrouwen in het Europees Parlement” van 2021.
(18) PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.
(19) PB C 323 van 11.8.2021, blz. 33.


Het EU-genderactieplan III
PDF 210kWORD 71k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het EU-genderactieplan III (2021/2003(INI))
P9_TA(2022)0073A9-0025/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), en algemene aanbeveling nr. 30 over vrouwen in conflictpreventie-, conflict- en postconflictsituaties van 18 oktober 2013 van het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen,

–  gezien de Verklaring van Peking van 1995 en het actieprogramma van de vierde Wereldvrouwenconferentie alsmede de resultaten van de toetsingsconferenties ervan,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD), dat op 21 januari 2011 in de EU in werking is getreden overeenkomstig Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap(1),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021, getiteld “Een Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030” (COM(2021)0101),

–  gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN, die in september 2015 is goedgekeurd, en de bijbehorende duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en met name de doelstellingen 1, 4, 5, 8, 10 en 17,

–  gezien Verdrag nr. 100 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende gelijke beloning van 1951,

–  gezien Verdrag nr. 111 van de IAO betreffende discriminatie in arbeid en beroep van 1958,

–  gezien Verdrag nr. 190 van de IAO inzake het uitbannen van geweld en pesterijen op de werkvloer van 2019,

–  gezien Aanbeveling nr. 202 van de IAO inzake nationale socialebeschermingsniveaus van 2012,

–  gezien de vierde Conventie van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd van 12 augustus 1949,

–  gezien de resoluties 1325 (2000), 1820 (2008), 1888 (2009), 1889 (2009), 1960 (2010), 2106 (2013), 2122 (2013), 2242 (2015), 2467 (2019) en 2493 (2019) van de VN-Veiligheidsraad inzake vrouwen, vrede en veiligheid,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul) van 11 mei 2011,

–  gezien de Verdragen van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel van 16 mei 2005 en inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van 25 oktober 2007,

–  gezien de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD), die in 1994 in Caïro heeft plaatsgevonden, en het bijbehorende actieprogramma, alsmede de resultaten van de toetsingsconferenties ervan en de top van Nairobi van 2019 (ICPD+25) ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig bestaan van de Conferentie,

–  gezien de actieagenda van Addis Abeba van de derde internationale conferentie over de financiering van ontwikkeling van juli 2015,

–  gezien het gezamenlijke Spotlight-initiatief van de EU en de VN, dat zich richt op de uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes,

–  gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 8, artikel 153, lid 1, en artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de integrale strategie van de EU voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheid van 25 november 2020 getiteld “EU-genderactieplan (GAP) III – Een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU 2021-2025” (JOIN(2020)0017), en het bijbehorende gezamenlijke werkdocument getiteld “Objectives and Indicators to frame the implementation of the Gender Action Plan III (2021-25)” (SWD(2020)0284),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640),

–  gezien Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014(2),

–  gezien de beleidsnota van de secretaris-generaal van de VN van 9 april 2020 getiteld “The Impact of COVID-19 on Women”,

–  gezien het verslag van het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties van 27 april 2020 getiteld “Impact of the COVID-19 Pandemic on Family Planning and Ending Gender-based Violence, Female Genital Mutilation and Child Marriage”,

–  gezien de in november 2020 gelanceerde mondiale strategie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om baarmoederhalskanker uit te bannen als volksgezondheidsprobleem,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

–  gezien het actieplan van de EU inzake vrouwen, vrede en veiligheid 2019-2024, dat op 5 juli 2019 werd aangenomen,

–  gezien het Generation Equality Forum dat van 29 tot en met 31 maart 2021 in Mexico en van 30 juni tot en met 2 juli 2021 in Parijs heeft plaatsgevonden, en de aangekondigde toezeggingen om wereldwijd meer haast te maken met het bereiken van gendergelijkheid, alsook het “Global Acceleration Plan for Gender Equality” en het nieuwe “Compact on Women, Peace and Security and Humanitarian Action”, die naar aanleiding van het Forum werden gelanceerd,

–  gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld(3),

–  gezien zijn resolutie van 31 mei 2018 over de tenuitvoerlegging van het gezamenlijk werkdocument (SWD(2015)0182) – Gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen: Het leven van meisjes en vrouwen veranderen via de externe betrekkingen van de EU 2016-2020(4),

–  gezien zijn resolutie van 12 februari 2020 over een EU-strategie om wereldwijd een einde te maken aan vrouwelijke genitale verminking(5),

–  gezien zijn resolutie van 13 februari 2020 over de EU-prioriteiten voor de 64e zitting van de Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw(6),

–  gezien zijn resolutie van 23 oktober 2020 over gendergelijkheid in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU(7),

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis(8),

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de digitale kloof tussen vrouwen en mannen dichten: de deelname van vrouwen aan de digitale economie(9),

–  gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over het vijfentwintigjarig bestaan van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (ICPD25) (de top van Nairobi)(10),

–  gezien zijn resolutie van 24 juni 2021 over de situatie op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in de EU, in verband met de gezondheid van vrouwen(11),

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie internationale handel en de Begrotingscommissie,

–  gezien het gezamenlijk verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid (A9-0025/2022),

A.  overwegende dat gendergelijkheid een van de waarden van de Europese Unie is, alsmede een fundamenteel en universeel mensenrecht;

B.  overwegende dat gendergeweld in al zijn vormen, met name femicide, de meest extreme vorm van genderongelijkheid is; overwegende dat gendergeweld moet worden gezien als een extreme vorm van discriminatie en een schending van de mensenrechten;

C.  overwegende dat het noodzakelijk is de rechten van de vrouw te beschermen en stappen te nemen ter bestrijding van alle vormen van uitbuiting, geweld, onderdrukking en ongelijkheid tussen vrouwen en mannen; overwegende dat het ter voorkoming van gendergeweld nodig is om de gendernormen die ongelijkheden in stand houden, aan te vechten en deze, naast andere maatregelen, om te zetten in de vaststelling en uitvoering van doeltreffende wetgevingsmaatregelen en hervormingen;

D.  overwegende dat gendergeweld zowel de oorzaak als het gevolg is van stelselmatige ongelijkheden en van een ongelijke machtsverdeling; overwegende dat de bestrijding van geweld inzicht vereist in de oorzaken ervan en de factoren die ertoe bijdragen; overwegende dat genderongelijkheid diep verankerd is in maatschappelijke waarden die gebaseerd zijn op genderstereotypen; overwegende dat het betrekken van mannen en jongens bij gendergelijkheid zowel een doel als een vereiste is voor het verwezenlijken van duurzame en doeltreffende gelijkheid;

E.  overwegende dat geweld tegen vrouwen en meisjes verschillende en elkaar niet uitsluitende vormen aanneemt, waaronder cybergeweld; overwegende dat volgens schattingen meer dan de helft (58 %) van 14 000 vrouwen en meisjes in 31 landen online is geïntimideerd en misbruikt;

F.  overwegende dat vrouwen met overlappende identiteiten en kwetsbaarheden een groter risico lopen op geweld en intimidatie;

G.  overwegende dat het Spotlight-initiatief in gang is gezet door de EU en de Verenigde Naties om geweld tegen vrouwen en meisjes, onder meer op seksueel gebied, te bestrijden;

H.  overwegende dat seksuele uitbuiting een ernstige vorm van geweld is die vooral vrouwen en meisjes treft; overwegende dat de EU partnerlanden moet ondersteunen, zodat zij meer financiering beschikbaar stellen voor sociale bijstand en sociale diensten voor slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting, met inbegrip van psychologische en sociale ondersteuning door specialisten, en gespecialiseerde diensten moeten invoeren die gericht zijn op de sociale en economische inclusie van kwetsbare vrouwen en meisjes om hen te bevrijden van seksuele uitbuiting;

I.  overwegende dat de toegang tot diensten inzake seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) universeel moet zijn; overwegende dat gezondheidsrechten, met name rechten betreffende de seksuele en reproductieve gezondheid, behoren tot de grondrechten van vrouwen die versterkt moeten worden en op geen enkele wijze mogen worden afgezwakt of ingetrokken; overwegende dat uitlatingen die een bedreiging vormen voor de bescherming van seksuele en reproductieve rechten zowel binnen de EU als daarbuiten in opmars zijn;

J.  overwegende dat vrouwen in al hun diversiteit te maken krijgen met stelselmatige intersectionele discriminatie op grond van ras, etniciteit, godsdienst of overtuiging, handicap, gezondheid, sociaal-economische achtergrond, status bij hun geboorte, leeftijd, klasse, vluchtelingen- of migratiestatus, seksuele gerichtheid en genderidentiteit, vormen van discriminatie die moeten worden erkend als belemmeringen voor de volledige uitoefening van de grondrechten;

K.  overwegende dat het van essentieel belang is voor wereldwijde kennis en governance om uitgesplitste en kwantificeerbare gegevens over genderongelijkheid te verzamelen, rekening houdend met intersectionele factoren;

L.  overwegende dat de rechten van vrouwen en meisjes onder druk staan en er in veel landen op de wereld, zowel in de EU als daarbuiten, steeds minder ruimte is voor maatschappelijke organisaties, in het bijzonder organisaties die vrouwenrechten verdedigen, feministische en basisorganisaties; overwegende dat er in de hele wereld sprake is van een zorgwekkende weerstand tegen vrouwen- en lhbtqi+-rechten, waarbij SRGR worden beperkt, en seksuele voorlichting en genderstudies worden verboden;

M.  overwegende dat het van het allergrootste belang is dat maatschappelijke organisaties die opkomen voor de rechten van vrouwen en meisjes in partnerlanden toereikende bevoegdheden en middelen krijgen, willen er nieuwe sociale houdingen en een consensus ontstaan die bevorderlijk zijn voor gendergelijkheid; overwegende dat actieve betrokkenheid van vrouwenorganisaties in het veld van het allergrootste belang is om GAP III met succes te kunnen uitvoeren;

N.  overwegende dat vrouwen en meisjes onevenredig zwaar getroffen worden door het steeds grotere aantal noodsituaties als gevolg van bijvoorbeeld gewapende conflicten, natuurrampen en klimaatverandering;

O.  overwegende dat de COVID-19-pandemie en de daaropvolgende lockdownmaatregelen ernstige gevolgen hebben gehad voor vrouwen en meisjes, en bestaande genderongelijkheden hebben verergerd, hetgeen met name gevolgen heeft gehad voor de toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, in het bijzonder SRGR, en voor het evenwicht tussen werk en privéleven; overwegende dat dit leidt tot een toename van gendergeweld en sociale en economische ongelijkheden;

P.  overwegende dat de pandemie vrouwen onevenredig heeft getroffen; overwegende dat ongeveer 70 % van de maatschappelijke en gezondheidswerkers die COVID-19 aan de frontlinie bestrijden, of het nu verpleegkundigen, artsen of schoonmakers betreft, vrouw is; overwegende dat vrouwen die thuis werken, werkloos zijn of deeltijds werken nog zwaarder onder druk zijn komen te staan, aangezien zij de meerderheid van de huishoudelijke taken en de zorg voor het gezin op zich zijn blijven nemen; overwegende dat de beschikbare gegevens erop wijzen dat het aantal vrouwen dat slachtoffer is geworden van geweld en/of intimidatie tijdens de COVID-19-lockdown is gestegen;

Q.  overwegende dat er gebrek is aan vrouwelijke studenten in het STEM-onderwijs (wetenschap, technologie, engineering en wiskunde);

R.  overwegende dat evenwichtige vertegenwoordiging, deelname en invloed van vrouwen en mannen in het politieke leven een eerste voorwaarde is voor een werkelijk democratische samenleving; overwegende dat de constructieve bijdrage van vrouwen en meisjes aan het voorkomen en oplossen van conflicten en aan de wederopbouw bevorderlijk is voor een duurzamere vrede;

S.  overwegende dat de bestrijding van ongelijkheden van fundamenteel belang zal zijn voor het herstel na de COVID-19-pandemie; overwegende dat de participatie, de vertegenwoordiging en het leiderschap van vrouwen en meisjes voorrang moeten krijgen bij het uitwerken, uitvoeren en evalueren van dergelijke maatregelen;

T.  overwegende dat de eerbiediging van de menselijke waardigheid en van gendergelijkheid nog steeds een uitdaging is; overwegende dat geen enkel land in de wereld vóór 2030 in de buurt van gendergelijkheid zal komen;

U.  overwegende dat GAP III moet dienen als kader voor een actieve bijdrage van het extern optreden van de EU in de strijd tegen genderongelijkheid; overwegende dat GAP III volledig moet worden uitgevoerd als belangrijk instrument om discriminatie en marginalisering te ontmoedigen en de rechten en waardigheid van vrouwen en meisjes te waarborgen, doordat het pleit voor de mainstreaming van gendervraagstukken in alle internationale samenwerkingsprogramma’s en de opname van gendergelijkheid in nationale plannen en strategieën in samenwerking met lokale partners en maatschappelijke organisaties;

V.  overwegende dat er moet worden gezocht naar een meer strategische, gecoördineerde en systematische benadering ten aanzien van de samenwerking tussen de EU en de lidstaten met betrekking tot gendervraagstukken in partnerlanden; overwegende dat de missies en delegaties van de EU een uiterst belangrijke rol spelen bij het uitvoeren van GAP III en dat de expertise van de personeelsleden van de delegaties en missies van groot belang is voor de succesvolle uitvoering ervan; overwegende dat de Commissie delegaties technische bijstand moet verlenen bij het opstarten van de nationale uitvoeringsplannen;

1.  is ingenomen met het nieuwe EU-genderactieplan III voor 2021-2025 en het pleidooi in het plan voor een wereld met gelijke kansen voor mannen en vrouwen als voortzetting van en voortbouwend op het werk van GAP II en de getrokken lessen en resultaten daarvan; is ingenomen met de verbetering, toezeggingen en alomvattende doelstellingen van GAP III, met name met zijn opwaardering van werkdocument tot een gezamenlijke mededeling, waar het Europees Parlement om heeft verzocht in zijn resolutie van 23 oktober 2020 over gendergelijkheid in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU;

2.  is ingenomen met het inclusieve karakter van het raadplegingsproces dat is gevolgd bij het opstellen van GAP III en met het feit dat daarin rekening is gehouden met de aanbevelingen van het Parlement, de lidstaten, de contactpunten van de EU voor gendervraagstukken en in het bijzonder die van vrouwenrechtenorganisaties;

3.  betreurt het feit dat de Raad er niet in is geslaagd eenstemmigheid over de conclusies te bereiken als gevolg van bezwaren van vier lidstaten tegen het woord “gender”, wat de formele goedkeuring van het actieplan in de weg staat, en benadrukt dat dit duidelijke tekenen zijn van de achteruitgang op het gebied van gendergelijkheid en vrouwenrechten; pleit nogmaals voor de oprichting van een nieuwe Raadsformatie voor gendergelijkheid waarin de EU-ministers en -staatssecretarissen die verantwoordelijk zijn voor gendergelijkheid bijeenkomen om gendermainstreaming te bevorderen in al het EU-beleid, met inbegrip van het buitenlands en veiligheidsbeleid en het ontwikkelingsbeleid; dringt erop aan dat er moet worden gewerkt aan een gemeenschappelijk standpunt van de EU en aan krachtige maatregelen om de achteruitgang op het gebied van gendergelijkheid eensgezind aan de kaak te stellen;

4.  wijst erop dat de EU een belangrijke rol moet spelen bij de totstandbrenging van een wereld met gelijke kansen voor mannen en vrouwen door partnerlanden te ondersteunen bij het aanpakken van genderdiscriminatie; verzoekt de EU het goede voorbeeld te geven en dringt er bij de zes lidstaten die het Verdrag van Istanbul nog steeds niet hebben geratificeerd en uitgevoerd op aan dit zo snel mogelijk te doen; roept de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op om in het kader van zijn politieke dialoog met de partnerlanden van de Raad van Europa de ratificatie van het Verdrag van Istanbul te bevorderen;

5.  veroordeelt de terugtrekking van Turkije uit het Verdrag van Istanbul ten stelligste; is van mening dat de opzegging van het Verdrag van Istanbul opnieuw twijfels doet rijzen over de status van Turkije als kandidaat voor het EU-lidmaatschap;

Een doeltreffender engagement van de EU en doelmatige uitvoering

6.  roept op tot de volledige uitvoering en prioritering van GAP III op ieder gebied van het extern optreden van de EU door middel van een gendertransformatieve en intersectionele aanpak met betrekking tot zowel de geografische dekking als de actieterreinen van GAP III, alsmede de mainstreaming van de genderdimensie in alle gebieden van het extern optreden, of het nu om handel, ontwikkelingsbeleid, humanitaire hulp, veiligheid of sectoren als energie en landbouw gaat; herhaalt dat bij maatregelen ter uitvoering van GAP III de noodzaak om de onderliggende oorzaken van genderongelijkheden aan te pakken leidend moet zijn en dat de maatregelen de zinvolle deelname van mannen, vrouwen en achtergestelde groepen mogelijk moeten maken, en dat onder meer beperkte financiering en onderbezetting fundamentele belemmeringen vormen voor de uitvoering van de EU-doelstellingen op het gebied van gendergelijkheid en gendermainstreaming; herhaalt dat bij elke inspanning om de doelstellingen van GAP III te verwezenlijken rekening moet worden gehouden met de diversiteit van vrouwen; wijst er nogmaals op dat GAP III moet zorgen voor beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling door middel van systematische gendereffectbeoordelingen om de negatieve effecten van het EU-beleid op de rechten van vrouwen en meisjes en op gendergelijkheid te vermijden; verzoekt de Commissie de noodzakelijke praktische en politieke instrumenten te verschaffen om te zorgen voor een soepele omzetting van de beginselen van GAP III in acties en praktijken; verzoekt de EU ambitieus te zijn bij het bevorderen van doelstellingen die leiden tot de eerbiediging van de mensenrechten en echte gendergelijkheid onder de externe partners met wie de EU wil samenwerken;

7.  vraagt dat er een uitgebreid en alomvattend opleidingsprogramma wordt opgezet om de uitvoering van GAP III te ondersteunen, met name op het gebied van gendermainstreaming, genderbudgettering en gendereffectbeoordelingen, alsook gendergeweld; benadrukt het belang van investeringen in kennis, middelen en interne expertise met betrekking tot gendergelijkheid bij EU-delegaties zodat zij GAP III naar behoren kunnen uitvoeren; dringt erop aan deze opleidingsprogramma’s zoveel mogelijk af te stemmen op de lokale en nationale context waarbinnen GAP III wordt uitgevoerd; pleit ervoor dat lokale partners die dat willen gemakkelijk en kosteloos gebruik kunnen maken van deze cursussen en aanverwante instrumenten;

8.  benadrukt dat de resultaten van GAP III regelmatig, extern en onafhankelijk moeten worden beoordeeld, op elk niveau en in elke fase, in het licht van de vastgestelde doelgerichte en meetbare doelstellingen, en dat de inbreng van het maatschappelijk middenveld, ngo’s en andere relevante belanghebbenden ter plaatse op transparante en inclusieve wijze in aanmerking moet worden genomen; vraagt om de stelselmatige uitvoering van grondige genderanalyses, met gebruikmaking van genderbewuste en naar sekse opgesplitste indicatoren en statistieken; dringt erop aan dat bij de beoordeling van GAP III de uitvoering van al het EU-beleid dat relevant is voor het extern optreden van de EU wordt geëvalueerd; pleit ervoor in GAP III overzichtelijke instrumenten op te nemen waarmee het bedrag kan worden bijgehouden dat in totaal wordt uitgegeven aan gendergelijkheid en waarmee de kwalitatieve effecten van deze initiatieven op de bevordering van gendergelijkheid kunnen worden beoordeeld; verwacht dat de ontbrekende specifieke en meetbare uitgangswaarden, indicatoren, acties en streefdoelen onverwijld worden opgenomen in het werkdocument, samen met routekaarten en tijdschema’s voor alle doelstellingen; benadrukt het belang van de programmering van het instrument “Europa in de wereld”, die een uitgelezen gelegenheid vormt om de doelstellingen van GAP III handen en voeten te geven;

9.  roept de missies en delegaties van de EU, de lidstaten en lokale en regionale overheden op om nauw samen te werken bij de uitvoering van GAP III, met gebruikmaking van alle diplomatieke middelen en programma-instrumenten die hun ter beschikking staan, door middel van adequate richtsnoeren die via de delegaties zijn ontwikkeld en gedeeld; herinnert eraan dat gendercontactpunten een sleutelrol spelen en dringt erop aan hun rol en zichtbaarheid te versterken; is ingenomen met de invoering van de nationale uitvoeringsplannen en dringt erop aan dat alle nationale uitvoeringsplannen openbaar worden gemaakt en vertaald om de toegankelijkheid voor het lokale maatschappelijk middenveld en basisorganisaties te waarborgen;

10.  vraagt de Commissie de synergieën met de VN, partnerlanden en internationale belanghebbenden te versterken en gezamenlijk internationale doelstellingen te bevorderen en te verwezenlijken in verband met gendergelijkheid in de Agenda 2030 en de SDG’s daarvan, in de verklaring van Peking en het bijbehorende actieprogramma, en in het actieprogramma van de ICPD en de toetsingsconferenties daarvan;

11.  dringt aan op het aangaan van nauwe betrekkingen met lokale maatschappelijke organisaties, met name organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de rechten van vrouwen en meisjes, onder wie vrouwen en meisjes uit kwetsbare gemeenschappen, en met ministeries en regionale en lokale overheden in partnerlanden, teneinde de doeltreffendheid en de eigen verantwoordelijkheid van de landen bij de uitvoering van GAP III en de bijbehorende nationale uitvoeringsplannen te vergroten; dringt voorts aan op een jaarlijkse beleids- en politieke dialoog met het Europees Parlement over de uitvoering van GAP III, waarbij belanghebbenden en met name lokale autoriteiten, het maatschappelijk middenveld en vrouwenorganisaties worden betrokken; roept de missies en delegaties van de EU nogmaals op een inhoudelijke dialoog aan te gaan met maatschappelijke organisaties, en informatie te verstrekken en uit te wisselen over de manier waarop hun inbreng is gebruikt en omgezet in genderbeleid;

12.  is ingenomen met de aandacht in GAP III voor jongeren als aanjagers van verandering; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat vrouwen en meisjes, alsook vrouwenrechten- en basisorganisaties, met name door meisjes en jongeren geleide organisaties en door vrouwen geleide eerstelijnshulpverlening, door middel van financiering en opleiding op zinvolle wijze deelnemen aan en een leidende rol spelen bij de uitvoering van GAP III in hun land; wijst nogmaals op het belang en de meerwaarde van de expertise van en langdurige samenwerking met lokale activisten, basisorganisaties en/of andere deskundigen en belanghebbenden op het gebied van gendervraagstukken, zodat genderprojecten kunnen worden afgestemd op de lokale sociaal-economische en culturele context;

13.  dringt aan op een intensievere en systematische samenwerking tussen de belanghebbenden die betrokken zijn bij de uitvoering van GAP III, onder meer tussen de directoraten-generaal van de Commissie; moedigt de lidstaten en EU-delegaties sterk aan lokale en regionale overheden als belangrijke actoren in het kader van het ontwikkelingsbeleid te beschouwen aangezien zij de democratische laag vormen die het dichtst bij de burger staat en de beste uitgangspositie hebben om gendergelijkheid en duurzame ontwikkeling te bevorderen; wijst erop dat er nauw moet worden samengewerkt met plattelandsgemeenschappen en gemeenschapsleiders om de reikwijdte van gendergelijkheidsprogramma’s in perifere gebieden te vergroten;

14.  pleit ervoor een specifiek streefdoel op te nemen voor de financiering van vrouwenrechtenorganisaties en het maatschappelijk middenveld; dringt aan op meerjarige, flexibele, rechtstreekse, adequate en toereikende financiering voor lokale maatschappelijke organisaties en netwerken in al hun diversiteit, met name die welke zich inzetten voor de bescherming van de rechten van vrouwen, meisjes en andere kwetsbare gemeenschappen, en voor mensenrechtenorganisaties die werken aan de verbetering van het rechtskader van landen; verzoekt de Commissie vereenvoudigde financieringsmechanismen en -praktijken voor te stellen om kleinere basisorganisaties toegang te geven tot EU-financiering voor gendergelijkheid; veroordeelt alle vormen van onderdrukking van vrouwenactivisten, onder wie verdedigers van de mensenrechten van vrouwen, en roept alle regeringen op het maatschappelijk middenveld te beschermen en te ondersteunen en ermee samen te werken;

15.  wijst erop dat verdedigers van de mensenrechten van vrouwen in een bijzonder kwetsbare positie verkeren, met name in conflictgebieden en in conflict- en postconflictsituaties; is ingenomen met het pleidooi voor samenwerking met en bevordering van een veilige omgeving voor verdedigers van de mensenrechten van vrouwen en vraagt de Commissie hen te beschermen door middel van passende maatregelen en mechanismen, in combinatie met de toewijzing van toereikende middelen aan de EU-delegaties;

16.  verzoekt de EU-delegaties de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers streng toe te passen in verband met activisten die opkomen voor de rechten vrouwen, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting om verslag uit te brengen over overheidsorganen die zich schuldig maken aan schendingen van de mensenrechten, en activisten zo nodig legale trajecten te bieden; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement over de uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers;

17.  onderstreept dat voor een doeltreffende uitvoering van GAP III toereikende financiering via het programmeringsproces van de EU nodig is; dringt er sterk op aan GAP III beter af te stemmen op andere initiatieven, zoals het Spotlight-initiatief, waarvan de begroting moet worden verhoogd en de doeltreffendheid moet worden verbeterd in overeenstemming met de recente tussentijdse evaluatie, en door lering te trekken uit de nieuwe omstandigheden als gevolg van de COVID-19-pandemie; is ingenomen met het Spotlight-initiatief en de doelstelling ervan om alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes uit te bannen; pleit ervoor de voor het Spotlight-initiatief gereserveerde middelen te vernieuwen wanneer het huidige programma in 2022 afloopt en het programma te verlengen tot aan het einde van de volledige meerjarige financieringsperiode en in alle subregio’s;

18.  benadrukt dat SDG 5 de verwezenlijking van gendergelijkheid en empowerment van alle vrouwen en meisjes behelst en dat deze SDG horizontaal moet worden geïntegreerd in de verschillende gebieden waarop de EU handelingsbevoegdheid heeft; betreurt dat SDG 5 tot de drie SDG’s met de minste financiering behoort; stelt met voldoening vast dat gendergelijkheid in GAP III wordt beschouwd als horizontale prioriteit bij de beleids- en programmeringswerkzaamheden in het kader van het extern optreden van de EU; herhaalt dat gendermainstreaming op passende wijze moet worden doorgevoerd in alle sectoren van het extern optreden van de EU en dat ervoor moet worden gezorgd dat de prioriteiten van “Europa in de wereld” in partnerlanden, alsook de initiatieven in het kader van Team Europa gendertransformatief zijn overeenkomstig GAP III, en met name in het geval van humanitaire hulp;

19.  juicht toe dat 85 % van alle nieuwe externe acties gender als belangrijke of voornaamste doelstelling moet hebben; is ingenomen met het voornemen van de Europese Commissie om ervoor te zorgen dat 5 % van haar nieuwe programma’s voor extern optreden gendergelijkheid als hoofddoelstelling heeft; is tevens ingenomen met het opnemen van ten minste één initiatief per land dat gendergelijkheid als hoofddoel heeft; herinnert eraan dat het streefdoel van 5 % al in 2019 werd gehaald en roept op tot meer ambitie, meer steun en concrete reservering van middelen voor het opnemen van op gender gerichte initiatieven in GAP III; dringt erop aan 20 % van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) in elk land toe te wijzen aan programma’s die gendergelijkheid als een van de hoofddoelstellingen hebben; pleit voor het vaststellen van een specifiek streefdoel waarbij 85 % van de ODA-financiering van de EU bestemd moet zijn voor programma’s met gendergelijkheid als voornaamste of belangrijke doelstelling; verwacht en dringt er daarom bij de EU en de lidstaten op aan, dat zij zich ertoe verbinden geen ODA te besteden aan projecten die de resultaten op het gebied van gendergelijkheid ongedaan kunnen maken of in gevaar kunnen brengen; benadrukt dat de vastgestelde doelstellingen eveneens moeten worden gekwantificeerd aan de hand van specifieke financiering en niet alleen als een percentage van alle programma’s;

20.  dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan het goede voorbeeld te geven en zich te concentreren op hun eigen interne structuren; wijst op het belang van genderresponsief leiderschap bij de verwezenlijking van gendergelijkheid en de correcte uitvoering van GAP III; is ingenomen met de toezegging dat er zal worden gezorgd voor genderevenwicht bij het management op het hoofdkwartier van de EDEO en in de externe diensten van de Commissie, de EU-delegaties en missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); betreurt evenwel dat de EDEO het streefdoel van 50 % vrouwen in leidende posities nog lang niet heeft bereikt en verzoekt de huidige HV/VV gendergelijkheid zoals gepland op alle niveaus volledig door te voeren; is ingenomen met de toezegging om opleidingen op het gebied van gendergelijkheid en GAP III te verzorgen voor alle leidinggevenden op het hoofdkantoor en bij de EU-delegaties, en dringt erop aan deze maatregel verplicht te stellen en uit te breiden tot al het personeel dat werkzaam is op het gebied van het extern optreden van de EU;

21.  merkt op dat de EDEO het voortouw moet nemen door gender een essentieel onderdeel van het extern optreden te maken, en dat de dienst de EU-delegaties moet stimuleren en politiek moeten ondersteunen om hetzelfde te doen op het niveau van de partnerlanden; benadrukt dat in de opdrachtbrieven en functiebeschrijvingen van delegatiehoofden specifiek moet worden verwezen naar gendergelijkheid en de uitvoering van GAP III, en dat het belangrijk is dat EU-delegaties en lidstaten systematisch samenwerken en elkaar raadplegen om ervoor te zorgen dat GAP en de gendertransformatieve, op mensenrechten gebaseerde, intersectionele benadering ervan volledig worden geïntegreerd in de planning van de meerjarige indicatieve programma’s; is ingenomen met de toezegging in het kader van GAP III dat alle externe diensten van de EU-delegaties en op het hoofdkantoor beschikken over genderadviseurs/contactpersonen of contactpunten voor gendervraagstukken, maar wijst erop dat het hierbij moet gaan om personen in een voltijdse functie die over voldoende middelen beschikken om hun taken uit te voeren; pleit er nogmaals voor ook genderadviseurs aan te stellen bij militaire missies in het kader van het GVDB;

22.  verzoekt de Commissie en de EDEO relevante personeelsgegevens te verzamelen, uitgesplitst naar geslacht, om het aantal voordrachten, kandidaten op de shortlist, selecties, contractverlengingen en duur van de aanstelling, naast andere criteria, te evalueren, en de voortgang bij te houden, alsook gesystematiseerde gesprekken te voeren met vrouwen en personen die tot een achtergestelde groep behoren over de redenen waarom zij een bepaalde functie neerleggen;

23.  betreurt dat het belangrijke vraagstuk van diversiteit onder de verantwoordelijkheid van de EDEO-adviseur inzake gender en diversiteit valt, en roept de EDEO op het nodige belang toe te kennen aan zowel gendergelijkheid als de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid, alsook aan diversiteit en inclusie, en om voor elk van deze vraagstukken een functie in het leven te roepen en deze functies en de mandaten, middelen en bevoegdheden ervan te versterken; pleit voor de aanstelling van een specifieke genderadviseur bij elk EDEO-directoraat, die direct rapporteert aan de EDEO-adviseur inzake gender en diversiteit, en voor nauwe samenwerking tussen het personeel van die directoraten en het Europees Instituut voor gendergelijkheid;

24.  benadrukt dat gendergelijkheid een mensenrecht is, dat cruciaal is voor duurzame ontwikkeling en slimme economieën en dat zowel vrouwen als mannen in al hun diversiteit ten goede komt, met inbegrip van de lhbtqi+-gemeenschap; merkt op dat genderongelijkheid wordt verergerd door andere vormen van ongelijkheid; benadrukt dat ongelijkheden aanzienlijke sociaal-economische gevolgen hebben voor de hele samenleving en dat belanghebbenden die zich verzetten tegen verandering hier rekening mee zouden moeten houden; herhaalt dat de toezeggingen van de EU meer effect sorteren als de EU bij haar optreden een intersectionele benadering van gendergelijkheid volgt; verzoekt nogmaals dat er bij alle acties van de EU rekening wordt gehouden met intersectionele identiteiten en discriminatie en dat wordt erkend dat vrouwen en meisjes in al hun diversiteit niet op gelijke wijze door genderongelijkheid worden getroffen;

25.  is ingenomen met het opnemen in GAP III van intersectionaliteit als kernbeginsel maar betreurt het ontbreken van streefdoelen, indicatoren en specifieke acties om deze uit te voeren; benadrukt de inzet van de Commissie en de EDEO om lhbtqi+’ers te beschermen en hen in staat te stellen hun rechten overal ter wereld te doen gelden;

26.  is er verheugd over dat in GAP III wordt verwezen naar het potentieel van het EU-toetredingsproces om gendergelijkheid in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten te bevorderen; benadrukt de noodzaak van een sterke beleidsdialoog en technische bijstand om gendergelijkheid in het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid te integreren; roept de Commissie en de EDEO op meer gebruik te maken van toetredingsonderhandelingen als hefboom om uitbreiding ten goede te laten komen aan vrouwen;

27.  verwelkomt het feit dat in GAP III de buitengewone kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes in een migratiesituatie aan de orde wordt gesteld; vraagt bijzondere aandacht voor de situatie van vrouwen en meisjes die onderweg zijn of zich op migratieroutes of in kampen bevinden, en dringt er met name op aan dat wordt gewaarborgd dat zij toegang hebben tot water, sanitaire voorzieningen en hygiëne, SRGR en kraamzorg;

Zeven actiegebieden

Alle vormen van gendergeweld uitbannen

28.  juicht toe dat GAP III in de eerste plaats gericht is op de uitbanning van alle vormen van gendergeweld; roept op tot een verbeterd, gecoördineerd en holistisch optreden ter bestrijding van feminicide en elke vorm van gendergeweld, zowel online als offline, met name in conflict- en noodsituaties waarin vrouwen en meisjes extra kwetsbaar zijn en met de nadruk op vrouwen en meisjes die vaker het slachtoffer van geweld zijn, zoals vrouwen en meisjes met een handicap; benadrukt dat met partnerlanden moet worden samengewerkt om alle vormen van gendergeweld strafbaar te stellen;

29.  dringt erop aan dringend actie te ondernemen om de onderliggende oorzaken van geweld tegen vrouwen en meisjes aan te pakken, aan de hand van een gendertransformatieve en intersectionele benadering, met name gezien de aanzienlijke toename van feminicide en andere vormen van gendergeweld tegen de achtergrond van de pandemie; is ingenomen met de nadruk die door de Commissie wordt gelegd op preventie door schadelijke gendernormen aan te vechten; benadrukt in dit verband hoe belangrijk het is om samen met partnerlanden en maatschappelijke organisaties de strijd aan te binden met genderstereotypen op alle terreinen van het maatschappelijk leven; verzoekt EU-delegaties en lidstaten alle mogelijke diplomatieke middelen in te zetten voor het bevorderen van nieuwe wetgeving die voorziet in structurele gendergelijkheid in ieder opzicht;

30.  herinnert eraan dat de verplichte opleiding voor alle personeelsleden binnen de EDEO, de Commissie, de EU-delegaties en de missies en -operaties in het kader van het GVDB ook uitgebreide programma’s moet omvatten voor de herkenning van slachtoffers van conflictgerelateerd seksueel en/of gendergeweld, alsmede preventieprogramma’s, naast de opleiding voor al het EU-personeel, met inbegrip van militairen en politiemensen; dringt er bij de EU op aan alle mogelijke middelen aan te wenden om ervoor te zorgen dat daders van groepsverkrachtingen ten tijde van oorlog worden aangegeven, geïdentificeerd, vervolgd en gestraft overeenkomstig het internationaal strafrecht; herinnert eraan dat het Statuut van Rome een permanent rechtskader biedt om seksueel en gendergeweld uitvoerig te benaderen als misdaad tegen de menselijkheid en roept de EU derhalve op het onafhankelijke en cruciale werk van het Internationaal Strafhof zowel politiek als financieel actief te ondersteunen; is ingenomen met de opname van seksueel en gendergeweld in de criteria voor het opleggen van sancties in het kader van de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten, en moedigt de lidstaten aan hier effectief gebruik van te maken;

31.  benadrukt dat gedwongen huwelijken en kindhuwelijken schendingen van de mensenrechten vormen die meisjes extra kwetsbaar maken voor geweld en misbruik; herinnert eraan dat vrouwelijke genitale verminking (VGV) internationaal erkend is als een mensenrechtenschending met 200 miljoen slachtoffers wereldwijd en 500 000 slachtoffers alleen al in de EU, en dat jaarlijks ten minste drie miljoen meisjes het risico lopen genitale verminking te ondergaan; onderstreept dat VGV en gedwongen huwelijken de persoonlijke waardigheid van vrouwen aantasten; vraagt met betrekking tot VGV en gedwongen huwelijken om een aanpak waarbij voorlichting en preventie elkaar aanvullen, met name in conflict- en noodsituaties; verzoekt de Commissie te zorgen voor een coherente langetermijnstrategie om VGV binnen en buiten de EU een halt toe te roepen door middel van verbeterde synergieën tussen interne en externe programma’s van de EU; herhaalt zijn oproep om maatregelen ter voorkoming van VGV op te nemen in alle beleidsterreinen in zijn externe optreden;

32.  herinnert eraan dat de slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting voornamelijk vrouwen en meisjes zijn; pleit voor meer leiderschap en toezicht van de zijde van de Commissie en de lidstaten en meer internationale samenwerking om een einde te maken aan de hierboven genoemde schadelijke praktijken die uitmonden in dergelijke vormen van slavernij; herinnert eraan dat de kwetsbaarheid van vrouwen voor mensenhandel en seksuele uitbuiting wordt verergerd in tijden van armoede, gewapend conflict en noodsituaties; pleit voor verdere integratie van de strijd tegen handel in vrouwen en meisjes met de doelstellingen van GAP III en voor meer synergieën met de EU-strategie voor de bestrijding van mensenhandel (2021-2025);

Toegang van vrouwen tot gezondheidszorg en seksuele en reproductieve rechten

33.  wijst er nogmaals op dat SRGR mensenrechten zijn en fundamentele onderdelen zijn van de menselijke waardigheid en de empowerment van vrouwen; maakt zich zorgen over de weerstand tegen gendergelijkheid en vrouwenrechten alsook de opkomst van vrouwonvriendelijke, conservatieve uitlatingen en groeperingen, waaronder religieuze groeperingen, hetgeen onder meer de toegang tot SRGR binnen en buiten de Europese Unie in het gedrang dreigt te brengen; wijst erop dat het terugdraaien van wetgeving over abortus een ondermijning vormt van de bescherming van de gezondheid, rechten en waardigheid van de vrouw, en de sociaal en economisch meest kwetsbare vrouwen aan grotere risico’s blootstelt; merkt op dat de EU wereldwijd een voorbeeld moet zijn op het gebied van de bevordering van SRGR, zonder dwang, geweld, discriminatie en misbruik; vraagt alle lidstaten derhalve om op hun grondgebied universele toegang tot SRGR te waarborgen;

34.  betreurt dat wereldwijd in veel gebieden de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid, met inbegrip van veilige en legale abortus, ernstig ingeperkt en vaak gecriminaliseerd is; beklemtoont dat met name vrouwen die in armoede leven, op het platteland wonen of tot een minderheid behoren daarvan het slachtoffer zijn; onderstreept dat de aandacht moet uitgaan naar alle leeftijdsgroepen, waaronder ook meisjes en jongere vrouwen, en dat moet worden gezorgd voor relevante informatie, onderwijs en toegang tot SRGR, met inbegrip van prenatale zorg, veilige en legale abortus en anticonceptie; wijst erop dat het van groot belang is discriminerende normen ter discussie te blijven stellen die het voor vrouwen, meisjes en lhbtiq+-personen moeilijk maken gebruik te maken van hun SRGR, alsook stereotypen die de oorzaak zijn van discriminatie van gemarginaliseerde vrouwen tijdens hun bevalling;

35.  beklemtoont dat de beschikbaarheid van anticonceptiemiddelen in partnerlanden moet worden verbeterd, met name voor tienermeisjes; bevestigt dat alle vrouwen en tienermeisjes het recht hebben om hun eigen vrije en geïnformeerde keuzes te maken met betrekking tot hun SRGR; herinnert eraan dat de kwaliteit van de geboortezorg een belangrijke indicatie is voor het ontwikkelingsniveau van een land; is van mening dat de EU partnerlanden moet helpen het recht op gezondheid in de context van zwangerschap en bevalling te handhaven met behulp van de totstandbrenging van gedegen geboortezorgverlening waarmee het kindersterftecijfer en het aantal sterftegevallen ten gevolge van complicaties tijdens de bevalling doeltreffend worden verlaagd;

36.  vraagt om in het kader van GAP III hoge prioriteit te verlenen aan gendergelijkheid en SRGR binnen de humanitaire hulpverlening van de EU en de lidstaten, en ook aan verantwoordingsplicht en toegang tot de rechter en verhaalmogelijkheden in geval van schendingen van seksuele en reproductieve rechten en in geval van gendergeweld, zowel wat betreft de opleiding van humanitaire actoren als wat betreft financiering;

37.  vraagt om in het kader van GAP III meer belang te hechten aan SRGR, gezien de ernstige gevolgen van de pandemie voor vrouwen en meisjes in partnerlanden, en adequate, flexibele, continue en gerichte financiering te coördineren en aan hen toe te wijzen bij de programmering van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld; verzoekt de Commissie, de EDEO en de lidstaten SRGR als prioriteit te beschouwen bij het programmeringsproces van het externe optreden van de EU, ook waar sprake is van gezamenlijke programmering; onderstreept de cruciale functie van niet-gouvernementele organisaties als dienstverleners en pleitbezorgers op het gebied van SRGR;

38.  herinnert aan het belang van SRGR voor het lichaam en de autonomie van vrouwen en meisjes en dringt erop aan dat SRGR worden behandeld als een onderdeel van de volksgezondheid dat universeel en zonder discriminatie toegankelijk is; pleit voor universele toegang tot volledige, bij de leeftijd passende seksuele voorlichting, doeltreffende anticonceptie, preventie van hiv en soa’s, en veilige en legale abortus; dringt erop aan dat in programma’s voor seksuele voorlichting aandacht besteed wordt aan interpersoonlijke relaties, seksuele gerichtheid, gendergelijkheid, gendernormen, het voorkomen van gendergeweld en toestemming, en dat zij informatie verstrekken over de puberteit, de menstruatiecyclus, zwangerschap en bevalling, anticonceptie en de preventie van seksueel overdraagbare aandoeningen;

39.  benadrukt dat het nodig is om op het vlak van SRGR-gerelateerde activiteiten rekening te houden met leeftijd, bijvoorbeeld door de informatie en dienstverlening toegankelijk te maken voor jongeren; wijst erop dat de EU moet bevorderen dat partnerlanden deze onderwerpen in hun nationale volksgezondheidsplannen opnemen; roept de EU en de lidstaten op zich te verbinden aan de doelstellingen inzake SRGR van GAP III, en nationale uitvoeringsplannen op te stellen waarin voorrang wordt gegeven aan SRGR;

40.  acht het noodzakelijk dat toegang tot onderwijs op alle niveaus en in alle omstandigheden moet worden bevorderd om vroegtijdige huwelijken, tienerzwangerschappen en economische afhankelijkheid te beperken; pleit voor meer inspanningen om te voorkomen dat meisjes die moeder zijn geworden thuisblijven en het voor hen mogelijk te maken terug naar school te gaan en hun schoolloopbaan af te maken en de arbeidsmarkt op te gaan;

41.  dringt erop aan schoolverzuim onder meisjes tijdens hun menstruatie te voorkomen door de sanitaire voorzieningen, hygiënediensten en de voorzieningen voor menstruele hygiëne op scholen te verbeteren en door menstruatie-armoede aan te pakken en stigmatisering op dit vlak tegen te gaan, onder meer door te werken met vrouwen, meisjes, en mannen en jongens; dringt aan op meer synergieën tussen programma’s op het gebied van gezondheid, SRGR en water, sanitaire voorzieningen en hygiënediensten op scholen en persoonlijke ondersteuning voor meisjes;

42.  herinnert aan de intersectionele ongelijkheden en verschillen tussen vrouwen en mannen wat betreft de toegang tot en de kwaliteit van gezondheidszorg, gezien het gebrek aan genderresponsieve gezondheidszorg en diensten; pleit voor universele toegang tot informatievoorziening over, en tot de preventie, diagnose, zorg en behandeling van vrouwenziekten zoals endometriose en baarmoederhalskanker, en seksueel overdraagbare aandoeningen zoals hiv; verzoekt de Europese Unie steun te verlenen aan de uitvoering van de mondiale strategie van de WHO om baarmoederhalskanker uit te bannen;

43.  roept de partnerlanden op hun volksgezondheidssystemen adequaat te financieren en onderzoek te doen naar de gezondheid van vrouwen wereldwijd ter bevordering van de kennis over kwesties in verband met gender en geslacht op het gebied van ziektepreventie, diagnostiek, behandelingen en onderzoek; dringt er voorts op aan het publiek bewust te maken van gendergerelateerde gezondheidskwesties;

44.  benadrukt dat de lidstaten een volksgezondheidsbeleid moeten voeren waarin bijzondere nadruk ligt op gezondheidsbevordering en ziektepreventie, met de garantie van universele en kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg, en waarin de benodigde middelen beschikbaar worden gesteld om de voornaamste volksgezondheidsproblemen te bestrijden;

Economische en sociale rechten en gelijkheid, en autonomie voor vrouwen en meisjes

45.  herhaalt dat door de crisis en de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt disproportioneel is verslechterd; herinnert de EU aan het belang en de noodzaak van steun voor de ontwikkeling en introductie van een intersectionele genderdimensie in alle COVID-19-herstelplannen in de partnerlanden en in alle initiatieven van Team Europa; wijst op de behoefte aan een genderbewuste respons op COVID-19 bij de uitvoering van GAP III om rekening te houden met de unieke omstandigheden van vrouwen en meisjes en kansen na de crisis te stimuleren; verzoekt de Commissie de genderdimensie en gendertransformatieve activiteiten te integreren in alle maatregelen in verband met de COVID-19-pandemie in partnerlanden, met inbegrip van de plannen en maatregelen voor herstel, en projecten, waaronder financiële projecten, op zo’n manier te ondersteunen dat rekening wordt gehouden met gendergelijkheid; onderstreept dat nieuwe financieringsvormen zoals “gender bonds” nationale economieën zouden kunnen doen heropleven terwijl tegelijkertijd ook de vrouwenemancipatie ermee wordt geholpen;

46.  is van mening dat werk centraal staat bij de bestrijding van ongelijkheid; steunt collectieve onderhandelingen als middel om niet alleen de arbeidsvoorwaarden te verbeteren, maar ook de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen aan te pakken;

47.  is verheugd over het feit dat de Commissie voornemens is om bij haar komende herziening van de verordening betreffende het schema van algemene tariefpreferenties naleving te eisen van de relevante IAO- en VN-verdragen betreffende gendergelijkheid; verzoekt de Commissie gendergelijkheid effectief op te nemen in alle hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling en te garanderen dat handel en investeringen de genderongelijkheid niet verergeren; beklemtoont dat in alle effectbeoordelingen die verband houden met handel rekening moet worden gehouden met de standpunten van maatschappelijk organisaties;

48.  wijst erop dat financiële steun voor vrouwen gepaard moet gaan met opleiding, toegang tot informatie, vaardighedentraining van vrouwen en bewustmaking van hun grondrechten;

49.  verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met partnerlanden te werken aan de preventie en aanpak van tegen vrouwen gerichte intimidatie op het werk, en om de ratificatie van het IAO-Verdrag inzake geweld en intimidatie (Verdrag nr. 190) te bevorderen;

50.  dringt erop aan om in het kader van GAP III de economische activiteit van vrouwen en hun toegang tot de nodige economische en sociale hulpmiddelen, middelen en sociale bescherming te bevorderen, vooral in noodsituaties; wijst erop dat de deelname van vrouwen aan de economie overal ter wereld belangrijk is voor duurzame ontwikkeling en duurzame en inclusieve economische groei, die onlosmakelijk verbonden zijn met het mondiale doel om armoede uit te bannen zoals geschetst in de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op genderresponsieve mechanismen voor sociale bescherming, met inbegrip van geldovermakingen, te ondersteunen en te bevorderen zodat de partnerlanden een grotere capaciteit krijgen om crises en externe schokken het hoofd te bieden;

51.  verzoekt de EU en de partnerlanden maatregelen te nemen om vrouwen beter inzetbaar te maken op de arbeidsmarkt en hen fatsoenlijke banen, toegang tot financiering en zakelijke kansen te bieden, onder meer door lokale door vrouwen geleide organisaties te ondersteunen en hun deelname aan vakbonden en werknemersorganisaties aan te moedigen; wijst erop dat het belangrijk is de toegang tot, bijvoorbeeld, microkredieten te bevorderen om de creativiteit en het ondernemerschap van vrouwen op kleinere schaal te faciliteren en stimuleren;

52.  wijst erop dat moet worden nagegaan in hoeverre andere, complementaire acties nodig zijn om de doeltreffendheid ervan te garanderen, zoals verschoond blijven van gendergeweld, toegang hebben tot waardig werk en betaalbare kinderopvang en ouderenzorg; verzoekt de EU en haar lidstaten moeders en vaders wereldwijd mondiger te maken en te beschermen, en met partnerlanden samen te werken om adequaat zwangerschaps-, vaderschaps- en ouderschapsverlof te waarborgen, en praktische maatregelen te nemen om die bescherming te waarborgen, naast investeringen in kinderopvang en onderwijs;

53.  benadrukt dat de EU de totstandbrenging van een bindend instrument inzake bedrijfsleven en mensenrechten binnen het kader van de VN moet steunen, teneinde de uitoefening van de mensenrechten en de rechten van de vrouw volledig te waarborgen;

54.  verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met partnerlanden te werken aan de financiering en bevordering van maatregelen om de onevenredige last van onbetaald werk op de schouders van vrouwen aan te pakken, en om acties te ondersteunen die vrouwelijke arbeidskrachten van de informele naar de formele economie helpen overstappen; onderstreept dat vrouwen en mannen de verantwoordelijkheid voor onbetaalde zorg en huishoudelijke taken gelijk moeten verdelen; pleit voor het zetten van concrete stappen voor de erkenning, inperking en herverdeling van onbetaalde zorg en huishoudelijk werk;

55.  pleit ervoor de rol van vrouwen in en hun bijdrage aan de economie en de maatschappij actief te bevorderen, en hierbij hun burger- en wettelijke rechten, met inbegrip van het recht op eigendom, toegang tot bankkrediet en het recht om actief te zijn in verschillende economische sectoren en in het politieke leven, te erkennen, vooral door genderresponsieve macro-economische beleidsmaatregelen te bevorderen; betreurt het feit dat het recht op gelijke beloning voor gelijk werk van gelijke waarde in veel omstandigheden niet vanzelfsprekend is, zowel binnen als buiten de EU, zelfs niet wanneer dit in de wet verankerd is, en benadrukt dat de onderliggende oorzaak van deze discriminatie moet worden aangepakt;

56.  onderstreept dat het van essentieel belang is dat de private sector haar bijdrage levert aan het behalen van de in GAP III vastgelegde doelstellingen en ter verantwoording wordt geroepen wanneer er tijdens bedrijfsactiviteiten schendingen van vrouwenrechten gepleegd zijn; verzoekt de Commissie het genderperspectief op te nemen in haar toekomstige wetgevingsvoorstel inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven;

57.  onderstreept dat de economische en sociale empowerment van vrouwen van cruciaal belang is met het oog op duurzame en inclusieve groei; roept op tot een alomvattende inzet om meisjes en vrouwen toegang te verlenen tot hoogwaardig onderwijs en training van vaardigheden, en doeltreffende hulpmiddelen die bijdragen tot hun toegang tot de arbeidsmarkt, met name in noodsituaties en wanneer er sprake is van ontheemding; beveelt partnerlanden ten zeerste aan om meer te investeren in hoogwaardig en inclusief onderwijs, met steun uit de EU-begroting; onderstreept dat begrotingssteun van de EU, waarvan de doeltreffendheid op het gebied van onderwijs is bewezen, de voorkeur blijft genieten als de manier om toegang tot inclusief en hoogwaardig onderwijs voor iedereen in ontwikkelingslanden mogelijk te maken; is ingenomen met het voornemen om het totale budget voor onderwijs te verhogen, waarbij 10 % van de begroting voor humanitaire hulp bestemd wordt voor de financiering van onderwijs in noodsituaties;

58.  benadrukt dat er steun nodig is voor aanzienlijke investeringen in de gezondheidszorg en het onderwijs, betaalbaar wonen en veilig, betaalbaar en toegankelijk openbaar vervoer, zowel in plattelands- als in stedelijke gebieden, teneinde tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking en een bijdrage te leveren aan de onafhankelijkheid, gelijkheid en emancipatie van vrouwen; herinnert eraan dat deze kwesties met name in fragiele en postconflictlanden onder de aandacht moeten komen, en dat de EU daar ook ontwikkelingsprojecten zal opzetten om het gebrek aan huisvesting, land en eigendomsrechten voor vrouwen aan te pakken;

59.  uit zijn bezorgdheid over de toegenomen digitale genderkloof in veel landen, waardoor gelijke toegang tot informatie en digitale diensten wordt belemmerd; benadrukt het belang van de bevordering van digitale geletterdheid, alsook de toegang tot en de betaalbaarheid van digitale hulpmiddelen en de toegang tot de arbeidsmarkt; pleit ervoor de financiering en beurzen gericht te verhogen zodat vrouwen en meisjes hoger onderwijs en beroepsopleidingen kunnen volgen, met name ter bevordering van digitale en technologische opleidingen onder vrouwen en van de participatie van vrouwen aan STEM-sectoren, en om door vrouwen geleide projecten te ondersteunen; is ingenomen met het feit dat met GAP III wordt gestreefd naar de dichting van de digitale kloof tussen vrouwen en mannen om een werkelijk inclusieve digitale transitie te bevorderen;

60.  herinnert eraan dat vrouwen, met name vrouwen die te maken hebben met intersectionele discriminatie, moeilijkheden kunnen ondervinden bij de toegang tot digitale diensten en de bijbehorende infrastructuur; dringt erop aan dat vrouwen en meisjes, met name als zij woonachtig zijn in plattelands- en afgelegen gebieden, betere, universele, veilige en beveiligde toegang krijgen tot digitale hulpmiddelen en training in het gebruik daarvan;

61.  beklemtoont dat openbare en particuliere dienstverlening via genderresponsieve digitale kanalen, technologieën en diensten (bijvoorbeeld e-overheid, digitale financiële diensten) die de inclusie en participatie van vrouwen en meisjes in de samenleving versterken, moet worden ondersteund; verzoekt de lidstaten de digitale uitsluiting van alle kwetsbare groepen in de samenleving aan te pakken en onderwijs in informatie- en communicatietechnologie voor deze groepen toegankelijk te maken, en daarbij rekening te houden met de verschillende factoren die bepalend zijn voor de toegang van vrouwen tot onderwijs en door gratis digitale toegangspunten op te zetten;

62.  vraagt dat de modernisering en digitalisering van bestuurlijke procedures in partnerlanden door de EU worden ondersteund, en er met name voor te zorgen dat al deze landen beschikken over betrouwbare registers van de burgerlijke stand waarin elke geboorte geregistreerd wordt;

63.  erkent dat noodsituaties, zoals gewapende conflicten en economische crises, en ontheemdingssituaties, het onderwijs en de opleiding van vrouwen en meisjes in gevaar brengen; herhaalt dat toegang van vrouwen tot bestaansmiddelen en arbeidskansen in noodsituaties ernstig wordt aangetast en benadrukt daarom dat in dergelijke gevallen de nodige middelen moeten worden toegewezen, met name aan lokale door vrouwen geleide organisaties en aan bestaande structuren, teneinde de structuren te verbeteren die de juiste ontwikkeling van hun onderwijs, vaardigheden en toegang tot banen op de lange termijn waarborgen;

64.  merkt op dat voedselonzekerheid vrouwen asymmetrisch treft en dat zij onevenredig minder grond, vee en andere activa bezitten; verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen aan het streven naar gendergelijkheid in de voedsel- en landbouwsector, financiële kansen en toegang tot opleiding om de positie van vrouwen in de agrarische sector te versterken; wijst erop dat het belangrijk is steun te verlenen aan de inspanningen van partnerlanden op het gebied van wettelijke, beleidsmatige en institutionele hervormingen die bedoeld zijn om vrouwen gelijke rechten te geven op economische middelen, met name toegang tot en zeggenschap over land en andere vormen van eigendom;

65.  verzoekt de EU economisch en handelsbeleid te bevorderen dat in overeenstemming is met de SDG’s en de doelstellingen van GAP III; herinnert aan zijn eerdere standpunt over handel en gender als geformuleerd in zijn resolutie van 13 maart 2018 over gendergelijkheid in de handelsverdragen van de EU(12); dringt erop aan dat de EU handelsbeleid blijft ondersteunen en introduceren waarmee de sociaal-economische verschillen worden verkleind en een hoog niveau van bescherming en eerbiediging van de fundamentele vrijheden en de mensenrechten, met inbegrip van gendergelijkheid, wordt gewaarborgd;

66.  is ingenomen met het feit dat in GAP III wordt aangedrongen op de bevordering van gendergelijkheid via de handelspolitiek van de EU; dringt er bij de Commissie, de Raad en de EDEO op aan de opname van een specifiek genderhoofdstuk in alle handels- en investeringsovereenkomsten van de EU te bevorderen, met inbegrip van verbintenissen om gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen te bevorderen; verzoekt de Commissie het gendereffect van het handelsbeleid en de handelsovereenkomsten van de EU op te nemen in effectbeoordelingen vooraf en achteraf;

67.  onderstreept zijn eerdere standpunt waarin werd aangedrongen op een specifiek hoofdstuk over handel en gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in de komende actualisering van de associatieovereenkomst tussen de EU en Chili; neemt met belangstelling kennis van de vooruitgang die tijdens de onderhandelingen is geboekt inzake een handels- en genderhoofdstuk;

68.  verwijst naar zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en milieunormen in internationale handelsovereenkomsten(13);

69.  merkt op dat handelspolitiek niet genderneutraal is en dat een betere verzameling van gegevens uitgesplitst naar gender, in combinatie met heldere indicatoren, nodig is om de verschillende effecten van de handelspolitiek op vrouwen en mannen adequaat te beoordelen; verzoekt de EU en haar lidstaten nogmaals zich te laten inspireren door de toolkit die is ontwikkeld door de UNCTAD-conferentie inzake handel en ontwikkeling, en in effectbeoordelingen vooraf en evaluaties achteraf rekening te houden met de land- en sectorspecifieke gendereffecten van de handelspolitiek en handelsovereenkomsten van de EU; verzoekt de Commissie samen te werken met internationale partners, zoals de WTO, en plaatselijke autoriteiten en organisaties bij het verzamelen van gegevens, de analyse van de gevolgen van de handel voor vrouwen en het omzetten van gegevens in concrete voorstellen om de rol van vrouwen in het internationale handelssysteem te versterken en inclusieve economische groei te bevorderen; benadrukt dat een intensievere samenwerking tussen internationale organisaties zoals de WTO, het Internationaal Handelscentrum (ITC) en de VN, en de oprichting van netwerken bestaande uit universiteiten, maatschappelijke organisaties en parlementen, kan leiden tot een betere uitwisseling van goede praktijken en methoden voor gegevensverzameling, en tot de opneming van een genderperspectief in de handel; onderstreept dat genderkwesties niet beperkt mogen blijven tot het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling;

70.  verzoekt de Commissie actief deel te nemen aan de onlangs opgerichte informele WTO-werkgroep inzake handel en gender om te werken aan een sterke ministeriële verklaring tijdens de 12e Ministeriële Conferentie van de WTO, die als stappenplan voor de uitvoering van de Verklaring van Buenos Aires van 2017 zou kunnen dienen; onderstreept dat de informele werkgroep inzake handel en gender een eerste stap is op weg naar een meer permanent platform binnen de WTO om kwesties in verband met handel en gender te bespreken; verzoekt de Commissie proactief met andere WTO-leden te blijven samenwerken om bij te dragen aan de werkzaamheden van de informele werkgroep, en te onderzoeken of het mogelijk is een permanente werkgroep op te richten;

71.  herinnert aan zijn verzoek aan de Commissie ervoor te zorgen dat de interne adviesgroepen genderevenwichtig zijn samengesteld, dat hun toezichtstaak verder wordt uitgebreid, en dat er in het kader van elke vrijhandelsovereenkomst een commissie inzake Handel en Gender wordt opgericht om tekortkomingen vast te stellen;

72.  verzoekt de Commissie nauwkeurig de gevolgen te evalueren van handelsovereenkomsten voor sectoren met een hoog percentage vrouwelijke werknemers, zoals de kledingsector en kleinschalige agrarische ondernemingen; herinnert eraan dat de door COVID-19 veroorzaakte economische crisis deze sectoren zwaar heeft getroffen en het risico op toenemende ongelijkheid, discriminatie en uitbuiting van vrouwelijke werknemers heeft verergerd;

73.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn, en bekend te maken hoeveel middelen ter beschikking worden gesteld, om de kernwaarde van gendergelijkheid in haar handels- en investeringsbeleid te bevorderen en ervoor te zorgen dat de secretariaten van de EU-instellingen die verantwoordelijk zijn voor de handelspolitiek en -onderhandelingen over de nodige kennis en technische capaciteit beschikken om het genderperspectief te integreren in het gehele proces van handelsonderhandelingen en beleidsvorming door in de instellingen en delegaties van de EU contactpunten voor genderkwesties in te richten;

74.  dringt erop aan in alle hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling afdwingbare bepalingen op te nemen inzake de naleving van de fundamentele arbeidsnormen van de IAO en de relevante verdragen, met name Verdrag nr. 189 betreffende fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel, Verdrag nr. 156 betreffende arbeiders met gezinsverantwoordelijkheid, CEDAW, Verdrag nr. 111 betreffende discriminatie op het gebied van arbeid en beroep, Verdrag nr. 100 betreffende gelijke beloning, en Verdrag nr. 190 betreffende geweld en intimidatie, en deze verdragen op te nemen in de lijst van verdragen in de SAP+-herziening;

75.  is ingenomen met de International Workshop Agreement (ISO/IWA 34) van de Internationale Organisatie voor normalisatie inzake mondiale definities in verband met vrouwelijk ondernemerschap, die tot doel heeft de beleidsvorming, gegevensverzameling en toegang tot capaciteitsopbouw, financiering en markten ten behoeve van de economische empowerment van vrouwen te vergemakkelijken;

76.  verwelkomt hetgeen tot nu toe bereikt is op het gebied van gender in het kader van het leenbeleid van de Europese Investeringsbank (EIB), en verzoekt de EIB haar inspanningen op te voeren en in het kader van haar externe leningenmandaat met name maximaal rekening te houden met de beleidsdoelstellingen van GAP III;

77.  beklemtoont dat het beleid van de EIB en andere relevante Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering volledig afgestemd moet zijn op GAP III; verzoekt de EIB rekening te houden met de doelstellingen van GAP III wanneer zij steun verleent aan ondernemingen in partnerlanden, door middel van effectbeoordelingen die moeten worden verricht voor elk door de EIB gefinancierd project, en dringt aan op voortdurende monitoring van de activiteiten ter plaatse;

Aanmoedigen van participatie en leiderschap van vrouwen, meisjes en jonge vrouwen

78.  benadrukt het belang van leiderschap en participatie van vrouwen en meisjes op alle besluitvormingsniveaus en benadrukt dat gelijke deelname van vrouwen aan het openbare en politieke leven essentieel is voor goed bestuur en goede beleidsvorming; onderstreept dat het belangrijk is dat vrouwen, op alle niveaus van het externe optreden, aan beide kanten van de onderhandelingstafel vertegenwoordigd zijn; herhaalt dat wanneer vrouwen en meisjes even vaak de leiding hebben, hele gemeenschappen profiteren van betere en duurzamere oplossingen; stelt vast dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn op alle niveaus van het politieke en openbare leven en dat er maar langzaam vooruitgang wordt geboekt;

79.  roept op tot de financiering van programma’s die de opleiding, burgerlijke betrokkenheid en participatie van vrouwen bevorderen, met inbegrip van steun aan participatieve benaderingen op gemeenschapsniveau en specifieke educatieve activiteiten voor meisjes en jonge vrouwen, aangezien zij het vaakst gediscrimineerd worden; dringt aan op de inclusie van vrouwen op alle niveaus van besluitvorming, bestuur, leiderschap en machtsposities, via hervormingen van het openbaar bestuur, programma’s en activiteiten zoals netwerken, uitwisselingen, mentorschap en sponsoring, en pleit voor de opname van lokale vrouwenrechtenorganisaties en door vrouwen geleide humanitaire hulpverleners in de structuren voor humanitaire coördinatie en besluitvorming;

Vrouwen betrekken bij initiatieven voor vredesopbouw en veiligheid

80.  benadrukt het belang van de rol van vrouwen en het maatschappelijk middenveld voor het bevorderen van dialoog, het vormen van coalities, het bemiddelen in vredesonderhandelingen en het bieden van verschillende gezichtspunten op de betekenis van vrede en veiligheid, met name opvattingen over conflictpreventie en -oplossing en de heropbouw na conflicten; pleit ervoor dat de EU een grotere rol voor vrouwen bij vredeshandhaving en verdere vredesopbouw aanmoedigt, en vrouwen, jonge vrouwen en meisjes ondersteunt en erkent in hun rol als belangrijke aanjagers van verandering, en hen te steunen en beschermen; beklemtoont dat de eerbiediging en volledige verwezenlijking van de mensenrechten van vrouwen de grondslag vormen van een democratische en inclusieve samenleving;

81.  is ingenomen met de integratie van het EU-actieplan voor vrouwen, vrede en veiligheid in GAP III en pleit voor een doeltreffende uitvoering ervan; benadrukt de belangrijke functie van bestaande en succesvolle lokale initiatieven voor vredesopbouw onder leiding van vrouwen en vrouwelijke mensenrechtenverdedigers, en dringt er bij de EU op aan deze initiatieven te ondersteunen, te versterken en systematisch op te nemen in het overleg over vredesopbouw, in de coördinatie en in de besluitvorming;

82.  vraagt de EDEO om systematische conflictanalyses met een geïntegreerd genderperspectief te verrichten, op basis van genderanalyse en genderinclusieve conflictanalyse, met name ten aanzien van GVDB-missies en operaties en activiteiten uit hoofde van de Europese Vredesfaciliteit; benadrukt dat er voldoende middelen moeten zijn om de EU-expertise en -capaciteit voor het verrichten van risico- en conflictanalyses met een geïntegreerd genderperspectief op te bouwen en te vergroten, waarbij speciale aandacht moet uitgaan naar gendergelijkheid, en een betekenisvolle deelname van vrouwen en achtergestelde groepen moet worden gewaarborgd;

83.  wijst op het belang van een koppeling tussen het concept van menselijke veiligheid en de genderbenadering; roept de EU op het concept van menselijke veiligheid zoals bepaald in Resolutie 66/290 van de Algemene Vergadering van de VN op te nemen in de agenda voor vrouwen, vrede en veiligheid; dringt erop aan dat veiligheid gericht moet zijn op menselijke levens en de bescherming van levens tegen dreigingen zoals geweld, het ontbreken van onderwijs, gezondheidszorg, voedsel of economische onafhankelijkheid; roept de Commissie, de EDEO en de lidstaten op de ontwapeningsagenda van de VN te ontwikkelen en te bevorderen; dringt aan op een feministisch buitenlands beleid inzake ontwapening en non-proliferatie;

84.  wijst erop dat vrouwen onevenredig zwaar worden getroffen door conflictgerelateerd seksueel geweld en andere schendingen van de mensenrechten die straffeloos gepleegd worden, en dat zij ook een groter risico lopen slachtoffer te worden van mensenhandel; beklemtoont dat vrouwen en meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld in conflictgebieden en -landen passende en holistische zorg en behandeling moeten ontvangen, en dat zij onmiddellijk een doeltreffende schadevergoeding moeten ontvangen; stelt vast dat dit systeem reeds functioneert op plekken waar het wordt toegepast en dat het ook helpt bij de herintegratie van deze slachtoffers in de maatschappij; wijst erop dat stigmatisering van de slachtoffers moet worden bestreden; pleit voor de continuïteit van steun voor maatregelen waarmee vrouwen in conflict- en noodsituaties worden voorzien van hulppakketten inzake SRGR, door financiering te verstrekken aan eerstelijnsorganisaties en door vrouwen geleide organisaties;

85.  wijst erop dat vrouwen en meisjes onevenredig worden getroffen door gewapende conflicten; betreurt het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen en acht het dringend nodig dit te bestrijden en tevens straffeloosheid tegen te gaan door de daders voor de rechter te brengen; beklemtoont eveneens dat vrouwen vaak de eerste slachtoffers zijn van ontheemding in conflictgebieden en dat zij vaak hun economische autonomie en hun toegang tot onderwijs of tot betrouwbare diensten inzake seksuele en reproductieve gezondheid kwijtraken; wijst erop dat mensen die ten gevolge van conflicten of natuurrampen ontheemd zijn toegang moeten hebben tot onderwijs en werkgelegenheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met partnerlanden en hun strijdkrachten te werken aan de waarborging van passende handhaving van het Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd met specifieke aandacht voor de preventie en bestraffing van seksueel geweld;

86.  betreurt het dat in GAP III geen aandacht wordt besteed aan het cultureel erfgoed in de diverse landen en aan de rol van vrouwen bij de bescherming en ontwikkeling daarvan; roept de Commissie en de EDEO op programma’s op te zetten die gericht zijn op de bescherming en erkenning van cultureel erfgoed en tradities die door vrouwen zijn ontwikkeld en die vaak onopgemerkt blijven, met name gedurende de gehele conflictcyclus;

Genderresponsief humanitair optreden

87.  betreurt dat de recente mededeling van de Commissie over het humanitaire optreden van de EU: nieuwe uitdagingen, zelfde beginselen (COM(2021)0110) onvoldoende rekening houdt met het genderperspectief in humanitaire contexten; verzoekt de Commissie meer concrete voorstellen te doen voor specifieke uitgaven, programma’s, tracering en beoordeling van gendergerelateerde activiteiten in humanitaire contexten, en maatregelen uit te werken voor de verdere ontwikkeling van aangepast en efficiënt genderresponsief humanitair optreden van de EU, gezien de kans die ligt besloten in een drieledige aanpak van humanitaire hulp, ontwikkeling en vrede om de rechten van vrouwen en meisjes te beschermen en gendergelijkheid in alle contexten te bevorderen;

Een groene en digitale samenleving opbouwen

88.  is ingenomen met de opname in GAP III van het prioritaire gebied klimaatverandering, aangezien klimaatverandering niet genderneutraal is, aangezien zij de bestaande genderongelijkheden versterkt, met name voor armen, jongeren en inheemse volkeren, en met name in kwetsbare omgevingen; prijst de vastberadenheid van de EU om genderkwesties in het kader van de groene transitie aan te pakken, gezien de intersectionele en onevenredige impact van klimaatverandering op vrouwen en meisjes, met name in ontwikkelingslanden; beklemtoont dat het nodig is om vrouwen en meisjes te betrekken bij het ontwerpen en uitvoeren van doeltreffende benaderingen van klimaatmitigatie en -aanpassing in partnerlanden, naar hen te luisteren en hen een stem te geven, en zodoende vorm te geven aan doeltreffende, gendertransformatieve klimaatactie; verzoekt de EU het goede voorbeeld te geven door onverwijld een genderperspectief en doelstellingen inzake gendergelijkheid op te nemen in de Europese Green Deal en aanverwante initiatieven;

89.  herhaalt dat gendergelijkheid een voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling en voor het realiseren van een eerlijke en rechtvaardige transitie waarbij niemand achterblijft; herinnert derhalve aan zijn oproep om op de Europese Green Deal snel een “diplomatie van de Green Deal” te laten volgen, die stelselmatig teruggrijpt op een gender- en intersectioneel perspectief en waarbij vrouwen en meisjes, waaronder de vrouwen van inheemse volkeren, worden betrokken bij de strategische besluitvorming over de aanpassing aan klimaatverandering;

90.  benadrukt dat vrouwen en vrouwenorganisaties vooroplopen qua oplossingen en deskundigheid op het gebied van landbouw, klimaat, energie en het behoud van de biodiversiteit en dat zij bij de bestrijding van klimaatverandering in de frontlinie staan; roept ertoe op hen te ondersteunen door middel van toereikende en flexibele financiering, wettelijke kaderbepalingen, toegang tot land en tot middelen en samenwerking met de particuliere en de financiële sector; wijst nogmaals op de rol van genderresponsieve aanpassing, met inbegrip van klimaatslimme landbouw, rampenrisicovermindering, circulaire economie en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen;

91.  dringt erop aan dat vrouwen en meisjes betere toegang krijgen tot digitale hulpmiddelen en opleiding in het gebruik ervan, en dat er maatregelen worden genomen ter bevordering van het succes van vrouwen in STEM-beroepen;

92.  benadrukt dat sociale netwerken een bron zijn van gendergerelateerde discriminatie en pesterijen; benadrukt dat overheden meer moeten doen om deze netwerken beter te reguleren, samen met digitale platformen, teneinde gendergerelateerd cybergeweld en cyberpesten te bestrijden; erkent dat dit een groot obstakel vormt voor de toegang van vrouwen en meisjes tot digitale ruimten en hun online participatie, en dat dit de politieke participatie van meisjes en vrouwen ernstig belemmert, vooral voor vrouwen en meisjes met een intersectionele identiteit aangezien zij vaker melding maken van cyberintimidatie; dringt aan op doelgerichte beschermingsmechanismen voor vrouwen op het internet en dringt erop aan dat vrouwen worden betrokken bij het ontwerp, de vervaardiging en de ontwikkeling van toepassingen van artificiële intelligentie teneinde te strijden tegen de instandhouding van genderstereotypen en -vooroordelen; pleit voor de handhaving van passende bepalingen in het strafrecht waarmee misbruik, dreigementen, seksuele intimidatie, en het zonder toestemming delen van privébeelden op het internet worden tegengegaan;

93.  merkt op dat e-commerce het potentieel heeft meer vrouwelijke ondernemers met internationale markten te verbinden; verzoekt de Commissie evenwel vrouwen te ondersteunen bij het gebruik van nieuwe technologieën zoals blockchain die, dankzij een peer-to-peer-karakter, anonimiteit en efficiëntie, bepaalde vrouwen kan helpen discriminerende wettelijke en culturele handelsbelemmeringen te overwinnen, hun toegang tot financiering te verbeteren en onderdeel te worden van mondiale waardeketens;

Een echte Generatie Gelijkheid creëren

94.  wijst nogmaals op de prominente rol die de EU op multilateraal niveau moet spelen ten behoeve van feministische diplomatie, om uitvoering te geven aan internationale overeenkomsten op het gebied van de rechten en de empowerment van vrouwen en meisjes; verzoekt de EU, haar lidstaten, de Commissie en de EDEO zich ertoe te verbinden vooruitgang te boeken in de richting van een feministisch buitenlands, veiligheids- en ontwikkelingsbeleid dat een gendertransformatieve visie omvat, en van gendergelijkheid een centraal onderdeel van hun externe acties en prioriteiten te maken;

95.  is ingenomen met de 33 miljard EUR die regeringen wereldwijd, de particuliere sector en maatschappelijke organisaties tijdens het Generation Equality Forum in Parijs hebben beloofd; dringt aan op een internationaal en doeltreffend verantwoordingssysteem en verzoekt de Commissie de overeengekomen toezeggingen en de concrete uitvoering ervan jaarlijks te monitoren;

96.  herinnert aan de toezegging van de Commissie om 4 miljard EUR van de externe begroting aan vrouwen en meisjes te besteden en meer middelen uit te trekken voor vrouwenorganisaties; dringt erop aan dat deze toezeggingen worden verduidelijkt, adequaat worden gemonitord en in de praktijk worden omgezet, en dat er een duidelijke uitgangswaarde en streefcijfers worden vastgesteld;

97.  herinnert eraan dat de intergenerationele dialoog en de betrokkenheid evenals het engagement van mannen en jongens bij de bevordering van gendergelijkheid van cruciaal belang zijn voor het doorvoeren van een maatschappelijke verandering en het creëren van een echte Generatie Gelijkheid;

98.  is ingenomen met het feit dat binnen GAP III het belang wordt erkend om mannen en jongens actief te betrekken teneinde een verandering in sociale houdingen te bewerkstelligen en bijgevolg een bredere structurele verandering te bereiken; benadrukt dat het van belang is praktische manieren te scheppen om mannen en jongens in te zetten als aanjagers van verandering door aanvullende indicatoren en doelen vast te stellen in verband met de betrokkenheid van mannen en jongens en ervoor te zorgen dat GAP III ook voor hen positieve resultaten oplevert;

o
o   o

99.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.

(1) PB L 23 van 27.1.2010, blz. 35.
(2) PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1.
(3) PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1.
(4) PB C 76 van 9.3.2020, blz. 168.
(5) PB C 294 van 23.7.2021, blz. 8.
(6) PB C 294 van 23.7.2021, blz. 58.
(7) PB C 404 van 6.10.2021, blz. 202.
(8) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 191.
(9) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 232.
(10) PB C 81 van 18.2.2022, blz. 63.
(11) PB C 81 van 18.2.2022, blz. 43.
(12) PB C 162 van 10.5.2019, blz. 9.
(13) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.


De rechtsstaat en de gevolgen van het arrest van het HvJ-EU
PDF 131kWORD 49k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de rechtsstaat en de gevolgen van het arrest van het HvJ-EU (2022/2535(RSP))
P9_TA(2022)0074B9-0134/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 2, artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 3, artikel 6, artikel 7, artikel 13, artikel 14, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 17, de leden 1, 3 en 8, artikel 19, lid 1, tweede alinea, en artikel 49 van het Verdrag betreffende Europese Unie (VEU), alsook de artikelen 265, 310, 317 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting(1) (“verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”),

–  gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092, het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat(2),

–  gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake conditionaliteit(3),

–  gezien zijn resolutie van 8 juli 2021 over de opstelling van richtsnoeren voor de toepassing van het algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting(4),

–  gezien zijn op 29 oktober 2021 ingestelde beroep wegens nalaten in zaak C-657/21, Parlement/Commissie, dat momenteel aanhangig is bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU),

–  gezien de verslagen van de Commissie over de rechtsstaat van 30 september 2020 (COM(2020)0580) en van 20 juli 2021 (COM(2021)0700),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020,

–  gezien de jurisprudentie van het Hvj‑EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,

–  gezien de arresten van het HvJ-EU van 16 februari 2022 in de zaken C-156/21 en C-157/21(5),

–  gezien de uitspraak van het HvJ-EU van 3 juni 2021 in zaak C-650/18, houdende verwerping van het beroep dat Hongarije had ingesteld tegen de resolutie van het Parlement van 12 september 2018 die de procedure voor het constateren van een duidelijk gevaar van een ernstige schending, door een lidstaat, van de waarden waarop de Europese Unie berust, in werking had gesteld(6),

–  gezien de beschikking van het HvJ-EU van 14 juli 2021 en zijn arrest van 15 juli 2021(7), waarin wordt bepaald dat het tuchtstelsel voor rechters in Polen niet verenigbaar is met het EU-recht,

–  gezien zijn resolutie van 12 september 2018 over een voorstel houdende een verzoek aan de Raad om overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie te constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust(8),

–  gezien het met redenen omklede voorstel van de Commissie van 20 december 2017 op grond van artikel 7, lid 1, VEU inzake de rechtsstaat in Polen: voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat (COM(2017)0835),

–  gezien zijn resolutie van 1 maart 2018 over het besluit van de Commissie om de procedure van artikel 7, lid 1, VEU in te leiden ten aanzien van de situatie in Polen(9),

–  gezien de brieven d.d. 17 november 2021 van de Commissie aan Polen en Hongarije ingevolge artikel 6, lid 4, van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat,

–  gezien artikel 132, lid 2, en bijlage VI van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Europese Unie berust op de in artikel 2 VEU verankerde waarden, namelijk eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren;

B.  overwegende dat overeenkomstig de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, de rechtsstaat moet worden begrepen in het licht van de waarden en beginselen die zijn verankerd in artikel 2 VWEU, waaronder grondrechten en non-discriminatie; is van mening dat de Commissie alle instrumenten waarover zij beschikt, met inbegrip van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, moet gebruiken om de aanhoudende schendingen van de democratie en de grondrechten overal in de Unie aan te pakken, met inbegrip van aanvallen op de mediavrijheid en journalisten, migranten, vrouwenrechten, de rechten van lhbtiq’ers en de vrijheid van vereniging en vergadering; verzoekt de Commissie op te treden en hiermee rekening te houden bij de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat;

C.  overwegende dat het bestaan van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending van de in artikel 2 VEU verankerde waarden door een lidstaat niet alleen gevolgen heeft voor de lidstaat waar dit gevaar zich voordoet, maar ook gevolgen heeft voor de andere lidstaten, voor het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, voor de Unie in haar geheel en voor de grondrechten van haar burgers krachtens het Unierecht;

D.  overwegende dat de in artikel 2 VEU vervatte waarden de identiteit zelf van de Europese Unie definiëren als een gemeenschappelijke rechtsorde en dat de Europese Unie derhalve deze waarden moet kunnen verdedigen, binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar bij de Verdragen zijn toegedeeld;

E.  overwegende dat de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat op 1 januari 2021 in werking is getreden en sinds die datum verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in elke lidstaat;

F.  overwegende dat de toepasselijkheid, het doel en de werkingssfeer van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat in deze verordening duidelijk zijn omschreven; overwegende dat overeenkomstig artikel 17, lid 1, VEU de Commissie “[toeziet] op de toepassing van zowel de Verdragen als de maatregelen die de instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen”;

G.  overwegende dat de afwezigheid van de voorzitter van de Commissie tijdens het plenaire debat op 16 februari 2022 aantoont dat de Commissie haar verplichting om, indien daarom wordt verzocht, voorrang te geven aan haar aanwezigheid tijdens de plenaire vergaderingen van het Parlement boven andere onverenigbare gebeurtenissen of uitnodigingen, zoals vastgelegd in het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie, niet ernstig neemt(10);

H.  overwegende dat voorzitter Von der Leyen in haar persverklaring van 16 februari 2022 heeft aangekondigd dat de Commissie, rekening houdend met de arresten van het Europees Hof van Justitie, in de komende weken richtsnoeren zal vaststellen om meer duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop de Commissie het mechanisme in de praktijk toepast;

I.  overwegende dat de toepassing van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat niet afhankelijk is van de vaststelling van richtsnoeren, die geen deel uitmaken van de verordening, en dat richtsnoeren de bedoeling van de medewetgevers niet mogen ondergraven, noch het toepassingsgebied van de verordening mogen wijzigen, uitbreiden of beperken;

J.  overwegende dat met de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat wordt beoogd de begroting van de Unie te beschermen tegen gevolgen die voortvloeien uit schendingen van de beginselen van de rechtsstaat;

K.  overwegende dat het onaanvaardbaar is dat de Commissie en de Raad sinds december 2021 hebben geweigerd in onderhandeling te treden over een interinstitutioneel akkoord inzake een enkel, op feiten gebaseerd en EU-breed mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en grondrechten, zoals het Parlement in zijn wetgevingsinitiatief van 7 oktober 2020 heeft gevraagd(11);

L.   overwegende dat aan de drie door de voorzitter van de Commissie op 19 oktober 2021 genoemde voorwaarden voor de uitbetaling van de middelen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit aan Polen nog niet is voldaan;

M.  overwegende dat overeenkomstig artikel 319 VWEU het Europees Parlement “op aanbeveling van de Raad (...) aan de Commissie kwijting [verleent] voor de uitvoering van de begroting”;

N.  overwegende dat de oorlog in Oekraïne ons heeft herinnerd aan onze gedeelde plicht om de democratie, de rechtsstaat en onze waarden, zoals verankerd in artikel 2 VEU, doeltreffend te beschermen met alle middelen waarover wij beschikken;

O.  overwegende dat overeenkomstig artikel 234 VWEU het Europees Parlement het recht heeft te stemmen over een motie van afkeuring van de Commissie;

P.  overwegende dat de Commissie helaas heeft besloten zich te houden aan de niet-bindende conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020, hoewel zij volledig onafhankelijk is en haar leden geen instructies vragen of aanvaarden van enige regering, instelling, orgaan of instantie (artikel 17, lid 3, VEU en artikel 245 VWEU), bovendien verantwoording aflegt aan het Europees Parlement (artikel 17, lid 8, VEU), en toeziet op de toepassing van zowel de Verdragen als de maatregelen die de instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen (artikel 17, lid 1, VEU);

1.  is ingenomen met de arresten van het HvJ-EU van 16 februari 2022(12) en zijn conclusies dat het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat in overeenstemming is met het EU-recht, waarbij de geschiktheid van de rechtsgrondslag en de verenigbaarheid van het regime met artikel 7 VEU en het beginsel van rechtszekerheid, alsook de bevoegdheden van de EU op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten worden bevestigd, en de conclusie dat de door Hongarije en Polen tegen de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat ingestelde beroepen moeten worden verworpen;

2.  verzoekt de Commissie dringend actie te ondernemen en het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat onmiddellijk toe te passen door een schriftelijke kennisgeving te zenden overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, en het Parlement daarvan vervolgens direct op de hoogte te stellen, en verwacht dat alle voorvallen die binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen in de 14 maanden na de inwerkingtreding ervan in januari 2021, deel uitmaken van de kennisgeving; onderstreept dat het hoog tijd is dat de Commissie haar taken als hoedster van de Verdragen vervult en onmiddellijk reageert op de aanhoudende ernstige schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in sommige lidstaten, die een ernstig gevaar vormen voor de financiële belangen van de Unie met betrekking tot de eerlijke, rechtmatige en onpartijdige verdeling van EU-middelen, met name die in gedeeld beheer; waarschuwt dat verdere vertraging ernstige gevolgen kan hebben;

3.  benadrukt dat inactiviteit en een lakse aanpak van oligarchische structuren en de systematische schending van de rechtsstaat de hele Europese Unie verzwakken en het vertrouwen van haar burgers ondermijnen; onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat het geld van de belastingbetaler nooit terechtkomt in de zakken van degenen die de gedeelde waarden van de EU ondermijnen;

4.  betreurt de ontoereikende reactie van de Commissie op de arresten van het Europees Hof van Justitie van 16 februari 2022, niettegenstaande haar toezegging om de richtsnoeren voor de toepassing van het rechtsstaatmechanisme definitief vast te stellen; herhaalt evenwel zijn standpunt dat de tekst van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat duidelijk is en geen aanvullende uitlegging vereist om te kunnen worden toegepast, en dat de medewetgevers de Commissie daartoe geen enkele bevoegdheid hebben verleend; onderstreept dat het HvJ-EU met name heeft erkend dat de lidstaten niet kunnen stellen dat zij niet in staat zijn om met voldoende nauwkeurigheid de essentiële inhoud en de uit de verordening voortvloeiende vereisten vast te stellen; benadrukt in dit verband dat het proces van de opstelling van richtsnoeren, die niet juridisch bindend zijn en geen deel uitmaken van de verordening, hoe dan ook niet mag leiden tot verdere vertraging bij de toepassing van de verordening, en wijst er met name op dat de Commissie de plicht heeft EU-wetgeving ten uitvoer te leggen, ongeacht het tijdschema voor verkiezingen in de lidstaten;

5.  merkt op dat in oktober 2021 het Parlement, overeenkomstig artikel 265 VWEU, zich tot het HvJ-EU heeft gewend in verband met het verzuim van de Commissie om te handelen en de verordening toe te passen, hetgeen in 2021 in twee resoluties was verzocht en volgde op de onbevredigende antwoorden van de Commissie en haar poging om tijd te rekken; herinnert eraan dat deze zaak(13) zich momenteel in het stadium van de schriftelijke procedure bevindt, waarbij de betrokken partijen – de Commissie en het Parlement – hun argumenten schriftelijk naar voren brengen; betreurt het feit dat de Commissie nog niet heeft gereageerd op de oproep van het Parlement om artikel 6, lid 1, van de verordening in werking te stellen en geen schriftelijke kennisgevingen aan de betrokken lidstaten heeft gezonden, maar pas in november 2021 verzoeken om informatie aan Hongarije en Polen heeft gestuurd;

6.  betreurt het dat de Raad niet in staat is betekenisvolle vooruitgang te boeken bij het handhaven van de waarden van de Unie in procedures krachtens artikel 7 in reactie op de bedreigingen voor de gemeenschappelijke Europese waarden in Polen en Hongarije; wijst erop dat dit verzuim van de Raad om artikel 7 VEU doeltreffend in te zetten de integriteit van de gemeenschappelijke Europese waarden, het wederzijds vertrouwen en de geloofwaardigheid van de Unie als geheel blijft ondermijnen; dringt er bij het Franse voorzitterschap en zijn opvolgers op aan regelmatig hoorzittingen te organiseren; is in dit verband ingenomen met de eerste hoorzitting die op 22 februari 2022 door het Franse voorzitterschap is bijeengeroepen en de tweede, die gepland is voor 30 mei 2022; beveelt de Raad aan om als follow-up van de hoorzittingen concrete aanbevelingen te doen aan de betrokken lidstaten, zoals vastgelegd in artikel 7, lid 1, VEU, en termijnen voor de uitvoering van die aanbevelingen aan te geven;

7.  dringt er daarom bij het Franse voorzitterschap op aan zijn gehechtheid aan “een humaan Europa” te tonen en resoluut bij te dragen aan de versterking van de rechtsstaat en de bescherming van de grondrechten, zoals vastgelegd in zijn programma van het EU-voorzitterschap, waarin de rechtsstaat wordt omschreven als “een essentiële voorwaarde voor de goede werking van de Unie”; dringt er bij het Franse voorzitterschap op aan de snelle en correcte toepassing en tenuitvoerlegging van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat te ondersteunen;

8.  onderstreept dat de verslechterende situatie op het gebied van de rechtsstaat in sommige lidstaten een constructieve dialoog vereist over de verdere ontwikkeling van het EU-instrumentarium voor de rechtsstaat;

9.  benadrukt dat de Commissie bij het nemen van maatregelen op grond van de verordening moet zorgen voor volledige transparantie en het Parlement volledig en tijdig moet inlichten, in tegenstelling tot de aanpak die de Commissie in november 2021 hanteerde bij het verzenden van brieven waarin uit hoofde van de verordening om informatie wordt verzocht;

10.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de eindontvangers of begunstigden van EU-middelen niet worden beroofd van de voordelen van EU-middelen in geval van toepassing van sancties in het kader van het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat, zoals bepaald in artikel 5, leden 4 en 5, van de verordening;

11.  benadrukt dat het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat zowel op de begroting van de Unie als op NextGenerationEU moet worden toegepast; benadrukt voorts dat de goedkeuring van de nationale plannen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht afhankelijk moet worden gesteld van de naleving van alle 11 criteria van artikel 19 van en bijlage V bij de Verordening tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; verwacht van de Commissie dat zij alle risico’s uitsluit van programma’s in het kader van het cohesiebeleid die bijdragen tot misbruik van EU-middelen of tot inbreuken op de rechtsstaat, alvorens de partnerschapsovereenkomsten en de cohesiebeleidsprogramma’s goed te keuren; verzoekt de Commissie de verordening gemeenschappelijke bepalingen en het Financieel Reglement strikter toe te passen teneinde het discriminerend gebruik van EU-middelen aan te pakken, met name wanneer hier politieke redenen aan ten grondslag liggen;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de lidstaten.

(1) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.
(2) PB C 494 van 8.12.2021, blz. 61.
(3) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 86.
(4) PB C 99 van 1.3.2022, blz. 146.
(5) Arrest van 16 februari 2022, Hongarije tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, C-156/21, ECLI:EU:C:2022:97, en arrest van 16 februari 2022, Republiek Polen tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie, C-157/21, ECLI:EU:C:2022:98.
(6) Arrest van 3 juni 2021, Hongarije/Parlement, C-650/18, ECLI:EU:C:2021:426.
(7) Beschikking van de vicepresident van het Hof van 14 juli 2021, Europese Commissie tegen Republiek Polen, C-204/21 R, ECLI:EU:C:2021:593, en arrest van 15 juli 2021, Europese Commissie tegen Republiek Polen, C-791/19, ECLI:EU:C:2021:596.
(8) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 66.
(9) PB C 129 van 5.4.2019, blz. 13.
(10) PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
(11) PB C 395 van 29.9.2021, blz. 2.
(12) In de zaken C-156/21 en C-157/21, zoals hierboven vermeld.
(13) C-657/21.


Europees kader voor bronbelasting
PDF 168kWORD 58k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over een Europees kader voor bronbelasting (2021/2097(INI))
P9_TA(2022)0075A9-0011/2022

Parlement,

–  gezien de artikelen 12, 45, 49, 58, 63, 64, 65, 113, 115 en 116 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het voorstel van de Commissie van 11 november 2011 voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake betalingen van rente en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (COM(2011)0714),

–  gezien Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten(1) (de “moeder-dochterrichtlijn”),

–  gezien Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt(2) en Richtlijn (EU) 2017/952 van de Raad van 29 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/1164 wat betreft hybridemismatches met derde landen(3),

–  gezien Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten(4) (de “richtlijn interest en royalty’s”),

–  gezien Richtlijn 2014/107/EU van de Raad van 9 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied(5),

–  gezien Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies(6),

–  gezien de voorstellen van de Commissie van 25 oktober 2016 betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (COM(2016)0685) en van 25 oktober 2016 betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (COM(2016)0683), het pakket belasting digitale economie(7), alsook de standpunten van het Parlement daarover,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2021 getiteld “Belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw” (COM(2021)0251),

–  gezien zijn standpunt dat in eerste lezing is vastgesteld op 11 september 2012 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten(8),

–  gezien zijn aanbeveling van 13 december 2017 aan de Raad en de Commissie na het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking(9),

–  gezien de follow-up van de Commissie van elk van de bovengenoemde resoluties van het Parlement(10),

–  gezien het rapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 23 september 2020 over cum/ex, cum/cum en regelingen voor het terugvorderen van bronbelasting,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 19 oktober 2009 betreffende procedures voor bronbelastingvermindering(11),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 november 2011 over dubbele belasting op de interne markt (COM(2011)0712),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 juli 2020 getiteld “Actieplan voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie” (COM(2020)0312),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 24 september 2020 getiteld “Een kapitaalmarktenunie voor mensen en bedrijven – nieuw actieplan” (COM(2020)0590),

–  gezien de gedragscode inzake bronbelasting van de Commissie van 2017,

–  gezien het rapport van de Europese Bankautoriteit van 11 mei 2020 over cum/ex, cum/cum en regelingen voor het terugvorderen van bronbelasting,

–  gezien het eindrapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 23 september 2020 over de herziening van de MAR,

–  gezien het verslag van de Commissie van 24 maart 2017 getiteld “Versnellen van de kapitaalmarktenunie: aanpakken van nationale belemmeringen voor kapitaalstromen” (COM(2017)0147),

–  gezien de studie van de EU-waarnemingspost voor belastingheffing van oktober 2021 getiteld “Effecten van de wereldwijde minimumbelasting op de inkomsten, schattingen per land”,

–  gezien de studie van de EU-waarnemingspost voor belastingheffing van 22 november 2021 getiteld “Nieuwe vormen van belastingconcurrentie in de Europese Unie: Een empirisch onderzoek”,

–  gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit(12),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 22 januari 2021 getiteld “Guidance to Member States: recovery and resilience plans” (SWD(2021)0012),

–  gezien de verklaring van het inclusief kader inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) van de G20/Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 1 juli 2021 over een tweepijleroplossing om de uitdagingen op belastinggebied aan te pakken die voortvloeien uit de digitalisering van de economie,

–  gezien het project belastingverlichting op grond van verdragen en versterking van de naleving (Trace) van de OESO,

–  gezien de aanvangseffectbeoordeling van de Commissie van 28 september 2021 van het initiatief getiteld “Nieuw EU-systeem voor de voorkoming van dubbele belastingheffing en de preventie van het misbruik van belastingen op het gebied van de bronbelasting”,

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2015 over tax rulings en andere maatregelen van gelijke aard of met vergelijkbaar effect(13),

–  gezien zijn resolutie van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect(14),

–  gezien zijn resolutie van 29 november 2018 over het cum-ex-schandaal: financiële criminaliteit en de mazen in het huidige wetgevingskader(15),

–  gezien zijn resolutie van 26 maart 2019 over financiële misdrijven, belastingontduiking en belastingontwijking(16),

–  gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de hervorming van de EU-lijst van belastingparadijzen(17),

–  gezien zijn resolutie van 16 september 2021 getiteld “Toepassing van de EU‑voorschriften voor de uitwisseling van belastinggegevens: voortgang, geleerde lessen en te nemen hindernissen”(18);

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0011/2022),

A.  overwegende dat de lidstaten nog altijd belastinginkomsten mislopen als gevolg van schadelijke fiscale praktijken, en dat de schattingen van de vennootschapsbelasting die de EU als gevolg van belastingontwijking misloopt, uiteenlopen van 36-37 miljard EUR per jaar(19) tot 160-190 miljard EUR per jaar(20);

B.  overwegende dat onafhankelijk onderzoek(21) uitwijst dat de EU-lidstaten gezamenlijk meer inkomsten uit vennootschapsbelasting kwijtraken aan andere EU-lidstaten dan aan derde landen;

C.  overwegende dat indien binnen een bepaald rechtsgebied grote betalingen aan royalty’s, interest en dividenden worden verricht, dit erop wijst dat winsten worden omgeleid met als enige doel minder belastingen te betalen;

D.  overwegende dat structuren van agressieve belastingplanning in drie hoofdkanalen kunnen worden ingedeeld: (i) betalingen van royalty’s; (ii) betalingen van interest en (iii) verrekenprijzen(22), waaruit het belang van passieve inkomstenstromen voor belastingontwijking en -ontduiking blijkt;

E.  overwegende dat het inclusief kader inzake BEPS van de OESO/G20 overeenstemming heeft bereikt over de belangrijkste componenten van een tweepijlerhervorming van het internationale belastingstelsel, teneinde iets te doen aan de uitdagingen die voortvloeien uit de digitalisering van de economie, met inbegrip van een daadwerkelijk minimumtarief voor de vennootschapsbelasting van 15 %;

F.  overwegende dat de EU-waarnemingspost voor belastingheffing heeft geraamd dat de uitvoering van de tweede pijler van de overeenstemming van de OESO/G20 onmiddellijk zal leiden tot een stijging van 63,9 miljard EUR aan belastinginkomsten voor de 27 lidstaten;

G.  overwegende dat bronbelastingen het risico van belastingontduiking en -ontwijking kunnen verminderen, maar ook tot dubbele belastingheffing kunnen leiden; overwegende dat dergelijke belastingen een bron van inkomsten zijn voor de lidstaten voor het financieren van overheidsuitgaven, alsook een doeltreffend middel om een binnenlandse belastinggrondslag veilig te stellen en winstverschuiving naar rechtsgebieden met een laag belastingtarief te bestrijden;

H.  overwegende dat wijzigingen in het systeem van bronbelasting op EU- en lidstaatniveau moeten worden geïntegreerd met de bestaande en toekomstige bepalingen ter bestrijding van belastingontwijking, zoals de uitvoering van de bovenvermelde overeenstemming van het inclusief kader inzake BEPS van de OESO/G20;

I.  overwegende dat het zowel bij de cum-ex-regeling als de cum-cum-regeling om de teruggaaf van bronbelasting op dividenden ging waar de begunstigden geen recht op hadden, en dat deze de belastingbetaler tussen 2000 en 2020 naar schatting rond de 140 miljard EUR hebben gekost; overwegende dat het hierbij in de meeste gevallen om illegale teruggaaf ging en dat de onthullingen het grootste belastingfraudeschandaal ooit in de Europese Unie betreffen;

J.  overwegende dat ingewikkelde, lang aanslepende, dure en niet-gestandaardiseerde teruggaafprocedures het risico op belastingfraude en -ontwijking vergroten, zoals blijkt uit de cum-ex-onthullingen, en in het geval van grensoverschrijdende investeringen ook voor veel administratieve rompslomp zorgen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en kleine beleggers, en grensoverschrijdende investeringen kunnen ontmoedigen en een belemmering kunnen vormen voor marktintegratie en de ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie;

K.  overwegende dat het standpunt van het Europees Parlement over de kapitaalmarktenunie verwoord wordt in zijn resolutie van 8 oktober 2020 getiteld “Verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie (KMU): de toegang tot kapitaalmarktfinanciering verbeteren, met name voor kmo’s, en de deelname van kleine beleggers bevorderen”(23); overwegende dat de EU zich ervoor blijft inzetten de kapitaalmarktenunie te voltooien en een echte Europese markt te bevorderen die grensoverschrijdende investeringen bevordert; overwegende dat de Commissie de doelstelling van verlichting van de belastingdruk voor grensoverschrijdende investeringen heeft aangekondigd als een van de belangrijkste actiepunten in haar mededeling van 2020 getiteld “Een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen – Een nieuw actieplan”;

L.  overwegende dat de Commissie niet-bindende maatregelen heeft genomen om de procedures voor belastingteruggaaf te vergemakkelijken, waaronder een gedragscode inzake bronbelasting en een aanbeveling betreffende vereenvoudiging van de procedures voor het indienen van een verzoek om grensoverschrijdende bronbelastingvermindering, die evenwel slechts in beperkte mate succesvol zijn gebleken; overwegende dat het Trace-pakket van de OESO(24) ook niet op grote schaal wordt toegepast;

M.  overwegende dat de Commissie de totale kosten van procedures voor de teruggaaf van bronbelasting in 2016 op ongeveer 8,4 miljard EUR heeft geschat, hetgeen voornamelijk het gevolg was van gederfde belastingverminderingen, de kosten van terugvorderingsprocedures en alternatieve kosten(25), hetgeen het minder aantrekkelijk maakt grensoverschrijdend te investeren;

N.  overwegende dat zowel de richtlijn interest en royalty’s als de moeder-dochterrichtlijn bepaalde grensoverschrijdende betalingen die binnen de EU plaatsvinden en met interest, royalty’s en dividenden verband houden, vrijstellen van bronbelasting, teneinde dubbele belastingheffing te voorkomen;

O.  overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie op 26 februari 2019 uitspraak heeft gedaan in verschillende zaken met betrekking tot de Deense regeling voor bronbelasting met betrekking tot dividenden en interest die Deense ondernemingen aan ondernemingen in andere EU-lidstaten betalen, met belangrijke gevolgen voor de toepassing van de richtlijn interest en royalty’s en de moeder-dochterrichtlijn; overwegende dat deze zaken het belang bevestigen van betrouwbare informatie over feitelijk eigendom en economisch belang van de zijde van de ontvanger van passieve inkomsten;

P.  overwegende dat in de derde overweging van de richtlijn interest en royalty’s staat dat “[…] moet worden gewaarborgd dat uitkeringen van interest en royalty’s eenmaal in een lidstaat worden belast”;

Q.  overwegende dat de onderhandelingen in de Raad over herziening van de richtlijn interest en royalty’s sinds 2012 vastzitten, omdat de lidstaten van mening verschillen over de mogelijkheid van opneming van een daadwerkelijk minimumbelastingtarief voor interest en royalty’s; overwegende dat de Commissie van mening is dat de omzetting van pijler II van het inclusief kader inzake BEPS van de OESO/G20 de weg moet effenen voor een akkoord over het hangende voorstel voor herschikking van de richtlijn interest en royalty’s(26);

R.  overwegende dat de Commissie heeft toegezegd een wetgevingsinitiatief voor te stellen voor de invoering van een gemeenschappelijk, gestandaardiseerd, EU-breed systeem voor bronbelastingvermindering, vergezeld van een mechanisme voor informatie-uitwisseling en samenwerking tussen belastingdiensten(27);

S.  overwegende dat hoge normen voor samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van belastingen, binnen de kaders van de Verdragen en het Europees wettelijk kader, onverminderd essentieel zijn om de integriteit van de interne markt te beschermen en te vrijwaren;

Beëindiging van winstverschuivingspraktijken

1.  stelt vast dat het bronbelastingsysteem van de lidstaten, ondanks voortdurende inspanningen, wat de tarieven en de procedures voor vermindering ervan betreft ook nu nog grotendeels gefragmenteerd is, hetgeen achterdeurtjes en rechtsonzekerheid creëert; merkt verder op dat het huidige systeem wordt misbruikt om winsten te verschuiven, agressieve belastingplanning toelaat en het ongewenste effect van dubbele belastingen tot gevolg heeft, en daarnaast een belemmering kan vormen voor grensoverschrijdende investeringen in de interne markt;

2.  juicht het toe dat de afgelopen jaren zowel in de EU als op internationaal niveau aanzienlijke progressie is geboekt bij de bestrijding van schadelijke belastingpraktijken, maar benadrukt tegelijkertijd dat de bestaande wetgeving beter moet worden toegepast en dat - in het licht van het zich opstapelende bewijs van winstverschuiving, schadelijke belastingconcurrentie, en fraude, met name na de cum-ex-onthullingen - mogelijkerwijs ook nieuwe wetgeving nodig is, naast de inspanningen om fiscale belemmeringen voor grensoverschrijdende investeringen aan te pakken;

3.  verwelkomt het dat het inclusief kader van de OESO/G20 overeenstemming heeft bereikt over een tweepijlerhervorming, met inbegrip van een wereldwijd daadwerkelijk minimumtarief voor de vennootschapsbelasting; ziet dit als een belangrijke stap in de richting van beëindiging van de praktijk van winstverschuiving naar rechtsgebieden met een laag belastingtarief, vermindering van schadelijke belastingconcurrentie tussen gebieden, en waarborging van het beginsel dat ondernemingen in elk rechtsgebied billijke belastingen afdragen; merkt evenwel op dat de overeenstemming uitsluitingsclausules en een de-minimusuitsluiting bevat, en dat het toepassingsgebied ervan met name gericht is op multinationals met een wereldwijde geconsolideerde omzet van ten minste 750 miljoen EUR;

4.  is er tevreden over dat 137 landen en rechtsgebieden de overeenstemming van het inclusief kader van de OESO/G20 over een tweepijlerhervorming hebben gesteund; is verheugd dat alle G20-leden, alle OESO-leden en alle EU-lidstaten zich bij de overeenstemming hebben aangesloten; juicht het toe dat de Commissie kort nadat de OESO haar modelregels had vastgesteld een wetgevingsvoorstel heeft gepresenteerd voor de tenuitvoerlegging van pijler II dat aansluit bij de bedoelde overeenstemming; verzoekt de Raad die voorstellen snel goed te keuren, rekening houdend met het standpunt van het Parlement, teneinde deze in 2023 te kunnen toepassen; is van mening dat het vastleggen van een ondergrens voor belastingconcurrentie onderdeel uitmaakt van de tenuitvoerlegging van de internationale overeenkomst;

5.  herinnert eraan dat bronbelastingen een defensieve maatregel kunnen zijn die de lidstaten nemen ten aanzien van landen die vermeld staan op de EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied; verzoekt de Commissie te overwegen een wetgevingsvoorstel in te dienen waarin wordt gezorgd voor een betere coördinatie van de defensieve maatregelen tegen op de lijst vermelde landen, aangezien de discretionaire toepassing door individuele lidstaten minder doeltreffend is gebleken dan verwacht; benadrukt in dit verband dat ook rekening moet worden gehouden met de uitvoering van de overeenstemming van de OESO/G20, met name pijler II;

6.  herhaalt zijn vorige verzoek aan de Commissie om te komen met een wetgevingsvoorstel voor een EU-brede bronbelasting, om te garanderen dat er over de winsten die binnen de Unie worden gegenereerd ten minste eenmaal belasting wordt geheven voordat ze de Unie verlaten(28); dringt er met klem bij de Commissie op aan in dit voorstel krachtige antimisbruikmaatregelen op te nemen;

7.  merkt op dat een eenvoudig, samenhangend en rechtvaardig belastingstelsel cruciaal is voor vergroting van het concurrentievermogen van de EU; betreurt het feit dat grondslaguitholling en winstverschuiving nog altijd plaatsvinden en worden vergemakkelijkt door het ontbreken van een gemeenschappelijke bronbelasting op uitgaande betalingen aan derde landen en het ontbreken van gemeenschappelijke regels en procedures die er beter voor zorgen dat belasting wordt geheven op stromen van dividenden, royalty’s en interest binnen de EU, inclusief een eventueel effectief minimumbelastingtarief; onderstreept dat de aanpak van winstverschuiving de komende jaren een prioritaire taak voor de EU moet zijn;

8.  herinnert eraan dat de Commissie in het kader van het Europees Semester en de beoordeling van de nationale plannen voor herstel en veerkracht heeft geconstateerd dat er meer hervormingen nodig zijn om agressieve belastingplanning in zes lidstaten aan te pakken, waar het volledig ontbreken van bronbelasting c.q. de beperkte toepassing daarvan op uitgaande betalingen de deur openzet voor agressieve belastingplanning en treaty shopping;

9.  verzoekt de Commissie erop te hameren dat uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen in het kader van het Europees Semester en de beoordeling van de nationale herstel- en veerkrachtplannen met betrekking tot agressieve belastingplanning, en met name betalingen van interest, royalty’s en dividenden;

10.  benadrukt dat het bestaande stelsel uit hoofde van de richtlijn interest en royalty’s en de moeder-dochterrichtlijn, in combinatie met het ontbreken van gemeenschappelijke regels en procedures die ervoor zorgen dat belasting wordt geheven op stromen van dividenden, royalty’s en interest binnen de EU, erin kan resulteren dat deze stromen de EU onbelast verlaten naar rechtsgebieden met lage belastingtarieven, met een aanzienlijke inkomstenderving als gevolg; benadrukt dat hier ten minste met regels ter voorkoming van grondslaguitholling iets aan moet worden gedaan;

11.  verzoekt de Commissie en de lidstaten een gemeenschappelijk en gestandaardiseerd bronbelastingkader tot stand te brengen dat minder ingewikkeld is voor investeerders, de praktijk van treaty shopping indamt, en erin resulteert dat alle in de EU gegenereerde dividenden, interest, winsten, betalingen van royalty’s, betalingen voor professionele diensten en relevante contractbetalingen met een effectief tarief worden belast;

12.  herinnert aan zijn standpunt dat in eerste lezing is vastgesteld op 11 september 2012 over de herziening van de richtlijn interest en royalty’s; betreurt dat de herziening van deze richtlijn sinds 2012 vastzit in de Raad, omdat de lidstaten van mening verschillen over de mogelijkheid van opneming van een daadwerkelijk minimumbelastingtarief voor interest en royalty’s; verzoekt de Raad de onderhandelingen over de richtlijn interest en royalty’s snel te hervatten en tot afronding te brengen in het licht van de uitvoering van pijler II door de EU;

13.  stelt vast dat het ontbreken van een daadwerkelijk minimumbelastingtarief op betalingen van dividenden aan aandeelhouders een klimaat heeft doen ontstaan dat belastingontwijking in de hand zou kunnen werken; verzoekt de Commissie deze kwestie te analyseren en te beoordelen wat de beste wetgevingsopties zijn om het probleem aan te pakken, inclusief een eventuele herziening van de moeder-dochterrichtlijn;

14.  herinnert eraan dat uit recent onderzoek(29) blijkt dat er grote verschillen zijn in de toepassing van bronbelastingen tussen de lidstaten – de tarieven kunnen variëren tussen 0 en 35 % – en wijst erop dat bronbelastingtarieven in belastingverdragen vaak lager liggen dan de normale tarieven;

15.  spoort alle lidstaten aan de ratificatie van het Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving (MLI) af te ronden; verzoekt de Commissie deze MLI-normen op te nemen in de hervorming van de EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied en de criteria daarvan;

16.  moedigt de lidstaten aan alle vigerende belastingverdragen die zij met derde landen hebben ondertekend te herzien om de naleving van nieuwe mondiale normen te waarborgen; verzoekt de Commissie voorstellen voor proportionele maatregelen voor te leggen aan de lidstaten met betrekking tot hun bestaande bilaterale belastingverdragen om ervoor te zorgen dat daarin algemene antimisbruikregels worden opgenomen;

17.  verzoekt de Commissie na te denken over het ontwikkelen van EU-richtsnoeren voor onderhandelingen over belastingverdragen tussen lidstaten en ontwikkelingslanden in het licht van de “Subject to Tax Rule” in pijler II;

Opvoering van de strijd tegen dividendarbitrage

18.  herinnert eraan dat een onderzoek in oktober 2018 aan het licht heeft gebracht dat elf lidstaten tot wel 55,2 miljard EUR aan belastinginkomsten waren misgelopen als gevolg van de cum-ex- en de cum-cum-regeling, maar dat volgens nieuwe schattingen op basis van een in oktober 2021 gepubliceerd onderzoek het bedrag van het verlies aan overheidsinkomsten ongeveer 140 miljard EUR bedraagt voor de periode 2000-2020; is bezorgd over het feit dat deze regelingen nog steeds worden uitgebuit, ten koste van de overheidsfinanciën van de EU; is bezorgd over het feit dat er mogelijkerwijs nog andere regelingen bestaan met soortgelijke schadelijke gevolgen, zoals cum-fake; merkt op dat het Duitse gerechtshof in Karlsruhe in juli 2021 heeft geoordeeld dat cum-ex-regelingen illegaal zijn en derhalve belastingfraude vormen;

19.  wijst op het onderzoek naar en het eindrapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Europese Bankautoriteit (EBA) over cum-ex, cum-cum en regelingen voor de teruggaaf van bronbelasting, waar het Parlement op had aangedrongen; verzoekt de Commissie te bekijken hoe deze regelingen zouden kunnen worden aangepakt, bijvoorbeeld door de teruggaaf van belastingen te koppelen aan de onderliggende distributie van dividenden, met name door middel van een unieke identificatiecode, en/of door een enkele entiteit in elke lidstaat te belasten met de verantwoordelijkheid voor het innen van de bronbelasting en de afgifte van het desbetreffende belastingcertificaat, teneinde te waarborgen dat zich niet meerdere belastingteruggaven ten aanzien van één distributie kunnen voordoen en dat misbruik van teruggaafprocedures door belastingdiensten gemakkelijk wordt ontdekt;

20.  benadrukt dat de cum-ex-onthullingen invloed hebben gehad op de marktintegriteit en het beleggersvertrouwen; verzoekt de Commissie goed te kijken naar de conclusies van het eindrapport van de ESMA betreffende de herziening van de marktmisbruikverordening, teneinde vast te stellen of de verordening is geschonden, en in voorkomend geval wijzigingen aan de verordening in kwestie voor te stellen; onderstreept dat de Europese autoriteiten, waaronder de EBA en de ESMA, zich aan hun toezichtstaken moeten houden;

21.  verzoekt de Commissie te komen met maatregelen voor betere samenwerking en wederzijdse bijstand te zorgen tussen belastingdiensten, autoriteiten voor markttoezicht en, in voorkomend geval, wetshandhavingsinstanties met betrekking tot de opsporing en vervolging van regelingen voor de teruggaaf van bronbelasting; wijst in het bijzonder op de aanbeveling van de ESMA(30) aan de Commissie om de huidige wettelijke beperkingen voor de uitwisseling van informatie tussen autoriteiten voor markttoezicht en belastingautoriteiten weg te nemen; verzoekt de Commissie in toekomstige wetgevingsvoorstellen in een rechtsgrond te voorzien voor de uitwisseling van relevante informatie tussen die autoriteiten, met name voor het melden van verdachte activiteiten;

22.  deelt de bezorgdheid van de ESMA dat regelingen voor de teruggaaf van bronbelasting zelden beperkt zijn tot de grenzen van de EU(31) en wijst derhalve met klem op het belang van voortgezette internationale samenwerking op dit gebied;

23.  wijst op de inspanningen van de Commissie en de initiatieven van het Parlement om de samenwerking tussen de lidstaten op belastinggebied te versterken, waarvan het Fiscalis-programma een voorbeeld is;

24.  benadrukt dat hoewel Richtlijn 2014/107/EU van de Raad de uitwisseling van informatie heeft vergemakkelijkt er andere obstakels voor de opsporing van cum-ex- en cum-cum-regelingen bestaan, waaronder vertragingen bij de afwikkeling van effectentransacties, de reikwijdte van de uitwisseling van informatie over kapitaalwinsten, en de gebrekkige spontaniteit van de uitwisseling van informatie; herinnert aan de aanbevelingen in zijn resolutie van 16 september 2021 getiteld “Tenuitvoerlegging van de EU-vereisten voor de uitwisseling van belastinginformatie: voortgang, geleerde lessen en te nemen hindernissen”;

25.  benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de rol van tussenpersonen en verzoekt de Commissie en de lidstaten passende maatregelen te treffen om te verhinderen dat tussenpersonen een rol spelen bij het vergemakkelijken van belastingfraude en -ontwijking; herinnert eraan dat krachtens Richtlijn (EU) 2018/822 (DAC 6) verplichte openbaarmakingsregels voor grensoverschrijdende constructies werden ingevoerd, waardoor tussenpersonen verplicht zijn potentieel schadelijke belastingregelingen te melden; verzoekt de Commissie in kaart te brengen in welke mate deze regels bijgedragen hebben aan het aan het licht brengen van schadelijke belastingregelingen zoals cum-cum en cum-ex, en in welke mate zij een afschrikwekkende werking hebben gehad;

26.  verzoekt de Commissie de verplichte uitwisseling van informatie ook te laten gelden voor dividendarbitrageconstructies en alle informatie over kapitaalwinsten, met inbegrip van restitutie van belastingen op dividenden en kapitaalwinsten; verzoekt de Commissie verder te beoordelen wat de gevolgen zijn van de uitbreiding van de rapportageverplichtingen tot grensoverschrijdende regelingen inzake vermogensbeheer voor cliënten die natuurlijke personen zijn, rekening houdend met de administratieve rompslomp die dat met zich mee zou brengen; benadrukt in dit verband het belang van nauwkeurige en volledige informatie over feitelijk eigendom;

Slechting van belemmeringen voor grensoverschrijdende investeringen in de interne markt;

27.  juicht het zeer toe dat de Commissie van plan is om voor het eind van 2022 een voorstel te presenteren voor het tot stand brengen van een gemeenschappelijk en gestandaardiseerd bronbelastingkader, in combinatie met een mechanisme voor de uitwisseling van informatie en samenwerking tussen de belastingdiensten van de lidstaten; dringt er bij de Commissie op aan ook plannen te ontwikkelen om de verschillen in bronbelastingen in de EU aan te pakken, met volledige inachtneming van de bevoegdheden van de EU;

28.  verlangt dat een dergelijk voorstel tegemoetkomt aan de noodzaak van een geharmoniseerde uitvoering, die in plaats moet komen van belastingverdragen tussen de lidstaten; verzoekt de Commissie aan te geven welke Verdragsbepalingen de lidstaten kunnen gebruikt in hun bilaterale overeenkomsten met derde landen;

29.  herinnert aan de toezegging van de Commissie dat zij de kapitaalmarktunie zal voltooien; verzoekt de Commissie in dit opzicht uiterlijk in 2022 een effectbeoordeling uit te voeren van de uitvoering van de maatregelen uit het in 2019 gelanceerde actieplan;

30.  stelt vast dat de aanbeveling van de Commissie om goed functionerende procedures voor vermindering aan de bron in te voeren of, indien dit niet mogelijk is, snelle en gestandaardiseerde terugbetalingsprocedures vast te stellen, die in het kader van de aanbeveling van de Commissie van 19 oktober 2009 betreffende procedures voor bronbelastingvermindering is gedaan, tot dusver door de lidstaten niet op bevredigende wijze is uitgevoerd;

31.  verzoekt de Commissie met klem een voorstel te presenteren voor een gemeenschappelijke en gestandaardiseerde EU-procedure voor de teruggaaf van bronbelasting voor alle lidstaten; benadrukt dat een dergelijke harmonisatie met name nuttig zou zijn voor kleine beleggers, die er vaak van worden weerhouden teruggaafprocedures te voltooien vanwege de buitensporige lasten als gevolg van deze discrepanties, waarmee aldus het gelijk speelveld zou worden verbeterd;

32.  verzoekt de Commissie om - onder andere en in het kader van deze harmonisatie - regels uit te werken inzake vrijstellingen en aftrekposten en een gestandaardiseerd formaat en een gestandaardiseerd proces voor terugvorderingsverzoeken, en iets te doen aan het feit dat we nu niet beschikken over een uniforme definitie van “uiteindelijk gerechtigde”, aan de gebrekkige afstemming van de termijnen voor aanvraag en terugvordering, alsmede aan taalbarrières; benadrukt dat het belangrijk is in het nieuwe kader de mogelijkheid van fraude te voorkomen;

33.  is van mening dat terugbetaling van bronbelastingen nog steeds voornamelijk een op papierwerk gebaseerd proces is, dat niet alleen langzamer en ingewikkelder is voor belastingbetalers, en het proces voor buitenlandse beleggers ingewikkelder maakt, maar ook gevoeliger is voor fraude; benadrukt dat goed functionerende, gebruiksvriendelijke, snelle, gestandaardiseerde en digitale procedures voor terugbetaling van bronbelasting en betere samenwerking tussen nationale belastingdiensten de administratieve rompslomp alsook de onzekerheid bij grensoverschrijdende investeringen en belastingontduiking kan verminderen, en tegelijkertijd de procedures voor zowel beleggers als belastingdiensten kan bespoedigen, waarmee een verbetering ten opzichte van de status quo wordt gerealiseerd;

34.  neemt kennis van het potentieel van “distributed ledger”-technologie (DLT) om het bronheffingssysteem in elk land efficiënter te maken, maar ook om naadloze procedures tussen verschillende nationale systemen te vergemakkelijken en frauduleuze activiteiten te voorkomen; verzoekt de Commissie in dit verband rekening te houden met bestaande digitale oplossingen in de lidstaten, in kaart te brengen hoe blockchaintechnologieën gebruikt kunnen worden om belastingontduiking en -ontwijking te voorkomen, met volledige inachtneming van de EU-gegevensbeschermingsregels, en te overwegen een proefprojectproject op te zetten; benadrukt evenwel dat technologie alleen geen oplossing kan zijn voor de problemen naar aanleiding van het ontbreken van een gemeenschappelijk kader;

35.  geeft aan dat de moeder-dochterrichtlijn en de richtlijn interest en royalty’s geresulteerd hebben in een geleidelijke afschaffing van bronbelasting op betalingen van dividenden, interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen in de EU die bepaalde drempels bereiken, teneinde het risico van dubbele belastingheffing te verminderen; stelt vast dat onverminderd bronbelasting wordt geheven op investeerders beneden deze drempels en dat de procedures voor belastingvrijstelling of -vermindering in dit geval aan verdragen inzake dubbele belastingen zijn onderworpen;

36.  verwelkomt de door de Commissie geschetste optie van het tot stand brengen van een volwaardig, gemeenschappelijk EU-systeem voor vermindering aan de bron, hetgeen een betrouwbare langetermijnoplossing zou kunnen zijn; beklemtoont dat de keuze voor een dergelijk systeem geen afbreuk mag doen aan de strijd tegen misbruik van belastingstelsels, of direct of indirect de deur open mag zetten voor winstverschuiving naar rechtsgebieden met lage belastingen, of voor dubbele niet-belastingheffing; benadrukt dat naleving door de lidstaat van bestemming van EU-wetgeving tot uitvoering van het inclusief kader van de OESO/G20 te allen tijde voorwaarde moet zijn voor vermindering aan de bron;

37.  herinnert aan het OESO-beginsel om bedrijfsactiviteiten te belasten waar zij plaatsvinden; verzoekt de Commissie en de lidstaten ook te kijken naar andere opties, zoals een alternatief systeem van ‘vermindering op de plaats van verblijf’, waarbij alle bronbelasting die aan de bronlidstaat wordt betaald middels belastingkrediet zou worden gecompenseerd door de lidstaat van verblijf waar het inkomen wordt opgegeven, hetgeen waarborgt dat zich geen dubbele belastingheffing voordoet en het risico van misbruik verkleint;

38.  neemt kennis van het Trace-initiatief van de OESO, dat erkende tussenpersonen de bevoegdheid geeft bronbelastingvorderingen op portefeuillebeleggingen terug te vorderen; herinnert eraan dat slechts één lidstaat Trace heeft uitgevoerd; moedigt anderen aan de resultaten te beoordelen, zowel wat betreft de vermindering van administratieve lasten, het effect op belastinginkomsten als frauderisico’s;

o
o   o

39.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 345 van 29.12.2011, blz. 8.
(2) PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1.
(3) PB L 144 van 7.6.2017, blz. 1.
(4) PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49.
(5) PB L 359 van 16.12.2014, blz. 1.
(6) PB L 139 van 5.6.2018, blz. 1.
(7) Het pakket bestaat uit de mededeling van de Commissie van 21 maart 2018 getiteld “Tijd om een moderne, eerlijke en efficiënte standaard voor de belastingheffing van de digitale economie vast te stellen” (COM(2018)0146), het voorstel van de Commissie van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (COM(2018)0147), het voorstel van de Commissie van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van een digitaledienstenbelasting op inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten (COM(2018)0148), en de aanbeveling van de Commissie van 21 maart 2018 betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (C(2018)1650).
(8) PB C 353 E van 3.12.2013, blz. 196.
(9) PB C 369 van 11.10.2018, blz. 132.
(10) De gezamenlijke follow-up van 16 maart 2016 over transparantie, coördinatie en convergentie van de maatregelen in verband met de vennootschapsbelasting in de Unie en TAXE 1-resoluties, de follow-up van 16 november 2016 over de resolutie van het Europees Parlement over tax rulings en andere maatregelen van gelijke aard of met vergelijkbaar effect, de follow-up van april 2018 over de PANA-aanbeveling, de follow-up van 26 maart 2019 over de resolutie over het cum-ex-schandaal, en de follow-up van 27 augustus 2019 over de TAX 3-resolutie.
(11) PB L 279 van 24.10.2009, blz. 8.
(12) PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.
(13) PB C 366 van 27.10.2017, blz. 51.
(14) PB C 101 van 16.3.2018, blz. 79.
(15) PB C 363 van 28.10.2020, blz. 102.
(16) PB C 108 van 26.3.2021, blz. 8.
(17) PB C 456 van 10.11.2021, blz. 177.
(18) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0392.
(19) Rapport van de Commissie van 18 mei 2021 getiteld “Jaarverslag inzake belastingen 2021”.
(20) Dover, R. e.a., “Bringing transparency, coordination and convergence to corporate tax policies in the European Union, Part I: Assessment of the magnitude of aggressive corporate tax planning”, Europees Parlement, directoraat-generaal Parlementaire Onderzoeksdiensten, afdeling Europese Meerwaarde, september 2015.
(21) Tørsløv, T., Wier, L. and Zucman, G., “The Missing Profits of Nations”, werkdocument 24701, juni 2018, beschikbaar op: https://www.nber.org/papers/w24701.
(22) https://ec.europa.eu/taxation_customs/system/files/2018-03/taxation_papers_71_atp_.pdf
(23) PB C 395 van 29.9.2021, blz. 89.
(24) Openingsverklaring van Paul Gisby (Accountancy Europe) tijdens de openbare hoorzitting in de Subcommissie FISC in het Europees Parlement op 27 oktober 2021.
(25) Verslag van de Commissie van 24 maart 2017 getiteld “Versnellen van de kapitaalmarktenunie: aanpakken van nationale belemmeringen voor kapitaalstromen” (COM(2017)0147).
(26) Mededeling van de Commissie van 18 mei 2021 getiteld “Belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw” (COM(2021)0251).
(27) Actieplan van de Commissie voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie.
(28) Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect, paragraaf 26.
(29) Van ’t Riet, M. and Lejour, A., “A Common Withholding Tax On Dividend, Interest And Royalties In The European Union”, 2020.
(30) Eindrapport van de Europese Autoriteit voor effecten en markten van 23 september 2020 over de herziening van de MAR, paragraaf 624.
(31) Ibidem, paragraaf 617.


Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse duurzamegroeiananalyse 2022
PDF 153kWORD 47k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2022 (2022/2006(INI))
P9_TA(2022)0076A9-0034/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 121, lid 2, en artikel 136,

–  gezien het aan de Verdragen gehechte Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie,

–  gezien het aan de Verdragen gehechte Protocol nr. 2 over de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

–  gezien het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie,

–  gezien de Overeenkomst van Parijs die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen,

–  gezien Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten(1),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten(2),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied(3),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied(4),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid(5),

–  gezien Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden(6),

–  gezien Verordening (EU) nr. 472/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten in de eurozone die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit(7),

–  gezien Verordening (EU) nr. 473/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van de eurozone(8),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting(9) (de “verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”),

–  gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit(10) (de “RRF-verordening”),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020, getiteld “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 juni 2021 getiteld “Coördinatie van het economisch beleid in 2021: COVID-19 overwinnen, het herstel ondersteunen en onze economie moderniseren” (COM(2021)0500),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” (COM(2021)0102),

–  gezien het sociaal engagement van Porto van 7 mei 2021 van de Raad, de Commissie, het Parlement en de sociale partners,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 24 november 2021 getiteld “Jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2022” (COM(2021)0740),

–  gezien het verslag van de Commissie van 24 november 2021 getiteld “Waarschuwingsmechanismeverslag 2022” (COM(2021)0741), en de aanbeveling van de Commissie van 24 november 2021 voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone (COM(2021)0742),

–  gezien het verslag van de Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) van 16 februari 2021 getiteld “Financial stability implications of support measures to protect the real economy from the COVID-19 pandemic” (De gevolgen van steunmaatregelen ter bescherming van de reële economie tegen de COVID-19-pandemie voor de financiële stabiliteit),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 27 mei 2020 getiteld “Identifying Europe’s Recovery Needs” (De herstelbehoeften van Europa in kaart brengen),

–  gezien de economische herfstprognose 2021 van de Commissie van 11 november 2021,

–  gezien de beoordeling van het Europees Begrotingscomité van 16 juni 2021 van de begrotingskoers die in 2022 voor de eurozone passend is,

–  gezien zijn resolutie van 6 juni 2021 over de standpunten van het Parlement over de lopende beoordeling door de Commissie en de Raad van de nationale plannen voor herstel en veerkracht,

–  gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over het investeringsplan voor een duurzaam Europa – Financiering van de Green Deal,

–  gezien de conclusies van het Europees Begrotingscomité van 10 november 2021,

–  gezien zijn resolutie van 8 juli 2021 over de herziening van het macro-economische wetgevingskader voor een betere impact op de reële economie van Europa en een grotere transparantie van de besluitvorming en democratische verantwoordingsplicht(11),

–  gezien zijn resolutie van 1 maart 2022 over de aanval van Rusland op Oekraïne(12),

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0034/2022),

A.  overwegende dat het Europees Semester een belangrijke rol speelt bij de coördinatie van het economisch en begrotingsbeleid van de lidstaten, en zodoende de macro-economische stabiliteit van de economische en monetaire unie waarborgt; overwegende dat bij dit proces niet voorbij mag worden gegaan aan de doelstellingen van de Europese pijler van sociale rechten en de Europese Green Deal, alsook aan andere kwesties in verband met de financiële sector en belastingen; overwegende dat de integratie van deze onderwerpen geen afbreuk mag doen aan het in hoofdzaak economische en fiscale karakter van het Europees Semester;

B.  overwegende dat het bbp volgens de economische winterprognose van de Commissie in 2022 met 4,0 % zal stijgen in zowel de eurozone als de EU-27, maar in 2023 naar verwachting zal dalen met respectievelijk 2,7 % in de eurozone en 2,8 % in de EU-27;

C.  overwegende dat uit de economische winterprognose van de Commissie blijkt dat het tempo van het herstel in de lidstaten sterk uiteenloopt in 2021, met een verschil van de groei van het bbp dat varieert van 2,8 % tot 13,7 %;

D.  overwegende dat de crisis als gevolg van de COVID-19-pandemie tot grotere sociale, territoriale, intergenerationele, economische en gendergebaseerde ongelijkheden heeft geleid;

E.  overwegende dat de gemiddelde werkloosheid volgens de winterprognose van de Commissie tot 7,0 % in het eurogebied en 6,4 % in de EU-27 is gedaald in 2021;

F.  overwegende dat de ongekende economische recessie in 2020 en de naar aanleiding van de pandemie getroffen maatregelen de overheidsschuldquote in 2021 hebben op gedreven tot 100 % in de eurozone, en 92,1 % in de EU-27;

G.  overwegende dat om de productiviteit en het mondiale concurrentievermogen van de EU te vergroten structurele, sociaal evenwichtige, groeibevorderende en duurzame hervormingen en een passende investeringsniveau nodig zijn;

H.  overwegende dat voor economisch herstel na de pandemie een snelle en doeltreffende tenuitvoerlegging van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) nodig is; overwegende dat alle herstel- en veerkrachtplannen gerelateerd moeten zijn aan de zes pijlers en de algemene en specifieke doelstellingen van de RRF-verordening, en de horizontale beginselen daarvan moeten eerbiedigen;

I.  overwegende dat gedurende het proces van het Europees Semester ook uitdagingen in verband met de rechtsstaat zijn geïdentificeerd;

J.  overwegende het Europees Parlement een speciaal initiatiefverslag heeft gewijd aan aspecten in verband met de mogelijke toekomst van het EU-begrotingskader;

K.  overwegende dat in het parallelle verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Parlement getiteld “Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse duurzamegroeianalyse 2020” aandacht wordt besteed aan de werkgelegenheids- en sociale aspecten van de jaarlijkse duurzamegroeianalyse;

L.  overwegende het Europees Parlement in een speciaal initiatiefverslag aandacht zal besteden aan aspecten in verband met de tenuitvoerlegging van de herstel- en veerkrachtfaciliteit;

Economische vooruitzichten voor de EU

1.  stelt vast dat de Europese economie zich sneller dan verwacht aan het herstellen is van de verwoestende gevolgen van de wereldwijde COVID-19-pandemie; onderstreept dat tijdige en innovatieve maatregelen van cruciaal belang zijn geweest, en zullen blijven, voor het beperken van de impact van de pandemie op de Europese economie;

2.  benadrukt dat het conflict in Oekraïne en de zware sancties tegen de Russische Federatie onvermijdelijk negatieve gevolgen zullen hebben voor de economie van de EU; verzoekt de Commissie middelen en manieren vast te stellen en te faciliteren om de economische en sociale gevolgen van de sancties aan te pakken;

3.  maakt zich zorgen over nieuwe varianten, plaatselijke pandemische lockdowns, oplopende energieprijzen, inflatiedruk, verstoringen aan de aanbodzijde, en het groter wordende tekort aan arbeidskrachten; stelt vast dat deze risico’s een aanzienlijk aantal onzekerheden creëren, de groeivooruitzichten van de economie de komende maanden negatief zouden kunnen beïnvloeden en de transitie naar een meer duurzame, digitale, concurrerende en toekomstbestendige economie zouden kunnen vertragen;

4.  stelt vast dat alle lidstaten naar verwachting tegen eind 2022 weer hun outputvolume van vóór de pandemie zullen bereiken; neemt er kennis van dat het tempo van het herstel in de lidstaten en de regio’s uiteen heeft gelopen, met grote verschillen en een kloof tussen de lidstaten in 2021; merkt echter op dat het herstel in 2022 en 2023 naar verwachting gelijker zal zijn; onderstreept het feit dat de voorspelde groeicijfers voor de EU in 2022 en 2023 achterblijven bij de voorspelde wereldwijde economische groei van het bbp;

5.  erkent dat de door de COVID-19-pandemie teweeggebrachte crisis bijzonder zwaar is geweest voor ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), in de sectoren toerisme, horeca en cultuur; benadrukt dat de lidstaten die afhankelijker waren van die diensten de zwaarste economische klappen hebben gehad;

6.  erkent het concept van Europese solidariteit dat aan de totstandkoming van de herstel- en veerkrachtfaciliteit ten grondslag ligt; wijst erop dat een transparante en succesvolle uitrol van de herstel- en veerkrachtfaciliteit de economieën en samenlevingen van de EU welvarender, duurzamer, inclusiever, concurrerender, veerkrachtiger en beter voorbereid op de groene en de digitale transitie zal helpen maken, en de economische, sociale en territoriale cohesie ten goede zal helpen komen;

Verantwoord en duurzaam begrotingsbeleid

7.  neemt er nota van dat de algemene ontsnappingsclausule van het stabiliteits- en groeipact ook in 2022 van toepassing zal blijven en naar verwachting vanaf 2023 zal worden gedeactiveerd, op voorwaarde dat onderliggende rechtvaardiging van die toepassing niet langer geldt;

8.  is van mening dat het EU-kader voor economische governance moet worden herzien; is het met het Europees Begrotingscomité eens dat het belangrijk is om, bij voorkeur vóór de deactivering van de algemene ontsnappingsclausule, over een duidelijk traject naar een herzien begrotingskader te beschikken;

9.  neemt er kennis van dat de Commissie voornemens is richtsnoeren voor het begrotingsbeleid te ontwikkelen voor de periode in aanloop naar de deactivering van de algemene ontsnappingsclausule, en daarbij rekening te houden met zowel de specifieke economische situatie van elke lidstaat als de gesprekken over het kader voor economische governance; herinnert in dit verband aan zijn resolutie van 8 juli 2021 over de herziening van het macro-economisch wetgevingskader;

10.  is ervan overtuigd dat de coördinatie van het begrotingsbeleid van de lidstaten van cruciaal belang blijft om het herstel te ondersteunen; stelt vast dat de algemene begrotingskoers, rekening houdend met de nationale begrotingen en de herstel- en veerkrachtfaciliteit, in 2022 op ondersteuning van het herstel gericht zal blijven en zal leiden tot een geleidelijke verschuiving in het begrotingsbeleid; is het met de Commissie eens dat lidstaten met een laag of gemiddeld schuldniveau een op ondersteuning gerichte begrotingskoers moeten volgen of continueren, en dat lidstaten met een hoog schuldniveau de herstel- en veerkrachtfaciliteit moeten gebruiken voor het financieren van aanvullende investeringen ter ondersteuning van herstel, in combinatie met een prudent begrotingsbeleid dat de nodige overheidsinvesteringen in sectoren van strategisch belang voor het herstel en de veerkracht van de Europese economieën en samenlevingen echter niet tegenhoudt; is het met de Commissie eens dat alle lidstaten hun nationaal gefinancierde investeringen (in grote lijnen) moeten handhaven;

11.  benadrukt dat zowel de overheidsinkomsten als de overheidsuitgaven essentieel zijn om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen; verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om belastingfraude, belastingontwijking, belastingontduiking en witwaspraktijken aan te pakken, en duurzame, sociaal evenwichtige en groeibevorderende hervormingen door te voeren;

Groeibevorderende, evenwichtige, inclusieve en duurzame structurele hervormingen en investeringen

12.  acht het cruciaal om de nationale hervormings- en investeringsinspanningen en de uitwisseling van goede praktijken te coördineren, teneinde de convergentie en de veerkracht van onze economieën te vergroten, duurzame en inclusieve groei te bevorderen, en de institutionele kaders te verbeteren voor meer nationaal eigendom en verantwoordingsplicht;

13.  onderstreept dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit voor alle lidstaten een ongekende en unieke kans vormt om cruciale structurele uitdagingen en investeringsbehoeften aan te pakken, inclusief de rechtvaardige, groene en digitale transitie; wijst erop dat het belangrijk is dat alle herstel- en veerkrachtplannen aansluiten op het bepaalde in de RRF-verordening, in het bijzonder de zes pijlers; wijst met name op het samenspel tussen het Europees Semester en de herstel- en veerkrachtfaciliteit; verzoekt de lidstaten deze kans met beide handen aan te grijpen en te benutten om hun economieën te transformeren en duurzaam, concurrerender en beter bestand tegen toekomstige schokken te maken; onderstreept de rol van het Europees Parlement bij de tenuitvoerlegging van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, zoals vastgelegd in de RRF-verordening;

14.  herinnert eraan dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit en elk van de nationale herstel- en veerkrachtplannen volledig in overeenstemming moeten zijn met de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot rechtsstaat en dat de in die plannen vastgelegde maatregelen in overeenstemming moeten zijn met de EU-waarden die zijn vastgelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende Europese Unie; dringt erop aan dat de Commissie er daartoe op moet toezien dat geen projecten of maatregelen tijdens de beoordelings- dan wel de uitvoeringsfase in strijd zijn met deze waarden, en verzoekt de Commissie passende maatregelen te nemen met het oog op een evaluatie;

15.  benadrukt dat de COVID-19-pandemie een aanzienlijke impact heeft gehad op vrouwen; benadrukt het belang van het vergroten van de participatie van vrouwen in de economie, waaronder inclusieve participatie in de digitale economie en transformatie, en van het waarborgen van meer inclusieve groei als onderdeel van de oplossing van het herstel na de pandemie, hetgeen zal bijdragen aan meer banen, economische welvaart en concurrentievermogen in de hele EU;

16.  stelt vast dat veel lidstaten zowel met een achterblijvend niveau van particuliere en publieke investeringen als met oude en nieuwe structurele uitdagingen worden geconfronteerd, die hun groeipotentieel belemmeren; onderstreept derhalve dat het aanpakken van structurele uitdagingen en het vergroten van particuliere en publieke investeringen essentieel zijn voor duurzaam herstel en blijvende groei; is van oordeel dat het doorvoeren van hervormingen voor het aanpakken van oude en nieuwe structurele kwetsbaarheden niet alleen een ‘must’ is voor het verbeteren van het vermogen om bestaande uitdagingen op te vangen en aan te pakken, maar ook voor het op duurzame, billijke en inclusieve wijze realiseren van de dubbele transitie en het verminderen van de sociale ongelijkheden; wijst erop dat het gebrek aan nationaal eigendom een van de voornaamste zwakheden is bij het doorvoeren van hervormingen voor het aanpakken van structurele onvolkomenheden;

17.  is bezorgd over het feit dat de Commissie in twaalf lidstaten macro-economische kwetsbaarheden in verband met onevenwichtigheden en buitensporige onevenwichtigheden heeft vastgesteld; is bezorgd over het feit dat de aard en de bron van de onevenwichtigheden van de lidstaten grotendeels dezelfde zijn als vóór de pandemie en dat de pandemie de onevenwichtigheden en de economische verschillen zelfs wel eens zou kunnen verergeren; roept de lidstaten op om de ongeziene kans die de herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt, aan te grijpen om de bestaande macro-economische onevenwichtigheden aanzienlijk te verminderen, met name door ambitieuze hervormingsmaatregelen in de nationale plannen van alle lidstaten op te nemen; wijst erop dat een degelijke uitvoering van essentieel belang is om deze kans volledig te benutten;

18.  merkt op dat hoge overheidsschulden tot macro-economische instabiliteit kunnen leiden, met name indien het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank minder accommoderend zou worden; benadrukt het belang van een passend regelgevingskader en van beleidsstrategieën die een reductie van de schuld-bbp-verhouding kunnen combineren met een passend niveau van particuliere en publieke investeringen dat waarborgen biedt voor langdurige economische groei, een hoog concurrentievermogen en sociale samenhang;

19.  erkent het belang van de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden voor de opsporing, preventie en aanpak van macro-economische onevenwichtigheden in de EU; wijst erop dat voortdurende monitoring en waakzaamheid nodig zullen zijn en dat de lidstaten nieuwe onevenwichtigheden moeten aanpakken door middel van hervormingen die de economische en sociale veerkracht vergroten en de digitale transformatie en de groene en rechtvaardige transitie bevorderen; benadrukt dat de Commissie in dit verband een belangrijke rol heeft bij het ter verantwoording roepen van regeringen;

20.  herinnert eraan dat de cyclus van het Europees Semester een beproefd kader is waarbinnen de lidstaten van de EU hun begrotings-, economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid coördineren; beklemtoont dat zonder gecoördineerde inspanningen voor het verwezenlijken van de digitale en de milieutransitie, en het aanpakken van bepaalde kwesties in verband met de financiële sector, de Europese economieën langetermijnschade zouden kunnen oplopen, waarmee ook alle pogingen om tot een houdbaar en geloofwaardig begrotingsbeleid te komen, worden ondermijnd; verzoekt de Commissie derhalve al deze elementen zorgvuldig in overweging te nemen in het toekomstige proces van het Europees Semester, zonder de huidige benadering op basis van fiscaal en begrotingsbeleid te ondermijnen;

Een democratischer Europees Semester

21.  benadrukt het belang van het voeren van een alomvattend debat en van een passende betrokkenheid van zowel de nationale parlementen als het Europees Parlement bij het proces van het Europees Semester; roept nogmaals op tot versterking van de democratische rol van het Parlement in het kader voor economische governance, en verzoekt de Raad en de Commissie terdege rekening te houden met de resoluties van het Parlement;

22.  verzoekt de Commissie het Parlement en de Raad, als medewetgevers, even goed op de hoogte te houden van alle aspecten in verband met de toepassing van het EU-kader voor economische governance, met inbegrip van de voorbereidende fasen;

23.  merkt op dat de Commissie, de Raad en de voorzitter van de Eurogroep regelmatig in de bevoegde commissie van het Parlement zouden moeten verschijnen om informatie te verstrekken en van gedachten te wisselen over de recentste economische en politieke gebeurtenissen;

24.  dringt aan op geëngageerde coördinatie met de sociale partners en andere relevante belanghebbenden op zowel nationaal als Europees niveau, met het oog op meer democratische verantwoordingsplicht en transparantie;

o
o   o

25.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 41.
(2) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 33.
(3) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 1.
(4) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 8.
(5) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 12.
(6) PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25.
(7) PB L 140 van 27.5.2013, blz. 1.
(8) PB L 140 van 27.5.2013, blz. 11.
(9) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.
(10) PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.
(11) PB C 99 van 1.2.2022, blz. 191.
(12) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0052.


Batterijen en afgedankte batterijen ***I
PDF 595kWORD 231k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 10 maart 2022 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 (COM(2020)0798 – C9-0400/2020 – (2020/0353(COD))(1)
P9_TA(2022)0077A9-0031/2022

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
(2)  Batterijen zijn een belangrijke bron van energie en een van de essentiële middelen die duurzame ontwikkeling, groene mobiliteit, schone energie en klimaatneutraliteit mogelijk maken. De verwachting is dat de vraag naar batterijen de komende jaren snel zal toenemen, met name voor elektrische wegvoertuigen die voor hun aandrijving gebruikmaken van tractiebatterijen, waardoor deze markt op mondiaal niveau aan strategisch belang wint. De aanzienlijke wetenschappelijke en technische vooruitgang op het gebied van batterijtechnologie zal worden voortgezet. Gezien het strategische belang van batterijen en om alle betrokken marktdeelnemers rechtszekerheid en een gelijke behandeling te bieden, handelsbelemmeringen en verstoringen op de markt voor batterijen te voorkomen, is het noodzakelijk om regels op te stellen over duurzaamheidsparameters, prestaties, veiligheid, inzameling, recycling en een tweede leven van batterijen, alsmede voorschriften betreffende de informatie over batterijen. Het is noodzakelijk een geharmoniseerd regelgevingskader te creëren voor de gehele levenscyclus van batterijen die in de Unie in de handel worden gebracht.
(2)  Batterijen zijn een belangrijke bron van energie en een van de essentiële middelen die duurzame ontwikkeling, groene mobiliteit, schone energie en klimaatneutraliteit mogelijk maken. De verwachting is dat de vraag naar batterijen de komende jaren snel zal toenemen, met name voor elektrische wegvoertuigen en lichte vervoermiddelen die voor hun aandrijving gebruikmaken van tractiebatterijen, waardoor deze markt op mondiaal niveau aan strategisch belang wint. De aanzienlijke wetenschappelijke en technische vooruitgang op het gebied van batterijtechnologie zal worden voortgezet. Gezien het strategische belang van batterijen en om alle betrokken marktdeelnemers rechtszekerheid en een gelijke behandeling te bieden, handelsbelemmeringen en verstoringen op de markt voor batterijen te voorkomen, is het noodzakelijk om regels op te stellen over duurzaamheidsparameters, prestaties, veiligheid, inzameling, recycling en een tweede leven van batterijen, alsmede voorschriften betreffende de informatie over batterijen voor consumenten en marktdeelnemers over batterijen. Het is noodzakelijk een geharmoniseerd regelgevingskader te creëren voor de gehele levenscyclus van batterijen die in de Unie in de handel worden gebracht.
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis)  Het is bovendien noodzakelijk de wetgeving van de Unie inzake het beheer van afgedankte batterijen bij te werken en maatregelen te treffen ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen te voorkomen en te beperken, de gevolgen van het gebruik van hulpbronnen te beperken en de efficiëntie van het gebruik ervan te verbeteren. Dergelijke maatregelen zijn van cruciaal belang voor de transitie naar een circulaire en klimaatneutrale economie en een gifvrij milieu, alsook voor het concurrentievermogen en de strategische autonomie van de Unie op de lange termijn. Met behulp van deze maatregelen kunnen belangrijke economische kansen worden geschept, kunnen synergieën tussen de circulaire economie en beleidsmaatregelen op het gebied van energie, klimaat, vervoer, industrie en onderzoek worden versterkt, kan het milieu worden beschermd en kunnen broeikasgasemissies worden teruggedrongen.
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 10
(10)  Deze verordening moet van toepassing zijn op alle typen batterijen en accu’s die in de Unie in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, hetzij als zodanig, hetzij ingebouwd in apparaten of anderszins geleverd bij elektrische en elektronische apparaten en voertuigen. Deze verordening moet van toepassing zijn ongeacht of een batterij specifiek voor een product is ontworpen of algemeen gebruikt wordt en ongeacht of deze in een product is verwerkt of samen met of afzonderlijk van een product wordt geleverd waarin de batterij gebruikt gaat worden.
(10)  Deze verordening moet van toepassing zijn op alle typen batterijen en accu’s die in de Unie in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, ongeacht of deze in de Unie zijn geproduceerd of zijn ingevoerd, hetzij als zodanig, hetzij ingebouwd in apparaten of anderszins geleverd bij elektrische en elektronische apparaten en voertuigen. Deze verordening moet van toepassing zijn ongeacht of een batterij specifiek voor een product is ontworpen of algemeen gebruikt wordt en ongeacht of deze in een product is verwerkt of samen met of afzonderlijk van een product wordt geleverd waarin de batterij gebruikt gaat worden.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
(12)  Binnen het ruime toepassingsgebied van de verordening is het passend een onderscheid te maken tussen verschillende categorieën batterijen naar gelang van het ontwerp en het gebruik ervan, los van de chemische samenstelling van de batterij. De indeling in draagbare batterijen enerzijds en industriële batterijen en autobatterijen anderzijds in het kader van Richtlijn 2006/66/EG moet verder worden ontwikkeld om beter aan te sluiten bij nieuwe ontwikkelingen in het gebruik van batterijen. Batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van elektrische voertuigen en die op grond van Richtlijn 2006/66/EG in de categorie industriële batterijen vallen, vormen een groot en groeiend deel van de markt door de snelle toename van het aantal elektrische wegvoertuigen. Het is daarom passend om batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van wegvoertuigen te classificeren als een nieuwe categorie van batterijen voor elektrische voertuigen. Batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van andere vervoermiddelen, onder meer voor het spoorvervoer, de scheepvaart en de luchtvaart, blijven in het kader van deze verordening tot de categorie van de industriële batterijen behoren. Industriële batterijen behoren tot een grote groep batterijen die bedoeld zijn voor gebruik tijdens industriële activiteiten, in communicatie-infrastructuur, bij landbouwactiviteiten of voor de opwekking en distributie van energie. Naast deze niet-uitputtende lijst met voorbeelden van industriële batterijen, moeten alle batterijen die noch draagbare batterijen, noch autobatterijen, noch batterijen voor elektrische voertuigen zijn, als industriële batterijen worden beschouwd. Batterijen voor de opslag van energie in particuliere of huiselijke omgevingen worden voor de toepassing van deze verordening als industriële batterijen beschouwd. Om ervoor te zorgen dat alle batterijen die in lichte vervoermiddelen, zoals e-bikes en scooters, worden gebruikt als draagbare batterijen worden geclassificeerd, moet de definitie van draagbare batterijen worden verduidelijkt en moet een gewichtslimiet voor dergelijke batterijen worden ingevoerd.
(12)  Binnen het ruime toepassingsgebied van de verordening is het passend een onderscheid te maken tussen verschillende categorieën batterijen naar gelang van het ontwerp en het gebruik ervan, los van de chemische samenstelling van de batterij. De indeling in draagbare batterijen enerzijds en industriële batterijen en autobatterijen anderzijds in het kader van Richtlijn 2006/66/EG moet verder worden ontwikkeld om beter aan te sluiten bij nieuwe ontwikkelingen en de marktspread met betrekking tot het gebruik van batterijen. Batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van elektrische voertuigen en die op grond van Richtlijn 2006/66/EG in de categorie industriële batterijen vallen, vormen een groot en groeiend deel van de markt door de snelle toename van het aantal elektrische wegvoertuigen. Het is daarom passend om batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van wegvoertuigen te classificeren als een nieuwe categorie van batterijen voor elektrische voertuigen. Batterijen die worden gebruikt voor de aandrijving van andere vervoermiddelen, onder meer voor het spoorvervoer, de scheepvaart en de luchtvaart, blijven in het kader van deze verordening tot de categorie van de industriële batterijen behoren. Batterijen die gebruikt worden voor de aandrijving van lichte vervoermiddelen, zoals e-bikes en e-scooters, werden in Richtlijn 2006/66/EG niet duidelijk geclassificeerd als batterijen en maken vanwege het toegenomen gebruik ervan in duurzame stedelijke mobiliteit een aanzienlijk deel van de markt uit. Het is daarom passend om batterijen die voor de aandrijving van lichte vervoermiddelen worden gebruikt, te classificeren als een nieuwe categorie batterijen, namelijk batterijen voor lichte vervoermiddelen. Industriële batterijen behoren tot een grote groep batterijen die bedoeld zijn voor gebruik tijdens industriële activiteiten, in communicatie-infrastructuur, bij landbouwactiviteiten of voor de opwekking en distributie van energie. Naast deze niet-uitputtende lijst met voorbeelden van industriële batterijen, moeten alle batterijen die noch draagbare batterijen, noch autobatterijen, noch batterijen voor lichte vervoermiddelen, noch batterijen voor elektrische voertuigen zijn, als industriële batterijen worden beschouwd. Batterijen voor de opslag van energie in particuliere of huiselijke omgevingen worden voor de toepassing van deze verordening als industriële batterijen beschouwd.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
(13)  Batterijen moeten zo worden ontworpen en geproduceerd dat de prestaties, degelijkheid en veiligheid ervan worden geoptimaliseerd en de ecologische voetafdruk tot een minimum wordt beperkt. Er moeten specifieke duurzaamheidsvereisten worden vastgesteld voor oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag met een capaciteit van meer dan 2 kWh, aangezien deze batterijen het marktsegment vormen dat naar verwachting de komende jaren het sterkst zal groeien.
(13)  Batterijen moeten zo worden ontworpen en geproduceerd dat de prestaties, degelijkheid en veiligheid ervan worden geoptimaliseerd en de ecologische voetafdruk tot een minimum wordt beperkt. Er moeten specifieke duurzaamheidsvereisten worden vastgesteld voor industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen, aangezien deze batterijen het marktsegment vormen dat naar verwachting de komende jaren het sterkst zal groeien.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
(15)  Het gebruik van gevaarlijke stoffen in batterijen moet worden beperkt om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen en de aanwezigheid van dergelijke stoffen in het afval te verminderen. Naast de in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad29 vastgestelde beperkingen, moeten beperkingen worden vastgesteld voor kwik en cadmium in bepaalde typen batterijen. Batterijen die worden gebruikt in voertuigen die in aanmerking komen voor een vrijstelling uit hoofde van bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad30 moeten worden uitgesloten van het verbod op het bevatten van cadmium.
(15)  Het gebruik van gevaarlijke stoffen in batterijen moet worden beperkt om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen en de aanwezigheid van dergelijke stoffen in het afval te verminderen. Naast de in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad29 vastgestelde beperkingen, moeten beperkingen worden vastgesteld voor kwik, cadmium en lood in bepaalde typen batterijen. Batterijen die worden gebruikt in voertuigen die in aanmerking komen voor een vrijstelling uit hoofde van bijlage II bij Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad30 moeten worden uitgesloten van het verbod op het bevatten van cadmium. De Commissie moet een holistische, systemische beoordeling uitvoeren van gevaarlijke stoffen in batterijen, en moet daarin worden bijgestaan door het Europees Agentschap voor chemische stoffen. Bij die beoordeling moet in het bijzonder worden gekeken naar de chemische samenstelling van batterijen in de markt die veelvuldig worden gebruikt, naar veranderende en nieuwe chemische samenstellingen en naar de beschikbaarheid van geschikte alternatieven voor lood-zuurbatterijen voor industrieel gebruik en voor motorvoertuigen en nikkel-cadmiumbatterijen voor industrieel gebruik.
__________________
__________________
29 Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
29 Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
30 Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34).
30 Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken (PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34).
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
(17)  De procedure voor de vaststelling van nieuwe en de wijziging van de huidige beperkingen voor gevaarlijke stoffen in batterijen moet volledig worden afgestemd met Verordening (EG) nr. 1907/2006. Om een doeltreffende besluitvorming, coördinatie en beheer van de gerelateerde technische, wetenschappelijke en administratieve aspecten van deze verordening te waarborgen, moet het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgerichte Europees Agentschap voor chemische stoffen (“het Agentschap”) specifieke taken uitvoeren met betrekking tot de beoordeling van de risico’s van stoffen bij de productie en het gebruik van batterijen, alsmede van de risico’s die zich kunnen voordoen na het einde van de levensduur van batterijen, alsmede de beoordeling van de sociaaleconomische elementen en de analyse van alternatieven, overeenkomstig de desbetreffende richtsnoeren van het Agentschap. Bijgevolg moeten het Comité risicobeoordeling en het Comité sociaaleconomische analyse van het Agentschap de uitvoering van bepaalde taken die bij deze verordening aan het Agentschap worden toevertrouwd, vergemakkelijken.
(17)  De procedure voor de vaststelling van nieuwe en de wijziging van de huidige beperkingen voor gevaarlijke stoffen in batterijen moet volledig worden afgestemd met Verordening (EG) nr. 1907/2006. Om een doeltreffende besluitvorming, coördinatie en beheer van de gerelateerde technische, wetenschappelijke en administratieve aspecten van deze verordening te waarborgen, is goede samenwerking, coördinatie en uitwisseling van informatie nodig tussen de lidstaten, het bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 opgerichte Europees Agentschap voor chemische stoffen (“het Agentschap”), de Commissie en belanghebbenden. De lidstaten of het Agentschap moeten specifieke taken uitvoeren met betrekking tot de beoordeling van de risico’s van stoffen bij de productie en het gebruik van batterijen, alsmede van de risico’s die zich kunnen voordoen na het einde van de levensduur van batterijen, alsmede de beoordeling van de sociaaleconomische elementen en de analyse van alternatieven, overeenkomstig de desbetreffende richtsnoeren van het Agentschap. Bijgevolg moeten het Comité risicobeoordeling en het Comité sociaaleconomische analyse van het Agentschap de uitvoering van bepaalde taken die bij deze verordening aan het Agentschap worden toevertrouwd, vergemakkelijken.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis)  Om ervoor te zorgen dat de onderhavige verordening aansluit bij eventuele toekomstige wijzigingen van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1907/2006 en bij andere toekomstige wetgeving van de Unie inzake duurzaamheidscriteria voor gevaarlijke stoffen en chemische stoffen, moet de Commissie nagaan of artikel 6 of artikel 71 van de verordening, bijlage I daarbij, of al deze bepalingen, moeten worden gewijzigd. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van deze bepalingen waar nodig.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
(18)  Het verwachte grootschalige gebruik van batterijen in sectoren als mobiliteit en energieopslag moet de koolstofemissies omlaag brengen. Om deze mogelijkheden maximaal te benutten, moet de koolstofvoetafdruk gedurende de gehele levenscyclus laag zijn. Volgens de regels voor de milieuvoetafdruk van een productcategorie voor oplaadbare batterijen met een hoog specifiek vermogen voor mobiele toepassingen31 is klimaatverandering de op één na hoogste gerelateerde effectencategorie voor batterijen na het gebruik van mineralen en metalen. De technische documentatie voor oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh die in de Unie in de handel worden gebracht, moet daarom vergezeld gaan van een specifieke koolstofvoetafdrukverklaring, zo nodig per productiepartij. Batterijen worden in partijen vervaardigd, in specifieke aantallen en binnen een bepaald tijdsbestek. De harmonisatie van de technische regels voor de berekening van de koolstofvoetafdruk voor alle oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag met een capaciteit van meer dan 2 kWh die in de Unie in de handel worden gebracht, is een eerste vereiste om te kunnen voorschrijven dat de technische documentatie van de batterijen een koolstofvoetafdrukverklaring moet omvatten, en vervolgens koolstofvoetafdrukprestatieklassen vast te stellen zodat batterijen met een algemeen lage koolstofvoetafdruk kunnen worden geïdentificeerd. De verwachting is dat de voorschriften met betrekking tot informatie en duidelijke etikettering inzake de koolstofvoetafdruk van batterijen op zich niet zullen leiden tot de gedragsverandering die nodig is om de doelstelling van de Unie te verwezenlijken tot het koolstofvrij maken van de sectoren mobiliteit en energieopslag overeenkomstig de internationaal overeengekomen doelstellingen inzake klimaatverandering32. Er worden derhalve maximale koolstofdrempelwaarden ingevoerd in aanvulling op een specifieke effectbeoordeling voor het vaststellen van deze waarden. Bij het voorstellen van maximale drempelwaarden voor de koolstofvoetafdruk houdt de Commissie onder meer rekening met de relatieve verdeling van de waarden van de koolstofvoetafdruk van in de handel gebrachte batterijen, de mate van voortgang bij het terugdringen van de koolstofvoetafdruk van in de Unie in de handel gebrachte batterijen, en de effectieve en potentiële bijdrage van deze maatregel aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, alsook met haar doelstellingen inzake duurzame mobiliteit. Teneinde transparantie inzake de koolstofvoetafdruk van batterijen te waarborgen en, ongeacht de plaats van productie, een verschuiving richting koolstofarmere batterijen teweeg te brengen in de markt van de Unie, is een geleidelijke en cumulatieve aanscherping van de vereisten met betrekking tot de koolstofvoetafdruk gerechtvaardigd. De vermeden koolstofemissies gedurende de levenscyclus van batterijen als gevolg van deze vereisten, zullen een bijdrage leveren aan de doelstelling van de Unie om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Dit kan ook andere beleidsmaatregelen op het niveau van de Unie en op nationaal niveau mogelijk maken die de productie van batterijen met een geringer milieueffect bevorderen, bijvoorbeeld in de vorm van stimulansen of criteria met betrekking tot groene overheidsopdrachten.
(18)  Het verwachte grootschalige gebruik van batterijen in sectoren als mobiliteit en energieopslag moet de koolstofemissies omlaag brengen. Om deze mogelijkheden maximaal te benutten, moet de koolstofvoetafdruk gedurende de gehele levenscyclus laag zijn. Volgens de regels voor de milieuvoetafdruk van een productcategorie voor oplaadbare batterijen met een hoog specifiek vermogen voor mobiele toepassingen31, is door broeikasgasemissies verergerde klimaatverandering de op één na hoogste gerelateerde effectencategorie voor batterijen na de winning en het gebruik van mineralen en metalen. De technische documentatie voor industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen die in de Unie in de handel worden gebracht, moet daarom vergezeld gaan van een specifieke koolstofvoetafdrukverklaring. De harmonisatie van de technische regels voor de berekening van de koolstofvoetafdruk voor alle industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen die in de Unie in de handel worden gebracht, is een eerste vereiste om te kunnen voorschrijven dat de technische documentatie van de batterijen een koolstofvoetafdrukverklaring moet omvatten, en vervolgens koolstofvoetafdrukprestatieklassen vast te stellen zodat batterijen met een algemeen lage koolstofvoetafdruk kunnen worden geïdentificeerd. De verwachting is dat de voorschriften met betrekking tot informatie en duidelijke etikettering inzake de koolstofvoetafdruk van batterijen op zich niet zullen leiden tot de gedragsverandering die nodig is om de doelstelling van de Unie te verwezenlijken tot het koolstofvrij maken van de sectoren mobiliteit en energieopslag overeenkomstig de internationaal overeengekomen doelstellingen inzake klimaatverandering32.Er worden derhalve maximale koolstofdrempelwaarden ingevoerd in aanvulling op een specifieke effectbeoordeling voor het vaststellen van deze waarden. Bij het voorstellen van maximale drempelwaarden voor de koolstofvoetafdruk houdt de Commissie onder meer rekening met de relatieve verdeling van de waarden van de koolstofvoetafdruk van in de handel gebrachte batterijen, de mate van voortgang bij het terugdringen van de koolstofvoetafdruk van in de Unie in de handel gebrachte batterijen, en de effectieve en potentiële bijdrage van deze maatregel aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, alsook met haar doelstellingen inzake duurzame mobiliteit. Teneinde transparantie inzake de koolstofvoetafdruk van batterijen te waarborgen en, ongeacht de plaats van productie, een verschuiving richting koolstofarmere batterijen teweeg te brengen in de markt van de Unie, is een geleidelijke en cumulatieve aanscherping van de vereisten met betrekking tot de koolstofvoetafdruk gerechtvaardigd. De vermeden koolstofemissies gedurende de levenscyclus van batterijen als gevolg van deze vereisten, zullen een bijdrage leveren aan de klimaatdoelstellingen van de Unie, met name de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken. Dit kan ook andere beleidsmaatregelen op het niveau van de Unie en op nationaal niveau mogelijk maken die de productie van batterijen met een geringer milieueffect bevorderen, bijvoorbeeld in de vorm van stimulansen of criteria met betrekking tot groene overheidsopdrachten.
__________________
__________________
31 Product Environmental Footprint – Category Rules for High Specific Energy Rechargeable Batteries for Mobile Applications https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/pdf/PEFCR_Batteries.pdf
31 Product Environmental Footprint – Category Rules for High Specific Energy Rechargeable Batteries for Mobile Applications https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/pdf/PEFCR_Batteries.pdf
32 Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4) en het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, beschikbaar op https://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
32 Overeenkomst van Parijs (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4) en het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, beschikbaar op https://unfccc.int/resource/docs/convkp/conveng.pdf
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 bis (nieuw)
(18 bis)  De maximale drempelwaarden voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur moeten toekomstbestendig zijn en geleidelijk worden afgestemd op de beste beschikbare vervaardigings- en productieprocessen. Daarom moet de Commissie, wanneer zij een gedelegeerde handeling vaststelt tot vaststelling van de maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur, rekening houden met de beste beschikbare vervaardigings- en productieprocessen en ervoor zorgen dat de gekozen technische criteria stroken met de doelstelling van deze verordening om te waarborgen dat in de Unie in de handel gebrachte batterijen een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen en het milieu bieden.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 19
(19)  Bepaalde stoffen in batterijen, zoals kobalt, lood, lithium of nikkel, worden verkregen uit schaarse hulpbronnen die in de Unie niet gemakkelijk beschikbaar zijn en sommige worden door de Commissie als kritieke grondstoffen beschouwd. Dit is een gebied waarop Europa zijn strategische autonomie moet versterken en zijn veerkracht moet vergroten ter voorbereiding op mogelijke toekomstige onderbrekingen in de levering als gevolg van gezondheids- en andere crises. Het verbeteren van de circulariteit en het efficiënt gebruik van hulpbronnen, met meer recycling en terugwinning van deze grondstoffen, zal bijdragen aan het bereiken van dit doel.
(19)  Bepaalde stoffen in batterijen, zoals kobalt, lood, lithium of nikkel, worden verkregen uit schaarse hulpbronnen die in de Unie niet gemakkelijk beschikbaar zijn en sommige worden door de Commissie als kritieke grondstoffen beschouwd. In overeenstemming met de industriële strategie van de Unie moet Europa zijn strategische autonomie versterken, onder meer door investeringen in fabrieken die op grote schaal batterijen gaan produceren te vergemakkelijken, en zijn veerkracht vergroten ter voorbereiding op mogelijke toekomstige onderbrekingen in de levering als gevolg van gezondheids- en andere crises. Het verbeteren van de circulariteit en het efficiënt gebruik van hulpbronnen, met meer recycling en terugwinning van deze grondstoffen, zal bijdragen aan het bereiken van dit doel. Het vervangen van schaarse grondstoffen door alternatieve, beter beschikbare stoffen, waaronder hernieuwbare grondstoffen, zou bovendien bijdragen aan de bevordering van de eigen batterijproductie in en de strategische autonomie van de Unie. Het is daarom van cruciaal belang dat de Unie en de lidstaten onderzoek en ontwikkelingsinitiatieven op dit gebied ondersteunen.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 21
(21)  Om rekening te houden met het leveringsrisico van kobalt, lood, lithium en nikkel en om de beschikbaarheid ervan te beoordelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de doelstellingen voor het minimumgehalte aan gerecycled kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen in batterijen.
(21)  Om rekening te houden met het leveringsrisico van kobalt, lood, lithium en nikkel en om de beschikbaarheid ervan te beoordelen, en met het oog op de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet de Commissie beoordelen of het passend is om de doelstellingen voor het minimumgehalte aan gerecycled kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen in batterijen te herzien en daartoe, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel indienen.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 21 bis (nieuw)
(21 bis)  Om rekening te houden met veranderingen in de voor batterijen gebruikte technologieën die van invloed zijn op de soorten materialen die kunnen worden teruggewonnen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door meer grondstoffen en bijbehorende streefcijfers op te nemen in de lijst van minimumaandelen van gerecycled materiaal die de actieve materialen in batterijen moeten bevatten.
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 22
(22)  Om te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de regels inzake de berekening en verificatie, per batterijmodel, per partij en per productiefaciliteit, van de hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die wordt teruggewonnen uit afval in actieve materialen in batterijen en de informatievereisten voor de technische documentatie, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend.
(22)  Om in de hele Unie te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de verklaring inzake teruggewonnen materialen, die in een geharmoniseerd format moet worden overlegd, alsook voor de technische documentatie, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend voor de vaststelling van het format en de technische documentatie met betrekking tot de verklaring inzake teruggewonnen materialen.
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 23
(23)  Batterijen die in de Unie in de handel worden gebracht, moeten een lange levensduur hebben (degelijk zijn) en zeer goed presteren. Daarom moeten er prestatie- en degelijkheidsparameters worden vastgesteld voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik evenals voor oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen. De informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu ontwikkelt momenteel degelijkheidsvereisten voor batterijen die zijn ingebouwd in elektrische voertuigen, zodat in deze verordening geen aanvullende duurzaamheidsvereisten worden vastgesteld voor batterijen in elektrische voertuigen. Aan de andere kant worden ten aanzien van batterijen voor energieopslag de bestaande meetmethoden voor het testen van de prestaties en de degelijkheid van batterijen onvoldoende nauwkeurig en representatief geacht om de invoering van minimumeisen mogelijk te maken. De invoering van minimumeisen met betrekking tot prestaties en degelijkheid voor dergelijke batterijen moet samengaan met adequate geharmoniseerde normen of adequate gemeenschappelijke specificaties.
(23)  Batterijen die in de Unie in de handel worden gebracht, moeten een lange levensduur hebben (degelijk zijn) en zeer goed presteren. Daarom moeten er prestatie- en degelijkheidsparameters worden vastgesteld voor draagbare batterijen evenals voor industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen. De informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu ontwikkelt momenteel degelijkheidsvereisten voor batterijen die zijn ingebouwd in elektrische voertuigen, hetgeen inhoudt dat deze verordening moet aansluiten bij de conclusies van de werkgroep. Aan de andere kant worden ten aanzien van batterijen voor energieopslag de bestaande meetmethoden voor het testen van de prestaties en de degelijkheid van batterijen onvoldoende nauwkeurig en representatief geacht om de invoering van minimumeisen mogelijk te maken. De invoering van minimumeisen met betrekking tot prestaties en degelijkheid voor dergelijke batterijen moet samengaan met adequate geharmoniseerde normen of adequate gemeenschappelijke specificaties.
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 24
(24)  Om de milieueffecten van batterijen tijdens hun levenscyclus te beperken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van het wijzigen van de prestatie- en degelijkheidsparameters en het vaststellen van minimumwaarden voor deze parameters voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik en voor oplaadbare industriële batterijen.
(24)  Om de milieueffecten van batterijen tijdens hun levenscyclus te beperken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van het wijzigen van de prestatie- en degelijkheidsparameters en het vaststellen van minimumwaarden voor deze parameters voor draagbare batterijen, voor batterijen voor lichte vervoermiddelen en voor oplaadbare industriële batterijen.
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 24 bis (nieuw)
(24 bis)  Om ervoor te zorgen dat de regelgeving van de Unie inzake de elektrochemische prestatie en degelijkheid van batterijen voor elektrische voertuigen stroken met de technische specificaties van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu, en met het oog op de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot wijziging van de prestatie- en degelijkheidsparameters en de minimumwaarden voor deze parameters voor batterijen voor elektrische voertuigen.
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 25
(25)  Sommige niet-oplaadbare batterijen voor algemeen gebruik kunnen een inefficiënt gebruik van hulpbronnen en energie met zich meebrengen. Er moeten objectieve vereisten met betrekking tot de prestaties en degelijkheid van dergelijke batterijen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat er minder niet-oplaadbare draagbare batterijen met geringe prestaties voor algemeen gebruik in de handel worden gebracht, met name wanneer het alternatieve gebruik van oplaadbare batterijen op basis van een levenscyclusanalyse tot algemene milieuvoordelen zou leiden.
(25)  Sommige niet-oplaadbare batterijen voor algemeen gebruik kunnen een inefficiënt gebruik van hulpbronnen en energie met zich meebrengen. Toch worden voor bepaalde apparaten nog altijd niet-oplaadbare batterijen gebruikt. Er moeten objectieve vereisten met betrekking tot de prestaties en degelijkheid van dergelijke batterijen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat er minder niet-oplaadbare draagbare batterijen met geringe prestaties voor algemeen gebruik in de handel worden gebracht. De Commissie moet voor specifieke productgroepen waarin niet-oplaadbare batterijen worden gebruikt, op basis van een levenscyclusanalyse beoordelen of het alternatieve gebruik van oplaadbare batterijen tot algemene milieuvoordelen zou leiden en of het gebruik van niet-oplaadbare draagbare batterijen voor algemeen gebruik bijgevolg moet worden uitgefaseerd. Het moet daarnaast mogelijk zijn om de vereisten van deze verordening aan te vullen met vereisten voor specifieke producten die door batterijen worden gevoed in het kader van uitvoeringsmaatregelen uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad1.
______________
1 Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 26
(26)  Om te garanderen dat draagbare batterijen die in apparaten zijn ingebouwd naar behoren gescheiden worden ingezameld, verwerkt en hoogwaardig worden gerecycled zodra ze worden afgedankt, zijn bepalingen nodig om ervoor te zorgen dat ze uit dergelijke apparaten kunnen worden verwijderd en vervangen. Gebruikte batterijen moeten ook vervangbaar zijn om de verwachte levensduur van de apparaten waar ze deel van uitmaken, te verlengen. De algemene bepalingen van deze verordening kunnen worden aangevuld met voorschriften voor specifieke producten die door batterijen worden gevoed in het kader van uitvoeringsmaatregelen uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad33. Wanneer in andere wetgeving van de Unie om veiligheidsredenen specifiekere eisen worden gesteld aan het verwijderen van batterijen uit producten (bv. speelgoed), moeten die specifieke regels van toepassing zijn.
(26)  Om te garanderen dat draagbare batterijen die in apparaten zijn ingebouwd naar behoren gescheiden worden ingezameld, verwerkt en hoogwaardig worden gerecycled zodra ze worden afgedankt, zijn bepalingen nodig om ervoor te zorgen dat ze uit dergelijke apparaten kunnen worden verwijderd en vervangen. Daarnaast moeten er regels worden vastgesteld inzake batterijen voor lichte vervoermiddelen. Gebruikte batterijen moeten ook vervangbaar zijn om de verwachte levensduur van de apparaten waar ze deel van uitmaken, te verlengen. De algemene bepalingen van deze verordening kunnen worden aangevuld met voorschriften voor specifieke producten die door batterijen worden gevoed in het kader van uitvoeringsmaatregelen uit hoofde van Richtlijn 2009/125/EG. Wanneer in andere wetgeving van de Unie om veiligheidsredenen specifiekere eisen worden gesteld aan het verwijderen van batterijen uit producten (bv. speelgoed), moeten die specifieke regels van toepassing zijn. Er moeten tevens bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat industriële batterijen, autobatterijen en batterijen voor elektrische voertuigen kunnen worden verwijderd en vervangen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiteenlopende aard en specifieke veiligheidsvereisten van deze batterijen.
__________________
33 Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 26 bis (nieuw)
(26 bis)  Autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen moeten door gekwalificeerde, onafhankelijke marktdeelnemers kunnen worden gerepareerd en vervangen. Er moeten bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat deze batterijen kunnen worden verwijderd, vervangen en gedemonteerd. Daarbij moet worden gewaarborgd dat de veiligheid van deze batterijen na reparatie kan worden beoordeeld aan de hand van niet-destructieve tests die op deze batterijen zijn afgestemd. Om de reparatie van autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen te vergemakkelijken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening om criteria vast te stellen voor de verwijderbaarheid, vervangbaarheid en demonteerbaarheid van autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen. Om de veiligheid van deze batterijen na reparatie te kunnen beoordelen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot vaststelling van passende niet-destructieve testmethoden.
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 26 ter (nieuw)
(26 ter)  Om de afvalstromen verder te beperken, moet de interoperabiliteit van batterijen, connectoren en opladers voor verschillende productsoorten worden bevorderd in productspecifieke uitvoeringswetgeving inzake milieuvriendelijk ontwerp en in het aankomende initiatief inzake duurzame producten.
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 26 quater (nieuw)
(26 quater)  De interoperabiliteit van opladers voor specifieke categorieën batterijen kan onnodige verspilling tegengaan en tot lagere kosten leiden, hetgeen consumenten en andere eindgebruikers ten goede komt. Batterijen voor elektrische voertuigen, lichte vervoermiddelen en oplaadbare batterijen in specifieke categorieën elektrische en elektronische apparatuur moeten daarom kunnen worden opgeladen door middel van universele opladers die binnen elke categorie batterijen voor interoperabiliteit zorgen. De onderhavige verordening moet daarom bepalingen bevatten op grond waarvan de Commissie moet beoordelen hoe zij voor deze categorieën batterijen het best geharmoniseerde normen voor universele opladers kan invoeren, die uiterlijk vanaf 1 januari 2026 moeten gelden. Deze beoordeling moet indien nodig vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 27
(27)  Betrouwbare batterijen zijn van fundamenteel belang voor de werking en de veiligheid van veel producten, apparaten en diensten. Daarom moeten de batterijen zo worden ontworpen en vervaardigd dat ze veilig kunnen worden gebruikt. Dit aspect is met name relevant voor batterijsystemen voor stationaire energieopslag, die momenteel niet onder andere Uniewetgeving vallen. Daarom moeten voor deze energieopslagsystemen parameters worden vastgesteld waarmee rekening moet worden gehouden bij de veiligheidstests.
(27)  Betrouwbare batterijen zijn van fundamenteel belang voor de werking en de veiligheid van veel producten, apparaten en diensten. Daarom moeten de batterijen zo worden ontworpen en vervaardigd dat ze veilig kunnen worden gebruikt en geen letsel of schade toebrengen aan mensen, aan het milieu of aan eigendommen. Dit aspect is met name relevant voor batterijen in batterijsystemen voor stationaire energieopslag, die momenteel niet onder andere Uniewetgeving vallen. Daarom moeten voor deze batterijen parameters worden vastgesteld waarmee rekening moet worden gehouden bij de veiligheidstests en moeten deze parameters worden aangevuld met de toepasselijke CEN-, Cenelec- en IEC-normen.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 28
(28)  Om de eindgebruikers transparante, betrouwbare en duidelijke informatie over batterijen en hun belangrijkste kenmerken en over afgedankte batterijen te verschaffen zodat zij weloverwogen beslissingen kunnen nemen bij de aankoop en het afdanken van batterijen, en om de afvalverwerkers in staat te stellen de afgedankte batterijen op de juiste manier te verwerken, moeten de batterijen van een etiket worden voorzien. De etikettering op batterijen moet alle noodzakelijke informatie over hun belangrijkste kenmerken bevatten, waaronder hun capaciteit en het gehalte aan bepaalde gevaarlijke stoffen. Om ervoor te zorgen dat de informatie na verloop van tijd beschikbaar blijft, moet die informatie ook door middel van QR-codes beschikbaar worden gesteld.
(28)  Om de eindgebruikers transparante, betrouwbare en duidelijke informatie over batterijen en hun belangrijkste kenmerken en over afgedankte batterijen te verschaffen zodat zij weloverwogen beslissingen kunnen nemen bij de aankoop en het afdanken van batterijen, en om de afvalverwerkers in staat te stellen de afgedankte batterijen op de juiste manier te verwerken, moeten de batterijen van een etiket worden voorzien. De etikettering op batterijen moet alle noodzakelijke informatie over hun belangrijkste kenmerken bevatten, waaronder hun capaciteit, productiekenmerken en het gehalte aan bepaalde gevaarlijke stoffen. Om ervoor te zorgen dat de informatie na verloop van tijd beschikbaar blijft, moet die informatie ook beschikbaar worden gesteld door middel van QR-codes, die moeten voldoen aan de richtsnoeren van ISO/IEC-norm 18004. De QR-code die op alle batterijen wordt gedrukt of gegraveerd, moet toegang bieden tot het productpaspoort van batterijen. Etiketten en QR-codes moeten overeenkomstig de in Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad1 vastgestelde vereisten toegankelijk zijn voor personen met een handicap.
__________________
1 Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70).
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 29
(29)  Informatie over de prestaties van batterijen is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de eindgebruikers als consumenten goed en tijdig worden geïnformeerd en in het bijzonder dat zij een gemeenschappelijke basis hebben om verschillende batterijen te vergelijken voordat zij hun aankoop doen. Draagbare batterijen voor algemeen gebruik en autobatterijen moeten derhalve worden voorzien van een etiket met de informatie over de minimale gemiddelde levensduur bij gebruik in specifieke toepassingen. Bovendien is het belangrijk om eindgebruikers te informeren dat zij zich op passende wijze van afgedankte batterijen moeten ontdoen.
(29)  Informatie over de prestaties van batterijen is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de eindgebruikers, en met name consumenten, goed en tijdig worden geïnformeerd en in het bijzonder dat zij een gemeenschappelijke basis hebben om verschillende batterijen te vergelijken voordat zij hun aankoop doen. Draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en autobatterijen moeten derhalve worden voorzien van een etiket met de informatie over de minimale gemiddelde duur bij gebruik in specifieke toepassingen en de verwachte levensduur. Bovendien is het belangrijk om eindgebruikers te informeren dat zij zich op passende wijze van afgedankte batterijen moeten ontdoen.
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 30
(30)  Oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag met een capaciteit van meer dan 2 kWh moeten van een batterijmanagementsysteem zijn voorzien dat gegevens opslaat, zodat de conditie en de verwachte levensduur van de batterijen te allen tijde door de eindgebruiker of namens deze optredende derden kan worden vastgesteld. Voor de herbestemming of herproductie van een batterij moet de persoon die de batterij heeft gekocht, of een derde die namens hem optreedt, toegang hebben tot het batterijmanagementsysteem om de restwaarde van de batterij te beoordelen, het hergebruik, de herbestemming of de herproductie van de batterij te vergemakkelijken en de batterij ter beschikking te stellen van onafhankelijke aankoopgroeperingen, als bedoeld in Richtlijn (EU) 201/944 van het Europees Parlement en de Raad34, die virtuele elektriciteitscentrales in elektriciteitsnetten exploiteren. Dit voorschrift moet van toepassing zijn in aanvulling op het Unierecht inzake de typegoedkeuring van voertuigen, met inbegrip van de technische specificaties die voortvloeien uit de werkzaamheden van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu inzake de toegang tot gegevens in elektrische voertuigen.
(30)  Batterijen in batterijsystemen voor stationaire energieopslag, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen moeten van een batterijmanagementsysteem zijn voorzien dat gegevens opslaat. Dit batterijmanagementsysteem moet informatie bevatten over de toestand, de veiligheid en de verwachte levensduur van de batterijen, zodat deze aspecten te allen tijde door de eindgebruiker of namens deze optredende derden kunnen worden vastgesteld. Om het hergebruik, de herbestemming of de herproductie van een batterij te vergemakkelijken, moet de persoon die de batterij heeft gekocht, of een derde die namens hem optreedt, toegang hebben tot read-only gegevens die afkomstig zijn uit het batterijmanagementsysteem om de restwaarde van de batterij te beoordelen, de voorbereiding voor hergebruik, het hergebruik, de voorbereiding voor herbestemming, de herbestemming of de herproductie van de batterij te vergemakkelijken en de batterij ter beschikking te stellen van onafhankelijke aankoopgroeperingen, als bedoeld in Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad34, die virtuele elektriciteitscentrales in elektriciteitsnetten exploiteren, waaronder kenmerken die “vehicle-to-grid”-diensten (netintegratie van elektrische voertuigen) mogelijk maken. Om de invoering en het gebruik van elektrische voertuigen in de Unie te vergemakkelijken, moeten batterijen voor elektrische voertuigen en batterijen voor lichte vervoermiddelen vergezeld gaan van read-only realtimegegevens in het voertuig in verband met de toestand, het laadniveau, het instelpunt voor het vermogen en de capaciteit van de batterij. Met het oog op de mogelijkheid van slimme oplaadfuncties moet het batterijmanagementsysteem voor batterijen van elektrische voertuigen ook over een communicatiefunctie beschikken, onder meer tussen voertuigen en het elektriciteitsnet, voertuigen en lading, voertuigen onderling, voertuigen en powerbanks (draadloze opladers) en voertuigen en gebouwen. Dit voorschrift moet van toepassing zijn in aanvulling op het Unierecht inzake de typegoedkeuring van voertuigen, met inbegrip van de technische specificaties die voortvloeien uit de werkzaamheden van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu inzake de toegang tot gegevens in elektrische voertuigen. De technische specificaties die gebaseerd zijn op de mondiale technische reglementen van de VN/ECE moeten, zodra deze van toepassing zijn in het Unierecht, als benchmarks worden beschouwd voor de gegevens over de parameters voor de vaststelling van de toestand en de verwachte levensduur van batterijen in batterijmanagementsystemen.
__________________
__________________
34 Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
34 Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 31
(31)  Een aantal productspecifieke eisen in het kader van deze verordening, waaronder prestaties, degelijkheid, herbestemming en veiligheid, moet worden gemeten met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden waarbij algemeen erkende geavanceerde meet- en berekeningsmethoden in acht worden genomen. Om handelsbelemmeringen op de interne markt te voorkomen, moeten de normen op het niveau van de Unie worden geharmoniseerd. Deze methoden en normen moeten, voor zover mogelijk, rekening houden met het werkelijke gebruik van batterijen, een afspiegeling zijn van het gemiddelde consumentengedrag en robuust zijn om opzettelijke en onopzettelijke ontwijking te ontmoedigen. Zodra een verwijzing naar een dergelijke norm is vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad35 en in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, moet een vermoeden van overeenstemming met de op basis van deze verordening vastgestelde productspecifieke eisen worden vastgesteld, mits de resultaten van dergelijke methoden aantonen dat de minimumwaarden die voor die wezenlijke eisen zijn vastgesteld, worden bereikt. Indien bij de toepassing van productspecifieke eisen nog geen normen zijn gepubliceerd, moet de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen gemeenschappelijke specificaties vaststellen en moet de naleving van die specificaties ook het vermoeden van conformiteit doen ontstaan. In gevallen waarin de gemeenschappelijke specificaties in een later stadium tekortkomingen blijken te vertonen, moet de Commissie de betrokken gemeenschappelijke specificaties bij uitvoeringshandeling wijzigen of intrekken.
(31)  Een aantal productspecifieke eisen in het kader van deze verordening, waaronder prestaties, degelijkheid, herbestemming en veiligheid, moet worden gemeten met behulp van betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methoden waarbij algemeen erkende geavanceerde normen en meet- en berekeningsmethoden in acht worden genomen. Om handelsbelemmeringen op de interne markt te voorkomen, moeten de normen op het niveau van de Unie worden geharmoniseerd. Deze methoden en normen moeten, voor zover mogelijk, rekening houden met het werkelijke gebruik van batterijen, een afspiegeling zijn van het gemiddelde consumentengedrag en robuust zijn om opzettelijke en onopzettelijke ontwijking te ontmoedigen. Zodra een verwijzing naar een dergelijke norm is vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad en in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, moet een vermoeden van overeenstemming met de op basis van deze verordening vastgestelde productspecifieke eisen worden vastgesteld, mits de resultaten van dergelijke methoden aantonen dat de minimumwaarden die voor die wezenlijke eisen zijn vastgesteld, worden bereikt. Om dubbele maatstaven te voorkomen, de efficiëntie te maximaliseren en de hoogste deskundigheid en allernieuwste kennis te integreren, moet de Commissie een of meerdere Europese normalisatie-instellingen verzoeken een norm vast te stellen indien een dergelijke norm ontbreekt. Indien bij de toepassing van productspecifieke eisen nog geen normen zijn gepubliceerd of indien de betreffende Europese normalisatie-instelling niet op bevredigende wijze reageert, moet de Commissie in uitzonderlijke, gemotiveerde gevallen en na overleg met de betrokken belanghebbenden door middel van uitvoeringshandelingen gemeenschappelijke specificaties vaststellen en moet de naleving van die specificaties ook het vermoeden van conformiteit doen ontstaan. In gevallen waarin de gemeenschappelijke specificaties in een later stadium tekortkomingen blijken te vertonen, moet de Commissie de betrokken gemeenschappelijke specificaties bij uitvoeringshandeling wijzigen of intrekken.
__________________
__________________
35 Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).
35 Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Overweging 31 bis (nieuw)
(31 bis)  Actieve betrokkenheid bij de werkzaamheden van internationale normalisatie-instellingen is een belangrijke strategische voorwaarde om toekomstige technologieën in de handel te brengen. In bepaalde gevallen is de Unie in deze normalisatie-instellingen onvoldoende vertegenwoordigd. Daarom moeten de Commissie en de lidstaten het werk van Europese bedrijven voor deze internationale normalisatie-instellingen actief ondersteunen. Alvorens te overwegen normen vast te stellen door middel van secundaire wetgeving, moet de Commissie de werkzaamheden die op internationaal niveau zijn verricht, zorgvuldig beoordelen.
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Overweging 31 ter (nieuw)
(31 ter)  De Commissie moet zorgen voor samenhang met betrekking tot geharmoniseerde normen en gemeenschappelijke specificaties in het kader van deze verordening, alsook bij de herziening van Verordening (EU) nr. 1025/2012.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Overweging 32
(32)  Het moet mogelijk zijn om informatie over de conformiteit met alle handelingen van de Unie die van toepassing zijn op batterijen online te geven in de vorm van één enkele EU-conformiteitsverklaring voor een effectieve toegang tot informatie ten behoeve van het markttoezicht, voor de aanpassing aan nieuwe technologieën en om veerkracht te garanderen in het geval van wereldwijde crises, zoals de COVID-19-pandemie.
(32)  Informatie over de conformiteit met alle handelingen van de Unie die van toepassing zijn op batterijen, kan online worden verstrekt in de vorm van één enkele EU-conformiteitsverklaring, voor een effectieve toegang tot informatie ten behoeve van het markttoezicht, voor de aanpassing aan nieuwe technologieën en om veerkracht te garanderen in het geval van wereldwijde crises, zoals de COVID-19-pandemie.
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Overweging 35
(35)  In de gekozen modules wordt echter geen rekening gehouden met bepaalde specifieke aspecten van batterijen en daarom is het noodzakelijk de gekozen modules voor de conformiteitsbeoordelingsprocedure aan te passen. Om rekening te houden met de nieuwheid en de complexiteit van de duurzaamheids-, veiligheids- en etiketteringsvoorschriften van deze verordening en om ervoor te zorgen dat de in de handel gebrachte batterijen aan de wettelijke eisen voldoen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van het wijzigen van de conformiteitsbeoordelingsprocedures door verificatiestappen toe te voegen of de beoordelingsmodule te wijzigen, op grond van de ontwikkelingen op de batterijmarkt of in de waardeketen van batterijen.
(35)  In de gekozen modules wordt echter geen rekening gehouden met bepaalde specifieke aspecten van batterijen en daarom is het noodzakelijk de gekozen modules voor de conformiteitsbeoordelingsprocedure aan te passen. Om rekening te houden met de nieuwheid en de complexiteit van de duurzaamheids-, veiligheids-, etiketterings- en informatievoorschriften van deze verordening en om ervoor te zorgen dat de in de handel gebrachte batterijen aan de wettelijke eisen voldoen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van het wijzigen van de conformiteitsbeoordelingsprocedures door verificatiestappen toe te voegen of de beoordelingsmodule te wijzigen, op grond van de ontwikkelingen op de batterijmarkt of in de waardeketen van batterijen. Er zijn robuuste conformiteitsbeoordelingsprocedures nodig om de naleving van de duurzaamheidsvoorschriften en van de in deze verordening vervatte zorgvuldigheidseisen voor de waardeketen te waarborgen.
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Overweging 38
(38)  Gezien de nieuwheid en de complexiteit van de duurzaamheids-, veiligheids- en etiketteringsvoorschriften voor batterijen en om te zorgen voor een consistent kwaliteitsniveau van de conformiteitsbeoordeling van batterijen, moeten eisen worden vastgesteld voor de aanmeldende autoriteiten die betrokken zijn bij de beoordeling en aanmelding van en het toezicht op aangemelde instanties. Met name moet ervoor worden gezorgd dat de aanmeldende autoriteit objectief en onpartijdig is met betrekking tot haar activiteiten. Voorts moeten de aanmeldende autoriteiten worden verplicht de vertrouwelijkheid van de verkregen informatie te waarborgen, maar moeten zij desondanks informatie over aangemelde instanties kunnen uitwisselen met de nationale autoriteiten, de aanmeldende autoriteiten van andere lidstaten en de Commissie om consistentie in de conformiteitsbeoordeling te waarborgen.
(38)  Gezien de nieuwheid en de complexiteit van de duurzaamheids-, prestatie-, veiligheids-, etiketterings- en informatievoorschriften voor batterijen en om te zorgen voor een consistent kwaliteitsniveau van de conformiteitsbeoordeling van batterijen, moeten eisen worden vastgesteld voor de aanmeldende autoriteiten die betrokken zijn bij de beoordeling en aanmelding van en het toezicht op aangemelde instanties. Met name moet ervoor worden gezorgd dat de aanmeldende autoriteit objectief en onpartijdig is met betrekking tot haar activiteiten en voldoende technisch competente medewerkers telt om haar taken te kunnen uitvoeren. Voorts moeten de aanmeldende autoriteiten worden verplicht de vertrouwelijkheid van de verkregen informatie te waarborgen, maar moeten zij desondanks informatie over aangemelde instanties kunnen uitwisselen met de nationale autoriteiten, de aanmeldende autoriteiten van andere lidstaten en de Commissie om consistentie in de conformiteitsbeoordeling te waarborgen.
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Overweging 39
(39)  Het is van essentieel belang dat alle aangemelde instanties hun taken op hetzelfde niveau en onder dezelfde voorwaarden van eerlijke concurrentie en autonomie uitvoeren. Daarom moeten eisen worden vastgesteld voor conformiteitsbeoordelingsinstanties die aangemeld wensen te worden om conformiteitsbeoordelingsactiviteiten te verrichten. Deze eisen moeten van toepassing blijven als voorwaarde voor het behoud van de bevoegdheid van de aangemelde instantie. Om haar autonomie te waarborgen, moeten de aangemelde instantie en het personeel dat zij in dienst heeft, onafhankelijk kunnen blijven van de marktdeelnemers in de waardeketen van de batterijen en van andere bedrijven, met inbegrip van brancheorganisaties en moeder- en dochterondernemingen. De aangemelde instantie moet haar onafhankelijkheid gedocumenteerd kunnen aantonen en deze documentatie aan de aanmeldende autoriteit kunnen overleggen.
(39)  Het is van essentieel belang dat alle aangemelde instanties hun taken op hetzelfde niveau en onder dezelfde voorwaarden van eerlijke concurrentie en autonomie uitvoeren. Daarom moeten eisen worden vastgesteld voor conformiteitsbeoordelingsinstanties die aangemeld wensen te worden om conformiteitsbeoordelingsactiviteiten te verrichten. Deze eisen moeten van toepassing blijven als voorwaarde voor het behoud van de bevoegdheid van de aangemelde instantie. Om haar autonomie te waarborgen, moeten de aangemelde instantie en het personeel dat zij in dienst heeft, onafhankelijk kunnen blijven van de marktdeelnemers in de waardeketen van de batterijen en van andere bedrijven, met inbegrip van brancheorganisaties en moeder- en dochterondernemingen. De aangemelde instantie moet haar onafhankelijkheid gedocumenteerd kunnen aantonen en deze documentatie aan de aanmeldende autoriteit kunnen overleggen. Daarnaast moeten teams elkaar aflossen en moet een passende bedenktijd worden gegarandeerd.
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Overweging 42
(42)  Aangezien de door de aangemelde instanties in een lidstaat aangeboden diensten betrekking kunnen hebben op batterijen die in de hele Unie in de handel worden aangeboden, moeten de andere lidstaten en de Commissie in de gelegenheid worden gesteld om bezwaar te maken tegen een aangemelde instantie. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de aanmeldende autoriteit te verzoeken corrigerende maatregelen te nemen wanneer een aangemelde instantie niet of niet meer aan de eisen van deze verordening voldoet.
(42)  Aangezien de door de aangemelde instanties in een lidstaat aangeboden diensten betrekking kunnen hebben op batterijen die in de hele Unie in de handel worden aangeboden, moeten de andere lidstaten, de Commissie, marktdeelnemers en betrokken belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om bezwaar te maken tegen een aangemelde instantie. De Commissie moet tijdens de onderzoeksprocedure advies inwinnen van een overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1020 aangewezen testfaciliteit van de Unie. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de aanmeldende autoriteit te verzoeken corrigerende maatregelen te nemen wanneer een aangemelde instantie niet of niet meer aan de eisen van deze verordening voldoet.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Overweging 43
(43)  Om de conformiteitsbeoordelingsprocedure, de certificering en uiteindelijk de markttoegang te vergemakkelijken en te versnellen en gezien de nieuwheid en complexiteit van de duurzaamheids-, veiligheids- en etiketteringsvoorschriften voor batterijen is het van cruciaal belang dat aangemelde instanties voortdurend toegang hebben tot alle benodigde testapparatuur en testfaciliteiten en dat zij de procedures toepassen zonder onnodige lasten voor de marktdeelnemers te creëren. Om dezelfde reden, en om de gelijke behandeling van marktdeelnemers te waarborgen, moeten de aangemelde instanties de conformiteitsbeoordelingsprocedures consistent toepassen.
(43)  Om de conformiteitsbeoordelingsprocedure, de certificering en uiteindelijk de markttoegang te vergemakkelijken en te versnellen en gezien de nieuwheid en complexiteit van de duurzaamheids-, veiligheids-, etiketterings- en informatievoorschriften voor batterijen is het van cruciaal belang dat aangemelde instanties voortdurend toegang hebben tot alle benodigde testapparatuur en testfaciliteiten en dat zij de procedures toepassen zonder onnodige lasten voor de marktdeelnemers te creëren. Om dezelfde reden, en om de gelijke behandeling van marktdeelnemers te waarborgen, moeten de aangemelde instanties de conformiteitsbeoordelingsprocedures consistent toepassen.
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Overweging 51
(51)  Om de communicatie tussen marktdeelnemers, markttoezichtautoriteiten en consumenten te vergemakkelijken, moeten marktdeelnemers als onderdeel van hun contactgegevens naast het postadres ook een websiteadres vermelden.
(51)  Om de communicatie tussen marktdeelnemers, markttoezichtautoriteiten en consumenten te vergemakkelijken, moeten marktdeelnemers als onderdeel van hun contactgegevens een telefoonnummer, postadres, e-mailadres en websiteadres vermelden.
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Overweging 52
(52)  Er moet worden gewaarborgd dat batterijen uit derde landen die de markt van de Unie binnenkomen, voldoen aan de voorschriften van deze verordening, ongeacht of zij als zelfstandige batterijen worden ingevoerd of deel uitmaken van producten, en met name dat de fabrikanten passende conformiteitsbeoordelingsprocedures met betrekking tot deze batterijen hebben uitgevoerd. Daarom moet worden bepaald dat importeurs ervoor moeten zorgen dat de batterijen die zij in de handel brengen en in gebruik nemen, aan de eisen van deze verordening voldoen en dat de CE-markering op batterijen en de door de fabrikanten opgestelde documentatie beschikbaar zijn voor inspectie door de nationale autoriteiten.
(52)  Er moet worden gewaarborgd dat batterijen uit derde landen die de markt van de Unie binnenkomen, voldoen aan de voorschriften van deze verordening en aan het toepasselijke Unierecht ter zake, ongeacht of zij als zelfstandige batterijen worden ingevoerd of deel uitmaken van producten, en met name dat de fabrikanten passende conformiteitsbeoordelingsprocedures met betrekking tot deze batterijen hebben uitgevoerd. Daarbij moet in het bijzonder worden gewaarborgd dat de controles door derden van de voorschriften van deze verordening met betrekking tot het productieproces van batterijen robuust en onafhankelijk zijn. De naleving van de koolstofvoetafdrukverklaring, het gehalte aan gerecycled materiaal en de in deze verordening neergelegde zorgvuldigheidsverplichtingen op het gebied van mensenrechten en de batterijwaardeketen moet daarom volledig worden gewaarborgd. Daarom moet worden bepaald dat importeurs ervoor moeten zorgen dat de batterijen die zij in de handel brengen en in gebruik nemen, aan de eisen van deze verordening voldoen en dat de CE-markering op batterijen en de door de fabrikanten opgestelde documentatie beschikbaar zijn voor inspectie door de nationale autoriteiten. Deze autoriteiten moeten, met name wanneer zij controles uitvoeren van producten die de markt van de Unie binnenkomen vanuit derde landen, zorgen voor een consistente handhaving van het Unierecht door middel van een doeltreffend en uniform controleniveau, overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1020.
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Overweging 53
(53)  Bij het in de handel brengen of in gebruik nemen van een batterij moet elke importeur op de batterij de naam van de importeur, diens geregistreerde handelsnaam of geregistreerde handelsmerk en postadres vermelden. In uitzonderingen moet worden voorzien in gevallen waarin de afmetingen van de batterij dit niet toelaten. Dit geldt ook voor gevallen waarin de importeur de verpakking zou moeten openen om de naam en het adres op de batterij te plaatsen of indien de batterij te klein is om deze informatie aan te brengen.
(53)  Bij het in de handel brengen of in gebruik nemen van een batterij moet elke importeur op de batterij de naam van de importeur, diens geregistreerde handelsnaam of geregistreerde handelsmerk en postadres, e-mailadres en telefoonnummer vermelden. In uitzonderingen moet worden voorzien in gevallen waarin de afmetingen van de batterij dit niet toelaten omdat de batterij te klein is om deze informatie aan te brengen. Ook moet worden voorzien in uitzonderingen in gevallen waarin de importeur de verpakking zou moeten openen om de naam en de andere contactgegevens op de batterij te plaatsen. In die uitzonderlijke gevallen moet de importeur deze informatie in een bij de batterij gevoegd document of op een andere onmiddellijk toegankelijke wijze verstrekken. Indien er een verpakking is, moet deze informatie daarop worden vermeld.
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Overweging 56
(56)  Omdat distributeurs en importeurs dicht bij de markt staan, moeten zij worden betrokken bij de markttoezichttaken van de nationale autoriteiten en moeten zij bereid zijn actief medewerking te verlenen en deze autoriteiten alle nodige informatie over de betrokken batterij te verstrekken.
(56)  Omdat distributeurs, importeurs en fulfilmentdienstverleners, met inbegrip van marktplaatsen, dicht bij de markt staan, moeten zij worden betrokken bij de markttoezichttaken van de nationale autoriteiten en moeten zij bereid zijn actief medewerking te verlenen en deze autoriteiten alle nodige informatie over de betrokken batterij te verstrekken.
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Overweging 57
(57)  Door de traceerbaarheid van een batterij in de hele toeleveringsketen te garanderen, wordt het markttoezicht eenvoudiger en efficiënter. Een efficiënt traceringssysteem vergemakkelijkt de taak van de markttoezichtautoriteiten om marktdeelnemers op te sporen die niet-conforme batterijen in de handel hebben gebracht, op de markt hebben aangeboden of in gebruik hebben genomen. De marktdeelnemers moeten daarom worden verplicht de informatie over hun transacties met batterijen gedurende een bepaalde periode te bewaren.
(57)  Door de traceerbaarheid van een batterij in de hele toeleveringsketen te garanderen, wordt het markttoezicht eenvoudiger en efficiënter en beschikken de consumenten over transparantie. Een efficiënt traceringssysteem vergemakkelijkt de taak van de markttoezichtautoriteiten om marktdeelnemers op te sporen die niet-conforme batterijen in de handel hebben gebracht, op de markt hebben aangeboden of in gebruik hebben genomen. De marktdeelnemers moeten daarom worden verplicht de informatie over hun transacties met batterijen gedurende een bepaalde periode te bewaren, onder meer in elektronische vorm.
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Overweging 59
(59)  Slechts enkele landen leveren deze grondstoffen en in sommige gevallen kunnen de lage bestuurlijke normen de sociale en milieuproblemen verergeren. De ontginning en raffinage van zowel kobalt als nikkel brengen een groot aantal sociale en milieurisico’s met zich mee, met inbegrip van mogelijke gevaren voor het milieu en gevaren voor de menselijke gezondheid. Hoewel de sociale en milieueffecten met betrekking tot natuurlijk grafiet minder ernstig zijn, gaat de ontginning ervan samen met een hoge mate van ambachtelijke en kleinschalige activiteiten die grotendeels in informeel verband worden uitgevoerd en grote gevolgen voor de gezondheid en het milieu kunnen hebben, onder meer in het geval van een gebrek aan toezicht en herstelprocessen bij de sluiting van mijnen, met de aantasting van ecosystemen en de bodem tot gevolg. De verwachte toename van het gebruik van lithium voor de productie van batterijen zal de winnings- en raffinageactiviteiten waarschijnlijk verder onder druk zetten, als gevolg waarvan wordt aanbevolen lithium op te nemen in de verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen. De verwachte enorme stijging in de vraag naar batterijen in de Unie mag niet leiden tot een toename van dergelijke milieu- en sociale risico’s.
(59)  Slechts enkele landen leveren deze grondstoffen en in sommige gevallen kunnen de lage bestuurlijke normen de sociale en milieuproblemen verergeren. De ontginning en raffinage van kobalt, koper, nikkel, ijzer en bauxiet brengen een groot aantal sociale en milieurisico’s met zich mee, met inbegrip van mogelijke gevaren voor het milieu en gevaren voor de menselijke gezondheid. Hoewel de sociale en milieueffecten met betrekking tot natuurlijk grafiet minder ernstig zijn, gaat de ontginning ervan samen met een hoge mate van ambachtelijke en kleinschalige activiteiten die grotendeels in informeel verband worden uitgevoerd en grote gevolgen voor de gezondheid en het milieu kunnen hebben, onder meer in het geval van een gebrek aan toezicht en herstelprocessen bij de sluiting van mijnen, met de aantasting van ecosystemen en de bodem tot gevolg. De verwachte toename van het gebruik van lithium voor de productie van batterijen zal de winnings- en raffinageactiviteiten waarschijnlijk verder onder druk zetten, als gevolg waarvan wordt aanbevolen lithium op te nemen in de verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen . De verwachte enorme stijging in de vraag naar batterijen in de Unie mag niet leiden tot een toename van dergelijke milieu- en sociale risico’s in het buitenland.
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Overweging 60
(60)  Een aantal van de betreffende grondstoffen, zoals kobalt, lithium en natuurlijk grafiet, worden als kritieke grondstoffen voor de EU beschouwd38 waarvan de duurzame winning vereist is voor de goede werking van het ecosysteem voor batterijen in de EU.
(60)  Een aantal van de betreffende grondstoffen, zoals bauxiet, kobalt, lithium en natuurlijk grafiet, worden als kritieke grondstoffen voor de EU beschouwd38 waarvan de duurzame winning vereist is voor de goede werking van het ecosysteem voor batterijen in de EU.
__________________
__________________
38 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen (COM(2020)0474).
38 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen (COM(2020)0474).
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Overweging 62
(62)  In de Unie zijn algemene zorgvuldigheidseisen inzake bepaalde mineralen en metalen ingevoerd bij Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad39. Die verordening heeft echter geen betrekking op de mineralen en materialen die worden gebruikt voor de productie van batterijen.
(62)  In de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen is bepaald dat marktdeelnemers zorgvuldigheid moeten betrachten om maatschappelijk verantwoord te ondernemen op het gebied van de mensenrechten en het milieu. In de Unie zijn algemene zorgvuldigheidseisen inzake bepaalde mineralen en metalen ingevoerd bij Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad39. Die verordening heeft echter geen betrekking op de mineralen en materialen die worden gebruikt voor de productie van batterijen.
__________________
__________________
39 Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).
39 Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Overweging 63
(63)  Met het oog op de verwachte exponentiële stijging van de vraag naar batterijen in de EU moeten marktdeelnemers die een batterij in de EU in de handel brengen derhalve een beleid van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen opzetten. Er moeten derhalve vereisten worden vastgesteld voor het aanpakken van de sociale en milieurisico’s in verband met de winning van grondstoffen en de verwerking en verhandeling van bepaalde grondstoffen voor de productie van batterijen.
(63)  De verantwoordelijkheid om de mensenrechten, de sociale rechten, de menselijke gezondheid en het milieu te eerbiedigen, moet gelden voor alle productieactiviteiten en de daaraan gerelateerde zakelijke relaties van marktdeelnemers in de gehele waardeketen van batterijen. Met het oog op de verwachte exponentiële stijging van de vraag naar batterijen in de EU en het feit dat de winning en verwerking van, en de handel in bepaalde grondstoffen, chemicaliën en secundaire grondstoffen die voor de vervaardiging van batterijen worden gebruikt en die bij de verwerking van afgedankte batterijen voorkomen, bepaalde risico’s met zich meebrengen, moeten derhalve bepaalde vereisten voor het proces van passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen worden vastgesteld voor het aanpakken van de sociale en milieurisico’s in verband met de winning van grondstoffen en de verwerking en verhandeling van bepaalde grondstoffen, chemicaliën en secundaire grondstoffen voor de productie van batterijen, met de verwerking van afgedankte batterijen, met het productieproces zelf alsook met alle relevante andere zakelijke betrekkingen.
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Overweging 64
(64)  De invoering van een op risico’s gebaseerd beleid moet gebaseerd zijn op internationaal erkende beginselen inzake passende zorgvuldigheid, zoals de Tien Principes van het Global Compact van de Verenigde Naties40, de “Guidelines for Social Life Cycle Assessment of Products”41, de tripartiete verklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid42, en de OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen43, die een gemeenschappelijk inzicht onder overheden en belanghebbenden weerspiegelen, en op de specifieke context en omstandigheden van marktdeelnemers moeten worden afgestemd. Waar het de winning en verwerking van, en de handel in, natuurlijke mineralen die worden gebruikt voor de productie van batterijen betreft, vertegenwoordigen de OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden44 (“OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid”) een jarenlange inspanning van overheden en belanghebbenden om goede praktijken op dit gebied vast te stellen.
(64)  De invoering van een op risico’s gebaseerd proces moet gebaseerd zijn op internationaal erkende normen en beginselen inzake passende zorgvuldigheid, zoals de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten, de Tien Principes van het Global Compact van de Verenigde Naties19, de “Guidelines for Social Life Cycle Assessment of Products”41, de tripartiete verklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid42, de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen43, die een gemeenschappelijk inzicht onder overheden en belanghebbenden weerspiegelen, en op de specifieke context en omstandigheden van marktdeelnemers moeten worden afgestemd. Waar het de winning en verwerking van, en de handel in, natuurlijke mineralen uit risicogebieden die worden gebruikt voor de productie van batterijen betreft, vertegenwoordigen de OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden44 (“OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid”) een internationaal erkende norm voor de aanpak van de specifieke risico’s van grove mensenrechtenschendingen bij de winning van, en de handel in, bepaalde grondstoffen tegen de achtergrond van conflicten, alsook een jarenlange inspanning van overheden en belanghebbenden om goede praktijken op dit gebied vast te stellen.
__________________
__________________
40 Tien Principes van het Global Compact van de Verenigde Naties, beschikbaar op https://www.unglobalcompact.org/what-is-gc/mission/principles
40 De leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten, beschikbaar op https://www.ohchr.org/documents/publications/guidingprinciplesbusinesshr_en.pdf
41 Guidelines for Social Life Cycle Assessment of Products van het UNEP; beschikbaar op https://www.lifecycleinitiative.org/wp-content/uploads/2012/12/2009%20-%20Guidelines%20for%20sLCA%20-%20EN.pdf
41 Guidelines for Social Life Cycle Assessment of Products van het UNEP; beschikbaar op https://www.lifecycleinitiative.org/wp-content/uploads/2012/12/2009%20-%20Guidelines%20for%20sLCA%20-%20EN.pdf
42 Tripartiete verklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid, beschikbaar op https://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_emp/---emp_ent/---multi/documents/publication/wcms_094386.pdf
42 OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, beschikbaar op http://mneguidelines.oecd.org/guidelines/
43 OECD (2018), OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, beschikbaar op http://mneguidelines.oecd.org/OECD-Due-Diligence-Guidance-for-Responsible-Business-Conduct.pdf
43 OECD (2018), OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, beschikbaar op http://mneguidelines.oecd.org/OECD-Due-Diligence-Guidance-for-Responsible-Business-Conduct.pdf
44 OESO (2016), OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas: Third Edition, OECD Publishing, Parijs, https://doi.org/10.1787/9789264252479-en
44 OESO (2016), OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas: Third Edition, OECD Publishing, Parijs, https://doi.org/10.1787/9789264252479-en
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Overweging 65
(65)  Volgens de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid45 is passende zorgvuldigheid een permanent, proactief en reactief proces op basis waarvan bedrijven kunnen waarborgen dat zij de mensenrechten eerbiedigen en niet bijdragen aan conflicten46. Op risico’s gebaseerd beleid inzake passende zorgvuldigheid verwijst naar de maatregelen die bedrijven moeten nemen om daadwerkelijke of potentiële risico’s te identificeren en aan te pakken teneinde de nadelige gevolgen die samengaan met hun activiteiten of beslissingen inzake het betrekken van grondstoffen, te voorkomen of te beperken. Bedrijven kunnen de risico’s als gevolg van hun activiteiten en betrekkingen beoordelen en risicobeperkende maatregelen vaststellen aan de hand van de relevante normen uit hoofde van het nationaal en internationaal recht, aanbevelingen van internationale organisaties met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, door de overheid gesteunde instrumenten, vrijwillige initiatieven vanuit de particuliere sector, alsook het interne beleid en de interne systemen van de betreffende bedrijven. Aan de hand van deze benadering kan het beleid inzake passende zorgvuldigheid worden afgestemd op het volume van de activiteiten van het bedrijf of de verhoudingen binnen de toeleveringsketen.
(65)  Volgens de VN, de IAO en de OESO-normen en - beginselen is passende zorgvuldigheid een permanent, proactief en reactief proces op basis waarvan bedrijven kunnen waarborgen dat zij de mensenrechten en het milieu eerbiedigen en niet bijdragen aan conflicten46. Op risico’s gebaseerd beleid inzake passende zorgvuldigheid verwijst naar de maatregelen die bedrijven moeten nemen om de nadelige gevolgen die samengaan met hun activiteiten of beslissingen inzake het betrekken van grondstoffen op te sporen, te voorkomen, te beëindigen en te beperken en om er verantwoording over af te leggen. Marktdeelnemers moeten geïnformeerd, doeltreffend en zinvol overleg plegen met de getroffen gemeenschappen. Bedrijven kunnen de risico’s als gevolg van hun activiteiten en betrekkingen beoordelen en risicobeperkende maatregelen, zoals de vereiste van aanvullende informatie, onderhandeling met het doel om de situatie op te lossen of de opschorting of stopzetting van de banden met leveranciers, vaststellen aan de hand van de relevante normen uit hoofde van het nationaal en internationaal recht, aanbevelingen van internationale organisaties met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, door de overheid gesteunde instrumenten, vrijwillige initiatieven vanuit de particuliere sector, alsook het interne beleid en de interne systemen van de betreffende bedrijven. Aan de hand van deze benadering kan het beleid inzake passende zorgvuldigheid worden afgestemd op het volume van de activiteiten van het bedrijf of de verhoudingen binnen de toeleveringsketen. Vereisten inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen moeten van toepassing zijn op elke marktdeelnemer, met inbegrip van onlineplatforms, die batterijen op de Europese markt brengt.
__________________
__________________
45 OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid, blz. 15.
46 OESO (2011), OECD Guidelines for Multinational Enterprises, OECD, Parijs; OESO (2006), OECD Risk Awareness Tool for Multinational Enterprises in Weak Governance Zones, OECD, Parijs; en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten: Implementing the United Nations “Protect, Respect and Remedy” Framework, (verslag van John Ruggie, de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor de mensenrechtenproblematiek in het kader van transnationale ondernemingen en andere bedrijven, A/HRC/17/31, 21 maart 2011).
46 OESO (2011), OECD Guidelines for Multinational Enterprises, OECD, Parijs; OESO (2006), OECD Risk Awareness Tool for Multinational Enterprises in Weak Governance Zones, OECD, Parijs; en de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten: Implementing the United Nations “Protect, Respect and Remedy” Framework, (verslag van John Ruggie, de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor de mensenrechtenproblematiek in het kader van transnationale ondernemingen en andere bedrijven, A/HRC/17/31, 21 maart 2011).
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Overweging 65 bis (nieuw)
(65 bis)  Hoewel regelingen inzake passende zorgvuldigheid in de particuliere sector marktdeelnemers kunnen ondersteunen bij hun beleid inzake passende zorgvuldigheid, dienen marktdeelnemers individueel verantwoordelijk te zijn voor het nakomen van de verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen als bedoeld in deze verordening.
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Overweging 65 ter (nieuw)
(65 ter)  De lidstaten moeten marktdeelnemers, met name kleine en middelgrote ondernemingen, specifieke technische bijstand verlenen, zodat zij aan de zorgvuldigheidseisen in de waardeketen van batterijen kunnen voldoen.
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Overweging 66
(66)  Er moet een verplicht beleid inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen worden vastgesteld of gewijzigd dat in ieder geval de meest gangbare sociale en milieurisicocategorieën omvat. Dit moet enerzijds betrekking hebben op de huidige en te verwachten gevolgen voor het sociale leven, met name de mensenrechten, de menselijke gezondheid en veiligheid en de rechten met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid op het werk, en anderzijds op de huidige en te verwachten gevolgen voor het milieu, met name voor het watergebruik, de bodembescherming, de luchtvervuiling en de biodiversiteit, met inbegrip van het gemeenschapsleven.
(66)  Er moet een verplicht beleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen worden vastgesteld of gewijzigd dat in ieder geval de meest gangbare sociale en milieurisicocategorieën omvat. Dit moet enerzijds betrekking hebben op de huidige en te verwachten gevolgen voor het sociale leven, met name de mensenrechten, de menselijke gezondheid en veiligheid en de rechten met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid op het werk, en anderzijds op de huidige en te verwachten gevolgen voor het milieu, met name voor het watergebruik, de bodembescherming, de luchtvervuiling, de klimaatverandering en de biodiversiteit, met inbegrip van het gemeenschapsleven.
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Overweging 67
(67)  Waar het de categorieën van sociale risico’s betreft moet beleid inzake passende zorgvuldigheid gericht zijn op de risico’s in de toeleveringsketen van batterijen ten aanzien van de bescherming van de mensenrechten, met inbegrip van de menselijke gezondheid, de bescherming van kinderen en de gendergelijkheid, overeenkomstig de internationale wetgeving inzake de mensenrechten47. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet informatie bevatten over de manier waarop de marktdeelnemer een bijdrage heeft geleverd aan de voorkoming van mensenrechtenschendingen en over de bestaande instrumenten in de bedrijfsstructuur die de marktdeelnemer hanteert ter bestrijding van corruptie en omkoping. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet voorts de juiste uitvoering waarborgen van de regels van de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie48 zoals vermeld in bijlage I bij de tripartiete verklaring van de IAO.
(67)  Waar het de categorieën van sociale risico’s betreft moet beleid inzake passende zorgvuldigheid gericht zijn op de risico’s in de waardeketen van batterijen ten aanzien van de bescherming van de mensenrechten, met inbegrip van de menselijke gezondheid, de rechten van inheemse volken, de bescherming van kinderen en de gendergelijkheid, overeenkomstig de internationale wetgeving inzake de mensenrechten47. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen moet informatie bevatten over de manier waarop de marktdeelnemer een bijdrage heeft geleverd aan de voorkoming van mensenrechtenschendingen en over de bestaande instrumenten in de bedrijfsstructuur die de marktdeelnemer hanteert ter bestrijding van corruptie en omkoping. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen moet voorts de juiste uitvoering waarborgen van de regels van de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie48 zoals vermeld in bijlage I bij de tripartiete verklaring van de IAO.
__________________
__________________
47 Met inbegrip van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
47 Met inbegrip van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, het Verdrag inzake de rechten van het kind, het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken.
48 De acht fundamentele verdragen zijn: 1. Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948 (nr. 87), 2. Verdrag betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, 1949 (nr. 98), 3. Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930 (nr. 29) (en het protocol van 2014), 4. Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (nr. 105), 5. Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (nr. 138), 6. Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (nr. 182), 7. Verdrag betreffende gelijke beloning, 1951 (nr. 100), 8. Verdrag betreffende discriminatie (arbeid en beroep), 1958 (nr. 111).
48 De acht fundamentele verdragen zijn: 1. Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948 (nr. 87), 2. Verdrag betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, 1949 (nr. 98), 3. Verdrag betreffende de gedwongen arbeid, 1930 (nr. 29) (en het protocol van 2014), 4. Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (nr. 105), 5. Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973 (nr. 138), 6. Verdrag betreffende de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (nr. 182), 7. Verdrag betreffende gelijke beloning, 1951 (nr. 100), 8. Verdrag betreffende discriminatie (arbeid en beroep), 1958 (nr. 111).
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Overweging 68
(68)  Waar het de milieurisicocategorieën betreft moet beleid inzake passende zorgvuldigheid gericht zijn op de risico’s in de toeleveringsketen van batterijen ten aanzien van de bescherming van het milieu en de biodiversiteit overeenkomstig het Verdrag inzake biologische diversiteit49, waarin ook rekening wordt gehouden met lokale gemeenschappen en de bescherming en ontwikkeling van deze gemeenschappen.
(68)  Waar het de milieurisicocategorieën betreft moet beleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen gericht zijn op de risico’s in de waardeketen van batterijen ten aanzien van de bescherming van het milieu en de biodiversiteit overeenkomstig het Verdrag inzake biologische diversiteit49, waarin ook rekening wordt gehouden met lokale gemeenschappen en de bescherming en ontwikkeling van deze gemeenschappen. Het beleid moet tevens gericht zijn op de risico’s in verband met klimaatverandering, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en het daarin gestelde doel om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5 °C boven het peil van voor de industrialisering, alsook met in andere internationale milieuverdragen vermeldde milieurisico’s.
__________________
__________________
49 Zoals uiteengezet in het Verdrag inzake biologische diversiteit, beschikbaar op https://www.cbd.int/convention/text/ en met name COP-besluit VIII/28 “Voluntary guidelines on Biodiversity-Inclusive impact assessment”, beschikbaar op https://www.cbd.int/decision/cop/?id=11042
49 Zoals uiteengezet in het Verdrag inzake biologische diversiteit, beschikbaar op https://www.cbd.int/convention/text/ en met name COP-besluit VIII/28 “Voluntary guidelines on Biodiversity-Inclusive impact assessment”, beschikbaar op https://www.cbd.int/decision/cop/?id=11042
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Overweging 69
(69)  De verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen inzake de identificatie en beperking van sociale en milieurisico’s die samengaan met het gebruik van grondstoffen voor de productie van batterijen, moeten bijdragen aan de uitvoering van UNEP-resolutie nr. 19 inzake de governance van minerale bronnen waarin de belangrijke bijdrage van de mijnbouwsector aan de verwezenlijking van de Agenda 2030 en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling wordt erkend.
(69)  De verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen inzake de identificatie en beperking van sociale en milieurisico’s die samengaan met het gebruik van grondstoffen voor de productie van batterijen, moeten bijdragen aan de uitvoering van UNEP-resolutie nr. 19 inzake de governance van minerale bronnen waarin de belangrijke bijdrage van de mijnbouwsector aan de verwezenlijking van de Agenda 2030 en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling wordt erkend.
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Overweging 69 bis (nieuw)
(69 bis)  Ook als passende zorgvuldigheid wordt betracht, kan zich schade voordoen. Marktdeelnemers moeten zelf of in samenwerking met andere actoren actief voorzien in herstel van zulke schade. Zij moeten aansprakelijk zijn voor de nadelige gevolgen die zij of de entiteiten die zij controleren of kunnen controleren, hebben veroorzaakt of waartoe zij hebben bijgedragen. Personen die getroffen zijn door de nadelige gevolgen, moeten recht hebben op herstel en moeten toegang tot de rechter krijgen.
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Overweging 70
(70)  Andere wetgevingsinstrumenten van de EU waarin vereisten betreffende passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen zijn vastgesteld, zijn van toepassing voor zover er in deze verordening geen specifieke bepalingen zijn met dezelfde doelstelling, van dezelfde aard en met hetzelfde effect die kunnen worden aangepast in het licht van toekomstige wetswijzigingen.
(70)  Andere wetgevingsinstrumenten van de EU waarin vereisten betreffende passende zorgvuldigheid zijn vastgesteld, zijn van toepassing op zowel binnen als buiten de Unie gevestigde ondernemingen die batterijen op de EU-markt willen brengen, zodat er een gelijk speelveld wordt gewaarborgd, voor zover er in deze verordening geen specifieke bepalingen zijn met dezelfde doelstelling, van dezelfde aard en met hetzelfde effect die kunnen worden aangepast in het licht van toekomstige wetswijzigingen.
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Overweging 71
(71)  Voor een aanpassing aan de ontwikkelingen in de waardeketen van batterijen, met inbegrip van veranderingen in de reikwijdte en aard van de relevante sociale en milieurisico’s, en aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang op het gebied van batterijen en de chemische samenstelling van batterijen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de lijst van grondstoffen en risicocategorieën en de vereisten voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen.
(71)  Voor een aanpassing aan de ontwikkelingen in de waardeketen van batterijen, met inbegrip van veranderingen in de reikwijdte en aard van de relevante sociale en milieurisico’s, en aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang op het gebied van batterijen en de chemische samenstelling van batterijen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de lijst van grondstoffen en risicocategorieën en de vereisten voor passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen.
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Overweging 71 bis (nieuw)
(71 bis)  In het geval dat toekomstige Uniewetgeving tot vaststelling van algemene regels inzake duurzame corporate governance en passende zorgvuldigheid wordt vastgesteld, moet de Commissie nagaan of die nieuwe Uniewetgeving vereist dat de bepalingen van de leden 2 tot en met 5 van artikel 39, de bepalingen van bijlage X, of beide, moeten worden gewijzigd. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de dienovereenkomstige wijziging van deze bepalingen.
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Overweging 72
(72)  Geharmoniseerde regels voor afvalstoffenbeheer zijn noodzakelijk om te waarborgen dat producenten en andere marktdeelnemers in alle lidstaten aan dezelfde regels worden onderworpen bij het uitvoeren van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor batterijen. Het maximaliseren van de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen en ervoor zorgen dat alle ingezamelde batterijen worden gerecycled door middel van processen die gemeenschappelijke minimale recyclingrendementen bereiken, is noodzakelijk om een hoog niveau van materiaalterugwinning te bereiken. Uit de evaluatie van Richtlijn 2006/66/EG is gebleken dat een van de tekortkomingen van die richtlijn is dat de bepalingen ervan te weinig gedetailleerd zijn, wat leidt tot een ongelijke uitvoering, aanzienlijke belemmeringen voor de werking van de recyclingmarkten en suboptimale niveaus van recycling. Bijgevolg moeten nadere en geharmoniseerde voorschriften voorkomen dat de markt voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte batterijen wordt verstoord, moeten zij zorgen voor een overeenkomstige uitvoering van de voorschriften in de hele Unie, moeten zij de kwaliteit van de door de marktdeelnemers verleende afvalbeheerdiensten verder harmoniseren en moeten zij de markten voor secundaire grondstoffen vergemakkelijken.
(72)  Geharmoniseerde regels voor afvalstoffenbeheer zijn noodzakelijk om te waarborgen dat producenten en andere marktdeelnemers in alle lidstaten aan dezelfde regels worden onderworpen bij het uitvoeren van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor batterijen en dat in de gehele Unie de menselijke gezondheid en het milieu in hoge mate worden beschermd. Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid kan ertoe bijdragen dat het totale gebruik van hulpbronnen wordt beperkt, met name door een vermindering van afgedankte batterijen, alsook een vermindering van de negatieve gevolgen in verband met het beheer van afgedankte batterijen. Het maximaliseren van de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen en ervoor zorgen dat alle ingezamelde batterijen worden gerecycled door middel van processen die gemeenschappelijke minimale recyclingrendementen bereiken, is noodzakelijk om een hoog niveau van materiaalterugwinning te bereiken. Uit de evaluatie van Richtlijn 2006/66/EG is gebleken dat een van de tekortkomingen van die richtlijn is dat de bepalingen ervan te weinig gedetailleerd zijn, wat leidt tot een ongelijke uitvoering, aanzienlijke belemmeringen voor de werking van de recyclingmarkten en suboptimale niveaus van recycling. Bijgevolg moeten nadere en geharmoniseerde voorschriften voorkomen dat de markt voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte batterijen wordt verstoord, moeten zij zorgen voor een overeenkomstige uitvoering van de voorschriften in de hele Unie, moeten zij de kwaliteit van de door de marktdeelnemers verleende afvalbeheerdiensten verder harmoniseren en moeten zij de markten voor secundaire grondstoffen vergemakkelijken.
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Overweging 73
(73)  Deze verordening bouwt voort op de regels voor afvalbeheer en de algemene beginselen van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad50, die moeten worden aangepast aan de specifieke situatie van batterijen. Om de inzameling van afgedankte batterijen zo efficiënt mogelijk te organiseren, is het van belang dat dit gebeurt in nauwe samenhang met de plaats waar de batterijen in een lidstaat worden verkocht, en dicht bij de eindgebruiker. Ook kunnen afgedankte batterijen zowel samen met afgedankte elektrische en elektronische apparatuur als met autowrakken worden ingezameld via nationale inzamelingssystemen die zijn opgezet op basis van Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad51 respectievelijk Richtlijn 2000/53/EG. Hoewel de huidige verordening specifieke regels voor batterijen bevat, is er behoefte aan een coherente en complementaire aanpak, die voortbouwt op de bestaande structuren voor afvalbeheer en deze verder harmoniseert. Bijgevolg, en om de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid met betrekking tot het afvalbeheer daadwerkelijk te realiseren, moeten er verplichtingen worden vastgesteld ten aanzien van de lidstaat waar de batterijen voor het eerst op de markt worden aangeboden.
(73)  Deze verordening bouwt voort op de regels voor afvalbeheer en de algemene beginselen van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad50, die moeten worden aangepast aan de specifieke aard van afgedankte batterijen. Om de inzameling van afgedankte batterijen zo efficiënt mogelijk te organiseren, is het van belang dat dit gebeurt in nauwe samenhang met de plaats waar de batterijen in een lidstaat worden verkocht, en dicht bij de eindgebruiker. Afgedankte batterijen moeten gescheiden worden ingezameld van andere afvalstromen, zoals metaal, papier en karton, glas, kunststof, hout, textiel en bioafval. Ook kunnen afgedankte batterijen zowel samen met afgedankte elektrische en elektronische apparatuur als met autowrakken worden ingezameld via nationale inzamelingssystemen die zijn opgezet op basis van Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad51 respectievelijk Richtlijn 2000/53/EG. Hoewel de huidige verordening specifieke regels voor batterijen bevat, is er behoefte aan een coherente en complementaire aanpak, die voortbouwt op de bestaande structuren voor afvalbeheer en deze verder harmoniseert. Bijgevolg, en om de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid met betrekking tot het afvalbeheer daadwerkelijk te realiseren, moeten er verplichtingen worden vastgesteld ten aanzien van de lidstaat waar de batterijen voor het eerst op de markt worden aangeboden.
__________________
__________________
50 Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
50 Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
51 Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).
51 Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Overweging 76
(76)  De producenten moeten de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid dragen voor het beheer van hun batterijen aan het einde van de levensduur. Daarom moeten zij de kosten financieren van de inzameling, verwerking en recycling van alle ingezamelde batterijen, van de rapportage over batterijen en afgedankte batterijen en van de informatieverstrekking aan eindgebruikers en afvalverwerkers over batterijen en passend hergebruik en beheer van afgedankte batterijen. De verplichtingen in verband met de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moeten gelden voor alle vormen van levering, met inbegrip van verkoop op afstand. De producenten moeten in staat zijn deze verplichtingen gezamenlijk uit te voeren, via organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen de verantwoordelijkheid op zich nemen. De producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid moeten worden gemachtigd en zij moeten aantonen dat zij over de financiële middelen beschikken om de kosten van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te dekken. Om verstoring van de interne markt te voorkomen en eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de regeling van de financiële bijdragen die de producenten aan de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid betalen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend.
(76)  De producenten moeten de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid dragen voor het beheer van hun batterijen aan het einde van de levensduur. Deze moet bestaan uit een reeks voorschriften met betrekking tot specifieke operationele en financiële verplichtingen voor de producenten van producten waarin de verantwoordelijkheid van de producent is uitgebreid naar de fase na consumptie van de levensduur van een product. Daarom moeten zij ten minste de in artikel 8 bis, lid 4, punt a), van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde kosten financieren, met inbegrip van de kosten voor het organiseren van de gescheiden inzameling, de voorbereiding voor herbestemming en herproductie, de verwerking, de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van afgedankte batterijen, de rapportage over batterijen en afgedankte batterijen en de bewustmakingscampagnes om eindgebruikers aan te moedigen zich op passende wijze van afgedankte batterijen te ontdoen. De verplichtingen in verband met de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moeten gelden voor alle vormen van levering, met inbegrip van verkoop op afstand en online. De producenten moeten in staat zijn deze verplichtingen gezamenlijk uit te voeren, via organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen de verantwoordelijkheid op zich nemen. De producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid moeten worden gemachtigd en zij moeten aantonen dat zij over de financiële middelen beschikken om de kosten van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te dekken. Om verstoring van de interne markt te voorkomen en eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de regeling van de financiële bijdragen die de producenten aan de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid betalen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend.
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Overweging 76 bis (nieuw)
(76 bis)  De invoering van voorschriften inzake producentenverantwoordelijkheid moet bijdragen aan een verlaging van de kosten en een verbetering van de prestaties, alsmede aan het zorgen voor een gelijk speelveld, ook voor kleine en middelgrote ondernemingen en ondernemingen die actief zijn op het gebied van elektronische handel, en belemmeringen voor de goede werking van de interne markt voorkomen. Zij moeten er ook toe bijdragen dat kosten aan het einde van de levensduur van producten worden meegenomen in de prijs ervan en producenten ertoe aanzetten bij het ontwerp van hun producten de duurzaamheidsbepalingen in acht te nemen. In het algemeen moeten dergelijke voorschriften het beheer en de transparantie van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid verbeteren en de kans verkleinen dat er belangenconflicten ontstaan tussen organisaties voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en de afvalverwerkers waarmee zij een overeenkomst sluiten. De voorschriften moeten van toepassing zijn op zowel nieuwe als bestaande regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Overweging 77
(77)  Deze verordening moet de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor batterijen uitputtend regelen en daarom mogen de regels die in Richtlijn 2008/98/EG voor regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zijn vastgesteld, niet van toepassing zijn op batterijen.
(77)  Deze verordening moet de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor batterijen uitputtend regelen en moet daarom worden beschouwd als een aanvulling op de regels die in Richtlijn 2008/98/EG voor regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zijn vastgesteld, die als minimumvereisten moeten worden opgevat.
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Overweging 78
(78)  Om de hoogwaardige recycling in de toeleveringsketens van batterijen te waarborgen, de toepassing van hoogwaardige secundaire grondstoffen te stimuleren en het milieu te beschermen, moet als regel een hoog percentage afgedankte batterijen worden ingezameld en gerecycled. De inzameling van afgedankte batterijen is een fundamentele cruciale stap om de kringloop voor de waardevolle materialen die zich in batterijen bevinden te sluiten door middel van recycling en om de waardeketen van batterijen binnen de Unie te houden, zodat de toegang tot de teruggewonnen materialen die verder kunnen worden gebruikt voor de productie van nieuwe producten wordt vergemakkelijkt.
(78)  Om de hoogwaardige recycling in de waardeketens van batterijen te waarborgen, de toepassing van hoogwaardige secundaire grondstoffen te stimuleren en het milieu te beschermen, moet als regel een hoog percentage afgedankte batterijen worden ingezameld en gerecycled. De inzameling van afgedankte batterijen is een fundamentele cruciale stap om de kringloop voor de waardevolle materialen die zich in batterijen bevinden te sluiten door middel van recycling en om de waardeketen van batterijen binnen de Unie te houden en haar strategische autonomie in deze sector te bevorderen, zodat de toegang tot de teruggewonnen materialen die verder kunnen worden gebruikt voor de productie van nieuwe producten wordt vergemakkelijkt. Er moeten passende maatregelen met betrekking tot de inzameling, verwerking, voorbereiding voor hergebruik, voorbereiding voor herbestemming en recycling van afgedankte batterijen worden opgenomen in de nationale afvalbeheersplannen. De afvalbeheersplannen van de lidstaten moeten derhalve worden geactualiseerd op basis van de bepalingen van deze verordening.
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Overweging 79
(79)  De producenten van alle batterijen moeten verantwoordelijk zijn voor de financiering en de organisatie van de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen. Zij moeten dit doen door een inzamelingsnetwerk op te zetten dat het volledige grondgebied van de lidstaten bestrijkt, dat zich dicht bij de eindgebruiker bevindt en dat zich niet alleen richt op gebieden en batterijen met een winstgevende inzameling. Het inzamelingsnetwerk moet alle distributeurs, erkende verwerkingsinrichtingen van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en afgedankte voertuigen, openbare voorzieningen en andere actoren die zelf een initiatief opzetten, zoals overheden en scholen, omvatten. Teneinde de doeltreffendheid van het inzamelingsnetwerk en de voorlichtingscampagnes te controleren en te verbeteren, moeten er regelmatig samenstellingsenquêtes worden gehouden, ten minste op NUTS 2-niveau53 op gemengd stedelijk afval en ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur om de hoeveelheid ingezamelde afgedankte draagbare batterijen hierin te bepalen.
(79)  De producenten van alle batterijen moeten verantwoordelijk zijn voor de financiering of de financiering en de organisatie van de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen. Zij moeten dit doen door een terugname- en inzamelingsnetwerk op te zetten dat het volledige grondgebied van de lidstaten bestrijkt, dat zich dicht bij de eindgebruiker bevindt en dat zich niet alleen richt op gebieden en batterijen met een winstgevende inzameling. Het inzamelingsnetwerk moet alle distributeurs, erkende verwerkingsinrichtingen van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur en afgedankte voertuigen, openbare voorzieningen en andere actoren die zelf een initiatief opzetten, zoals overheden en scholen, omvatten. Teneinde de doeltreffendheid van het inzamelingsnetwerk en de voorlichtingscampagnes te controleren en te verbeteren, moeten er regelmatig samenstellingsenquêtes worden gehouden, ten minste op NUTS 2-niveau53 op gemengd stedelijk afval en ingezamelde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur om de hoeveelheid ingezamelde afgedankte draagbare batterijen hierin te bepalen.
__________________
__________________
53 Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).
53 Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Overweging 81
(81)  Gezien de milieueffecten en het verlies van materialen door afgedankte batterijen die niet gescheiden worden ingezameld en daarom niet op een milieuverantwoorde manier worden behandeld, moet de reeds bij Richtlijn 2006/66/EG vastgestelde inzamelingsdoelstelling voor draagbare batterijen van toepassing blijven en geleidelijk aan worden verhoogd. Volgens deze verordening omvatten draagbare batterijen ook batterijen voor lichte vervoermiddelen. Aangezien de huidige stijging van de verkoop van dit type batterijen het lastig maakt de in de handel gebrachte en aan het eind van de levensduur ingezamelde hoeveelheden te berekenen, moeten deze draagbare batterijen worden uitgesloten van de huidige inzamelingsdoelstelling voor draagbare batterijen. Deze uitsluiting moet samen met de inzamelingsdoelstelling voor afgedankte draagbare batterijen worden herzien, in het kader waarvan ook de methode voor de berekening van de inzameling van draagbare batterijen kan worden herzien. De Commissie moet een verslag uitbrengen ter onderbouwing van deze herzieningen.
(81)  Gezien de milieueffecten en het verlies van materialen door afgedankte batterijen die niet gescheiden worden ingezameld en daarom niet op een milieuverantwoorde manier worden behandeld, moet de reeds bij Richtlijn 2006/66/EG vastgestelde inzamelingsdoelstelling voor draagbare batterijen van toepassing blijven en geleidelijk aan worden verhoogd. Teneinde zoveel mogelijk afgedankte batterijen in te zamelen en de veiligheidsrisico’s te beperken, moeten de haalbaarheid en de potentiële voordelen van de invoering van een statiegeldsysteem voor batterijen in de hele Unie, met name voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik, worden beoordeeld. Nationale statiegeldsystemen mogen niet in de weg staan van de vaststelling van een geharmoniseerd systeem voor de hele Unie.
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Overweging 82 bis (nieuw)
(82 bis)  Teneinde de methode voor de berekening en verificatie van het inzamelingsstreefcijfer voor afgedankte batterijen uit lichte vervoermiddelen te actualiseren, zodat kan worden weergegeven hoeveel afgedankte batterijen kunnen worden ingezameld, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen. Het is van cruciaal belang dat in de nieuwe methode het niveau van milieuambitie van de bestaande methode met betrekking tot de inzameling van afgedankte batterijen wordt gehandhaafd of verhoogd.
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Overweging 82 ter (nieuw)
(82 ter)  De Commissie moet tevens overwegen om een methode in te voeren voor de berekening van het streefcijfer voor gescheiden inzameling om de hoeveelheid afgedankte draagbare batterijen die kunnen worden ingezameld te weerspiegelen. Het is van cruciaal belang dat in de nieuwe methode het niveau van milieuambitie van de bestaande methode met betrekking tot de inzameling van afgedankte batterijen wordt gehandhaafd of verhoogd.
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Overweging 84
(84)  Gezien de afvalhiërarchie zoals vastgesteld bij artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG, waarin prioriteit wordt gegeven aan preventie, voorbereiding voor hergebruik en recycling, en in overeenstemming met artikel 11, lid 4, van Richtlijn 2008/98/EG en artikel 5, lid 3, punt f), van Richtlijn 1999/31/EG54, mogen ingezamelde batterijen niet worden verbrand of op een stortplaats gestort.
(84)  Gezien de afvalhiërarchie zoals vastgesteld bij artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG, waarin prioriteit wordt gegeven aan preventie, voorbereiding voor hergebruik en recycling, en in overeenstemming met artikel 11, lid 4, van Richtlijn 2008/98/EG en artikel 5, lid 3, punt f), van Richtlijn 1999/31/EG554, mogen ingezamelde batterijen niet worden gestort of voor energiedoeleinden worden gebruikt.
__________________
__________________
54 Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).
54 Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1).
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Overweging 87
(87)  Het zou alleen mogelijk moeten zijn om de verwerking en recycling buiten de betrokken lidstaat of buiten de Unie uit te voeren wanneer de overbrenging van afgedankte batterijen in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad58 en Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie59 en wanneer de verwerkings- en recyclingactiviteiten voldoen aan de eisen die voor dit soort afvalstoffen gelden, overeenkomstig de classificatie ervan in Beschikking 2000/532/EG van de Commissie, zoals gewijzigd60. Die beschikking, zoals gewijzigd, moet worden herzien om rekening te houden met alle verschillende chemische samenstellingen van batterijen. Wanneer een dergelijke verwerking of recycling buiten de Unie plaatsvindt, moet de exploitant voor wiens rekening deze wordt uitgevoerd, worden verplicht aan de bevoegde autoriteit van de betreffende lidstaat verslag uit te brengen en te bewijzen dat de verwerking wordt uitgevoerd onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die van deze verordening, om te worden meegeteld voor de recyclingrendementen en -doelstellingen. Om vast te stellen wat de vereisten zijn om een dergelijke verwerking als gelijkwaardig te beschouwen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van nadere regels met criteria voor de beoordeling van gelijkwaardige voorwaarden.
(87)  Het zou alleen mogelijk moeten zijn om de verwerking, voorbereiding voor hergebruik, voorbereiding voor herbestemming en recycling buiten de betrokken lidstaat of buiten de Unie uit te voeren wanneer de overbrenging van afgedankte batterijen in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad58 en Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie59 en wanneer de verwerkings- en recyclingactiviteiten voldoen aan de eisen die voor dit soort afvalstoffen gelden, overeenkomstig de classificatie ervan in Beschikking 2000/532/EG van de Commissie, zoals gewijzigd60. Die beschikking, zoals gewijzigd, moet worden herzien om rekening te houden met alle verschillende chemische samenstellingen van batterijen, met inbegrip van de toevoeging van codes voor afgedankte lithiumionbatterijen, teneinde het op correcte wijze sorteren van en rapporteren over afgedankte lithiumionbatterijen te vergemakkelijken. Wanneer een dergelijke verwerking of recycling buiten de Unie plaatsvindt, moet de exploitant voor wiens rekening deze wordt uitgevoerd, worden verplicht aan de bevoegde autoriteit van de betreffende lidstaat verslag uit te brengen en met door de bevoegde autoriteit van het land van bestemming goedgekeurde bewijsstukken te bewijzen dat de verwerking wordt uitgevoerd onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die van deze verordening en relevante milieuvereisten en voorschriften ter bescherming van de menselijke gezondheid in andere wetgeving van de Unie, om te worden meegeteld voor de recyclingrendementen en -doelstellingen. Om vast te stellen wat de vereisten zijn om een dergelijke verwerking als gelijkwaardig te beschouwen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van nadere regels met criteria voor de beoordeling van gelijkwaardige voorwaarden.
__________________
__________________
58 Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).
58 Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).
59 Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is (PB L 316 van 4.12.2007, blz. 6).
59 Verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is (PB L 316 van 4.12.2007, blz. 6).
60 2000/532/EG: Beschikking van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).
60 2000/532/EG: Beschikking van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Overweging 87 bis (nieuw)
(87 bis)  Indien afgedankte batterijen uit de Unie worden uitgevoerd voor voorbereiding op hergebruik, voorbereiding voor herbestemming of recycling, moeten de bevoegde autoriteiten doeltreffend gebruikmaken van de in artikel 50, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 bedoelde bevoegdheden om bewijsstukken te verlangen om de naleving van de in deze verordening vastgestelde eisen te verifiëren. Het moet voor de bevoegde autoriteiten in de lidstaten mogelijk zijn om samen te werken met andere relevante actoren, zoals de bevoegde autoriteiten in het land van bestemming, onafhankelijke externe verificatie-instanties of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die zijn opgericht in het kader van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, die fysieke en andere controles van inrichtingen in derde landen kunnen uitvoeren.
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Overweging 88
(88)  Industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die niet meer geschikt zijn voor het oorspronkelijke doel waarvoor ze zijn gemaakt, kunnen voor een ander doel worden gebruikt als batterijen voor stationaire energieopslag. Er ontstaat een markt voor de tweede levensfase van gebruikte industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen en teneinde de praktische uitvoering van de afvalhiërarchie te ondersteunen, moeten er derhalve specifieke regels worden vastgesteld om een verantwoorde herbestemming van gebruikte batterijen mogelijk te maken, waarbij het voorzorgsbeginsel in acht wordt genomen en de gebruiksveiligheid voor de eindgebruikers wordt gewaarborgd. De conditie en de beschikbare capaciteit van dergelijke gebruikte batterijen moeten worden beoordeeld om na te gaan of ze geschikt zijn voor gebruik voor een ander doel dan het oorspronkelijke doel. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen over de beoordeling van de conditie van batterijen te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend.
(88)  Batterijen die niet meer geschikt zijn voor het oorspronkelijke doel waarvoor ze zijn gemaakt, kunnen voor een ander doel worden gebruikt als batterijen voor stationaire energieopslag. Er ontstaat een markt voor de tweede levensfase van gebruikte batterijen en teneinde de praktische uitvoering van de afvalhiërarchie te ondersteunen, moeten er derhalve specifieke regels worden vastgesteld om een verantwoorde herbestemming van gebruikte batterijen mogelijk te maken, waarbij het voorzorgsbeginsel in acht wordt genomen en de gebruiksveiligheid voor de eindgebruikers wordt gewaarborgd. De conditie en de beschikbare capaciteit van dergelijke gebruikte batterijen moeten worden beoordeeld om na te gaan of ze geschikt zijn voor gebruik voor een ander doel dan het oorspronkelijke doel. Batterijen waarvan wordt vastgesteld dat ze geschikt zijn voor een ander gebruik dan het oorspronkelijke doel, worden idealiter herbestemd. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen over de beoordeling van de conditie van batterijen te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend.
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Overweging 89
(89)  Producenten en distributeurs moeten actief worden betrokken bij het verstrekken van de informatie aan de eindgebruikers dat batterijen gescheiden moeten worden ingezameld, dat er inzamelingssystemen beschikbaar zijn en dat de eindgebruikers een belangrijke rol spelen bij het uit milieuoogpunt optimaal beheer van afgedankte batterijen. Bij de bekendmaking van informatie aan alle eindgebruikers en de rapportage over batterijen moet gebruik worden gemaakt van moderne informatietechnologie. De informatie moet worden verstrekt via de traditionele wegen, zoals buiten, op posters en via campagnes op sociale media, of via innovatievere middelen, zoals de elektronische toegang tot websites via QR-codes die op de batterij zijn aangebracht.
(89)  Producenten en distributeurs, met inbegrip van onlinemarktplaatsen, moeten actief worden betrokken bij het verstrekken van de informatie aan de eindgebruikers dat batterijen gescheiden moeten worden ingezameld, dat er inzamelingssystemen beschikbaar zijn en dat de eindgebruikers een belangrijke rol spelen bij het uit milieuoogpunt optimaal beheer van afgedankte batterijen; zij moeten met name uitleggen hoe veiligere en schonere afvalstromen de uitvoer van afval naar derde landen kunnen helpen verminderen en de grondstoffenkringloop binnen de Unie kunnen helpen sluiten. Bij de bekendmaking van informatie aan alle eindgebruikers en de rapportage over batterijen moet gebruik worden gemaakt van moderne informatietechnologie. De informatie moet worden verstrekt via de traditionele wegen, zoals buiten, op posters en via campagnes op sociale media, en/of via innovatievere middelen, zoals de elektronische toegang tot websites via QR-codes die op een toegankelijke en begrijpelijke manier op de batterij zijn aangebracht.
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Overweging 90
(90)  Om de naleving en de doeltreffendheid van de verplichtingen inzake de inzameling en verwerking van batterijen te kunnen controleren, is het noodzakelijk dat de betreffende exploitanten verslag uitbrengen aan de bevoegde autoriteiten. Producenten van batterijen en afvalbeheerders die batterijen inzamelen, moeten voor elk kalenderjaar, in voorkomend geval, de gegevens over de verkochte batterijen en de ingezamelde afgedankte batterijen melden. Wat de verwerking en recycling betreft, moeten de exploitanten van afvalbeheer, respectievelijk de recyclers, verplicht worden verslag uit te brengen.
(90)  Om de naleving en de doeltreffendheid van de verplichtingen inzake de inzameling en verwerking van batterijen te kunnen controleren, is het noodzakelijk dat de betreffende exploitanten verslag uitbrengen aan de bevoegde autoriteiten. Producenten van batterijen en afvalverwerkers die batterijen inzamelen, moeten voor elk kalenderjaar, in voorkomend geval, de gegevens over de verkochte batterijen en de ingezamelde afgedankte batterijen melden. Wat de verwerking en recycling betreft, moeten de afvalverwerkers, respectievelijk de recyclers, verplicht worden verslag uit te brengen. Afvalverwerkers die overeenkomstig deze verordening instaan voor de verwerking moeten worden onderworpen aan een selectieprocedure door de producenten van de desbetreffende batterijen of door organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, overeenkomstig de artikelen 8 en 8 bis van Richtlijn 2008/98/EG.
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Overweging 95
(95)  Bij Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad62 zijn voorschriften vastgesteld voor markttoezicht en controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen. Om ervoor te zorgen dat producten die vallen onder het vrije verkeer van goederen voldoen aan eisen die een hoog beschermingsniveau bieden voor algemene belangen zoals de menselijke gezondheid, de veiligheid, de bescherming van eigendommen en het milieu, moet die verordening van toepassing zijn op batterijen die onder deze verordening vallen. Daarom moet Verordening (EU) 2019/1020 dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(95)  Bij Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad62 zijn voorschriften vastgesteld voor markttoezicht en controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen. Om ervoor te zorgen dat producten die vallen onder het vrije verkeer van goederen voldoen aan eisen die een hoog beschermingsniveau bieden voor algemene belangen zoals de menselijke gezondheid, de veiligheid, de bescherming van eigendommen en het milieu, moet die verordening van toepassing zijn op batterijen die onder deze verordening vallen, inclusief batterijen die buiten de Unie worden geproduceerd en de markt van de Unie binnenkomen. Daarom moet Verordening (EU) 2019/1020 dienovereenkomstig worden gewijzigd.
__________________
__________________
62 Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).
62 Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Overweging 97
(97)  Er moet een procedure bestaan om de belanghebbende partijen te informeren over de maatregelen die moeten worden genomen met betrekking tot batterijen die een risico voor de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu vormen. Deze procedure moet ook de markttoezichtautoriteiten in de lidstaten in staat stellen om, samen met de betrokken marktdeelnemers, in een vroeg stadium tegen dergelijke batterijen op te treden. Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te bepalen of nationale maatregelen met betrekking tot niet-conforme batterijen al dan niet gerechtvaardigd zijn.
(97)  Er moet een procedure bestaan om de belanghebbende partijen te informeren over de maatregelen die moeten worden genomen met betrekking tot batterijen die een risico voor de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu vormen. Deze procedure moet ook de markttoezichtautoriteiten in de lidstaten in staat stellen om, samen met de betrokken marktdeelnemers, in een vroeg stadium tegen dergelijke batterijen op te treden. Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend zodat zij snel kan bepalen of nationale maatregelen met betrekking tot niet-conforme batterijen al dan niet gerechtvaardigd zijn.
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Overweging 98
(98)  De markttoezichtautoriteiten moeten het recht hebben van de marktdeelnemers te eisen dat zij corrigerende maatregelen nemen op grond van bevindingen dat de batterij niet aan de eisen van deze verordening voldoet of dat de marktdeelnemer de regels inzake het in de handel brengen of op de markt aanbieden van een batterij, of inzake duurzaamheid, veiligheid en etikettering, of de passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen overtreedt.
(98)  De markttoezichtautoriteiten moeten het recht hebben van de marktdeelnemers te eisen dat zij corrigerende maatregelen nemen op grond van bevindingen dat de batterij niet aan de eisen van deze verordening voldoet of dat de marktdeelnemer de regels inzake het in de handel brengen of op de markt aanbieden van een batterij, of inzake duurzaamheid, veiligheid, etikettering en informatie, of de passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen overtreedt.
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Overweging 98 bis (nieuw)
(98 bis)  Om de doeltreffendheid en samenhang van de tests in de hele Unie in het kader van het bij Verordening (EU) 2019/1020 ingestelde markttoezicht met betrekking tot batterijen te waarborgen, alsook om onafhankelijk technisch en wetenschappelijk advies te verstrekken bij de beoordeling van batterijen die een risico inhouden, moet de Commissie een Unietestfaciliteit aanwijzen. Voorts moet de naleving van het bij deze verordening vastgestelde wetgevingskader van de Unie inzake batterijen ook op nationaal niveau worden bevorderd.
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Overweging 98 ter (nieuw)
(98 ter)  Het vrije verkeer van goederen in de Unie stoot vaak op belemmeringen op nationaal niveau die de volledige verwezenlijking van de interne markt in de weg staan en ondernemingen kansen ontnemen om zaken te doen en zich te ontwikkelen, met name kmo’s, die de ruggengraat van de EU-economie vormen. Daarom moeten de lidstaten ten volle gebruikmaken van de mogelijkheid om onderling overeenkomsten te sluiten om arbitrageprocedures mogelijk te maken, zodat geschillen in verband met de toegang tot de interne markt voor batterijen snel kunnen worden beslecht.
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Overweging 99
(99)  Overheidsopdrachten spelen een belangrijke rol bij het verminderen van de effecten van menselijke activiteiten op het milieu en het stimuleren van de markttransformatie naar duurzamere producten. Aanbestedende diensten, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad63 en Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad64, en aanbestedende instanties zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/25/EU moeten bij de aankoop van batterijen of producten die batterijen bevatten rekening houden met de milieueffecten, om de markt voor schone en energie-efficiënte mobiliteit en energieopslag te bevorderen en te stimuleren en aldus bij te dragen aan de doelstellingen van het milieu-, klimaat- en energiebeleid van de Unie.
(99)  Overheidsopdrachten spelen een belangrijke rol bij het verminderen van de effecten van menselijke activiteiten op het milieu en het stimuleren van de markttransformatie naar duurzamere producten. Aanbestedende diensten, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad63 en Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad64, en aanbestedende instanties zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/25/EU moeten bij de aankoop van batterijen of producten die batterijen bevatten rekening houden met de milieueffecten en erop toezien dat marktdeelnemers de sociale en milieuvoorschriften daadwerkelijk naleven, om de markt voor schone en energie-efficiënte mobiliteit en energieopslag te bevorderen en te stimuleren en aldus bij te dragen aan de doelstellingen van het milieu-, klimaat- en energiebeleid van de Unie. Bovendien zou het verbeteren van de toegang van kmo’s tot overheidsopdrachten op de markt voor batterijen en het aanmoedigen van lokale en EU-belanghebbenden om daaraan deel te nemen aanzienlijk bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstellingen.
__________________
__________________
63 Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
63 Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
64 Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
64 Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Overweging 105
(105)  De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen om te bepalen of een nationale maatregel die is genomen met betrekking tot een batterij die aan de eisen voldoet en een risico vormt, al dan niet gerechtvaardigd is wanneer in naar behoren gemotiveerde gevallen met betrekking tot de bescherming van de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu, dwingende redenen van urgentie dit vereisen.
(105)  De Commissie moet onverwijld onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen om te bepalen of een nationale maatregel die is genomen met betrekking tot een batterij die aan de eisen voldoet en een risico vormt, al dan niet gerechtvaardigd is wanneer in naar behoren gemotiveerde gevallen met betrekking tot de bescherming van de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu, dwingende redenen van urgentie dit vereisen.
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Overweging 106
(106)  De lidstaten moeten regels vaststellen voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en ervoor zorgen dat deze regels worden gehandhaafd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
(106)  De lidstaten moeten regels vaststellen voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en ervoor zorgen dat deze regels worden gehandhaafd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Om te zorgen voor een geharmoniseerde handhaving in de hele Unie moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de ontwikkeling van geharmoniseerde criteria of richtsnoeren voor sancties en voor de vergoeding van aan personen toegebrachte schade.
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Overweging 109 bis (nieuw)
(109 bis)  Het is belangrijk dat bij de uitvoering van deze verordening rekening wordt gehouden met de sociale, economische en milieugevolgen ervan. Om een gelijk speelveld te waarborgen is het bovendien belangrijk dat bij de uitvoering van deze verordening in gelijke mate rekening wordt gehouden met alle relevante beschikbare technologieën, op voorwaarde dat deze technologieën het mogelijk maken dat batterijen volledig voldoen aan alle relevante voorschriften die in deze verordening zijn vastgesteld. Bovendien mogen marktdeelnemers, met name kmo’s, geen buitensporige administratieve lasten worden opgelegd.
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Overweging 110
(110)  Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de werking van de interne markt waarborgen en er tegelijkertijd voor zorgen dat de in de handel gebrachte batterijen voldoen aan de eisen die een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen en het milieu bieden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar gezien de noodzaak van harmonisatie beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,
(110)  Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de werking van de interne markt waarborgen en ervoor zorgen dat de in de handel gebrachte batterijen en de activiteiten in verband met afgedankte batterijen voldoen aan de eisen die een hoog beschermingsniveau van de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen en het milieu bieden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar gezien de noodzaak van harmonisatie beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen vaststellen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 1
1.  Bij deze verordening worden vereisten vastgesteld inzake duurzaamheid, veiligheid, etikettering en informatie om het in de handel brengen of in gebruik nemen van batterijen toe te staan, alsmede voorschriften voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte batterijen.
1.  Bij deze verordening worden vereisten vastgesteld inzake ecologische, economische en sociale duurzaamheid, veiligheid, etikettering en informatie om het in de handel brengen of in gebruik nemen van batterijen toe te staan.
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Voorts worden bij deze verordening maatregelen vastgesteld ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door het ontstaan van afgedankte batterijen, evenals de negatieve gevolgen van het ontstaan en het beheer van dergelijke batterijen te voorkomen en te beperken, en door de algemene gevolgen van het gebruik van hulpbronnen te beperken en de efficiëntie van dat gebruik te verbeteren.
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 2
2.  Deze verordening is van toepassing op alle batterijen, namelijk draagbare batterijen, autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen, ongeacht hun vorm, volume, gewicht, ontwerp, materiaalsamenstelling, gebruik of doel. Zij is ook van toepassing op batterijen die in andere producten zijn ingebouwd of die aan andere producten zijn toegevoegd.
2.  Deze verordening is van toepassing op alle batterijen, namelijk draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen, autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen, ongeacht hun vorm, volume, gewicht, ontwerp, materiaalsamenstelling, gebruik of doel. Zij is ook van toepassing op batterijen die in andere producten zijn ingebouwd of die aan andere producten zijn toegevoegd.
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 3 – punt b bis (nieuw)
b bis)  apparatuur die specifiek is ontworpen voor de veiligheid van kerninstallaties, zoals gedefinieerd in artikel 3 van Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad1 bis.
__________________
1 bis Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  Met uitzondering van hoofdstuk VII is deze verordening niet van toepassing op batterijen waarvan de producent kan aantonen dat deze vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn geproduceerd.
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 1
1)  “batterij”: elke bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een of meer niet-oplaadbare of oplaadbare batterijcellen of groepen daarvan;
1)  “batterij”: elke bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een of meer niet-oplaadbare of oplaadbare batterijcellen of groepen daarvan, zoals batterijpakken en batterijmodules;
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 6
6)  “batterij met interne opslag”: een batterij waarop geen externe apparaten zijn aangesloten die bedoeld zijn om energie op te slaan;
Schrappen
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 7 – streepje 3
—  niet voor industriële doeleinden ontworpen is, en
—  niet uitsluitend voor industrieel gebruik ontworpen is, en
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 7 – streepje 4
—  noch een batterij voor een elektrisch voertuig, noch een autobatterij is;
—  noch een batterij voor lichte vervoermiddelen, noch een batterij voor een elektrisch voertuig, noch een autobatterij is;
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 8
8)  “draagbare batterijen voor algemeen gebruik”: draagbare batterijen met de volgende algemene modellen: 4,5 volt (3R12), D, C, AA, AAA, AAAA, A23, 9 volt (PP3);
8)  “draagbare batterijen voor algemeen gebruik”: draagbare batterijen met de volgende algemene modellen: 4,5 volt (3R12), knoopcellen, D, C, AA, AAA, AAAA, A23, 9 volt (PP3);
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 9
9)  “lichte vervoermiddelen”: voertuigen op wielen met een elektromotor van minder dan 750 watt, waarop reizigers zitten wanneer het voertuig in beweging is en die uitsluitend door de elektromotor of door een combinatie van motor en menselijke kracht kunnen worden aangedreven;
9)  “batterij voor lichte vervoermiddelen”: elke batterij in voertuigen die uitsluitend door de elektromotor of door een combinatie van motor en menselijke kracht kunnen worden aangedreven, met inbegrip van voertuigen waarvoor typegoedkeuring is verleend, die tot de in Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad1 bis vastgestelde voertuigcategorieën behoren en minder dan 25 kg wegen;
____________
1 bis Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 52).
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 10
10)  “autobatterij”: elke batterij die uitsluitend wordt gebruikt voor het starten, voor de verlichting of het ontstekingsvermogen van een motorvoertuig;
10)  “autobatterij”: elke batterij die voornamelijk wordt gebruikt voor het starten, voor de verlichting of het ontstekingsvermogen of andere ondersteunende functies van een motorvoertuig en een niet voor de weg bestemde mobiele machine;
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 11
11)  “industriële batterij”: een batterij die is ontworpen voor industrieel gebruik en alle andere batterijen, met uitzondering van draagbare batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen;
11)  “industriële batterij”: een batterij die uitsluitend is ontworpen voor industrieel gebruik en alle andere batterijen, met inbegrip van batterijen in een systeem voor stationaire energieopslag, en met uitzondering van draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen;
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 12
12)  “batterij voor een elektrisch voertuig”: een batterij die specifiek is ontworpen om te zorgen voor de aandrijving van hybride en elektrische wegvoertuigen;
12)  “batterij voor een elektrisch voertuig”: een batterij die specifiek is ontworpen om te zorgen voor de energie voor de aandrijving van een voertuig van categorie L als bedoeld in Verordening (EU) nr. 168/2013 en met een gewicht van meer dan 25 kg, of van een voertuig van de categorie M, N of O als bedoeld in Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad1 bis;
__________________
1 bis Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 13
13)  “batterijsysteem voor stationaire energieopslag”: een oplaadbare industriële batterij met interne opslag die speciaal is ontworpen om elektrische energie op te slaan en aan het elektriciteitsnet te leveren, ongeacht de plaats waar deze batterij wordt gebruikt of de persoon door wie zij wordt gebruikt;
13)  “batterij in een systeem voor stationaire energieopslag”: een oplaadbare industriële batterij die speciaal is ontworpen om elektrische energie op te slaan en te leveren wanneer zij is aangesloten op het elektriciteitsnet, ongeacht de plaats waar deze batterij wordt gebruikt of de persoon door wie zij wordt gebruikt;
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 21
21)  “QR-code”: een matrixstreepjescode die een koppeling vormt met informatie over een batterijmodel;
21)  “QR-code”: een machineleesbare matrixcode die een koppeling vormt met krachtens deze verordening vereiste informatie;
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 22
22)  “batterijmanagementsysteem”: een elektronisch apparaat dat de elektrische en thermische functies van de batterij regelt of beheert, dat de gegevens over de parameters voor het bepalen van de conditie en de verwachte levensduur van de batterijen, zoals vastgesteld in bijlage VII, beheert en opslaat en dat communiceert met het voertuig of het apparaat waarin de batterij is ingebouwd;
22)  “batterijmanagementsysteem”: een elektronisch apparaat dat de elektrische en thermische functies van de batterij regelt of beheert met als doel de veiligheid, prestaties en levensduur van de batterij te beïnvloeden, dat de gegevens over de parameters voor het bepalen van de conditie en de verwachte levensduur van de batterijen, zoals vastgesteld in bijlage VII, beheert en opslaat en dat communiceert met het voertuig of het apparaat waarin de batterij is ingebouwd;
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 26 bis (nieuw)
26 bis)  “voorbereiding voor herbestemming”: elke handeling waarmee een afgedankte batterij geheel of gedeeltelijk wordt voorbereid zodat deze kan worden gebruikt voor een ander doeleinde of een andere toepassing dan waarvoor de batterij oorspronkelijk was ontworpen;
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 26 ter (nieuw)
26 ter)  “herproductie”: elke activiteit in verband met het demonteren, herstellen en vervangen van onderdelen van gebruikte batterijpakken, batterijmodules en/of batterijcellen om de prestaties en kwaliteit van een batterij weer op een niveau te brengen dat vergelijkbaar is met dat van de oorspronkelijke batterij, voor het oorspronkelijke of een ander doel;
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 38
38)  “organisatie voor producentenverantwoordelijkheid”: een rechtspersoon die de nakoming van de verplichtingen inzake de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid financieel of operationeel organiseert namens meerdere producenten;
38)  “organisatie voor producentenverantwoordelijkheid”: een rechtspersoon die de nakoming van de verplichtingen inzake de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid financieel of financieel en operationeel organiseert namens meerdere producenten;
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 39
39)  “afgedankte batterij”: een batterij die een afvalstof is in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;
39)  “afgedankte batterij”: een batterij of batterijcel die valt onder de definitie van afvalstof in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG;
Amendement 104
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 40
40)  “hergebruik”: het geheel of gedeeltelijk rechtstreeks hergebruiken van de batterij voor het oorspronkelijke doel waarvoor de batterij werd ontworpen;
40)  “hergebruik”: het geheel of gedeeltelijk rechtstreeks hergebruiken van de batterij die geen afvalstof is, voor hetzelfde doel als waarvoor de batterij werd ontworpen;
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 41 – inleidende formule
41)  “gevaarlijke stof”: een stof die voldoet aan de criteria voor een of meer van de volgende gevarenklassen of -categorieën die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad67:
41)  “gevaarlijke stof”: een stof die voldoet aan de criteria voor een of meer van de gevarenklassen of -categorieën die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad67:
__________________
__________________
67 Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
67 Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 41 – a
a)  de gevarenklassen 2.1 tot en met 2.4, 2.6 en 2.7, 2.8 typen A en B, 2.9, 2.10, 2.12, 2.13 categorieën 1 en 2, 2.14 categorieën 1 en 2, 2.15 typen A tot en met F,
Schrappen
Amendement 107
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 41 – b
b)  de gevarenklassen 3.1 tot en met 3.6, 3.7 schadelijke effecten op de seksuele functie en de vruchtbaarheid of de ontwikkeling, 3.8 andere effecten dan een narcotische werking, 3.9 en 3.10,
Schrappen
Amendement 108
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 41 – c
c)  gevarenklasse 4.1,
Schrappen
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 41 – d
d)  gevarenklasse 5.1,
Schrappen
Amendement 110
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 36
36)  “zorgvuldigheidseisen in de toeleveringsketen”: de verplichtingen van de marktdeelnemer die een oplaadbare industriële batterij of een batterij voor elektrische voertuigen in de handel brengt met betrekking tot zijn beheersysteem, risicobeheer, externe verificaties door aangemelde instanties en de bekendmaking van informatie met het oog op de vaststelling en aanpak van huidige en potentiële risico’s in verband met de aankoop, verwerking en verhandeling van de voor de productie van batterijen benodigde grondstoffen;
36)  “zorgvuldigheidseisen in de waardeketen voor batterijen”: de verplichtingen van de marktdeelnemer die een batterij in de handel brengt met betrekking tot categorieën sociale en milieurisico’s, zijn beheersysteem, risicobeheer, externe verificaties door aangemelde instanties en de bekendmaking van informatie met het oog op de vaststelling, voorkoming en aanpak van huidige en potentiële risico’s in verband met de aankoop, verwerking en verhandeling van de voor de productie van batterijen en verwerking van afgedankte batterijen benodigde grondstoffen, chemische stoffen en secundaire grondstoffen, in verband met zijn productieactiviteiten en in verband met alle andere zakelijke relaties;
Amendement 111
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 36 bis (nieuw)
36 bis)  “zakelijke relaties”: de relaties tussen een onderneming en haar dochterondernemingen en de handelsbetrekkingen van een onderneming in de hele waardeketen, met inbegrip van leveranciers en onderaannemers, die rechtstreeks betrokken zijn bij de zakelijke activiteiten, producten of diensten van de onderneming;
Amendement 112
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 36 ter (nieuw)
36 ter)  “hoogrisicogebieden”: gebieden zonder of met een zwak bestuur en zonder of met beperkte veiligheid, zoals mislukte staten, of gebieden met wijdverspreide en systematische schendingen van het internationaal recht, met inbegrip van schendingen van de mensenrechten;
Amendement 113
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 1
1.  Het op de markt aanbieden of het in gebruik nemen van batterijen die aan deze verordening voldoen, wordt door de lidstaten niet verboden, beperkt of belemmerd om redenen die verband houden met duurzaamheids-, veiligheids-, etiketterings- en informatievereisten voor batterijen of het beheer van afgedankte batterijen die onder deze verordening vallen.
1.  Het op de markt aanbieden of het in gebruik nemen van batterijen die aan deze verordening voldoen, wordt door de lidstaten niet verboden, beperkt of belemmerd om redenen die verband houden met vereisten inzake sociale en milieuduurzaamheid, veiligheid, etikettering en informatie voor batterijen of het beheer van afgedankte batterijen die onder deze verordening vallen.
Amendement 114
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – lid 2
2.  De lidstaten verhinderen niet dat op handelsbeurzen, tentoonstellingen, bij demonstraties of soortgelijke evenementen batterijen worden getoond die niet aan deze verordening voldoen, op voorwaarde dat een zichtbaar bord duidelijk aangeeft dat deze batterijen niet aan deze verordening voldoen en niet te koop zijn voordat zij conform zijn gemaakt.
2.  De lidstaten verhinderen niet dat op handelsbeurzen, tentoonstellingen, bij demonstraties of soortgelijke evenementen batterijen worden getoond die niet aan deze verordening voldoen, op voorwaarde dat een zichtbaar bord duidelijk aangeeft dat deze batterijen niet aan deze verordening voldoen en niet op de markt kunnen worden aangeboden voordat zij conform zijn gemaakt. Tijdens demonstraties neemt de betrokken marktdeelnemer passende maatregelen om de veiligheid van personen te waarborgen.
Amendement 115
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – titel
Eisen ten aanzien van duurzaamheid, veiligheid, etikettering en informatie voor batterijen
Eisen ten aanzien van duurzaamheid, veiligheid, etikettering, informatie en passende zorgvuldigheid voor batterijen
Amendement 116
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 1 – punt b bis (nieuw)
b bis)  de in artikel 39 vastgestelde eisen inzake passende zorgvuldigheid.
Amendement 117
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Voor batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen die in de handel worden gebracht ter vervanging van defecte batterijen, gelden dezelfde voorschriften als voor de vervangen batterijen in overeenstemming met het “repareren zoals geproduceerd”-beginsel.
Amendement 118
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 2
2.  Voor aspecten die niet onder de hoofdstukken II en III vallen, geldt dat batterijen geen risico voor de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu mogen vormen.
2.  Voor aspecten die niet onder de hoofdstukken II en III en artikel 39 vallen, geldt dat batterijen geen risico voor de menselijke gezondheid, de veiligheid, eigendommen of het milieu mogen vormen.
Amendement 119
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
Elke lidstaat wijst ook een van de in de eerste alinea bedoelde bevoegde autoriteiten aan als contactpunt voor de communicatie met de Commissie overeenkomstig lid 3.
Amendement 120
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 3
3.  Uiterlijk [drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de namen en adressen van de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging in de naam of het adres van deze bevoegde autoriteiten.
3.  Uiterlijk [drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de naam en het adres van het overeenkomstig lid 1 aangewezen contactpunt. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging van de naam of het adres van het contactpunt.
Amendement 121
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis.  Binnen zes maanden na een wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 of de inwerkingtreding van toekomstige Uniewetgeving betreffende duurzaamheidscriteria voor gevaarlijke stoffen en chemische stoffen beoordeelt de Commissie of die wijziging of die toekomstige Uniewetgeving een wijziging vereist van dit artikel of van bijlage I bij deze verordening, of van allebei, en stelt zij in voorkomend geval overeenkomstig artikel 73 van deze verordening een gedelegeerde handeling vast om die bepalingen dienovereenkomstig te wijzigen.
Amendement 122
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 5 ter (nieuw)
5 ter.  Uiterlijk op 31 december 2025 beoordeelt de Commissie, bijgestaan door het Europees Agentschap voor chemische stoffen, systematisch gevaarlijke stoffen in batterijen om mogelijke risico’s voor de menselijke gezondheid of het milieu in kaart te brengen. Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met de mate waarin het gebruik van een gevaarlijke stof nodig is voor de gezondheid of veiligheid, of van cruciaal belang is voor het functioneren van de samenleving, alsook met de beschikbaarheid van geschikte alternatieven vanuit milieu- en gezondheidsoogpunt. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van gedelegeerde handelingen als bedoeld in lid 2.
Amendement 123
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – titel
Koolstofvoetafdruk van batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen
Koolstofvoetafdruk van batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen
Amendement 124
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1 – alinea 1 – inleidende formule
1.  Batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh gaan vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel en elke partij een overeenkomstig de in de tweede alinea bedoelde gedelegeerde handeling opgestelde koolstofvoetafdrukverklaring bevat, met ten minste de volgende informatie:
1.  Batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen gaan vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel een overeenkomstig de in de tweede alinea bedoelde gedelegeerde handeling opgestelde koolstofvoetafdrukverklaring bevat, met ten minste de volgende informatie:
Amendement 125
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1 – alinea 1 – punt c bis (nieuw)
c bis)  informatie over de gebruikte grondstoffen, met inbegrip van het aandeel hernieuwbaar materiaal;
Amendement 126
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1 – alinea 1 – punt d
d)  de totale koolstofvoetafdruk van de batterij, berekend als kg koolstofdioxide-equivalent;
d)  de totale koolstofvoetafdruk van de batterij, berekend als kg koolstofdioxide-equivalent, en de koolstofvoetafdruk van de batterij, berekend als kg koolstofdioxide-equivalent per 1 kWh van de totale energie die tijdens de verwachte levensduur van het batterijsysteem wordt geleverd;
Amendement 127
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1 – alinea 2
De in de eerste alinea gestelde eis inzake de koolstofvoetafdrukverklaring geldt vanaf 1 juli 2024 voor batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen.
De in de eerste alinea gestelde eis inzake de koolstofvoetafdrukverklaring geldt vanaf 1 juli 2024 voor batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen.
Amendement 128
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1 – alinea 3 – inleidende formule
Uiterlijk op 1 juli 2023 gaat de Commissie over tot de vaststelling van:
Uiterlijk op 1 januari 2023 gaat de Commissie over tot de vaststelling van:
Amendement 129
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1 – alinea 3 – punt a
a)  een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 73 om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van de methode voor de berekening van de in punt d) bedoelde totale koolstofvoetafdruk van de batterij, in overeenstemming met de essentiële elementen in bijlage II;
a)  een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 73 om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van de methode voor de berekening en verificatie van de in punt d) bedoelde koolstofvoetafdruk van de batterij, in overeenstemming met de essentiële elementen in bijlage II;
Amendement 130
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1 – alinea 4
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de eerste alinea genoemde informatievereisten te wijzigen.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de eerste alinea genoemde informatievereisten te wijzigen in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang.
Amendement 131
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 2 – alinea 1
Batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh worden voorzien van een opvallend, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar etiket waarop de koolstofvoetafdrukprestatieklasse van de afzonderlijke batterij is aangegeven.
Batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen worden voorzien van een opvallend, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar etiket waarop de koolstofvoetafdruk van de batterij zoals bedoeld in lid 1, punt d), en de koolstofvoetafdrukprestatieklasse van de afzonderlijke batterij zijn aangegeven.
Amendement 132
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 2 – alinea 3
De in de eerste alinea gestelde eisen inzake de koolstofvoetafdrukprestatieklasse gelden vanaf 1 januari 2026 voor batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen.
De in de eerste alinea gestelde eisen inzake de koolstofvoetafdrukprestatieklasse gelden vanaf 1 juli 2025 voor batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen.
Amendement 133
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 2 – alinea 4 – inleidende formule
Uiterlijk op 31 december 2024 gaat de Commissie over tot de vaststelling van
Uiterlijk op 1 januari 2024 gaat de Commissie over tot de vaststelling van:
Amendement 134
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 3 – alinea 1
Batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen met een interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh gaan per productiefaciliteit voor elk batterijmodel en elke partij vergezeld van technische documentatie waaruit blijkt dat de aangegeven waarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur onder de drempelwaarde ligt die is vastgesteld in de door de Commissie overeenkomstig de derde alinea vastgestelde gedelegeerde handeling.
Batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen met een nominale energie van meer dan 2 kWh gaan per productiefaciliteit voor elk batterijmodel vergezeld van technische documentatie waaruit blijkt dat de aangegeven waarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur onder de drempelwaarde ligt die is vastgesteld in de door de Commissie overeenkomstig de derde alinea vastgestelde gedelegeerde handeling.
Amendement 135
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 3 – alinea 2
De in de eerste alinea gestelde eis inzake een maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur geldt vanaf 1 juli 2027 voor batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen.
De in de eerste alinea gestelde eis inzake een maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur geldt vanaf 1 januari 2027 voor batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen met een nominale energie van meer dan 2 kWh.
Amendement 136
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 3 – alinea 3
De Commissie stelt uiterlijk op 1 juli 2026 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur. Bij de voorbereiding van die gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de relevante essentiële elementen van bijlage II.
De Commissie stelt uiterlijk op 1 juli 2025 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur. Bij de voorbereiding van die gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de relevante essentiële elementen van bijlage II.
Amendement 137
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 3 – alinea 4
De invoering van een maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur leidt zo nodig tot een herindeling van de in lid 2 bedoelde koolstofvoetafdrukprestatieklassen van de batterijen.
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur als bedoeld in de eerste alinea te wijzigen op basis van de recentste gegevens die overeenkomstig lid 1 zijn verstrekt. De invoering van een maximale drempelwaarde voor de koolstofvoetafdruk tijdens de levensduur leidt zo nodig tot een herindeling van de in lid 2 bedoelde koolstofvoetafdrukprestatieklassen van de batterijen.
Amendement 138
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  Uiterlijk op 31 december 2025 beoordeelt de Commissie of het haalbaar is de in dit artikel vastgestelde vereisten uit te breiden tot draagbare batterijen, en de in lid 3 bedoelde vereiste tot industriële batterijen met een nominale energie van minder dan 2 kWh. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen.
Amendement 139
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – titel
Gehalte aan gerecycled materiaal in industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen
Gehalte aan gerecycled materiaal in draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen
Amendement 140
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 1 – alinea 1
Vanaf 1 januari 2027 gaan industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie met informatie per productiefaciliteit over de uit afval teruggewonnen hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die in de actieve materialen voor elk batterijmodel en elke partij aanwezig is.
Vanaf 1 juli 2025 gaan draagbare batterijen, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie met informatie per productiefaciliteit over de uit afval teruggewonnen hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die in de actieve materialen voor elk batterijmodel aanwezig is.
Amendement 141
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 1 – alinea 2
Uiterlijk op 31 december 2025 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin de methode voor de berekening en verificatie van de hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die wordt teruggewonnen uit de afvalstoffen die aanwezig zijn in de actieve materialen in de in de eerste alinea bedoelde batterijen, en het model voor de technische documentatie worden vastgelegd. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Uiterlijk op 31 december 2023 stelt de Commissie het volgende vast:
a)  een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 73 ter aanvulling van deze verordening, waarin de methode voor de berekening en verificatie van de hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die wordt teruggewonnen uit de afvalstoffen die aanwezig zijn in de actieve materialen in de in de eerste alinea bedoelde batterijen wordt vastgelegd;
b)  een uitvoeringshandeling waarin het model en de technische documentatie voor de verklaring inzake teruggewonnen materialen worden vastgelegd. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Amendement 142
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 2 – inleidende formule
2.  Vanaf 1 januari 2030 gaan industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel en elke partij aantoont dat deze batterijen het volgende minimumaandeel uit afval teruggewonnen kobalt, lood, lithium of nikkel bevatten in de actieve materialen:
2.  Vanaf 1 januari 2030 gaan draagbare batterijen, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel aantoont dat deze batterijen het volgende minimumaandeel uit afval teruggewonnen kobalt, lood, lithium of nikkel bevatten in de actieve materialen:
Amendement 143
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 3 – inleidende formule
3.  Vanaf 1 januari 2035 gaan industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel en elke partij aantoont dat deze batterijen het volgende minimumaandeel uit afval teruggewonnen kobalt, lood, lithium of nikkel bevatten in de actieve materialen:
3.  Vanaf 1 januari 2035 gaan draagbare batterijen, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en autobatterijen die kobalt, lood, lithium of nikkel in de actieve materialen bevatten, vergezeld van technische documentatie die per productiefaciliteit voor elk batterijmodel aantoont dat deze batterijen het volgende minimumaandeel uit afval teruggewonnen kobalt, lood, lithium of nikkel bevatten in de actieve materialen:
Amendement 144
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 4
4.  Indien gerechtvaardigd en passend vanwege de beschikbaarheid van kobalt, lood, lithium of nikkel uit afvalstoffen of het ontbreken daarvan, is de Commissie bevoegd om uiterlijk op 31 december 2027 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast te stellen om de in de leden 2 en 3 vastgestelde streefcijfers te wijzigen.
4.  Na de vaststelling van de in lid 1 bedoelde methode en uiterlijk op 31 december 2027 beoordeelt de Commissie of het gezien de bestaande en verwachte beschikbaarheid in 2030 en 2035 van kobalt, lood, lithium of nikkel uit afvalstoffen of het ontbreken daarvan, en in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang, passend is om de in de leden 2 en 3 vastgestelde streefcijfers te herzien. De Commissie beoordeelt ook in hoeverre deze doelstellingen worden bereikt door afval vóór of na consumptie, en of het passend is de verwezenlijking van de doelstellingen te beperken tot afval na consumptie. Op basis van die beoordeling dient de Commissie indien nodig een wetgevingsvoorstel in.
Amendement 145
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  Wanneer dat gerechtvaardigd is door veranderingen in batterijtechnologieën die van invloed zijn op het soort materiaal dat kan worden teruggewonnen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen, door verdere grondstoffen en streefdoelen toe te voegen aan de in de leden 2 en 3 vastgestelde lijsten.
Amendement 146
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – titel
Prestatie- en degelijkheidseisen voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik
Prestatie- en degelijkheidseisen voor draagbare batterijen
Amendement 147
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 1
1.  Met ingang van 1 januari 2027 voldoen draagbare batterijen voor algemeen gebruik aan de waarden voor de elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters van bijlage III die zijn vastgesteld in de door de Commissie overeenkomstig lid 2 vastgestelde gedelegeerde handeling.
1.  Met ingang van 1 januari 2027 voldoen draagbare batterijen aan de waarden voor de elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters van bijlage III die zijn vastgesteld in de door de Commissie overeenkomstig lid 2 vastgestelde gedelegeerde handeling.
Amendement 148
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 2 – alinea 1
Uiterlijk op 31 december 2025 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van minimumwaarden voor de in bijlage III vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters die draagbare batterijen voor algemeen gebruik moeten bereiken.
Uiterlijk op 1 juli 2025 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van minimumwaarden voor de in bijlage III vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters die draagbare batterijen, met inbegrip van draagbare batterijen voor algemeen gebruik, moeten bereiken.
Amendement 149
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 2 – alinea 2
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage III vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters te wijzigen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de minimumwaarden te wijzigen en verdere elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters zoals vastgesteld in bijlage III toe te voegen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang.
Amendement 150
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 2 – alinea 3
Bij de voorbereiding van de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de noodzaak om de milieueffecten van draagbare batterijen voor algemeen gebruik tijdens de levenscyclus te verminderen en houdt zij rekening met de desbetreffende internationale normen en etiketteringsregelingen. De Commissie zorgt er ook voor dat de bepalingen van deze gedelegeerde handeling geen significant nadelig effect hebben voor de werking van deze batterijen of de apparaten waarin deze batterijen zijn ingebouwd, de betaalbaarheid en de kosten voor de eindgebruikers en het concurrentievermogen van de sector. Er worden geen buitensporige administratieve lasten opgelegd aan de fabrikanten van de betrokken batterijen en apparaten.
Bij de voorbereiding van de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de noodzaak om de milieueffecten van draagbare batterijen tijdens de levenscyclus te verminderen en de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren en houdt zij rekening met de desbetreffende internationale normen en etiketteringsregelingen. De Commissie zorgt er ook voor dat de bepalingen van deze gedelegeerde handeling geen significant nadelig effect hebben voor de veiligheid en werking van deze batterijen of de apparaten waarin deze batterijen zijn ingebouwd, de betaalbaarheid en de kosten voor de eindgebruikers en het concurrentievermogen van de sector.
Amendement 151
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 3
3.  Uiterlijk op 31 december 2030 beoordeelt de Commissie de haalbaarheid van maatregelen om het gebruik van niet-oplaadbare draagbare batterijen voor algemeen gebruik geleidelijk uit te bannen met het oog op het minimaliseren van de milieueffecten ervan op basis van de levenscyclusanalysemethode. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen.
3.  Uiterlijk op 31 december 2027 beoordeelt de Commissie de haalbaarheid van maatregelen om het gebruik van niet-oplaadbare draagbare batterijen voor algemeen gebruik geleidelijk uit te bannen met het oog op het minimaliseren van de milieueffecten ervan op basis van de levenscyclusanalysemethode en haalbare alternatieven voor eindgebruikers. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen voor uitfasering, de vaststelling van eisen inzake ecologisch ontwerp, of allebei, wanneer dat het milieu ten goede komt.
Amendement 152
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – titel
Prestatie- en degelijkheidseisen voor oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen
Prestatie- en degelijkheidseisen voor industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en batterijen voor lichte vervoermiddelen
Amendement 153
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 1 – alinea 1
Vanaf [twaalf maanden na de inwerkingtreding van de verordening] gaan oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh vergezeld van technische documentatie waarin waarden zijn opgegeven voor de in bijlage IV, deel A, vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters.
Vanaf [twaalf maanden na de inwerkingtreding van de verordening] gaan industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen vergezeld van technische documentatie waarin waarden zijn opgegeven voor de in bijlage IV, deel A, vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters.
Amendement 154
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Uiterlijk op 1 januari 2026 is de in lid 1 bedoelde informatie over de prestaties en degelijkheid van industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen beschikbaar via het voor het publiek beschikbare deel van het elektronische uitwisselingssysteem als beschreven artikel 64 en bijlage XIII. De informatie over de prestaties en degelijkheid van dergelijke batterijen wordt vóór de aankoop ter beschikking van de consument gesteld.
Amendement 155
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 1 ter (nieuw)
1 ter.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage IV vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters voor batterijen voor elektrische voertuigen te wijzigen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang.
Amendement 156
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 1 quater (nieuw)
1 quater.  Binnen zes maanden na de vaststelling van de technische specificaties van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om de in bijlage IV vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters van batterijen voor elektrische voertuigen te wijzigen, teneinde de samenhang van de parameters in bijlage IV en de technische specificaties van de VN/ECE te waarborgen.
Amendement 157
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 2
2.  Met ingang van 1 januari 2026 voldoen oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh aan de minimumwaarden die in de door de Commissie overeenkomstig lid 3 vastgestelde gedelegeerde handeling zijn vastgelegd voor de in bijlage IV, deel A, vermelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters.
2.  Met ingang van 1 januari 2026 voldoen industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen aan de minimumwaarden voor de specifieke soort batterij die in de door de Commissie overeenkomstig lid 3 vastgestelde gedelegeerde handeling zijn vastgelegd voor de in bijlage IV, deel A, vermelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters.
Amendement 158
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 3 – alinea 1
Uiterlijk op 31 december 2024 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van minimumwaarden voor de in bijlage IV, deel A, vermelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters die oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh moeten bereiken.
Uiterlijk op 31 december 2024 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met de vaststelling van minimumwaarden voor de in bijlage IV, deel A, vermelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters die batterijen voor lichte vervoermiddelen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen moeten bereiken.
Amendement 159
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 3 – alinea 2
Bij de voorbereiding van de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de noodzaak om de milieueffecten van oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh te beperken en zorgt zij ervoor dat de daarin vastgestelde voorschriften geen significant nadelig effect hebben voor de werking van deze batterijen of de apparaten waarin ze zijn ingebouwd, voor de betaalbaarheid ervan en voor het concurrentievermogen van de sector. Er worden geen buitensporige administratieve lasten opgelegd aan de fabrikanten van de betrokken batterijen en apparaten.
Bij de voorbereiding van de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de noodzaak om de milieueffecten van industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en batterijen voor lichte vervoermiddelen tijdens hun levenscyclus te beperken en zorgt zij ervoor dat de daarin vastgestelde voorschriften geen significant nadelig effect hebben voor de werking van deze batterijen of de apparaten waarin ze zijn ingebouwd, voor de betaalbaarheid ervan en voor het concurrentievermogen van de sector.
Amendement 160
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage IV vastgestelde elektrochemische prestatie- en degelijkheidsminimumwaarden in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang te wijzigen, teneinde te zorgen voor synergiën met minimumwaarden die kunnen voortvloeien uit de werkzaamheden van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu en onnodige overlappingen te vermijden. De wijziging van de elektrochemische prestatie- en degelijkheidsminimumwaarden leidt niet tot een verslechtering van de prestaties en degelijkheid van batterijen voor elektrische voertuigen.
Amendement 161
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – titel
Verwijderbaarheid en vervangbaarheid van draagbare batterijen
Verwijderbaarheid en vervangbaarheid van draagbare batterijen en batterijen voor lichte vervoermiddelen
Amendement 162
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – alinea 1
Draagbare batterijen die in apparaten zijn ingebouwd, kunnen door de eindgebruiker of door onafhankelijke marktdeelnemers tijdens de levensduur van het apparaat gemakkelijk uit het apparaat worden genomen en vervangen worden indien die batterijen een kortere levensduur hebben dan het apparaat, of uiterlijk aan het einde van de levensduur van het apparaat.
Uiterlijk op 1 januari 2024 worden draagbare batterijen die in apparaten zijn ingebouwd en batterijen voor lichte vervoermiddelen zo ontworpen dat zij gemakkelijk en veilig kunnen worden verwijderd en vervangen met behulp van eenvoudige en algemeen beschikbare werktuigen en zonder dat het apparaat of de batterijen hierdoor schade oplopen. Draagbare batterijen kunnen door de eindgebruiker uit het apparaat worden genomen en worden vervangen, en batterijen voor lichte vervoermiddelen, kunnen door de eindgebruiker of door onafhankelijke marktdeelnemers uit het apparaat worden genomen en worden vervangen tijdens de levensduur van het apparaat indien die batterijen een kortere levensduur hebben dan het apparaat, of uiterlijk aan het einde van de levensduur van het apparaat. Batterijcellen voor lichte vervoermiddelen kunnen door onafhankelijke marktdeelnemers uit het apparaat worden genomen en worden vervangen.
Amendement 163
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – alinea 2
Een batterij is gemakkelijk te vervangen wanneer deze, nadat ze uit een apparaat is genomen, kan worden vervangen door een soortgelijke batterij, zonder dat dit de werking of de prestaties van dat apparaat aantast.
Een batterij is gemakkelijk te vervangen wanneer deze, nadat ze uit een apparaat of een licht vervoermiddel is genomen, kan worden vervangen door een compatibele batterij, zonder dat dit de werking, de prestaties of de veiligheid van dat apparaat of licht vervoermiddel aantast.
Amendement 164
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – alinea 2 bis (nieuw)
Draagbare batterijen en batterijen voor lichte vervoermiddelen zijn gedurende ten minste tien jaar nadat de laatste eenheid van het model in de handel is gebracht tegen een redelijke en niet-discriminerende prijs beschikbaar voor onafhankelijke marktdeelnemers en eindgebruikers als reserveonderdeel voor de apparatuur die zij van stroom voorzien.
Amendement 165
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  De betreffende marktdeelnemer verstrekt bij de aankoop van het apparaat duidelijke en gedetailleerde instructies voor verwijdering en vervanging en stelt deze gedurende de verwachte levensduur van het product permanent in een gemakkelijk te begrijpen vorm op zijn website ter beschikking van de eindgebruikers, met inbegrip van consumenten.
Amendement 166
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 ter (nieuw)
1 ter.  Er wordt geen software gebruikt om de vervanging van draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen of belangrijke onderdelen daarvan door een andere compatibele batterij of belangrijk onderdeel te beïnvloeden.
Amendement 167
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2 – punt a
a)  de continuïteit van de stroomvoorziening noodzakelijk is en een permanente verbinding tussen het apparaat en de draagbare batterij vereist is om redenen van veiligheid, prestaties, medische of gegevensintegriteit; of
a)  de continuïteit van de stroomvoorziening noodzakelijk is en een permanente verbinding tussen het apparaat en de draagbare batterij vereist is om redenen van veiligheid en door de fabrikant kan worden aangetoond dat er geen alternatief verkrijgbaar is op de markt;
Amendement 168
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2 – punt a bis (nieuw)
a bis)  de continuïteit van de stroomvoorziening noodzakelijk is en een permanente verbinding tussen het apparaat en de draagbare batterij vereist is om medische redenen of redenen van gegevensintegriteit en door de fabrikant kan worden aangetoond dat er geen alternatief verkrijgbaar is op de markt;
Amendement 169
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2 – punt b
b)  de batterij uitsluitend kan werken wanneer de batterij in de constructie van het apparaat is geïntegreerd.
b)  de batterij uitsluitend kan werken wanneer de batterij in de constructie van het apparaat is geïntegreerd en door de fabrikant kan worden aangetoond dat er geen alternatief verkrijgbaar is op de markt.
Amendement 170
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2 – alinea 1 bis (nieuw)
De betrokken marktdeelnemer stelt de eindgebruikers bij de aankoop van het apparaat op duidelijke en begrijpelijke wijze, onder meer via het etiket, in kennis van alle gevallen waarin de in de eerste alinea bedoelde afwijking van toepassing is. In de verstrekte informatie wordt de verwachte levensduur van de batterij vermeld.
Amendement 171
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 3
3.  De Commissie stelt richtsnoeren vast om een geharmoniseerde toepassing van de in lid 2 genoemde afwijkingen te vergemakkelijken.
3.  De Commissie stelt uiterlijk twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening richtsnoeren vast om een geharmoniseerde toepassing van de in lid 2 genoemde afwijkingen te vergemakkelijken.
Amendement 172
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 bis (nieuw)
Artikel 11 bis
Verwijderbaarheid en vervangbaarheid van autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen
1.  Autobatterijen, industriële batterijen, en batterijen voor elektrische voertuigen zijn, indien de batterij een kortere levensduur heeft dan het apparaat of het voertuig waarin zij wordt gebruikt, gemakkelijk te verwijderen en te vervangen door gekwalificeerde onafhankelijke marktdeelnemers, die de batterij veilig en zonder voorafgaande demontage van het batterijpak kunnen ontladen.
2.  Industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen worden – ook wat de verbindings-, bevestigings- en afdichtingselementen betreft – zodanig ontworpen dat de behuizing, de afzonderlijke batterijcellen of andere belangrijke onderdelen kunnen worden verwijderd, vervangen en gedemonteerd zonder de batterij te beschadigen.
3.  Er wordt geen software gebruikt om de vervanging van industriële batterijen of batterijen voor elektrische voertuigen of belangrijke onderdelen daarvan door een andere compatibele batterij of belangrijk onderdeel te beïnvloeden.
4.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot vaststelling van gedetailleerde voorschriften ter aanvulling van de in dit artikel vastgestelde voorschriften, door de criteria vast te stellen voor de verwijderbaarheid, vervangbaarheid en demontage van autobatterijen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen, waarbij rekening wordt gehouden met de technische en wetenschappelijke vooruitgang.
Amendement 173
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 ter (nieuw)
Artikel 11 ter
Veiligheid van gerepareerde autobatterijen, industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen
1.  De veiligheid van gerepareerde autobatterijen, industriële batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en batterijen voor elektrische voertuigen wordt beoordeeld op basis van aan de batterijen aangepaste niet-destructieve tests.
2.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om passende testmethoden vast te stellen teneinde de veiligheid van gerepareerde batterijen te waarborgen.
Amendement 174
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 quater (nieuw)
Artikel 11 quater
Universele opladers
Uiterlijk op 1 januari 2024 beoordeelt de Commissie hoe het best geharmoniseerde normen voor een universele oplader kunnen worden ingevoerd, die uiterlijk op 1 januari 2026 van toepassing zijn, voor herlaadbare batterijen voor elektrische voertuigen en lichte vervoermiddelen en herlaadbare batterijen die zijn ingebouwd in bepaalde categorieën elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2012/19/EU vallen.
Bij de uitvoering van de in de eerste alinea bedoelde beoordeling houdt de Commissie rekening met de omvang van de markt, de vermindering van de hoeveelheid afval, de beschikbaarheid en de vermindering van de kosten voor consumenten en andere eindgebruikers.
Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen.
De beoordeling door de Commissie doet geen afbreuk aan de vaststelling van wetgeving waarin wordt voorzien in de invoering van dergelijke universele opladers op een eerder tijdstip.
Amendement 175
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – titel
Veiligheid van stationaire batterijsystemen voor energieopslag
Veiligheid van batterijen in een systeem voor stationaire energieopslag
Amendement 176
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 – lid 1
1.  Batterijsystemen voor stationaire energieopslag gaan vergezeld van technische documentatie waaruit blijkt dat zij veilig zijn tijdens hun normale werking en gebruik, met inbegrip van bewijsmateriaal dat zij met succes zijn getest voor de in bijlage V vastgestelde veiligheidsparameters, waarvoor de modernste testmethoden moeten worden gebruikt.
1.  Batterijen in een systeem voor stationaire energieopslag gaan vergezeld van technische documentatie waaruit blijkt dat zij veilig zijn tijdens hun normale werking en gebruik, met inbegrip van bewijsmateriaal dat zij met succes zijn getest voor de in bijlage V vastgestelde veiligheidsparameters, waarvoor de modernste testmethoden worden gebruikt.
Amendement 177
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 1
1.  Met ingang van 1 januari 2027 worden batterijen voorzien van een etiket met de in bijlage VI, deel A, bedoelde informatie.
1.  Met ingang van ... [24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] worden batterijen voorzien van een etiket met de in bijlage VI, deel A, bedoelde informatie, alsook de specifieke informatie die vereist is uit hoofde van Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad.
Amendement 178
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 2
2.  Met ingang van 1 januari 2027 worden draagbare batterijen en autobatterijen voorzien van een etiket met informatie over hun capaciteit, en worden draagbare batterijen voorzien van een etiket met informatie over de minimale gemiddelde levensduur bij gebruik in specifieke toepassingen.
2.  Met ingang van 1 januari 2027 worden draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en autobatterijen voorzien van een etiket met informatie over hun nominale energiecapaciteit en van een etiket met informatie over de minimale gemiddelde levensduur bij gebruik in specifieke toepassingen en de verwachte levensduur in aantal cycli en kalenderjaren.
Amendement 179
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Met ingang van 1 januari 2023 worden niet-oplaadbare draagbare batterijen voor algemeen gebruik voorzien van een etiket met de aanduiding “niet-oplaadbaar”.
Amendement 180
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 3 – alinea 4
Indien de afmetingen van de batterij dusdanig zijn dat het symbool kleiner zou zijn dan 0,5 × 0,5 cm, behoeft de batterij niet te worden gemarkeerd, maar wordt een symbool van ten minste 1 × 1 cm op de verpakking afgedrukt.
Indien de afmetingen van de batterij dusdanig zijn dat het symbool kleiner zou zijn dan 0,47 × 0,47 cm, behoeft de batterij niet te worden gemarkeerd, maar wordt een symbool van ten minste 1 × 1 cm op de verpakking afgedrukt.
Amendement 181
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  Met ingang van 1 juli 2023 worden batterijen voorzien van een etiket met symbool dat een geharmoniseerde kleurcode aangeeft op basis van de soort batterij en de chemische samenstelling ervan.
Amendement 182
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 5 – punt -a bis (nieuw)
-a bis)  vanaf 1 januari 2025, tot de in bijlage VI, deel A bis, bedoelde informatie;
Amendement 183
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 5 – punt b
b)  vanaf 1 januari 2027, tot de in lid 2 bedoelde informatie voor draagbare en autobatterijen;
b)  vanaf 1 januari 2027, tot de in lid 2 bedoelde informatie voor draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en autobatterijen;
Amendement 184
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 5 – punt b bis (nieuw)
b bis)  vanaf 1 januari 2023, tot de in lid 2 bis bedoelde informatie voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik;
Amendement 185
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 5 – punt e
e)  vanaf [twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening], tot het in artikel 39, lid 6, bedoelde verslag voor oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen;
e)  vanaf [twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening], tot het in artikel 39, lid 6, bedoelde verslag voor alle batterijen;
Amendement 186
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 5 – punt f
f)  vanaf juli 2024, tot de in artikel 7, lid 1, bedoelde koolstofvoetafdrukverklaring voor batterijen voor elektrische voertuigen en oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh;
f)  vanaf juli 2024, tot de in artikel 7, lid 1, bedoelde koolstofvoetafdrukverklaring voor batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en industriële batterijen;
Amendement 187
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 5 – punt g
g)  vanaf 1 januari 2026, tot de in artikel 7, lid 2, bedoelde koolstofvoetafdrukprestatieklasse voor batterijen voor elektrische voertuigen en voor oplaadbare industriële batterijen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh;
g)  vanaf 1 juli 2025, tot de in artikel 7, lid 2, bedoelde koolstofvoetafdrukprestatieklasse voor batterijen voor elektrische voertuigen, batterijen voor lichte vervoermiddelen en voor industriële batterijen met interne opslag;
Amendement 188
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 5 – punt h
h)  vanaf 1 januari 2027, tot de hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die uit de afvalstoffen die aanwezig zijn in de actieve materialen is teruggewonnen, in overeenstemming met artikel 8, voor oplaadbare industriële batterijen, autobatterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh;
h)  vanaf 1 juli 2025, tot de hoeveelheid kobalt, lood, lithium of nikkel die uit de afvalstoffen die aanwezig zijn in de actieve materialen is teruggewonnen, in overeenstemming met artikel 8, voor draagbare batterijen, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, autobatterijen en batterijen voor elektrische voertuigen;
Amendement 189
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 5 – punt j bis (nieuw)
j bis)  vanaf 1 januari 2026, tot de informatie uit het in artikel 65 bedoelde batterijpaspoort, voor batterijen voor lichte vervoermiddelen, batterijen voor elektrische voertuigen en industriële batterijen.
Amendement 190
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 6
6.  De in de leden 1 tot en met 5 bedoelde etiketten en QR-codes worden zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op de batterij gedrukt of hierin gegraveerd. Wanneer dit vanwege de aard en de afmetingen van de batterij niet mogelijk of niet gegrond is, worden de etiketten aangebracht op de verpakking en op de documenten die de batterij vergezellen.
6.  De in de leden 1 tot en met 5 bedoelde etiketten en QR-codes worden zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op de batterij gedrukt of hierin gegraveerd. Wanneer dit vanwege de aard en de afmetingen van de batterij niet mogelijk of niet gegrond is, worden de etiketten aangebracht op de verpakking en op de documenten die de batterij vergezellen. In het geval van herproductie of herbestemming worden de etiketten vervangen door een nieuw etiket waarop de nieuwe productstatus van de batterij is aangegeven.
Wanneer batterijen in apparaten zijn ingebouwd, worden de in de leden 1, 2, 3 en 5 bedoelde etiketten en QR-codes zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op de apparaten gedrukt of hierin gegraveerd.
De QR-code biedt ook toegang tot het openbaar toegankelijke deel van het batterijpaspoort dat overeenkomstig artikel 65 is vastgesteld.
Amendement 191
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 6 bis (nieuw)
6 bis.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang te voorzien in alternatieve soorten slimme etiketten in plaats van of in aanvulling op de QR-code.
Amendement 192
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 7
7.  De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2025 uitvoeringshandelingen vast met het oog op de vaststelling van geharmoniseerde specificaties voor de in de leden 1 en 2 bedoelde etiketteringsvoorschriften. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
7.  De Commissie stelt uiterlijk op 1 juli 2025 uitvoeringshandelingen vast met het oog op de vaststelling van geharmoniseerde specificaties voor de in de leden 1 en 2 bedoelde etiketteringsvoorschriften. Voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik wordt op het etiket een gemakkelijk herkenbare classificatie van de prestaties en duurzaamheid ervan vermeld. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Amendement 193
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 7 bis (nieuw)
7 bis.  De Commissie stelt uiterlijk op 1 januari 2023 uitvoeringshandelingen vast met het oog op de vaststelling van geharmoniseerde specificaties voor de in lid 3 bedoelde etiketteringsvoorschriften inzake de geharmoniseerde kleurcode. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Amendement 194
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 1
1.  Oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh worden uitgerust met een batterijmanagementsysteem dat gegevens bevat over de parameters voor het bepalen van de conditie en de verwachte levensduur van de batterijen, zoals vastgesteld in bijlage VII.
1.  Batterijen in een systemen voor stationaire energieopslag, batterijen voor elektrische voertuigen en batterijen voor lichte vervoermiddelen die zijn uitgerust met een batterijmanagementsysteem bevatten realtimegegevens in het batterijmanagementsysteem over de parameters voor het bepalen van de conditie, veiligheid en de verwachte levensduur van de batterijen, zoals vastgesteld in bijlage VII.
Amendement 195
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 2 – inleidende formule
2.  Toegang tot de gegevens in het in lid 1 bedoelde batterijmanagementsysteem wordt te allen tijde op niet-discriminerende wijze verleend aan de rechtspersoon of natuurlijke persoon die de batterij rechtmatig heeft aangekocht of aan derden die namens hen optreden, met het oog op:
2.  “Alleen lezen”-toegang tot de gegevens in het in lid 1 bedoelde batterijmanagementsysteem en in draagbare batterijen die zijn uitgerust met een batterijmanagementsysteem wordt te allen tijde op niet-discriminerende wijze verleend aan de rechtspersoon of natuurlijke persoon die de batterij rechtmatig heeft aangekocht of aan derden die namens hen optreden, met het oog op:
Amendement 196
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 2 – punt b
b)  het vergemakkelijken van het hergebruik, de herbestemming of de herproductie van de batterij;
b)  het vergemakkelijken van de voorbereiding voor hergebruik, het hergebruik, de voorbereiding voor herbestemming, de herbestemming of de herproductie van de batterij;
Amendement 197
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Voor batterijen voor elektrische voertuigen en batterijen voor lichte vervoermiddelen die zijn uitgerust met een batterijmanagementsysteem verstrekken de fabrikanten realtimegegevens in het voertuig in verband met de conditie, het laadniveau, het instelpunt voor het vermogen en de capaciteit van de batterij.
Amendement 198
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 2 ter (nieuw)
2 ter.  Uiterlijk op 1 januari 2024 is het batterijmanagementsysteem van batterijen voor elektrische voertuigen zodanig ontworpen dat het kan communiceren met slimme oplaadsystemen, onder meer via vehicle-to-grid-, vehicle-to-load-, vehicle-to-vehicle-, vehicle-to-power bank- en vehicle-to-building-oplaadfuncties.
Amendement 199
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 3 – alinea 1 bis (nieuw)
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage VII vastgestelde parameters voor het bepalen van de conditie en de verwachte levensduur van batterijen in het licht van de technische en wetenschappelijke vooruitgang te wijzigen en te zorgen voor synergiën met parameters die kunnen voortvloeien uit de werkzaamheden van de informele VN/ECE-werkgroep voor elektrische voertuigen en het milieu.
Amendement 200
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – lid 1
1.  Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen die zijn vastgesteld in de artikelen 9, 10, 12 en 13 en artikel 59, lid 5, punt a), van deze verordening worden metingen en berekeningen verricht volgens een betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methode die gebruikmaakt van algemeen erkende geavanceerde methoden en waarvan de resultaten worden geacht weinig onzeker te zijn, met inbegrip van methoden die zijn opgenomen in normen waarvan de referentienummers voor dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.
1.  Met het oog op de naleving en de controle op de naleving van de eisen die zijn vastgesteld in de artikelen 9, 10, 11 bis, 12 en 13 en artikel 59, lid 5, punt a), van deze verordening worden metingen en berekeningen verricht volgens een betrouwbare, nauwkeurige en reproduceerbare methode die gebruikmaakt van algemeen erkende geavanceerde methoden en waarvan de resultaten worden geacht weinig onzeker te zijn, met inbegrip van methoden die zijn opgenomen in normen waarvan de referentienummers voor dat doel in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt.
Amendement 201
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – lid 2
2.  Batterijen die worden getest in overeenstemming met geharmoniseerde normen of onderdelen daarvan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming te zijn met de eisen in de artikelen 9, 10, 13 en 59, lid 5, punt a), voor zover deze eisen onder deze geharmoniseerde normen vallen.
2.  Batterijen die worden getest in overeenstemming met geharmoniseerde normen of onderdelen daarvan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht in overeenstemming te zijn met de eisen in de artikelen 9, 10, 13 en 59, lid 5, punt a), voor zover deze eisen onder deze geharmoniseerde normen of onderdelen daarvan vallen.
Amendement 202
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 1 – alinea 1 – inleidende formule
1.  De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met het oog op de vaststelling van gemeenschappelijke specificaties voor de in de artikelen 9, 10, 12 en 13, artikel 59, lid 5, punt a), of de in artikel 15, lid 2, bedoelde tests, in de volgende gevallen:
1.  De Commissie kan in uitzonderlijke gevallen, na raadpleging van de relevante Europese normalisatieorganisaties en Europese organisaties van belanghebbenden die financiering ontvangen van de Unie in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1025/2012, uitvoeringshandelingen vaststellen met het oog op de vaststelling van gemeenschappelijke specificaties voor de in de artikelen 9, 10, 11 bis, 12 en 13, artikel 59, lid 5, punt a), of de in artikel 15, lid 2, bedoelde tests, in de volgende gevallen:
Amendement 203
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 1 – alinea 1 – punt b
b)  de Commissie merkt op dat de goedkeuring van de gevraagde geharmoniseerde normen te lang op zich laat wachten, of is van mening dat de betreffende geharmoniseerde normen ontoereikend zijn; of
b)  de Commissie merkt op dat de goedkeuring van de gevraagde geharmoniseerde normen te lang op zich laat wachten, namelijk door overschrijding van de in het normalisatieverzoek vastgestelde termijnen voor de normalisatieorganisatie, of is redelijkerwijs van mening dat de betreffende geharmoniseerde normen niet voldoen aan de in het normalisatieverzoek beschreven criteria; of
Amendement 204
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  De Commissie ondersteunt actief de bedrijfstak van de Unie en versterkt haar aanwezigheid in internationale normalisatieorganisaties door een zo groot mogelijke samenhang te creëren tussen internationale en Europese normen en door het algemene gebruik van Europese normen buiten de EU te bevorderen.
Amendement 205
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – lid 1
1.  Voordat een batterij in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen, zorgt de fabrikant of zijn gemachtigde ervoor dat een conformiteitsbeoordeling van het product ten aanzien van de eisen in de hoofdstukken II en III van deze verordening wordt uitgevoerd.
1.  Voordat een batterij in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen, zorgt de fabrikant of zijn gemachtigde ervoor dat een conformiteitsbeoordeling van het product ten aanzien van de eisen in de hoofdstukken II en III en artikel 39 van deze verordening wordt uitgevoerd.
Amendement 206
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – lid 2
2.  De conformiteitsbeoordeling van de batterijen ten aanzien van de eisen in de artikelen 6, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 wordt uitgevoerd volgens de in bijlage VIII, deel A, beschreven procedure.
2.  De conformiteitsbeoordeling van de batterijen ten aanzien van de eisen in de artikelen 6, 9, 11, 13 en 14 wordt uitgevoerd volgens de in bijlage VIII, deel A, beschreven procedure.
Amendement 207
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – lid 3
3.  De conformiteitsbeoordeling van de batterijen ten aanzien van de eisen in de artikelen 7, 8 en 39 wordt uitgevoerd volgens de in bijlage VIII, deel B, beschreven procedures.
3.  De conformiteitsbeoordeling van de batterijen ten aanzien van de eisen in de artikelen 7, 8, 10, 12 en 39 wordt uitgevoerd volgens de in bijlage VIII, deel B, beschreven procedures.
Amendement 208
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – lid 5
5.  De dossiers en de correspondentie betreffende de conformiteitsbeoordeling van de batterijen worden opgesteld in een officiële taal van de lidstaat waar de aangemelde instantie die de in de leden 1 en 2 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures uitvoert, gevestigd is, of in een taal die door die instantie wordt aanvaard.
5.  De dossiers en de correspondentie betreffende de conformiteitsbeoordeling van de batterijen worden opgesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat waar de aangemelde instantie die de in de leden 1 en 2 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures uitvoert, gevestigd is, of in een taal die door die instantie wordt aanvaard.
Amendement 209
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis.  Dit artikel is van toepassing 12 maanden na de datum van publicatie door de Commissie van de in artikel 30, lid 2, bedoelde lijst van aangemelde instanties.
Amendement 210
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 1
1.  In de EU-conformiteitsverklaring wordt vermeld dat is aangetoond dat aan de eisen die zijn vermeld in de hoofdstukken II en III is voldaan.
1.  In de EU-conformiteitsverklaring wordt vermeld dat is aangetoond dat aan de eisen die zijn vermeld in de hoofdstukken II en III en artikel 39 is voldaan.
Amendement 211
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 2
2.  De EU-conformiteitsverklaring heeft de in bijlage IX beschreven modelstructuur, bevat de in de betreffende modules van bijlage VIII vermelde elementen en wordt voortdurend bijgewerkt. Ze wordt vertaald in de taal of talen die vereist zijn door de lidstaat waar de batterij in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen.
2.  De EU-conformiteitsverklaring kan elektronisch worden ingevuld en heeft de in bijlage IX beschreven modelstructuur, bevat de in de betreffende modules van bijlage VIII vermelde elementen en wordt voortdurend bijgewerkt. Ze wordt vertaald in de taal of talen die vereist zijn door de lidstaat waar de batterij in de handel wordt gebracht, op de markt wordt aangeboden of in gebruik wordt genomen.
Amendement 212
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – alinea 1
De lidstaten melden de conformiteitsbeoordelingsinstanties die bevoegd zijn om uit hoofde van deze verordening conformiteitsbeoordelingen te verrichten aan bij de Commissie en de andere lidstaten.
De lidstaten melden de conformiteitsbeoordelingsinstanties die bevoegd zijn om uit hoofde van deze verordening conformiteitsbeoordelingen voor derden te verrichten aan bij de Commissie en de andere lidstaten.
Amendement 213
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 – lid 5
5.  Een aanmeldende autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame personeelsleden om haar taken naar behoren uit te voeren.
5.  Een aanmeldende autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame personeelsleden en voldoende financiële middelen om haar taken naar behoren uit te voeren.
Amendement 214
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 3
3.  Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is een derde partij die onafhankelijk is van enige zakelijke banden en van het batterijmodel dat zij beoordeelt, in het bijzonder van batterijfabrikanten, de handelspartners van batterijfabrikanten, investeerders met aandelen in de productiefaciliteiten van de batterijfabrikant, en van andere aangemelde instanties en de brancheorganisaties en moeder- of dochterondernemingen van de aangemelde instanties.
3.  Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is een derde partij die onafhankelijk is van enige zakelijke banden en van de batterijen die zij beoordeelt, in het bijzonder van batterijfabrikanten, de handelspartners van batterijfabrikanten, investeerders met aandelen in de productiefaciliteiten van de batterijfabrikant, en van andere aangemelde instanties en de brancheorganisaties en moeder- of dochterondernemingen van de aangemelde instanties.
Amendement 215
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 6 – alinea 1
Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is in staat alle in bijlage VIII vermelde conformiteitsbeoordelingsactiviteiten te verrichten waarvoor zij is aangemeld, ongeacht of deze taken door de conformiteitsbeoordelingsinstantie zelf of namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.
Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is in staat alle in bijlage VIII vermelde conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten waarvoor zij is aangemeld, ongeacht of deze taken door de conformiteitsbeoordelingsinstantie zelf of namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.
Amendement 216
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 6 – alinea 2 – punt a
a)  intern personeel met de nodige technische kennis en voldoende relevante ervaring om de conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten;
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie)
Amendement 217
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 6 – alinea 2 – punt c
c)  een passend beleid en geschikte procedures om een onderscheid te maken tussen activiteiten die zij als aangemelde instantie verricht en andere activiteiten;
c)  een passend beleid en geschikte procedures om een onderscheid te maken tussen activiteiten die zij als aangemelde instantie verricht en andere taken;
Amendement 218
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 6 – alinea 3
Een conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elk batterijmodel waarvoor zij is aangemeld, toegang tot alle vereiste testapparatuur en -faciliteiten.
Een conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elk batterijmodel waarvoor zij is aangemeld, toegang tot alle vereiste informatie, testapparatuur en -faciliteiten.
Amendement 219
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 7 – punt c
c)  voldoende kennis over en inzicht in de in de hoofdstukken II en III beschreven eisen, de in artikel 15 bedoelde toepasselijke geharmoniseerde normen en de in artikel 16 bedoelde gemeenschappelijke specificaties, en de toepasselijke bepalingen van de harmonisatiewetgeving van de Unie en de nationale wetgeving;
c)  voldoende kennis over en inzicht in de in de hoofdstukken II en III en in artikel 39 beschreven eisen, de in artikel 15 bedoelde toepasselijke geharmoniseerde normen en de in artikel 16 bedoelde gemeenschappelijke specificaties, en de toepasselijke bepalingen van de harmonisatiewetgeving van de Unie en de nationale wetgeving;
Amendement 220
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 8 – alinea 1
De onpartijdigheid van een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht, moet zijn gewaarborgd.
De onpartijdigheid van een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, moet zijn gewaarborgd.
Amendement 221
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 8 – alinea 2
De beloning van de hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht, hangt niet af van het aantal uitgevoerde conformiteitsbeoordelingen of van de resultaten daarvan.
De beloning van de hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, hangt niet af van het aantal uitgevoerde conformiteitsbeoordelingen of van de resultaten daarvan.
Amendement 222
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 10
10.  Het personeel van een conformiteitsbeoordelingsinstantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennisneemt bij de verrichting van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten overeenkomstig bijlage VIII, behalve ten opzichte van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de werkzaamheden plaatsvinden. De eigendomsrechten worden beschermd.
10.  Het personeel van een conformiteitsbeoordelingsinstantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennisneemt bij de verrichting van de conformiteitsbeoordelingstaken overeenkomstig bijlage VIII, behalve ten opzichte van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de werkzaamheden plaatsvinden. De eigendomsrechten worden beschermd.
Amendement 223
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 11
11.  Een conformiteitsbeoordelingsinstantie neemt deel aan, of zorgt ervoor dat haar personeel dat de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde instanties die is opgericht uit hoofde van artikel 37, en hanteert de door die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten als algemene richtsnoeren.
11.  Een conformiteitsbeoordelingsinstantie neemt deel aan, of zorgt ervoor dat haar personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde instanties die is opgericht uit hoofde van artikel 37, en hanteert de door die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten als algemene richtsnoeren.
Amendement 224
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 – lid 2
2.  Het verzoek om aanmelding gaat vergezeld van een beschrijving van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, van de in bijlage VIII beschreven conformiteitsbeoordelingsmodules en van het batterijmodel waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie verklaart bekwaam te zijn, evenals een accreditatiecertificaat, dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie, waarin wordt verklaard dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de eisen in artikel 25.
2.  Het verzoek om aanmelding gaat vergezeld van een beschrijving van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, van de in bijlage VIII beschreven conformiteitsbeoordelingsmodule(s) en van het batterijmodel waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie verklaart bekwaam te zijn, evenals een accreditatiecertificaat, dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie, waarin wordt verklaard dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de eisen in artikel 25.
Amendement 225
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 1
1.  De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij twijfelt of in kennis wordt gesteld van twijfels over de bekwaamheid van een aangemelde instantie of over de vraag of een aangemelde instantie nog aan de voor haar toepasselijke eisen voldoet en haar verantwoordelijkheden nakomt.
1.  De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij twijfelt of in kennis wordt gesteld, met name door marktdeelnemers en andere relevante belanghebbenden, van twijfels over de bekwaamheid van een aangemelde instantie of over de vraag of een aangemelde instantie nog aan de voor haar toepasselijke eisen voldoet en haar verantwoordelijkheden nakomt.
Amendement 226
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 3
3.  Alle gevoelige informatie die de Commissie in het kader van haar onderzoek ontvangt, wordt door haar vertrouwelijk behandeld.
3.  De Commissie kan het advies inwinnen van de in artikel 68 bis bedoelde Unietestfaciliteit en ziet erop toe dat alle gevoelige informatie die zij in het kader van haar onderzoek ontvangt, vertrouwelijk wordt behandeld.
Amendement 227
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 – lid 2 – alinea 1
Een aangemelde instantie voert haar activiteiten op evenredige wijze uit, waarbij zij voorkomt de marktdeelnemers onnodig te belasten en naar behoren rekening houdt met de omvang van de onderneming, de sector waarin de onderneming actief is, haar structuur, de relatieve complexiteit van de te beoordelen batterij en het massa- of seriële karakter van het productieproces.
Een aangemelde instantie voert conformiteitsbeoordelingen op evenredige wijze uit, waarbij zij voorkomt de marktdeelnemers, en met name kleine en middelgrote ondernemingen, onnodig te belasten en waarbij zij naar behoren rekening houdt met de omvang van de onderneming, de sector waarin de onderneming actief is, haar structuur, de relatieve complexiteit van de te beoordelen batterij en het massa- of seriële karakter van het productieproces.
Amendement 228
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 – lid 3
3.  Wanneer een aangemelde instantie vaststelt dat een fabrikant niet heeft voldaan aan de eisen van de hoofdstukken II en III, aan de in artikel 15 genoemde geharmoniseerde normen, aan de in artikel 16 bedoelde gemeenschappelijke specificaties of aan andere technische specificaties, verlangt zij van die fabrikant dat deze passende corrigerende maatregelen neemt met het oog op een tweede, definitief certificeringsbesluit, tenzij de tekortkomingen niet kunnen worden verholpen, in welk geval zij geen certificaat verleent.
3.  Wanneer een aangemelde instantie vaststelt dat een fabrikant niet heeft voldaan aan de eisen vanhoofdstuk II of III of van artikel 39, aan de in artikel 15 genoemde geharmoniseerde normen, aan de in artikel 16 bedoelde gemeenschappelijke specificaties of aan andere technische specificaties, verlangt zij van de fabrikant dat deze passende corrigerende maatregelen neemt met het oog op een tweede, definitief certificeringsbesluit, tenzij de tekortkomingen niet kunnen worden verholpen, in welk geval zij geen certificaat verleent.
Amendement 229
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 – lid 2
2.  Een aangemelde instantie verstrekt andere aangemelde instanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde batterijen verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en op verzoek ook over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.
2.  Een aangemelde instantie verstrekt andere uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties die soortgelijke conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde batterijen verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en op verzoek ook over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.
Amendement 230
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – titel
Uitwisseling van ervaringen
Uitwisseling van ervaringen en goede praktijken
Amendement 231
Voorstel voor een verordening
Artikel 36 – alinea 1
De Commissie voorziet in de organisatie van de uitwisseling van ervaringen tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het aanmeldingsbeleid.
De Commissie voorziet in de organisatie van de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het aanmeldingsbeleid.
Amendement 232
Voorstel voor een verordening
Artikel 37 – alinea 1
De Commissie zorgt voor passende coördinatie en samenwerking tussen aangemelde instanties in de vorm van een sectorale groep of groepen van aangemelde instanties.
De Commissie zorgt voor passende coördinatie en samenwerking tussen uit hoofde van deze verordening aangemelde instanties in de vorm van een sectorale groep of groepen van aangemelde instanties.
Amendement 233
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 1 – inleidende formule
1.  Wanneer fabrikanten een batterij in de handel brengen of in gebruik nemen, ook voor eigen gebruik, zorgen zij ervoor dat de batterij:
1.  Voor alle batterijen die de fabrikanten in de Unie in de handel brengen of in de Unie in gebruik nemen, ook voor eigen gebruik, zorgen zij ervoor dat de batterij:
Amendement 234
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 4 – alinea 2
Indien echter een partij of zending van meerdere batterijen tegelijkertijd aan een enkele gebruiker wordt geleverd, mag deze vergezeld gaan van één enkel exemplaar van de EU-conformiteitsverklaring.
Indien echter een zending van meerdere batterijen tegelijkertijd aan een enkele gebruiker wordt geleverd, mag deze vergezeld gaan van één enkel exemplaar van de EU-conformiteitsverklaring.
Amendement 235
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 8
8.  Fabrikanten vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en hun postadres en website waarop contact met hen kan worden opgenomen op de verpakking van de batterij. Het postadres moet één enkele plaats aangeven waarop met de fabrikant contact kan worden gezocht. Die informatie moet worden opgesteld in een voor eindgebruikers en markttoezichtautoriteiten gemakkelijk te begrijpen taal en moet duidelijk, begrijpelijk en leesbaar zijn.
8.  Fabrikanten vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en het telefoonnummer, het postadres, het e-mailadres en de website waarop contact met hen kan worden opgenomen op de verpakking van de batterij. Het postadres moet één enkele plaats aangeven waarop met de fabrikant contact kan worden gezocht. Die informatie moet worden opgesteld in een voor eindgebruikers en markttoezichtautoriteiten gemakkelijk te begrijpen taal en moet duidelijk, begrijpelijk en leesbaar zijn.
Amendement 236
Voorstel voor een verordening
Artikel 38 – lid 11
11.  Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen fabrikanten, indien de batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaat waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.
11.  Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen fabrikanten, wanneer zij van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaat waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.
(Horizontaal amendement: de wijziging in “wanneer zij van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een batterij een risico vertoont” geldt voor de hele tekst. Indien dit amendement wordt aangenomen, moet de wijziging in de hele tekst worden doorgevoerd.)
Amendement 237
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – titel
Verplichting voor marktdeelnemers die oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh in de handel brengen om een beleid inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen vast te stellen
Verplichting voor marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen om passende zorgvuldigheid in de waardeketen te betrachten
Amendement 238
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 1
1.  Met ingang van [twaalf maanden na de inwerkingtreding van de verordening] voldoen marktdeelnemers die oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh in de handel brengen aan de verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en houden zij documentatie bij waaruit blijkt dat zij zich aan hun respectieve verplichtingen houden, met inbegrip van de resultaten van de door aangemelde instanties verrichte externe verificatie.
1.  Met ingang van [twaalf maanden na de inwerkingtreding van de verordening] voldoen marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen aan de verplichtingen ten aanzien van passende zorgvuldigheid in de waardeketen in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en houden zij documentatie bij waaruit blijkt dat zij zich aan hun respectieve verplichtingen houden, met inbegrip van de resultaten van de door aangemelde instanties verrichte externe verificatie.
Amendement 239
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 2 – punt a
a)  stellen een bedrijfsbeleid voor de toeleveringsketen van grondstoffen zoals bedoeld in bijlage X, punt 1, vast en delen dat duidelijk mee aan leveranciers en het publiek;
a)  stellen een bedrijfsbeleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen vast, onder meer met betrekking tot de grondstoffen zoals bedoeld in bijlage X, punt 1, en de daarmee samenhangende categorieën van sociale en milieurisico’s zoals bedoeld in bijlage X, punt 2, en delen dat duidelijk mee aan leveranciers en het publiek;
Amendement 240
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 2 – punt b
b)  nemen in hun beleid voor toeleveringsketens normen op overeenkomstig de normen in het modelbeleid voor toeleveringsketens in bijlage II bij de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid;
b)  nemen in hun beleid voor waardeketens normen op die in overeenstemming zijn met de internationaal erkende beginselen inzake passende zorgvuldigheid zoals bedoeld in bijlage X, punt 3 bis;
Amendement 241
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 2 – punt c
c)  zorgen ervoor dat hun respectieve interne beheersystemen zo zijn gestructureerd dat passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen wordt ondersteund door het hogere management verantwoordelijk te maken voor het toezicht op het proces van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen, en houden gedurende ten minste vijf jaar gegevens bij van deze systemen;
c)  zorgen ervoor dat hun respectieve interne beheersystemen zo zijn gestructureerd dat passende zorgvuldigheid in de waardeketen wordt ondersteund door het hogere management verantwoordelijk te maken voor het toezicht op het proces van passende zorgvuldigheid in de waardeketen, en houden gedurende ten minste vijf jaar gegevens bij van deze systemen;
Amendement 242
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 2 – punt d – alinea 1
d)  stellen een systeem van controles en transparantie van de toeleveringsketen in en hanteren dit systeem, inclusief een bewakingsketen of traceerbaarheidssysteem of de identificatie van upstreamactoren in de toeleveringsketen;
d)  stellen een systeem van controles en transparantie van de waardeketen in en hanteren dit systeem, inclusief een bewakingsketen of traceerbaarheidssysteem, waarbij de upstreamactoren in de waardeketen worden geïdentificeerd;
Amendement 243
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 2 – punt d – alinea 2 – inleidende formule
dat systeem wordt onderbouwd met documentatie met daarin de volgende informatie:
dat systeem wordt onderbouwd met documentatie met daarin ten minste de volgende informatie:
Amendement 244
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 2 – punt d – alinea 2 – iii bis (nieuw)
iii bis)  indien de grondstof afkomstig is uit een risicogebied, aanvullende informatie, overeenkomstig de specifieke aanbevelingen voor marktdeelnemers upstream als bepaald in de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid, waar relevant, zoals de mijn van oorsprong van de grondstof, de plaatsen waar de grondstoffen worden geconsolideerd, verhandeld en verwerkt, en betaalde belastingen, vergoedingen en royalty’s;
Amendement 245
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 2 – punt d – alinea 3
De eisen onder de huidige letter d) kunnen worden uitgevoerd door deelname aan door de industrie gestuurde regelingen;
Onverminderd de individuele verantwoordelijkheid van marktdeelnemers voor hun zorgvuldigheidsprocessen, kunnen de eisen van het huidige punt d) worden uitgevoerd in samenwerking met andere actoren, onder meer door deelname aan door de industrie gestuurde regelingen die in het kader van deze verordening worden erkend.
Amendement 246
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 2 – punt e
e)  nemen hun beleid voor toeleveringsketens op in contracten en overeenkomsten met leveranciers, met inbegrip van hun maatregelen op het gebied van risicobeheer;
e)  nemen hun beleid voor waardeketens op in contracten en overeenkomsten met leveranciers, met inbegrip van hun maatregelen op het gebied van risicobeheer;
Amendement 247
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 2 – punt f
f)  stellen een klachtenmechanisme in als een systeem voor bewustmaking van risico’s door tijdige waarschuwingen of voorzien in een dergelijk mechanisme door samenwerkingsovereenkomsten met andere marktdeelnemers of organisaties, of door het gemakkelijker te maken een beroep te doen op een externe deskundige of organisatie, zoals een ombudsman.
f)  stellen een klachtenmechanisme in als een systeem voor bewustmaking van risico’s door tijdige waarschuwingen en als een mechanisme voor corrigerende maatregelen in overeenstemming met de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, of voorzien in dergelijke mechanismen door samenwerkingsovereenkomsten met andere marktdeelnemers of organisaties, of door het gemakkelijker te maken een beroep te doen op een externe deskundige of organisatie, zoals een ombudsman. In het kader van dergelijke mechanismen wordt rekening gehouden met de criteria voor klachtenmechanismen zoals uiteengezet in de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten.
Amendement 248
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 3 – alinea 1 – punt a
a)  identificeren en beoordelen de nadelige gevolgen in verband met de in bijlage X, punt 2, opgesomde risicocategorieën in hun toeleveringsketen door de op basis van de overeenkomstig lid 2 verstrekte informatie te toetsen aan de normen van hun beleid voor de toeleveringsketen;
a)  identificeren en beoordelen het risico op nadelige gevolgen in verband met risicocategorieën, met inbegrip van die welke zijn opgesomd in bijlage X, punt 2, in hun waardeketen door de op basis van de overeenkomstig lid 2 verstrekte informatie en alle andere relevante informatie die hetzij openbaar is hetzij door belanghebbenden wordt verstrekt, te toetsen aan de normen van hun beleid voor de waardeketen;
Amendement 249
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 3 – alinea 1 – punt b – inleidende formule
b)  leggen een strategie ten uitvoer om in te spelen op de vastgestelde risico’s zodat nadelige gevolgen worden voorkomen of beperkt door:
b)  leggen een strategie ten uitvoer om in te spelen op de vastgestelde risico’s zodat nadelige gevolgen worden voorkomen, beperkt en aangepakt door:
Amendement 250
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 3 – alinea 1 – punt b – i
i)  het rapporteren van de bevindingen van de risicobeoordeling inzake de toeleveringsketen aan het daartoe aangewezen hogere management,
i)  het rapporteren van de bevindingen van de risicobeoordeling inzake de waardeketen aan het daartoe aangewezen hogere management,
Amendement 251
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 3 – alinea 1 – punt b – ii
ii)  het vaststellen van maatregelen op het gebied van risicobeheer overeenkomstig bijlage II bij de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid, waarbij rekening wordt gehouden met hun vermogen om invloed uit te oefenen op en indien nodig actie te ondernemen om druk uit te oefenen op leveranciers die het vastgestelde risico het doeltreffendst kunnen voorkomen of beperken,
ii)  het vaststellen van maatregelen op het gebied van risicobeheer overeenkomstig de internationaal erkende beginselen inzake passende zorgvuldigheid zoals bedoeld in bijlage X, punt 3 bis, waarbij rekening wordt gehouden met hun vermogen om invloed uit te oefenen op en indien nodig actie te ondernemen om druk uit te oefenen op zakelijke relaties die het vastgestelde risico het doeltreffendst kunnen voorkomen of beperken,
Amendement 252
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 3 – alinea 1 – punt b – iii
iii)  het uitvoeren van het risicobeheersplan; het controleren en volgen van de resultaten van risicobeperkende inspanningen; het rapporteren aan het daartoe aangewezen hogere management; en het overwegen na mislukte pogingen tot risicobeperking de banden met een leverancier op te schorten of te verbreken, op basis van relevante contractuele afspraken in overeenstemming met de tweede alinea van lid 2 hierboven,
iii)  het uitvoeren van het risicobeheersplan, het controleren en volgen van de resultaten van risicobeperkende inspanningen, het rapporteren aan het daartoe aangewezen hogere management, en het overwegen na mislukte pogingen tot risicobeperking de banden met een zakelijke relatie op te schorten of te verbreken, op basis van relevante contractuele afspraken in overeenstemming met de tweede alinea van lid 2,
Amendement 253
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 3 – alinea 2
Wanneer de in lid 1 bedoelde marktdeelnemer risicobeperkende maatregelen neemt terwijl hij de handel voortzet of tijdelijk opschort, overlegt hij met leveranciers en met de betrokken belanghebbenden, waaronder lokale en centrale overheidsinstanties, internationale of maatschappelijke organisaties en betrokken derden, en zoekt hij overeenstemming over een strategie voor meetbare risicobeperking in het risicobeheersplan.
Wanneer de in lid 1 bedoelde marktdeelnemer risicobeperkende maatregelen neemt terwijl hij de handel voortzet of tijdelijk opschort, overlegt hij met zakelijke relaties en met de betrokken belanghebbenden, waaronder lokale en centrale overheidsinstanties, internationale of maatschappelijke organisaties en betrokken gemeenschappen, en zoekt hij overeenstemming over een strategie voor meetbare risicobeperking in het risicobeheersplan.
Amendement 254
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 3 – alinea 3
De in lid 1 bedoelde marktdeelnemer stelt de waarschijnlijkheid van nadelige gevolgen in de in bijlage X, punt 2, opgesomde risicocategorieën in zijn toeleveringsketen vast en beoordeelt die op basis van beschikbare verslagen van door een aangemelde instantie uitgevoerde externe verificaties met betrekking tot de leveranciers in die keten, en door waar passend de praktijken van passende zorgvuldigheid van die leveranciers te beoordelen. Die verificatieverslagen worden opgesteld overeenkomstig lid 4, eerste alinea. Bij ontstentenis van dergelijke verslagen van externe verificaties met betrekking tot leveranciers, identificeert en beoordeelt de in lid 1 bedoelde marktdeelnemer de risico’s in zijn toeleveringsketen als onderdeel van zijn eigen systemen voor risicobeheer. In dergelijke gevallen verrichten de in lid 1 bedoelde marktdeelnemers externe verificaties van de passende zorgvuldigheid in hun eigen toeleveringsketens via een aangemelde instantie, overeenkomstig lid 4, eerste alinea.
De in lid 1 bedoelde marktdeelnemer stelt de waarschijnlijkheid van nadelige gevolgen in de in bijlage X, punt 2, opgesomde risicocategorieën in zijn waardeketen vast en beoordeelt die. De in lid 1 bedoelde marktdeelnemer stelt de risico’s in zijn waardeketen vast en beoordeelt die in het kader van zijn eigen systemen voor risicobeheer. In dergelijke gevallen verrichten de in lid 1 bedoelde marktdeelnemers externe verificaties van de passende zorgvuldigheid in hun eigen ketens via een aangemelde instantie, overeenkomstig lid 4, eerste alinea. De marktdeelnemer kan ook gebruikmaken van beschikbare verslagen van door een aangemelde instantie uitgevoerde externe verificaties met betrekking tot de zakelijke relaties in die keten, en, waar passend, van beoordeling van zijn eigen praktijken van passende zorgvuldigheid. Die verificatieverslagen worden opgesteld overeenkomstig lid 4, eerste alinea.
Amendement 255
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  De lidstaten zorgen ervoor dat zij beschikken over een aansprakelijkheidsregeling op grond waarvan marktdeelnemers overeenkomstig het nationale recht aansprakelijk kunnen worden gesteld en voorzien in herstel van alle schade die voortvloeit uit potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur die zij of ondernemingen die zij controleren hebben veroorzaakt of waartoe zij hebben bijgedragen, door hun doen of laten.
Amendement 256
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 4 – alinea 1
4.  De in lid 1 bedoelde marktdeelnemer laat het beleid van passende zorgvuldigheid in zijn toeleveringsketen verifiëren door een aangemelde instantie (“externe verificatie”).
4.  De in lid 1 bedoelde marktdeelnemer laat het beleid en de praktijken van passende zorgvuldigheid in zijn waardeketen verifiëren door een aangemelde instantie (“externe verificatie”).
Amendement 257
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 4 – alinea 2 – punt a
a)  heeft betrekking op alle activiteiten, processen en systemen die marktdeelnemers gebruiken bij het betrachten van passende zorgvuldigheid in hun toeleveringsketen overeenkomstig de leden 2, 3 en 5;
a)  heeft betrekking op alle activiteiten, processen en systemen die marktdeelnemers gebruiken bij het betrachten van passende zorgvuldigheid in hun waardeketen overeenkomstig de leden 2, 3 en 5;
Amendement 258
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 4 – alinea 2 – punt b
b)  heeft tot doel vast te stellen dat de praktijken van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen van de marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen overeenstemmen met de leden 2, 3 en 5;
b)  heeft tot doel vast te stellen dat de praktijken van passende zorgvuldigheid in de waardeketen van de marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen overeenstemmen met de leden 2, 3 en 5, en, in voorkomend geval, controles bij ondernemingen uit te voeren en informatie van belanghebbenden te verkrijgen;
Amendement 259
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 4 – alinea 2 – punt c
c)  formuleert aanbevelingen aan de marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen over de wijze waarop zij hun praktijken van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen kunnen verbeteren;
c)  formuleert aanbevelingen aan de marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen over de wijze waarop zij hun praktijken van passende zorgvuldigheid in de waardeketen kunnen verbeteren;
Amendement 260
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 5
5.  De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 stelt de rapporten van overeenkomstig lid 4 uitgevoerde externe verificaties dan wel het bewijs van conformiteit met een door de Commissie overeenkomstig artikel 72 erkende regeling inzake zorgvuldigheidseisen voor de toeleveringsketen op verzoek ter beschikking aan de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten.
5.  De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 stelt de rapporten van overeenkomstig lid 4 uitgevoerde externe verificaties dan wel het bewijs van conformiteit met een door de Commissie overeenkomstig artikel 72 erkende regeling inzake zorgvuldigheidseisen voor de waardeketen op verzoek ter beschikking aan de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten.
Amendement 261
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 6 – alinea 1
6.  De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 stelt aan zijn directe downstream afnemers alle informatie ter beschikking die hij heeft verzameld en bewaard ingevolge zijn beleid van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie en andere concurrentiekwesties.
6.  De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 stelt aan zijn directe downstream afnemers alle informatie ter beschikking die hij heeft verzameld en bewaard ingevolge zijn beleid van passende zorgvuldigheid in de waardeketen, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie en andere concurrentiekwesties.
Amendement 262
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 6 – alinea 2
De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 brengt jaarlijks zo breed mogelijk, onder meer via internet, openbaar verslag uit over zijn beleid inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen. Dat verslag bevat een overzicht van de maatregelen die de marktdeelnemer heeft genomen om te voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in de leden 2 en 3, met inbegrip van bevindingen inzake aanzienlijke nadelige gevolgen voor de in bijlage X, punt 2, opgesomde risicocategorieën en de manier waarop die gevolgen zijn aangepakt, alsmede een samenvatting van de overeenkomstig lid 4 uitgevoerde externe verificaties, met inbegrip van de naam van de aangemelde instantie, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie en andere concurrentiekwesties.
De marktdeelnemer zoals bedoeld in lid 1 brengt jaarlijks zo breed mogelijk, onder meer via internet, openbaar verslag uit over zijn beleid inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen, met name met betrekking tot de grondstoffen die aanwezig zijn in elk batterijmodel dat in de handel wordt gebracht. Dat verslag is zo opgesteld dat het voor de eindgebruikers eenvoudig te begrijpen is en dat duidelijk is om welke batterijen het gaat, en het bevat een overzicht van de maatregelen die de marktdeelnemer heeft genomen om te voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld in de leden 2 en 3, met inbegrip van bevindingen inzake aanzienlijke nadelige gevolgen voor de in bijlage X, punt 2, opgesomde risicocategorieën en de manier waarop die gevolgen zijn aangepakt, alsmede een samenvatting van de overeenkomstig lid 4 uitgevoerde externe verificaties, met inbegrip van de naam van de aangemelde instantie, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van bedrijfsinformatie en andere concurrentiekwesties.
Amendement 263
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 7
7.  De Commissie ontwikkelt richtsnoeren met betrekking tot de toepassing van de in de leden 2 en 3 van dit artikel omschreven zorgvuldigheidsvereisten met betrekking tot de in bijlage X, punt 2, bedoelde sociale en milieurisico’s, en met name in overeenstemming met de in bijlage X, punt 3, bedoelde internationale instrumenten.
7.  De Commissie ontwikkelt richtsnoeren met betrekking tot de toepassing van de in de leden 2 en 3 van dit artikel omschreven zorgvuldigheidsvereisten met betrekking tot de in bijlage X, punt 2, bedoelde sociale en milieurisico’s, en met name in overeenstemming met de in bijlage X, punten 3 en 3 bis, bedoelde internationale instrumenten.
Amendement 264
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 7 bis (nieuw)
7 bis.  De lidstaten verlenen specifieke technische bijstand aan marktdeelnemers, en met name aan kleine en middelgrote ondernemingen, met het oog op de naleving van de in dit artikel vastgestelde vereisten voor passende zorgvuldigheid in de waardeketen. Voor het verlenen van deze technische bijstand kunnen de lidstaten worden bijgestaan door hun overeenkomstig artikel 68 ter opgerichte nationale kenniscentra voor batterijen.
Amendement 265
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 7 ter (nieuw)
7 ter.  Om de lidstaten in staat te stellen toe te zien op de naleving van deze verordening overeenkomstig artikel 69, zijn de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van passende controles.
De in de eerste alinea bedoelde controles worden uitgevoerd aan de hand van een op een risicoanalyse gebaseerde benadering, ook in gevallen waar een bevoegde autoriteit beschikt over relevante informatie, bijvoorbeeld op basis van concrete aanwijzingen van derden, betreffende de naleving van deze verordening door een marktdeelnemer.
De in de eerste alinea bedoelde controles omvatten inspecties ter plaatse, onder meer in de bedrijfsruimten van de marktdeelnemer.
De marktdeelnemers verlenen alle assistentie die nodig is om het verrichten van de in de eerste alinea bedoelde controles te vergemakkelijken, met name wat de toegang tot bedrijfsruimten en het overleggen van documentatie en gegevens betreft.
Om voor een duidelijke taakverdeling en consistentie van de maatregelen tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te zorgen, bereidt de Commissie richtsnoeren voor met de stappen die de bevoegde autoriteiten van de lidstaten moeten volgen bij het uitvoeren van de in de eerste alinea bedoelde controles. Deze richtsnoeren omvatten waar passend modellen voor documenten om de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken.
De lidstaten registreren de in de eerste alinea bedoelde controles, waarbij zij met name de aard en de resultaten van die controles aangeven, alsmede de eventuele uitgevaardigde mededelingen met corrigerende maatregelen uit hoofde van artikel 69.
Amendement 266
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 8 – punt a bis (nieuw)
a bis)  de lijst van internationale instrumenten in bijlage X te wijzigen overeenkomstig de ontwikkelingen in de desbetreffende internationale fora;
Amendement 267
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 8 – punt b
b)  de in de leden 2 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen voor de in lid 1 bedoelde marktdeelnemer te wijzigen in het licht van wijzigingen van Verordening (EU) 2017/821 en wijzigingen in de aanbevelingen inzake passende zorgvuldigheid in bijlage I bij de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid.
b)  de in de leden 2 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen voor de in lid 1 bedoelde marktdeelnemer te wijzigen in het licht van wijzigingen van Verordening (EU) 2017/821, en de in bijlage X, punt 3 bis, opgenomen lijst van internationaal erkende instrumenten inzake passende zorgvuldigheid te wijzigen;
Amendement 268
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 8 – punt b bis (nieuw)
b bis)  een lijst van risicogebieden op te stellen en te wijzigen, rekening houdend met de OESO-richtsnoeren voor passende zorgvuldigheid.
Amendement 269
Voorstel voor een verordening
Artikel 39 – lid 8 bis (nieuw)
8 bis.  Indien toekomstige Uniewetgeving tot vaststelling van algemene regels inzake duurzame corporate governance en passende zorgvuldigheid wordt vastgesteld, worden de bepalingen van de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en de bepalingen van bijlage X geacht een aanvulling te vormen op dergelijke toekomstige Uniewetgeving.
Binnen 6 maanden na de inwerkingtreding van toekomstige Uniewetgeving tot vaststelling van algemene regels inzake duurzame corporate governance en passende zorgvuldigheid gaat de Commissie na of die nieuwe Uniewetgeving vereist dat de bepalingen van de leden 2 tot en met 5 van dit artikel, de bepalingen van bijlage X, of beide, moeten worden gewijzigd, en stelt zij in voorkomend geval overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om die bepalingen dienovereenkomstig te wijzigen.
Die gedelegeerde handeling doet geen afbreuk aan de in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel of in bijlage X vastgestelde verplichtingen die specifiek zijn voor marktdeelnemers die batterijen in de handel brengen. Eventuele aanvullende zorgvuldigheidsverplichtingen voor marktdeelnemers die in die gedelegeerde handeling worden vastgesteld, moeten van dien aard zijn dat zij ten minste hetzelfde beschermingsniveau bieden als in deze verordening wordt geboden, zonder dat dit onnodige administratieve lasten met zich meebrengt.
Amendement 270
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 – lid 4 – inleidende formule
4.  Een gemachtigde voert de taken uit die gespecificeerd zijn in het mandaat dat hij van de fabrikant heeft ontvangen. De gemachtigde legt op verzoek een kopie van het mandaat over aan de bevoegde autoriteit. Het mandaat laat de gemachtigde toe ten minste de volgende taken te verrichten:
4.  Een gemachtigde voert de taken uit die gespecificeerd zijn in het mandaat dat hij van de fabrikant heeft ontvangen. De gemachtigde beschikt over de passende financiële en organisatorische middelen om de taken uit te voeren die gespecificeerd zijn in het mandaat. De gemachtigde legt op verzoek een kopie van het mandaat over aan de bevoegde autoriteit, in een door de bevoegde autoriteit bepaalde taal van de Unie. Het mandaat laat de gemachtigde toe ten minste de volgende taken te verrichten:
Amendement 271
Voorstel voor een verordening
Artikel 40 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  Wanneer zij van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een batterij een risico vertoont, stellen de gemachtigden de markttoezichtautoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis.
Amendement 272
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – lid 1
1.  Importeurs brengen uitsluitend batterijen in de handel of nemen uitsluitend batterijen in gebruik die voldoen aan de eisen vastgesteld in de hoofdstukken II en III.
1.  Importeurs brengen uitsluitend batterijen in de handel of nemen uitsluitend batterijen in gebruik die voldoen aan de eisen vastgesteld in de hoofdstukken II en III en in artikel 39.
Amendement 273
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – lid 2 – alinea 2
Wanneer een importeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een batterij niet in overeenstemming is met de eisen in de hoofdstukken II en III, mag de importeur de batterij niet in de handel brengen of in gebruik nemen voordat zij in overeenstemming is gebracht. Wanneer de batterij een risico vertoont, brengt de importeur de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan bovendien op de hoogte.
Wanneer een importeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een batterij niet in overeenstemming is met de eisen in de hoofdstukken II en III en in artikel 39, mag de importeur de batterij niet in de handel brengen of in gebruik nemen voordat zij in overeenstemming is gebracht. Wanneer de importeur van mening is of reden heeft om aan te nemen dat een batterij een risico vertoont, brengt hij de fabrikant en de markttoezichtautoriteiten hiervan bovendien onmiddellijk op de hoogte.
Amendement 274
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – lid 6
6.  Indien dit rekening houdend met de risico’s van een batterij passend wordt geacht, voeren importeurs met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid en de veiligheid van de consumenten, steekproeven uit op de op de markt gebrachte batterijen, onderzoeken zij klachten, non-conforme batterijen en teruggeroepen batterijen en houden zij daarvan zo nodig een register bij, en houden zij de distributeurs op de hoogte van dit toezicht.
6.  Indien dit rekening houdend met de risico’s van een batterij passend wordt geacht, voeren importeurs met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid, het milieu en de veiligheid van de consumenten, steekproeven uit op de op de markt gebrachte batterijen, onderzoeken zij klachten, non-conforme batterijen en teruggeroepen batterijen en houden zij daarvan zo nodig een register bij, en houden zij de distributeurs op de hoogte van dit toezicht.
Amendement 275
Voorstel voor een verordening
Artikel 41 – lid 7
7.  Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen importeurs, indien de batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaat waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.
7.  Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III en in artikel 39 is, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen importeurs, indien zij van mening zijn of reden hebben om aan te nemen dat een batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaat waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.
Amendement 276
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 2 – punt a
a)  de fabrikant, de gemachtigde van de fabrikant, de importeur of andere distributeurs geregistreerd zijn op het grondgebied van een lidstaat overeenkomstig artikel 46;
a)  de producent geregistreerd is op het grondgebied van een lidstaat overeenkomstig artikel 46;
Amendement 277
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 3
3.  Wanneer een distributeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een batterij niet in overeenstemming is met de eisen in de hoofdstukken II en III, mag de distributeur de batterij pas op de markt aanbieden nadat zij in overeenstemming is gebracht. Wanneer de batterij een risico vertoont, brengt de distributeur bovendien de fabrikant of de importeur, evenals de desbetreffende markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte.
3.  Wanneer een distributeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een batterij niet in overeenstemming is met de eisen in de hoofdstukken II en III en in artikel 39, mag de distributeur de batterij pas op de markt aanbieden nadat zij in overeenstemming is gebracht. Wanneer de distributeur van mening is of reden heeft om aan te nemen dat de batterij een risico vertoont, brengt hij bovendien de fabrikant of de importeur, evenals de desbetreffende markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte.
Amendement 278
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 5
5.  Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, zien erop toe dat de nodige corrigerende maatregelen worden genomen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen distributeurs, indien de batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaten waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.
5.  Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden batterij niet conform de eisen in de hoofdstukken II en III en in artikel 39 is, zien erop toe dat de nodige corrigerende maatregelen worden genomen om de batterij conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Bovendien brengen distributeurs, indien zij van mening zijn of reden hebben om aan te nemen dat de batterij een risico vertoont, de nationale autoriteit van de lidstaten waar zij de batterij op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en alle genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.
Amendement 279
Voorstel voor een verordening
Artikel 42 – lid 6
6.  Distributeurs verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit aan deze autoriteit alle benodigde informatie en technische documentatie om de conformiteit van een batterij met de eisen in de hoofdstukken II en III aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en de technische documentatie worden op papier of elektronisch verstrekt. Op verzoek van de nationale autoriteit verlenen distributeurs medewerking aan alle genomen maatregelen ter uitschakeling van de risico’s van de door hen op de markt aangeboden batterijen.
6.  Distributeurs verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit aan deze autoriteit alle benodigde informatie en technische documentatie om de conformiteit van een batterij met de eisen in de hoofdstukken II en III en in artikel 39 aan te tonen, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en de technische documentatie worden op papier of elektronisch verstrekt. Op verzoek van de nationale autoriteit verlenen distributeurs medewerking aan alle genomen maatregelen ter uitschakeling van de risico’s van de door hen op de markt aangeboden batterijen.
Amendement 280
Voorstel voor een verordening
Artikel 43 – alinea 1
Fulfilmentdienstverleners zorgen voor de batterijen die zij behandelen voor zodanige opslag-, verpakkings-, adresserings- en verzendingsomstandigheden dat de overeenstemming van de batterij met de eisen in de hoofdstukken II en III niet in het gedrang komt.
Fulfilmentdienstverleners, met inbegrip van onlinemarktplaatsen, zorgen voor de batterijen die zij behandelen voor zodanige opslag-, verpakkings-, adresserings- en verzendingsomstandigheden dat de overeenstemming van de batterij met de eisen in de hoofdstukken II, III en VII niet in het gedrang komt.
Onverminderd de in hoofdstuk VI vastgestelde verplichtingen voor de betrokken marktdeelnemers voeren fulfilmentdienstverleners naast de in de eerste alinea genoemde vereiste de taken uit die zijn vastgesteld in artikel 40, lid 4, punt d), en lid 4 bis.
Amendement 281
Voorstel voor een verordening
Artikel 44 – alinea 1 – inleidende formule
Een importeur of distributeur wordt beschouwd als fabrikant voor de toepassing van deze verordening en is onderworpen aan de verplichtingen van de fabrikant overeenkomstig artikel 40, wanneer
Een importeur of distributeur wordt beschouwd als fabrikant voor de toepassing van deze verordening en is onderworpen aan de verplichtingen van de fabrikant overeenkomstig artikel 38, wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
Amendement 282
Voorstel voor een verordening
Artikel 44 – alinea 1 – punt b
b)  een al in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij zodanig wordt gewijzigd door die importeur of distributeur dat de conformiteit met de eisen van deze verordening in het gedrang kan komen;
b)  een al in de handel gebrachte of in gebruik genomen batterij zodanig wordt gewijzigd door die importeur of distributeur dat de conformiteit met de eisen van deze verordening in het gedrang kan komen; of
Amendement 283
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 2 – alinea 2 – punt d
d)  het soort batterijen dat de producent voor het eerst op de markt wil aanbieden op het grondgebied van een lidstaat, te weten draagbare batterijen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen of autobatterijen;
d)  het soort batterijen dat de producent voor het eerst op de markt wil aanbieden op het grondgebied van een lidstaat, te weten draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen, batterijen voor elektrische voertuigen of autobatterijen;
Amendement 284
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 2 – alinea 2 – punt d bis (nieuw)
d bis)  de chemische samenstelling van de batterijen die de producent voor het eerst op de markt wil aanbieden op het grondgebied van een lidstaat;
Amendement 285
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 2 – alinea 2 – punt f – inleidende formule
f)  informatie over hoe de producent zijn verantwoordelijkheden zoals beschreven in artikel 47 nakomt en voldoet aan de eisen in de artikelen 48 en 49:
f)  informatie over hoe de producent zijn verantwoordelijkheden zoals beschreven in artikel 47 nakomt en voldoet aan de eisen in de artikelen 48, 48 bis en 49:
Amendement 286
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 2 – alinea 2 – punt f – i – inleidende formule
i)  voor draagbare batterijen wordt aan de eisen in dit punt f) voldaan door het verstrekken van:
i)  voor draagbare batterijen en batterijen voor lichte vervoermiddelen wordt aan de eisen in dit punt f) voldaan door het verstrekken van:
Amendement 287
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 2 – alinea 2 – punt f – i – streepje 1
—  een verklaring waaruit blijkt welke maatregelen de producent heeft getroffen om de verplichtingen inzake producentenverantwoordelijkheid uit hoofde van artikel 47 na te komen, welke maatregelen zijn getroffen om de verplichtingen inzake gescheiden inzameling uit hoofde van artikel 48, lid 1, na te komen met betrekking tot de hoeveelheid batterijen die de producent levert en welk systeem is opgezet om te verzekeren dat de aan de bevoegde autoriteiten gerapporteerde gegevens betrouwbaar zijn,
—  een verklaring waaruit blijkt welke maatregelen de producent heeft getroffen om de verplichtingen inzake producentenverantwoordelijkheid uit hoofde van artikel 47 na te komen, welke maatregelen zijn getroffen om de verplichtingen inzake gescheiden inzameling uit hoofde van artikel 48, lid 1, en van artikel 48 bis, lid 1, na te komen met betrekking tot de hoeveelheid batterijen die de producent levert en welk systeem is opgezet om te verzekeren dat de aan de bevoegde autoriteiten gerapporteerde gegevens betrouwbaar zijn,
Amendement 288
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 2 – alinea 2 – punt f – i – streepje 2
—  waar van toepassing, de naam en contactgegevens van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die er door de producent mee is belast aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheden te voldoen overeenkomstig artikel 47, lid 2, met inbegrip van postcode en plaatsnaam, straatnaam en nummer, land, telefoon- en faxnummers, internet- en e-mailadres en nationale identificatiecode, evenals het handelsregisternummer of een gelijkwaardig officieel registratienummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, met inbegrip van het Europese of nationale belastingnummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid en het mandaat van de vertegenwoordigde producent;
—  waar van toepassing, de naam en contactgegevens, waaronder het postadres, het telefoonnummer, het internet- en e-mailadres, en de nationale identificatiecode van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die er door de producent mee is belast te voldoen aan de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 47, leden 2 en 4, met inbegrip van het handelsregisternummer of een gelijkwaardig officieel registratienummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, met inbegrip van het Europese of nationale belastingnummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid en het mandaat van de vertegenwoordigde producent,
Amendement 289
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 2 – alinea 2 – punt f – i – streepje 2 bis (nieuw)
—  wanneer de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid meer dan één producent vertegenwoordigt, vermeldt zij afzonderlijk hoe elk van de vertegenwoordigde producenten de verantwoordelijkheden in artikel 47 nakomt;
Amendement 290
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 2 – alinea 2 – punt f – ii – streepje 2
—  waar van toepassing, de nationale identificatiecode van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die er door de producent mee is belast aan de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te voldoen overeenkomstig artikel 47, leden 2 en 4, met inbegrip van het handelsregisternummer of een gelijkwaardig officieel registratienummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, met inbegrip van het Europese of nationale belastingnummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid en het mandaat van de vertegenwoordigde producent,
—  waar van toepassing, de naam en contactgegevens, waaronder het postadres, het telefoonnummer en het e-mail- en internetadres, en de nationale identificatiecode van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die er door de producent mee is belast te voldoen aan de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 47, leden 2 en 4, met inbegrip van het handelsregisternummer of een gelijkwaardig officieel registratienummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, met inbegrip van het Europese of nationale belastingnummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid en het mandaat van de vertegenwoordigde producent,
Amendement 291
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Producenten die batterijen leveren door middel van communicatie op afstand worden geregistreerd in de lidstaat waaraan zij verkopen. Wanneer die producenten niet geregistreerd zijn in de lidstaat waaraan zij verkopen, worden zij geregistreerd via hun gemachtigde vertegenwoordiger.
Amendement 292
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 3 – punt d bis (nieuw)
d bis)  mag de door de producent verstrekte registratie weigeren indien de in lid 2 vastgestelde verplichting niet of niet voldoende wordt nagekomen.
Amendement 293
Voorstel voor een verordening
Artikel 46 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  Batterijproducenten verstrekken onlinemarktplaatsen informatie over hun registratie of gemachtigde vertegenwoordiger in de lidstaten waaraan zij verkopen.
Amendement 294
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 1 – punt a
a)  de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen in overeenstemming met de artikelen 48 en 49 en vervolgens het vervoer, de voorbereiding met het oog op herbestemming of herproductie, de verwerking en recycling van afgedankte batterijen, met inbegrip van de nodige veiligheidsmaatregelen, in overeenstemming met artikel 56 te organiseren;
a)  ten minste de in artikel 8 bis, lid 4, punt a), van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde kosten te dekken, met inbegrip van de kosten om de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen in overeenstemming met de artikelen 48, 48 bis en 49 en vervolgens het vervoer, de voorbereiding met het oog op herbestemming of herproductie, de verwerking, de voorbereiding voor hergebruik en recycling van afgedankte batterijen, en de nodige veiligheidsmaatregelen, in overeenstemming met artikel 56 te organiseren;
Amendement 295
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 1 – punt c
c)  de gescheiden inzameling van batterijen te bevorderen, onder meer door de kosten te dekken voor het verrichten van onderzoeken om batterijen te identificeren die niet op de gepaste wijze door de eindgebruikers zijn afgedankt, overeenkomstig artikel 48, lid 1;
c)  de gescheiden inzameling van batterijen te bevorderen, onder meer door de kosten te dekken voor het verzamelen van gegevens en het regelmatig verrichten van onderzoeken om batterijen te identificeren die niet op de gepaste wijze door de eindgebruikers zijn afgedankt, overeenkomstig artikel 48, lid 1;
Amendement 296
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 1 – punt d bis (nieuw)
d bis)  bewustmakingscampagnes op te zetten en/of economische stimulansen in te stellen, inclusief degene die zijn opgenomen in bijlage IV bis bij Richtlijn 2008/98/EG, om eindgebruikers aan te moedigen zich van afgedankte batterijen te ontdoen op een wijze die overeenstemt met de informatie over het voorkomen en beheren van afgedankte batterijen die hen overeenkomstig artikel 60, lid 1, ter beschikking is gesteld;
Amendement 297
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 1 – punt e
e)  de in punten a) tot en met d) bedoelde activiteiten te financieren.
e)  de in punten a) tot en met d bis) bedoelde activiteiten te financieren.
Amendement 298
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 3 – punt a
a)  beschikken over de nodige organisatorische en financiële middelen om de in lid 1 bedoelde verplichtingen inzake de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid na te komen;
a)  beschikken over de nodige financiële middelen of over de nodige financiële én organisatorische middelen om de in lid 1 bedoelde verplichtingen inzake de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid na te komen;
Amendement 299
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 4 – punt a
a)  ten minste worden gedifferentieerd op basis van batterijtype en chemische samenstelling van de batterij en, in voorkomend geval, rekening houdend met de oplaadbaarheid en het gehalte aan gerecycled materiaal bij de vervaardiging van batterijen;
a)  worden gedifferentieerd overeenkomstig de criteria van artikel 8 bis, lid 4, punt b), van Richtlijn 2008/98/EG en op basis van batterijtype en chemische samenstelling van de batterij en, in voorkomend geval, rekening houdend met de oplaadbaarheid, de duurzaamheid en het gehalte aan gerecycled materiaal bij de vervaardiging van batterijen, alsmede met de mogelijkheid van herproductie of herbestemming ervan, en met hun koolstofvoetafdruk;
Amendement 300
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 4 – punt b
b)  worden gecorrigeerd om rekening te houden met eventuele inkomsten van de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid uit het hergebruik en de verkoop van secundaire grondstoffen uit de batterijen en afgedankte batterijen;
b)  worden gecorrigeerd om rekening te houden met eventuele inkomsten van de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid uit het hergebruik, de herproductie, de herbestemming en de verkoop van secundaire grondstoffen uit de batterijen en afgedankte batterijen;
Amendement 301
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 5
5.  Wanneer activiteiten met het oog op de nakoming van de in lid 1, punten a) tot en met d), bedoelde verplichtingen overeenkomstig artikel 48, lid 2, artikel 49, lid 3, artikel 53, lid 1, artikel 56, lid 1, en artikel 61, leden 1, 2 en 3, worden verricht door andere derden dan de producent of een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, bedragen de door de producenten gedragen kosten niet meer dan de kosten die strikt noodzakelijk zijn om die activiteiten op een kosteneffectieve manier te verrichten. Deze kosten worden op een voor de producenten en de betrokken derden transparante wijze vastgesteld en worden gecorrigeerd om rekening te houden met eventuele inkomsten uit het hergebruik en de verkoop van secundaire grondstoffen uit de batterijen en afgedankte batterijen.
5.  Wanneer activiteiten met het oog op de nakoming van de in lid 1, punten a) tot en met d), bedoelde verplichtingen overeenkomstig artikel 48, lid 2, artikel 48 bis, lid 2, artikel 49, lid 3, artikel 53, lid 1, artikel 56, lid 1, en artikel 61, leden 1, 2 en 3, worden verricht door andere derden dan de producent of een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, bedragen de door de producenten gedragen kosten niet meer dan de kosten die strikt noodzakelijk zijn om die activiteiten op een kosteneffectieve manier te verrichten. Deze kosten worden op een voor de producenten en de betrokken derden transparante wijze vastgesteld en worden gecorrigeerd om rekening te houden met eventuele inkomsten uit het hergebruik, de herproductie, de herbestemming en de verkoop van secundaire grondstoffen uit de batterijen en afgedankte batterijen.
Amendement 302
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 6 – alinea 1
6.  Organisaties voor producentenverantwoordelijkheid vragen een machtiging aan bij de bevoegde autoriteit. De machtiging wordt slechts verleend wanneer is aangetoond dat de door de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid getroffen maatregelen volstaan om de verplichtingen na te komen die in dit artikel zijn vastgesteld ten aanzien van de hoeveelheid batterijen die voor het eerst op het grondgebied van een lidstaat op de markt worden aangeboden door de producenten namens welke de organisatie optreedt. De bevoegde autoriteit controleert op gezette tijden of nog steeds aan de in de leden 1, 3, 4 en 5 vastgestelde voorwaarden voor de machtiging is voldaan. De bevoegde autoriteiten bepalen de bijzonderheden van de machtigingsprocedure en de regelingen voor het controleren van de naleving, met inbegrip van de informatie die de producenten daartoe moeten verstrekken.
6.  Een producent of een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die namens hem optreedt, vraagt een machtiging aan bij de bevoegde autoriteit. De machtiging wordt slechts verleend wanneer is aangetoond dat de door de producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid getroffen maatregelen volstaan en dat zij over de nodige financiële middelen of de nodige financiële én organisatorische middelen beschikt om de verplichtingen na te komen die in dit hoofdstuk zijn vastgesteld ten aanzien van de hoeveelheid batterijen die voor het eerst op het grondgebied van een lidstaat op de markt worden aangeboden door de producenten namens welke de organisatie optreedt, en dat die maatregelen in overeenstemming zijn met het verwezenlijken van de streefcijfers voor de gescheiden inzameling van afgedankte batterijen, het percentage van recycling en de recyclingrendementen die in deze verordening zijn vastgesteld. De bevoegde autoriteit controleert op gezette tijden en ten minste om de drie jaar, of nog steeds aan de in de leden 1, 3, 4 en 5 vastgestelde voorwaarden voor de machtiging is voldaan. De machtiging kan worden ingetrokken indien de inzamelingsdoelstellingen in artikel 48, lid 4, of artikel 48 bis, lid 5, niet worden gehaald of indien de producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid inbreuk maakt op artikel 49, lid 1, 2 of 3.
Amendement 303
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 6 – alinea 2
Organisaties voor producentenverantwoordelijkheid stellen de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van wijzigingen van de informatie in de machtigingsaanvraag, van wijzigingen die betrekking hebben op de voorwaarden van de machtiging en van de definitieve stopzetting van de activiteiten.
De producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die namens hem optreedt, stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van wijzigingen van de informatie in de machtigingsaanvraag, van wijzigingen die betrekking hebben op de voorwaarden van de machtiging en van de definitieve stopzetting van de activiteiten.
Amendement 304
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 9 – punt c
c)  het percentage van gescheiden inzameling van afgedankte batterijen, het percentage van recycling en de behaalde recyclingrendementen op basis van de hoeveelheid batterijen die voor het eerst in de lidstaat op de markt zijn aangeboden door de bij hen aangesloten producenten;
c)  het percentage van gescheiden inzameling van afgedankte batterijen, het percentage van recycling, de recyclingrendementen en de behaalde niveaus van teruggewonnen materialen op basis van de hoeveelheid batterijen die voor het eerst in de lidstaat op de markt zijn aangeboden door de bij hen aangesloten producenten;
Amendement 305
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 9 – punt d bis (nieuw)
d bis)  de selectieprocedure voor afvalbeheerders.
Amendement 306
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 10 bis (nieuw)
10 bis.  Wanneer een marktdeelnemer een batterij hergebruikt, herbestemt of herproduceert, wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor die batterij overgedragen van de producent naar die marktdeelnemer.
Amendement 307
Voorstel voor een verordening
Artikel 47 – lid 13
13.  De artikelen 8 en 8 bis van Richtlijn 2008/98/EG zijn niet van toepassing op batterijen.
13.  De vereisten inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en de algemene minimumvereisten voor regelingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 8 bis van Richtlijn 2008/98/EG worden beschouwd als minimumvereisten en worden aangevuld met de in deze verordening vastgestelde bepalingen.
Amendement 308
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 1 – inleidende formule
1.  Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, staan in voor de inzameling van alle afgedankte draagbare batterijen, ongeacht hun aard, merk of oorsprong, op het grondgebied van een lidstaat waar zij batterijen voor het eerst op de markt aanbieden. Daartoe:
1.  Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, staan in voor de gescheiden inzameling van alle afgedankte draagbare batterijen, ongeacht hun aard, chemische samenstelling, merk of oorsprong, op het grondgebied van een lidstaat waar zij batterijen voor het eerst op de markt aanbieden. Daartoe:
Amendement 309
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 1 – punt a
a)  stellen zij inzamelpunten voor afgedankte draagbare batterijen in;
a)  stellen zij terugname- en inzamelpunten voor afgedankte draagbare batterijen in;
Amendement 310
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 3
3.  Eindgebruikers hoeven bij het verwijderen van afgedankte draagbare batterijen via de in lid 2 bedoelde inzamelpunten niet te betalen en mogen niet worden verplicht om een nieuwe batterij te kopen.
3.  Eindgebruikers kunnen afgedankte draagbare batterijen verwijderen via de in lid 2 bedoelde inzamelpunten en zij hoeven niet te betalen en mogen niet worden verplicht om een nieuwe batterij te kopen of om de batterij te hebben gekocht bij de producenten die de inzamelpunten hebben ingesteld.
Amendement 311
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 4 – alinea 1 – inleidende formule
4.  Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, halen en handhaven op duurzame wijze ten minste de volgende inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte draagbare batterijen, berekend als percentage van de draagbare batterijen, met uitzondering van batterijen van lichte vervoermiddelen, die in een lidstaat voor het eerst op de markt zijn aangeboden door de respectieve producent of collectief door de producenten die bij een bepaalde organisatie voor producentenverantwoordelijkheid zijn aangesloten:
4.  Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, halen en handhaven jaarlijks ten minste de volgende inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte draagbare batterijen, berekend als percentage van de draagbare batterijen, die in een lidstaat voor het eerst op de markt zijn aangeboden door de respectieve producent of collectief door de producenten die bij een bepaalde organisatie voor producentenverantwoordelijkheid zijn aangesloten:
Amendement 312
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, halen en handhaven jaarlijks ten minste de volgende inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte draagbare batterijen voor algemeen gebruik, berekend als percentage van de draagbare batterijen voor algemeen gebruik die in een lidstaat voor het eerst op de markt zijn aangeboden door de respectieve producent, of collectief door de producenten die bij een bepaalde organisatie voor producentenverantwoordelijkheid zijn aangesloten:
a)  45 % uiterlijk op 31 december 2023;
b)  70 % uiterlijk op 31 december 2025;
c)  80 % uiterlijk op 31 december 2030.
Amendement 313
Voorstel voor een verordening
Artikel 48 bis (nieuw)
Artikel 48 bis
Inzameling van afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen
1.  Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, staan in voor de inzameling van alle afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen, ongeacht hun aard, chemische samenstelling, merk of oorsprong, op het grondgebied van de lidstaat waar zij batterijen voor het eerst op de markt aanbieden.
2.  Producenten van batterijen voor lichte vervoermiddelen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, nemen kosteloos en zonder verplichting voor de eindgebruiker om bij hen een nieuwe batterij te kopen of om de batterij bij hen te hebben gekocht, alle afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen terug, ongeacht hun chemische samenstelling, merk of oorsprong, op het grondgebied van de lidstaat waar zij batterijen voor het eerst op de markt aanbieden. Daartoe nemen zij afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen terug van eindgebruikers of van terugname- en inzamelpunten die worden ingesteld in samenwerking met:
a)  distributeurs van batterijen voor lichte vervoermiddelen overeenkomstig artikel 50, lid 1;
b)  onafhankelijke marktdeelnemers die lichte vervoermiddelen repareren;
c)  overheidsinstanties of derden die namens hen instaan voor het afvalbeheer, overeenkomstig artikel 53.
3.  De terugnameregelingen die overeenkomstig lid 2 worden ingevoerd, bestrijken het volledige grondgebied van een lidstaat, rekening houdend met de bevolkingsgrootte en -dichtheid, het verwachte volume aan afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen en de toegankelijkheid en nabijheid voor eindgebruikers. De terugnameregelingen worden niet beperkt tot gebieden waar de inzameling en het daaropvolgende beheer van afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen het meest winstgevend is.
4.  Eindgebruikers kunnen bij het verwijderen van afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen via de in lid 2 bedoelde inzamelpunten altijd alle afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen inleveren bij elk inzamelpunt, zonder dat zij hoeven te betalen en zonder verplicht te worden een nieuwe batterij te kopen.
5.  Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, halen en handhaven jaarlijks ten minste de volgende inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen, berekend als percentage van de hoeveelheden batterijen voor lichte vervoermiddelen die in een lidstaat voor het eerst op de markt zijn aangeboden door de respectieve producent of collectief door de producenten die bij een bepaalde organisatie voor producentenverantwoordelijkheid zijn aangesloten:
a)  75 % uiterlijk op 31 december 2025;
b)  85 % uiterlijk op 31 december 2030.
Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, berekenen het in de eerste alinea bedoelde inzamelingspercentage overeenkomstig de gedelegeerde handeling die is vastgesteld overeenkomstig artikel 55, lid 2 ter.
6.  De overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel opgezette inzamelpunten zijn niet onderworpen aan de registratie- of vergunningsvoorschriften van Richtlijn 2008/98/EG.
7.  Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, vragen een machtiging aan bij de bevoegde autoriteit, die de naleving moet controleren van de regelingen die zijn ingevoerd om de naleving te garanderen van dit artikel. Indien de machtiging wordt aangevraagd door een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, wordt in de aanvraag duidelijk aangegeven welke actieve aangesloten producenten de organisatie vertegenwoordigt.
8.  De organisatie voor producentenverantwoordelijkheid waarborgt dat de gegevens in haar bezit wat bedrijfseigen informatie en rechtstreeks aan individuele producenten toe te schrijven informatie betreft, vertrouwelijk blijven. De bevoegde autoriteit kan in haar machtiging voorwaarden vaststellen die daartoe moeten worden vervuld.
9.  De machtiging uit hoofde van lid 6 mag slechts worden verleend wanneer met bewijsstukken is aangetoond dat aan de eisen in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel is voldaan en dat alle nodige regelingen zijn ingevoerd om ten minste de in lid 5 bedoelde inzamelingsdoelstellingen te behalen en duurzaam te handhaven. Indien de machtiging wordt aangevraagd door een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, wordt deze machtiging verkregen als onderdeel van de machtiging uit hoofde van artikel 47, lid 6.
10.  De bevoegde autoriteit stelt de bijzonderheden vast van de procedure voor het verlenen van de machtiging uit hoofde van lid 7 om de naleving te garanderen van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel en in artikel 56 vastgestelde eisen. Dit omvat de verplichte opstelling van een verslag van onafhankelijke deskundigen voor een controle vooraf om na te gaan of de inzamelingsregelingen uit hoofde van dit artikel zodanig zijn getroffen dat de naleving van de eisen in dit artikel wordt verzekerd. Het omvat ook termijnen voor de controle van de respectieve maatregelen en het besluit dat door de bevoegde autoriteit moet worden genomen. Beide moeten binnen zes weken na de indiening van een volledig aanvraagdossier gebeuren.
11.  De bevoegde autoriteit evalueert regelmatig, en ten minste om de drie jaar, of nog steeds aan de voorwaarden voor machtiging uit hoofde van lid 7 is voldaan. De machtiging kan worden ingetrokken wanneer de in lid 4 bedoelde inzamelingsdoelstelling niet is gehaald of wanneer de producent of organisatie voor producentenverantwoordelijkheid wezenlijk niet voldoet aan de verplichtingen overeenkomstig de leden 1 tot en met 3.
12.  De producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens de producent optreden, stellen de bevoegde autoriteit onmiddellijk in kennis van wijzigingen in de voorwaarden waarop de in lid 7 bedoelde machtigingsaanvraag betrekking heeft, van wijzigingen die betrekking hebben op de voorwaarden van de machtiging uit hoofde van lid 8 en van de definitieve stopzetting van de activiteiten.
13.  Elke vijf jaar verrichten de lidstaten een onderzoek op ten minste NUTS 2-niveau naar de samenstelling van de ingezamelde stromen gemengd stedelijk afval en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur om het aandeel afgedankte draagbare batterijen daarin te bepalen. Het eerste onderzoek wordt uiterlijk op 31 december 2023 verricht. Op basis van de verkregen informatie kunnen de bevoegde autoriteiten bij het verlenen of evalueren van een machtiging uit hoofde van de leden 7 en 10 vereisen dat de producenten van draagbare batterijen of de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid corrigerende maatregelen nemen om hun netwerk van aangesloten inzamelpunten te vergroten en voorlichtingscampagnes te houden overeenkomstig artikel 60, lid 1, in verhouding tot het bij het onderzoek vastgestelde aandeel van afgedankte draagbare batterijen in de stromen gemengd stedelijk afval en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.
Amendement 314
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid -1 (nieuw)
-1.  Producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, staan in voor de inzameling van alle afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen, ongeacht hun aard, chemische samenstelling, merk of oorsprong, op het grondgebied van de lidstaat waar zij batterijen voor het eerst op de markt aanbieden.
Amendement 315
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 1 – alinea 1 – inleidende formule
1.  Producenten van autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, nemen alle afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen van het respectieve type dat zij op het grondgebied van die lidstaat voor het eerst op de markt hebben aangeboden kosteloos terug, zonder verplichting voor de eindgebruiker om bij hen een nieuwe batterij te kopen of om de batterij bij hen te hebben gekocht. Daartoe aanvaarden zij de terugname van afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen van eindgebruikers of van inzamelpunten die worden ingesteld in samenwerking met:
1.  Producenten van autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, nemen alle afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen van het respectieve type dat zij op het grondgebied van die lidstaat voor het eerst op de markt hebben aangeboden kosteloos terug, zonder verplichting voor de eindgebruiker om bij hen een nieuwe batterij te kopen of om de batterij bij hen te hebben gekocht. Daartoe aanvaarden zij de terugname van afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen van eindgebruikers of van terugname- en inzamelpunten die worden ingesteld in samenwerking met:
Amendement 316
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 1 – alinea 1 – punt a bis (nieuw)
a bis)  onafhankelijke marktdeelnemers die autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen hergebruiken, herproduceren of herbestemmen;
Amendement 317
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 1 – alinea 2
Wanneer afgedankte industriële batterijen eerst ter plaatse moeten worden ontmanteld bij particuliere, niet-commerciële gebruikers, omvat de verplichting van de producent om die batterijen terug te nemen de kosten voor de ontmanteling en inzameling van afgedankte batterijen ter plaatse bij die gebruikers.
Wanneer afgedankte industriële batterijen eerst ter plaatse moeten worden ontmanteld bij particuliere, niet-commerciële gebruikers, omvat de verplichting van de producent of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, om die batterijen terug te nemen de kosten voor de ontmanteling en inzameling van afgedankte batterijen ter plaatse bij die gebruikers.
Amendement 318
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 3 – punt a
a)  voorzien in de in lid 1 bedoelde inzamelpunten met geschikte inzamelingsinfrastructuur voor de gescheiden inzameling van afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die voldoen aan de toepasselijke veiligheidsvoorschriften, en dekken de noodzakelijke door die inzamelpunten gemaakte kosten in verband met de terugnameactiviteiten. De containers om dergelijke batterijen in te zamelen en tijdelijk op te slaan bij het inzamelpunt zijn toereikend gelet op het volume en de gevaarlijke aard van de afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die naar verwachting via die inzamelpunten zullen worden ingezameld;
a)  voorzien in de in lid 1 bedoelde terugname- en inzamelpunten met geschikte inzamelingsinfrastructuur voor de gescheiden inzameling van afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die voldoen aan de toepasselijke veiligheidsvoorschriften, en dekken de noodzakelijke door die terugname- en inzamelpunten gemaakte kosten in verband met de terugnameactiviteiten. De containers om dergelijke batterijen in te zamelen en tijdelijk op te slaan bij het inzamelpunt zijn toereikend gelet op het volume en de gevaarlijke aard van de afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die naar verwachting via die terugname- en inzamelpunten zullen worden ingezameld;
Amendement 319
Voorstel voor een verordening
Artikel 49 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  De lidstaten verzamelen jaarlijks informatie, met inbegrip van onderbouwde ramingen, over de hoeveelheden en categorieën autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die op hun markt zijn gebracht en die beschikbaar zijn voor inzameling in vergelijking met de hoeveelheden die via alle routes worden ingezameld, voorbereid voor hergebruik, gerecycled en teruggewonnen binnen de lidstaat, en over batterijen in voertuigen/industriële producten die uitgevoerd zijn, naar gewicht en chemische samenstelling.
Amendement 320
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 1
1.  Distributeurs nemen afgedankte batterijen kosteloos terug van de eindgebruiker, zonder hen te verplichten om een nieuwe batterij te kopen, ongeacht de chemische samenstelling of oorsprong van de batterijen. De terugname van draagbare batterijen wordt aangeboden in of in de onmiddellijke nabijheid van hun verkooppunt. De terugname van afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen wordt aangeboden in of in de onmiddellijke nabijheid van hun verkooppunt. Deze verplichting is beperkt tot de typen afgedankte batterijen die de distributeur in zijn aanbod heeft of als nieuwe batterijen in zijn aanbod had en, voor draagbare batterijen, tot de hoeveelheid die niet-professionele eindgebruikers gewoonlijk verwijderen.
1.  Distributeurs nemen afgedankte batterijen terug van de eindgebruiker zonder kosten of zonder de verplichting om de batterij bij dezelfde distributeur te hebben gekocht, ongeacht de chemische samenstelling of oorsprong van de batterijen. De terugname van draagbare batterijen wordt aangeboden in of in de onmiddellijke nabijheid van hun verkooppunt. De terugname van afgedankte batterijen voor lichte vervoermiddelen, autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen wordt aangeboden in of in de onmiddellijke nabijheid van hun verkooppunt. Deze verplichting is beperkt tot de typen afgedankte batterijen die de distributeur in zijn aanbod heeft of als nieuwe batterijen in zijn aanbod had en, voor draagbare batterijen, tot de hoeveelheid die niet-professionele eindgebruikers gewoonlijk verwijderen.
Amendement 321
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 3
3.  Distributeurs overhandigen afgedankte batterijen die zij hebben teruggenomen aan de producenten of de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die overeenkomstig artikel 48 respectievelijk artikel 49 verantwoordelijk zijn voor de inzameling van die batterijen of aan een afvalverwerker met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig artikel 56.
3.  Distributeurs overhandigen afgedankte batterijen die zij hebben teruggenomen aan de producenten of de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die overeenkomstig artikel 48 respectievelijk artikel 48 bis en artikel 49 verantwoordelijk zijn voor de inzameling van die batterijen of aan een afvalverwerker met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig artikel 56. De lidstaten kunnen voorzien in een beperking van de mogelijkheid voor distributeurs om afgedankte batterijen naar gelang van het type te overhandigen aan producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, dan wel aan een afvalverwerker. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke beperkingen geen negatieve gevolgen hebben voor de inzamelings- en recyclingsystemen.
Amendement 322
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 4
4.  De verplichtingen uit hoofde van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op marktdeelnemers die via overeenkomsten op afstand batterijen leveren aan eindgebruikers. Die marktdeelnemers voorzien in een voldoende aantal inzamelpunten die het volledige grondgebied van een lidstaat bestrijken, rekening houdend met de bevolkingsgrootte en -dichtheid, het verwachte volume aan afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen, de toegankelijkheid en nabijheid voor eindgebruikers, waar eindgebruikers batterijen kunnen inleveren.
4.  De verplichtingen uit hoofde van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op marktdeelnemers die via overeenkomsten op afstand batterijen leveren aan eindgebruikers. Die marktdeelnemers voorzien in een voldoende aantal inzamelpunten die het volledige grondgebied van een lidstaat bestrijken, rekening houdend met de bevolkingsgrootte en -dichtheid, het verwachte volume aan afgedankte draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen, autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen, de toegankelijkheid en nabijheid voor eindgebruikers, waar eindgebruikers batterijen kunnen inleveren.
Amendement 323
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  In geval van verkoop met levering, bieden distributeurs aan om batterijen kosteloos terug te nemen. De eindgebruiker wordt bij het bestellen van een batterij geïnformeerd over de regelingen voor terugname van de gebruikte batterij.
Amendement 324
Voorstel voor een verordening
Artikel 50 bis (nieuw)
Artikel 50 bis
Statiegeldsystemen voor batterijen
Uiterlijk op 31 december 2025 beoordeelt de Commissie de haalbaarheid en de potentiële voordelen van de invoering van statiegeldsystemen voor batterijen voor de hele Unie, met name voor draagbare batterijen voor algemeen gebruik. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in en beraadt zij zich over het nemen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen. Bij de invoering van nationale statiegeldsystemen voor batterijen stellen de lidstaten de Commissie in kennis van die maatregelen. Nationale statiegeldsystemen staan niet in de weg aan de vaststelling van een geharmoniseerd systeem voor de hele Unie.
Amendement 325
Voorstel voor een verordening
Artikel 51 – lid 2
2.  Eindgebruikers verwijderen afgedankte batterijen in daartoe aangewezen inzamelpunten voor gescheiden inzameling die zijn ingesteld door of in overeenstemming met de specifieke regelingen van de producent of een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, in overeenstemming met de artikelen 48 en 49.
2.  Eindgebruikers verwijderen afgedankte batterijen in daartoe aangewezen inzamelpunten voor gescheiden inzameling die zijn ingesteld door of in overeenstemming met de specifieke regelingen van de producent of een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, in overeenstemming met de artikelen 48, 48 bis en 49.
Amendement 326
Voorstel voor een verordening
Artikel 52 – alinea 1
Exploitanten van afvalverwerkingsinrichtingen die onderworpen zijn aan de Richtlijnen 2000/53/EG en 2012/19/EU overhandigen afgedankte batterijen die voortkomen uit de verwerking van autowrakken en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur aan de producenten van de desbetreffende batterijen of, waar van toepassing, aan de overeenkomstig artikel 47, lid 2, van deze verordening aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, of aan afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56 van deze verordening. De exploitanten van afvalverwerkingsinrichtingen houden een register van deze transacties bij.
Exploitanten van afvalverwerkingsinrichtingen die onderworpen zijn aan de Richtlijnen 2000/53/EG en 2012/19/EU overhandigen afgedankte batterijen die voortkomen uit de verwerking van autowrakken en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur aan de producenten van de desbetreffende batterijen of, waar van toepassing, aan de overeenkomstig artikel 47, lid 2, van deze verordening aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, of aan gemachtigde afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56 van deze verordening. De lidstaten kunnen voorzien in een beperking van de mogelijkheid voor exploitanten van afvalverwerkingsinrichtingen die onderworpen zijn aan Richtlijn 2000/53/EG of Richtlijn 2012/19/EU om afgedankte batterijen naar gelang van het type te overhandigen aan producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, dan wel aan een afvalverwerker. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke beperkingen geen negatieve gevolgen hebben voor de inzamelings- en recyclingsystemen. De exploitanten van afvalverwerkingsinrichtingen houden een register van deze transacties bij.
Amendement 327
Voorstel voor een verordening
Artikel 53 – lid 1
1.  Afgedankte batterijen afkomstig van particuliere, niet-commerciële gebruikers mogen worden verwijderd in door overheidsinstanties voor afvalbeheer ingestelde afzonderlijke inzamelpunten.
1.  Afgedankte batterijen afkomstig van particuliere, niet-commerciële gebruikers mogen worden verwijderd in door overheidsinstanties voor afvalbeheer ingestelde afzonderlijke inzamelpunten. Wanneer deze inzamelpunten zijn ingesteld voor een specifiek batterijtype, weigeren de overheidsinstanties voor afvalbeheer nooit om afgedankte batterijen van dit type, met inbegrip van hergebruikte, herbestemde of geherproduceerde batterijen, terug te nemen.
Amendement 328
Voorstel voor een verordening
Artikel 53 – lid 2
2.  Overheidsinstanties voor afvalbeheer overhandigen ingezamelde afgedankte batterijen aan de producenten of, waar van toepassing, aan de overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, of aan afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56 of zij staan zelf in voor de verwerking en recycling overeenkomstig de eisen in artikel 56.
2.  Overheidsinstanties voor afvalbeheer overhandigen ingezamelde afgedankte batterijen aan de producenten of, waar van toepassing, aan de overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, of aan afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56 of zij staan zelf in voor de verwerking en recycling overeenkomstig de eisen in artikel 56. De lidstaten kunnen de mogelijkheid voor overheidsinstanties voor afvalbeheer om afgedankte batterijen naar gelang van het type te overhandigen aan producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, dan wel aan een afvalverwerker, of de mogelijkheid om de verwerking en recycling ervan zelf uit te voeren, beperken. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke beperkingen geen negatieve gevolgen hebben voor de inzamelings- en recyclingsystemen.
Amendement 329
Voorstel voor een verordening
Artikel 54 – alinea 1
Vrijwillige-inzamelpunten voor draagbare batterijen overhandigen afgedankte draagbare batterijen aan de producenten van draagbare batterijen of aan derden die namens hen optreden, waaronder de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, of aan afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56.
Vrijwillige-inzamelpunten voor draagbare batterijen overhandigen afgedankte draagbare batterijen aan de producenten van draagbare batterijen of aan derden die namens hen optreden, waaronder de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, of aan gemachtigde afvalverwerkers met het oog op de verwerking en recycling ervan overeenkomstig de eisen in artikel 56. De lidstaten kunnen de mogelijkheid voor vrijwillige-inzamelpunten voor draagbare batterijen om die afgedankte batterijen te overhandigen aan producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, dan wel aan een afvalverwerker, beperken. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke beperkingen geen negatieve gevolgen hebben voor de inzamelings- en recyclingsystemen.
Amendement 330
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – titel
Inzamelingspercentages voor afgedankte draagbare batterijen
Inzamelingspercentages voor afgedankte draagbare batterijen en afgedankte batterijen uit lichte vervoermiddelen
Amendement 331
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 1 – punt b
b)  65 % uiterlijk op 31 december 2025;
b)  70 % uiterlijk op 31 december 2025;
Amendement 332
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 1 – punt c
c)  70 % uiterlijk op 31 december 2030.
c)  80 % uiterlijk op 31 december 2030.
Amendement 333
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  De lidstaten verwezenlijken de volgende minimale inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte draagbare batterijen voor algemeen gebruik:
a)  45 % uiterlijk op 31 december 2023;
b)  70 % uiterlijk op 31 december 2025;
c)  80 % uiterlijk op 31 december 2030.
Amendement 334
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  De lidstaten verwezenlijken de volgende minimale inzamelingsdoelstellingen voor afgedankte batterijen uit lichte vervoermiddelen:
a)  75 % uiterlijk op 31 december 2025;
b)  85 % uiterlijk op 31 december 2030.
Amendement 335
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 2 ter (nieuw)
2 ter.  De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2023 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met gedetailleerde regels voor de berekening en controle van de inzamelingsstreefcijfers voor afgedankte batterijen uit lichte vervoermiddelen, om de hoeveelheid afgedankte batterijen die kunnen worden ingezameld te weerspiegelen.
Amendement 336
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 3
3.  De Commissie evalueert uiterlijk op 31 december 2030 de in lid 1, punt c), vastgestelde doelstelling en overweegt in het kader van die evaluatie om een inzamelingsdoelstelling vast te stellen voor batterijen uit lichte vervoermiddelen, gelet op de ontwikkeling van het marktaandeel, als afzonderlijke doelstelling dan wel als onderdeel van de in lid 1,punt c), en de in artikel 48, lid 4, bedoelde evaluatie van de doelstelling. Bij die evaluatie kan tevens worden overwogen om een methode in te voeren voor de berekening van het percentage gescheiden inzameling om de hoeveelheid afgedankte batterijen die kunnen worden ingezameld te weerspiegelen. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over het resultaat van de evaluatie, dat zo nodig vergezeld gaat van een passend wetgevingsvoorstel.
3.  De Commissie evalueert uiterlijk op 31 december 2024 de in lid 1, punt c), vastgestelde doelstelling. Bij die evaluatie wordt tevens overwogen om een methode in te voeren voor de berekening van het percentage gescheiden inzameling om de hoeveelheid afgedankte draagbare batterijen die kunnen worden ingezameld te weerspiegelen. Daartoe dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over het resultaat van de evaluatie, dat zo nodig vergezeld gaat van een passend wetgevingsvoorstel.
Amendement 337
Voorstel voor een verordening
Artikel 55 – lid 4
4.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in bijlage XI vastgestelde methode voor de berekening van het inzamelingspercentage voor draagbare batterijen te wijzigen.
Schrappen
Amendement 338
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 – lid 1
1.  Ingezamelde afgedankte batterijen mogen niet worden gestort of verbrand.
1.  Ingezamelde afgedankte batterijen mogen niet worden weggegooid of aan een energieterugwinningshandeling worden onderworpen.
Amendement 339
Voorstel voor een verordening
Artikel 56 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  De lidstaten kunnen stimuleringsregelingen invoeren voor marktdeelnemers die hogere opbrengsten behalen dan de respectieve drempels die zijn vastgesteld in de delen B en C van bijlage XII.
Amendement 340
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 1
1.  Alle ingezamelde afgedankte batterijen moeten aan een recyclingproces worden onderworpen.
1.  Alle ingezamelde afgedankte batterijen moeten aan een proces ter voorbereiding voor hergebruik of herbestemming of aan een recyclingproces worden onderworpen, behalve batterijen die kwik bevatten, dat wordt verwijderd op een wijze die geen negatieve gevolgen heeft voor de menselijke gezondheid of het milieu.
Amendement 341
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  Om goede sortering en rapportage van afgedankte lithium-ionbatterijen mogelijk te maken, neemt de Commissie afgedankte lithium-ionbatterijen indien nodig op in de lijst van afvalstoffen waarnaar wordt verwezen in Beschikking 2000/532/EG.
Amendement 342
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 4
4.  De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2023 een uitvoeringshandeling vast teneinde nadere regels vast te stellen voor de berekening en controle van de recyclingrendementen en de terugwinning van materialen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
4.  De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2023 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast om deze verordening aan te vullen met nadere regels voor de berekening en controle van de recyclingrendementen en de terugwinning van materialen.
Amendement 343
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 5
5.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in bijlage XII, delen B en C, vastgestelde minimumgehalten van teruggewonnen materialen voor afgedankte batterijen te wijzigen gelet op de technische en wetenschappelijke vooruitgang en opkomende nieuwe technologieën op het gebied van afvalbeheer.
5.  Uiterlijk op 31 december 2027 beoordeelt de Commissie de vooruitgang die is geboekt op het vlak van recyclingrendementen en de in bijlage XII, delen B en C, vastgestelde gehalten van teruggewonnen materialen voor afgedankte batterijen, gelet op de technische en wetenschappelijke vooruitgang en opkomende nieuwe technologieën op het gebied van afvalbeheer, en legt zij hierover een verslag voor. In voorkomend geval gaat dat verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel dat ertoe strekt de minimale recyclingrendementen en minimumgehalten van teruggewonnen materialen te verhogen.
Amendement 344
Voorstel voor een verordening
Artikel 57 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in bijlage XII, delen B en C, vastgestelde lijst van chemische samenstellingen en materialen van batterijen uit te breiden, gelet op de technische en wetenschappelijke vooruitgang en opkomende nieuwe technologieën op het gebied van afvalbeheer.
Amendement 345
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 – lid 1
1.  De verwerking en recycling mag buiten de betrokken lidstaat of buiten de Unie gebeuren voor zover de overbrenging van afgedankte batterijen strookt met Verordening (EG) nr. 1013/2006 en Verordening (EG) nr. 1418/2007.
1.  De verwerking, voorbereiding voor hergebruik of herbestemming, en recycling mogen buiten de betrokken lidstaat of buiten de Unie gebeuren voor zover de overbrenging van afgedankte batterijen strookt met Verordening (EG) nr. 1013/2006 en Verordening (EG) nr. 1418/2007
Amendement 346
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 – lid 2
2.  Afgedankte batterijen die overeenkomstig lid 1 uit de Unie worden uitgevoerd, worden slechts meegerekend voor de nakoming van de in de artikelen 56 en 57 vastgestelde verplichtingen, rendementen en doelstellingen als de recycler of een andere houder van afvalstoffen die de afgedankte batterijen uitvoert voor verwerking en recycling kan aantonen dat de verwerking heeft plaatsgevonden onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de eisen van deze verordening.
2.  Afgedankte batterijen die overeenkomstig lid 1 uit de Unie worden uitgevoerd, worden slechts meegerekend voor de nakoming van de in de artikelen 56 en 57 vastgestelde verplichtingen, rendementen en doelstellingen als de recycler of een andere houder van afvalstoffen die de afgedankte batterijen uitvoert voor verwerking, voorbereiding voor hergebruik of herbestemming, en recycling met door de bevoegde autoriteit van bestemming goedgekeurde bewijsstukken aantoont dat de verwerking heeft plaatsgevonden onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de eisen van deze verordening en aan de toepasselijke milieuvereisten en de voorschriften ter bescherming van de menselijke gezondheid in andere regelgeving van de Unie.
Amendement 347
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 – lid 3
3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van nadere regels ter aanvulling op de regels in lid 2 van dit artikel, middels de vaststelling van de criteria voor de beoordeling van gelijkwaardige voorwaarden.
3.  Uiterlijk op 1 juli 2023 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast met betrekking tot de vaststelling van nadere regels ter aanvulling op de regels in lid 2 van dit artikel, middels de vaststelling van de criteria voor de beoordeling van gelijkwaardige voorwaarden.
Amendement 348
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – titel
Eisen met betrekking tot de herbestemming en herproductie van industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen
Eisen met betrekking tot de herbestemming en herproductie van batterijen uit lichte vervoermiddelen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen
Amendement 349
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 1
1.  Onafhankelijke marktdeelnemers krijgen onder gelijke voorwaarden toegang tot het batterijmanagementsysteem van oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag met een capaciteit van meer dan 2 kWh, voor het beoordelen en bepalen van de conditie en de resterende levensduur van de batterijen, volgens de in bijlage VII vastgestelde parameters.
1.  Onafhankelijke marktdeelnemers krijgen onder gelijke voorwaarden read-onlytoegang tot het batterijmanagementsysteem van batterijen voor lichte vervoermiddelen, batterijen in batterijsystemen voor stationaire energieopslag en batterijen voor elektrische voertuigen, en van draagbare batterijen die uitgerust zijn met een batterijmanagementsysteem, voor het beoordelen en bepalen van de conditie en de resterende levensduur van de batterijen, volgens de in bijlage VII vastgestelde parameters.
Amendement 350
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Alle gebruikte batterijsystemen voor stationaire energieopslag en batterijen voor elektrische voertuigen worden beoordeeld om te bepalen of zij geschikt zijn voor hergebruik, herbestemming of herproductie. Indien uit de beoordeling blijkt dat de batterijen geschikt zijn voor hergebruik, worden zij hergebruikt. Indien uit de beoordeling blijkt dat de batterijen niet geschikt zijn voor hergebruik, maar wel voor herbestemming of herproductie, worden zij herbestemd of gereviseerd.
Amendement 351
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 2
2.  Onafhankelijke marktdeelnemers die herbestemmings- of herproductieactiviteiten verrichten, krijgen onder gelijke voorwaarden passende toegang tot de informatie die relevant is voor het behandelen en testen van oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen of van apparatuur en voertuigen waarin dergelijke batterijen zijn ingebouwd, evenals onderdelen van dergelijke batterijen, apparatuur of voertuigen, ook met betrekking tot veiligheidsaspecten.
2.  Onafhankelijke marktdeelnemers die activiteiten ter voorbereiding voor herbestemming dan wel herbestemmings- of herproductieactiviteiten verrichten, krijgen onder gelijke voorwaarden passende toegang tot de informatie die relevant is voor het behandelen en testen van batterijen uit lichte vervoermiddelen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen of van apparatuur en voertuigen waarin dergelijke batterijen zijn ingebouwd, evenals onderdelen van dergelijke batterijen, apparatuur of voertuigen, ook met betrekking tot veiligheidsaspecten.
Amendement 352
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 3
3.  Marktdeelnemers die herbestemmings- of herproductieactiviteiten voor batterijen verrichten, moeten waarborgen dat het onderzoek, de beproeving van de prestaties, het verpakken en overbrengen van batterijen en hun onderdelen volgens passende kwaliteitsborgings- en veiligheidsinstructies verlopen.
3.  Marktdeelnemers die activiteiten ter voorbereiding voor herbestemming dan wel herbestemmings- of herproductieactiviteiten voor batterijen verrichten, moeten waarborgen dat het onderzoek, de beproeving van de prestaties en veiligheid, het verpakken en overbrengen van batterijen en hun onderdelen volgens passende kwaliteitsborgings- en veiligheidsinstructies verlopen.
Amendement 353
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 4 – alinea 1
4.  Marktdeelnemers die herbestemmings- of herproductieactiviteiten voor batterijen verrichten, moeten waarborgen dat de herbestemde of gereviseerde batterij voldoet aan de bepalingen in deze verordening, de toepasselijke product- en milieuvereisten en de voorschriften ter bescherming van de menselijke gezondheid in andere regelgeving en technische eisen voor het specifieke gebruik ervan wanneer zij in de handel wordt gebracht.
4.  Marktdeelnemers die activiteiten ter voorbereiding voor herbestemming dan wel herbestemmings- of herproductieactiviteiten voor batterijen verrichten, moeten waarborgen dat de herbestemde of gereviseerde batterij voldoet aan de bepalingen in deze verordening, de toepasselijke product- en milieuvereisten en de voorschriften ter bescherming van de menselijke gezondheid in andere regelgeving en technische eisen voor het specifieke gebruik ervan wanneer zij in de handel wordt gebracht.
Amendement 354
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 4 – alinea 2
Een herbestemde of gereviseerde batterij mag niet worden onderworpen aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 7, leden 1 tot en met 3, artikel 8, leden 1 tot en met 3, artikel 10, leden 1 en 2, en artikel 39, lid 1, indien de marktdeelnemer die een herbestemde of gereviseerde batterij in de handel brengt kan aantonen dat de batterij, voorafgaande aan de herbestemming of herproductie in de handel is gebracht vóór de krachtens deze artikelen geldende datum van inwerkingtreding van die verplichtingen.
Een herbestemde of gereviseerde batterij mag niet worden onderworpen aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 7, leden 1 tot en met 3, artikel 8, leden 1 tot en met 3, en artikel 39, lid 1, indien de marktdeelnemer die een herbestemde of gereviseerde batterij in de handel brengt kan aantonen dat de batterij, voorafgaande aan de herbestemming of herproductie in de handel is gebracht vóór de krachtens deze artikelen geldende datum van inwerkingtreding van die verplichtingen.
Amendement 355
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 4 – alinea 2 bis (nieuw)
Marktdeelnemers die herbestemde of gereviseerde batterijen in de handel brengen, worden beschouwd als de nieuwe producent van de batterij, worden aldus geregistreerd overeenkomstig artikel 46 en krijgen een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 47.
Amendement 356
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 5 – inleidende formule
5.  Teneinde te documenteren dat een afgedankte batterij na herbestemming of herproductie niet langer afval is, toont de houder van de batterij op verzoek van een bevoegde autoriteit het volgende aan:
5.  Teneinde te documenteren dat een afgedankte batterij na herbestemming of herproductie niet langer afval is, tonen marktdeelnemers die herbestemmings- of herproductieactiviteiten verrichten, op verzoek van een bevoegde autoriteit het volgende aan:
Amendement 357
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 1 – alinea 1 – punt a
a)  de bijdrage van eindgebruikers aan afvalpreventie, onder meer door middel van informatie over goede praktijken voor het gebruik van batterijen die erop gericht zijn de levensduur van de batterijen te verlengen en de mogelijkheden om voorbereidingen te treffen voor het hergebruik te vergroten;
a)  de bijdrage van eindgebruikers aan afvalpreventie, onder meer door middel van informatie over goede praktijken en aanbevelingen voor het gebruik van batterijen die erop gericht zijn de levensduur van de batterijen te verlengen en de mogelijkheden van hergebruik, voorbereiding voor hergebruik of herbestemming, herbestemming en herproductie te vergroten;
Amendement 358
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 1 – alinea 1 – punt c
c)  de gescheiden inzameling, de voorbereiding voor hergebruik en de beschikbare recyclingsystemen voor afgedankte batterijen;
c)  de gescheiden inzameling, terugname- en inzamelingspunten, de voorbereiding voor hergebruik of herbestemming en de beschikbare herbestemmings-, herproductie- en recyclingsystemen voor afgedankte batterijen;
Amendement 359
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 1 – alinea 1 – punt f
f)  de effecten van stoffen in batterijen op het milieu en op de menselijke gezondheid, met inbegrip van de effecten vanwege ongepaste verwijdering van afgedankte batterijen, bijvoorbeeld als zwerfvuil of als ongesorteerd stedelijk afval.
f)  de effecten van stoffen, in het bijzonder gevaarlijke stoffen, in batterijen op het milieu en op de menselijke gezondheid, met inbegrip van de effecten vanwege ongepaste verwijdering van afgedankte batterijen, bijvoorbeeld als zwerfvuil of als ongesorteerd stedelijk afval.
Amendement 360
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 1 – alinea 2 – punt b
b)  wordt verstrekt in een door de betrokken lidstaat bepaalde taal die de consumenten en andere eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen.
b)  wordt verstrekt in een door de betrokken lidstaat bepaalde taal die de consumenten en andere eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen en toegankelijk is voor personen met een handicap overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/882.
Amendement 361
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 2
2.  Producenten stellen informatie over de veiligheids- en beschermingsmaatregelen voor de opslag en inzameling van afgedankte batterijen, ook met betrekking tot de veiligheid op het werk, beschikbaar voor distributeurs en marktdeelnemers zoals bedoeld in de artikelen 50, 52 en 53 en voor andere afvalverwerkers die activiteiten op het gebied van reparatie, herproductie, voorbereiding voor hergebruik, verwerking en recycling uitvoeren.
2.  Producenten stellen informatie over de onderdelen en materialen in batterijen en over de locatie van alle gevaarlijke stoffen in batterijen beschikbaar voor distributeurs en marktdeelnemers zoals bedoeld in de artikelen 50, 52 en 53 en voor andere afvalverwerkers die activiteiten op het gebied van reparatie, herproductie, voorbereiding voor hergebruik, verwerking en recycling uitvoeren. Producenten stellen informatie beschikbaar over de veiligheids- en beschermingsmaatregelen voor de opslag en inzameling van afgedankte batterijen, ook met betrekking tot de veiligheid op het werk.
Amendement 362
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 3 – alinea 1 – inleidende formule
3.  Vanaf het tijdstip waarop een batterijmodel op het grondgebied van een lidstaat wordt geleverd, stellen producenten de volgende informatie voor het specifieke batterijmodel met betrekking tot de correcte en milieuverantwoorde behandeling van afgedankte batterijen, op verzoek en elektronisch, beschikbaar voor afvalverwerkers die activiteiten op het gebied van reparatie, herproductie, voorbereiding voor hergebruik, verwerking en recycling uitvoeren, voor zover deze afvalverwerkers die informatie nodig hebben om hun activiteiten te kunnen uitvoeren:
3.  Vanaf het tijdstip waarop een batterijmodel op het grondgebied van een lidstaat wordt geleverd, stellen producenten de volgende informatie voor het specifieke batterijmodel met betrekking tot de correcte en milieuverantwoorde behandeling van afgedankte batterijen op verzoek gratis en elektronisch beschikbaar voor afvalverwerkers die activiteiten op het gebied van reparatie, herproductie, voorbereiding voor hergebruik, verwerking en recycling uitvoeren, voor zover deze afvalverwerkers die informatie nodig hebben om hun activiteiten te kunnen uitvoeren:
Amendement 363
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 3 – alinea 1 – punt a
a)  de processen om te waarborgen dat voertuigen en apparatuur zodanig worden gedemonteerd dat de ingebouwde batterijen kunnen worden verwijderd;
a)  de processen om te waarborgen dat lichte vervoermiddelen, voertuigen en apparatuur zodanig worden gedemonteerd dat de ingebouwde batterijen kunnen worden verwijderd;
Amendement 364
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 3 – alinea 1 – punt b
b)  de veiligheids- en beschermingsmaatregelen, ook met betrekking tot de veiligheid op het werk, die gelden voor de processen voor de opslag, het vervoer, de verwerking en de recycling van afgedankte batterijen.
b)  de veiligheids- en beschermingsmaatregelen, ook met betrekking tot de veiligheid op het werk en brandveiligheid, die gelden voor de processen voor de opslag, het vervoer, de verwerking en de recycling van afgedankte batterijen.
Amendement 365
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 4
4.  Distributeurs die batterijen leveren aan eindgebruikers verstrekken de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie in hun verkooppunten, op zichtbare wijze, en via hun onlinemarktplaatsen, en verstrekken tevens informatie over hoe de eindgebruikers afgedankte batterijen kosteloos kunnen inleveren bij de respectieve inzamelpunten die in de verkooppunten of namens een marktplaats zijn ingesteld. Die verplichting is beperkt tot de batterijtypen die de distributeur of detailhandelaar als nieuwe batterijen in zijn aanbod heeft of had.
4.  Distributeurs die batterijen leveren aan eindgebruikers verstrekken de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie doorlopend in hun verkooppunten en via hun onlinemarktplaatsen, op voor de eindgebruikers van de batterij gemakkelijk toegankelijke en duidelijk zichtbare wijze, en verstrekken tevens informatie over hoe de eindgebruikers afgedankte batterijen kosteloos kunnen inleveren bij de respectieve inzamelpunten die in de verkooppunten of namens een marktplaats zijn ingesteld. Die verplichting is beperkt tot de batterijtypen die de distributeur of detailhandelaar als nieuwe batterijen in zijn aanbod heeft of had.
Amendement 366
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 5
5.  De kosten die uit hoofde van artikel 47, lid 1, punt e), door de producent worden gedragen, worden afzonderlijk aan de eindgebruiker aangegeven in het verkooppunt waar een nieuwe batterij wordt verkocht. De aangegeven kosten liggen niet hoger dan de beste raming van de reële kosten.
5.  De kosten die uit hoofde van artikel 47, lid 1, punt e), door de producent worden gedragen, worden afzonderlijk aan de eindgebruiker aangegeven in het verkooppunt waar een nieuwe batterij wordt verkocht. De aangegeven kosten liggen niet hoger dan de beste raming van de reële kosten en worden niet opgeteld bij de uiteindelijke kosten van de batterij die in het verkooppunt in rekening worden gebracht aan de consument.
Amendement 367
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 1 – alinea 1 – inleidende formule
1.  Producenten van draagbare batterijen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, rapporteren voor elk kalenderjaar de volgende informatie aan de bevoegde autoriteit, naargelang van de chemische samenstelling van de batterijen, onder vermelding van de hoeveelheid batterijen voor lichte vervoermiddelen:
1.  Producenten van draagbare batterijen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, rapporteren voor elk kalenderjaar de volgende informatie aan de bevoegde autoriteit, naargelang van de chemische samenstelling van de batterijen:
Amendement 368
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 1 – alinea 1 – punt a bis (nieuw)
a bis)  de hoeveelheid draagbare batterijen voor algemeen gebruik die voor het eerst op de markt werden aangeboden op het grondgebied van een lidstaat, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik die het grondgebied van die lidstaat dat jaar hebben verlaten voordat zij aan eindgebruikers werden verkocht;
Amendement 369
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 1 – alinea 1 – punt b bis (nieuw)
b bis)  de hoeveelheid overeenkomstig artikel 48 ingezamelde afgedankte draagbare batterijen voor algemeen gebruik, berekend op basis van de in bijlage XI vastgestelde methode;
Amendement 370
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 1 – alinea 1 – punt d bis (nieuw)
d bis)   de hoeveelheid ingezamelde afgedankte draagbare batterijen die naar derde landen werden uitgevoerd voor verwerking, voorbereiding voor hergebruik of herbestemming, of recycling.
Amendement 371
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 1 – alinea 2
Wanneer andere afvalverwerkers dan producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden afgedankte draagbare batterijen inzamelen bij distributeurs of andere inzamelpunten voor afgedankte draagbare batterijen, rapporteren zij voor elk kalenderjaar de hoeveelheid ingezamelde afgedankte draagbare batterijen aan de bevoegde autoriteit, op basis van de chemische samenstelling van de batterijen en onder vermelding van de hoeveelheid batterijen uit lichte vervoermiddelen.
Wanneer andere afvalverwerkers dan producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden afgedankte draagbare batterijen inzamelen bij distributeurs of andere inzamelpunten voor afgedankte draagbare batterijen, rapporteren zij voor elk kalenderjaar de hoeveelheid ingezamelde afgedankte draagbare batterijen aan de bevoegde autoriteit, op basis van de chemische samenstelling van de batterijen.
Amendement 372
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Producenten van batterijen voor lichte vervoermiddelen of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, rapporteren voor elk kalenderjaar de volgende informatie aan de bevoegde autoriteit, naargelang van de chemische samenstelling van de batterijen, onder vermelding van de hoeveelheden batterijen voor lichte vervoermiddelen:
a)  de hoeveelheid batterijen voor lichte vervoermiddelen die voor het eerst op de markt werden aangeboden op het grondgebied van een lidstaat, met uitzondering van batterijen voor lichte vervoermiddelen die het grondgebied van die lidstaat dat jaar hebben verlaten voordat zij aan eindgebruikers werden verkocht;
b)  de hoeveelheid overeenkomstig artikel 48 bis ingezamelde batterijen uit lichte vervoermiddelen, berekend op basis van de methode als vermeld in de overeenkomstig artikel 55, lid 2 ter, vastgestelde gedelegeerde handeling;
c)  de inzamelingsdoelstelling die werd bereikt door de producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid die optreedt namens haar leden;
d)  de hoeveelheid ingezamelde afgedankte batterijen uit lichte vervoermiddelen die voor verwerking en recycling aan inrichtingen met een vergunning is geleverd; alsmede
e)  de hoeveelheid voor hergebruik, herbestemming en herproductie geleverde batterijen.
Wanneer andere afvalverwerkers dan producenten of, waar van toepassing, overeenkomstig artikel 47, lid 2, aangestelde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden batterijen uit lichte vervoermiddelen inzamelen bij distributeurs of andere terugname- en inzamelpunten voor batterijen voor lichte vervoermiddelen, rapporteren zij voor elk kalenderjaar de hoeveelheid ingezamelde batterijen uit lichte vervoermiddelen aan de bevoegde autoriteit, met een uitsplitsing naar de chemische samenstelling van de batterijen, onder vermelding van de hoeveelheid batterijen uit lichte vervoermiddelen.
De in de eerste en tweede alinea bedoelde marktdeelnemers rapporteren de in de eerste alinea bedoelde gegevens binnen vier maanden na afloop van het verslagjaar waarvoor zij zijn verzameld aan de bevoegde autoriteit. De eerste verslagperiode bestrijkt het eerste volledige kalenderjaar na de vaststelling van de uitvoeringshandeling tot vaststelling van het format voor rapportage aan de Commissie overeenkomstig artikel 62, lid 5. De bevoegde autoriteiten stellen vast volgens welk format en welke procedures de gegevens aan hen worden gerapporteerd.
Amendement 373
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 2 – punt b bis (nieuw)
b bis)  de hoeveelheid voor hergebruik, herbestemming en herproductie geleverde batterijen;
Amendement 374
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 2 – punt b ter (nieuw)
b ter)  de hoeveelheid ingezamelde afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die naar derde landen worden uitgevoerd voor verwerking, voorbereiding voor hergebruik of herbestemming, of recycling.
Amendement 375
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 3 – alinea 1 – punt b bis (nieuw)
b bis)  de hoeveelheid ingezamelde afgedankte autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen die naar derde landen worden uitgevoerd voor verwerking, voorbereiding voor hergebruik of herbestemming, of recycling.
Amendement 376
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 5 – alinea 1 – punt b
b)  de hoeveelheid afgedankte batterijen die in het recyclingproces terechtkomt;
b)  de hoeveelheid afgedankte batterijen die in het proces ter voorbereiding voor herbestemming en in het recyclingproces terechtkomt;
Amendement 377
Voorstel voor een verordening
Artikel 62 – lid 1 – alinea 1 – inleidende formule
De lidstaten maken voor elk kalenderjaar de volgende informatie over draagbare batterijen, autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen in geaggregeerde vorm openbaar op basis van de batterijtypen en de chemische samenstelling van de batterijen en, voor draagbare batterijen, met afzonderlijke vermelding van batterijen voor lichte vervoermiddelen:
De lidstaten maken voor elk kalenderjaar de volgende informatie over draagbare batterijen, batterijen voor lichte vervoermiddelen, autobatterijen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen in geaggregeerde vorm openbaar op basis van de batterijtypen en de chemische samenstelling van de batterijen en, voor draagbare batterijen, met afzonderlijke vermelding van batterijen voor lichte vervoermiddelen:
Amendement 378
Voorstel voor een verordening
Artikel 62 – lid 1 – alinea 1 – punt b
b)  de hoeveelheid overeenkomstig de artikelen 48 en 49 ingezamelde afgedankte batterijen, berekend op basis van de in bijlage XI vastgestelde methode;
b)  de hoeveelheid overeenkomstig de artikelen 48, 48 bis, en 49 ingezamelde afgedankte batterijen, berekend op basis van de in bijlage XI vastgestelde methode;
Amendement 379
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  Het systeem dient de volgende doelen:
a)  de markttoezichtautoriteiten ondersteunen bij het uitvoeren van hun taken uit hoofde van deze verordening en de relevante gedelegeerde handelingen, waaronder de handhaving van de verordening door die autoriteiten;
b)  het publiek voorzien van informatie over batterijen die in de handel zijn gebracht en de duurzaamheids- en veiligheidsvereisten daarvan, en informatiebladen bij de batterijen;
c)  de Commissie en erkende bedrijven die zich bezighouden met herproductie, exploitanten van batterijen voor hergebruik en recyclers voorzien van actuele informatie over batterijen.
Amendement 380
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 – lid 2
2.  Het systeem bevat de informatie en gegevens over oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen met interne opslag en een capaciteit van meer dan 2 kWh, zoals vastgesteld in bijlage XIII. Deze informatie en gegevens zijn sorteerbaar en doorzoekbaar, met inachtneming van open normen voor gebruik door derden.
2.  Het systeem bevat de informatie en gegevens over batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen zoals vastgesteld in bijlage XIII. Deze informatie en gegevens zijn sorteerbaar en doorzoekbaar, met inachtneming van open normen voor gebruik door derden. Het systeem bevat ook een regelmatig bijgewerkte databank voor alle batterijen die onder deze verordening vallen.
Amendement 381
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 – lid 3
3.  De marktdeelnemers die een oplaadbare industriële batterij of een batterij voor elektrische voertuigen met interne opslag in de handel brengen, stellen de in lid 2 bedoelde informatie elektronisch beschikbaar in machineleesbare vorm, met behulp van interoperabele en vlot toegankelijke gegevensdiensten, in het overeenkomstig lid 5 vastgestelde format.
3.  De marktdeelnemers die een batterij voor lichte vervoermiddelen, een industriële batterij of een batterij voor elektrische voertuigen in de handel brengen, stellen de in lid 2 bedoelde informatie elektronisch beschikbaar in machineleesbare vorm, met behulp van interoperabele en vlot toegankelijke gegevensdiensten, in het overeenkomstig lid 5 vastgestelde format.
Amendement 382
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  Het systeem vervangt of wijzigt de verantwoordelijkheden van de markttoezichtautoriteiten niet.
Amendement 383
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 – lid 5 – alinea 1 – inleidende formule
5.  De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2024 uitvoeringshandelingen vast met het oog op de vaststelling van:
5.  De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2024 overeenkomstig artikel 73 een gedelegeerde handeling vast teneinde deze verordening aan te vullen door de vaststelling van:
Amendement 384
Voorstel voor een verordening
Artikel 64 – lid 5 – alinea 2
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Schrappen
Amendement 385
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 1
1.  Uiterlijk op 1 januari 2026 beschikt elke industriële batterij en elke batterij voor elektrische voertuigen die in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen en die een capaciteit van meer dan 2 kWh heeft over een elektronisch dossier (“batterijpaspoort”).
1.  Uiterlijk op 1 januari 2026 beschikt elke industriële batterij, batterij voor elektrische voertuigen en batterij voor lichte vervoermiddelen die in de handel wordt gebracht of in gebruik wordt genomen over een elektronisch dossier (“batterijpaspoort”).
Amendement 386
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 3
3.  Het batterijpaspoort wordt gekoppeld aan de informatie over de basiskenmerken van elk batterijtype en -model die is opgeslagen in de gegevensbronnen van het overeenkomstig artikel 64 opgezette systeem. De marktdeelnemer die een industriële batterij of een batterij voor elektrische voertuigen in de handel brengt, zorgt ervoor dat de in het batterijpaspoort opgenomen gegevens nauwkeurig, volledig en actueel zijn.
3.  In geval van industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen wordt het batterijpaspoort gekoppeld aan de informatie over de basiskenmerken van elk batterijtype en -model die is opgeslagen in de gegevensbronnen van het overeenkomstig artikel 64 opgezette systeem.De marktdeelnemer die een industriële batterij of een batterij voor elektrische voertuigen in de handel brengt, zorgt ervoor dat de in het batterijpaspoort opgenomen gegevens nauwkeurig, volledig en actueel zijn.
Amendement 387
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  In het geval van batterijen voor lichte vervoermiddelen bevat het batterijpaspoort de in artikel 13, lid 5, punten a) tot en met d), i) en j), beschreven informatie en bijgewerkte informatie over de batterij in verband met wijzigingen van de status ervan.
Amendement 388
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 4
4.  Het batterijpaspoort is online toegankelijk via elektronische systemen die interoperabel zijn met het overeenkomstig artikel 64 opgezette systeem.
4.  Het batterijpaspoort is online toegankelijk via elektronische systemen die interoperabel zijn met het overeenkomstig artikel 64 opgezette systeem, en via de in artikel 13, lid 5, bedoelde QR-code.
Amendement 389
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 5
5.  Het batterijpaspoort maakt het mogelijk om informatie over de waarden voor de in artikel 10, lid 1, bedoelde prestatie- en degelijkheidsparameters te raadplegen wanneer de batterij in de handel wordt gebracht en wanneer de status ervan wordt gewijzigd.
5.  Het batterijpaspoort maakt het mogelijk om informatie over de waarden voor de in artikel 10, lid 1, bedoelde prestatie- en degelijkheidsparameters, alsook informatie over de conditie van de batterij, overeenkomstig artikel 14, te raadplegen wanneer de batterij in de handel wordt gebracht en wanneer de status ervan wordt gewijzigd.
Amendement 390
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 6
6.  Wanneer de statuswijziging het gevolg is van reparatie- of herbestemmingsactiviteiten wordt de verantwoordelijkheid voor het batterijdossier in het batterijpaspoort overgedragen aan de marktdeelnemer die wordt geacht de industriële batterij of de batterij voor elektrische voertuigen in de handel te brengen of in gebruik te nemen.
6.  Wanneer de statuswijziging het gevolg is van herbestemmings- of herproductie-activiteiten wordt de verantwoordelijkheid voor het batterijdossier in het batterijpaspoort overgedragen aan de marktdeelnemer die wordt geacht de industriële batterij, de batterij voor elektrische voertuigen of de batterij voor lichte vervoermiddelen in de handel te brengen of in gebruik te nemen. Het dossier voor herbestemde of gereviseerde batterijen wordt gekoppeld aan het dossier van de oorspronkelijke batterij.
Amendement 391
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 7 – inleidende formule
7.  De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de regels voor het raadplegen, delen, beheren, verkennen, publiceren en hergebruiken van de via het batterijpaspoort toegankelijke informatie en gegevens.
7.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 73 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de regels voor het raadplegen, delen, beheren, verkennen, publiceren en hergebruiken van de via het batterijpaspoort toegankelijke informatie en gegevens.
Amendement 392
Voorstel voor een verordening
Artikel 65 – lid 7 – alinea 1
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Schrappen
Amendement 393
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 1 – alinea 1
1.  Wanneer de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat voldoende redenen hebben om aan te nemen dat een batterij die onder deze verordening valt een risico inhoudt voor de menselijke gezondheid of de veiligheid van personen, eigendommen of het milieu, voeren zij een beoordeling van de betrokken batterij uit in het licht van alle relevante in deze verordening vastgestelde eisen.
1.  De markttoezichtautoriteiten voeren op toereikende schaal passende controles uit van batterijen die online en offline beschikbaar worden gesteld, door middel van documentcontroles en, in voorkomend geval, fysieke en laboratoriumcontroles op basis van adequate steekproeven, in het licht van alle relevante in deze verordening vastgestelde eisen. De markttoezichtautoriteiten kunnen batterijen voor dergelijke controles naar de in artikel 68 bis bedoelde testfaciliteit van de Unie sturen.
Amendement 394
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
Uiterlijk op ... [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1020 uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van de uniforme voorwaarden inzake controles, criteria voor het bepalen van de frequentie van de controles en het aantal monsters dat moet worden gecontroleerd.
Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 74, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Amendement 395
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 2
2.  Wanneer de markttoezichtautoriteiten van mening zijn dat de non-conformiteit niet tot hun nationale grondgebied beperkt is, brengen zij de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de resultaten van de beoordeling en van de maatregelen die zij van de marktdeelnemer hebben verlangd.
2.  De markttoezichtautoriteiten brengen de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de resultaten van de beoordeling en van de maatregelen die zij van de marktdeelnemer hebben verlangd.
Amendement 396
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 5 – punt a
a)  de batterij voldoet niet aan de in hoofdstuk II of III van deze verordening beschreven eisen;
a)  de batterij voldoet niet aan de in hoofdstuk II of III of de in artikel 39 van deze verordening beschreven eisen;
Amendement 397
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 8 bis (nieuw)
8 bis.  Consumenten wordt de mogelijkheid geboden om informatie over batterijen die een risico voor consumenten vormen, in te voeren in een afzonderlijke rubriek van het in artikel 12 van Richtlijn 2001/95/EG vermelde communautaire systeem voor snelle uitwisseling van informatie (Rapex). De Commissie houdt naar behoren rekening met de ontvangen informatie en zorgt voor de follow-up, in voorkomend geval met inbegrip van de overdracht van deze informatie aan de betrokken nationale autoriteiten.
De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 74, lid 2, bedoelde adviesprocedure een uitvoeringshandeling vast om de voorwaarden vast te stellen voor de overdracht van de in de eerste alinea genoemde informatie en voor de overdracht van deze informatie aan de betrokken nationale autoriteiten voor follow-up.
Amendement 398
Voorstel voor een verordening
Artikel 67 – lid 1 – alinea 1
1.  Indien na voltooiing van de procedure in artikel 66, leden 3 en 4, bezwaren tegen een maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie van mening is dat de nationale maatregel in strijd is met de wetgeving van de Unie, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit. Aan de hand van die evaluatie besluit de Commissie middels een uitvoeringshandeling of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.
1.  Indien na voltooiing van de procedure in artikel 66, leden 3 en 4, bezwaren tegen een maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie van mening is dat de nationale maatregel in strijd is met de wetgeving van de Unie, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit. De Commissie voltooit deze evaluatie binnen een maand. Aan de hand van die evaluatie besluit de Commissie middels een uitvoeringshandeling of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.
Amendement 399
Voorstel voor een verordening
Artikel 68 – lid 1
1.  Wanneer een lidstaat na uitvoering van een beoordeling overeenkomstig artikel 67, lid 1, vaststelt dat een batterij die conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, maar toch een risico voor de menselijke gezondheid of de veiligheid van personen of voor de bescherming van eigendommen of het milieu meebrengt, verlangt deze lidstaat van de desbetreffende marktdeelnemer dat hij alle passende maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de batterij dat risico niet meer meebrengt wanneer zij in de handel wordt gebracht, of om de batterij binnen een redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico, uit de handel te nemen of terug te roepen.
1.  Wanneer een lidstaat na uitvoering van een beoordeling overeenkomstig artikel 67, lid 1, vaststelt dat een batterij die conform de eisen in de hoofdstukken II en III is, maar toch een risico voor de menselijke gezondheid of de veiligheid van personen of voor de bescherming van eigendommen of het milieu meebrengt of redelijkerwijs kan worden geacht een dergelijk risico mee te brengen, verlangt deze lidstaat van de desbetreffende marktdeelnemer dat hij alle passende maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de batterij dat risico niet meer meebrengt wanneer zij in de handel wordt gebracht, of om de batterij binnen een redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico, uit de handel te nemen of terug te roepen.
Amendement 400
Voorstel voor een verordening
Artikel 68 – lid 3
3.  De lidstaat brengt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk daarvan op de hoogte. Die informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om de batterijen te identificeren en om de oorsprong en de toeleveringsketen van de batterij, de aard van het risico en de aard en de duur van de nationale maatregelen vast te stellen.
3.  De lidstaat brengt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk daarvan op de hoogte. Die informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om de batterijen te identificeren en om de oorsprong en de waardeketen van de batterij, de aard van het risico en de aard en de duur van de nationale maatregelen vast te stellen.
Amendement 401
Voorstel voor een verordening
Artikel 68 bis (nieuw)
Artikel 68 bis
Unietestfaciliteit
1.  Uiterlijk op ... [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] wijst de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2019/1020 een in batterijen gespecialiseerde Unietestfaciliteit aan.
2.  De Unietestfaciliteit zal dienstdoen als kenniscentrum voor:
a)  het verstrekken, in afwijking van artikel 21, lid 6, punt b), van Verordening (EU) 2019/1020, van onafhankelijk technisch en wetenschappelijk advies aan de Commissie in de loop van de in artikel 32 van deze verordening bedoelde onderzoeken en in de loop van de in artikel 67, lid 1, en artikel 68, lid 4, van deze verordening bedoelde beoordelingen;
b)  het testen van batterijen op verzoek van markttoezichtautoriteiten met het oog op de in artikel 66, lid 1, bedoelde beoordeling.
Amendement 402
Voorstel voor een verordening
Artikel 68 ter (nieuw)
Artikel 68 ter
Nationale kenniscentra voor batterijen
1.  De markttoezichtautoriteiten komen met de organisaties die marktdeelnemers en onderzoeksfaciliteiten vertegenwoordigen overeen om in elke lidstaat een nationaal kenniscentrum voor batterijen op te richten.
2.  De in lid 1 bedoelde nationale kenniscentra voor batterijen voeren activiteiten uit die tot doel hebben de naleving van de voorschriften van deze verordening te bevorderen en de niet-naleving ervan vast te stellen, de bewustwording ter zake te vergroten en richtsnoeren en technisch advies met betrekking tot deze voorschriften te verstrekken. Waar relevant kunnen ook andere belanghebbenden, zoals organisaties die eindgebruikers vertegenwoordigen, aan de activiteiten van de nationale kenniscentra voor batterijen deelnemen.
3.  Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1020 zorgen de markttoezichtautoriteit en de in lid 1 bedoelde partijen ervoor dat de activiteiten van de nationale kenniscentra voor batterijen niet leiden tot oneerlijke concurrentie tussen marktdeelnemers, en dat deze de objectiviteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de partijen onverlet laten.
Amendement 403
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – lid 1 – inleidende formule
1.  Onverminderd artikel 66 geldt dat wanneer een lidstaat vaststelt dat een batterij die buiten de werkingssfeer van artikel 68 valt niet conform deze verordening is of dat een marktdeelnemer een in deze verordening vastgestelde verplichting niet is nagekomen, die lidstaat van de desbetreffende marktdeelnemer verlangt dat die een einde maakt aan de non-conformiteit. Voorbeelden van dergelijke non-conformiteit zijn:
1.  Onverminderd artikel 66 geldt dat wanneer een lidstaat vaststelt dat een batterij die buiten de werkingssfeer van artikel 68 valt niet conform deze verordening is of dat een marktdeelnemer een in deze verordening vastgestelde verplichting niet is nagekomen, die lidstaat van de desbetreffende marktdeelnemer verlangt dat die een einde maakt aan de non-conformiteit. Om deze taak te vergemakkelijken, zorgen de lidstaten ervoor dat consumenten non-conformiteit op een gemakkelijke manier kunnen melden. Voorbeelden van dergelijke non-conformiteit zijn:
Amendement 404
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – lid 1 – punt k
k)  er is niet voldaan aan de eisen inzake een beleid van passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen in artikel 39.
k)  er is niet voldaan aan de eisen inzake een beleid van passende zorgvuldigheid in de waardeketen in artikel 39;
Amendement 405
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – lid 1 – punt k bis (nieuw)
k bis)  er is niet voldaan aan de eisen inzake het batterijpaspoort als bedoeld in artikel 65.
Amendement 406
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  De bevoegde autoriteiten van de lidstaten krijgen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2019/1020 onderzoeksbevoegdheden om passende controles uit te voeren, ofwel naar gelang het risico of op basis van ontvangen informatie, om mogelijke non-conformiteit op te sporen.
Amendement 407
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – lid 3 ter (nieuw)
3 ter.  Markttoezichtautoriteiten werken samen om te zorgen voor grensoverschrijdende handhaving van deze verordening overeenkomstig de in hoofdstuk VI van Verordening (EU) 2019/1020 vastgestelde bepalingen.
Amendement 408
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – lid 3 quater (nieuw)
3 quater.  In geval van grensoverschrijdende verkoop binnen de Unie werken de lidstaten samen in een handhavingsnetwerk en ondersteunen zij elkaar tijdens de inbreukprocedure.
Amendement 409
Voorstel voor een verordening
Artikel 70 – lid 1
1.  Aanbestedende diensten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, of aanbestedende instanties zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU houden bij de aankoop van batterijen of producten die batterijen bevatten in situaties die onder die richtlijnen vallen rekening met de milieueffecten van batterijen gedurende hun levenscyclus om ervoor te zorgen dat dergelijke effecten van de aangekochte batterijen tot een minimum worden beperkt.
1.  Aanbestedende diensten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, of aanbestedende instanties zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU geven bij de aankoop van batterijen of producten die batterijen bevatten in situaties die onder die richtlijnen vallen de voorkeur aan de meest milieuvriendelijke batterijen gebaseerd op hun gehele levenscyclus om ervoor te zorgen dat dergelijke effecten van de aangekochte batterijen tot een minimum worden beperkt.
Amendement 410
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  Indien een lidstaat van oordeel is dat het gebruik van een stof bij de vervaardiging van batterijen of de aanwezigheid van een stof in de batterijen wanneer zij in de handel worden gebracht of tijdens de latere fasen van de levenscyclus, waaronder de afvalfase, een risico voor de menselijke gezondheid of voor het milieu met zich meebrengt, en dat dat risico niet afdoende wordt beheerst en moet worden aangepakt, informeert de lidstaat het Agentschap over zijn voorstel een dossier samen te stellen overeenkomstig de voorschriften van een beperkingsdossier. Indien uit dat dossier blijkt dat, naast de eventueel reeds genomen maatregelen, er maatregelen voor de gehele Unie nodig zijn, zendt de lidstaat dit dossier naar het Agentschap teneinde de procedure voor beperkingen op gang te brengen.
Amendement 411
Voorstel voor een verordening
Artikel 71 – lid 14 bis (nieuw)
14 bis.  Binnen 6 maanden na een wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 of de inwerkingtreding van toekomstige wetgeving van de Unie betreffende duurzaamheidscriteria voor gevaarlijke stoffen en chemische stoffen beoordeelt de Commissie of die wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 of die toekomstige wetgeving van de Unie een wijziging van dit artikel vereist, en stelt zij in voorkomend geval overeenkomstig artikel 73 van deze verordening een gedelegeerde handeling vast om die bepalingen dienovereenkomstig te wijzigen.
Amendement 412
Voorstel voor een verordening
Artikel 72 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Alleen door de industrie gestuurde regelingen die voldoen aan de vereisten van artikel 39 en die door externe partijen worden geverifieerd, kunnen worden aanvaard.
Amendement 413
Voorstel voor een verordening
Artikel 73 – lid 2
2.  De bevoegdheid om de in artikel 6, lid 2, artikel 7, leden 1, 2 en 3, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 27, lid 3, artikel 39, lid 8, artikel 55, lid 4, artikel 56, lid 4, artikel 57, lid 6, artikel 58, lid 3, en artikel 70, lid 2, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingang van [datum waarop deze verordening in werking treedt] voor een periode van vijf jaar aan de Commissie verleend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
2.  De bevoegdheid om de in artikel 6, leden 2 en 5 bis, artikel 7, lid 1, derde alinea, punt a), lid 1, vierde alinea, lid 2, vierde alinea, punt a), en lid 3, derde alinea en vierde alinea, artikel 8, lid 1, tweede alinea, punt a), en lid 4 bis, artikel 9, lid 2, tweede alinea, artikel 10, lid 1 ter, lid 1 quater, lid 3, eerste alinea en lid 3 bis, artikel 11 bis , lid 4, artikel 11 ter , lid 2, artikel 13, lid 6 bis, artikel 14, lid 3, alinea 1 bis, artikel 12, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 39, leden 8 en 8 bis, artikel 55, lid 2 ter, artikel 56, lid 4, artikel 57, leden 4 en 5 bis, artikel 58, lid 3, artikel 64, lid 5, artikel 65, lid 7, artikel 70, lid 3, artikel 71, lid 14 bis, en artikel 76, lid 1 ter, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt met ingang van ... [datum waarop deze verordening in werking treedt] voor een periode van vijf jaar aan de Commissie verleend. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
Amendement 414
Voorstel voor een verordening
Artikel 73 – lid 3
3.  De in artikel 6, lid 2, artikel 7, leden 1, 2 en 3, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 27, lid 3, artikel 39, lid 8, artikel 55, lid 4, artikel 56, lid 4, artikel 57, lid 6, artikel 58, lid 3, en artikel 70, lid 2, bedoelde delegatie van bevoegdheden kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3.  De in artikel 6, leden 2 en 5 bis, artikel 7, lid 1, derde alinea, punt a), lid 1, vierde alinea, lid 2, vierde alinea, punt a), en lid 3, derde alinea en vierde alinea, artikel 8, lid 1, tweede alinea, punt a), en lid 4 bis, artikel 9, lid 2, tweede alinea, artikel 10, lid 1 ter, lid 1 quater, lid 3, eerste alinea en lid 3 bis, artikel 11 bis, lid 4, artikel 11 ter, lid 2, artikel 13, lid 6 bis, artikel 14, lid 3, alinea 1 bis, artikel 12, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 39, leden 8 en 8 bis, artikel 55, lid 2 ter, artikel 56, lid 4, artikel 57, leden 4 en 5 bis, artikel 58, lid 3, artikel 64, lid 5, artikel 65, lid 7, artikel 70, lid 3, artikel 71, lid 14 bis, en artikel 76, lid 1 ter, bedoelde delegatie van bevoegdheden kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Amendement 415
Voorstel voor een verordening
Artikel 73 – lid 6
6.  Een overeenkomstig artikel 6, lid 2, artikel 7, leden 1, 2 en 3, artikel 9, lid 2, artikel 10, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 27, lid 3, artikel 39, lid 8, artikel 55, lid 4, artikel 56, lid 4, artikel 57, lid 6, artikel 58, lid 3, en artikel 70, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.
6.  Een overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 5 bis, artikel 7, lid 1, derde alinea, punt a), lid 1, vierde alinea, lid 2, vierde alinea, punt a), en lid 3, derde alinea en vierde alinea, artikel 8, lid 1, tweede alinea, punt a), en lid 4 bis, artikel 9, lid 2, tweede alinea, artikel 10, lid 1 ter, lid 1 quater, lid 3, eerste alinea en lid 3 bis, artikel 11 bis, lid 4, artikel 11 ter, lid 2, artikel 13, lid 6 bis, artikel 14, lid 3, alinea 1 bis, artikel 12, lid 2, artikel 17, lid 4, artikel 39, leden 8 en 8 bis, artikel 55, lid 2 ter, artikel 56, lid 4, artikel 57, leden 4 en 5 bis, artikel 58, lid 3, artikel 64, lid 5, artikel 65, lid 7, artikel 70, lid 3, artikel 71, lid 14 bis, en artikel 76, lid 1 ter, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.
Amendement 416
Voorstel voor een verordening
Artikel 75 – alinea 1 – punt 2 – inleidende formule
2)  in bijlage I, wordt het volgende punt 71 toegevoegd aan de lijst van harmonisatiewetgeving van de Unie:
2)  in bijlage I wordt punt 21 van de lijst van harmonisatiewetgeving van de Unie vervangen door:
Amendement 417
Voorstel voor een verordening
Artikel 76 – alinea 1 bis (nieuw)
Uiterlijk op 1 januari 2023 stelt de Commissie geharmoniseerde criteria op voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties en voor vergoeding van schade die aan personen is berokkend.
Die criteria hebben ten minste betrekking op de volgende soorten inbreuken:
–  het afleggen van valse verklaringen tijdens de conformiteitsbeoordelingsprocedures als bedoeld in hoofdstuk IV en ten aanzien van de maatregelen als bedoeld in de artikelen 66 en 68;
–  het vervalsen van testresultaten voor conformiteit of markttoezicht;
–  het achterhouden van gegevens of technische specificaties die zouden kunnen leiden tot het terugroepen van de batterij of onderdelen daarvan of tot het weigeren of intrekken van de conformiteitsverklaring.
Amendement 418
Voorstel voor een verordening
Artikel 76 – alinea 1 ter (nieuw)
De Commissie stelt uiterlijk op 1 januari 2023 gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 73 vast, in aanvulling op deze verordening door criteria vast te stellen voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties en voor de vergoeding van schade die aan personen is berokkend voor ten minste de in lid 1 bis vermelde inbreuken.
Amendement 419
Voorstel voor een verordening
Artikel 77 – lid 1
1.  De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2030 een verslag op over de uitvoering van deze verordening en de effecten ervan op het milieu en de werking van de interne markt.
1.  De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2030, en daarna iedere vijf jaar, een verslag op over de uitvoering van deze verordening en de effecten ervan op het milieu, de gezondheid van de mens en de werking van de interne markt en legt dit voor en presenteert dit aan het Europees Parlement en de Raad.
Amendement 420
Voorstel voor een verordening
Artikel 77 – lid 2 – alinea 1 – punt c
c)  de eisen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen van de artikelen 39 en 72;
c)  de eisen inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen van batterijen van de artikelen 39 en 72;
Amendement 421
Voorstel voor een verordening
Artikel 77 – lid 2 – alinea 1 – punt d bis (nieuw)
d bis)  de maatregelen met betrekking tot de identificatie van marktdeelnemers als bedoeld in artikel 45;
Amendement 422
Voorstel voor een verordening
Artikel 77 – lid 2 – alinea 1 – punt d ter (nieuw)
d ter)  inbreuken en de doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikkende werking van sancties als bedoeld in artikel 76;
Amendement 423
Voorstel voor een verordening
Artikel 77 – lid 2 – alinea 1 – punt d quater (nieuw)
d quater)  de analyse van het effect van de verordening op het concurrentievermogen en op de investeringen in de batterijensector, en op de administratieve last.
Amendement 424
Voorstel voor een verordening
Artikel 77 – lid 2 – alinea 2
Indien nodig gaat het verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de desbetreffende bepalingen van deze verordening.
Indien nodig gaat het in lid 1 bedoelde verslag vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de desbetreffende bepalingen van deze verordening.
Amendement 425
Voorstel voor een verordening
Artikel 79 – alinea 2
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2022.
Zij is van toepassing met ingang van ... [zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].
Amendement 426
Voorstel voor een verordening
Bijlage 1 – tabel – regel 3 bis (nieuw)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Amendement

2 bis.  Lood

Draagbare batterijen, ongeacht of zij in apparaten zijn ingebouwd, mogen maximaal 0,01 gewichtsprocent lood bevatten (uitgedrukt in metallisch lood).

CAS-nr. 7439-92-1

 

EG-nr. 231-100-4 en de verbindingen daarvan

 

Amendement 427
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 1 – alinea 1 – c bis (nieuw)
c bis)  “gegevenskwaliteitsbeoordelingen”: een semikwantitatieve beoordeling van de kwaliteitscriteria van een gegevensverzameling op basis van technologische representativiteit, geografische representativiteit, tijdgebonden representativiteit, en precisie. De gegevenskwaliteit wordt beschouwd als die van de gegevensverzameling zoals gedocumenteerd.
Amendement 428
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 2 – alinea 2
De in artikel 7 bedoelde geharmoniseerde berekeningsregels bouwen voort op de in deze bijlage opgenomen essentiële elementen, moeten voldoen aan de recentste versie van de door de Commissie ontwikkelde methode voor de milieuvoetafdruk van producten80 (Product Environmental Footprint, PEF) en de desbetreffende regels voor de milieuvoetafdruk van een productcategorie81 (Product Environmental Footprint Category Rules, PEFCR’s), en ze moeten in overeenstemming zijn met de internationale overeenkomsten en technische/wetenschappelijke vorderingen op het gebied van levenscyclusanalyse82.
De in artikel 7 bedoelde geharmoniseerde berekeningsregels bouwen voort op de in deze bijlage opgenomen essentiële elementen, moeten voldoen aan de recentste versie van de door de Commissie ontwikkelde methode voor de milieuvoetafdruk van producten80 (Product Environmental Footprint, PEF) en de desbetreffende regels voor de milieuvoetafdruk van een productcategorie81 (Product Environmental Footprint Category Rules, PEFCR’s), en ze moeten in overeenstemming zijn met de internationale overeenkomsten en technische/wetenschappelijke vorderingen op het gebied van levenscyclusanalyse82. De ontwikkeling en actualisering van PEF-methoden en relevante PEFCR’s zijn open en transparant, en omvatten een passende vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties, de academische wereld en andere belanghebbende partijen.
__________________
__________________
80 https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32013H0179&from=EN
80 https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:32013H0179&from=EN
81 https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/pdf/PEFCR_guidance_v6.3.pdf
81 https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/pdf/PEFCR_guidance_v6.3.pdf
82 Zie https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/dev_methods.htm
82 Zie https://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/dev_methods.htm
Amendement 429
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 2 bis (nieuw)
2 bis.  Energieverbruik en boekhouding
Bij de berekening van de koolstofintensiteit van de energie die wordt gebruikt gedurende de verschillende levenscyclusfasen en processen van batterijen als vermeld in punt 4, moeten gegevens over de gemiddelde koolstofemissies voor het land waar de specifieke activiteit of het specifieke proces heeft plaatsgevonden, worden gebruikt. Lagere emissiefactoren worden alleen gebruikt wanneer de marktdeelnemer op betrouwbare wijze kan aantonen dat de koolstofintensiviteit van het gebied waar de specifieke activiteit heeft plaatsgevonden en waar de marktdeelnemer de energie vandaan heeft, of van zijn individuele processen of energievoorziening, lager is dan het landelijk gemiddelde. Dit wordt aangetoond met behulp van bewijs dat de energie uit dat gebied afkomstig is en minder koolstofintensief is of door middel van een rechtstreekse aansluiting op een hernieuwbare of koolstofarmere energiebron of een contract waaruit een temporeel en geografisch verband tussen de energievoorziening en het gebruik door de marktdeelnemer blijkt, dat moet worden geverifieerd aan de hand van een verificatieverklaring van een derde partij.
Amendement 430
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 4 – alinea 1 – tabel – regel 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Verwerving en voorbewerking van grondstoffen

Dit omvat de winning en voorbewerking, tot aan de vervaardiging van de batterijcellen en batterijcomponenten (actieve materialen, separator, elektrolyt, behuizingen, actieve en passieve batterijcomponenten), en de elektrische/elektronische componenten).

Amendement

Verwerving en voorbewerking van grondstoffen

Dit omvat de winning en andere relevante verwerving, voorbewerking en het vervoer van alle grondstoffen en actieve materialen, tot aan de vervaardiging van de batterijcellen en batterijcomponenten (actieve materialen, separator, elektrolyt, behuizingen, actieve en passieve batterijcomponenten), en de elektrische/elektronische componenten).

Amendement 431
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 4 – alinea 3
De gebruiksfase mag niet worden meegenomen bij de berekening van de koolstofvoetafdruk aangezien fabrikanten hier geen rechtstreekse invloed op kunnen uitoefenen, tenzij kan worden aangetoond dat zij in de ontwerpfase keuzen maken als gevolg waarvan zij alsnog een niet te verwaarlozen bijdrage aan de koolstofvoetafdruk leveren.
De gebruiksfase mag alleen buiten beschouwing worden gelaten bij de berekening van de koolstofvoetafdruk indien fabrikanten op betrouwbare wijze kunnen aantonen dat keuzen met betrekking tot het ontwerp slechts een verwaarloosbare bijdrage aan de koolstofvoetafdruk leveren.
Amendement 432
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 5 – alinea 2
Met name de activiteitsgegevens die betrekking hebben op de anode, kathode, de elektrolyt, de separator en de behuizing moeten naar een specifiek batterijmodel verwijzen dat in een specifieke productiefaciliteit is vervaardigd (er worden dus geen gestandaardiseerde activiteitsgegevens gebruikt). De batterijspecifieke activiteitsgegevens worden gebruikt in combinatie met de desbetreffende secundaire gegevensverzamelingen conform de milieuvoetafdrukmethode voor producten (PEF).
Met name de activiteitsgegevens die betrekking hebben op de grondstoffen, anode, kathode, de elektrolyt, de separator en de behuizing moeten naar een specifiek batterijmodel verwijzen dat in een specifieke productiefaciliteit is vervaardigd (er worden dus geen gestandaardiseerde activiteitsgegevens gebruikt). De batterijspecifieke activiteitsgegevens worden gebruikt in combinatie met de desbetreffende secundaire gegevensverzamelingen conform de milieuvoetafdrukmethode voor producten (PEF).
Amendement 433
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 5 – alinea 5 – streepje 1
—  de fase van verwerving en voorbewerking van grondstoffen
—  de fase van verwerving, inclusief vervoer, en voorbewerking van grondstoffen
Amendement 434
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 8 – alinea 1
Afhankelijk van de verdeling van de waarden van de koolstofvoetafdrukverklaringen voor op de interne EU-markt in de handel gebrachte batterijen en met het oog op het mogelijk maken van marktdifferentiatie, wordt er een zinvol aantal prestatieklassen vastgesteld, waarbij categorie A de beste klasse is met de laagste koolstofvoetafdruk gedurende de gehele levenscyclus.
Afhankelijk van de verdeling van de waarden van de koolstofvoetafdrukverklaringen en gegevenskwaliteitsbeoordelingen voor op de interne EU-markt in de handel gebrachte batterijen en met het oog op het mogelijk maken van marktdifferentiatie, wordt er een zinvol aantal prestatieklassen vastgesteld, waarbij categorie A de beste klasse is met de laagste koolstofvoetafdruk gedurende de gehele levenscyclus.
Amendement 435
Voorstel voor een verordening
Bijlage III – titel
Elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters van draagbare batterijen voor algemeen gebruik
Elektrochemische prestatie- en degelijkheidsparameters van draagbare batterijen
Amendement 436
Voorstel voor een verordening
Bijlage III – punt 1
1.  Batterijcapaciteit: de elektrische lading die een batterij onder specifieke omstandigheden kan leveren.
1.  Batterijcapaciteit: de elektrische lading die een batterij in de praktijk kan leveren.
Amendement 437
Voorstel voor een verordening
Bijlage III – punt 3
3.  Levensduur bij opslag (vertraagde ontlading): de relatieve afname van de minimale gemiddelde duur na een bepaalde periode en onder specifieke omstandigheden.
3.  Levensduur bij opslag (vertraagde ontlading): de relatieve afname van de minimale gemiddelde duur, met de oorspronkelijk gemeten capaciteit als referentie, na een bepaalde periode en onder specifieke omstandigheden.
Amendement 438
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV – titel
Vereisten met betrekking tot de elektrochemische prestaties en de degelijkheid van oplaadbare industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen
Vereisten met betrekking tot de elektrochemische prestaties en de degelijkheid van batterijen voor lichte vervoermiddelen, industriële batterijen en batterijen voor elektrische voertuigen
Amendement 439
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV – deel A – alinea 1 – punt 3
3.  Interne weerstand (in ꭥ) en toename van de interne weerstand (in %).
3.  Interne weerstand (in ꭥ), toename van de interne weerstand (in %) en elektrochemische impedantie (in ꭥ)
Amendement 440
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV – deel A – alinea 1 – punt 5
5.  Een indicatie van de verwachte levensduur onder de omstandigheden waar de batterijen voor zijn ontworpen.
5.  De verwachte levensduur onder de referentieomstandigheden waar de batterijen voor zijn ontworpen uitgedrukt in cycli en kalenderjaren.
Amendement 441
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV – deel A – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw)
5 bis.  Zelfontlading.
Amendement 442
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV – deel A – alinea 2
“Nominale capaciteit”: het totale aantal ampère-uren (Ah) dat een volledig opgeladen batterij kan leveren onder bepaalde omstandigheden.
“Nominale capaciteit”: het totale aantal ampère-uren (Ah) dat een volledig opgeladen batterij kan leveren onder bepaalde referentieomstandigheden.
Amendement 443
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV – deel A – alinea 3
“Capaciteitsverlies”: de afname die zich in de loop van de tijd en als gevolg van gebruik voordoet van de hoeveelheid lading die een batterij op basis van de nominale spanning kan leveren ten opzichte van de oorspronkelijk door de fabrikant aangegeven capaciteit.
“Capaciteitsverlies”: de afname die zich in de loop van de tijd en als gevolg van gebruik voordoet van de hoeveelheid lading die een batterij op basis van de nominale spanning kan leveren ten opzichte van de oorspronkelijke nominale capaciteit.
Amendement 444
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV – deel A – alinea 4
“Vermogen”: de hoeveelheid energie die een batterij gedurende een bepaalde periode kan leveren.
“Vermogen”: de hoeveelheid energie die een batterij gedurende een bepaalde periode onder referentieomstandigheden kan leveren.
Amendement 445
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV – deel A – alinea 6
“Interne weerstand”: de weerstand die de elektrische stroom binnen een cel of een batterij ondervindt. Deze bestaat uit twee componenten, namelijk de elektrische weerstand en de ionische weerstand. De som van beide is de totale effectieve weerstand, met inbegrip van de inductieve/capacitieve eigenschappen.
“Interne weerstand”: de weerstand die de elektrische stroom binnen een cel of een batterij ondervindt onder referentieomstandigheden. Deze bestaat uit twee componenten, namelijk de elektrische weerstand en de ionische weerstand. De som van beide is de totale effectieve weerstand, met inbegrip van de inductieve/capacitieve eigenschappen.
Amendement 446
Voorstel voor een verordening
Bijlage IV – deel A – alinea 7 bis (nieuw)
“Zelfontlading”: de vermindering van de opgeslagen elektrische lading wanneer de elektroden van de batterij niet aangesloten zijn, bijvoorbeeld wanneer de batterij voor een langere periode, bijvoorbeeld 48, 168 of 720 uur, ligt opgeslagen of niet wordt gebruikt, met als gevolg dat de lading van de batterij in de loop van de tijd geleidelijk afneemt.
Amendement 447
Voorstel voor een verordening
Bijlage V – punt 6 – inleidende formule
6.  Thermische kettingreactie (thermal propagation)
6.  Bescherming tegen thermische kettingreactie (thermal propagation)
Amendement 448
Voorstel voor een verordening
Bijlage V – punt 7 – alinea 1
7.  Mechanische schade als gevolg van externe invloeden (valtest)
7.  Bescherming tegen mechanische schade
Voor deze test worden één of meer situaties nagebootst om na te gaan in welke mate een batterij blijft werken voor het doel waarvoor ze is ontworpen wanneer de batterij per ongeluk een val doormaakt of door een zware last wordt geraakt. Als criteria voor het nabootsen van deze situaties geldt dat realistische gebruiksscenario’s moeten worden gebruikt.
Voor deze test worden één of meer situaties nagebootst om na te gaan in welke mate een batterij blijft werken voor het doel waarvoor ze is ontworpen wanneer de batterij per ongeluk aan mechanische belasting wordt blootgesteld. Als criteria voor het nabootsen van deze situaties geldt dat realistische gebruiksscenario’s moeten worden gebruikt.
Amendement 449
Voorstel voor een verordening
Bijlage V – punt 9 bis (nieuw)
9 bis.  Brandtest
Het doel van de brandtest is het blootstellen van de batterij aan brand en het beoordelen van het risico op een explosie. Een belangrijke veiligheidsindicator hierbij is de hoeveelheid vrijkomende energie.
Amendement 450
Voorstel voor een verordening
Bijlage V – punt 9 ter (nieuw)
9 ter.  Gasemissie – metingen van gevaarlijke stoffen
Batterijen kunnen aanzienlijke hoeveelheden potentieel gevaarlijk materiaal bevatten, zoals licht ontvlambare elektrolyten, corrosieve en toxische componenten. Bij blootstelling aan bepaalde omstandigheden kan de integriteit van de batterij in gevaar komen, waarbij gevaarlijke gassen kunnen vrijkomen. Het is daarom belangrijk tijdens tests waarin verkeerd gebruik en misbruik worden gesimuleerd vast te stellen welke stoffen, en in welke hoeveelheid, hierbij vrijkomen.
Amendement 451
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – deel A – alinea 1 – punt 5
5.  datum van het in de handel brengen;
Schrappen
Amendement 452
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – deel A – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw)
5 bis.  het gewicht van de batterij
Amendement 453
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – deel A – alinea 1 – punt 7
7.  andere in de batterij aanwezige gevaarlijke stoffen dan kwik, cadmium of lood;
7.  andere in de batterij aanwezige gevaarlijke stoffen dan kwik, cadmium of lood, met een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent;
Amendement 454
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – deel A – alinea 1 – punt 8
8.  in de batterij aanwezige kritieke grondstoffen.
Schrappen
Amendement 455
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – Deel A bis (nieuw)
A bis  Aanvullende informatie over batterijen die via de QR-code toegankelijk is
1.  Datum van het in de handel brengen.
2.  In de batterij aanwezige kritieke grondstoffen met een concentratie van meer dan 0,1 gewichtsprocent.
3.  Informatie met betrekking tot het verbruik van elektrische energie, andere vormen van energie en, indien van toepassing, andere essentiële hulpbronnen tijdens het gebruik.
Amendement 456
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – deel C – alinea 1
De QR-code wordt in 100 % zwart weergegeven en is van een zodanige afmeting dat de code goed leesbaar is met algemeen beschikbare QR-lezers, zoals die welke in draagbare apparaten zijn geïntegreerd.
De QR-code wordt weergegeven in een kleur die in hoge mate contrasteert met de achtergrond en is van een zodanige afmeting dat de code goed leesbaar is met algemeen beschikbare QR-lezers, zoals die welke in draagbare apparaten zijn geïntegreerd.
Amendement 457
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – deel A – punt 1 – alinea 1
Met “interne productiecontrole” wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 2, 3 en 4 nakomt en garandeert en verklaart dat de batterij aan de in de artikelen 6, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 genoemde toepasselijke vereisten voldoet.
Met “interne productiecontrole” wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 2, 3 en 4 nakomt en garandeert en verklaart dat de batterij aan de in de artikelen 6, 9, 11, 13 en 14 genoemde toepasselijke vereisten voldoet.
Amendement 458
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – deel B – punt 1 – alinea 1
Met “interne productiecontrole plus verificatie onder toezicht” wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 2, 3, 4 en 5 nakomt en garandeert en verklaart dat de batterij aan de in de artikelen 7, 8 en 39 genoemde toepasselijke vereisten voldoet.
Met “interne productiecontrole plus verificatie onder toezicht” wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarbij de fabrikant de verplichtingen in de punten 2, 3, 4 en 5 nakomt en garandeert en verklaart dat de batterij aan de in de artikelen 7, 8, 10, 12 en 39 genoemde toepasselijke vereisten voldoet.
Amendement 507
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX – punt 4
4.  Voorwerp van de verklaring (beschrijving aan de hand waarvan de batterij kan worden getraceerd): beschrijving van de batterij.
4.  Voorwerp van de verklaring (beschrijving aan de hand waarvan de batterij kan worden getraceerd, eventueel met inbegrip van een afbeelding van de batterij): beschrijving van de batterij.
Amendement 459
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 1 – a bis (nieuw)
a bis)  ijzer;
Amendement 460
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 1 – a ter (nieuw)
a ter)  koper;
Amendement 461
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 1 – a quater (nieuw)
a quater)  bauxiet;
Amendement 462
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 2 – a
a)  lucht;
a)  lucht, met inbegrip van luchtvervuiling;
Amendement 463
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 2 – b
b)  water;
b)  water, met inbegrip van toegang tot water, verontreiniging en uitputting van zoet water, drinkwater, oceanen en zeeën;
Amendement 464
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 2 – c
c)  bodem;
c)  bodem, met inbegrip van bodemverontreiniging als gevolg van het storten en verwerken van afval;
Amendement 465
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 2 – d
d)  biodiversiteit;
d)  biodiversiteit, met inbegrip van schade aan natuurlijke fauna, flora, natuurlijke habitats en ecosystemen;
Amendement 466
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 2 – d bis (nieuw)
d bis)  klimaat, met inbegrip van broeikasgasemissies;
Amendement 467
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 2 – d ter (nieuw)
d ter)  afvalbeheer, met inbegrip van schade als gevolg van het storten van mijnafval
Amendement 468
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 2 – i
i)  gemeenschapsleven.
i)  gemeenschapsleven, met inbegrip van dat van inheemse volken;
Amendement 469
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 2 – i bis (nieuw)
i bis)  toegang tot informatie, openbare inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.
Amendement 470
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 3 – c
c)  Verdrag inzake biologische diversiteit. COP-besluit VIII/28 — Voluntary guidelines on Biodiversity-Inclusive impact assessment;
c)  Verdrag inzake biologische diversiteit, met inbegrip van COP-besluit VIII/28 — Voluntary guidelines on Biodiversity-Inclusive impact assessment;
Amendement 471
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 3 – c bis (nieuw)
c bis)  Overeenkomst van Parijs;
Amendement 472
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 3 – c ter (nieuw)
c ter)  acht fundamentele IAO-verdragen overeenkomstig de IAO-verklaring betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk;
Amendement 473
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 3 – c quater (nieuw)
c quater)  alle andere internationale milieuverdragen die bindend zijn voor de Unie of haar lidstaten,
Amendement 474
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 3 – d
d)  tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid;
Schrappen
Amendement 475
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 3 – e
e)  OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen; and
Schrappen
Amendement 476
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 3 – f
f)  OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden.
Schrappen
Amendement 477
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 3 – f bis (nieuw)
f bis)  alle andere internationale mensenrechtenverdragen die bindend zijn voor de Unie of haar lidstaten.
Amendement 478
Voorstel voor een verordening
Bijlage X – punt 3 bis (nieuw)
3 bis.  De internationaal erkende beginselen inzake passende zorgvuldigheid die van toepassing zijn op de in artikel 39 van deze verordening bedoelde eisen voor passende zorgvuldigheid:
a)  de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN;
b)  OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen;
c)  tripartiete beginselverklaring van de IAO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid;
d)  OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen;
e)  OESO-richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoorde bevoorradingsketens van bodemschatten uit door conflicten getroffen gebieden en risicogebieden.
Amendement 479
Voorstel voor een verordening
Bijlage XI – punt 1
1.  Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen het inzamelingspercentage als het percentage dat wordt verkregen door het gewicht van de afgedankte draagbare batterijen, met uitzondering van afgedankte batterijen uit lichte voertuigen, die respectievelijk overeenkomstig artikel 48 en artikel 55 in een bepaald kalenderjaar in een lidstaat zijn ingezameld, te delen door het gemiddelde gewicht van die batterijen die producenten hetzij rechtstreeks verkopen aan de eindgebruiker, hetzij leveren aan derde partijen om ze te verkopen aan de eindgebruiker in die lidstaat gedurende dat kalenderjaar en de voorafgaande twee kalenderjaren.
1.  Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen het inzamelingspercentage als het percentage dat wordt verkregen door het gewicht van de afgedankte draagbare batterijen, die respectievelijk overeenkomstig artikel 48 en artikel 55 in een bepaald kalenderjaar in een lidstaat zijn ingezameld, te delen door het gemiddelde gewicht van die batterijen die producenten hetzij rechtstreeks verkopen aan de eindgebruiker, hetzij leveren aan derde partijen om ze te verkopen aan de eindgebruiker in die lidstaat gedurende dat kalenderjaar en de voorafgaande twee kalenderjaren.
Amendement 480
Voorstel voor een verordening
Bijlage XI – punt 1 bis (nieuw)
1 bis.  Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen het inzamelingspercentage als het percentage dat wordt verkregen door het gewicht van de afgedankte draagbare batterijen voor algemeen gebruik, die respectievelijk overeenkomstig de artikelen 48 en 55 in een bepaald kalenderjaar in een lidstaat zijn ingezameld, te delen door het gemiddelde gewicht van die batterijen die producenten hetzij rechtstreeks verkopen aan de eindgebruiker, hetzij leveren aan derde partijen om ze te verkopen aan de eindgebruiker in die lidstaat gedurende dat kalenderjaar en de voorafgaande twee kalenderjaren.
Amendement 481
Voorstel voor een verordening
Bijlage XI – punt 2
2.  Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen de jaarlijkse verkoop van draagbare batterijen, met uitzondering van batterijen uit lichte voertuigen, aan eindgebruikers in een bepaald jaar als het gewicht van de op hun grondgebied in het betreffende jaar voor de eerste keer op de markt aangeboden draagbare batterijen, met uitzondering van de draagbare batterijen die het grondgebied van die lidstaat dat jaar vóór hun verkoop aan eindgebruikers hebben verlaten.
2.  Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen de jaarlijkse verkoop van draagbare batterijen aan eindgebruikers in een bepaald jaar als het gewicht van de op hun grondgebied in het betreffende jaar voor de eerste keer op de markt aangeboden draagbare batterijen, met uitzondering van de draagbare batterijen die het grondgebied van die lidstaat dat jaar vóór hun verkoop aan eindgebruikers hebben verlaten.
Amendement 482
Voorstel voor een verordening
Bijlage XI – punt 2 bis (nieuw)
2 bis.  Producenten of, indien aangewezen overeenkomstig artikel 47, lid 2, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid die namens hen optreden, en de lidstaten, berekenen de jaarlijkse verkoop van draagbare batterijen voor algemeen gebruik aan eindgebruikers in een bepaald jaar als het gewicht van dergelijke batterijen die in het betreffende jaar op het grondgebied van de lidstaat voor het eerst op de markt zijn aangeboden, met uitzondering van draagbare batterijen voor algemeen gebruik die dat jaar vóór hun verkoop aan eindgebruikers het grondgebied van die lidstaat hebben verlaten.
Amendement 483
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – deel A – punt 4
4.  Er moeten speciale voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen worden getroffen voor de verwerking van afgedankte lithiumbatterijen die moeten worden beschermd tegen blootstelling aan overmatige hitte, water of het risico op breken of andere fysieke schade tijdens de verwerking, sortering en opslag.
4.  Er moeten speciale voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen worden getroffen voor de verwerking van afgedankte lithiumbatterijen die moeten worden beschermd tegen blootstelling aan overmatige hitte, water of het risico op breken of andere fysieke schade tijdens de verwerking en sortering. Deze batterijen worden opgeslagen op een droge plaats, zonder te worden blootgesteld aan hoge temperaturen, brand of direct zonlicht, en geplaatst met dezelfde oriëntatie als waarmee zij gewoonlijk geïnstalleerd worden, in goed geventileerde ruimten, afgeschermd van water en regen. Afgedankte lithiumbatterijen worden ook afgedekt met een rubberen hoogspanningsloper. De opslagplaats van afgedankte lithiumbatterijen wordt aangeduid met een waarschuwingsteken en alleen batterijen die voldoende tegen kortsluiting zijn geïsoleerd worden opgeslagen.
Amendement 484
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – deel B – punt 1 – b bis (nieuw)
b bis)  recycling van 85 % van het gemiddelde gewicht van nikkel-cadmiumbatterijen;
Amendement 485
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – deel B – punt 2 – b bis (nieuw)
b bis)  recycling van + 85 % van het gemiddelde gewicht van nikkel-cadmiumbatterijen;
Amendement 486
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – deel B – punt 2 – b ter (nieuw)
b ter)  recycling van 70 % van het gemiddelde gewicht van andere afgedankte batterijen.
Amendement 487
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – deel C – punt 1 – d
d)  35 % voor lithium;
d)  70 % voor lithium;
Amendement 488
Voorstel voor een verordening
Bijlage XII – deel C – punt 2 – d
d)  70 % voor lithium;
d)  90 % voor lithium;
Amendement 489
Voorstel voor een verordening
Bijlage XIII – punt 1 – r bis (nieuw)
r bis)  status van de batterij (eerste leven, afgedankt, gerepareerd herbestemd, gerecycled).

(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0031/2022).


De situatie van journalisten en mensenrechtenverdedigers in Mexico
PDF 131kWORD 48k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de situatie van journalisten en mensenrechtenactivisten in Mexico (2022/2580(RSP))
P9_TA(2022)0078RC-B9-0153/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Mexico,

–  gezien de Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Verenigde Mexicaanse staten, anderzijds(1) (algemene overeenkomst tussen de EU en Mexico), die sinds 2000 van kracht is, en de geactualiseerde overeenkomst,

–  gezien de dialogen op hoog niveau over mensenrechten en de dialoog op hoog niveau over multilaterale kwesties tussen de EU en Mexico,

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten en inzake de vrijheid van meningsuiting online en offline,

–  gezien de plaatselijke verklaring van de Europese Unie, Noorwegen en Zwitserland van 15 februari 2022 over de moord op journalist Heber López Vásquez,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten, de speciale rapporteur inzake vrijheid van meningsuiting van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN in Mexico van 28 januari 2022 ter veroordeling van de moord op María de Lourdes Maldonado López,

–  gezien de verklaring van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN van 19 oktober 2020, getiteld “UN expert encourages Mexico to increase protection of human rights defenders” (VN-deskundige spoort Mexico ertoe aan mensenrechtenactivisten beter te beschermen),

–  gezien het actieplan van de VN inzake de veiligheid van journalisten en de kwestie van straffeloosheid van 2012,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

–  gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het geweld en de mensenrechtenschendingen ten aanzien van, evenals de aanvallen op journalisten en mensenrechtenactivisten, waaronder milieuactivisten en inheemse volkeren en gemeenschappen, en vrouwenrechtenactivisten in Mexico dramatisch toenemen; overwegende dat het wijdverbreide geweld in Mexico alsmaar toeneemt, zoals tijdens de gemeenteraadsverkiezingen en de regionale verkiezingen van juni 2021 te zien was, en de rechtsstaat ernstig wordt aangetast; overwegende dat een verontrustend groot aantal journalisten en mensenrechtenactivisten, en in het bijzonder journalisten en activisten die, met name op lokaal niveau, onderzoek doen naar corruptie waarbij overheidsfunctionarissen betrokken zijn of het werk van criminele drugskartels aan het licht brengen, wordt gewaarschuwd, geïntimideerd, bedreigd, verkracht of aangevallen, gedwongen verdwijnt of zelfs wordt vermoord of in de gaten wordt gehouden door overheidsinstanties of criminele groeperingen; overwegende dat op 27 februari 2022 een massamoord heeft plaatsgevonden waarbij 17 mensen om het leven zijn gekomen;

B.  overwegende dat Mexico volgens verschillende niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en internationale organisaties al lange tijd de gevaarlijkste en dodelijkste plaats is voor journalisten buiten officiële oorlogszones; overwegende dat Mexico volgens Verslaggevers zonder Grenzen in 2021 voor het derde jaar op rij het gevaarlijkste land ter wereld was voor journalisten en dat jaar op de 143e plaats is geëindigd in de wereldindex voor persvrijheid, die 180 landen telt;

C.  overwegende dat begin 2022 ten minste zes journalisten zijn vermoord en dat het begin van 2022 daarmee het dodelijkste begin van een jaar was voor journalisten; overwegende dat de moorden op María de Lourdes Maldonado López, Margarito Martínez, José Luis Gamboa, Heber López Vásquez en Roberto Toledo slechts enkele opzienbarende voorbeelden zijn van aanvallen op journalisten en mediawerkers; overwegende dat journalisten onder slechte arbeidsomstandigheden moeten werken en vaak geen toegang hebben tot gezondheidszorg en geestelijke zorg; overwegende dat de situatie sinds de laatste presidentsverkiezingen van juli 2018 is verslechterd en dat volgens officiële bronnen ten minste 47 journalisten zijn vermoord;

D.  overwegende dat volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken sinds december 2018 ten minste 68 mensenrechtenactivisten zijn vermoord in Mexico; overwegende dat het geweld tegen vrouwen en het aantal vrouwenmoorden de pan uit rijzen en dat het aantal verdwijningen, ondanks de institutionele stappen die genomen zijn, nog altijd zeer zorgwekkend is;

E.  overwegende dat president López Obrador zich in zijn dagelijkse persconferenties meermaals van populistische retoriek heeft bediend om onafhankelijke journalisten, media-eigenaren en activisten te denigreren en te intimideren; overwegende dat deze retoriek van misbruik en stigmatisering leidt tot een klimaat van aanhoudende onrust ten aanzien van onafhankelijke journalisten; overwegende dat de Mexicaanse regering onder het mom van de bestrijding van nepnieuws een staatsplatform tot stand heeft gebracht waarop gegevens over de kritieke pers worden bekendgemaakt, opdat deze kan worden aangevallen en gestigmatiseerd; overwegende dat in februari 2022 in 13 van de 32 staten van Mexico protesten zijn gehouden door journalisten, waarbij betere veiligheid voor en meer onderzoek naar de aanvallen op journalisten werden geëist;

F.  overwegende dat het federale mechanisme voor de bescherming van mensenrechtenactivisten en journalisten met ingang van januari 2022 voor 1 518 mensen beschermingsmaatregelen had ingesteld, van wie 1 023 mensenrechtenactivisten en 495 journalisten; overwegende dat het mechanisme veel te weinig financiële en personele middelen tot zijn beschikking heeft en bovendien kampt met een gebrek aan passende begeleiding en coördinatie met overheidsorganen, alsook met vertragingen bij de tenuitvoerlegging van beschermingsmaatregelen, hetgeen vaak levens kost; overwegende dat ten minste negen begunstigden die in het kader van het beschermingsprogramma bescherming genoten, zijn vermoord;

G.  overwegende dat de Mexicaanse overheid werkt aan een nationaal preventie- en beschermingssysteem voor mensenrechtenactivisten en journalisten, dat zal stoelen op een algemene wet inzake preventie van en bescherming tegen aanvallen op mensenrechtenactivisten en journalisten, en de vaststelling van een nationaal preventiemodel zal omvatten, evenals de totstandbrenging van een nationaal aanvalsregister en de tenuitvoerlegging van een nationaal beschermingsprotocol;

H.  overwegende dat de geïnstitutionaliseerde en wijdverbreide corruptie, die in de hand wordt gewerkt door een gebrekkig rechtsstelsel, een endemisch probleem van straffeloosheid veroorzaakt, waarbij 95 % van de moorden op journalisten onbestraft blijft; overwegende dat het Bureau van de speciale rapporteur inzake vrijheid van meningsuiting van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten erop heeft gewezen dat deze straffeloosheid het signaal afgeeft dat geweld geoorloofd is, en daarmee aanspoort tot het plegen van meer misdrijven en een effect van zelfcensuur teweegbrengt; overwegende dat de hervormingen die nodig zijn om het geweld en de straffeloosheid terug te dringen, onder meer in verband met misdaden tegen journalisten en mensenrechtenactivisten, niet naar behoren door de Mexicaanse regering zijn doorgevoerd;

I.  overwegende dat er sterke aanwijzingen zijn dat de Mexicaanse overheid instrumenten voor het hacken van telefoons die bedoeld zijn voor de bestrijding van terroristische en kartelactiviteiten, waaronder de spyware Pegasus, heeft ingezet tegen journalisten en mensenrechtenactivisten;

J.  overwegende dat Mexico in november 2020 de Overeenkomst van Escazú heeft geratificeerd, die een sterke bescherming van milieuactivisten omvat; overwegende dat Mexico prioriteit moet toekennen aan de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst;

K.  overwegende dat onlangs een zorgwekkend wetgevingsvoorstel aan het Mexicaanse congres is voorgelegd, waarmee wordt getracht ngo’s die buitenlandse financiering ontvangen, te verbieden de wetgeving te beïnvloeden of aan strategische rechtszaken deel te nemen;

L.  overwegende dat verschillende, door de regering-López Obrador ingestelde grondwetshervormingen inzake het kiesstelsel en het rechtsstelsel twijfels doen rijzen over de stabiliteit van de rechtsstaat en de rechtszekerheid;

M.  overwegende dat het strategisch partnerschap tussen de EU en Mexico nauwere samenwerking mogelijk heeft gemaakt tussen de EU en Mexico op het gebied van kwesties die van mondiaal belang zijn, en in het bijzonder de dialoog, coördinatie en uitwisseling op gebieden als veiligheid, mensenrechten, hervorming van het kiesstelsel, regionale ontwikkeling, en regelgevings- en handelsbeleid heeft verbeterd; overwegende dat Mexico en de Europese Unie gemeenschappelijke waarden hebben;

N.  overwegende dat de algemene overeenkomst tussen de EU en Mexico clausules over mensenrechten en democratie omvat, te weten in de artikelen 1 en 39; overwegende dat de dialoog op hoog niveau over mensenrechten van 2020 heeft geresulteerd in een overeenkomst over gezamenlijke werkzaamheden in Mexico om mensenrechtenactivisten beter te beschermen;

1.  veroordeelt de bedreiging, intimidatie en moord van journalisten en mensenrechtenactivisten in Mexico, met inbegrip van milieuactivisten en inheemse volkeren en gemeenschappen; verzoekt de autoriteiten de moorden snel, grondig, onafhankelijk en onpartijdig te onderzoeken, en in het geval van journalisten en mediawerkers, overeenkomstig het goedgekeurde protocol voor het onderzoek naar misdrijven tegen de vrijheid van meningsuiting;

2.  spreekt zijn diepste medeleven, solidariteit en deelneming uit met alle slachtoffers van terreuraanslagen en hun familie; spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit over het klimaat van onveiligheid en vijandigheid waarmee mensenrechtenactivisten en journalisten worden geconfronteerd en is solidair met hen;

3.  onderstreept dat de vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline, de persvrijheid en vrijheid van vergadering essentiële mechanismen zijn voor het functioneren van een gezonde democratie; verzoekt de Mexicaanse autoriteiten alle nodige stappen te nemen om te zorgen voor de bescherming en de verwezenlijking van een veilige omgeving voor journalisten en mensenrechtenactivisten in overeenstemming met de geldende internationale normen, onder meer door zowel op deelstaat- als op federaal niveau het probleem van wijdverbreide corruptie, ontoereikende opleiding en middelen, de medeplichtigheid van sommige ambtenaren en gebrekkige rechtsstelsels, wat tot deze hoge mate van straffeloosheid leidt, aan te pakken;

4.  neemt met bezorgdheid kennis van de systematische en harde kritiek van de hoogste autoriteiten binnen de Mexicaanse regering op journalisten en hun werk en veroordeelt de frequente aanvallen op de mediavrijheid en met name op journalisten en mediawerkers; wijst er nogmaals op dat journalistiek alleen kan worden beoefend in een omgeving die vrij is van bedreigingen, fysieke, psychologische of morele agressie of andere vormen van intimidatie en pesterijen, en roept de Mexicaanse autoriteiten op de hoogste normen inzake de bescherming van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering en de keuzevrijheid te eerbiedigen en te waarborgen;

5.  verzoekt de autoriteiten, en met name de hoogste, zich te onthouden van communicatie die mensenrechtenactivisten, journalisten en mediawerkers in een kwaad daglicht zou kunnen stellen, de stemming tegen hen grimmiger zou kunnen maken of hun onderzoekslijnen zou kunnen verstoren; verzoekt deze autoriteiten de centrale rol van mensenrechtenactivisten en journalisten in democratische samenlevingen publiekelijk te benadrukken;

6.  dringt er bij de Mexicaanse regering op aan concrete, snelle en doeltreffende maatregelen te nemen ter versterking van de instellingen op nationaal, deelstaat- en lokaal niveau en ter uitvoering van een reeks dringende, alomvattende en samenhangende strategieën inzake preventie, bescherming, schadeloosstelling en verantwoordingsplicht, teneinde te waarborgen dat mensenrechtenactivisten en journalisten hun activiteiten kunnen voortzetten zonder angst voor represailles en zonder beperkingen, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten; beveelt Mexico aan een genderperspectief te integreren in de aanpak van de veiligheid van journalisten en mensenrechtenactivisten;

7.  dringt er bij het federale mechanisme voor de bescherming van mensenrechtenactivisten en journalisten op aan zijn beloften na te komen om zijn financiering en middelen uit te breiden en snellere processen in te voeren om activisten en journalisten er als begunstigden in op te nemen, teneinde levens te redden en de veiligheid van bedreigde personen te waarborgen, onder meer door veiligheidsmaatregelen te nemen ten aanzien van hun familie, collega’s en advocaten; benadrukt dat de overheidsorganen en -instellingen van iedere deelstaat en op lokaal niveau betrokken moeten worden bij het beleid inzake de openbare bescherming;

8.  moedigt de Mexicaanse regering aan maatregelen te nemen om overheidsinstellingen te versterken en de rechtsstaat te consolideren teneinde een aantal van de structurele problemen aan te pakken die ten grondslag liggen aan de schendingen van de mensenrechten, en dringt erop aan dat maatschappelijke organisaties die actief zijn op het gebied van de mensenrechten bij dit proces worden betrokken; is ingenomen met de oprichting van de nationale opsporingscommissie (CNB) teneinde massagraven in het hele land te doorzoeken en stappen te nemen om het werkelijke aantal verdwenen personen vast te stellen en te publiceren;

9.  verzoekt de Mexicaanse regering volledig samen te werken met de VN-organen en een vaste uitnodiging te verstrekken voor bezoeken in het kader van speciale procedures van de VN-Mensenrechtenraad, met name de speciale VN-rapporteur voor vrijheid van mening en meningsuiting, en proactief met hem of haar samen te werken;

10.  is ingenomen met het recente bezoek van de VN-commissie inzake gedwongen verdwijningen aan Mexico en de erkenning door de regering van de rechtsmacht van de commissie om zaken uit Mexico te behandelen, zodat families van slachtoffers zaken aan de commissie kunnen voorleggen wanneer alle rechtsmiddelen in eigen land zijn uitgeput;

11.  verzoekt alle lidstaten, de Europese Dienst voor extern optreden en de EU-delegatie in Mexico mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen bij hun Mexicaanse tegenhangers en de bescherming van journalisten en mensenrechtenactivisten centraal te stellen in de dialogen tussen de EU en Mexico; dringt er bij de EU-delegatie en de lidstaten op aan de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten en vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline, volledig uit te voeren teneinde alle passende steun te verlenen voor het werk van mensenrechtenactivisten en journalisten;

12.  benadrukt het belang van Mexico als strategische partner; wijst op het belang van sterke en diepgaande betrekkingen tussen de EU en Mexico en herhaalt zijn engagement om de betrekkingen te bevorderen via de vernieuwde algemene overeenkomst tussen de EU en Mexico, die de mensenrechtenbepalingen verder aanscherpt en de EU en Mexico in staat stelt een reeks kwesties zoals mensenrechten te bespreken met het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van journalisten, mensenrechtenactivisten en anderen op multilateraal niveau;

13.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de lidstaten, het tijdelijk voorzitterschap van de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten, de secretaris-generaal van de Organisatie van Amerikaanse Staten, de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering en de president, de regering en het congres van Mexico.

(1) PB L 276 van 28.10.2000, blz. 45.


Myanmar, één jaar na de staatsgreep
PDF 145kWORD 55k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over Myanmar, een jaar na de staatsgreep (2022/2581(RSP))
P9_TA(2022)0079RC-B9-0141/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn voorgaande resoluties over Myanmar, met name die van 7 juli 2016(1), 15 december 2016(2), en 14 september 2017 over Myanmar(3), met name over de situatie van Rohingya, van 14 juni 2018 over de situatie van Rohingya-vluchtelingen, in het bijzonder de benarde situatie van kinderen(4), van 13 september 2018 over Myanmar, met name de zaak van de journalisten Wa Lone en Kyaw Soe Oo(5), van 19 september 2019 over Myanmar, met name de situatie van de Rohingya(6), van 11 februari 2021 over de situatie in Myanmar(7), en van 7 oktober 2021 over de mensenrechtensituatie in Myanmar, met inbegrip van de situatie van religieuze en etnische groepen(8),

–  gezien Verordening (EU) 2022/238 van de Raad van 21 februari 2022 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Myanmar(9),

–  gezien de conclusies van de Raad van 22 februari 2021 over Myanmar,

–  gezien Besluit (GBVB) 2021/711 van de Raad van 29 april 2021 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Myanmar(10),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van 1 februari 2022 van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid namens de Europese Unie, en de ministers van Buitenlandse Zaken van Albanië, Australië, Canada, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, de Republiek Korea, Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten over de situatie een jaar na de militaire staatsgreep in Myanmar,

–  gezien de verklaringen van de hoge vertegenwoordiger namens de EU van 31 januari 2022 over de voortdurende escalatie van het geweld in Myanmar, van 8 november en 6 december 2021 over de situatie in Myanmar, van 13 oktober 2021 waarin hij steun uitspreekt voor het werk van de speciale gezant van de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (Asean), en van 30 april 2021 over de uitkomst van de Asean-top,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor extern optreden van 11 januari 2022 over de laatste veroordeling van staatsadviseur Daw Aung San Suu Kyi,

–  gezien de richtsnoeren van de EU tot bevordering en bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging,

–  gezien de vijfpuntenconsensus van de Asean van 24 april 2021,

–  gezien de verklaring van 2 februari 2022 van de voorzitter van de ASEAN over de situatie in Myanmar,

–  gezien de verklaringen over Myanmar van 23 september 2021 van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN en van 22 september 2021 van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Myanmar,

–  gezien het verslag van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN van 16 september 2021 over de mensenrechtensituatie in Myanmar,

–  gezien de verklaring van de VN-Veiligheidsraad van 29 december 2021 over de situatie in Myanmar,

–  gezien de persverklaring van de VN-Veiligheidsraad van 2 februari 2022 over de situatie in Myanmar,

–  gezien de verklaring van 30 januari 2022 van de woordvoerder van de VN-secretaris-generaal over de situatie in Myanmar,

–  gezien de verklaring van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van 28 januari 2022 over de situatie in Myanmar,

–  gezien de verslagen van de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Myanmar, met name het verslag ‘Enabling Atrocities: UN Member States’ Arms Transfers to the Myanmar Military’ van 22 februari 2022,

–  gezien de conclusie van 28 februari 2022 van de openbare hoorzittingen over de door Myanmar opgeworpen voorlopige bezwaren in de zaak betreffende de toepassing van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide (Gambia tegen Myanmar),

–  gezien resolutie 75/287 van de Algemene Vergadering van de VN van 18 juni 2021 over de situatie in Myanmar,

–  gezien het verslag van december 2021 van het VN-Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden ‘Overzicht humanitaire behoeften – Myanmar’,

–  gezien de verklaring van 27 december 2021 van de speciale gezant van de secretaris-generaal van de VN over Myanmar,

–  gezien de verslagen van de secretaris-generaal van de VN over de situatie van de mensenrechten van Rohingya-moslims en andere minderheden in Myanmar,

–  gezien het verslag 2021 van het onafhankelijk onderzoeksmechanisme voor Myanmar,

–  gezien het verslag van 22 augustus 2019 van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie van de VN voor Myanmar over seksueel en gendergerelateerd geweld in Myanmar en de gevolgen op gendergebied van de etnische conflicten in het land,

–  gezien de verslagen van het toezichtmechanisme van de Internationale Arbeidsorganisatie over Myanmar,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

–  gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen hierbij,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide uit 1948,

–  gezien artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966,

–  gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het leger van Myanmar, bekend onder de naam Tatmadaw, op 1 februari 2021 president Win Myint, staatsadviseur Aung San Suu Kyi en vooraanstaande regeringsleden heeft gearresteerd, via een staatsgreep de wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht in handen heeft genomen en voor de duur van een jaar de noodtoestand heeft uitgeroepen, hetgeen neerkomt op een duidelijke schending van de grondwet van Myanmar en van de verkiezingsresultaten van november 2020; overwegende dat de opperbevelhebber van de militaire junta, Min Aung Hlaing, in augustus 2021 aankondigde dat hij zichzelf tot premier benoemde en meedeelde dat de noodtoestand werd verlengd tot augustus 2023; overwegende dat alleen Win Myint, als president van Myanmar, krachtens de grondwet gemachtigd is een noodtoestand uit te vaardigen;

B.  overwegende dat in reactie op de militaire machtsovername in verschillende steden in Myanmar vreedzame protesten en demonstraties zijn uitgebroken, waarbij werd geroepen om herstel van de democratie; overwegende dat hier verschillende groepen aan deelnamen, waaronder de Civil Disobedience Movement (beweging voor burgerlijke ongehoorzaamheid); overwegende dat veiligheidstroepen buitensporig en dodelijk geweld hebben gebruikt tegen de demonstranten; overwegende dat de weerstand onder de bevolking heeft aangehouden en dat het geweld dat in reactie hierop door de Tatmadaw wordt gebruikt met de dag toeneemt;

C.  overwegende dat het comité ter vertegenwoordiging van de Pyidaungsu Hluttaw (CRPH) en de regering van nationale eenheid (NUG) zijn opgericht om de democratische wensen van de bevolking van Myanmar te behartigen;

D.  overwegende dat Asean-leiders op 24 april 2021 in Jakarta een ontmoeting hadden met Min Aung Hlaing, opperbevelhebber van de militaire junta, en toen een vijfpuntenconsensus hebben bereikt; overwegende dat de militaire junta tot op heden geen actie heeft ondernomen om deze vijfpuntenconsensus uit te voeren; overwegende dat het geweld sinds de vijfpuntenconsensus is aangenomen zelfs is geëscaleerd en drastisch is toegenomen;

E.  overwegende dat de militaire junta in mei 2021 eerste stappen heeft gezet om de politieke partij van Aung San Suu Kyi, die tot de staatsgreep van februari 2021 deel uitmaakte van de regering, te ontbinden; overwegende dat staatsadviseur Aung San Suu Kyi en president Win Myint nog altijd worden vastgehouden en de eerste straffen tegen zich hebben horen eisen in het kader van de reeks hun ten laste gelegde feiten; overwegende dat Aung San Suu Kyi aanvankelijk was veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, die later werd teruggebracht tot twee jaar, maar dat haar in totaal zeker twaalf strafbare feiten ten laste zijn gelegd;

F.  overwegende dat de junta zich schuldig heeft gemaakt aan moorden, gedwongen verdwijningen, marteling, verkrachting en andere seksuele geweldsmisdrijven; overwegende dat politici, overheidsambtenaren, mensenrechtenverdedigers, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, geestelijken, vreedzame demonstranten en schrijvers sinds 1 februari 2021 onwettig zijn opgepakt of onder huisarrest zijn geplaatst; overwegende dat in de laatste persverklaring van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN van 28 januari 2022 wordt verklaard dat er sinds de staatsgreep minstens 1500 mensen om het leven zijn gebracht en er minstens 11 787 willekeurig door de militaire autoriteiten zijn gearresteerd; overwegende dat de junta sinds 21 januari 2022 649 oppositieleden van de Nationale Liga voor Democratie heeft vastgezet, van wie er 14 tijdens of vlak na de arrestatie om het leven zijn gekomen; overwegende dat militaire rechtbanken tot op 4 maart 2022 84 mensen ter dood hebben veroordeeld; overwegende dat er tussen februari 2021 en januari 2022 minstens 4924 aanvaringen met en 1724 aanvallen op burgers hebben plaatsgevonden;

G.  overwegende dat de junta vrouwen tot doelwit heeft gemaakt via buitengerechtelijke executies, wijdverbreide willekeurige detenties, seksueel en gendergerelateerd geweld; overwegende dat er van alle sinds 1 februari 2021 opgepakte vrouwen meer dan 2000 vrouw zijn; overwegende dat de veiligheidstroepen van de junta in december 2021 94 vrouwen om het leven hadden gebracht tijdens offensieven, verhoren en anti-juntabetogingen;

H.  overwegende dat de religieuze en etnische minderheden in Myanmar het slachtoffer zijn van schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en van andere mensenrechten; overwegende dat er sinds het begin van de staatsgreep sprake is van meer dan 35 gedocumenteerde meldingen van aanvallen op kerken en andere gebedshuizen en gelovigen, onder wie christenen en moslims;

I.  overwegende dat het leger tegelijkertijd nog harder is gaan optreden tegen de media in Myanmar en een toenemend aantal journalisten willekeurig heeft gearresteerd, opgesloten en in beschuldiging heeft gesteld, met als doel de media de mond te snoeren en de vrijheid van meningsuiting te beknotten; overwegende dat de junta steeds meer gebruik maakt van bewakings- en censuurinstrumenten en beperkingen instelt op telecommunicatie en het internet; overwegende dat de junta sinds 21 januari 2022 120 journalisten heeft vastgezet en er drie om het leven heeft gebracht, waarmee Myanmar op een land na de grootste journalistenvervolger ter wereld is geworden; overwegende dat het leger twaalf nieuwskanalen heeft beschuldigd van strafbare feiten en/of hun vergunning heeft ingetrokken;

J.  overwegende dat er sinds de staatsgreep minstens 27 vakbondsactivisten om het leven zijn gebracht en 116 arbeiders en vakbondsleden zijn gearresteerd; overwegende dat er 16 arbeidsrechtenorganisaties illegaal zijn verklaard en talloze arbeidsorganisaties zijn gedwongen uit zelfbescherming ondergronds te gaan; overwegende dat het leger twee weken na de staatsgreep aanzienlijke wijzigingen op het wetboek van strafrecht en het wetboek van strafvordering heeft doorgevoerd, die de voornaamste gerechtelijke bepalingen zijn geworden voor de veroordeling van tegenstanders van het militaire regime, onder wie vakbondsleiders en verdedigers van arbeidsrechten;

K.  overwegende dat de junta uit dezelfde krachten bestaat die in 2017 de genocidale aanvallen openden en die nog altijd een genocidaal beleid voeren ten aanzien van de Rohingya, waarbij zij ook segregatie toepassen; overwegende dat de ruwweg 600 000 resterende Rohingya in de deelstaat Rakhine het slachtoffer zijn van aanhoudende discriminerende beleidsmaatregelen en praktijken, systematische schendingen van hun grondrechten, willekeurige arrestaties en opsluiting in overbevolkte kampen voor intern ontheemden, en slechts heel beperkt toegang hebben tot onderwijs en gezondheidszorg; overwegende dat de Rohingya in de wet op het staatsburgerschap van Myanmar als “niet-onderdanen” of “buitenlandse ingezetenen” worden bestempeld, waardoor zij geen staatsburger kunnen zijn en hun situatie nog hachelijker wordt; overwegende dat de vervolging van de Rohingya-minderheid ondanks talrijke oproepen van de internationale gemeenschap nog altijd aan de gang is;

L.  overwegende dat de junta in Myanmar weigert om de mensenrechtenschendingen tegen de Rohingya grondig te onderzoeken en de daders ervan ter verantwoording te roepen; overwegende dat de autoriteiten weigeren om met VN-mechanismen samen te werken; overwegende dat dit voor het Internationaal Strafhof de aanleiding vormde om een specifiek onderzoek te starten naar de situatie van de Rohingya-minderheid;

M.  overwegende dat de militaire junta sinds december 2021 het aantal luchtaanvallen op dorpen in de staten met etnische minderheden heeft opgevoerd, waarbij minstens 200 000 burgers tragisch om het leven zijn gekomen; overwegende dat volgens de VN in december 2021 meerdere ongewapende personen door het leger om het leven zijn gebracht, onder wie vijf minderjarigen die levend werden verbrand;

N.  overwegende dat de secretaris-generaal van de VN heeft gewaarschuwd voor het risico van een grootschalig gewapend conflict en heeft verklaard dat een collectief optreden noodzakelijk is om een in veel opzichten rampzalige situatie in en rond het centrum van Zuidoost-Azië te voorkomen;

O.  overwegende dat meer dan 453 000 recentelijk ontheemden, grotendeels vrouwen en kinderen, nog altijd vastzitten in de conflictgebieden, naast de nog eens 370 400 mensen die al voor februari 2021 langdurig ontheemd waren en de bijna een miljoen Myanmarese vluchtelingen die zich in de buurlanden bevinden; overwegende dat er naar schatting van de VN 14,4 miljoen mensen in Myanmar humanitaire bijstand nodig hebben, van wie 5 miljoen kinderen en 13,3 miljoen mensen risico lopen op voedselonzekerheid en honger, terwijl dit er voor de militaire machtsovername 2,8 miljoen waren; overwegende dat het VN-Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden in december 2021 het humanitaire responsplan 2022 heeft gepresenteerd, waarin werd verklaard dat er 826 miljoen USD nodig is om de 6,2 miljoen mensen die behoefte hebben aan levensreddende humanitaire hulp te bereiken;

P.  overwegende dat de toegang tot en distributie van humanitaire hulp ernstig is beperkt en opzettelijk is belemmerd door het regime, dat de infrastructuur in behoeftige gebieden heeft vernietigd, zorgmedewerkers heeft gearresteerd, mensen geneesmiddelen en zuurstof heeft ontnomen en lokale vrijwilligers die humanitaire bijstand boden heeft vermoord;

Q.  overwegende dat de humanitaire situatie in Myanmar ook is verslechterd door de nalatige aanpak van de COVID‑19-crisis door de junta; overwegende dat het leger de maatregelen tegen COVID‑19 heeft aangewend om hard op te treden tegen prodemocratische activisten, mensenrechtenactivisten en journalisten; overwegende dat de junta ziekenhuizen heeft gesloten en medische beroepsbeoefenaars in het vizier heeft genomen, met als gevolg dat het gezondheidsstelsel tijdens de COVID‑19-epidemie in het land is ingestort; overwegende dat soldaten medische benodigdheden en uitrusting hebben vernield en ettelijke medische faciliteiten hebben bezet, en dat de bevolking van Myanmar daardoor uit angst om te worden opgesloten of neergeschoten geen medische hulp zoekt; overwegende dat de overvolle gevangenissen en de algemene verwaarlozing van de gezondheid van gevangenen hebben bijgedragen tot een stijging van het aantal COVID‑19-besmettingen;

R.  overwegende dat de Tatmadaw en zijn generaals illegaal geld verdienen met de illegale verkoop van hout, edelstenen, aardgas en aardolie, en van alle kanten worden beschuldigd van corruptie; overwegende dat er nog geen adequate due-diligencemaatregelen zijn genomen om de herkomst te bepalen van de edelstenen die Europese bedrijven en consumenten kopen; overwegende dat inkomsten uit gas de grootste bron van inkomsten in buitenlandse valuta voor het leger zijn, met naar schatting 1 miljard USD per jaar aan rechten, belastingen, royalty’s, vergoedingen, tarieven en andere winsten; overwegende dat 19 internationaal opererende banken meer dan 65 miljard USD hebben geïnvesteerd in 18 bedrijven die directe en langdurige commerciële banden hebben met hetzij het Myanmarese leger, hetzij staatsentiteiten die het leger als gevolg van de staatsgreep onder controle probeert te krijgen;

S.  overwegende dat de EU op 21 februari 2022 aanvullende sancties tegen personen en entiteiten heeft aangekondigd wegens hun betrokkenheid bij ernstige mensenrechtenschendingen in Myanmar; overwegende dat de Myanmar Oil and Gas Enterprise (MOGE), een van de entiteiten op de lijst, een staatsbedrijf is dat sinds de staatsgreep van vorig jaar onder controle van de militaire junta staat; overwegende dat een afwijking van de sanctieregeling Europese olie- en gasbedrijven die in Myanmar blijven, uitdrukkelijk toestaat financiële transacties met MOGE te verrichten;

T.  overwegende dat de militaire junta gevechtsvliegtuigen en pantservoertuigen van China en Rusland krijgt; overwegende dat die sinds de staatsgreep van vorig jaar tegen de burgerbevolking zijn gebruikt; overwegende dat Servië toestemming heeft gegeven voor de uitvoer van raketten en artillerie naar het Myanmarese leger; overwegende dat China en Rusland veel politieke, militaire en economische inspanningen hebben geleverd om de junta te legitimeren; overwegende dat beide landen, als grootste wapenleveranciers van het land, banden hebben met de Myanmarese strijdkrachten; overwegende dat beide landen herhaaldelijk pogingen van de VN-Veiligheidsraad hebben geblokkeerd om overeenstemming te bereiken over verklaringen over de situatie in Myanmar;

U.  overwegende dat de Myanmarese junta haar steun heeft uitgesproken voor de oorlog van Poetin tegen Oekraïne;

V.  overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Myanmar in een officiële verklaring heeft aangegeven dat de wijdverbreide en systematische aanvallen van het leger op de Myanmarese bevolking waarschijnlijk neerkomen op misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in het kader van het internationaal recht; overwegende dat de speciale rapporteur van de VN uitdrukkelijk heeft verklaard dat de beramers en uitvoerders van de staatsgreep en deze schendingen ter verantwoording moeten worden geroepen;

W.  overwegende dat de Commissie tot op heden nog steeds geen onderzoek uit hoofde van artikel 19, lid 1, punt a), van de SAP-verordening(11) heeft ingesteld met het oog op de opschorting van de handelspreferenties die Myanmar geniet, zoals het Parlement in juni 2018, september 2018, september 2019, februari 2021 en oktober 2021 formeel met zeer grote meerderheid heeft gevraagd;

1.  veroordeelt ten stelligste de staatsgreep van 1 februari 2021 door de Tatmadaw onder leiding van opperbevelhebber Min Aung Hlaing en de daaropvolgende afschuwelijke wreedheden, massamoorden en wijdverbreide mensenrechtenschendingen tegen de Myanmarese bevolking;

2.  vraagt de Tatmadaw de uitslag van de democratische verkiezingen van november 2020 volledig te respecteren, de burgerregering opnieuw aan te stellen en een einde te maken aan de noodtoestand; steunt het CRPH, de NUG en de National Unity Consultative Council (NUCC) als de enige legitieme vertegenwoordigers van de democratische wensen van het Myanmarese volk;

3.  vraagt het Myanmarese leger onmiddellijk een einde te maken aan alle geweld en aanvallen tegen de Myanmarese bevolking in alle delen van het land, Aung San Suu Kyi en alle andere politieke gevangenen, met inbegrip van religieuze leiders, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten, en stappen te ondernemen om met alle betrokken partijen, met inbegrip van de NUG, het CRPH en vertegenwoordigers van alle betrokken etnische groepen, een weg naar dialoog en verzoening in te slaan, en er tegelijk voor te zorgen dat de fundamentele vrijheden van meningsuiting, vereniging en vreedzame vergadering alsook van godsdienst of overtuiging volledig worden geëerbiedigd;

4.  is ontzet over de misdaden van de Tatmadaw tegen etnische en religieuze groeperingen in Myanmar; veroordeelt ten stelligste de aanvallen van de Tatmadaw in de staten Kayin, Kayah, Kachin, Shan en Chin en de regio’s Magwe en Sagaing, die hebben geleid tot grootschalige ontheemding, de dood van burgers, onder wie kinderen, de vernieling van religieuze gebouwen en andere schendingen van de mensenrechten en het humanitair recht;

5.  veroordeelt andermaal deze schendingen van de mensenrechten van en de stelselmatige en wijdverbreide aanvallen op de Rohingya-bevolking; onderstreept dat de EU de acties van de militaire leiders tegen minderheden in het land, met inbegrip van de Rohingya, nauwlettend zal blijven volgen;

6.  veroordeelt de vervolging van christenen in het land; dringt er bij de Tatmadaw op aan op te houden met het doden en arresteren van christenen en het beschieten en plunderen van kerken; benadrukt dat de internationale gemeenschap haar diepe bezorgdheid heeft geuit over de gewelddadige aanvallen op christelijke gemeenschappen in Myanmar;

7.  veroordeelt elk gebruik van geweld door de junta tegen zijn burgers alsook andere vormen van intimidatie, met name tegen voorvechters van de mensenrechten, activisten uit het maatschappelijk middenveld en journalisten; betreurt de beperkingen van het recht op vrije meningsuiting en andere mensenrechten; dringt er bij de junta op aan alle beperkingen op telecommunicatie en internet op te heffen, met inbegrip van het blokkeren van onafhankelijke mediawebsites en socialemediaplatforms;

8.  veroordeelt en verwerpt ten stelligste alle seksueel en op gender gebaseerd geweld dat door het leger wordt gepleegd als onderdeel van een doelbewuste strategie om de burgerbevolking, met inbegrip van etnische minderheden, te intimideren, te terroriseren en te straffen; veroordeelt alle vormen van geweld tegen vrouwen, die een ernstige schending van de mensenrechten en de waardigheid van vrouwen en meisjes vormen;

9.  veroordeelt de toenemende schendingen van de arbeidsrechten, met name in de kledingsector, en de aanvallen op en mishandeling van vakbondsleden en verdedigers van arbeidsrechten; vraagt dat er onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan het geweld tegen arbeiders en vakbonden en dat de rechten van vakbonden en hun leden, met inbegrip van het recht om vrijelijk actief te zijn, worden beschermd;

10.  veroordeelt de aanvallen van de militaire autoriteiten op medisch personeel en medische faciliteiten en hekelt hun reactie op de COVID‑19-pandemie; dringt er bij de junta op aan opnieuw een beheersingsstrategie en een systeem voor contactonderzoek in te stellen en ervoor te zorgen dat mensen toegang hebben tot gezondheidsdiensten en vaccins; verzoekt de Commissie in dit verband meer steun te verlenen, onder meer door doses van het COVID‑19-vaccin te leveren, en erop toe te zien dat die de Myanmarese burgers bereiken;

11.  betreurt dat de VN-Veiligheidsraad er niet in geslaagd is een ontwerpresolutie over Myanmar te bespreken en vraagt de EU-lidstaten en de Europese Dienst voor extern optreden de druk op de VN-Veiligheidsraad op te voeren teneinde eensgezind gerichte sancties aan te nemen, waaronder een wereldwijd reisverbod en bevriezing van de tegoeden van de leiders van de junta en van conglomeraten die eigendom zijn van het leger, een wereldwijd alomvattend wapenembargo tegen Myanmar in te stellen, en alle directe en indirecte leveringen, verkoop of overdracht van wapens en producten voor tweeërlei gebruik, munitie en andere militaire en veiligheidsuitrusting, alsook het verstrekken van opleiding of andere militaire en veiligheidsbijstand op te schorten; verzoekt de lidstaten en de geassocieerde landen het embargo te handhaven op de directe en indirecte levering, verkoop en overdracht, met inbegrip van doorvoer, verzending en tussenhandel, van alle wapens, munitie en andere militaire, veiligheids- en bewakingsapparatuur en -systemen, alsmede op het verzorgen van trainingen, onderhoud en andere bijstand op militair en veiligheidsgebied; wijst erop dat nader onderzoek naar de situatie door het Internationaal Strafhof noodzakelijk is;

12.  veroordeelt ten stelligste de levering van wapens en militaire uitrusting aan de Tatmadaw door China, Rusland en Servië; benadrukt dat landen die, zoals China, Rusland en Servië, wapens aan de Myanmarese junta leveren, rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor de wreedheden die met die wapens worden begaan;

13.  veroordeelt ten stelligste de steun van de Myanmarese junta voor de illegale oorlog die Rusland in Oekraïne voert;

14.  is van mening dat de consensus van de Asean over vijf punten tot dusver geen resultaat heeft opgeleverd; verzoekt de Asean, haar leden en met name haar speciale gezant voor Myanmar proactiever gebruik te maken van hun bijzondere rol in Myanmar, samen te werken met de speciale gezant van de VN en het gesprek aan te gaan met alle betrokken partijen, met name de NUG en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, in het bijzonder vrouwen en etnische groepen, teneinde op zijn minst de effectieve en betekenisvolle tenuitvoerlegging van de consensus over vijf punten te bevorderen met het oog op een duurzame en democratische oplossing van de huidige crisis in de nabije toekomst; betreurt het bezoek van de Cambodjaanse premier Hun Sen aan de militaire machthebber van Myanmar, Min Aung Hlaing, op 7 januari 2022, het eerste bezoek van een regeringsleider aan de junta sinds de staatsgreep die de junta legitimiteit heeft verleend;

15.  dringt er bij alle partijen bij de crisis in Myanmar op aan een veilige en ongehinderde toegang voor humanitaire hulpverlening te faciliteren en toegang te verlenen aan humanitair personeel; verzoekt de Commissie bij de verlening van humanitaire hulp niet langer met de junta samen te werken, en zo te voorkomen dat zij humanitaire hulp als wapen gebruikt; verzoekt de Commissie de humanitaire hulp, met inbegrip van gezondheidszorg, via grensoverschrijdende kanalen, lokale humanitaire netwerken, etnische dienstverleners, gemeenschapsorganisaties en maatschappelijke organisaties om te leiden en op te voeren; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe ontwikkelingsprojecten met deze groepen kunnen worden uitgevoerd en daar ontwikkelingshulp voor uit te trekken;

16.  laakt het feit dat vluchtelingen door buurlanden worden teruggestuurd naar Myanmar, wat in strijd is met het beginsel van non-refoulement; vraagt de buurlanden, in het bijzonder Thailand, India en China, toegang te bieden aan vluchtelingen die de grens oversteken; verzoekt deze regeringen er zorg voor te dragen dat hulporganisaties en lokale maatschappelijke organisaties toegang krijgen tot de gebieden langs hun grenzen met Myanmar waar zich intern ontheemden ophouden;

17.  verzoekt de EU, haar lidstaten en de internationale gemeenschap dringend te voldoen aan hun financiële verplichtingen in het kader van het humanitaire responsplan 2021 van de VN voor Myanmar;

18.  is ingenomen met de vier reeksen EU-sancties naar aanleiding van de militaire staatsgreep en de daaropvolgende repressie; verzoekt de Raad uitdrukkelijk de Staatsbestuursraad (SAC) als geheel en niet de afzonderlijke leden op te nemen op de lijst van natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen die onderworpen zijn aan beperkende maatregelen; is ingenomen met het besluit van de EU om MOGE toe te voegen aan de lijst van entiteiten waaraan sancties worden opgelegd; verzoekt de Raad de afwijking terug te draaien waardoor Europese olie- en gasbedrijven die in Myanmar blijven, uitdrukkelijk financiële transacties met MOGE kunnen uitvoeren, en dringt er bij de lidstaten op aan de afwijking niet toe te passen; dringt er bij de Commissie en de EU-lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de terugtrekking van EU‑bedrijven die aan de sancties voldoen, niet ten goede komt aan de junta, overeenkomstig de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, onder meer door te verduidelijken dat in het kader van de handhaving van de sancties geen aandelen van bedrijven mogen worden verkocht of overgedragen aan MOGE of andere bedrijven van de junta; benadrukt dat verdere internationale coördinatie met gelijkgezinde rechtsgebieden van essentieel belang is; verzoekt de Raad in een nieuwe sanctieronde het vizier ook op de reserves van de centrale bank te richten; benadrukt dat daartoe een bevriezing van activa en een verbod op internationale financiële overdrachten moeten worden opgelegd aan de twee staatsbanken, Myanmar Foreign Trade Bank en Myanmar Investment and Commercial Bank;

19.  dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan alle wegen te verkennen om recht te doen geschieden en verantwoording te doen afleggen voor ernstige internationale misdrijven die door de strijdkrachten zijn gepleegd, waaronder misdrijven tegen de menselijkheid in de nasleep van de staatsgreep, alsook misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en daden van genocide die gedurende tientallen jaren zijn gepleegd in Rakhine en andere etnische staten, door een verwijzing van de situatie door de VN-Veiligheidsraad naar het ICC te steunen, door de zaak die Gambia tegen Myanmar bij het Internationaal Gerechtshof heeft aangespannen in verband met het Verdrag inzake genocide formeel te steunen, en door ervoor te blijven zorgen dat het onafhankelijk onderzoeksmechanisme voor Myanmar volledig wordt gefinancierd en gesteund;

20.  verzoekt de Commissie nauwlettend te volgen of er een onderzoek moet worden ingesteld naar de intrekking van de “alles behalve wapens”-regeling, met het oog op de opschorting van de handelspreferenties waarvan Myanmar in specifieke sectoren profiteert, met name als het gaat om bedrijven die toebehoren aan Myanmarese militairen, en het Parlement naar behoren op de hoogte te houden van de te nemen stappen;

21.  benadrukt dat lokale en multinationale ondernemingen die in Myanmar actief zijn, de mensenrechten moeten eerbiedigen en daders van geweld niet langer in de kaart mogen spelen; dringt er bij in de EU gevestigde bedrijven met klem op aan ervoor te zorgen dat zij geen banden hebben met de Myanmarese strijdkrachten, individuele militairen of entiteiten die hun eigendom zijn of onder hun zeggenschap staan, en dat zij niet direct of indirect bijdragen aan de onderdrukking van de democratie en de mensenrechten door het leger;

22.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de rechtmatige president en de regering van nationale eenheid van Myanmar, het comité ter vertegenwoordiging van de Pyidaungsu Hluttaw, de staatsadviseur van Myanmar, de Tatmadaw, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de Raad, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de lidstaten van de Asean, de secretaris-generaal van de Asean, de intergouvernementele mensenrechtencommissie van de Asean, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in Myanmar, de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen en de Mensenrechtenraad van de VN.

(1) PB C 101 van 16.3.2018, blz. 134.
(2) PB C 238 van 6.7.2018, blz. 112.
(3) PB C 337 van 20.9.2018, blz. 109.
(4) PB C 28 van 27.1.2020, blz. 80.
(5) PB C 433 van 23.12.2019, blz. 124.
(6) PB C 171 van 6.5.2021, blz. 12.
(7) PB C 465 van 17.11.2021, blz. 135.
(8) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0417.
(9) PB L 40 van 21.2.2022, blz. 8.
(10) PB L 147 van 30.4.2021, blz. 17.
(11) Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1).


Vernietiging van cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach
PDF 130kWORD 49k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over de vernietiging van cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach (2022/2582(RSP))
P9_TA(2022)0080RC-B9-0146/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Armenië en Azerbeidzjan,

–  gezien zijn resolutie van 16 februari 2006 over cultureel erfgoed in Azerbeidzjan(1),

–  gezien zijn resolutie van 17 februari 2022 over de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – jaarverslag 2021(2),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van 9 december 2021 van de voorzitter van de Delegatie voor de betrekkingen met de zuidelijke Kaukasus en de vaste rapporteurs van het Europees Parlement voor Armenië en voor Azerbeidzjan over de beschikkingen van het Internationaal Gerechtshof van 7 december 2021 in de zaken tussen Armenië en Azerbeidzjan,

–  gezien de rapporten van de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid (ECRI) van de Raad van Europa,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 maart 2020 getiteld “Het beleid inzake het Oostelijk Partnerschap na 2020: de weerbaarheid versterken – een Oostelijk Partnerschap dat iedereen ten goede komt” (JOIN(2020)0007),

–  gezien het economisch en investeringsplan voor de landen van het Oostelijk Partnerschap,

–  gezien de verklaring van de covoorzitters van de Minsk Groep van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) van 11 november 2021, waarin wordt herhaald dat het belangrijk is plaatsen met historische en culturele waarde in de regio te beschermen,

–  gezien de beschikkingen van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 7 december 2021,

–  gezien de conclusies van de Raad van 21 juni 2021 over de benadering van de EU met betrekking tot cultureel erfgoed in conflicten en crises,

–  gezien de Unesco-Overeenkomst inzake de bescherming van het cultureel en natuurlijk erfgoed van de wereld van 16 november 1972,

–  gezien de Verklaring van de Unesco over de opzettelijke vernieling van cultureel erfgoed van 17 oktober 2003,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966,

–  gezien het Europees Cultureel Verdrag, het herziene Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden, waarbij Armenië en Azerbeidzjan partij zijn,

–  gezien het Haags Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, waarbij Armenië en Azerbeidzjan partij zijn, en het bijbehorende Protocol, zoals van toepassing op bezette gebieden, en het Tweede Protocol betreffende een betere bescherming van cultuurgoederen, dat “elke wijziging of verandering van het gebruik van cultuurgoederen met het oogmerk cultureel, historisch of wetenschappelijk bewijs te maskeren of te vernietigen” verbiedt,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie van 21 december 1965,

–  gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de vernietiging of schennis van monumenten of voorwerpen die behoren tot het cultureel, religieus of nationaal erfgoed in strijd is met de beginselen van de Europese Unie;

B.  overwegende dat 1 456 voornamelijk Armeense monumenten na het staakt-het-vuren van 9 november 2020 onder controle van Azerbeidzjan zijn komen te vallen; overwegende dat Azerbeidzjan tijdens de oorlog van 2020 opzettelijk aanzienlijke schade heeft veroorzaakt aan Armeens cultureel erfgoed, met name door bombardementen op de Gazanchi-kerk, de kathedraal van de Heilige Redder/Ghazanchetsots in Shusha/Shushi, alsook de vernieling, verandering van functie of beschadiging van andere kerken en begraafplaatsen tijdens en na het conflict, zoals de Zoravor Surb Astvatsatsin-kerk bij de stad Mekhakavan en de St. Yeghishe-kerk bij het dorp Mataghis in Nagorno-Karabach; overwegende dat president Aliyev tijdens zijn bezoek aan de 12e-eeuwse Armeense kerk in Tsakuri plechtig heeft verklaard de Armeense inscripties van de kerk te zullen verwijderen;

C.  overwegende dat, zoals vermeld in de Verklaring van de Unesco over de opzettelijke vernieling van cultureel erfgoed van 2003, cultureel erfgoed een belangrijke component is van de culturele identiteit van gemeenschappen, groepen en individuen, en van de sociale cohesie, zodanig dat de opzettelijke vernieling van cultureel erfgoed schadelijke gevolgen kan hebben voor de menselijke waardigheid en de mensenrechten;

D.  overwegende dat de vernietiging van plaatsen, kunstvoorwerpen en voorwerpen die tot het cultureel erfgoed behoren, bijdraagt tot de escalatie van vijandelijkheden, wederzijdse haat en rassenvooroordelen tussen en binnen samenlevingen;

E.  overwegende dat respect voor minderheden, waaronder de bescherming van hun cultureel erfgoed, deel uitmaakt van het Europees nabuurschapsbeleid; overwegende dat het Europees nabuurschapsbeleid tot doel heeft een partnerschap met Armenië en Azerbeidzjan tot stand te brengen op basis van gemeenschappelijke waarden;

F.  overwegende dat aan het meest recente gewapende conflict in en rond Nagorno-Karabach een einde kwam na een overeenkomst tussen Armenië, Azerbeidzjan en Rusland over een volledig staakt-het-vuren in en rond Nagorno-Karabach die op 9 november 2020 is ondertekend en op 10 november 2020 in werking is getreden;

G.  overwegende dat er zich in Nagorno-Karabach talrijke kerken, moskeeën, kruisstenen en begraafplaatsen bevinden;

H.  overwegende dat het IGH op 7 december 2021 in zijn beschikking heeft aangegeven dat Azerbeidzjan geacht wordt “alle nodige maatregelen te nemen om daden van vandalisme en schennis die het Armeense culturele erfgoed aantasten, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, kerken en andere gebedshuizen, monumenten, plaatsen van historische betekenis, begraafplaatsen en kunstvoorwerpen, te voorkomen en te bestraffen”; overwegende dat het IGH Armenië en Azerbeidzjan heeft gelast “alle nodige preventieve maatregelen te nemen tegen aanzetting tot en bevordering van rassenhaat”; overwegende dat het IGH Azerbeidzjan heeft gelast “alle personen die in verband met het conflict van 2020 in hechtenis zitten, te beschermen tegen geweld en lichamelijk letsel”; overwegende dat het IGH in haar beschikkingen heeft aangegeven dat beide partijen worden geacht “zich te onthouden van iedere handeling die het geschil voor het Hof zou kunnen verergeren of uitbreiden, of de beslechting van het geschil moeilijker zou kunnen maken”;

I.  overwegende dat de Unesco er meermaals op heeft gewezen dat landen verplicht zijn cultureel erfgoed te beschermen overeenkomstig de bepalingen van het Haags Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, en heeft voorgesteld dat een onafhankelijke missie van deskundigen een voorlopige inventaris van belangrijke culturele goederen op zou kunnen stellen, als een eerste stap ten behoeve van een doeltreffende bescherming van het erfgoed van de regio;

J.  overwegende dat het beschermen van cultureel erfgoed een sleutelrol speelt bij het bevorderen van duurzame vrede omdat het tolerantie, interculturele en interreligieuze dialoog en wederzijds begrip, alsook democratie en duurzame ontwikkeling kan stimuleren;

K.  overwegende dat cultuurgoederen van groot cultureel, artistiek, historisch en wetenschappelijk belang zijn en beschermd moeten worden tegen onrechtmatige toe-eigening, aantasting en vernieling; overwegende dat Armeense kerken en kloosters deel uitmaken van het oudste christelijke erfgoed ter wereld en tot het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid behoren;

L.  overwegende dat er in de zaak voor het IGH ernstige beschuldigingen zijn geuit over de betrokkenheid van de autoriteiten van Azerbeidzjan bij de vernietiging van begraafplaatsen, kerken en historische monumenten in Nagorno-Karabach;

M.  overwegende dat het langdurige conflict rampzalige gevolgen heeft gehad voor het cultureel erfgoed van Nagorno-Karabach en de regio; overwegende dat in de afgelopen 30 jaar Azerbeidzjan de onomkeerbare vernietiging van religieus en cultureel erfgoed heeft veroorzaakt, met name in de Autonome Republiek Nachitsjevan waar 89 Armeense kerken, 20 000 graven en meer dan 5 000 grafstenen zijn vernield; overwegende dat dit ook heeft plaatsgevonden in de voormalige conflictgebieden die door Armenië aan Azerbeidzjan zijn teruggegeven, met name de bijna volledige vernieling en plundering van Aghdam en Fuzuli;

N.  overwegende dat de eerste oorlog in Nagorno-Karabach heeft geleid tot beschadiging en vernietiging van Azerbeidzjaans cultureel erfgoed, met inbegrip van culturele en religieuze locaties die door Azerbeidzjaanse intern ontheemden in de regio zijn achtergelaten; overwegende dat deze locaties zijn vernield, gedeeltelijk vernield, verwaarloosd, of afgebroken voor bouwmaterialen;

O.  overwegende dat het uitwissen van de restanten van het Armeense culturele erfgoed in de regio Nagorno-Karabach niet alleen geschiedt door vernietiging en beschadiging, maar ook door vervalsing van de geschiedenis en pogingen om het als zogenaamd “Kaukasisch Albanees” voor te stellen; overwegende dat de minister van Cultuur van Azerbeidzjan, Anar Karimov, op 3 februari 2022 de instelling heeft aangekondigd van een werkgroep die belast wordt met het verwijderen van “de fictieve sporen die door Armeniërs op Albanese religieuze tempels zijn aangebracht”;

1.  veroordeelt met klem het continue gevoerde beleid van Azerbeidzjan om het Armeense culturele erfgoed in en rond Nagorno-Karabach uit te wissen en het bestaan ervan te ontkennen, hetgeen in strijd is met het internationaal recht en de recente beschikking van het ICJ;

2.  wijst erop dat het uitwissen van het Armeense culturele erfgoed deel uitmaakt van een breder patroon van een systematisch, door de Azerbeidzjaanse autoriteiten gevoerd beleid van Armenofobie, historisch revisionisme en haat jegens Armeniërs, dat onder meer tot uiting komt in ontmenselijking, verheerlijking van geweld en territoriale aanspraken op de Republiek Armenië, waardoor de vrede en de veiligheid in de zuidelijke Kaukasus worden bedreigd;

3.  wijst erop dat cultureel erfgoed onlosmakelijk verbonden is met de geschiedenis en de identiteit van volkeren en een universele dimensie heeft, en dat de internationale gemeenschap ervoor moet zorgen dat cultureel erfgoed beschermd wordt en voor toekomstige generaties behouden blijft; benadrukt het belang van het rijke culturele erfgoed in de regio; dringt er bij alle staten op aan de nodige maatregelen te nemen om de bescherming te waarborgen van de locaties van immaterieel cultureel erfgoed die zich bevinden op grondgebied dat onder hun controle staat; betreurt dat de conflicten in de regio Nagorno-Karabach hebben geleid tot vernieling, plundering en het leegroven van gemeenschappelijk cultureel erfgoed, waardoor het wederzijds wantrouwen en de animositeit nog zijn aangewakkerd;

4.  herinnert eraan dat historisch revisionisme en beschadiging en vernieling van cultureel of religieus erfgoed in strijd zijn met de beschikking van het ICJ van 7 december 2021, alsook met de resolutie van het Parlement van 20 mei 2021(3);

5.  onderkent, evenals de aanklager van het ICJ, dat cultureel erfgoed een unieke en belangrijke getuigenis vormt van de cultuur en de identiteit van volkeren, en dat de aantasting en de vernietiging van cultureel erfgoed, materieel dan wel immaterieel, een verlies betekent voor de getroffen gemeenschappen, alsmede voor de internationale gemeenschap als geheel;

6.  is verheugd over de centrale rol die de Unesco speelt bij de bescherming van het cultureel erfgoed en de bevordering van cultuur als middel om mensen nader tot elkaar te brengen en de dialoog te bevorderen;

7.  is ingenomen met het voorstel van de Unesco om een missie van onafhankelijke deskundigen te organiseren en dringt erop aan dat deze missie onverwijld wordt uitgezonden; benadrukt dat Azerbeidzjan ongehinderde toegang moet verlenen tot alle locaties van cultureel erfgoed, zodat de missie ter plaatse een inventaris kan opstellen en kan nagaan wat er met de locaties is gebeurd;

8.  dringt er met klem op aan dat Azerbeidzjan de Unesco toegang verleent tot de erfgoedlocaties in de gebieden die onder zijn controle staan, zodat deze kunnen worden geïnventariseerd en Azerbeidzjan voor de bescherming ervan kan zorgen; dringt er bij Azerbeidzjan op aan ervoor te zorgen dat Armeense erfgoedlocaties niet worden aangetast voordat er een Unesco-beoordelingsmissie heeft plaatsgevonden, en dat Armeense en internationale deskundigen op het gebied van cultureel erfgoed worden geraadpleegd voorafgaand aan, en nauw worden betrokken bij, ingrepen op Armeense culturele erfgoedlocaties; roept op tot de volledige restauratie van deze en andere verwoeste locaties en tot een grotere betrokkenheid van de internationale gemeenschap, met name de Unesco, bij de bescherming van de werelderfgoedlocaties in de regio;

9.  roept de EU op actief bij te dragen aan de inspanningen om het cultureel erfgoed dat in Nagorno-Karabach gevaar loopt, te beschermen, met name door maatregelen te treffen om de onderzoeksmissie van de Unesco te vergemakkelijken; moedigt alle initiatieven aan, ook particuliere, om dit erfgoed in stand te helpen houden; stelt voor het Satellietcentrum van de EU (SatCen) in te schakelen om te kunnen beschikken over satellietbeelden, zodat de uiterlijke staat van het bedreigde erfgoed in de regio kan worden vastgesteld;

10.  benadrukt dat de bescherming van het historisch en cultureel erfgoed moet worden benaderd in het ruimere kader van de oplossing van het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan en de definitieve vaststelling van de status van Nagorno-Karabach; roept Azerbeidzjan in dit verband op zijn buitensporige ambities, militaristische aanpak en territoriale aanspraken op Armenië te laten varen en te goeder trouw deel te nemen aan onderhandelingen onder auspiciën van de Minsk-groep van de OVSE over de definitieve status van Nagorno-Karabach;

11.  benadrukt dat de in de beschikkingen van het ICJ van 7 december 2021 genoemde maatregelen onverwijld moeten worden genomen; benadrukt dat nieuwe gevallen van vernieling of beschadiging van cultureel erfgoed onmiddellijk door de internationale gemeenschap moeten worden aangepakt;

12.  roept Azerbeidzjan op de voorlopige beslissing van het Internationaal Gerechtshof volledig uit te voeren, met name door “af te zien van het onderdrukken van de Armeense taal, het vernietigen van Armeens cultureel erfgoed of het anderszins teniet doen van de historische Armeense culturele aanwezigheid of het belemmeren van de toegang van Armeniërs tot en hun genot van het Armeense culturele erfgoed” en door “alle Armeense culturele en religieuze gebouwen en locaties, artefacten of voorwerpen te restaureren of terug te geven”;

13.  herhaalt zijn verzoek aan de EU om een clausule inzake de bescherming van archeologische en historische locaties op te nemen in de actieplannen die ten grondslag liggen aan het partnerschap tussen de EU en Armenië en Azerbeidzjan, die beide betrokken zijn bij het Europees nabuurschapsbeleid;

14.  benadrukt dat eerbiediging van de rechten van minderheden, met inbegrip van het historisch, religieus en cultureel erfgoed, een essentiële voorwaarde is voor een doeltreffende uitvoering van het Europees nabuurschapsbeleid, en voor het scheppen van voorwaarden die bevorderlijk zijn voor wederopbouw, werkelijke verzoening en betrekkingen van goed nabuurschap tussen Armenië en Azerbeidzjan na de oorlog;

15.  roept de regeringen van Azerbeidzjan en Armenië op om, met de steun van de internationale gemeenschap, te zorgen voor een doeltreffend onderzoek naar alle beschuldigingen van schendingen van het internationaal recht, met inbegrip van de bescherming van het cultureel erfgoed;

16.  roept de EU en de lidstaten op de werkzaamheden van internationale organisaties ter bescherming van het cultureel en religieus erfgoed te blijven steunen;

17.  roept de EU en de lidstaten op de verstrekking van humanitaire noodhulp te blijven steunen;

18.  roept de EU en de lidstaten op steun te verlenen aan maatschappelijke organisaties in Armenië en Azerbeidzjan die daadwerkelijk tot verzoening bijdragen;

19.  roept de EU, de Unesco, de Raad van Europa en de OVSE op om gezamenlijk inspanningen gericht op het behoud van cultureel en religieus erfgoed aan te moedigen en te ondersteunen;

20.  roept de Commissie op alle beschikbare instrumenten te gebruiken om vandalisme, vernieling of beschadiging van het cultureel erfgoed in Nagorno-Karabach te voorkomen;

21.  onderstreept dat de inspanningen van de internationale gemeenschap om het cultureel erfgoed te beschermen van essentieel belang zijn om de basis te leggen voor duurzame vrede in de regio;

22.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regering en de president van Armenië, de regering en de president van Azerbeidzjan, de secretaris-generaal van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de directeur-generaal van Unesco en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

(1) PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 421.
(2) Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0039.
(3) Resolutie van het Europees Parlement van 20 mei 2021 over krijgsgevangenen na het meest recente conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan (PB C 15 van 12.1.2022, blz. 156).


Verslag over het EU-burgerschap 2020
PDF 151kWORD 53k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 over het verslag over het EU-burgerschap 2020: burgers meer zeggenschap geven en hun rechten beschermen (2021/2099(INI))
P9_TA(2022)0081A9-0019/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2, 6 en 9 t/m 12 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 18 t/m 25 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de artikelen 21 en 39 t/m 46 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),

–  gezien het recht om een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten, zoals verankerd in artikel 24, lid 2, en artikel 227 van het VWEU, en in artikel 44 van het Handvest,

–  gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden(1) (de richtlijn vrij verkeer),

–  gezien Richtlijn 94/80/EG van de Raad van 19 december 1994 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten(2) en Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn(3),

–  gezien Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode(4),

–  gelet op Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid(5),

–  gezien Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen(6),

–  gezien het verslag van de Commissie van 15 december 2020 “Verslag over het EU-burgerschap 2020: Burgers meer zeggenschap geven en hun rechten beschermen” (COM(2020)0730),

–  gezien het verslag van de Commissie van 15 december 2020 krachtens artikel 25 VWEU “Over de vorderingen op weg naar een echt EU-burgerschap 2016-2020” (COM(2020)0731),

–  gezien de resultaten van de openbare raadpleging van de Commissie over de rechten van het EU-burgerschap 2020, en de resultaten van de Flash Eurobarometer-enquête 485 over het burgerschap en de democratie van de Europese Unie uit juli 2020, waaruit blijkt dat veel EU-burgers tijdens de COVID-19-pandemie moeilijkheden ondervonden bij de toegang tot gezondheidszorg, kinderopvang, informatie over grensbeperkingen enz.,

–  gezien zijn resolutie van 12 december 2017 “Het verslag over het EU-burgerschap 2017: versterking van de rechten van de burgers in een Unie van democratische verandering”(7),

–  gezien zijn resolutie van 12 februari 2019 over de tenuitvoerlegging van de verdragsbepalingen inzake EU-burgerschap(8),

–  gezien het verslag van de Commissie van 17 juni 2020 over de gevolgen van demografische veranderingen,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap,

–  gezien Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties(9),

–  gezien de Strategie van de Commissie voor de rechten van personen met een handicap 2021-2030,

–  gezien het groenboek van de Commissie van 27 januari 2021 over de vergrijzing, getiteld “Bevorderen van intergenerationele solidariteit en verantwoordelijkheid” (COM(2021)0050);

–  gezien het informatief rapport van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 maart 2019 over het werkelijk stemrecht van personen met een handicap bij de EP‑verkiezingen,

–  gezien zijn resoluties van 24 november 2020 over het Schengensysteem en de tijdens de COVID-19-crisis genomen maatregelen(10) en van 17 september 2020 met als titel “COVID-19: EU-coördinatie van gezondheidsbeoordelingen en risico-indeling en de gevolgen voor Schengen en de interne markt”(11),

–  gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis(12),

–  gezien zijn resolutie van 8 juli 2020 over de rechten van personen met een verstandelijke handicap en hun familie tijdens de COVID-19-crisis(13),

–  gezien zijn resolutie van 24 november 2020 over het aanpakken van dakloosheid in de Europese Unie(14),

–  gezien zijn resoluties van 17 december 2020 over het burgerinitiatief “Minority SafePack – één miljoen handtekeningen voor verscheidenheid in Europa”(15), en van 7 februari 2018 over de bescherming en non-discriminatie ten aanzien van minderheden in de EU-lidstaten(16),

–  gezien zijn resolutie van 14 september 2021 over lhbtiq-rechten in de EU(17),

–  gezien zijn resolutie van 7 oktober 2021 “De bescherming van personen met een handicap via verzoekschriften: geleerde lessen”(18),

–  gezien zijn resoluties van 11 maart 2021 “De werkzaamheden van de Europese Ombudsman – jaarverslag 2019”(19) en van 16 januari 2020 “De activiteiten van de Europese Ombudsman – jaarverslag 2018”(20),

–  gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over het resultaat van de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften tijdens het jaar 2019(21),

–  gezien zijn resolutie van 16 december 2021 over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in 2020(22),

–  gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften van het Parlement (PETI) “In gesprek gaan met burgers: het petitierecht, het recht zich te wenden tot de Europese Ombudsman en het Europees burgerinitiatief” (A9-0018/2022),

–  gezien het verslag van PETI over het jaarverslag over de activiteiten van de Europese Ombudsman in 2020 (A9-0342/2021),

–  gezien de openbare hoorzittingen over kwesties in verband met het EU-burgerschap die sinds 2018 door PETI worden georganiseerd, met name de hoorzittingen van 26 mei 2021 over “Interinstitutionele betrekkingen bij de behandeling van verzoekschriften: de rol van de Commissie”; van 29 oktober 2020 over “EU-burgerschap: empowerment, inclusiviteit, inspraak”, in samenwerking met de Commissie juridische zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE); van 1 februari 2018 over “Burgerrechten na brexit”, in samenwerking met de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en LIBE; en van 21 februari 2018 over het “Europees burgerinitiatief: beoordeling van het voorstel van de Commissie voor een nieuwe EBI-verordening”, in samenwerking met de Commissie constitutionele zaken,

–  gezien de openbare hoorzitting over “Minority SafePack: één miljoen handtekeningen voor verscheidenheid in Europa” die op 15 oktober 2020 is gehouden door de Commissie cultuur en onderwijs en LIBE in samenwerking met PETI,

–  gezien de interparlementaire commissievergadering van 27 november 2018, die gezamenlijk werd georganiseerd door PETI en de Commissie juridische zaken over het “Mondiger maken van de parlementen en het afdwingen van de rechten van de burgers bij de tenuitvoerlegging en toepassing van het recht van de Unie”,

–  gezien de studies waartoe in 2019, 2020 en 2021 op verzoek van PETI opdracht is gegeven door de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken, genaamd “Het vergroten van de rol en de effecten van verzoekschriften als instrument voor participatieve democratie – Uit het oogpunt van de burger geleerde lessen, tien jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon” (29 oktober 2021), “Obstakels bij het vrije verkeer van regenbooggezinnen in de EU” (8 maart 2021), “Obstakels bij deelname aan lokale en Europese verkiezingen binnen de Europese Unie” (15 september 2020) en “Resultaten van de Commissie verzoekschriften tijdens de zittingsperiode 2014-2019 en de uitdagingen voor de toekomst” (3 juli 2019),

–  gezien de workshops over lhbti+-rechten in de EU en de rechten van personen met een beperking, die respectievelijk op 22 maart 2021 en 28 oktober 2020 in opdracht van PETI zijn georganiseerd door de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken,

–  gezien het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie(23) (het terugtrekkingsakkoord),

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A9-0019/2022),

A.  overwegende dat het EU-burgerschap een van de concreetste prestaties is van de EU, EU-burgers van een reeks grondrechten voorziet – waaronder het recht van vrij verkeer in de EU, het recht op actieve deelname aan het democratische leven in de EU en het recht om beschermd te worden tegen discriminatie – en eveneens gelijke kansen waarborgt;

B.  overwegende dat de brexit duidelijk maakt hoe belangrijk EU-burgerschapsrechten zijn en dat zij een cruciale rol spelen in het dagelijks leven van miljoenen EU-burgers, en meer bewustzijn heeft gecreëerd in de EU met betrekking tot het mogelijke verlies van die rechten en de gevolgen daarvan, zoals blijkt uit de talloze verzoekschriften die zijn ingediend door EU-burgers die in het Verenigd Koninkrijk wonen en door Britse burgers die in de EU wonen over de gevolgen van de brexit voor hun status als EU-burger;

C.  overwegende dat de rechtsstaat een van de grondwaarden is van de Unie, en dat de bescherming ervan een waarborg vormt voor de grondrechten en de democratie;

D.  overwegende dat het recht van vrij verkeer, dat iedere EU-burger in staat stelt in een andere lidstaat te wonen, werken of studeren of gezondheidszorg te ontvangen, een van de fundamenten is van de EU;

E.  overwegende dat actief burgerschap beter is gewaarborgd wanneer in de fundamentele behoeften van burgers wordt voorzien; overwegende dat de door minimumlonen geboden bescherming daarom essentieel is en een randvoorwaarde vormt voor de verwezenlijking van het EU-doel om niemand aan zijn lot over te laten;

F.  overwegende dat mensen met onzekere arbeids- en levensomstandigheden zich vaak gemarginaliseerd voelen en minder of helemaal niet deelnemen aan het sociale leven, het maatschappelijk middenveld en verkiezingen;

G.  overwegende dat daklozen niet alleen te kampen hebben met onzekere levensomstandigheden, maar ook vaak weinig of geen toegang hebben tot informatie over hun rechten en de instrumenten om die te verdedigen;

H.  overwegende dat de definities van kwetsbare, benadeelde of ondervertegenwoordigde groepen erg verschillen naar gelang de lidstaat en zelfs afhankelijk kunnen zijn van de politieke en sociale situatie die op een bepaald moment in een lidstaat heerst;

I.  overwegende dat talloze grens- en seizoensarbeiders te kampen hebben met moeilijke, ongezonde en onveilige arbeidsomstandigheden, weinig of geen arbeidszekerheid en ontoereikende of geen socialezekerheidsdekking en toegang tot sociale uitkeringen; overwegende dat veel grens- en seizoensarbeiders afkomstig zijn uit kwetsbare sociale groepen en regio’s; overwegende dat de COVID-19-crisis de bestaande structurele onzekere situatie van talloze grens- en seizoensarbeiders heeft vergroot en voor lacunes heeft gezorgd bij de uitvoering van de geldende wetgeving met het oog op hun bescherming;

J.  overwegende dat de COVID-19-pandemie een aantal ongekende belemmeringen heeft opgeworpen voor het vrije verkeer in de EU, waaronder reisbeperkingen en grenscontroles die door veel lidstaten als noodmaatregel werden ingesteld; overwegende dat een aanzienlijk aantal EU-burgers verzoekschriften heeft ingediend waarin er ernstige zorgen werden geuit over de gevolgen van nationale noodmaatregelen voor hun vrijheid om naar het buitenland te reizen, daar te werken en te studeren, en voor het opbouwen en het onderhouden van grensoverschrijdende familiebanden;

K.  overwegende dat de pandemie een bijzonder negatief effect heeft op de situatie van personen met een handicap en ouderen, aangezien deze hen ernstig beperkt in de mogelijkheid om hun rechten uit te oefenen;

L.  overwegende dat PETI een aanzienlijk aantal verzoekschriften heeft ontvangen waarin zorgen werden geuit over discriminatie van lhbtiq-personen in de EU en vooral van regenbooggezinnen (d.w.z. gezinnen waar ten minste een gezinslid lhbtiq’er is) bij het uitoefenen van het recht van vrij verkeer in de EU, met negatieve gevolgen voor de rechten en de belangen van hun kinderen;

M.  overwegende dat artikel 21 van het Handvest een verbod inhoudt op elke vorm van discriminatie op grond van o.a. geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, en dat dit verbod een primaire uiting is van EU-burgerschap; overwegende dat het tegelijkertijd een cruciaal onderdeel vormt van de succesvolle uitoefening van het vrij verkeer, zoals uit bovengenoemde verzoekschriften is gebleken;

N.  overwegende dat in de EU rond de vijftig miljoen mensen tot een nationale minderheid behoren of een minderheidstaal spreken; overwegende dat de Commissie geen juridische stappen heeft ondernomen naar aanleiding van het Europees burgerinitiatief “Minority Safepack – één miljoen handtekeningen voor verscheidenheid in Europa”, ondanks het feit dat het initiatief door een grote meerderheid van EP-leden werd gesteund;

O.  overwegende dat de toekenning en ontzegging van burgerschap een bevoegdheid van de lidstaten blijft;

P.  overwegende dat uit verzoekschriften is gebleken dat mobiele EU-burgers en -ingezetenen nog steeds geconfronteerd worden met aanzienlijke moeilijkheden bij de uitoefening van hun kiesrecht vanwege administratieve lasten, bureaucratie en taalbarrières in bepaalde lidstaten, en onjuiste informatie of een gebrek aan samenwerking door de autoriteiten van sommige lidstaten;

Q.  overwegende dat personen met een beperking nog steeds tegen juridische, praktische en fysieke belemmeringen oplopen bij de daadwerkelijke uitoefening van hun passieve en actieve kiesrecht en hun recht op toegang tot informatie over kiesreglementen, verkiezingsprocedures, -programma’s en -debatten in een vorm die is aangepast aan de behoeften van mensen met verschillende soorten handicaps, en zij dientengevolge nog altijd ondervertegenwoordigd zijn bij verkiezingen; overwegende dat de opkomst van ondervertegenwoordigde groepen bij verkiezingen nog altijd laag is;

R.  overwegende dat het recht van EU-burgers om deel te nemen aan het democratische bestel verder gaat dan alleen stemmen of zich kandidaat stellen bij Europese verkiezingen; overwegende dat de Verdragen voorzien in een aantal participatie-instrumenten om de betrokkenheid van burgers bij de EU te vergroten, waaronder het petitierecht, het recht om zich tot de Europese Ombudsman te wenden en het recht een Europees burgerinitiatief in te dienen;

S.  overwegende dat staatlozen met een status van langdurig ingezetene in sommige EU-lidstaten niet volledig worden betrokken bij de democratische participatie en hun met name het recht op deelname aan de gemeentelijke en/of Europese verkiezingen wordt ontzegd; overwegende dat de Commissie geen aanbevelingen heeft gedaan voor de totstandbrenging van gelijkheid van staatloze minderheden, zoals de Roma, maar dat deze zijn voorgesteld in het Europees burgerinitiatief “Minority Safepack – één miljoen handtekeningen voor verscheidenheid in Europa”;

T.  overwegende dat de EU bescherming moet bieden aan EU-burgers die in het Verenigd Koninkrijk wonen, in overeenstemming met het terugtrekkingsakkoord;

U.  overwegende dat ouderen geëngageerde burgers zijn die een belangrijke en waardevolle bijdrage leveren aan de samenleving door deel te nemen aan vrijwillige activiteiten en sociale initiatieven en door afhankelijke personen te ondersteunen en verzorgen;

V.  overwegende dat de toegang tot goederen en diensten, waaronder openbare diensten, steeds meer digitale vaardigheden vergt;

W.  overwegende dat de digitale transformatie mogelijkheden schept maar ook een bedreiging vormt voor alle generaties, met name ouderen; overwegende dat technologische veranderingen een negatief effect kunnen hebben op ouderen die niet beschikken over de juiste kennis, vaardigheden en toegang tot digitale technologie; overwegende dat ouderen vaak het slachtoffer zijn van discriminatie, geweld, uitsluiting en beperkingen van hun zelfstandigheid als gevolg van de invoering van digitale oplossingen waarbij geen rekening wordt gehouden met hun behoeften;

1.  neemt kennis van het verslag van de Commissie over het “EU-burgerschap 2020 – Burgers meer zeggenschap geven en hun rechten beschermen” en is ingenomen met de voortdurende inzet van de Commissie om de rechten van EU-burgers te beschermen, onder meer door regelmatig in kaart te brengen in hoeverre mensen uit benadeelde groepen – onder wie mensen met een handicap en ouderen – de mogelijkheid hebben hun burgerrechten uit te oefenen, en tegen welke belemmeringen zij daarbij oplopen; betreurt het feit dat slechts twee van de 18 acties die door de Commissie zijn voorgesteld van wetgevende aard zijn; benadrukt dat er behoefte is aan een uitgebreide evaluatie van de rechten van EU-burgers, alsook aan duidelijk omschreven en concrete toezeggingen, acties en wetgevingsinitiatieven voor de komende drie jaar; onderstreept dat de verslaglegging over het EU-burgerschap in overeenstemming met artikel 25 VWEU uiteindelijk zou moeten leiden tot concrete initiatieven met het oog op de consolidatie van burgerrechten en vrijheden in het kader van een EU-burgerschapsstatuut, vergelijkbaar met de Europese pijler van de sociale rechten, met inbegrip van de fundamentele rechten en vrijheden die zijn vastgelegd in het Handvest, de sociale rechten die in de Europese Pijler van de sociale rechten en de waarden die in artikel 2 van het VEU zijn vastgelegd als bepalende elementen van de Europese “publieke ruimte”, waaronder het bestuursmodel dat relevant is voor die openbare ruimte, waardigheid, vrijheid, de rechtsstaat, democratie, pluralisme, tolerantie, gerechtigheid en solidariteit, gelijkheid en non-discriminatie, waarmee bij een toekomstige of eventuele hervorming van de Verdragen rekening zou worden gehouden;

2.  juicht toe dat de Commissie opnieuw haar aandacht richt op de eerbiediging van de rechtsstaat in de lidstaten;

3.  benadrukt dat een onafhankelijke rechterlijke macht, toegang tot de rechter, vrijheid van meningsuiting, het recht op toegang tot en het ontvangen en delen van informatie, en pluralisme in de media cruciale onderdelen van de rechtsstaat zijn; verzoekt de Commissie toe te zien op de instandhouding van deze kernwaarden van de EU wanneer lidstaten er inbreuk op maken;

4.  wijst erop dat instrumenten die afbreuk doen aan het recht op privacy en de bescherming van persoonsgegevens niet alleen over een rechtsgrondslag moeten beschikken, maar ook noodzakelijk en evenredig moeten zijn, zoals vereist in de algemene verordening gegevensbescherming en het Handvest;

5.  herinnert eraan dat het vrije verkeer, hoewel het een kernwaarde van het Europese project vormt, ernstig is beperkt door de ongekende gezondheidscrisis als gevolg van de COVID-19-pandemie en de aanverwante nationale noodmaatregelen, waaronder reisbeperkingen en de tijdelijke herinvoering van controles aan de binnengrenzen; herhaalt dat deze maatregelen aanzienlijke negatieve gevolgen hebben gehad voor het privéleven, werk, gezinnen en economische en sociale omstandigheden, wat ook blijkt uit talloze verzoekschriften; benadrukt dat alle nationale noodmaatregelen proportioneel moeten zijn ten opzichte van het oorspronkelijke doel om de COVID-19-pandemie in te dammen; roept in dit verband de Commissie op om door te gaan met het monitoren van COVID-19-maatregelen en de effecten daarvan op de rechten van het EU-burgerschap; dringt er bij de lidstaten op aan om nationale noodmaatregelen af te bouwen zodra de noodzaak vervalt; onderstreept dat de COVID-19-pandemie een negatief effect heeft op het welzijn en de mentale gezondheid van burgers, met name jongeren en ouderen;

6.  herinnert eraan dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie veelal gevolgen had voor EU-burgers die in het Verenigd Koninkrijk wonen en voor Britse Burgers die aan het eind van de overgangsperiode in een van de 27 EU-lidstaten woonden; verzoekt de Commissie er nauwlettend op toe te zien dat deel twee van het terugtrekkingsakkoord met betrekking tot burgerrechten correct wordt uitgevoerd om de rechten van burgers die hun recht op vrij verkeer voor het einde van de overgangsperiode uitoefenden volledig en doeltreffend te waarborgen;

7.  is verontrust over de vele belemmeringen waarmee regenbooggezinnen te maken krijgen wanneer ze hun recht uitoefenen om naar andere lidstaten te reizen door de verschillen in nationale wetgeving omtrent paren van hetzelfde geslacht en hun ouder-kindrelatie; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de aanbevelingen uit te voeren die opgenomen zijn in de resolutie van het Parlement over lhbtiq-rechten in de EU, waaronder de oproep aan de Commissie om te onderzoeken of alle lidstaten het arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2018 in de zaak C-673/16, Relu Adrian Coman e.a. tegen Inspectoratul General pentru Imigrări en Ministerul Afacerilor Interne(24) naleven, en dit arrest op te nemen in de komende herziening van de richtsnoeren van 2009 met betrekking tot vrij verkeer;

8.  betreurt dat ouders en kinderen niet in alle lidstaten over dezelfde rechtsmiddelen beschikken in geval van een scheiding of echtscheiding, met als resultaat dat honderden ouders in de EU de Commissie verzoekschriften hebben verzocht om steun bij hun grensoverschrijdende familiegeschillen en gevallen van kinderontvoering door ouders; verzoekt de Commissie en de lidstaten een niet-discriminerend controlesysteem in te voeren voor zaken betreffende kinderen die betrokken zijn bij grensoverschrijdende voogdijregelingen, waarbij de grondrechten van het kind volledig worden geëerbiedigd;

9.  herinnert eraan dat het recht van vrij verkeer niet alleen onder druk staat door grote, mondiale gebeurtenissen; stelt tot zijn spijt vast dat, zoals blijkt uit de vele verzoekschriften die omtrent dit onderwerp zijn ontvangen, EU-burgers, langdurig ingezetenen die onderdaan zijn van een andere lidstaat en gezinsleden van EU-burgers die onderdaan zijn van een derde land nog altijd tegen juridische, administratieve en praktische obstakels oplopen als ze verhuizen naar een andere lidstaat, vooral met betrekking tot verblijfsprocedures, civiele of sociale kwesties zoals familierecht of pensioenen, coördinatie tussen socialezekerheidsstelsels, toegang tot gezondheidszorg, ziektekostenverzekeringen, onderwijs- en belastingstelsels en de erkenning van beroepskwalificaties; benadrukt dat deze obstakels vaak voortkomen uit discriminerende administratieve vereisten of uit willekeurige vereisten met betrekking tot documenten die gewoonlijk niet in andere lidstaten worden afgegeven; onderstreept dat deze obstakels vaak het gevolg zijn van het ontbreken van een duidelijke definitie van bepaalde begrippen in de richtlijn vrij verkeer, zoals “een verzekering die de ziektekosten volledig dekt” en “toereikende bestaansmiddelen”; verzoekt de Commissie bij haar toezicht op de uitvoering van de richtlijn vrij verkeer ook aandacht te besteden aan de discriminerende administratieve praktijken in lidstaten, vooral op lokaal niveau, de nodige handhavingsmaatregelen te treffen tegen dergelijke praktijken en in haar herziene richtsnoeren een verduidelijking te bieden van de begrippen die niet duidelijk zijn omschreven in de richtlijn vrij verkeer; verzoekt de Commissie en de lidstaten voorts verdere samenwerking te bevorderen in situaties waarin werknemers uitkeringen ontvangen en bijdragen betalen in verschillende EU-lidstaten, door de grensoverschrijdende gegevensuitwisseling tussen de verschillende socialezekerheidsorganen te versterken zodat alle bijdragen naar behoren kunnen worden meegenomen bij de berekening van pensioenrechten;

10.  roept de lidstaten op maatregelen te treffen om hun werkzaamheden te coördineren en samen te werken teneinde de problemen van dubbele voertuigregistratiebelasting, belastingdiscriminatie en dubbele belasting in een grensoverschrijdende context doeltreffend aan te pakken, en om beter rekening te houden met de realiteit van de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit; is van mening dat de bestaande bilaterale belastingovereenkomsten of eenzijdige maatregelen van lidstaten ontoereikend zijn om de problemen van de dubbele belasting aan te pakken en dat er behoefte is aan een gecoördineerd en tijdig optreden op EU-niveau;

11.  is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat ze de regels omtrent consulaire bescherming gaat herzien; verzoekt de Commissie in het kader van deze herziening eveneens de toegankelijkheid van consulaire bescherming voor personen met verschillende soorten handicaps te evalueren; dringt er bij de Commissie op aan om ondersteuning te verzekeren voor EU-burgers uit niet-vertegenwoordigde lidstaten; verzoekt de Commissie en lidstaten met klem het recht op consulaire bescherming uit te breiden naar personen met een reisdocument dat is afgegeven door een lidstaat, ook wanneer zij geen staatsburger zijn van de desbetreffende lidstaat;

12.  herinnert eraan dat minimumlonen er mede voor moeten zorgen dat de Europese pijler van sociale rechten wordt uitgevoerd en dat er niemand aan zijn lot wordt overgelaten; benadrukt de onzekere situatie waarin grens- en seizoensarbeiders verkeren, met name sinds de COVID-19-crisis; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op de kwetsbaarheden waarmee grens- en seizoensarbeiders in de context van de COVID-19-crisis te kampen hebben aan te pakken, en ervoor te zorgen dat alle werknemers in de EU een hoog niveau van sociale bescherming genieten en een passende, naar behoren betaalde baan hebben, onder meer door te waarborgen dat het recht van de Unie met betrekking tot arbeidsmobiliteit en het recht op gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk doeltreffend wordt toegepast en gehandhaafd; beschouwt deze aanpak als cruciaal om de marginalisering van EU-burgers te voorkomen, hun positie te versterken zodat ze volledig en actief kunnen deelnemen aan ons democratische bestel en hun rechten uit hoofde van het EU-burgerschap te verdedigen;

13.  merkt op dat het ontbreken van een mechanisme voor wederzijdse erkenning van de gehandicaptenstatus een van de oorzaken is van de moeilijkheden waar mensen met een handicap tegenaan lopen bij de uitoefening van hun recht op vrij verkeer, toegang tot onderwijs, arbeid en cultuurgoed; steunt de ontwikkeling van een wederzijds erkende EU-gehandicaptenkaart om binnen de EU gelijke toegang tot bepaalde voordelen te waarborgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten een EU-gehandicaptenkaart in te voeren zodat het vrij verkeer van Europese burgers met een handicap wordt gegarandeerd;

14.  dringt er bij alle lidstaten op aan het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap te ratificeren en het protocol te ondertekenen; vraagt de Commissie in verband met de ratificering van dit verdrag met klem de nodige maatregelen te treffen om personen met een handicap in staat te stellen hun volledige rechten als EU-burger uit te oefenen, zonder enige vorm van discriminatie;

15.  is bezorgd over de marginalisering van daklozen vanwege hun moeilijke levensomstandigheden en het gebrek aan informatie waarmee zij te kampen hebben; verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen om daklozen en hun rechten te beschermen, ze te bereiken met voorlichtingscampagnes over deze maatregelen en ze zo beter te betrekken bij het sociale en politieke leven en het maatschappelijk middenveld;

16.  is ingenomen met het voornemen van de Commissie dat is aangekondigd in het verslag over het EU-burgerschap 2020 om de richtlijnen betreffende het kiesrecht van mobiele EU-burgers bij gemeenteraadsverkiezingen en Europese verkiezingen (Richtlijnen 94/80/EG en 93/109/EG van de Raad) te actualiseren; benadrukt dat in dit verband dringend alle belemmeringen en moeilijkheden bij de uitoefening van het kiesrecht door mobiele EU-burgers, ook door personen met een beperking, moeten worden verholpen, de verstrekking van informatie over de Europese en gemeenteverkiezingen en de stemprocedures uitgebreid en ondersteund moet worden (eventueel via één volledig toegankelijk informatieplatform voor de hele EU), waarbij de lidstaten, voornamelijk op lokaal niveau, worden aangemoedigd om de uitoefening van het stemrecht door mobiele EU-burgers te vergemakkelijken, en dat er moet worden gekeken naar en gewerkt aan mogelijkheden om op afstand te stemmen, waaronder elektronisch stemmen, om deelname aan het democratische bestel te vergroten en te vergemakkelijken; onderstreept dat de lidstaten met het oog op stemmen op afstand moeten zorgen voor transparantie van het ontwerp en de uitrol van elektronische en internetsystemen, de mogelijkheid om stemmen handmatig of elektronisch opnieuw te tellen zonder dat het stemgeheim daarbij in het gedrang komt, en de bescherming van persoonsgegevens in overeenstemming met het toepasselijk recht van de Unie; herinnert eraan dat mensen met een handicap onder toepassing van beschermende maatregelen, zoals voogdij, in sommige lidstaten automatisch zijn uitgesloten van politieke participatie en hun het stemrecht dus wordt ontzegd; beklemtoont dat van deze drastische oplossing moet worden afgezien en mensen met een handicap op bepaalde gebieden van het leven moeten worden ondersteund; juicht in dit verband toe dat de Commissie heeft verklaard dat zij zal samenwerken met de lidstaten en het Parlement om de politieke rechten van personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen te waarborgen en met name om ervoor te zorgen dat bij de volgende Europese verkiezingen van dit recht gebruik wordt gemaakt;

17.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om binnen het Europees samenwerkingsnetwerk voor verkiezingen optimale werkwijzen uit te wisselen en bevorderen met het oog op de tegemoetkoming aan de specifieke verkiezingsbehoeften van benadeelde groepen burgers om hun deelname aan verkiezingen te verhogen en ervoor te zorgen dat zij in een voldoende sterke positie verkeren om hun stemrecht bij de volgende Europese verkiezingen daadwerkelijk te kunnen uitoefenen; benadrukt in dit verband dat er behoefte is aan uitgebreide gegevens over ondervertegenwoordigde categorieën kiezers, en dat er overeenstemming moet worden bereikt over een basisreeks gemeenschappelijke definities van benadeelde groepen, zoals lhbtiq’ers, migranten en vluchtelingen, mensen uit huishoudens met een laag inkomen, raciale, etnische of taalkundige minderheden, en personen met een handicap;

18.  herinnert aan het feit dat het kiesrecht van EU-burgers die in het buitenland wonen vaak het onderwerp is van verzoekschriften; merkt op dat sommige lidstaten hun burgers het recht ontnemen om te stemmen bij nationale parlementsverkiezingen zodra ze naar een ander EU-land verhuizen; is van mening dat het ontnemen van het kiesrecht van EU-burgers wanneer ze naar het buitenland verhuizen, evenals de niet-erkenning van hun kiesrecht bij nationale verkiezingen in het land waar zij wonen , het vrije verkeer kan belemmeren en kan leiden tot de ontzegging van het grondrecht van politieke participatie; onderstreept dat verschillende lidstaten langdurig ingezetenen die staatsburger van een andere EU-lidstaat zijn het kiesrecht hebben ontzegd bij lokale en Europese verkiezingen;

19.  benadrukt dat meer dan 60 % van de respondenten van de openbare raadpleging over het verslag over het EU-burgerschap 2020 van oordeel was dat er onvoldoende werd gedaan om burgers in te lichten over hun rechten als EU-burger; verzoekt de Commissie en de lidstaten EU-burgers beter op de hoogte te brengen van hun rechten en plichten, in een vorm die toegankelijk is voor mensen met verschillende soorten handicaps, en erop toe te zien dat zij in hun land van herkomst en in iedere andere lidstaat in dezelfde mate aanspraak kunnen maken op die rechten; onderstreept het belang van nationale websites waarop EU-burgers kunnen lezen wat hun rechten zijn en hoe zij in contact kunnen komen met EP-leden en hun stemgedrag en besluiten kunnen volgen;

20.  moedigt lidstaten aan in hun onderwijsprogramma’s meer ruimte te geven aan politieke vorming op het gebied van EU-aangelegenheden, onder andere over EU-burgerrechten, en om de opleiding van leraren hierop aan te passen; is van mening dat de lidstaten schoolbezoeken aan EU-instellingen via hun onderwijsstelsels moeten bevorderen; benadrukt dat toegankelijk onderwijs een cruciale rol vervult bij het verstrekken van informatie aan toekomstige burgers;

21.  erkent dat het bij de huidige opzet van het EU-participatiekader voor sommigen misschien niet duidelijk is wanneer ze het best welk kanaal kunnen gebruiken om in contact te komen met EU-instellingen en ze daarom van de beschikbare mogelijkheden afzien; verzoekt de Commissie en de lidstaten voor passende instrumenten te zorgen om te waarborgen dat de burgers en inwoners van de EU volledig op de hoogte zijn van hun recht om verzoekschriften in te dienen bij het Parlement en hun recht om zich tot de Europese ombudsman te wenden om hun rechten te doen gelden en schendingen te melden, zoals vastgelegd in artikel 44 van het Handvest en artikel 227 van het VWEU;

22.  dringt aan op de oprichting van een online één-loketsysteem waar alle EU-participatie-instrumenten te vinden zijn, in alle officiële EU-talen informatie, advies en ondersteuning wordt geboden om met de EU in contact te komen, in een vorm die toegankelijk is voor mensen met verschillende soorten handicaps, en ook wordt toegelicht wat in hun geval het meest geschikte kanaal is, om de burgers dichter bij de EU te brengen en de democratische participatie te vergroten; is ervan overtuigd dat een dergelijk één-loketsysteem het gebruik van de verschillende participatie-instrumenten zou stroomlijnen en dat hun potentieel daarmee volledig zou worden benut;

23.  spreekt nogmaals zijn steun uit voor de Conferentie over de toekomst van Europa; is er stellig van overtuigd dat de conferentie een gelegenheid biedt voor participatie van onderaf in het democratische proces van de EU; dringt er nogmaals op aan dat de conferentie concrete aanbevelingen formuleert zodat de instellingen daarmee aan de slag kunnen en ze kunnen omzetten in handelingen; verzoekt alle deelnemers aan de conferentie om daadwerkelijk een vervolg te geven aan de uitkomst ervan;

24.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Ombudsman, de regeringen en parlementen van de lidstaten, hun verzoekschriftencommissies en hun nationale ombudsman of soortgelijke bevoegde organen.

(1) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(2) PB L 368 van 31.12.1994, blz. 38.
(3) PB L 329 van 30.12.1993, blz. 34.
(4) PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1.
(5) PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1.
(6) PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.
(7) PB C 369 van 11.10.2018, blz. 11.
(8) PB C 449 van 23.12.2020, blz. 6.
(9) PB L 327 van 2.12.2016, blz. 1.
(10) PB C 425 van 20.10.2021, blz. 7.
(11) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 159.
(12) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 82.
(13) PB C 371 van 15.9.2021, blz. 6.
(14) PB C 425 van 20.10.2021, blz. 2.
(15) PB C 445 van 29.10.2021, blz. 70.
(16) PB C 463 van 21.12.2018, blz. 21.
(17) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0366.
(18) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0414.
(19) PB C 474 van 24.11.2021, blz. 82.
(20) PB C 270 van 7.7.2021, blz. 105.
(21) PB C 445 van 29.10.2021, blz. 168.
(22) Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0507.
(23) PB C 384 I van 12.11.2019, blz. 1.
(24) Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2018, Relu Adrian Coman e.a. tegen Inspectoratul General pentru Imigrări en Ministerul Afacerilor Interne, C-673/16, EU:C:2018:385.


Billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie
PDF 216kWORD 69k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie (follow-up door het Parlement van het actieplan van de Commissie van juli en de daarin vervatte 25 initiatieven op het gebied van btw, vennootschapsbelasting en personenbelasting) (2020/2254(INL))
P9_TA(2022)0082A9-0024/2022

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 255 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 juli 2020 getiteld “Actieplan voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie” (COM(2020)0312),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 juli 2020 over goed fiscaal bestuur in de EU en daarbuiten (COM(2020)0313),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 7 april 2016 over een actieplan betreffende de btw – Naar een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU – Tijd om knopen door te hakken” (COM(2016)0148),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 getiteld “Een jaar na de uitbraak van COVID-19: de respons vanuit het begrotingsbeleid” (COM(2021)0105),

–  gezien de nog niet vastgestelde voorstellen van de Commissie, met name die betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB), betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB)(1) en betreffende het pakket belasting digitale economie(2), alsook de standpunten van het Parlement daarover,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 januari 2019 getiteld “Naar een meer efficiënte en democratische besluitvorming in het fiscale beleid van de EU” (COM(2019)0008),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 19 februari 2020 getiteld “De digitale toekomst van Europa vormgeven” (COM(2020)0067),

–  gezien het inclusief kader van de OESO/G20 betreffende het actieplan inzake grondslaguitholling en winstverschuiving (BEPS) van oktober 2015,

–  gezien het tussentijds verslag van het inclusief kader van de OESO/G20 van oktober 2018 getiteld “Belastinguitdagingen die voortvloeien uit digitalisering” en het bijbehorende werkprogramma van mei 2019 voor het uitwerken van een consensusoplossing voor de belastinguitdagingen die voortvloeien uit de digitalisering van de economie,

–  gezien de verslagen over de blauwdrukken van pijler 1 en pijler 2 die op 14 oktober 2020 door het inclusief kader van de OESO/G20 zijn aangenomen en de resultaten van een economische analyse en effectbeoordeling van de OESO,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 18 mei 2021 over belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw (COM(2021)0251),

–  gezien het jaarverslag 2021 inzake belastingen, getiteld “Annual Report on Taxation 2021 – Review of taxation policies in the EU Member States”, DG TAXUD, 18 mei 2021,

–  gezien het verslag van het Internationaal Monetair Fonds getiteld “Taxing Multinationals in Europe”, Afdelingen Europese en Fiscale Zaken, 2021, nr. 21/12,

–  gezien de resultaten van verschillende G7-, G8-, en G20-topontmoetingen over internationale belastingaangelegenheden,

–  gezien zijn resolutie van 16 december 2015 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende meer transparantie, coördinatie en convergentie van het vennootschapsbelastingbeleid in de Unie(3),

–  gezien zijn resoluties met betrekking tot de Bijzondere Commissie TAXE van 25 november 2015 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (TAX 1)(4), van 6 juli 2016 over fiscale rulings en andere maatregelen van vergelijkbare aard of met vergelijkbaar effect (TAX 2)(5), en van 26 maart 2019 over financiële misdrijven, belastingontduiking en belastingontwijking (TAX 3)(6),

–  gezien zijn resolutie en aanbevelingen van 13 december 2017 naar aanleiding van het onderzoek naar witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking (PANA)(7),

–  gezien zijn verslag over de toepassing van de EU-voorschriften voor de uitwisseling van belastinggegevens: geboekte vooruitgang, opgedane ervaring en weg te werken belemmeringen (2020/2046(INI)),

–  gezien zijn verslag over de hervorming van het EU-beleid inzake schadelijke belastingpraktijken (met inbegrip van de hervorming van de Groep gedragscode) (2020/2258(INI)),

–  gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0024/2022),

A.  overwegende dat de ongekende omvang van de COVID-19-crisis en de ongekende impact ervan op de economie hebben geleid tot lagere belastinginkomsten en hogere schulden en begrotingsuitgaven om de samenleving en de economie te beschermen, en de oorzaak zijn van een scherpe stijging van de overheidsschuld; overwegende dat belastingontwijking, belastingfraude en belastingontduiking de overheidsinkomsten en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, de belastingstelsels en de fiscale billijkheid ondermijnen; overwegende dat het van het grootste belang is belastingontwijking en -ontduiking te bestrijden en tegelijkertijd de belastingen op een niveau te houden dat de duurzame groei van de economie, het economisch en sociaal herstel van de Unie en de uitdagingen op langere termijn, zoals een vergrijzende bevolking, ecologische en klimaattransitie en digitalisering van de economie, ondersteunt, zonder toereikende belastinginkomsten te ondermijnen;

B.  overwegende dat het belastingeffect verschoven is van vermogen naar inkomen, van kapitaal naar inkomen uit arbeid en consumptie, van multinationale ondernemingen naar kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), en van de financiële sector naar de reële economie, met een verschuiving van de belastingdruk van meer mobiele naar minder mobiele belastingbetalers;

C.  overwegende dat voor een snel herstel een krachtige respons van het economisch en fiscaal beleid nodig is door middel van hervormingen en investeringen, onder meer: (i) het garanderen van een effectief gelijk speelveld voor belastingbetalers en bedrijven, waarbij belastingvoordelen die op oneerlijke wijze nadelen opleveren voor kmo’s, worden verminderd of afgeschaft, met onder meer minder administratieve rompslomp, om de mededinging, de binnenlandse handel en de handel binnen de interne markt te stimuleren, ondersteund door een eenvoudig, billijker, digitaal en voorspelbaarder belastingklimaat, (ii) het veiligstellen van belastinginkomsten voor de lidstaten ter financiering van het herstel, de overgang naar een koolstofneutrale economie, een vermindering van de schuldquote en het stimuleren van investeringen, en iii) het waarborgen van eerlijke belastingheffing voor bedrijven en burgers, met meer transparantie en vertrouwen in de samenleving en eerlijke mededinging, op basis van overeengekomen normen en gecoördineerde en gedigitaliseerde rapportagesystemen;

D.  overwegende dat het actieplan van de Commissie voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie (“het actieplan”) deel uitmaakt van een ruimere belastingstrategie van de Unie op het gebied van belasting over de toegevoegde waarde (btw), bedrijfsbelastingen en individuele belastingen; overwegende dat het actieplan een tweeledige aanpak behelst, waarbij maatregelen ter bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking worden gecombineerd met vereenvoudigingen om onnodige obstakels en administratieve lasten voor belastingbetalers, met name burgers en kmo’s, weg te nemen;

E.  overwegende dat 99 % van de bedrijven in de Unie kmo’s zijn en dat kmo’s twee op de drie banen in de private sector creëren, maar dat de kosten van de naleving van de belastingwetgeving goed zijn voor 30 % van hun belastingdruk, terwijl dat voor grote ondernemingen slechts 2 % is;

F.  overwegende dat er behoefte is aan meer wederzijds vertrouwen en samenwerking tussen de belastingautoriteiten van de lidstaten en aan uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten met betrekking tot de nationale rapportagesystemen;

G.  overwegende dat in het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer uit 2021 over de uitwisseling van fiscale inlichtingen in de EU(8) wordt vastgesteld dat de tussen de lidstaten uitgewisselde inlichtingen achterhaald, onjuist en onvolledig zijn;

H.  overwegende dat de huidige internationale regels inzake vennootschapsbelasting niet langer geschikt zijn in de context van de digitalisering en mondialisering van de economie; overwegende dat de ontwikkelingen op het gebied van digitalisering en een groter gebruik van immateriële activa en de toename ervan in de waardeketens vooruitzichten en uitdagingen creëren op het gebied van de traceerbaarheid van economische verrichtingen en belastbare feiten, inclusief het mogelijk maken van praktijken op het gebied van belastingontwijking, met name wanneer deze verrichtingen grensoverschrijdend zijn of plaatsvinden buiten de Unie;

I.  overwegende dat de vennootschapsbelasting moet worden geleid door het beginsel dat winsten worden belast waar ze worden gegenereerd, en dat een meer geharmoniseerde en gecoördineerde aanpak van het vennootschapsbelastingstelsel in de hele Unie het gemakkelijker zou maken om oneerlijke concurrentie tegen te gaan die wordt veroorzaakt door schadelijke belastingpraktijken die de werking van de interne markt verstoren en vaak tot een verkeerde toewijzing van middelen leiden;

J.  overwegende dat betere samenwerking tussen de belastingautoriteiten van de Unie en de lidstaten en meer transparantie op het gebied van vennootschapsbelasting de belastinginning en de naleving van de belastingwetgeving kan verbeteren en ook noodzakelijk is om eerlijke competitiviteit op de interne markt te bevorderen, waardoor het werk van de belastingautoriteiten efficiënter zal worden; overwegende dat het gebruik van technologie en digitalisering voor een efficiënter gebruik van de beschikbare gegevens, de efficiëntie en transparantie van de belastingautoriteiten kan ondersteunen, de nalevingskosten kan verlagen en het vertrouwen van het publiek kan vergroten; overwegende dat de vooruitgang die is geboekt met de digitalisering, zowel voor belastingplichtigen als voor belastingautoriteiten, alternatieven biedt voor het systematisch aanpakken van bepaalde vormen van belastingfraude en ook de belastingheffing van mobiele belastinggrondslagen kan vergemakkelijken;

Algemene overwegingen over het actieplan van de Commissie voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie

1.  verwelkomt het actieplan en steunt een grondige uitvoering ervan; stelt vast dat de meeste van de 25 acties verband houden met btw, hetgeen passend is gezien de grote inkomstenderving op het gebied van btw en het feit dat bedrijven moeten worden ondersteund, met name kmo’s; is evenwel van mening dat als aanvulling van concrete wetgevingsvoorstellen een effectbeoordeling moet worden uitgevoerd om een beter zich te krijgen op de mogelijke gevolgen voor belastingplichtigen en bedrijven; is ingenomen met het recente akkoord over btw-tarieven in de Raad, maar blijft bezorgd over het feit dat het definitieve btw-stelsel in de Raad geen steun heeft gekregen; verzoekt de Commissie het actieplan te controleren in het licht van de internationale ontwikkelingen op het niveau van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)/de G20 en in het licht van de COVID-19-pandemie;

2.  is van mening dat het besluit van de Commissie om initiatieven uit te voeren voor meer samenwerking tussen belastingautoriteiten en een verdere harmonisatie van de procedureregels op de interne markt van het grootste belang is; is tevreden met het initiatief van de Commissie inzake een “EU-kader voor samenwerking op het gebied van de naleving” als methode voor het aanmoedigen van nauwere samenwerking tussen belastingautoriteiten en bedrijven, en beveelt duidelijke subsidiabiliteits- en werkingsregels aan, alsook een mogelijke uitbreiding van het programma naar btw-gerelateerde kwesties; is tevreden met en kijkt uit naar het wetgevingsinitiatief van de Commissie inzake de invoering van een gemeenschappelijk, gestandaardiseerd, EU‑breed stelsel voor bronbelastingvermindering, samen met een mechanisme voor de uitwisseling van inlichtingen en samenwerking tussen de belastingautoriteiten; verzoekt de Commissie in dit verband en als reactie op de recente Cum-Ex-onthullingen en de wereldwijde belastingovereenkomst van de OESO/G20 de mogelijke voordelen te onderzoeken van een effectief minimumtarief voor bronbelastingvermindering; verzoekt de Commissie in dit verband de discussie herop te starten over de geblokkeerde herziening van Richtlijn 2003/49/EG van de Raad(9) (richtlijn interest en royalty’s);

3.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de btw-voorschriften te moderniseren, te vereenvoudigen en te harmoniseren door gebruik te maken van op transacties gebaseerde realtimerapportage en e-facturering; merkt op dat die rapportage belastingbetalervriendelijk moet zijn, maar tegelijk de belastingdiensten in staat moet stellen in realtime een overzicht te krijgen van de verschillende transacties, zodat fraude en risicohoudende marktdeelnemers gemakkelijker kunnen worden voorkomen en opgespoord; is van mening dat de rapportagevoorschriften en de belastingformulieren in alle lidstaten moeten convergeren; is van oordeel dat het gebruik van de dataminingtool transactienetwerkanalyse (TNA) een van de beschikbare mogelijkheden is om belastingfraude te verminderen en pleit voor de verdere ontwikkeling ervan en de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten;

4.  herinnert eraan dat bij belastingmaatregelen, ongeacht of zij tijdelijk zijn of niet, moet worden voorkomen dat zij investeringsbeslissingen verstoren en dat deze maatregelen moeten fungeren als instrument ter ondersteuning van de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie als bepaald in artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van het concurrentievermogen van Europese bedrijven; benadrukt dat de rapportagevereisten niet mogen leiden tot een onevenredige stijging van de administratieve kosten voor economische actoren, met name kmo’s; merkt op dat er om effectief iets te doen aan gederfde belastinginkomsten wellicht behoefte is aan gegevens van betere kwaliteit en mogelijk aan grotere hoeveelheden gegevens; benadrukt het beginsel dat alle gegevens die de belastingautoriteiten hebben verzameld bij de belastingplichtigen, met eerbiediging van hun rechten, slechts één keer aan de lidstaten hoeven te worden verstrekt, beschermd door de strengste veiligheidsmaatregelen en met inachtneming van de wetgeving inzake gegevensbescherming; wijst op het potentieel van gegevens en digitale hulpmiddelen om de administratieve rompslomp te verminderen en diverse verplichtingen van de belastingbetaler te vereenvoudigen, met name op het gebied van btw-aangiften en overzichtslijsten, en merkt op dat artificiële intelligentie (AI) en diverse software moeten worden gebruikt om het gebruik van gegevens zo doeltreffend mogelijk te maken; wijst erop dat de inspanningen ter versterking van de administratieve samenwerking tussen de lidstaten moeten worden voortgezet om fraude en belastingontduiking terug te dringen; is van mening dat niet alleen de kwantiteit moet worden verhoogd, maar ook de kwaliteit van de uitgewisselde gegevens moet worden verbeterd, met het oog op een efficiënter systeem;

5.  onderstreept dat de diversiteit van de belastingvoorschriften van de lidstaten een lastige uitdaging vormt, met name voor kmo’s en startups die actief zijn of willen beginnen met handel drijven op de interne markt, aangezien zij te make, hebben met maar liefst 27 verschillende belastingstelsels; is van mening dat naar behoren rekening moet worden gehouden met het feit dat kmo’s hogere nalevingskosten dragen; benadrukt dat kmo’s niet verder mogen worden benadeeld door de financiële lasten die gepaard gaan met het verrichten van activiteiten in het kader van verschillende nationale systemen en dat de voordelen van de interne markt voor hen gemakkelijk toegankelijk moeten zijn;

6.  benadrukt dat in een strategie voor duurzaam herstel rekening moet worden gehouden met de houdbaarheid van de aanhoudende lage rentetarieven en de stijgende inflatie in de hele Unie; is van mening dat de belastingdruk niet mag verschuiven van kapitaalwinst naar arbeid, zoals nu het geval is; is in dit verband van mening dat meer aandacht moet worden besteed aan het grote aantal mobiele werknemers;

7.  wijst er nogmaals op dat de middelen uit NextGenerationEU belangrijk zijn voor het economisch herstel van de Unie en wijst op de mogelijkheid om de herstel- en veerkrachtfaciliteit te gebruiken voor het doorvoeren van fiscale hervormingen en het doen van investeringen die leiden tot een billijker, duurzamer en beter gedigitaliseerd belastingstelsel; herinnert eraan dat het Fiscalis-programma voor de periode 2021-2027, met een begroting van 269 miljoen EUR, gericht is op het bestrijden van belastingfraude en de inning ondersteunt van inkomsten voor de begroting van de Unie en de lidstaten door nationale belastingautoriteiten te helpen beter samen te werken om belastingfraude, belastingontduiking en agressieve fiscale planning te bestrijden;

8.  neemt kennis van het feit dat in 2016 naar schatting 46 miljard EUR aan inkomsten verloren is gegaan als gevolg van internationale belastingontduiking door individuen; wijst op de huidige verstoringen van de interne markt als gevolg van schadelijke belastingpraktijken die schadelijke belastingconcurrentie vormen; merkt op dat naast het actieplan een mededeling van de Commissie is gepubliceerd over goed fiscaal bestuur in de EU en daarbuiten, waarin de nadruk ligt op de noodzakelijke hervorming van de Gedragscode van de EU inzake de belastingregeling voor ondernemingen en de criteria die zijn vastgelegd in de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden; betreurt de stilstand met betrekking tot beide kwesties in de Raad; neemt nota van het resultaat van de Ecofin-vergadering van 8 december 2021; betreurt in dit verband dat de ministers van Financiën van de lidstaten het niet eens konden worden over de hervorming van de Gedragscode van de EU inzake de belastingregeling voor ondernemingen van 1997 en herinnert aan de resolutie van het Europees Parlement van 7 oktober 2021 over de hervorming van het EU-beleid inzake schadelijke belastingpraktijken (met inbegrip van de hervorming van de Groep gedragscode); spreekt nogmaals zijn steun uit voor het voornemen van de Commissie om het actiegebied van de Groep gedragscode uit te breiden tot andere soorten regelingen en algemene aspecten van de nationale vennootschapsbelastingstelsels, en moedigt de Commissie aan coördinatiemechanismen zoals procedures voor collegiale toetsing binnen de Groep gedragscode verder te ontwikkelen; pleit voor de opname van preferentiële regelingen op het gebied van inkomstenbelasting met het oog op het aanpakken van speciale burgerschapsregelingen of maatregelen om zeer mobiele rijke personen en digitale nomaden aan te trekken, die kunnen leiden tot aanzienlijke verstoringen van de eengemaakte markt; verzoekt de Commissie om in het kader van het komende belastingsymposium in 2022 verstoringen op de interne markt te analyseren en evenredige oplossingen voor te stellen;

Drijvende krachten achter veranderingen

9.  is van mening dat betere ramingen van de totale belastingderving in de Unie en een gedetailleerde analyse van de systemische oorzaken hiervan van essentieel belang zijn om te komen tot efficiënte voorstellen voor manieren om de belastingderving effectief te verminderen; benadrukt dat een betere beschikbaarheid van de door bedrijven en belastingautoriteiten verstrekte gegevens aanzienlijk kan bijdragen tot betere schattingen; benadrukt het feit dat de OESO-databank met statistieken op het gebied van vennootschapsbelasting en de bijdrage van de lidstaten hieraan belangrijk zijn; betreurt voorts het feit dat de Raad met het Europees Parlement niet de nodige informatie heeft gedeeld in het kader van het uitvoeringsverslag van de DAC van de OESO; benadrukt dat btw-fraude zoals “carrouselfraude” directe gevolgen heeft voor de eigen middelen uit de btw en dus voor de samenstelling van de inkomsten van de Unie(10); benadrukt het feit dat btw-fraude vele vormen kan aannemen, met eventuele veranderingen om te voldoen aan een nieuw rechtskader, zoals het voorgesteld “definitieve systeem”; verzoekt de Commissie een gecoördineerde inspanning van de lidstaten op touw te zetten om te komen tot een gezamenlijk systeem voor het verzamelen van statistieken over dergelijke carrouselfraude; wijst erop dat een dergelijk systeem gebaseerd kan worden op praktijken die in sommige lidstaten reeds worden gehanteerd; neemt kennis van de oprichting van de EU-waarnemingspost voor belastingheffing en verzoekt de Commissie een onafhankelijke beoordeling te verstrekken van het werk dat tot dusver is verricht met betrekking tot de wijze waarop vooruitgang kan worden geboekt met deze voorbereidende actie, die is geïnitieerd door het Europees Parlement op basis van een proefproject in het kader van de jaarlijkse begroting van de Unie;

10.  herinnert eraan dat fiscale transparantie, billijkheid en zekerheid op basis van duidelijke respectieve rechten en plichten de belangrijkste beginselen zijn om wederzijds vertrouwen tussen belastingbetalers en belastingdiensten op te bouwen; steunt in dit verband de formalisering van het Handvest voor de rechten van de belastingplichtige, meer samenhang in de regels inzake fiscale woonplaats voor personen en een intensievere uitwisseling van informatie; is van mening dat moet worden nagedacht over de verdere ontwikkeling van een doeltreffend Europees geschillenbeslechtingsmechanisme en het opsporen van lacunes daarin; is van mening dat de uitkomst van geschillen openbaar moet worden gemaakt in de vorm van een samenvatting waarin naast andere essentiële, maar niet commercieel gevoelige informatie het resulterende effectieve belastingtarief wordt gepubliceerd dat de belastingplichtige betaalt;

11.  merkt op dat nieuwe werkregelingen, zoals telewerk, voor werknemers en werkgevers zowel uitdagingen als kansen met zich meebrengen; onderstreept dat het begrip fiscale woonplaats voor personen dringend beter moet worden gedefinieerd in het licht van de nieuwe werkregelingen die zich snel hebben ontwikkeld als gevolg van de COVID-19-pandemie; wijst erop dat de lidstaten nog steeds verschillende criteria hanteren voor het bepalen van de status op het gebied van fiscale woonplaats, waardoor een risico ontstaat van dubbele belastingheffing of dubbele niet-heffing; herinnert in dit verband aan het actieplan met de aankondiging van een wetgevingsvoorstel van de Commissie in 2022/2023 om te verduidelijken waar belastingbetalers voor belastingdoeleinden moeten worden beschouwd als ingezetenen wanneer zij in de Unie actief zijn over de grenzen heen; kijkt uit naar dit voorstel van de Commissie, dat gericht moet zijn op het garanderen van een consistentere bepaling van de fiscale woonplaats binnen de interne markt;

12.  kijkt uit naar het DAC8-voorstel van de Commissie voor een uitbreiding van de automatische uitwisseling van informatie naar cryptoactiva; herinnert in dit verband aan de aanbevelingen die zijn aangenomen door het Europees Parlement, waarnaar wordt verwezen in het uitvoeringsverslag van de DAC; is van mening dat de fiscale zekerheid zou worden versterkt als de lidstaten een gemeenschappelijke opvatting zouden hebben over de fiscale beleidsmaatregelen, stimulansen en praktijken die niet verstorend zijn voor de interne markt; verzoekt de Commissie een analyse te presenteren van de richtsnoeren of andere maatregelen die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van die doelstelling;

13.  is ingenomen met de maatregelen die de Commissie heeft genomen op het gebied van de voorkoming en beslechting van geschillen inzake dubbele btw-heffing;

14.  stelt vast dat het besluitvormingsproces van de Unie niet bevorderlijk is voor verandering, aangezien belastingbeleid een nationale bevoegdheid is waarover met eenparigheid van stemmen moet worden besloten; herinnert eraan dat in artikel 116 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt bepaald dat een distorsie van de mededinging op de interne markt door de lidstaten moet worden opgeheven; betreurt dat de huidige situatie soms leidt tot een ongelijke of inconsistente toepassing van de belastingvoorschriften en een vertraging bij de harmonisatie van de belastingpraktijken of -normen in de Unie; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor meer geharmoniseerde en consistente belastingvoorschriften en de toepassing daarvan, teneinde de werking van de interne markt te beschermen en het beginsel te waarborgen dat belasting wordt geheven waar de winst wordt gegenereerd; betreurt dat voorstellen zoals de CCCTB, de herziening van de richtlijn interest en royalty’s en de hervorming van de Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen in de Raad zijn tegengehouden;

15.  herinnert in dit verband aan de mededeling van de Commissie getiteld “Naar een meer efficiënte en democratische besluitvorming in het fiscale beleid van de EU”; merkt op dat artikel 116 VWEU, hoewel dit is voorgesteld in het actieplan, nog niet is gebruikt in belastingzaken en de besluitvorming in de Raad doeltreffender zou maken; roept de Commissie, het Europees Parlement en de Raad ertoe op om in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa het besluitvormingsproces dat gebruikt wordt voor besluiten inzake het belastingbeleid verder te onderzoeken, in het kader van de bescherming van de financiële belangen van de Unie;

16.  wijst op het belang van een snelle uitwisseling van informatie tussen de lidstaten om belastingfraude te bestrijden; is ingenomen met het voorstel voor een Eurofisc 2.0 in het actieplan om Eurofisc verder te ontwikkelen; steunt krachtig het voorstel van de Commissie om het instrument uit te breiden naar directe belastingen; steunt Eurofisc bij het uitgroeien tot een EU-hub voor belastinginformatie niet alleen voor btw-doeleinden; herinnert eraan dat Eurofisc, het EU-netwerk van deskundigen voor fraudebestrijding, om doeltreffend te zijn moet worden versterkt en uitgerust met voldoende middelen om gezamenlijke risicoanalyses uit te voeren, onderzoeken te coördineren en samen te werken met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), Europol en het Europees Openbaar Ministerie (EOM), met name met het oog op het onderzoeken van btw-fraude;

17.  kijkt uit naar de herziening van Richtlijn 2011/64/EU van de Raad(11), als aangekondigd in het pakket van de Commissie voor billijke en eenvoudige belastingheffing; wijst op de grote prijsverschillen tussen de lidstaten, die grensoverschrijdend winkelen in de hand werken; wijst voorts op de opkomst van nieuwe producten, zoals elektronische sigaretten, verhitte-tabaksproducten en nieuwe tabaksproducten; kijkt uit naar een ambitieuze herziening met betrekking tot de tarieven met het oog op een betere bijdrage aan het verwezenlijken van de gezondheidsdoelstellingen;

Uitdagingen voor het btw-beleid van de Unie

18.  constateert dat het huidige btw-stelsel van de Unie nog steeds te complex is, met name voor kmo’s, en te fraudegevoelig, terwijl het voor de marktdeelnemers hoge nalevingskosten met zich meebrengt(12); neemt er nota van dat de verschillende maatregelen om belastingfraude tegen te gaan, in de lidstaten worden vastgesteld; herinnert eraan dat er dringend werk moet worden gemaakt van de modernisering van het btw-stelsel en de shift naar een coherenter btw-stelsel in de hele Unie(13);

19.  benadrukt dat het aanpakken van de btw-kloof en van belastingfraude een dringende prioriteit moet zijn voor de Unie en de lidstaten in de economie na COVID-19; uit zijn bezorgdheid over de omvang van de btw-kloof, die voor 2018 werd geraamd op ongeveer 140 miljard EUR, waarvan 50 miljard EUR in verband met grensoverschrijdende belastingontduiking en -fraude; neemt er met bezorgdheid nota van dat de btw-kloof volgens de beoordeling van de Commissie als gevolg van de COVID-19-crisis kan oplopen tot meer dan 160 miljard EUR; merkt op dat de complexe samenstelling van de btw-kloof meerdere acties nodig maakt, afgestemd op de specifieke onderdelen van de factoren die aan de kloof ten grondslag liggen;

20.  onderstreept dat het huidige btw-stelsel nog steeds versnipperd is, wat leidt tot een aanzienlijke administratieve last voor bedrijven, met name bedrijven die grensoverschrijdende activiteiten verrichten en kmo’s, hetgeen de voordelen van aanwezigheid op de interne markt vermindert en ook kosten veroorzaakt voor de lidstaten als gevolg van mogelijke inkomstenderving; merkt op dat de Commissie in de nieuwe voorstellen rekening moet houden met de specifieke behoeften van kmo’s en een gelijk speelveld moet creëren, onder meer door de invoering van vereisten op basis van drempels, indien relevant;

21.  is ingenomen met de instelling van het éénloketsysteem van de Unie, dat tot doel heeft de naleving van de belastingwetgeving te vereenvoudigen, met name door de onzekerheid op de interne markt te verminderen en de kosten voor grensoverschrijdende transacties te verlagen, waardoor grensoverschrijdende marktdeelnemers gemakkelijker kunnen voldoen aan de btw-verplichtingen voor e-handel binnen de Unie; verzoekt de Commissie na te gaan hoe het toepassingsgebied van het éénloketsysteem kan worden uitgebreid naar een ruimer scala aan diensten, met name naar alle B2C-transacties van goederen en de overdracht van eigen voorraden, zodat bedrijven zich voor de btw slechts hoeven te registreren in één land; is ingenomen met het voorstel voor één btw-registratie;

22.  neemt kennis van het initiatief van de Commissie voor een herziening van de huidige btw-vrijstelling voor financiële diensten en verzekeringen, met name na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie en de herziening van de nationale regels op dit gebied; benadrukt dat deze herziening ervoor moet zorgen dat de btw-regels voor financiële diensten geschikt zijn voor de huidige digitale economie, met inbegrip van financiële technologie, en dat een internationaal gelijk speelveld wordt gehandhaafd voor bedrijven uit de Unie;

23.  merkt op dat de Commissie in het actieplan een “goed ontworpen belastingstelsel dat een belangrijke rol speelt bij de ondersteuning van de groene transitie” heeft beschreven dat kan bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal; kijkt in dit verband uit naar het voorstel voor een herziening van de btw-tarieven op het gebied van vrijstellingen voor het personenvervoer, als aangekondigd in het pakket van de Commissie voor billijke en eenvoudige belastingheffing; benadrukt het feit dat de belastingmix evenwichtiger moet worden gemaakt om de impact van de belasting op arbeid voor werknemers geleidelijk tot een minimum te beperken en toe te werken naar een billijker belastingstelsel;

24.  merkt bezorgd op dat sommige lidstaten geen algemene btw-vrijstelling verlenen voor donaties in natura, waardoor ondernemingen consumentengoederen vernietigen, met name geretourneerde goederen, ondanks het feit dat deze vrijstelling mogelijk is op grond van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad(14); verzoekt de Commissie richtsnoeren uit te vaardigen voor de lidstaten om te verduidelijken dat btw-vrijstellingen voor donaties in natura verenigbaar zijn met de bestaande Uniewetgeving inzake btw totdat het voorstel voor een richtlijn van de Raad (COM(2018)0020, met name artikel 98, lid 2, hiervan) wordt goedgekeurd door de lidstaten;

25.  verzoekt de Commissie de mogelijkheden te analyseren en te onderzoeken om gebruik te maken van technologie, bijvoorbeeld AI en diverse software, door deze toe te passen op realtime of vrijwel realtime btw-rapportage bij B2B-transacties, met inachtneming van de vereisten op het gebied van gegevensbescherming en vertrouwelijkheid; merkt op dat het beste resultaat zal worden behaald als de instrumenten voor gegevensanalyse worden ingevoerd en toegepast binnen de interne markt of de normen voor dergelijke rapportage gelijktijdig worden vastgesteld in de hele Unie;

26.  is verheugd dat het EOM sinds juni 2021 operationeel is;

27.  is ingenomen met de transactienetwerkanalyse (TNA) en steunt de nauwere samenwerking tussen Eurofisc-leden met het oog op het snel opsporen van carrouselfraude; verzoekt de Commissie stappen te ondernemen voor een efficiënter gebruik van het TNA-instrument en te focussen op de kwaliteit van de verstrekte gegevens, aangezien dit een essentieel element is bij de bestrijding van btw-fraude; verzoekt de Commissie in verband hiermee na te gaan hoe het TNA-instrument door de lidstaten wordt gebruikt en hen te helpen richtsnoeren in te voeren voor beste praktijken; is van mening dat, om de nalevingskosten voor belastingplichtigen te verminderen, de verstrekte gegevens moeten worden gegenereerd door middel van een geautomatiseerd gedigitaliseerd systeem voor het rapporteren van gegevens van de belastingplichtige aan de belastingautoriteiten(15) (bijvoorbeeld door middel van het e-factureringssysteem waarnaar wordt verwezen in de bijlage);

Aan de gang zijnde hervormingen van het internationale belastingstelsel en het belastingstelsel van de Unie

28.  stelt vast dat de kloof(16) als gevolg van de ontwijking van vennootschapsbelasting, die op 35 miljard EUR per jaar wordt geraamd, is afgenomen ten opzichte van de eerdere ramingen van de Commissie voordat er maatregelen ter bestrijding van BEPS waren ingevoerd, namelijk 50 à 70 miljard EUR, en stelt vast dat er een correlatie is tussen de verbetering en de wetgevingsinspanningen van de Commissie op het gebied van belastingontwijking; neemt nota van de uitvoering van de richtlijn ter bestrijding van belastingontwijking van 2019 en verzoekt de Commissie om een evaluatieverslag over de impact en de uitvoering ervan; benadrukt dat situaties waarin sommige bedrijven hun belastingfactuur nog steeds door middel van belastingontwijking of agressieve fiscale planning kunnen verlagen, de eerlijke concurrentie op de interne markt ondermijnen en vaak het concurrentievermogen van kmo’s schaden; herinnert eraan dat de belastingkloof als gevolg van ontwijking van vennootschapsbelasting kan oplopen tot 190 miljard EUR(17) wanneer rekening wordt gehouden met bijzondere belastingregelingen, ondoeltreffendheden bij de inning en andere praktijken; benadrukt voorts dat unilaterale bijzondere regelingen, zoals lagere vennootschapsbelastingtarieven voor sommige belastingbetalers, een risico kunnen vormen voor stabiele belastinggrondslagen in de hele EU;

29.  benadrukt dat de huidige mondiale belastingomgeving achterhaald is en alleen op mondiaal niveau volledig kan worden aangepakt; is ingenomen met de historische, op twee pijlers berustende overeenkomst die door het inclusief kader van de OESO/G20 is bereikt over de verdeling van heffingsrechten en de toepassing van een effectief minimumbelastingtarief van 15 % op de mondiale winsten van multinationals; beschouwt dit als een unieke kans om de internationale belastingarchitectuur beter af te stemmen op de ontwikkeling van de economie door de verstoringen van de eerlijke mededinging op de markt, die tijdens de COVID-19-crisis zijn toegenomen en problemen met het belasten van grote multinationals aan het licht hebben gebracht, verder aan te pakken; wijst erop dat volgens de overeenkomst alle deelnemers belastingen op digitale diensten en andere, soortgelijke maatregelen moeten afschaffen en zich ertoe moeten verplichten dergelijke maatregelen in de toekomst niet in te voeren; wijst erop dat de op twee pijlers berustende oplossing effectief moet worden uitgevoerd in de Unie en daarbuiten, om te zorgen voor een eerlijkere verdeling van winsten en heffingsrechten over de landen ten aanzien van de grootste en meest winstgevende multinationale ondernemingen; is ingenomen met het wetgevingsvoorstel van de Commissie van 22 december 2021 om beide pijlers van het inclusief kader ten uitvoer te leggen; verzoekt de Raad die voorstellen snel goed te keuren zodat de overeenkomst uiterlijk in 2023 van kracht kan worden; is ingenomen met het voorstel van de Commissie inzake het gebruik van brievenbusmaatschappijen;

30.  neemt kennis van het feit dat sommige lidstaten unilaterale maatregelen hebben genomen die gevolgen hebben gehad voor de internationale onderhandelingen; merkt op dat het multilaterale verdrag alle partijen ertoe zal verplichten alle belastingen op digitale diensten en andere, soortgelijke maatregelen geleidelijk af te schaffen met betrekking tot alle bedrijven en zich ertoe te verplichten dergelijke maatregelen niet in te voeren tot eind 2023;

De weg effenen voor de nieuwe agenda van de Unie voor de belastingheffing van ondernemingen

31.  herinnert eraan dat toekomstige beleidsopties en politieke keuzes van de Unie op het gebied van de belastingheffing van ondernemingen gebaseerd moeten zijn op fiscale billijkheid, efficiëntie en transparantie, rekening houdend met het feit dat de belastinginkomsten van de lidstaten stabiel moeten zijn, gezien de doorslaggevende rol van regeringen bij het bevorderen van een duurzaam economisch herstel na de COVID‑19-crisis, om te komen tot eerlijk verdeelde belastingen voor alle soorten multinationale ondernemingen, terwijl de nalevingskosten voor de belastingplichtigen worden verlaagd, met name voor kmo’s, en bronnen van verstoring van de bedrijfsactiviteit op de interne markt, in de handel en bij investeringen worden weggenomen;

32.  steunt de grondgedachte van het voorstel van de Commissie getiteld “Business in Europe: Framework for Income Taxation” (Bedrijven in Europa: kader voor de belastingheffing van inkomsten) (BEFIT), dat verwacht wordt in 2023 en waarmee beoogd wordt een nieuw, gemeenschappelijk EU-“rulebook” voor de vennootschapsbelasting op te stellen op basis van een eerlijke, alomvattende en doeltreffende formuletoerekening en een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, dat ondernemingen duidelijkheid en voorspelbaarheid zal bieden, in overeenstemming met de consensus die tijdens de onderhandelingen over pijler 1 en pijler 2 van de OESO is bereikt; herinnert eraan dat bij eerdere pogingen van de Unie om een gemeenschappelijk rulebook vast te stellen, drie factoren in aanmerking werden genomen: arbeid, activa en verkoop; is van mening dat de nadruk op één factor een onevenwichtig effect zou hebben op de belastinginkomsten van de lidstaten; verzoekt de Commissie maatregelen te overwegen die de tenuitvoerlegging van het toekomstige BEFIT-voorstel vergemakkelijken, met name voor kmo’s;

33.  is evenwel van mening dat het BEFIT-initiatief moet worden ondersteund door het politieke proces om politieke steun op te bouwen voor verandering, en dat het initiatief vergezeld moet gaan van een grondige effectbeoordeling om toekomstige voorstellen vorm te geven, hetgeen moet bijdragen tot het bereiken van een consensus tussen de lidstaten; kijkt uit naar de details van het BEFIT-initiatief en verzoekt de Commissie daarom een ruim, inclusief raadplegingsproces op gang te brengen met belanghebbenden, de lidstaten, inclusief hun nationale parlementen, en het Europees Parlement, en een dialoog aan te gaan met deskundigen en burgers over de leidende beginselen, voorafgaand aan de tewaterlating van het BEFIT-voorstel door de Commissie in 2023; benadrukt dat de tenuitvoerlegging van één rulebook voor belastingheffing een aanzienlijke verdienste zou hebben met betrekking tot het beperken van de mogelijkheden voor winstverschuiving door gebruik te maken van belastingplanningssystemen en tegelijkertijd de nalevingskosten te verlagen, met name voor grensoverschrijdende economische activiteiten;

34.  merkt op dat de nieuwe agenda voor de vennootschapsbelasting een mechanisme omvat om de scheeftrekking tussen vreemd en eigen vermogen aan te pakken door middel van een systeem met stimulansen, dat in de toekomst zal helpen de veerkracht van ondernemingen te ondersteunen bij ongunstige economische omstandigheden en dat een einde maakt aan de prikkels ten gunste van een bedrijfsfinancieringsmodel dat te zeer gebaseerd is op schulden; neemt kennis van het voornemen van de Commissie om een voorstel op te stellen voor de invoering van een vrijstelling ter beperking van de scheeftrekking tussen vreemd en eigen vermogen en verzoekt de Commissie een grondige effectbeoordeling uit te voeren en krachtige bepalingen op te nemen tegen ontwijking om te voorkomen dat een vrijstelling voor eigen vermogen wordt gebruikt als nieuw instrument voor grondslaguitholling;

35.  steunt, met het oog op fiscale transparantie, het verzamelen van regelmatig geactualiseerde gegevens over de effectieve vennootschapsbelastingtarieven die de grootste ondernemingen in de Unie betalen op hun in de Unie gegenereerde winsten; is van mening dat dit overzicht moet worden gebruikt om de doeltreffendheid van het bestaande belastingkader en de bestaande belastingregels te beoordelen;

36.  verzoekt de Commissie uiterlijk in 2022/2023 een of meer wetgevingsvoorstellen in te dienen overeenkomstig de in de bijlage opgenomen aanbevelingen;

37.  is van oordeel dat de financiële implicaties van het verlangde voorstel moeten worden gedekt door passende begrotingstoewijzingen;

o
o   o

38.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:

AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

A.  Vereenvoudiging, vermindering van de nalevingskosten voor belastingplichtigen

Aanbeveling A1 – Eén EU-btw-registratieprocedure en één EU-btw-nummer

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie werk te maken van de invoering van één EU‑btw-registratieprocedure en één EU-btw-nummer tegen 2023.

Een dergelijke procedure moet:

—  De nalevingskosten verlagen, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die op de interne markt actief zijn, en een identiek proces voor btw-registratie in de hele Unie voorstellen (met inachtneming van de verschillende voorwaarden voor registratie in de lidstaten).

—  Ervoor zorgen dat de registratie gemakkelijk toegankelijk is, met gebruikmaking van een of meer geharmoniseerde onlineplatforms die overal in de Unie op dezelfde manier werken, in een overeengekomen minimumaantal talen, om het gebruik in de hele Unie te vergemakkelijken.

Aanbeveling A2 – Eenvoudigere belastingheffing voor en met Europese vennootschappen (SE’s) / kmo’s

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie maatregelen in te voeren om de kosten en de complexiteit van de belastingheffing voor kmo’s en SE’s uiterlijk in 2023 verder te verminderen.

—  Verscheidene in dit verslag genoemde initiatieven moeten door de Commissie worden voorgesteld en snel worden gevolgd door concrete voorstellen om kmo’s te ondersteunen in de post-COVID-19-economie.

—  Om SE’s en start-ups verder te ondersteunen, verzoekt het Europees Parlement de Commissie na te gaan of het mogelijk is om één pan-Europese inkomstenbelastingregeling voor SE’s en start-ups in te voeren teneinde de kosten in verband met de naleving van de belastingwetgeving tot een minimum te beperken, met name als zij in meer dan één lidstaat actief zijn. De regeling zou facultatief zijn voor SE’s (bv. beperkt door de omzet) en zou kunnen worden gebaseerd op de Europese vennootschap. De belastinginkomsten uit de regeling zouden aan de lidstaten worden toegewezen volgens een overeengekomen formule (bv. op basis van het percentage ingezetenen dat bij een bedrijf werkt).

B.  Meer zekerheid voor belastingplichtigen en/of belastingdiensten van de lidstaten

Aanbeveling B1 – Geschillenbeslechtingsmechanisme voor gevallen waarin twee of meer lidstaten aanspraak maken op de fiscale woonplaats

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie rekening te houden met de ervaring die is opgedaan met de bestaande Richtlijn (EU) 2017/1852 van de Raad betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie en de resterende lacunes in deze richtlijn te identificeren, alsmede een of meer efficiënte manieren voor te stellen om iets te doen aan de bestaande conflicten en onzekerheden met betrekking tot de woonplaats, zowel voor natuurlijke als voor rechtspersonen, die risico’s van dubbele belastingheffing of dubbele niet-heffing veroorzaken. Het Parlement dringt er bij de Commissie op aan om uiterlijk in 2023 voorstellen voor de definitie van fiscaal inwonerschap in te dienen.

Het Europees Parlement herinnert er ook aan dat de uitkomst van geschillen openbaar moet worden gemaakt in de vorm van een samenvatting, op basis van de procedure van artikel 18 van Richtlijn (EU) 2017/1852, en de effectieve belastingtarieven moet omvatten. De vastgestelde regeling moet garanderen dat de termijnen, die de problemen weerspiegelen die belastingplichtigen als gevolg van geschillen ondervinden met betrekking tot het verkrijgen van een beslissing, wettelijk bindend zijn en worden gehandhaafd. Gezien de veranderingen in de economie na COVID-19, waaronder de overgang naar telewerken, moet de Commissie zo spoedig mogelijk beoordelen of de huidige wetgeving toereikend is om het risico van dubbele belasting voor belastingplichtigen te verminderen en zo nodig een herziening van die richtlijn uitvoeren, dan wel nieuwe maatregelen voorstellen. Ook wordt opgemerkt dat de richtlijn onvoldoende zichtbaar is en dat de Commissie meer moet doen om ervoor te zorgen dat de burgers zich ervan bewust zijn dat dit mechanisme beschikbaar is.

Aanbeveling B2 – Uitbreiding van de automatische uitwisseling van informatie

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie na te gaan of er behoefte is en de meest passende manier te vinden om de automatische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten uit te breiden naar andere inkomsten- en vermogenscategorieën, zoals cryptoactiva (DAC8). Aangezien de lidstaten wettelijk alleen verplicht zijn gegevens te verstrekken voor de categorieën waarvoor reeds informatie beschikbaar is, lijkt er bijgevolg een gebrek aan informatie te bestaan met betrekking tot bepaalde inkomsten- en vermogenscategorieën.

Aanbeveling B3 – Richtsnoeren over positieve fiscale stimuleringsmaatregelen

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie richtsnoeren te publiceren over fiscale stimuleringsmaatregelen die niet verstorend zijn voor de interne markt. Dit komt door het feit dat de fiscale zekerheid voor belastingplichtigen en de lidstaten zou worden versterkt als de lidstaten een gemeenschappelijke opvatting zouden hebben over de fiscale stimuleringsmaatregelen die de economische prestaties in de Unie stimuleren zonder de werking van de interne markt in het gedrang te brengen.

C.  Verkleining van de belastingkloof en vermindering van de nalevingskosten

Aanbeveling C1 – E-facturering 

Het Europees Parlement dringt er bij de Europese Commissie op aan om:

—  Onverwijld en uiterlijk in 2022 een geharmoniseerde gemeenschappelijke norm voor e-facturering in de hele Unie vast te stellen om de kosten te verminderen van de instelling van versnipperde en uiteenlopende systemen in de lidstaten.

—  De rol van e-facturering in realtimerapportage vast te stellen.

—  De mogelijkheid te onderzoeken van een geleidelijke invoering van verplichte e‑facturering in de hele Unie uiterlijk in 2023, met de nadruk op een aanzienlijke vermindering van de nalevingskosten, met name voor kmo’s. De afgifte van facturen dient uitsluitend te worden beheerd via door de staat beheerde/gecertificeerde “systemen” waarbij volledige gegevensbescherming wordt gewaarborgd.

—  Uiterlijk in 2023 de mogelijkheid te onderzoeken dat het systeem alle belastingnalevingsgegevens/documenten (of een deel daarvan) verstrekt aan in aanmerking komende belastingplichtigen, met inbegrip van de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van deze aangiften (of delen ervan), met name vanuit het oogpunt van de vermindering van de nalevingskosten en risico’s voor kmo’s.

Aanbeveling C2 – Alternatief voor het verminderen van de btw-kloof

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie, met het oog op een aanzienlijke vermindering van de btw-kloof in de Unie, met name in de economie na COVID-19, maatregelen voor te stellen die de geconstateerde btw-kloof aanzienlijk zouden verminderen, met name de kloof in verband met de vrijstelling voor grensoverschrijdende handel in de Unie. Aan het verzoek kan uiterlijk in 2022-2023 worden voldaan met een of meer van de volgende initiatieven:

—  Het initiatief van het definitieve stelsel nieuw leven inblazen als meest natuurlijke en efficiënte manier om btw-belastingfraude, die elk jaar tot grote verliezen leidt, tegen te gaan.

—  De naleving van de btw-verplichtingen vereenvoudigen en gegevens verkrijgen voor het monitoren en tegengaan van belastingfraude(18) teneinde de aan de btw verbonden administratieve lasten in verband met grensoverschrijdende handel te verminderen, voorstellen om het toepassingsgebied van het bestaande éénloketsysteem geleidelijk maar snel verder uit te breiden van B2C tot B2B, met name met betrekking tot B2C-leveringen van goederen waarvoor de tot voldoening van de btw gehouden persoon niet gevestigd is in de lidstaat waar de btw verschuldigd is, met betrekking tot bepaalde B2B-verrichtingen van diensten wanneer de verrichte diensten overwegend B2C-diensten zijn, en in verband met artikel 196 van Richtlijn 2006/112/EG.

—  Een norm voor onlinerapportering van gegevens voor (in eerste instantie) grensoverschrijdende handel in de Unie ontwerpen en voorstellen, bij voorkeur door gebruik te maken van gegevens afkomstig van e-facturering (of van een alternatief, maar met inachtneming van het beginsel dat de gegevens slechts één keer moeten worden verstrekt), met efficiënte en goed beveiligde gecentraliseerde/gedecentraliseerde gegevensverwerking voor het opsporen van fraude. De gegevens zullen in de plaats komen van alle bestaande rapportageverplichtingen op dit gebied, waardoor de totale nalevingskosten zullen dalen, met name voor kmo’s. De verzamelde gegevens moeten worden gebruikt met eerbiediging van de vertrouwelijkheid en met inachtneming van alle relevante wetgeving inzake gegevensbescherming. Het gebruik van blockchaintechnologie (of alternatieve technologie) kan worden overwogen en regelingen die op gemeenschappelijke normen van de Unie zijn gebaseerd, kunnen door particuliere leveranciers worden toegepast.

Aanbeveling C3 – Eén geharmoniseerde belastingaangifte en éénloketsysteem

Het Europees Parlement dringt er bij de Commissie op aan met een wetgevingsvoorstel te komen:

één geharmoniseerde vennootschapsbelastingaangifte ter ondersteuning van het BEFIT in de Unie. Een gestandaardiseerde aanpak van de inhoud en het formaat van de belastingaangifte kan worden gebruikt om de voorbereiding van de aangifte te vereenvoudigen. Een dergelijke optie zou bijdragen tot de vereenvoudiging van de rapportage inzake vennootschapsbelasting en tot het verminderen van de noodzaak de naleving van de belastingwetgeving uit te besteden, met name voor kmo’s die zich bezighouden met grensoverschrijdende ondernemingsactiviteiten.

Aanbeveling C4 – Een waarnemingspost voor belastingheffing voor het volgen en kwantificeren van trends op het gebied van Europese belastingheffing

In 2019 initieerde het Europees Parlement de oprichting van een EU-waarnemingspost voor belastingheffing als voorbereidende actie. Het Europees Parlement verzoekt de Commissie een onafhankelijke beoordeling te verstrekken van het verrichte werk en manieren voor te stellen om met dit initiatief vooruitgang te boeken.

D.  Een nieuw gecoördineerd Europees vennootschapsbelastingstelsel

Aanbeveling D1 – De scheeftrekking tussen vreemd en eigen vermogen oplossen

De Commissie heeft een initiatief aangekondigd voor het beperken van de belastinggerelateerde scheeftrekking tussen vreemd en eigen vermogen bij bedrijfsinvesteringen als gevolg van de aftrekbaarheid van rentebetalingen op schuldfinanciering.

Het Europees Parlement dringt er bij de Commissie op aan om:

—  Een grondige effectbeoordeling uit te voeren en in het komende voorstel voor de invoering van een vrijstelling ter beperking van de scheeftrekking tussen vreemd en eigen vermogen krachtige bepalingen op te nemen ter bestrijding van belastingontwijking; te overwegen dat deze verschuiving kan worden aangepakt door nieuwe aftrekmogelijkheden in te voeren voor de kosten van aandelenfinanciering of door de aftrekmogelijkheden voor rentebetalingen te beperken, met dien verstande dat het beperken van de vermindering van de aftrek van overmatige financieringskosten tot maximaal 20 % van de inkomsten van de belastingplichtige vóór interest, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) een andere oplossing is om de bevoordeling van schuld te verminderen.

Aanbeveling D2 – Eén fiscaal rulebook voor de Unie

In het kader van het BEFIT dringt het Europees Parlement er bij de Commissie op aan om:

—  De verschillende elementen van wat de werkelijke economische activiteit van ondernemingen vormt (verkoop, personeel, activa), te analyseren.

—  Een brede raadpleging te starten waarbij de lidstaten, nationale parlementen en het Europees Parlement worden betrokken.

E.  Doeltreffendheid van belastingdiensten, uitwisseling van belastinginformatie en kwaliteit van gegevens

Aanbeveling E1 – Eurofisc 2.0

Het Europees Parlement dringt er bij de Commissie op aan om:

—  Het EU-netwerk van deskundigen voor fraudebestrijding, Eurofisc, te versterken en uit te rusten met voldoende middelen om op doeltreffende wijze gezamenlijke risicoanalyses uit te voeren, onderzoeken te coördineren en samen te werken met het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), Europol en het Europees Openbaar Ministerie, met name met het oog op het onderzoeken van btw-fraude.

—  Met het Eurofisc 2.0-voorstel te komen. Het Parlement herhaalt de aanbevelingen uit zijn resolutie van 16 september 2021 over de tenuitvoerlegging van de EU-vereisten voor de uitwisseling van belastinginformatie: geboekte vooruitgang, opgedane ervaring en weg te werken belemmeringen. Het Parlement merkt op dat Eurofisc 2.0 in hoge mate kan bijdragen tot een doeltreffend gebruik door de belastingdiensten van de uitgewisselde belastinginformatie en de kwaliteit van de uitgewisselde informatie.

(1) Voorstel van 25 oktober 2016 voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCTB) COM(2016)0685, en voorstel van 25 oktober 2016 voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), COM(2016)0683.
(2) Het pakket bestaat uit de mededeling van de Commissie van 21 maart 2018 getiteld “Tijd om een moderne, eerlijke en efficiënte standaard voor de belastingheffing van de digitale economie vast te stellen” (COM(2018)0146), het voorstel van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (COM(2018)0147), het voorstel van 21 maart 2018 voor een richtlijn van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van een digitaledienstenbelasting op inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten (COM(2018)0148), en de aanbeveling van de Commissie van 21 maart 2018 betreffende de vennootschapsbelasting op een aanmerkelijke digitale aanwezigheid (C(2018)1650).
(3) PB C 399 van 24.11.2017, blz. 74.
(4) PB C 366 van 27.10.2017, blz. 51.
(5) PB C 101 van 16.3.2018, blz. 79.
(6) PB C 108 van 26.3.2021, blz. 8.
(7) PB C 369 van 11.10.2018, blz. 132.
(8) Speciaal verslag nr. 03/2021 van de Europese Rekenkamer van 26 januari 2021, getiteld “Uitwisseling van fiscale inlichtingen in de EU: de basis is solide, de uitvoering suboptimaal”.
(9) Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (PB L 157 van 26.6.2003, blz. 49).
(10) Briefing van de commissie BUDG – EU Own Resources (Eigen middelen van de EU) (2020), hier te vinden: https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/BRIE/2020/647459/IPOL_BRI(2020)647459_EN.pdf.
(11) Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten (PB L 176 van 5.7.2011, blz. 24).
(12) Volgens de beoordeling van de Europese meerwaarde door de EPRS (september 2021) kan de btw-kloof, met inbegrip van grensoverschrijdende btw-ontduiking en ‑fraude, in 2020 worden geraamd op ongeveer 120 miljard EUR (blz. 42).
(13) Volgens de beoordeling van de Europese meerwaarde door de EPRS (september 2021) zou de geraamde meerwaarde van de uitgebreide samenwerking tussen de lidstaten en de volledige tenuitvoerlegging van het éénloketsysteem kunnen leiden tot een vermindering van de btw-kloof met naar schatting 29 miljard EUR en een vermindering van de nalevingskosten voor bedrijven met naar schatting 10 miljard EUR (blz. 39).
(14) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).
(15) Voorstel om te overwegen af te zien van de bestaande rapportage en een geharmoniseerd rapportagesysteem voor grensoverschrijdende transacties op te zetten, waardoor transacties gemakkelijker aan elkaar kunnen worden gekoppeld (zoals bevestigd door de EPRS-studie).
(16) COM(2020)0312, blz. 5. Volgens andere ramingen, bijvoorbeeld van het Europees Parlement, bedragen de verliezen als gevolg van financiële criminaliteit, belastingontduiking en belastingontwijking 190 miljard EUR. Op basis van de uitvoerige werkzaamheden van de OESO in het BEPS-verslag, actie 11, bedroeg de wereldwijde inkomstenderving voordat tot enige anti-BEPS-maatregel was besloten, 100 à 240 miljard USD, d.i. 0,35 % van het wereldwijde bbp. Volgens de Commissie kwam 50 à 70 miljard EUR daarvan voor rekening van de Unie voordat de lidstaten overeenstemming bereikten over de richtlijnen I en II ter bestrijding van belastingontwijking.
(17) ibid.
(18) Volgens de beoordeling van de Europese meerwaarde door de EPRS zal het scenario van uitgebreide samenwerking (informatie-uitwisseling + éénloketsysteem) een Europese meerwaarde van ongeveer 39 miljard EUR opleveren.

Juridische mededeling - Privacybeleid