Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en Verordening (EU) nr. 223/2014 wat betreft maatregelen uit hoofde van het cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa (CARE) (COM(2022)0109 – C9-0057/2022 – 2022/0075(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0109),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 175, derde lid, en artikel 177 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0057/2022),
— gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 23 maart 2022(1),
– na raadpleging van het Comité van Regio's,
– gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 16 maart 2022 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien de artikelen 59 en 163 van zijn Reglement,
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 maart 2022 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2022/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 223/2014 wat betreft maatregelen uit hoofde van het cohesiebeleid ten behoeve van vluchtelingen in Europa (CARE)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2022/562.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 514/2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 516/2014 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1147 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (COM(2022)0112 – C9-0056/2022 – 2022/0077(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0112),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 78, lid 2, artikel 79, leden 2 en 4, artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0056/2022),
— gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 16 maart 2022 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien de artikelen 59 en 163 van zijn Reglement,
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 maart 2022 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2022/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 514/2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing, (EU) nr. 516/2014 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie en (EU) 2021/1147 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2022/585.)
Statusovereenkomst tussen de EU en Moldavië inzake operationele activiteiten van Frontex***
122k
42k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië inzake operationele activiteiten van het Europees Grens- en kustwachtagentschap in de Republiek Moldavië (07202/2022 – C9‑0120/2022 – 2022/0087(NLE))
(Goedkeuring)
Het Europees Parlement,
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (07202/2022),
– gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië, inzake operationele activiteiten van het Europees Grens- en kustwachtagentschap in de Republiek Moldavië (07204/2022),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, punten b) en d), artikel 79, lid 2, punt c), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9-0120/2022),
– gezien artikel 105, leden 1 en 4, artikel 114, lid 7, en artikel 163 van zijn Reglement,
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Republiek Moldavië.
Verzoek om opheffing van de immuniteit van Włodzimierz Cimoszewicz
126k
44k
Besluit van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Włodzimierz Cimoszewicz (2021/2256(IMM))
– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Włodzimierz Cimoszewicz, dat op 14 juli 2021 werd ingediend door de procureur-generaal van de Republiek Polen in verband met een strafrechtelijke procedure die de procureur van het district Białystok tegen hem heeft ingesteld, en van de ontvangst waarvan op 24 november 2021 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– gezien het feit dat Włodzimierz Cimoszewicz heeft afgezien van zijn recht om overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement, te worden gehoord,
– gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019(1),
– gezien de artikelen 105, lid 2, en 108 van de grondwet van de Republiek Polen en artikel 7b, lid 1, en artikel 7c, lid 1, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitoefening van het mandaat van parlementslid en senator,
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0057/2022),
A. overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Polen een verzoek van de procureur van het district Białystok om opheffing van de immuniteit van Włodzimierz Cimoszewicz, lid van het Europees Parlement, heeft ingediend, met het oog op het verkrijgen van toestemming om een strafrechtelijke procedure tegen hem in te stellen in verband met een strafbaar feit in de zin van artikel 177, lid 1, in samenhang met artikel 178, lid 1, van het Poolse strafwetboek; dat het betrokken verzoek om opheffing van de parlementaire immuniteit overeenkomstig artikel 9, lid 12, van zijn Reglement is ingediend door de gerechtelijke autoriteit, waarbij het evenwel de aandacht vestigt op het feit dat op grond van artikel 9, lid 1, van zijn Reglement een verzoek om opheffing van de immuniteit moet worden ingediend door “een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat”, twee begrippen die niet identiek zijn;
B. overwegende dat Włodzimierz Cimoszewicz op 4 mei 2019 omstreeks 8.50 uur in Hajnówka (Polen) met de voorkant van zijn voertuig een persoon zou hebben geraakt die zich op een oversteekplaats voor voetgangers bevond; dat Włodzimierz Cimoszewicz na het ongeval heeft geprobeerd het slachtoffer te overtuigen naar het ziekenhuis te worden gevoerd, maar dat het slachtoffer dit heeft geweigerd en heeft gevraagd om met haar fiets naar huis te worden gebracht; dat Włodzimierz Cimoszewicz vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten om het slachtoffer met zijn auto naar haar woonplaats in Hajnówka te brengen, zonder dat hij de hulpdiensten of de politie in kennis heeft gesteld van het ongeval, hetgeen in strijd zou zijn met de wettelijke verplichting uit hoofde van artikel 44, lid 2, van de wegenverkeerswet van 20 juni 1997; dat het slachtoffer er bij thuiskomst, omstreeks 9.30 uur, uiteindelijk mee heeft ingestemd om naar het ziekenhuis van Hajnówka te worden gebracht; dat het slachtoffer in het ziekenhuis het personeel ervan in kennis heeft gesteld dat zij een verkeersongeval had gehad, en dat het ziekenhuis de wetshandhavingsinstantie onmiddellijk telefonisch op de hoogte heeft gebracht van het ongeval, die op haar beurt de informatie heeft doorgestuurd naar het politiebureau in het district Hajnówka; dat het slachtoffer, nadat de nodige medische onderzoeken waren verricht en de nodige medische zorgen waren toegediend, dezelfde dag nog het ziekenhuis heeft verlaten; dat Włodzimierz Cimoszewicz alcoholtests heeft ondergaan en dat uit de uitgevoerde analyses is gebleken dat er geen sporen van alcohol aanwezig waren;
C. overwegende dat het vermeende strafbare feit geen rechtstreeks of duidelijk verband houdt met de uitoefening door Włodzimierz Cimoszewicz van zijn functies als lid van het Europees Parlement en geen uiting is van meningen of stemmen die zijn uitgebracht in het kader van zijn functies als lid van het Europees Parlement in de zin van artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;
D. overwegende dat de leden van het Europees Parlement krachtens artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;
E. overwegende dat overeenkomstig artikel 105, lid 2, en artikel 108 van de grondwet van de Republiek Polen van 2 april 1997, alsmede artikel 7, leden 1, 2 en 4, artikel 7 ter, lid 1, en artikel 7 quater, lid 1, van de wet van 9 mei 1996 betreffende de uitoefening van het mandaat van parlementslid en senator(2), een lid niet als verdachte kan worden gehoord en niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld zonder toestemming van het Europees Parlement;
F. overwegende dat het Parlement niet als een rechtbank kan worden beschouwd en dat het lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden beschouwd(3);
G. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in het kader van de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden;
H. overwegende dat het Parlement in het onderhavige geval geen bewijs van fumus persecutionis heeft gevonden, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de gerechtelijke procedure in kwestie is ingesteld met de intentie de politieke activiteiten van het lid en daarmee het Europees Parlement schade toe te brengen;
1. besluit de immuniteit van Włodzimierz Cimoszewicz op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Republiek Polen en aan Włodzimierz Cimoszewicz.
Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI:EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23; arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019, Junqueras Vies, C-502/19, ECLI:EU:C:2019:1115.
– gezien het verzoek van de plaatsvervangend openbaar aanklager bij de rechtbank van eerste aanleg te Athene om opheffing van de immuniteit van Ioannis Lagos, dat per brief d.d. 10 september 2021 van de plaatsvervangend openbaar aanklager bij het Hooggerechtshof is doorgezonden in het kader van een mogelijke strafrechtelijke vervolging (Re. ABM: RB 2020/193-EG: 6-21/50), en van de ontvangst waarvan op 18 oktober 2021 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na Ioannis Lagos te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,
– gezien artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019(1),
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9‑0055/2022),
A. overwegende dat de plaatsvervangend openbaar aanklager bij de rechtbank van eerste aanleg te Athene een verzoek om opheffing van de parlementaire immuniteit van Ioannis Lagos heeft ingediend teneinde tegen hem een strafrechtelijke procedure te kunnen inleiden wegens bepaalde uitlatingen die hij tijdens een debat in de plenaire vergadering in het Europees Parlement gedaan heeft;
B. overwegende dat Ioannis Lagos op 14 september 2020 tijdens een debat in de plenaire vergadering in het Europees Parlement verklaringen aflegde waarmee hij xenofoob en islamofoob nepnieuws over migranten in Moria zou hebben verspreid;
C. overwegende dat Ioannis Lagos zich door deze uitlatingen schuldig zou hebben gemaakt aan het publiekelijk aanzetten tot geweld en haat jegens personen van een bepaald ras en/of met een bepaalde huidskleur, nationaliteit of etnische afkomst, en dit op een wijze die de openbare orde in gevaar brengt en een bedreiging vormt voor de fysieke integriteit van bovengenoemde personen, hetgeen een strafbaar feit is in de zin van artikel 1, lid 1, van de Griekse wet 927/1979, zoals gewijzigd bij artikel 1 van de Griekse wet 4285/2014;
D. overwegende dat de parlementaire immuniteit geen persoonlijk voorrecht van de leden is, maar een garantie voor de onafhankelijkheid van het Parlement als geheel en van zijn leden;
E. overwegende dat het Parlement niet als rechter kan optreden en dat het lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als "verdachte" kan worden aangemerkt(2);
F. overwegende dat artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaalt dat tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en dat zij evenmin kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;
G. overwegende dat Ioannis Lagos zijn uitlatingen heeft gedaan tijdens een plenaire vergadering van het Europees Parlement, in de vergaderzaal zelf tijdens de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement;
H. overwegende dat de uitlatingen van Ioannis Lagos dus zijn gedaan in het kader van zijn ambt als EP-lid en van zijn werkzaamheden voor het Europees Parlement;
1. besluit de immuniteit van Ioannis Lagos niet op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Helleense Republiek en aan Ioannis Lagos.
Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23; arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019, Junqueras Vies, C-502/19, ECLI:EU:C:2019:1115.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een proefregeling voor marktinfrastructuren op basis van “distributed ledger”-technologie (COM(2020)0594 – C9-0305/2020 – 2020/0267(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0594),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9‑0305/2020),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 28 april 2021(1),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 24 februari 2021(2),
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 21 december 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0240/2021),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 maart 2022 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2022/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende een proefregeling voor marktinfrastructuren op basis van distributed ledger-technologie, en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 909/2014 en Richtlijn 2014/65/EU
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2022/858.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (herschikking) (COM(2021)0085 – C9-0085/2021 – 2021/0045(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2021)0085),
– gezien artikel 294, lid 3, en artikel 114, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0085/2021),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 7 juli 2021(1),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(2),
– gezien de brief van 1 oktober 2021 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie industrie, onderzoek en energie overeenkomstig artikel 110, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 december 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien de artikelen 110, 59 en 40 van zijn Reglement,
– gezien het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming,
– gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9-0286/2021),
A. overwegende dat het voorstel van de Commissie volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel louter een codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 maart 2022 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2022/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende roaming op openbare mobielecommunicatienetwerken binnen de Unie (herschikking)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2022/612.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Republiek Moldavië (COM(2022)0004 – C9-0007/2022 – 2021/0438(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0004),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 212, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9‑0007/2022),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 21 maart 2022 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A9-0043/2022),
1. stelt onderhavig standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 maart 2022 met het oog op de vaststelling van Besluit (EU) 2022/... van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan de Republiek Moldavië
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit (EU) 2022/563.)
Geautomatiseerd systeem voor communicatie in grensoverschrijdende civiel- en strafrechtelijke procedures (e-Codex) ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een geautomatiseerd systeem voor communicatie in grensoverschrijdende civiel- en strafrechtelijke procedures (e-Codex), en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1726 (COM(2020)0712 – C9-0389/2020 – 2020/0345(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2020)0712),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 81, lid 2, en artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0389/2020),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 april 2021(1),
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 december 2021 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie juridische zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 58 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0288/2021),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 maart 2022 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2022/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende een geautomatiseerd systeem voor de grensoverschrijdende elektronische gegevensuitwisseling op het gebied van justitiële samenwerking in civiele en strafzaken (e-Codex), en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1726
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2022/850.)
Geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Italië *
116k
43k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van DNA-gegevens in Italië (14836/2021 – C9-0002/2022 – 2021/0806(CNS))
– gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9‑0002/2022),
– gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit(1), en met name artikel 33,
– gezien artikel 82 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9‑0046/2022),
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Italië *
117k
43k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van dactyloscopische gegevens in Italië (14837/2021 – C9-0003/2022 – 2021/0807(CNS))
– gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9‑0003/2022),
– gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit(1), en met name artikel 33,
– gezien artikel 82 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9‑0050/2022),
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Italië *
116k
43k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Italië (14838/2021 – C9-0004/2022 – 2021/0808(CNS))
– gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9‑0004/2022),
– gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit(1), en met name artikel 33,
– gezien artikel 82 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9‑0047/2022),
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Griekenland *
116k
42k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Raad betreffende de start van de geautomatiseerde uitwisseling van voertuigregistratiegegevens in Griekenland (14839/2021 – C9-0005/2022 – 2021/0809(CNS))
– gezien artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, en artikel 9 van Protocol nr. 36 betreffende de overgangsbepalingen, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9‑0005/2022),
– gezien Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit(1), en met name artikel 33,
– gezien artikel 82 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9‑0049/2022),
1. hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van de Raad;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Overeenkomst EU-Brazilië inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf voor houders van een gewoon paspoort ***
116k
43k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf voor houders van een gewoon paspoort (13448/2018 – C9-0416/2021 – 2018/0084(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13448/2018),
– gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf voor houders van een gewoon paspoort (13449/2018),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, punt a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9‑0416/2021),
– gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9‑0029/2022),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Federale Republiek Brazilië.
Overeenkomst EU-Brazilië inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf voor houders van een diplomatiek of dienstpaspoort ***
116k
43k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf voor houders van een diplomatiek of dienstpaspoort (13445/2018 – C9-0415/2021 – 2018/0086(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13445/2018),
– gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië tot wijziging van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Federale Republiek Brazilië inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf voor houders van een diplomatiek of dienstpaspoort (13446/2018),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 77, lid 2, punt a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9‑0415/2021),
– gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9‑0030/2022),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Federale Republiek Brazilië.
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2021/007 FR/Selecta - Frankrijk
Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van aanvraag EGF/2021/007 FR/Selecta van Frankrijk (COM(2022)0035 – C9-0036/2022 – 2022/0023(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0035 – C9‑0036/2022),
– gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013(1) (de “EFG-verordening”),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(2) (“MFK-verordening”), en met name artikel 8,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(3), en met name punt 9,
– gezien de brieven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en van de Commissie regionale ontwikkeling,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0048/2022),
A. overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om aanvullende steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen ondervinden van globalisering en van technologische en milieuveranderingen, zoals verschuivingen in de wereldhandelsstromen, handelsgeschillen, significante verschuivingen in de handelsbetrekkingen van de Unie of de samenstelling van de interne markt en financiële of economische crises, alsook de overgang naar een koolstofarme economie, of als gevolg van digitalisering of automatisering;
B. overwegende dat de Unie het toepassingsgebied van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) heeft uitgebreid om financiële steun te verlenen in geval van grote herstructureringen en aldus de economische gevolgen van de coronacrisis te dekken;
C. overwegende dat Frankrijk aanvraag EGF/2021/007 FR/Selecta heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het EFG naar aanleiding van 294 ontslagen in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2-afdeling 46 (Groothandel, met uitzondering van de handel in auto’s en motorfietsen) in alle Franse regio’s van NUTS-niveau 2 op het Franse vasteland, met uitzondering van Limousin (FRI2), binnen een referentieperiode voor de aanvraag van 1 juni 2021 tot 1 oktober 2021;
D. overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op 294 ontslagen werknemers wier werkzaamheden bij de onderneming Selecta zijn beëindigd tijdens de referentieperiode, terwijl 179 werknemers vóór of na de referentieperiode werden ontslagen als gevolg van dezelfde gebeurtenissen die de aanleiding vormden voor de beëindiging van de werkzaamheden van de ontslagen werknemers tijdens de referentieperiode en derhalve ook als in aanmerking komende begunstigden zullen worden beschouwd;
E. overwegende dat de aanvraag is ingediend op grond van de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 2, punt a), van de EFG-verordening, die vereisen dat binnen een referentieperiode van vier maanden in een onderneming in een lidstaat de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers zijn beëindigd;
F. overwegende dat de sector van verkoopautomaten hard is getroffen door de COVID-19-pandemie in Europa als gevolg van de sluiting van de locaties waar de machines zich bevonden (zakelijke en openbare ruimten zoals luchthavens, spoorwegstations enz.) of door het gebrek aan toegang tot de verkoopautomaten op de open locaties, en dat de sector verkoopautomaten in de regio Île-de-France 70 % van de omzet verloor (september 2020 ten opzichte van het jaar daarvoor) als gevolg van telewerken(4);
G. overwegende dat volgens Selecta de bijvulling van de machines, ondanks het herstel van de activiteiten in de zomer van 2020, met 47 % was gedaald ten opzichte van februari 2020, de laatste maand vóór de pandemie, en dat ondanks de heronderhandeling van contracten in een poging om de verliezen te beteugelen, die nog werden verergerd door vaste kosten en dalende verkopen, Selecta in 2020 exploitatieverliezen van 60 miljoen EUR boekte(5) en is overgegaan tot het ontslag van 473 werknemers;
H. overwegende dat de Commissie heeft verklaard dat de gezondheidscrisis is uitgemond in een economische crisis, een herstelplan voor de economie heeft opgesteld en de rol van het EFG als noodinstrument heeft onderstreept(6);
I. overwegende dat volgens de Franse Organisatie voor automatische verkoop en diensten (NAVSA) de omzet van de sector in Frankrijk in 2020 is gedaald tot tussen de 50 en 90 % ten opzichte van 2019, waardoor ongeveer 25 000 banen in gevaar kwamen;
J. overwegende dat financiële bijdragen uit het EFG in de eerste plaats gericht moeten zijn op actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen en op gepersonaliseerde diensten die tot doel hebben de begunstigden snel aan een fatsoenlijke en duurzame betrekking te helpen binnen of buiten de sector waar zij oorspronkelijk werkzaam waren, en hen voor te bereiden op een groenere en meer digitale Europese economie;
K. overwegende dat het EFG het jaarlijkse maximumbedrag van 186 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet mag overschrijden, zoals vastgelegd in artikel 8 van de MFK-verordening;
1. is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 2, punt a), van de EFG-verordening en dat Frankrijk recht heeft op een financiële bijdrage ter hoogte van 4 074 296 EUR uit hoofde van die verordening, wat overeenkomt met 85 % van de totale kosten van 4 793 290 EUR, waarvan 4 766 930 EUR voor gepersonaliseerde diensten en, in overeenstemming met artikel 7, lid 5, van de EFG-verordening, 26 360 EUR voor de uitvoering van het EFG;
2. stelt vast dat de Franse autoriteiten de aanvraag op 12 oktober 2021 hebben ingediend en dat de Commissie haar beoordeling op 7 februari 2022 heeft afgerond en het Parlement hiervan diezelfde dag nog in kennis heeft gesteld;
3. stelt vast dat de aanvraag betrekking heeft op in totaal 473 ontslagen werknemers wier werkzaamheden zijn beëindigd; stelt met tevredenheid vast dat Frankrijk verwacht dat alle in aanmerking komende begunstigden zullen deelnemen aan de maatregelen (“beoogde begunstigden”);
4. herinnert eraan dat de sociale gevolgen van de ontslagen naar verwachting aanzienlijk zullen zijn voor Frankrijk, met name in de regio Île-de-France en de stad Lille, waar respectievelijk 32 en 13 % van de ontslagen plaatsvonden;
5. merkt op dat 29,8 % van de beoogde begunstigden een diploma lager middelbaar onderwijs of minder heeft;
6. stelt vast dat Frankrijk met ingang van 1 april 2021 is begonnen met het verstrekken van gepersonaliseerde diensten aan de beoogde begunstigden, wat betekent dat de periode om in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage uit het EFG zal lopen van 1 april 2021 tot 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit;
7. merkt op dat gepersonaliseerde diensten die aan de betrokken werknemers worden verstrekt de volgende maatregelen omvatten: adviesdiensten en loopbaanbegeleiding, psychologische ondersteuning, opleiding, bijdrage bij het oprichten van een bedrijf, toelage voor het zoeken van een baan, toelage voor een snelle terugkeer naar een nieuwe baan, aanmoedigingsmaatregel ten behoeve van outplacement, bijdrage in de verhuis- en installatiekosten;
8. wijst in dat verband nogmaals op de belangrijke rol die de Unie moet spelen bij het bieden van de kwalificaties die nodig zijn voor een rechtvaardige transitie die aansluit bij de Europese Green Deal; is er sterk voorstander van dat het EFG in de periode 2021-2027 gebruikt blijft worden om solidariteit te betonen met de getroffen personen, maar dat tegelijkertijd de nadruk behouden blijft op de impact van herstructureringen op werknemers, en dringt erop aan dat bij toekomstige aanvragen zoveel mogelijk wordt gelet op beleidscoherentie;
9. stelt verheugd vast dat het gecoördineerde pakket aan gepersonaliseerde diensten waarvoor medefinanciering van het EFG is aangevraagd door Frankrijk in overleg met vertegenwoordigers van het personeel en de vakbonden is samengesteld; wijst erop dat er transparantie moet zijn in elke fase van de procedure en dringt erop aan dat het dienstenpakket wordt uitgevoerd en geëvalueerd met betrokkenheid van de sociale partners; merkt op dat aan alle procedurele vereisten is voldaan;
10. is van mening dat de financiële bijdragen uit het EFG in de eerste plaats gericht moeten zijn op actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen en op gepersonaliseerde diensten die tot doel hebben de begunstigden snel aan een fatsoenlijke en duurzame betrekking te helpen binnen of buiten de sector waar zij oorspronkelijk werkzaam waren, en hen voor te bereiden op een groenere en meer digitale Europese economie;
11. herinnert aan de mogelijkheid om speciale tijdelijke maatregelen te treffen in het kader van het gecoördineerde pakket, zoals het uitbetalen van toelagen voor kinderopvang, overeenkomstig artikel 7, lid 2, punt b), van de EFG-verordening, om werkzoekenden in staat te stellen deel te nemen aan de voorgestelde activiteiten;
12. wijst erop dat de Franse autoriteiten hebben aangegeven dat personeels- en vakbondsvertegenwoordigers nauw betrokken zijn bij de organisatorische plannen van het bedrijf om zich aan te passen aan de veranderingen;
13. stelt tevreden vast dat Selecta een zeer actief opleidingsbeleid heeft ingevoerd dat veel verder gaat dan de wettelijke verplichtingen van het bedrijf;
14. merkt op dat in 2021 het opleidingsbudget per werknemer 30 % hoger lag dan in 2019, met als doel de inzetbaarheid en mobiliteit van het personeel te verbeteren;
15. benadrukt dat de Franse autoriteiten hebben bevestigd dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere fondsen of financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen;
16. wijst er nogmaals op dat steun uit het EFG geen vervanging mag zijn voor maatregelen die op grond van nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten onder de verantwoordelijkheid van bedrijven vallen, of voor welke vergoedingen of rechten ten behoeve van de ontslagen werknemers dan ook, en dat de toewijzing dus geheel en al aanvullend moet zijn;
17. herinnert eraan dat het EFG tot doel heeft solidariteit te betonen met en steun te verlenen aan begunstigden en hen te helpen bij een snelle terugkeer naar een fatsoenlijke en duurzame betrekking binnen of buiten de sector waar zij oorspronkelijk werkzaam waren;
18. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
19. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van een aanvraag van Frankrijk – EGF/2021/007 FR/Selecta
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU)2022/548.)
Behoefte aan een dringend EU-actieplan om voedselzekerheid binnen en buiten de EU te waarborgen in het licht van de Russische invasie in Oekraïne
172k
60k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over de behoefte aan een dringend EU-actieplan om voedselzekerheid binnen en buiten de EU te waarborgen in het licht van de Russische invasie in Oekraïne (2022/2593(RSP))
– gezien zijn eerdere resoluties over Rusland en Oekraïne,
– gezien de verklaringen van de leiders van het Europees Parlement van 16 en 24 februari 2022 over Oekraïne,
– gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger namens de EU van 24 februari 2022 over de inval van de gewapende strijdkrachten van de Russische Federatie in Oekraïne,
– gezien de verklaring van de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Commissie van 24 februari 2022 over de ongekende en niet-uitgelokte militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne,
– gezien de recente verklaringen van de president van Oekraïne en de voorzitter van de Commissie over de situatie in Oekraïne,
– gezien de verklaring van de G7 van 24 februari 2022,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 24 februari 2022,
– gezien artikel 39 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien zijn resolutie van 1 maart 2022 over de aanval van Rusland op Oekraïne(1),
– gezien de verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders in het kader van de Europese Raad van 10 maart 2022 over de militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne,
– gezien de verklaring van de ministers van Landbouw tijdens de zitting van de G7 van 11 maart 2022 over de invasie door gewapende strijdkrachten van de Russische Federatie in Oekraïne,
– gezien de Verklaring van Versailles van de staatshoofden en regeringsleiders van de EU, afgelegd tijdens hun informele vergadering op 10 en 11 maart 2022,
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2021 over het noodplan voor het waarborgen van de voedselvoorziening en voedselzekerheid in tijden van crisis (COM(2021)0689),
– gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties en de beginselen van het internationaal recht alle staten gelijke soevereiniteit genieten en zich in hun internationale betrekkingen moeten onthouden van bedreiging met of gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van enige staat;
B. overwegende dat de Russische Federatie op 24 februari 2022 een niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde invasie van Oekraïne is gestart;
C. overwegende dat voedselproductie en toegang tot voedsel niet mogen worden gebruikt als geopolitiek wapen;
D. overwegende dat de Raad een eerste reeks sancties tegen Rusland heeft aangenomen, waaronder gerichte individuele sancties, economische en financiële sancties en handelsbeperkingen, en verdere sancties blijft voorbereiden in nauwe samenwerking met trans-Atlantische bondgenoten en andere gelijkgestemde internationale partners;
E. overwegende dat deze situatie en de legitieme sancties die aan Rusland zijn opgelegd, zullen leiden tot een aanzienlijke cumulatieve verstoring van de mondiale landbouw-, visserij- en aquacultuurmarkten, naast de COVID-19-crisis en de recente aanzienlijke stijgingen van de kosten van basisproducten, met name wat betreft de markten voor granen en plantaardige olie, aangezien Oekraïne en Rusland goed zijn voor ongeveer 30 % van de wereldhandel in tarwe, 32 % van die in gerst, 17 % van die in maïs en meer dan 50 % van die in zonnebloemolie en 20 % van de wereldhandel in zonnebloempitten, en wat betreft de toegang tot meststoffen en de basisproducten die nodig zijn voor de productie van meststoffen;
F. overwegende dat de havens aan de Zwarte Zee tot de beschadigde civiele infrastructuur behoren, waardoor de handel over zee volledig geblokkeerd is en de uitvoer van essentiële landbouwproducten naar verschillende regio’s, waaronder de EU, stil is komen te liggen;
G. overwegende dat de Commissie en de lidstaten naar aanleiding van de annexatie van de Krim door Rusland en de daaropvolgende sancties verschillende maatregelen hebben genomen om de negatieve gevolgen voor de landbouw-, visserij- en aquacultuurmarkten van de EU tegen te gaan;
H. overwegende dat de oorlog op het terrein in Oekraïne het interne verkeer van goederen, met name levensmiddelen, diervoeders en andere landbouwproducten, belemmert en ook de opschorting van de verwerking van oliehoudende zaden en de introductie van exportvergunningen voor bepaalde gewassen met zich mee heeft gebracht, wat heeft geleid tot ernstige voedselschaarste in Oekraïne, een gebrek aan voorraden voor transport naar andere landen en een acute dreiging van geopolitieke instabiliteit;
I. overwegende dat bij het conflict kritieke landbouwinfrastructuur, onder meer voor vervoer en opslag, onder vuur is komen te liggen, wat aanzienlijke regionale gevolgen heeft; overwegende dat bombardementen, beschietingen en clusterbommen in oorlogssituaties landbouwgrond schade toebrengen en mensen verminken die dat land nadien weer willen bewerken, waardoor het jarenlang onbruikbaar is terwijl er mijnopruiming plaatsvindt en oorlogsmunitie opgespoord en onschadelijk gemaakt of vernietigd wordt;
J. overwegende dat de oogst van 2022 in Oekraïne niet kan plaatsvinden omdat landbouwers en werknemers in de landbouw uit vrees voor hun leven gevlucht zijn of hun land verdedigen, en dat landbouwbedrijven te ernstig beschadigd zijn om de productie van dit jaar gewoon te laten doorgaan;
K. overwegende dat Oekraïne goed is voor 11 % van de mondiale markt voor tarwe, 16 % voor gerst, 15 % voor maïs, 16 % voor koolzaad, 50 % voor zonnebloemolie, 9 % voor zonnebloemzaad en 61 % voor zonnebloemschroot; overwegende dat deze cijfers voor Rusland neerkomen op 20 % (tarwe), 16 % (gerst), 2 % (maïs), 3 % (koolzaad) en 20 % (zonnebloemschroot);
L. overwegende dat Oekraïne is uitgegroeid tot een belangrijke leverancier van de EU en de primaire leverancier van maïs (gemiddeld 9,2 megaton – 57 % van de toevoer), koolzaad (2 megaton – 42 % van de Europese invoer in volume), zonnebloemzaad (0,1 megaton – 15 %) en zonnebloemschroot (1,3 megaton – 47 % van de invoer) en in mindere mate tarwe (1 megaton – 30 % van de invoer); overwegende dat Rusland ook, zij het in mindere mate, een belangrijke leverancier van de EU is voor tarwe (0,5 megaton – 11 %), maar vooral van koolzaadkoeken (0,2 megaton – 50 %), zonnebloemschroot (0,9 megaton – 34 %) en zonnebloemzaad (0,3 megaton –35 %);
M. overwegende dat de prijzen op de mondiale landbouwmarkten al vóór de Russische invasie van Oekraïne aan het stijgen waren, onder meer als gevolg van de klimaateffecten en de weerslag van de COVID-19-pandemie; overwegende dat de stijgende energieprijzen in Europa aanzienlijke gevolgen hebben voor de landbouw, de visserij en de aquacultuur, met hogere meststofprijzen en hogere energiekosten voor landbouwers;
N. overwegende dat de wereldmarktprijzen voor landbouwproducten sinds het begin van het conflict sterk zijn gestegen (afhankelijk van het product met 5 % tot 10 %), waardoor ze de prijzen van het verkoopseizoen 2007-2008 benaderen;
O. overwegende dat de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) denkt dat de wereldwijde bevoorradingsproblemen die het gevolg zouden zijn van een plotselinge en scherpe daling van de exporten van graan en zonnebloemzaad door de twee landen, de internationale prijzen voor levensmiddelen en diervoeders tot ver boven de nu reeds hoge niveaus zouden kunnen opdrijven;
P. overwegende dat de EU niet alleen tarwe importeert maar ook exporteert, met name naar de landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (jaarlijks ongeveer 6 miljoen ton); overwegende dat deze landen in de eerste plaats afhankelijk zijn van Rusland en Oekraïne, en vervolgens van de EU;
Q. overwegende dat het gemeenschappelijk visserijbeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) onder meer tot doel hebben de EU-markt te voorzien van levensmiddelen met een hoge voedingswaarde, de afhankelijkheid van de EU-markt van ingevoerde levensmiddelen te verminderen en ervoor te zorgen dat levensmiddelen tegen redelijke prijzen aan de consument worden geleverd; overwegende dat de COVID-19-pandemie en nu de Russische invasie van Oekraïne het nog duidelijker hebben gemaakt dat de EU haar voedselzekerheid moet versterken en haar afhankelijkheid van basisproducten die worden ingevoerd door één of te weinig leveranciers van buiten de EU moet verminderen;
R. overwegende dat de Commissie op 9 maart 2022 de eerste bijeenkomst heeft gehouden van het onlangs opgerichte Europese mechanisme voor paraatheid en respons bij voedselzekerheidscrises om de voedselzekerheid, de gevolgen van de stijging van de energieprijzen en de prijzen van basisproducten en de gevolgen van de oorlog in Oekraïne te bespreken; overwegende dat dit mechanisme tot doel heeft de crisisparaatheid te vergroten door de coördinatie te verbeteren en beste praktijken uit te wisselen;
S. overwegende dat de EU sterk afhankelijk is van Russische fossiele brandstoffen; overwegende dat ongeveer 90 % van het in de EU gebruikte gas wordt ingevoerd, en dat Rusland in 2021 45 % van die invoer op verschillende niveaus aan de EU-lidstaten heeft geleverd; overwegende dat Rusland met 27 % ook de grootste olieleverancier van Europa was en meer dan drie keer zo veel olie heeft geleverd als de op één na grootste (Noorwegen); overwegende dat deze externe afhankelijkheid van energie rechtstreekse gevolgen heeft voor de landbouwproductie;
T. overwegende dat als gevolg van het conflict de energie-, input- en voedselprijzen stijgen, wat betekent dat steeds meer mensen in armoede dreigen te vervallen (naast de 97 miljoen mensen die nu al dat risico lopen); overwegende dat er daarom sociale maatregelen nodig zijn om producenten en consumenten deze gevolgen te helpen opvangen;
U. overwegende dat voedselzekerheid niet alleen betekent dat levensmiddelen voorhanden moeten zijn, maar volgens de FAO ook dat iedereen recht op voedsel en op toegang tot gezonde voeding heeft;
V. overwegende dat de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde Russische aanvalsoorlog zijn weerslag heeft op de voedselzekerheid en bovenop de reeds ernstige situatie komt als gevolg van COVID-19, de uitzonderlijke droogte in het zuiden van de EU, de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit; overwegende dat deze crisis zowel directe als indirecte gevolgen heeft voor de agro- en de aquatische voedingssector;
W. overwegende dat de EU niet alleen onafhankelijker moet worden op strategische gebieden zoals defensie of de energievoorziening, maar ook te allen tijde voor voedselzekerheid moet kunnen zorgen door de veerkracht te vergroten in sectoren waar de EU nu nog sterk afhankelijk is van importen; overwegende dat de crisis in Oekraïne eens te meer duidelijk maakt dat voedselzekerheid geen vanzelfsprekendheid is; overwegende dat de Europese levensmiddelenproductie als een strategische sector moet worden beschouwd;
X. overwegende dat de EU stoelt op het beginsel van solidariteit en dat als de EU nu niet handelt, de meest kwetsbaren het zwaarst zullen lijden;
Y. overwegende dat deze crisis zowel directe als indirecte gevolgen voor de agro- en de aquatische voedingssector heeft, waarbij de directe gevolgen verband houden met de onderbreking van het handelsverkeer met Rusland en Oekraïne, en de indirecte gevolgen met de volatiliteit van de prijzen en de productiekosten;
Z. overwegende dat de prijsstijgingen bij energie, brandstof, meststoffen, grondstoffen en landbouwproducten een grote impact op de agro- en de aquatische voedingssector hebben en in een enorme stijging van de productiekosten resulteren, hetgeen de productiecontinuïteit in gevaar brengt en verstoringen van de bevoorradingsketen tot gevolg zou kunnen hebben;
AA. overwegende dat Rusland de op vijf na grootste handelspartner van Europa is wat betreft de waarde van de EU-uitvoer van agrovoedingsmiddelen(2); overwegende dat de handelsverstoringen en de opgelegde sancties verzachtende maatregelen zullen vereisen, waaronder de totstandbrenging van alternatieve markten voor landbouwproducten uit de EU;
AB. overwegende dat voedselcrises kunnen worden veroorzaakt door speculatie met levensmiddelen;
AC. overwegende dat Rusland een van de belangrijkste exporteurs is van synthetische stikstofmeststoffen en componenten daarvan en dat Belarus een belangrijke exporteur is van kalimeststoffen; overwegende dat de prijzen van stikstofmeststoffen sterk afhankelijk zijn van de aardgasprijzen en dat Rusland op de aardgasmarkt een dominante marktpositie inneemt; overwegende dat Rusland op 4 maart 2022 aangekondigd heeft de export van minerale meststoffen op te schorten naar aanleiding van zijn invasie van Oekraïne;
AD. overwegende dat de EU niet alleen sterk afhankelijk is van de invoer van meststoffen uit Rusland, maar dat de afhankelijkheid van de EU van de invoer van fossiele energie voor de productie van meststoffen en van potas uit Belarus zal leiden tot een aanzienlijke verstoring van de voorziening in een tijd waarin de meststofprijzen het afgelopen jaar met 142 % zijn gestegen en energie en meststoffen 20 % van de productiekosten van landbouwers uitmaken(3); overwegende dat gas goed is voor 60 % tot 80 % van de productiekosten van de belangrijkste stikstofhoudende meststoffen(4); overwegende dat de hoge gasprijzen reeds hebben geleid tot de tijdelijke sluiting van bepaalde installaties in de meststoffenindustrie; overwegende dat er reeds gevallen zijn waarin bedrijven die meststoffen produceren, bestellingen van landbouwers hebben afgewezen vanwege een gebrek aan grondstoffen;
AE. overwegende dat veel meststoffen afkomstig zijn van organische voedingsbronnen en dat deze producten momenteel niet worden gebruikt ter vervanging van kunstmest; overwegende dat een groter gebruik ervan een oplossing zou kunnen zijn om de afhankelijkheid van de EU van kunstmest te verminderen, in overeenstemming met de doelstellingen van de Green Deal; overwegende dat met name het gebruik van verwerkte mest, biochar en frass de mestkosten voor landbouwers zou kunnen reduceren;
AF. overwegende dat de brandstofprijzen in de EU aanzienlijk zijn gestegen en in veel lidstaten een historisch hoog niveau hebben bereikt; overwegende dat voortzetting van deze trend zal leiden tot een onhoudbare economische situatie voor landbouwers en vissers, bijvoorbeeld in het geval van vissersvaartuigen waarvan de inkomsten uit visserijactiviteiten op zee nauwelijks meer kostendekkend zijn;
AG. overwegende dat de visserij-, aquacultuur- en verwerkingssectoren in de EU hoogwaardige visserijproducten leveren en een belangrijke rol spelen bij het waarborgen van de mondiale voedselzekerheid; overwegende dat de visserijsector lange tijd heeft geholpen Europese consumenten te voorzien van kwaliteitsproducten die aan hoge normen inzake voedselveiligheid en voedingswelzijn voldoen, en dat de sector nu wereldwijd toonaangevend is op het gebied van duurzaamheid;
AH. overwegende dat de goede werking van de Europese interne markt een voorwaarde is voor het garanderen van de voedselzekerheid; overwegende dat de Hongaarse regering onlangs een totaalverbod op de export van graan heeft afgekondigd naar aanleiding van de Russische invasie van Oekraïne, hetgeen een inbreuk vormt op de verplichtingen van dat land uit hoofde van de Verdragen en niet strookt met het beginsel van solidariteit binnen de EU;
AI. overwegende dat de gevolgen voor de consumentenvoedselprijzen in aanmerking moeten worden genomen in de context van de gevolgen van de COVID-19-pandemie, die reeds vóór het begin van de oorlog tot prijsstijgingen heeft bijgedragen; overwegende dat de voedselprijzen in de EU in januari 2022 4,7 % hoger waren dan in dezelfde maand van het voorgaande jaar(5); overwegende dat veel lidstaten, en met name Midden- en Oost-Europese landen, te maken hebben met nog hogere stijgingen van de voedselprijzen;
AJ. overwegende dat de uitputting van de voorraden aan diervoeders voor veel veehouders ernstige gevolgen zal hebben; overwegende dat verscheidene lidstaten hebben aangegeven dat zij gezien de huidige percentages het risico lopen dat zij tegen Pasen door hun diervoedervoorraden heen zijn;
AK. overwegende dat er belangrijke synergieën tot stand moeten komen en na de huidige crisis behouden moeten blijven, zoals duurzame landbouwpraktijken die de bodemkwaliteit verbeteren, waardoor de productiviteit en andere ecosysteemfuncties en -diensten, waaronder koolstofvastlegging en de regulering van de waterkwaliteit, verbeteren; overwegende dat de manier waarop de EU voedsel, dranken en andere landbouwproducten produceert en consumeert, in overeenstemming moet zijn met het beleid en de verbintenissen van de EU, met inbegrip van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN en de Overeenkomst van Parijs, om te zorgen voor een solide evenwicht tussen de drie pijlers van duurzaamheid;
AL. overwegende dat het van essentieel belang is het probleem van voedselverspilling in alle stadia van de toeleveringsketen op korte termijn aan te pakken om de druk op de voedselvoorziening in Europa te verminderen, met name omdat elk jaar in de EU 88 miljoen ton voedsel wordt verspild, met de bijbehorende kosten van naar schatting 143 miljard EUR; overwegende dat het aanpakken van voedselverspilling door middel van maatregelen ter verwezenlijking van de EU-doelstelling om de voedselverspilling tegen 2025 met 30 % en tegen 2030 met 50 % te verminderen ten opzichte van het referentieniveau van 2014, alsook door middel van maatregelen om onnodige wetgevingsobstakels voor de omzetting van afvalstoffen in organische meststoffen te elimineren, een onmiddellijk positief effect zou hebben op de voedselzekerheid in de EU;
1. veroordeelt in de strengst mogelijke bewoordingen de illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire agressie tegen en invasie van Oekraïne door de Russische Federatie, alsook de betrokkenheid van Belarus bij deze agressie; eist dat de Russische Federatie onmiddellijk alle militaire activiteiten in Oekraïne stopzet, alle militaire en paramilitaire strijdkrachten en militaire uitrusting onvoorwaardelijk terugtrekt uit het internationaal erkende grondgebied van Oekraïne, humanitaire corridors niet langer blokkeert en de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne binnen zijn internationaal erkende grenzen volledig eerbiedigt, om de vrede te herstellen en er zo voor te zorgen dat er veilig kan worden begonnen met de wederopbouw van levensbelangrijke economische en sociale structuren, gezondheidsstelsels en voedselsystemen;
2. betuigt zijn onverdeelde solidariteit met de Oekraïense bevolking, is diepbedroefd over het tragische verlies van levens en het menselijk leed als gevolg van de Russische agressie en benadrukt dat aanvallen op burgers en civiele infrastructuur en willekeurige aanvallen verboden zijn op grond van het internationaal humanitair recht;
3. is ingenomen met de snelle vaststelling van sancties door de Raad, met als doel de Russische Federatie ervan te overtuigen haar aanvallen op Oekraïne te staken; wijst in het licht van de recentste aanvallen, onder meer op woongebieden en civiele infrastructuur, echter op de noodzaak om aanvullende strenge sancties vast te stellen;
4. eist dat de Russische Federatie onmiddellijk stopt met de beschietingen van ziekenhuizen, (kleuter)scholen, theaters, bejaardentehuizen en andere civiele infrastructuur; veroordeelt deze acties in de krachtigste bewoordingen en benadrukt dat pas als er aan de willekeurige aanvallen een einde komt, weer een normaal leven kan worden opgebouwd, de voedselproductie in Oekraïne en zijn landbouw- en visserijgebieden kan worden hervat, de stroom van voedsel, producten en productiemiddelen die van essentieel belang zijn voor de landbouw, visserij, aquacultuur en voedselproductie over de grenzen heen weer normaal kan verlopen en vervoersproblemen bij de uitvoer van levensmiddelen en de productie van grondstoffen kunnen worden overwonnen;
5. onderstreept dat het belangrijk is de stabiliteit in Oekraïne te herstellen, zodat zijn landbouwsector kan herstellen en de voedselzekerheid van het land kan worden gewaarborgd; dringt er bij de EU op aan al het mogelijke in het werk te stellen om de Oekraïense landbouwproductie te ondersteunen door de verstrekking van schaarse zaden, brandstof en meststoffen;
6. dringt erop aan dat alles in het werk wordt gesteld om het komende zaai- en productieseizoen in Oekraïne op alle mogelijke manieren te vrijwaren; beklemtoont dat er humanitaire hulp nodig is om het hoofd te bieden aan acute, levensbedreigende situaties, zoals die waarin Oekraïne zich thans bevindt;
7. herinnert eraan dat verschillende Oekraïense havens aan de Zwarte Zee zijn gesloten, waardoor de internationale handel in voedsel is verstoord, en verzoekt de Commissie en de lidstaten om veilig vervoer en veilige voedselcorridors van en naar Oekraïne mogelijk te maken via alternatieve havens, alsook via vervoer per spoor en over de weg;
8. onderstreept dat landen in de buurt van het conflictgebied, landen met kwetsbare economieën in ontwikkeling en landen die de meerderheid van de Oekraïense vluchtelingen opvangen, het zwaarst zullen worden getroffen door de oorlog in Oekraïne; verzoekt de Commissie en de lidstaten deze landen te ondersteunen en ervoor te zorgen dat er voldoende voedselvoorraden beschikbaar zijn;
9. uit zijn diepe bezorgdheid over de gevolgen die de huidige verstoring van de landbouw-, visserij- en aquacultuurprocessen zal hebben voor de voedselzekerheid van de Oekraïense bevolking, en dringt er bij de Commissie en de internationale gemeenschap op aan alle getroffen regio’s en steden via alle mogelijke fora, zoals de Commissie inzake Wereldvoedselzekerheid, een solide langetermijnprogramma voor humanitaire voedselhulp te bieden en de coördinatie daarvan op zich te nemen, teneinde het gebrek aan Oekraïense voedselproductie en de verstoring van de voedselketen te compenseren;
10. dringt aan op een onmiddellijke en gecoördineerde respons en op de inzet van het Uniemechanisme voor civiele bescherming om Oekraïne zo veel mogelijk te ondersteunen, met name door middel van het verlenen van humanitaire hulp en voedselhulp en door te zorgen voor veilige humanitaire corridors naar de EU en door voedsel en onderdak te bieden aan alle mensen die het land ontvluchten; benadrukt dat de EU tot nu toe naar schatting ongeveer 500 miljoen EUR aan humanitaire steun heeft verleend, maar dat er nog meer steun verleend moet worden; benadrukt in het bijzonder dat de EU de Oekraïense bevolking humanitaire bijstand moet verlenen om de voedselzekerheid in Oekraïne op de korte termijn te waarborgen, dat zij daarnaast via cohesiebeleidsmaatregelen voor vluchtelingen in Europa en het programma voor herstelbijstand voor cohesie en de regio’s van Europa bijstand moet verstrekken aan alle vluchtelingen in de EU en dat zij tevens een bijdrage moet leveren aan het Rapid Response Plan van de FAO voor Oekraïne, om op die manier de financiële steun te verhogen; benadrukt dat er naar aanvullende financiering moet worden gezocht, aangezien de middelen van het cohesiebeleid een belangrijke rol spelen als het gaat om het waarborgen van een geharmoniseerde ontwikkeling van de EU-lidstaten; dringt er bij de EU op aan om bij het verstrekken van dringende voedselhulp en noodhulp op het gebied van levensonderhoud aan mensen die getroffen zijn door de oorlog in Oekraïne samen te werken met de VN-agentschappen en alle partners ter plaatse;
11. verzoekt de Commissie en de lidstaten om hun bijdragen aan het Wereldvoedselprogramma te verhogen en daarvoor gebruik te maken van de reserve voor solidariteit en noodhulp waarin het meerjarig financieel kader voorziet; merkt op dat de Commissie en de lidstaten respectievelijk 465 miljoen EUR per jaar en 1,47 miljard EUR per jaar bijdragen aan het Wereldvoedselprogramma; merkt voorts op dat er een bedrag van 1,2 miljard EUR in de reserve voor solidariteit en noodhulp is geplaatst, waarvan tot 35 % (420 miljoen EUR) kan worden ingezet ten behoeve van niet-EU-landen; benadrukt dat het bedrag dat beschikbaar is in het kader van de reserve voor solidariteit en noodhulp wellicht niet toereikend is en dat er mogelijk extra budgettaire flexibiliteit nodig is;
12. benadrukt dat het huidige conflict in Oekraïne de kwetsbaarheden van het mondiale voedselsysteem blootlegt; dringt er daarom bij de EU op aan om het recht van ontwikkelingslanden op voedselzekerheid te waarborgen als instrument om voedingszekerheid te verwezenlijken, de armoede terug te dringen en inclusieve, duurzame en eerlijke mondiale toeleveringsketens en lokale en regionale markten tot stand te brengen, en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan gezinslandbouw om de beschikbaarheid van betaalbare levensmiddelen te garanderen;
13. is van mening dat de EU, samen met andere internationale organen, kunstmatig opgedreven prijzen niet mag tolereren en actie moet ondernemen om speculatief gedrag te voorkomen dat de voedselzekerheid of de toegang tot voedsel voor kwetsbare landen en bevolkingsgroepen in gevaar brengt, door toezicht te houden op markten die van invloed zijn op het voedselsysteem, met inbegrip van termijnmarkten, om volledige transparantie te waarborgen, en door betrouwbare gegevens en informatie over de ontwikkelingen op de mondiale voedselmarkt te delen;
14. verzoekt de Commissie middelen in kaart te brengen en te faciliteren voor het opvangen van de economische en sociale gevolgen van de Russische invasie, niet in de laatste plaats op de gebieden landbouw, visserij en aquacultuur, om de voedselzekerheid te waarborgen, door de noodzakelijke maatregelen te nemen om Europese landbouw-, visserij- en aquacultuurondernemingen met ondersteunende maatregelen te beschermen, teneinde zowel meer zekerheid als meer waarborgen te creëren voor het handhaven en, waar noodzakelijk, vergroten van de levensmiddelenproductie door Europese landbouwers en vissers;
15. verzoekt de Commissie en de Raad met de partners van de EU in het Midden-Oosten en Noord-Afrika samen te werken om de voedselzekerheid te waarborgen; is van oordeel dat de EU deze partners moet helpen bij het organiseren van een door hen geleide noodconferentie over voedselzekerheid, gericht op het aanpakken van de kortetermijnproblemen bij de bevoorrading met levensmiddelen en de langetermijnkwestie van landbouwveerkracht in de regio;
16. merkt op dat deze aanvallen, naast de onderbreking van de handel vanwege de oorlog, verhinderen dat essentiële hulpbronnen, uiteenlopend van energie en meststoffen tot essentiële chemicaliën en landbouwproducten, de EU bereiken; benadrukt dat de Europese burgers, voedselproducenten en consumenten derhalve bereid zijn de lasten van de oorlog te dragen in solidariteit met de heldhaftige bevolking van Oekraïne;
17. benadrukt dat de EU de grootste importeur en exporteur van landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten ter wereld is; geeft aan dat de EU, met het oog op het vergroten van de veerkracht van haar landbouw-, visserij- en aquacultuursystemen op de lange termijn, maatregelen moet nemen om haar afhankelijkheid van de importen uit derde landen van energie, grondstoffen, chemicaliën en chemische producten te verminderen, en steun moet geven aan technologieën en praktijken die minder afhankelijk zijn van die input; geeft aan dat onze voedselzekerheid op de korte en middellange termijn kan worden gegarandeerd met maatregelen zoals de diversificatie van de toelevering uit derde landen, en verzoekt de Commissie te kijken naar mogelijke leveranciers die aan de internationale duurzaamheidsnormen van de EU voldoen, en ofwel nieuwe bilaterale overeenkomsten te sluiten ofwel de bestaande overeenkomsten te versterken;
18. verzoekt de Commissie te anticiperen op mogelijke Russische tegenmaatregelen die de landbouw-, visserij- en aquacultuursector zouden kunnen treffen, zoals die uit 2014, en nieuwe markten in kaart te brengen en aan te boren voor de export van voedselproducten;
19. verzoekt de Commissie en de lidstaten nauwlettend toe te zien op de markten voor landbouw- en aquatische producten, met bijzondere aandacht voor prijsspeculatie, en tegelijkertijd de integriteit van de interne markt te waarborgen; dringt in het bijzonder aan op maandelijkse analyses van de landbouw-, visserij- en aquacultuurmarkten, en is van oordeel dat daarbij met name aandacht moet worden besteed aan prijzen, hoeveelheden en bevoorradingsketens; verwelkomt het gebruik door de Commissie van het recent in het leven geroepen Europees mechanisme voor paraatheid en respons bij voedselzekerheidscrises, waarin zowel publieke als private deskundigen uit deze sectoren samenwerken; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de inhoud van de gesprekken die in het kader van dat mechanisme worden gevoerd, zodat het over alle informatie beschikt die nodig is voor het beheersen van de crisis;
20. herhaalt zijn eerdere oproepen om de energieafhankelijkheid, en met name de afhankelijkheid van Russisch gas en Russische olie en steenkool, aanzienlijk te verminderen door onder meer de energiebronnen te diversifiëren, de energie-efficiëntie te verhogen en de transitie naar schone energie te versnellen; onderstreept dat de sancties specifieke gevolgen kunnen hebben voor Europese huishoudens op het vlak van voedselprijzen en energiekosten, en dat niet mag worden verwacht dat zij zonder steun voor deze crisis opdraaien; verzoekt de lidstaten daarom plannen en steunregelingen voor huishoudens uit te werken om de crisis in verband met de kosten van levensonderhoud aan te pakken;
21. herinnert eraan dat de enorme stijging van de prijzen voor meststoffen, die zich in de hele agrovoedingssector sterk doet voelen, al voor de Russische invasie van Oekraïne is begonnen; benadrukt dat deze stijging zich zal voortzetten, aangezien zij verband houdt met de prijzen voor aardgas; verzoekt de Commissie dan ook met klem een begin te maken met het elimineren van de antidumpingheffingen op meststoffen uit derde landen; betreurt verder dat de Commissie geen specifieke aandacht aan meststoffen heeft besteed in haar mededeling van 8 maart 2022 getiteld “REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie”(6);
22. dringt erop aan dat de EU haar strategieën grondig herziet om ervoor te zorgen dat zij voor haar kritieke grondstoffen volledig onafhankelijk is van Russische leveringen, en benadrukt dat er geen sprake kan zijn van een terugkeer naar de normale gang van zaken; dringt erop aan dat de toeleveringsketens worden geherstructureerd en dat de handel wordt voortgezet op een wijze die de onafhankelijkheid van Russische leveringen waarborgt;
23. dringt erop aan de toegang tot energie-efficiëntiemaatregelen te bevorderen en te vereenvoudigen om de energiekosten voor landbouwers en vissers te verminderen, merkt op dat er weliswaar een enorm potentieel is om op landbouwbedrijven hernieuwbare wind- en zonne-energie te produceren, maar dat kleinschalige hernieuwbare bronnen nog wel steeds met veel obstakels worden geconfronteerd; verzoekt de Commissie en de nationale autoriteiten iets te doen aan de belangrijkste obstakels voor het produceren van hernieuwbare energie zoals landbouwers die in kaart hebben gebracht, te weten ingewikkelde vergunning- en subsidieprocedures, hoge investeringskosten, lange terugverdientijden, en beperkte toegang tot financiering;
24. benadrukt dat een strategie om de EU minder afhankelijk te maken van Russische energieleveringen, met inbegrip van de volledige stopzetting van het Nord Stream- en Nord Stream 2-project, met behoud van de energiezekerheid van de EU, onlosmakelijk deel moet uitmaken van het EU-actieplan om de voedselzekerheid in de EU te waarborgen;
25. verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk en haalbaar is aanvullende financiële steun aan te trekken voor de zwaarst getroffen sectoren, en dringende, gerichte en tijdelijke maatregelen te nemen om landbouwers te helpen om de gevolgen van de sterke stijging van de prijzen van meststoffen op te vangen;
26. merkt op dat, om de afhankelijkheid van kunstmest te verminderen, zo spoedig mogelijk zo breed mogelijk gebruik moet worden gemaakt van alternatieve organische bronnen van voedingsstoffen en circulatie van voedingsstoffen; verzoekt de Commissie wettelijke en praktische belemmeringen voor de verwezenlijking van deze oplossing weg te nemen teneinde de afhankelijkheid van de invoer van meststoffen te verminderen, ten eerste door over te stappen op organische meststoffen en vervolgens door onderzoek en nieuwe innovaties op EU-niveau verder te ondersteunen; verzoekt de Commissie met name de nodige maatregelen te nemen, met inbegrip van wetgevingsmaatregelen, om ter vervanging van kunstmest het gebruik van uit zuiveringsslib verkregen organische bemestingsproducten, verwerkte mest, biochar en frass te bevorderen, in overeenstemming met de doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie;
27. benadrukt het onderlinge verband tussen duurzaamheid en toegenomen circulariteit in de landbouw en de verschuiving van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, ingevoerde energie en kunststof naar groenere, hernieuwbare alternatieven;
28. verzoekt de Commissie de grenswaarden voor het gebruik van stikstof van dierlijke mest, zoals van mest teruggewonnen stikstof, ook wel RENURE, te verhogen, als alternatief voor het gebruik van kunstmest, in overeenstemming met de grenswaarden voor meststoffen; verzoekt de Commissie zowel na te denken over een tijdelijke afwijking om de kosten van meststoffen snel omlaag te brengen, als te werken aan een langetermijnkader voor het vergroten van de circulariteit op landbouwbedrijven en het verkleinen van de afhankelijkheid van hulpbronnen uit derde landen;
29. verzoekt de Commissie de lidstaten de flexibiliteit te bieden om tijdelijk landbouwproductie toe te staan in ecologische aandachtsgebieden, met, in voorkomend geval, gebruikmaking van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen;
30. erkent, gezien de buitengewone omstandigheden, dat er dringend tijdelijke en omkeerbare maatregelen nodig zijn om de EU-productie voor het oogstseizoen 2022 op te voeren, teneinde bij te dragen tot de voedselzekerheid in de EU; verzoekt de Commissie, gezien de noodzaak om het onmiddellijke tekort aan eiwithoudende gewassen te verhelpen, de administratieve procedures te versnellen teneinde het mogelijk te maken om tijdens dit GLB-overgangsjaar braakliggend land te gebruiken voor de productie van deze gewassen voor menselijke of dierlijke consumptie, zonder de afhankelijkheid van basisproducten te vergroten; dringt er in dit verband op aan prioriteit te geven aan eiwithoudende gewassen; verzoekt de Commissie de situatie snel aan een herbeoordeling te onderwerpen en, in voorkomend geval, aanvullende passende maatregelen voor te stellen voor 2023;
31. is van mening dat verschuivingen in aanplantingsregelingen om tijdens het groeiseizoen van 2022 in de EU meer eigen levensmiddelen en diervoeders te leveren onder de loep genomen en verder ontwikkeld moeten worden, teneinde de productiesystemen te verbeteren en een geplande evolutie naar meer autonomie op middellange en lange termijn mogelijk te maken;
32. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat landbouwgrond in de regel uitsluitend wordt gebruikt voor de productie van levensmiddelen en diervoeders, zodat de voedselzekerheid niet alleen voor de EU-burgers zelf maar ook voor de miljoenen vluchtelingen in de EU gewaarborgd is;
33. wijst erop dat een sterke en duurzame landbouwsector in de hele EU en een florerende en duurzame plattelandsomgeving, ondersteund door een krachtig GLB, essentiële componenten zijn om de uitdaging van voedselzekerheid het hoofd te kunnen bieden; benadrukt dat de landbouw van grote waarde is voor de EU en haar politieke en economische ontwikkeling, en door voedselproductie, werkgelegenheid op het platteland, de economische vitaliteit en de levenskwaliteit in plattelandsgebieden en plattelandsontwikkeling in het algemeen een enorme impact heeft op de samenleving;
34. dringt erop aan de maatregelen tegen marktverstoringen waarin artikel 219 van de verordening inzake de gemeenschappelijke marktordening(7) voorziet, onmiddellijk ten uitvoer te leggen, teneinde de zwaarst getroffen sectoren te ondersteunen, en tegelijkertijd de crisisreserve voor dit doel in te zetten; verzoekt de Commissie verder er zich op voor te bereiden aanvullende buitengewone marktmaatregelen als bedoeld in de verordening te nemen, zoals het inroepen van artikel 222;
35. dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten volledige duidelijkheid te verschaffen over de overmachtsclausule in het GLB en in andere wetgeving;
36. is van mening dat het vergroten van de voedselzekerheid nu een nog dringender prioriteit is en dat de nationale strategische plannen daarom tegen het licht moeten worden gehouden om de nodige aanpassingen aan de nieuwe omstandigheden aan te brengen, met inbegrip van het gebruik van de nodige flexibiliteit om de voor productie beschikbare arealen te vergroten;
37. verzoekt de Commissie alle noodzakelijke maatregelen te nemen, met name met betrekking tot staatssteun, om de noodzakelijke steun mogelijk te maken aan de sectoren die het zwaarst door de crisis worden getroffen;
38. verzoekt de Commissie te overwegen het in maart 2020 vastgestelde tijdelijk kader voor staatssteun te wijzigen, teneinde de lidstaten in staat te stellen volledig gebruik te maken van de flexibiliteit van de staatssteunregels om de economie te ondersteunen;
39. benadrukt dat de buitengewone COVID-19-maatregelen voor plattelandsontwikkeling moeten worden verlengd om de aanhoudende liquiditeitsproblemen aan te pakken die de levensvatbaarheid van landbouwactiviteiten bedreigen en die de kleine ondernemingen in gevaar brengen die actief zijn op het gebied van de verwerking, afzet of ontwikkeling van landbouwproducten;
40. is van mening dat er maatregelen moeten worden genomen om te zorgen voor meer flexibiliteit bij de invoer van cruciale grondstoffen (met name granen, sojabonen en meststoffen) uit niet-EU-landen, zonder de EU-normen te ondermijnen;
41. wijst nogmaals op zijn toezeggingen op het gebied van duurzaamheid en voedselveiligheid en benadrukt dat alle ingevoerde levensmiddelen en diervoeders moeten voldoen aan de duurzaamheids- en voedselveiligheidsnormen van de EU, met inbegrip van maximumresidugehalten van pesticiden en antimicrobiële stoffen; hekelt alle voorstellen om misbruik te maken van de huidige crises om deze vereisten en toezeggingen te verzwakken;
42. verzoekt de Commissie met name steun te verlenen aan sectorale organisaties voor het aanboren van nieuwe importmarkten die de voedselbevoorrading en landbouwinput garanderen, met name voor vee, waarmee voorkomen wordt dat de voedselzekerheid in Europa in gevaar komt;
43. verzoekt de Raad en de Commissie zo snel mogelijk de crisisreserve van 479 miljoen EUR vrij te geven, teneinde de landbouwsector te helpen bij het aangaan van de huidige uitdagingen op de markt; geeft overigens aan dat deze crisisreserve, wanneer hij op is, niet kan worden aangevuld met middelen van het GLB; dringt derhalve aan op de onmiddellijke vrijgave van aanvullende middelen, voor mobilisatie in het geval de crisisreserve op raakt;
44. verzoekt de Commissie, gezien het tekort aan eiwithoudende gewassen, een voorstel te presenteren voor een alomvattende Europese eiwitstrategie, teneinde de Europese eiwitproductie te vergroten en de afhankelijkheid van de EU op dit vlak van derde landen te verminderen;
45. benadrukt dat er op productieniveau krachtiger maatregelen en stimulansen nodig zullen zijn om veerkracht op te bouwen, bijvoorbeeld door de circulariteit en zelfvoorziening van basisproducten te vergroten zonder de productiecapaciteit en het concurrentievermogen van de landbouw, visserij en aquacultuur in de EU te ondermijnen, alsook de overgang naar precisielandbouw, de ontwikkeling van en versnelde toegang tot markten voor alternatieve eiwitten, organische meststoffen, microbiële bescherming van gewassen en agro-ecologie, in overeenstemming met de doelstellingen van de Green Deal, en door toe te staan dat er tijdens dit GLB-overgangsjaar tijdelijk en op de korte termijn meer flexibiliteit met betrekking tot voorwaarden en afwijkingen wordt overwogen, en door de administratieve procedures om deze flexibiliteit te bereiken te versnellen, met name gezien de achterblijvende investeringen, de verminderde liquiditeit en de onzekerheid op de markt naar aanleiding van de huidige omstandigheden;
46. verzoekt de Commissie flexibiliteit aan de dag te leggen met betrekking tot de betaling van voorschotten aan producenten, en wijst erop dat de liquiditeit van landbouwers moet worden gewaarborgd, en roept de Commissie in dit verband op de niveaus van de voorschotten op directe betalingen en areaal- en diergebonden maatregelen voor plattelandsontwikkeling te verhogen, van 50 % naar 70 % voor inkomenssteunmaatregelen, en van 75 % naar 85 % voor bepaalde betalingen voor plattelandsontwikkeling;
47. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen en gebruik te maken van de beschikbare instrumenten om hun voedselvoorzieningsketens te versterken; dringt erop aan dat de genomen maatregelen de integriteit van de interne markt niet in gevaar mogen brengen, geen afbreuk mogen doen aan maatregelen om de veerkracht van de voedselvoorzieningsketen in de hele EU te versterken, en de afhankelijkheid van Russische energiebronnen niet mogen vergroten;
48. verzoekt de Commissie uitzonderlijke maatregelen te nemen voor landbouwproducten die te kampen hebben met marktproblemen, waaronder steun voor particuliere opslag; neemt kennis van zijn voornemen om deze steun beschikbaar te stellen aan de varkensvleessector; dringt er bij de Commissie op aan een mechanisme in het leven te roepen waarmee niet-gouvernementele organisaties en andere instanties toegang kunnen krijgen tot producten uit particuliere opslag om de voedselzekerheid in Oekraïne te helpen waarborgen; is van mening dat dit mechanisme ook kan worden gebruikt via het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen in lidstaten die vluchtelingen opvangen, om tegemoet te komen aan de dringende behoefte aan extra voedsel; is daarnaast van oordeel dat het fonds ervoor kan zorgen dat kwetsbare personen niet onevenredig zwaar onder de crisis te lijden krijgen;
49. onderstreept dat er maatregelen moeten worden genomen om belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen te voorkomen, met name met betrekking tot het vrije verkeer van cruciale grondstoffen zoals granen; hamert erop dat de goede werking van de interne markt voor landbouwproducten moet worden gewaarborgd, en dat niet teruggegrepen moet worden op exportverboden naar andere lidstaten; verzoekt de Commissie hier scherp op te letten en onverwijld maatregelen te nemen tegen het door Hongarije afgekondigde verbod op de export van granen;
50. geeft aan dat we behoefte hebben aan monitoring en handhaving van de regels inzake eerlijke mededinging op de interne markt wat betreft ongerechtvaardigde prijsstijgingen voor bepaalde landbouwproducten; benadrukt het belang van intensievere monitoring van situaties waarin sommige bedrijven mogelijkerwijs een monopolie op de interne markt in de landbouw-, visserij- en aquacultuursector tot stand willen brengen, en geeft aan dat hiertegen onverwijld moet worden opgetreden;
51. verzoekt de Commissie onverwijld een gedetailleerd actieplan op te stellen om de correcte werking van de voedselvoorzieningsketens van de EU te waarborgen en de voedselzekerheid binnen de EU op lange termijn te garanderen, rekening houdend met de lessen die getrokken zijn uit de gevolgen van de oorlog in Oekraïne en andere mogelijke verstoringen, en, in voorkomend geval, uit de toepassing van het in november 2021 gepresenteerde noodplan; verzoekt de Commissie de tekortkomingen aan te pakken die aan het licht zijn gekomen door een te grote afhankelijkheid van de invoer van energie, diervoeders en meststoffen van één of te weinig leveranciers, en door een gebrek aan diversificatie van de toeleveringsketens;
52. merkt op dat dit actieplan een kans biedt om vaart te zetten achter de verwezenlijking van de doelstellingen van de Green Deal, die de robuustheid van de voedselvoorzieningsketens van de EU binnen een groene circulaire economie zal versterken en landbouwers, vissers en belanghebbenden in de voedselvoorzieningsketen zal stimuleren om over te stappen op duurzamere, efficiëntere en zelfvoorzienende productiemethoden en -instrumenten door meer gebruik te maken van innovatieve instrumenten, teelttechnologieën en duurzame processen en praktijken, wat allemaal zal helpen om de afhankelijkheid van de EU van ingevoerde basisproducten te verminderen, onder meer door het gebruik van kortetermijninvesteringen om de toepassing van technologieën en praktijken die gericht zijn op de verwezenlijking van de doelstellingen van de “van boer tot bord” -strategie op te schalen;
53. herhaalt dat de Europese strategische autonomie op het gebied van levensmiddelen, diervoeders en de landbouwsector in het algemeen moet worden versterkt, in overeenstemming met de doelstellingen van de Green Deal, die bedoeld zijn om het milieu en de landbouw-, visserij- en aquacultuurgebieden van de EU te beschermen;
54. is van oordeel dat de doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie aan een alomvattende effectbeoordeling in verband met de Europese voedselzekerheid en de situatie in de buurlanden moeten worden onderworpen, en roept de Commissie met klem op met deze effectbeoordeling rekening te houden; roept de Commissie in dit verband met nadruk op rekening te houden met de reeds door internationaal erkende onderzoeksinstituten verrichte effectbeoordelingen;
55. benadrukt verder dat in de eerste plaats alles in het werk moet worden gesteld om ervoor te zorgen dat er geen voedseltekorten ontstaan, met name in kwetsbare regio’s, teneinde wijdverbreide geopolitieke instabiliteit te voorkomen, en is van mening dat het bijdragen aan de mondiale voedselzekerheid op dit moment een morele plicht is en niet mag worden beschouwd als een bedreiging voor de langetermijndoelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie en de bredere Green Deal bij de onmiddellijke stappen om onze veerkracht te vergroten om meer zelfvoorzienend te worden met betrekking tot basisproducten; benadrukt dat maatregelen ter vergroting van de efficiëntie van het gebruik van basisproducten en de beschikbaarheid van duurzamere alternatieven en praktijken en maatregelen om voedselverspilling aan te pakken, zoals uiteengezet in de “van boer tot bord”-strategie en de Green Deal, waardoor de afhankelijkheid van basisproducten zoals schadelijke gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest wordt verminderd, de bouwstenen vormen voor het waarborgen van een robuuste landbouw-, visserij- en aquacultuursector en bevoorradingsketen van levensmiddelen in de EU op middellange tot lange termijn;
56. wijst er daarnaast op dat wetgevingsvoorstellen in het kader van de doelstellingen en streefcijfers van de “van boer tot bord”-strategie eerst aan een uitgebreide effectbeoordeling moeten worden onderworpen, rekening houdend met de mogelijke gevolgen van de Russische invasie in Oekraïne voor de Europese en mondiale voedselzekerheid, en dat de medewetgevers bij de uitvoering van de routekaarten voor de verwezenlijking van de “van boer tot bord”-doelstellingen de voorwaarden zullen moeten vaststellen om een daling van de productieniveaus in de landbouw-, visserij- en aquacultuursector in Europa, of het weglekken van emissies, te voorkomen; benadrukt dat, in het licht van de aanhoudende oorlog in Oekraïne en de verdere druk op de voedselketens van de EU in de landbouw, visserij en aquacultuur, de urgentie om al deze gevolgen te bestuderen is toegenomen, dat de mogelijke gevolgen voor de voedselzekerheid zorgvuldig moeten worden beoordeeld en dat ook opdracht moet worden gegeven tot een alomvattend onderzoek naar de afhankelijkheid van het EU-voedselsysteem van basisproducten en de bronnen ervan;
57. is van oordeel dat de ambitie om het productieareaal met 10 % te reduceren in het licht van de huidige marktomstandigheden niet kan worden gerealiseerd;
58. erkent dat de verstoring van de handelspatronen die vóór de invasie bestonden, aantoont dat de EU dringend moet nagaan hoe ze voor de lange termijn autonomere landbouw-, visserij- en aquacultuursystemen voor de productie van levensmiddelen en diervoeders kan ontwikkelen, zodat de afhankelijkheid van de EU van invoer afneemt en de binnenlandse productie toeneemt; benadrukt dat dit met name urgent is voor de producten waarvoor het grootste risico op tekorten bestaat vanwege de opschorting van de Oekraïense uitvoer, zoals granen, oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen en meststoffen;
59. maakt zich grote zorgen over de sterke stijging van de operationele kosten waar de visserijsector mee wordt geconfronteerd; geeft aan dat een groot aantal vissersschepen in de EU op dit moment niet meer uitvaart, omdat de prijzen van vis bij eerste verkoop de gestegen productiekosten niet langer dekken;
60. is van mening dat de Europese visserijsector van cruciaal belang is voor de voedselzekerheid in Europa en betreurt dat de situatie van deze sector tijdens de huidige crisis drastisch is verslechterd als gevolg van de snelle stijging van de mondiale prijzen voor belangrijke grondstoffen voor de sector en - met name - de volatiliteit van de brandstofprijzen, waardoor visserijactiviteiten niet langer economisch levensvatbaar zijn; is van mening dat in deze situatie bijstand dringend nodig is, met inbegrip van rechtstreekse steun; wijst erop dat deze steun moet zorgen voor de voortzetting van de activiteiten van de vissersvloten in de EU en, in het verlengde daarvan, voor de voortzetting van de activiteiten verderop in de toeleveringsketen van visserij- en aquacultuurproducten; verzoekt de Commissie en de lidstaten de problemen waar de visserijsector mee kampt te erkennen, en er in toekomstige acties naar behoren rekening mee te houden; merkt op dat het, om de stijging van de brandstofprijzen op de lange termijn op te vangen, belangrijk is de ontwikkeling en het gebruik van energie-efficiënte innovaties te stimuleren;
61. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat het nieuwe Europese Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur zo spoedig mogelijk operationeel wordt, en verzoekt de Commissie op zo kort mogelijke termijn een voorstel te presenteren om noodhulp in het kader van het fonds ook in tijden van crisis, zoals de oorlog in Oekraïne, mogelijk te maken; dringt erop aan alle resterende middelen uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij beschikbaar te stellen en doet een dringend beroep op de Commissie en de lidstaten om de uitvoering van de reserve voor aanpassing aan de brexit te versnellen om ervoor te zorgen dat de steun sneller de door de brexit getroffen gebieden bereikt;
62. verzoekt de Commissie met klem een voorstel te presenteren voor noodmaatregelen ter ondersteuning van de visserijsector, de aquacultuursector en de hele waardeketen (verwerking, detailhandel, enz.) in de EU; verzoekt in dit verband dat tot de noodmaatregelen onder andere behoren: compensatie voor marktdeelnemers voor gedorven inkomsten en hogere kosten, steun voor de tijdelijke stopzetting van visserij-activiteiten, steun voor producentenorganisaties en de hele waardeketen van vis en week-, schaal- en schelpdieren voor de tijdelijke opslag van visserij- en aquacultuurproducten via het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, verhoging van de jaarlijkse flexibiliteit van de quota van 10 % naar 20 %, verhoging van het maximumbedrag voor staatssteun naar ten hoogste 500 000 EUR per vissersvaartuig in het de-minimiskader, en opname van visserij en aquacultuur in het tijdelijk crisiskader voor staatssteunmaatregelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten van alle beschikbare instrumenten van het gemeenschappelijk visserijbeleid gebruik te maken om de markten te stabiliseren;
63. merkt op dat er in de hele voedselvoorzieningsketen maatregelen moeten worden overwogen om ervoor te zorgen dat alle belanghebbenden een rol spelen bij het versterken van de veerkracht van de agro- en aquatische voedingsmiddelensectoren en dat deze maatregelen moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU-transitie naar klimaatneutraliteit in 2050; is van mening dat, overeenkomstig de snelle uitvoering van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken(8), bijzondere aandacht moet worden besteed aan de levensvatbaarheid van de landbouw-, visserij- en aquacultuursector, en aan de belangrijke rol van detailhandelaren bij het bepalen van een eerlijk rendement voor producenten, met name in het licht van de druk als gevolg van de hogere kosten van basisproducten, maar in gelijke mate, van hun verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat voedsel betaalbaar en toegankelijk blijft voor de consument;
64. verzoekt de Commissie maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de bepalingen inzake staatssteun voor landbouw, visserij en aquacultuur, met inbegrip van de-minimisbepalingen, de lidstaten in staat stellen snel en flexibel steun te verlenen aan marktdeelnemers ter compensatie van de hogere kosten in verband met de oorlog in Oekraïne; benadrukt in dit verband dat de lidstaten binnen hun nationale kader ook bijstand moeten overwegen, zoals het verlagen van de socialezekerheidsbijdragen, het opschorten of verlagen van bepaalde belastingen en het verstrekken van COVID-19-leningen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat staatssteun niet leidt tot verstoring van de mededinging en dat er een gelijk speelveld tussen de lidstaten wordt gewaarborgd;
65. dringt aan op krachtiger optreden op internationaal niveau om ervoor te zorgen dat voedselzekerheid centraal staat in de beleidsvorming, teneinde in de meest kwetsbare landen schaarste te voorkomen en voor voedselzekerheid te zorgen, en daarbij prioriteit te geven aan het gebruik van landbouwproducten als levensmiddel, en belemmeringen van de internationale handel in voedsel te voorkomen;
66. verzoekt de Commissie en de lidstaten om op korte termijn voor te stellen een vergadering van de Commissie inzake Wereldvoedselzekerheid van de FAO te beleggen, omdat dit het forum is dat het meest geschikt is voor samenwerking op dit gebied omdat alle staten er vertegenwoordigd zijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten om zich in het kader van deze commissie in te zetten voor internationale coördinatie, met name op het gebied van voorraden, biobrandstoffen en financiële bijstand aan importerende landen;
67. is van mening dat er tevens aanzienlijke verschuivingen in markt- en exportmodellen alsook robuuste noodplannen nodig kunnen zijn, bijvoorbeeld inzake autonomie in de EU-diervoederproductie, alternatieve afzetmogelijkheden voor de uitvoer, een groter reactievermogen, strategische voorraden basislevensmiddelen, diervoeders en andere voedselproducten, autonomie op het gebied van meststoffen en vervangingsproducten, en duidelijke informatie over mondiale vervoerspatronen voor landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten;
68. dringt erop aan de maatregelen ter vermindering van voedselverspilling te versnellen en te versterken om de beschikbaarheid van voedsel te optimaliseren en maximaal gebruik te maken van de hulpbronnen in de EU, als middel om de voedselautonomie te verbeteren; benadrukt dat het verlies van levensmiddelen tijdens de opslag en in alle stadia van de bevoorradingsketen moet worden voorkomen, dat het doneren van voedsel moet worden vergemakkelijkt door een consistente toepassing van het aansprakelijkheidsrecht, dat de terugwinning van voedselafval moet worden aangemoedigd, en dat alternatieve opties voor detailhandelaren moeten worden ontwikkeld, waaronder prijsaanbiedingen en samenwerking met gemeenschapsprojecten gericht op het aanpakken van plaatselijke voedselarmoede en -onzekerheid; verzoekt de lidstaten programma’s ter voorkoming van voedselverspilling te ontwikkelen en te implementeren, en te overwegen wetgeving vast te stellen voor praktijken die tot voedselverspilling leiden, naast de praktijken die al door de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken worden afgedekt; dringt erop aan dat in de initiatieven inzake handelsnormen prioriteit wordt toegekend aan de vermindering van voedselverspilling; dringt aan op een betere monitoring van voedselverspilling op alle niveaus in de EU; herinnert eraan dat korte voedselvoorzieningsketens het risico van voedselverspilling verkleinen;
69. benadrukt dat het belangrijk is het probleem van voedselverspilling in alle stadia van de keten op korte termijn aan te pakken om de druk op de voedselvoorziening in Europa te verminderen, in concreto middels maatregelen voor het verwezenlijken van een streefcijfer voor de reductie van voedselverspilling in de EU van 30 % tegen 2025 en 50 % tegen 2030 ten opzichte van referentiejaar 2014(9);
70. verzoekt alle lidstaten programma’s ter voorkoming van voedselverspilling uit te voeren, de urgentie van het verminderen van voedselverspilling te benadrukken en te beklemtonen dat in het bijzonder gewerkt moet worden aan het voorkomen van voedselverspilling en -verlies, aangezien dit in een situatie van problemen bij de bevoorrading met levensmiddelen een bijdrage kan leveren aan de voedselzekerheid;
71. dringt aan op maatregelen om de armoede als gevolg van de snel stijgende energieprijzen en de gevolgen van het conflict voor de voedselprijzen aan te pakken, en is van mening dat het noodzakelijke optreden sociale maatregelen moet omvatten;
72. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
MFK 2021-2027: de strijd tegen oligarchische structuren, de bescherming van EU-fondsen tegen fraude en belangenconflicten
187k
62k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2022 over het MFK 2021-2027: de strijd tegen oligarchische structuren, de bescherming van EU-fondsen tegen fraude en belangenconflicten (2020/2126(INI))
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(1) (“MFK-verordening”),
– gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit(2) (“RRF-verordening”),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie(3) (“het Financieel Reglement”),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting(4) (“de conditionaliteitsverordening”),
– gezien Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt(5) (“de PIF-richtlijn”),
– gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (het EOM)(6) (“de EOM-verordening”),
– gezien het verslag van de Commissie van 20 september 2021, getiteld “32e jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie – Fraudebestrijding – 2020” (COM(2021)0578),
– gezien het “Verslag over de rechtsstaat 2021 – De situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” van de Commissie van 20 juli 2021 (COM(2021)0700),
– gezien de mededeling van de Commissie van 7 april 2021, getiteld “Richtsnoeren voor het vermijden van en omgaan met belangenconflicten overeenkomstig het Financieel Reglement” (richtsnoeren inzake belangenconflicten) (C(2021)2119),
– gezien Speciaal verslag nr. 06/2019 van de Europese Rekenkamer van 16 mei 2019, getiteld “De aanpak van fraude bij EU-cohesie-uitgaven: de beheersautoriteiten moeten de opsporing, reactie en coördinatie versterken”,
– gezien het jaarverslag 2020 van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(7),
– gezien zijn resolutie van 17 december 2020 over het meerjarig financieel kader 2021‑2027, het Interinstitutioneel Akkoord, het herstelinstrument voor de Europese Unie en de verordening inzake de rechtsstaat(8),
– gezien het advies van de advocaat-generaal van 2 december 2021 betreffende zaak C‑156/21, Hongarije/Parlement en Raad en betreffende zaak C-157/21, Polen/Parlement en Raad(9),
– gezien zijn resoluties van 13 december 2018 over belangenconflicten en de bescherming van de EU-begroting in de Tsjechische Republiek(10), van 19 juni 2020 over de heropening van het onderzoek tegen de premier van de Tsjechische Republiek inzake het misbruik van EU-middelen en potentiële belangenconflicten(11) en van 10 juni 2021 over het belangenconflict van de premier van de Tsjechische Republiek(12),
– gezien zijn resoluties van 8 oktober 2020 over de rechtsstaat en de grondrechten in Bulgarije(13), van 29 april 2021 over de moord op Daphne Caruana Galizia en de rechtsstaat in Malta(14), van 8 juli 2021 over de schending van het EU-recht en van de rechten van lhbtiq-burgers in Hongarije als gevolg van de door het Hongaarse parlement aangenomen wetswijzigingen(15) en van 21 oktober 2021 over de crisis van de rechtsstaat in Polen en de voorrang van het EU-recht(16),
– gezien zijn resolutie van 25 maart 2021 over de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092, het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat(17),
– gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de situatie van de rechtsstaat in de Europese Unie en de toepassing van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 inzake conditionaliteit(18),
– gezien zijn resolutie van 21 oktober 2021 over de Pandora Papers: gevolgen voor de inspanningen ter bestrijding van witwaspraktijken, belastingontwijking en belastingontduiking(19),
– gezien zijn vorige besluiten en resoluties over het verlenen van kwijting aan de Commissie voor de jaren 2014, 2015, 2016, 2017, 2018 en 2019,
– gezien de door de Commissie begrotingscontrole aangevraagde studie van 20 mei 2021, getiteld “The Largest 50 Beneficiaries in each EU Member State of CAP and Cohesion Funds”,
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0039/2022),
A. overwegende dat de begrotingsautoriteiten hun goedkeuring hebben gehecht aan het MFK-pakket 2021-2027, dat samen met het herstelinstrument NextGenerationEU goed is voor het niet eerder vertoonde totaalbedrag van 1,8 biljoen EUR aan financiering ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-pandemie en van de langetermijnprioriteiten van de EU op verschillende beleidsterreinen;
B. overwegende dat de uitvoering van deze fondsen nauwgezet aan de hand van de beginselen van goed financieel beheer moet plaatsvinden en de jure onderworpen is aan volledig en onbeperkt toezicht op EU-niveau, zo ook door het Parlement; overwegende dat het feitelijke vermogen van de EU-instellingen om EU-middelen te controleren helaas nogal beperkt is zonder de doeltreffende en zinvolle medewerking van de nationale autoriteiten;
C. overwegende dat de bescherming van de financiële belangen van de EU een essentieel element vormt van de beleidsagenda van de EU om de transparantie, de democratische verantwoordingsplicht en het vermogen om tegemoet te komen aan de behoeften van de burgers te versterken, het publieke vertrouwen te vergroten en te garanderen dat belastinggeld correct wordt besteed; overwegende dat de uitvoering van het begrotingspakket van het MFK 2021-2027 in overeenstemming moet zijn met de algemene beginselen die zijn verankerd in de Verdragen, in het bijzonder de Europese waarden die zijn vastgelegd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), in de conditionaliteitsverordening en het beginsel van goed financieel beheer dat is vastgelegd in artikel 310 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en in het Financieel Reglement; overwegende dat er een verband bestaat tussen de eerbiediging van deze waarden en beginselen en de efficiënte uitvoering van de EU-begroting;
D. overwegende dat verschillende mediakanalen in heel Europa hun lezers regelmatig voorzien van berichten over schandalen in verband met fraude, belangenconflicten, corruptie en andere illegale activiteiten die de financiële belangen van de EU schaden en waarbij hoge politieke vertegenwoordigers uit de EU-lidstaten betrokken zijn, alsook gevallen van douanefraude en -misdrijven, die een grensoverschrijdend of digitaal karakter hebben en in sommige gevallen zelfs de structuren overnemen van of gesteund worden door criminele organisaties; overwegende dat deze schandalen het vertrouwen van de Europese burgers in de EU en haar instellingen ondermijnen;
E. overwegende dat de op 3 oktober 2021 door het Internationaal Consortium van Onderzoeksjournalisten gepubliceerde Pandora Papers het laatste grote gegevenslek onthulden, waarbij informatie over meer dan 330 politici en ambtenaren uit bijna honderd landen aan het licht werd gebracht, onder wie 35 huidige of voormalige staatshoofden en regeringsleiders die betrokken waren bij bedrijfsgeheimen en offshore belastingontduiking en -ontwijking; overwegende dat dit schandaal volgt op andere, soortgelijke gevallen, maar dat er desondanks niet doeltreffend is opgetreden;
F. overwegende dat OLAF in zijn jaarverslag van 2020 belangenconflicten en heimelijke afspraken tussen begunstigden en contractanten aanmerkte als de voornaamste trends in frauduleuze activiteiten, met name op het gebied van overheidsopdrachten; overwegende dat de zaken van OLAF vaak betrekking hebben op fraude of corruptie bij grensoverschrijdende openbare aanbestedingsprocedures waarbij EU-financiering in het spel is;
G. overwegende dat het Parlement de Commissie er in tal van resoluties toe heeft opgeroepen snel in actie te komen om een einde te maken aan het alarmerende misbruik van EU-middelen door politiek prominente rijke personen, elites en grote conglomeraten;
Oligarchische structuren
1. merkt op dat de term “oligarchie” in de huidige samenleving verwijst naar elke kleine, hechte klasse of groep die in de positie verkeert om beslissingen te nemen of anderen aan te sturen in een al dan niet politieke context of om in het eigen belang de dienst uit te maken in een politieke gemeenschap, zonder inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat en andere democratische regels en waarbij soms ook de grondbeginselen daarvan worden geschonden; merkt op dat politieke elites in een oligarchie overheidsmiddelen uit de EU- of nationale begrotingen misbruiken om hun eigen particuliere belangen te dienen, en dat zij vaak een beroep doen op zakenlieden die namens hen optreden binnen een stelsel waarin de identiteit van de werkelijke begunstigden en uiteindelijke begunstigden doorgaans geheim wordt gehouden; merkt op dat de extreme concentratie van politieke en financiële elites tot gijzeling van de staat kan leiden;
2. merkt voorts op dat met de term “oligarchie” in de huidige politieke context van de EU wordt verwezen naar de invloed van de rijken en machtigen in politiek en bestuur en van economische, financiële en industriële actoren die hun invloed kunnen aanwenden om bij voorkeur enkelingen te bevoordelen ten koste van de massa; onderstreept dat leden van nationale regeringen en andere politieke ambtsdragers in sommige lidstaten deel uitmaken van de oligarchie en actief hebben getracht EU-fondsen te gebruiken om er zelf financieel beter van te worden;
3. merkt met grote bezorgdheid op dat de aanwezigheid van deze oligarchische groepen, die er niet voor terugdeinzen om overheidsinstrumenten in te zetten, criminele praktijken te hanteren of criminele groeperingen te steunen, de afgelopen jaren dominanter is geworden dan ooit tevoren; stelt met grote bezorgdheid vast dat politiek verbonden netwerken van oligarchen nationale mediamarkten kunnen veroveren en zich kunnen bemoeien met het functioneren van de democratische openbare ruimten;
4. vindt het zorgwekkend dat oligarchische stelsels vaak hand in hand gaan met grootschalige corruptie, een stevige greep op de media en een rechtsstelsel dat niet onafhankelijk is van de oligarchen zelf; wijst erop dat oligarchische groeperingen, om zichzelf te beschermen, proberen de media en de rechterlijke macht in handen te krijgen om te voorkomen dat de media aandacht besteden aan eventuele criminele activiteiten en de vervolging daarvan;
5. herinnert aan het standpunt van het Parlement dat corruptie niet alleen de financiële belangen van de Unie ernstig schaadt, maar ook een bedreiging vormt voor de democratie, de grondrechten en de rechtsstaat; maakt zich zorgen over de schadelijke gevolgen van corruptie voor het vertrouwen van burgers in de instellingen;
6. is van mening dat sterke en doeltreffende beleidsmaatregelen en instanties voor de bestrijding van corruptie, evenals controlesystemen en een onafhankelijke rechterlijke macht, het waarborgen van de doeltreffende werking van de rechtsstaat, het bevorderen van de concurrentie, het vergroten van de transparantie en het garanderen van een doeltreffende uitvoering van de regels inzake overheidsopdrachten en vrije toegang tot de markten van fundamenteel belang zijn om te voorkomen dat oligarchen de macht grijpen in de economie en op financiële markten en zo hun eigen positie nog verder versterken; hamert erop dat de EU transparantie moet bevorderen bij de besteding van EU- en nationale middelen en wel door op efficiëntere wijze gegevens te verzamelen en de regels daarover aan te scherpen, met name waar het eindbegunstigden en uiteindelijke begunstigden betreft, en de correcte uitvoering van dergelijke regels nauwlettend moet monitoren en handhaven; verzoekt de Commissie in dit kader haar inspanningen op te voeren en haar samenwerking met de lidstaten op dit vlak te versterken;
Fraude en belangenconflicten in het huidige rechtskader
7. herinnert eraan dat de EU-medewetgevers, teneinde de fraudebestrijding via het strafrecht te versterken, in de PIF-richtlijn overeenstemming hebben bereikt over een definitie van “fraude” (en andere strafbare feiten, zoals wederrechtelijke toe-eigening, corruptie en witwassen van geld) die de financiële belangen van de EU schaden(20);
8. benadrukt dat in artikel 61 van het Financieel Reglement een nieuwe definitie van “belangenconflict” is opgenomen, op grond waarvan eenieder die bij de uitvoering van de begroting betrokken is, met inbegrip van nationale autoriteiten op alle niveaus, geen handelingen mag verrichten waarbij de eigen belangen in conflict kunnen komen met die van de EU, en dat deze definitie uitdrukkelijk is uitgebreid tot de uitvoering van de EU-middelen onder gedeeld beheer en verruimd tot “elk ander direct of indirect persoonlijk belang”, waardoor de definitie een veel breder scala aan gevallen bestrijkt;
9. is ingenomen met de publicatie van de richtsnoeren inzake belangenconflicten van de Commissie, die tot doel hebben het bewustzijn te vergroten en de uniforme interpretatie en toepassing van de regels ter voorkoming van belangenconflicten tussen de lidstaten te bevorderen; betreurt het dat zich in sommige lidstaten nog altijd belangenconflicten voordoen waarbij vooraanstaande politici betrokken zijn; spoort de Commissie aan de bepalingen inzake belangenconflicten uit hoofde van artikel 61 van het Financieel Reglement verder aan te scherpen in het kader van de op stapel staande herziening ervan, met name met betrekking tot de voorbereiding van de begroting, en wel om nauwkeuriger te kunnen bepalen welke categorieën overheidsfunctionarissen de financiële stromen uit de EU-begroting kunnen beïnvloeden en dergelijke conflicten kunnen voorkomen;
10. verzoekt de Commissie niettemin artikel 167, lid 1, punt c), van het Financieel Reglement te wijzigen om de term “conflicterende belangen op beroepsvlak” explicieter te definiëren, en daarmee een uniforme interpretatie in alle lidstaten te waarborgen en de EU-instellingen in staat te stellen passende maatregelen te nemen wanneer inschrijvers financiële belangen hebben bij beleidsgerelateerde dienstverleningscontracten;
11. merkt op dat behalve in het Financieel Reglement ook in de richtlijnen inzake overheidsopdrachten soortgelijke definities van belangenconflicten zijn opgenomen, en dat ook de sectorale wetgeving verwijzingen bevat naar de verplichting om belangenconflicten te vermijden;
12. benadrukt dat volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie “belangenverstrengeling [...] als zodanig en objectief een ernstige dysfunctie [is], zonder dat voor de kwalificatie ervan rekening moet worden gehouden met de bedoelingen van de betrokkenen en met hun goede of kwade trouw”(21);
13. wijst erop dat belangenconflicten zich niet alleen voordoen in verband met corruptie, fraude en crimineel gedrag, aangezien dergelijke conflicten ook betrekking kunnen hebben op lobbyactiviteiten en draaideurconstructies; wijst er niettemin op dat de opsporing en openbaarmaking van belangenconflicten van het allergrootste belang is om mogelijke risico’s van misbruik, vooringenomenheid, fraude en corruptie bij het fondsbeheer vast te stellen alsmede om reputatieschade, achterdocht en wantrouwen bij de Europese burgers te voorkomen – hetgeen bijdraagt aan het gevoel dat het ontbreekt aan transparantie;
14. herhaalt dat de burgers van elke lidstaat moeten kunnen vertrouwen op de integriteit van het beheer van de begroting van de EU-fondsen in alle lidstaten en dat er dan ook geen uiteenlopende normen voor de bescherming tegen belangenconflicten en fraude mogen worden gehanteerd;
15. herhaalt evenwel dat zelfs het beste rechtskader niet opweegt tegen een ontoereikend uitvoeringsmechanisme; dringt daarom aan op de verbetering van de capaciteiten en doeltreffende beheers- en controlesystemen bij de EU-organen en in de lidstaten als cruciale voorwaarde voor het monitoren en onderzoeken van belangenconflicten en het waarborgen en veiligstellen van de legale en regelmatige besteding van EU-middelen;
16. herhaalt dat het verschijnsel van oligarchische structuren in de EU de afgelopen jaren ongekende vormen heeft aangenomen en dat er momenteel tegen twee lidstaten procedures lopen uit hoofde van artikel 7 VEU en de conditionaliteitsverordening, hetgeen wijst op structurele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat en op grootschalige corruptie; is tegen deze achtergrond van mening dat er een breder debat moet plaatsvinden over de toekomst van gedeeld beheer nu nog steeds niet alle nationale autoriteiten als betrouwbare partners op het gebied van goed financieel beheer van EU-middelen kunnen worden beschouwd;
Voornaamste uitdagingen met betrekking tot cohesie en landbouw
17. benadrukt in verband met het cohesiebeleid en het EU-instrument voor de versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie, dat goed is voor een groot deel van de EU-begroting, dat de frauduleuze onregelmatigheden die het vaakst zijn ontdekt bij projecten die gefinancierd zijn uit de Europese structuur- en investeringsfondsen tijdens de programmeringsperiode 2014-2020, betrekking hebben op te hoge prijzen, onjuiste, ontbrekende en valse of vervalste bewijsstukken, inbreuk op contractbepalingen, openbare aanbestedingsprocedures met één bieder, niet-subsidiabiliteit en inbreuk op de regels inzake overheidsopdrachten, alsmede schendingen met betrekking tot ethiek en integriteit, waaronder belangenconflicten en corruptie;
18. merkt op dat er gevestigde gemeenschappelijke praktijken bestaan die wijzen op mogelijk misbruik van middelen uit het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), zoals de vervalsing van documenten en het scheppen van kunstmatige voorwaarden, bijvoorbeeld het opsplitsen van landbouwbedrijven om het EU-maximum voor landbouwbetalingen te omzeilen en het indienen van steunaanvragen via verschillende verbonden ondernemingen, of na de onvolledige uitvoering van acties;
19. wijst erop dat belangenconflicten en draaideurconstructies in verschillende landen tot ernstige problemen leiden; benadrukt dat er in het kader van marktmaatregelen diverse belangenconflicten met een hoge financiële waarde zijn geregistreerd, in combinatie met andere inbreuken op het gebied van afzetbevordering, en dat die gevallen worden onderzocht door OLAF;
20. merkt op dat een studie over de uitvoering van GLB-fondsen(22) heeft uitgewezen dat de uitbetaling van EU-landbouwmiddelen in ten minste vijf lidstaten(23) zeer problematisch is en dat er een duidelijke ongelijkheid bestaat tussen de toewijzing van middelen aan grote en kleine landbouwers, waarbij grote landbouwbedrijven, waarvan de begunstigden soms nauwe banden hebben met de regerende politieke partijen in hun land of zelf lid zijn van die partijen, stelselmatig worden bevoordeeld; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij hun maatregelen tegen landroof, onregelmatige aanbestedingen en andere toewijzingsprocedures en misbruik van EU-geld onmiddellijk intensiveren, vooral als daarbij nationale regeringen en autoriteiten betrokken zijn;
21. wijst met bezorgdheid op het structurele misbruik van middelen uit het begrotingsonderdeel van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) voor de bouw van als pensions vermomde privévilla’s voor politieke beleidsmakers, iets wat in verschillende lidstaten is voorgekomen; verzoekt de Commissie doortastend op te treden teneinde het structurele misbruik van dit begrotingsonderdeel in de toekomst te voorkomen, in voorkomend geval onder meer door de voorwaarden voor de uitbetaling van Elfpo-middelen te wijzigen;
22. stelt vast dat Viktor Orbán in Hongarije volgens verschillende overzichten, enquêtes en onderzoeksartikelen via landbouwsubsidies bezig is met het centraliseren en herverdelen van welvaart onder zijn kring van vertrouwelingen; benadrukt dat Hongarije in de periode 2015-2019 van alle lidstaten het vaakst onderwerp was van OLAF-onderzoeken die met een financiële aanbeveling werden afgesloten;
23. betreurt de scheve verdeling van EU-fondsen, met name GLB-middelen waarbij 0,5 % van alle begunstigden in 2020 meer dan 100 000 EUR heeft ontvangen, ofwel 16,6 % van de totale enveloppe voor rechtstreekse betalingen, terwijl 75 % van de begunstigden minder dan 5 000 EUR heeft ontvangen, ofwel 15 % van de totale enveloppe voor rechtstreekse betalingen(24);
24. wijst erop dat de EU weliswaar een bepaald niveau van transparantie vereist, maar dat de uitvoering van transparantieregels vaak wordt belemmerd, wat wil zeggen dat de publieke toegang tot gegevens over de toekenning van subsidies zeer problematisch is in de EU;
25. merkt op dat het beheer van EU-middelen in Tsjechië de afgelopen jaren als mogelijk punt van zorg is aangemerkt; herinnert eraan dat in Tsjechië bijna 75 % van de landbouwmiddelen in de periode 2016-2018 naar grote landbouwbedrijven is gegaan; uit zijn zorgen over het feit dat in de audit van de Commissie is bevestigd dat Andrej Babiš als premier invloed heeft uitgeoefend op de toewijzing van EU-subsidies aan Agrofert, een agrochemisch conglomeraat dat hijzelf heeft opgericht; onderstreept dat Babiš de uiteindelijke begunstigde van Agrofert is en er dan ook duidelijk sprake is van een belangenconflict;
26. betreurt het dat de huidige situatie waarin één persoon ongelimiteerde bedragen uit middelen onder gedeeld beheer kan ontvangen de totstandbrenging van oligarchische structuren, nepotisme en corruptie in een aantal lidstaten in de hand werkt; herhaalt zijn standpunt dat het aan banden leggen van het totale bedrag dat één persoon uit EU-middelen onder gedeeld beheer kan ontvangen de macht van oligarchische structuren zou beperken;
27. verzoekt de Commissie in haar voorstel voor de herziening van het Financieel Reglement een amendement op artikel 63, lid 8, op te nemen, en voegt daaraan toe dat de Commissie erop toe moet zien dat betalingen uit de Uniebegroting die binnen één boekjaar aan één enkele begunstigde of uiteindelijke begunstigde worden gedaan de limieten uit hoofde van de geldende sectorspecifieke regels niet overschrijden, en in ieder geval het jaarlijkse geaggregeerde totaalbedrag per natuurlijke persoon niet overschrijden; verzoekt de Commissie specifieke voorstellen op te nemen met betrekking tot dit jaarlijkse geaggregeerde totaalbedrag per natuurlijke persoon; is van mening dat voor het GLB jaarlijkse totaalbedragen per natuurlijke persoon van 500 000 EUR voor betalingen in het kader van de eerste pijler en van 1 000 000 EUR voor betalingen in het kader van de tweede pijler, afdoende zijn;
28. wijst erop dat Roemenië er, volgens bijlage I bij de jaarverslagen over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (PIF-verslagen) voor 2018 en 2019, in geslaagd is om door actieve fraudebestrijding verreweg het grootste aantal frauduleuze onregelmatigheden van alle lidstaten voor de respectieve jaren te ontdekken en te melden;
29. herinnert eraan dat 2020 een jaar van niet eerder vertoonde omstandigheden was als gevolg van de COVID-19-uitbraak; stelt dat de pandemie wat betreft de bescherming van financiële belangen tot nieuwe risico’s heeft geleid, zowel aan de ontvangst- als de uitgavenzijde;
30. onderstreept dat deze risico’s niet alleen in 2020 bestonden, maar nog een aantal jaar zullen aanhouden; verzoekt de lidstaten en de Commissie hun inspanningen en samenwerking op dit gebied op te voeren;
Andere punten van zorg
31. stelt met grote bezorgdheid vast dat volgens het scorebord van de interne markt het aandeel gegunde opdrachten met slechts één bieder in Tsjechië en Polen circa 50 % bedroeg in 2018 en 2019, 40 % in Hongarije en Griekenland in 2019, en 38 % in Portugal; is evenzeer bezorgd over het aandeel van de aanbestedingsprocedures waarover met een bedrijf is onderhandeld zonder dat er een aanbesteding is uitgeschreven, te weten 40 % in Cyprus in 2016, met een lichte verbetering naar 25 % in 2018 en 2019, en 29 % in Bulgarije in 2019; vindt het zorgelijk dat het aandeel van na een aanbesteding gegunde opdrachten waarvan de benaming en de voorwaarden niet duidelijk waren, in 2019 in het Verenigd Koninkrijk 65 % bedroeg, in Litouwen 59 %, in Roemenië 44 % en in Portugal 41 %;
32. onderstreept de toenemende betrokkenheid van de georganiseerde misdaad, zo ook van maffia-achtige groeperingen, bij grensoverschrijdende activiteiten en sectoren die van invloed zijn op de financiële belangen van de EU; betreurt het dat veel lidstaten geen specifieke wetgeving hebben voor het bestrijden van maffia-achtige georganiseerde misdaad, en verzoekt de Commissie deze verschillen tussen de lidstaten aan de orde te stellen en nieuwe harmoniseringsmaatregelen in overweging te nemen;
33. benadrukt dat deze cijfers aantonen dat er in verschillende lidstaten nog altijd ernstige tekortkomingen op het gebied van overheidsopdrachten bestaan; vreest dat ondeugdelijke inschrijvingen ondoorzichtige structuren en nepotisme bij de gunning van opdrachten in de hand kunnen werken;
34. herhaalt zijn bezorgdheid over het feit dat bij de preventieve systeemaudits van de Commissie ernstige tekortkomingen zijn geconstateerd bij de Hongaarse autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op overheidsopdrachten, wat ertoe heeft geleid dat Hongarije een forfaitaire correctie van 10 % op alle contracten voor EU-middelen moest betalen in de periode 2014-2020(25), ten belope van ongeveer 1,2 miljard EUR, boven op de 1,5 miljard EUR aan financiële correcties die in de periode 2007-2013 zijn opgelegd; benadrukt dat dit blijk geeft van ernstige structurele tekortkomingen bij de werking van overheidsopdrachten in Hongarije;
35. spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit over de onderzoeken van OLAF en de audits van de Commissie waarbij ernstige tekortkomingen bij het Slowaakse kadaster aan het licht zijn gekomen naar aanleiding van berichten over landroof en fraude; wijst erop dat de Slowaakse autoriteiten alleen in het geval van een dubbele vordering controleren of een aanvrager de grond waarop zij aanspraak maken op rechtmatige wijze in eigendom heeft; is van mening dat dergelijke controles in alle lidstaten en voor alle betalingsaanvragen in digitale en geautomatiseerde vorm moeten plaatsvinden teneinde landroof door criminele en oligarchische structuren te ontmoedigen;
36. benadrukt dat er in Malta en Cyprus sprake is van een aanzienlijke concentratie van middelen die in handen zijn van een klein aantal ontvangers; vindt het zorgwekkend dat de audits van de Commissie belangrijke tekortkomingen aan het licht hebben gebracht met betrekking tot de beheers- en controlesystemen van beide landen; onderstreept dat zwakke beheers- en controlesystemen niet voorzien in een passende bescherming van EU-middelen tegen belangenconflicten en misbruik door oligarchische structuren;
Beschikbare rechtsmiddelen en preventie bij de huidige stand van zaken
37. spreekt zijn waardering uit voor de langdurige intensieve onderzoeksinspanningen van OLAF die tal van politiek gevoelige en ingewikkelde zaken omhelzen; betreurt het dat het percentage tenlasteleggingen na aanbevelingen van OLAF aan de lidstaten is gedaald van 53 % in de periode 2007-2014 tot 37 % in de periode 2016-2020; merkt daarnaast op dat de mate waarin de voor terugvordering aanbevolen financiële bedragen daadwerkelijk worden teruggevorderd de afgelopen jaren niet is geëvalueerd en dat de meest recente evaluatie, die betrekking heeft op de jaren 2009-2016, een terugvorderingspercentage van 21 % laat zien; verzoekt OLAF en de Commissie een onderzoek in te stellen naar de onderliggende redenen voor dit lage percentage; herhaalt de oproep aan OLAF om zijn inspanningen en waakzaamheid op te voeren, vooral in bepaalde lidstaten waar deze gevallen zich voordoen, en regelmatig opvolging te geven aan zijn aanbevelingen en de maatregelen die de lidstaten nemen, en deze informatie op te nemen in zijn jaarverslagen; verzoekt de autoriteiten in de lidstaten hun uiterste best te doen om het percentage tenlasteleggingen te verhogen en nauw samen te werken met de EU-instellingen en -organen om erop toe te zien dat door de georganiseerde misdaad en oligarchen onrechtmatig gebruikte middelen worden teruggevorderd;
38. beklemtoont de sleutelrol en de toegevoegde waarde van het onlangs opgerichte Europees Openbaar Ministerie (EOM) bij de bescherming van de financiële belangen van de EU; betreurt het ten zeerste dat vijf lidstaten nog altijd geen zitting hebben in het EOM; spoort deze lidstaten aan zich bij het EOM te voegen; waardeert de inspanningen die het EOM levert om onder zeer moeilijke omstandigheden met zijn werkzaamheden te beginnen; benadrukt dat de juiste omzetting van de PIF-richtlijn noodzakelijk is om het EOM in staat te stellen doeltreffende onderzoeken en vervolgingen uit te voeren; herinnert eraan dat in het verslag van de Commissie over de omzetting van de PIF‑richtlijn is geconcludeerd dat alle lidstaten de richtlijn weliswaar hebben omgezet, maar dat er aanvullende maatregelen moeten worden genomen om openstaande vraagstukken op het gebied van naleving aan te pakken, die grotendeels betrekking hebben op de definitie van strafbare feiten en de aansprakelijkheid van en sancties voor natuurlijke en rechtspersonen; onderstreept dat samenwerking tussen het EOM en de lidstaten ook van cruciaal belang is om het EOM zo doeltreffend mogelijk te laten functioneren bij de beoordeling van de goede werking van de beheers- en controlesystemen met het oog op auditregelingen;
39. stelt met genoegen vast dat onlangs is bepaald dat een aantal zaken waarop bovengenoemd verslag van de Commissie betrekking heeft onder de bevoegdheid van het EOM vallen;
40. prijst het uiterst waardevolle werk dat OLAF, het EOM en Europol verrichten bij de bestrijding van financiële misdrijven, zoals corruptie, fraude, witwassen en belastingontduiking, en benadrukt dat deze instellingen kampen met een chronisch personeelstekort en een gebrek aan financiële middelen omdat de Raad, als een van de begrotingsautoriteiten, weigert om in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure akkoord te gaan met de toewijzing van toereikende personele en financiële middelen; is ingenomen met de verhoging van de begroting van het EOM met 3,8 miljoen EUR in de jaarlijkse begrotingsprocedure voor het jaar 2022, en herinnert eraan dat elke euro die wordt besteed aan monitoring en onderzoek weer in de EU-begroting terechtkomt; dringt er dan ook bij de Raad op aan zijn standpunt te herzien en het mogelijk te maken de financiering voor personele middelen voor deze agentschappen en bureaus op te schroeven, zodat zij op passende en doeltreffende wijze uitvoering kunnen geven aan hun belangrijke opdracht; verzoekt de Commissie de begrotingsautoriteiten voortdurend ondersteunende ontwerpbegrotingen voor te leggen; is verheugd over de gezamenlijke inspanningen van OLAF en Europol om de risico’s en de kwetsbaarheden van de herstel- en veerkrachtfaciliteit te beoordelen; verzoekt de lidstaten nauw met elkaar en met de EU-organen samen te werken, zodat er kan worden opgetreden tegen fraude waarbij meerdere landen betrokken zijn;
41. herinnert eraan dat de Commissie over tal van instrumenten beschikt om de financiële belangen van de Unie te beschermen, met inbegrip van de verordening gemeenschappelijke bepalingen, het Financieel Reglement en de conditionaliteitsverordening; benadrukt dat de Commissie in voorkomend geval volledig en onmiddellijk gebruik moet maken van alle instrumenten waarover zij uit hoofde van de financiële wetgeving van de EU en de toepasselijke sectorspecifieke en financiële voorschriften beschikt om de EU-begroting doeltreffend te beschermen, waaronder uitstel van betalingstermijnen, opschorting van betalingen, financiële correcties of uitsluiting van uitgaven met EU-financiering, inbreukprocedures krachtens artikel 258 VWEU, controles en audits, het afdwingen van naleving van artikel 61 van het Financieel Reglement, of in naar behoren gemotiveerde gevallen de toepassing van artikel 7 VEU wanneer de fundamentele waarden van de EU in gevaar zijn in de lidstaten, zoals onlangs is gebeurd in de zaken met betrekking tot Polen en Hongarije;
42. betreurt het dat momenteel beschikbare IT-instrumenten die in hoge mate bijdragen tot doeltreffende datamining en de opsporing van fraude en corruptie – Arachne en EDES – slechts door een klein percentage van de lidstaten worden gebruikt, en spoort het gebruik van opkomende technologieën aan om fraude en belangenconflicten te voorkomen; dringt erop aan het gebruik van het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES) verplicht te stellen onder gedeeld beheer, en een transparante, EU‑brede zwarte lijst op te stellen; wijst er verder op dat er in het EDES geen onderscheid wordt gemaakt tussen dochterondernemingen van grote vennootschappen; dringt er verder op aan de lidstaten te verplichten het Arachne-instrument te gebruiken voor datamining en -verrijking, teneinde meer openheid van zaken te geven over de begunstigden van GLB-middelen en Europese structuur- en investeringsfondsen, en de problematische marktdeelnemers en de particulieren of natuurlijke personen die met hen in verband staan doeltreffend en efficiënt in kaart te brengen en frauduleuze transacties beter te voorkomen en op te sporen; onderkent dat de eerste aanpassingen van Arachne al uiterlijk aan het eind van het tweede kwartaal van 2022 moeten worden doorgevoerd; benadrukt dat de interoperabiliteit en harmonisatie van Arachne, EDES, institutionele en nationale databanken van cruciaal belang zijn voor een doeltreffende informatie-uitwisseling met het oog op het voorkomen en opsporen van fraude ten nadele van de EU-begroting; is van mening dat de Europese onderzoeksinstanties volledige toegang tot Arachne moeten hebben;
43. spoort de lidstaten ertoe aan de interoperabiliteit tussen grondbezitsystemen, het landbouwpercelenidentificatiesysteem, de identificatie van dieren en de vergelijkbaarheid van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS) te ondersteunen, om transparantie over uiteindelijk begunstigden en verborgen moedermaatschappijen met dochterondernemingen in verschillende lidstaten te bewerkstelligen, teneinde het verificatieproces te vergemakkelijken en te verbeteren;
44. herinnert eraan dat gegevens om bedrijven en hun uiteindelijke begunstigden in kaart te brengen vaak niet gemakkelijk toegankelijk zijn en soms zelfs helemaal niet beschikbaar zijn, aangezien er 292 rapportagesystemen zijn voor het openbaar maken van informatie over de begunstigden van GLB-financiering en financiering in het kader van het cohesiebeleid, en dat de bestaande informatie daarom momenteel versnipperd is over honderden regionale, nationale en interregionale rapportagesystemen, die alleen basisinformatie over de directe begunstigden verstrekken; stelt vast dat het daardoor moeilijk is om gegevens te verzamelen, te verwerken en openbaar te maken met betrekking tot de uiteindelijke begunstigden en de eindbegunstigden van gedeeld beheer en landbouwfondsen, en uiteindelijk om een volledig overzicht te krijgen van deze gegevens en de bedragen aan EU-middelen die deze begunstigden ontvangen, alsook om patronen van fraude en corruptie op te sporen en misbruik van EU-middelen naar behoren te onderzoeken;
45. acht het van essentieel belang dat de gegevensverzameling wordt gestandaardiseerd en benadrukt dat de bestaande rapportagesystemen moeten worden geconsolideerd en geharmoniseerd in een gemeenschappelijke database op EU-niveau; herhaalt zijn dringende verzoek aan de Commissie om een gestandaardiseerd EU-breed en interoperabel, digitaal rapportage- en toezichtsysteem op te zetten, dat Arachne omvat maar daar niet toe beperkt is, en om de opleidingen voor controle-instanties en derdebetalenden ter plaatse te verbeteren; benadrukt dat dit systeem informatie omtrent de eindbegunstigden en uiteindelijke begunstigden moet bevatten en het mogelijk moet maken alle afzonderlijke bedragen betreffende dezelfde begunstigde of uiteindelijke begunstigde te aggregeren tot een totaalbedrag van alle in het kader van de middelen onder gedeeld beheer ontvangen subsidies;
46. merkt op dat de verplichting om de uiteindelijke begunstigde te identificeren ten minste van toepassing moet zijn wanneer een natuurlijke of rechtspersoon meer dan 15 % van het desbetreffende bedrijf bezit; benadrukt dat bedrijfsaandelen die aan familieleden toebehoren, moeten worden samengevoegd en moeten worden geteld als het bezit van één eigenaar;
47. meent dat geen van de bovengenoemde rechtsmiddelen het gebruik van het in de conditionaliteitsverordening omschreven “conditionaliteitsmechanisme inzake de rechtsstaat” belet in gevallen waarin de Commissie van mening is dat andere instrumenten niet doeltreffend genoeg zijn om de EU-begroting te beschermen; benadrukt bovendien dat de conditionaliteitsverordening rechtstreeks en gelijkelijk op alle lidstaten van toepassing is – in tegenstelling tot de EOM-verordening, die niet van kracht is in vijf lidstaten;
48. betreurt het dat de Commissie sinds 1 januari 2021 – de dag waarop de conditionaliteitsverordening in werking is getreden – niet in staat is gebleken passende maatregelen te nemen om die verordening toe te passen; herhaalt het standpunt van het Parlement dat de conditionaliteitsverordening zonder uitzondering vanaf 1 januari 2021 moet worden toegepast; stelt vast dat de Commissie de dialoog is aangegaan met Hongarije en Polen door medio november 2021 brieven te versturen; betreurt het dat de Commissie het Parlement de toegang tot deze brieven ontzegt en het Parlement zodoende dwingt te vertrouwen op berichten in de media om op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen; is niettemin van mening dat de informele brieven die zijn gestuurd ontoereikend zijn voor de toepassing van de verordening, en dringt er daarom op aan dat de Commissie onmiddellijk en zonder onderscheid met de toepassing van de verordening begint;
49. is ingenomen met de recente aankondiging van het directoraat-generaal Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling van de Commissie dat de soliditeit van de controlemechanismen in vijf lidstaten volgend jaar grondig ter plaatse zal worden gecontroleerd om belangenconflicten te voorkomen(26);
50. benadrukt hoe belangrijk de rol van onderzoeksjournalisten is bij de bestrijding van corruptie, fraude en illegale activiteiten die negatieve gevolgen hebben voor de EU‑begroting; herhaalt in dit verband dat onderzoeksjournalisten moeten worden beschermd tegen strategische rechtszaken ter ontmoediging van publieksparticipatie (SLAPP’s), alsook tegen pogingen hen het zwijgen op te leggen, en tegen intimidatie en bedreigingen van hun leven; benadrukt dat het van belang is klokkenluiden aan te moedigen en tegelijkertijd te zorgen voor juridische waarborgen uit hoofde van het EU‑recht;
51. vindt het in dit verband uiterst zorgelijk dat de voormalige Tsjechische premier Andrej Babiš in de Pandora Papers wordt genoemd in verband met de aankoop van onroerend goed in Frankrijk door middel van offshore-financiering, terwijl hij tegelijkertijd deelnam aan de besluitvorming in de Europese Raad over onderwerpen zoals het meerjarig financieel kader en antiwitwaswetgeving;
52. verzoekt de Commissie aan te dringen op een strikte en nauwgezette uitvoering van de toepasselijke regels, alle beschikbare bronnen te gebruiken en efficiënte beheers- en controlesystemen te hanteren ter bestrijding van de risico’s van corruptie, fraude en belangenconflicten, en beter toe te zien op de situatie van de betaalorganen voor de landbouw en op hun formele en informele onafhankelijkheid; is van mening dat inhoudelijke audits en controles, zowel op nationaal als Europees niveau, essentiële voorwaarden zijn om de EU-middelen te beschermen; betreurt de ontoereikende vooruitgang voor wat betreft de bestrijding van oligarchische structuren in het nieuwe GLB, zoals de beperkte informatie- en transparantievereisten met betrekking tot eindbegunstigden en uiteindelijke begunstigden en het behoud van het vrijwillige karakter van maximale bedragen waardoor een eerlijkere verdeling van landbouwmiddelen wordt verhinderd; vindt het zorgwekkend dat de rol van de controlesystemen op Europees niveau niet wordt versterkt in het nieuwe GLB;
53. onderstreept dat de coördinatiediensten fraudebestrijding (AFCOS) in hun respectieve landen een belangrijke rol vervullen bij het beschermen van de EU-begroting tegen fraude; herhaalt derhalve dat de lidstaten moeten waarborgen dat de beheersautoriteiten en AFCOS over voldoende middelen en de juiste vaardigheden en bevoegdheden beschikken om fraudebestrijdingsstrategieën te ontwikkelen en doeltreffende fraudebestrijdingsmaatregelen en -praktijken in te voeren;
54. wijst erop dat de lidstaten uit hoofde van de RRF-verordening, die onderdeel vormt van het MFK-pakket 2021-2027, moeten zorgen voor de doeltreffende preventie, opsporing en correctie van belangenconflicten, corruptie en fraude, en dubbele financiering en fictieve registratie van activa moeten voorkomen, en de transparantie bij de betaling van middelen evenals de aanscherping van hun regels inzake de correcte identificatie van de eindbegunstigde van de middelen moeten waarborgen; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de begrotingsautoriteiten op de hoogte worden gebracht van alle situaties waarin de middelen van niet-budgettaire instrumenten niet zijn uitbetaald ten gevolge van beschuldigingen van misbruik, corruptie, fraude of inbreuken op de rechtsstaat en wanneer lidstaten niet beschikken over toereikende en doeltreffende systemen voor fraudebestrijding; verzoekt de Raad alleen plannen voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit goed te keuren die aan alle wettelijke, sociale en beleidsvoorwaarden voor steun voldoen; wijst erop dat de lidstaten ook de desbetreffende regelingen in hun herstel- en veerkrachtplannen moeten toelichten en een samenvatting van het nationale raadplegingsproces moeten opnemen, alsmede een presentatie van het controle- en auditsysteem dat zij hebben opgezet om de financiële belangen van de EU te beschermen;
55. herinnert eraan dat het RRF-scorebord zal dienen als grondslag voor de herstel- en veerkrachtdialoog en dat het tweemaal per jaar door de Commissie moet worden bijgewerkt; verzoekt de Commissie in dat verband te zorgen voor een grondige controle van de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de voorziene mijlpalen en streefdoelen, volledig in overeenstemming met de RRF-verordening, op basis van de vastgestelde gemeenschappelijke indicatoren en de methode voor de verslaglegging; herinnert eraan dat er voor de herstel- en veerkrachtfaciliteit voorwaarden gelden die een transparant gebruik van het geld garanderen en die corruptie en fraude, dubbele financiering en belangenconflicten moeten voorkomen; is van mening dat de controles moeten worden uitgebreid naar kosten die daadwerkelijk door de eindbegunstigden zijn gemaakt; benadrukt de gezamenlijke inspanningen van het Parlement en de Commissie die ertoe hebben geleid dat de lidstaten nu verplicht zijn informatie over eindontvangers te verstrekken;
56. benadrukt dat het voor de bescherming van de financiële belangen van de EU en met name voor de preventie en opsporing van fraude, corruptie en belangenconflicten van belang is te weten hoe de EU-middelen worden besteed en wie er werkelijk van de EU‑middelen profiteert, aangezien de voornaamste begunstigden zich vaak verschuilen achter complexe eigendomsstructuren, waaronder die welke in belastingparadijzen zijn gevestigd, hetgeen het identificatieproces nog ondoorzichtiger maakt;
57. herhaalt, uit hoofde van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 en zoals uiteengezet in verschillende resoluties, zijn oproep aan de lidstaten om één geïntegreerd en interoperabel rapportage- en monitoringsysteem in te voeren dat door de Commissie is ontwikkeld en dat één instrument voor datamining en risicoscores omvat, maar daar niet toe is beperkt, voor de toegang tot en de opslag, aggregatie en analyse van gegevens over de directe en indirecte eindbegunstigden van EU-financiering;
58. vindt het, om zo groot mogelijke openheid te betrachten over de besteding van EU-middelen, cruciaal om een dergelijke database zo uitgebreid mogelijk op te zetten, in overeenstemming met de toepasselijke gegevensbeschermingsregels en de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, en om relevante en niet-gevoelige gegevens op beknopte, alomvattende en gebruiksvriendelijke wijze toegankelijk te maken voor het publiek, teneinde het publieke toezicht op en het vertrouwen in de overheidsuitgaven van de EU te vergroten;
59. herhaalt dat goed financieel beheer van EU-middelen van het grootste belang is; betreurt het dat databases over begunstigden van EU-middelen geen informatie bevatten over de eindbegunstigden en hun uiteindelijke begunstigden; betreurt het dat het voor de controleautoriteiten niet mogelijk is de eindontvangers van financiering in kaart te brengen; betreurt het ten zeerste dat non-gouvernementele organisaties (ngo’s) zijn ingezet voor het verhullen van de financiering van terroristische en extremistische organisaties; hamert op zijn standpunt dat gemeenschappelijke regels over transparantie met betrekking tot begunstigden ook van toepassing moeten zijn op overkoepelende organisaties die EU-middelen ontvangen en deze doorsluizen naar ngo’s binnen hun netwerk, zodat de Commissie en controleautoriteiten de doelstellingen en de eindbegunstigden van het project kunnen controleren; betreurt het dat de Commissie geen geharmoniseerde definitie van ngo’s heeft voorgesteld op basis waarvan zij toezicht zou kunnen houden op de eindbegunstigden; merkt op dat het Financieel Reglement in regels voor de selectie en gunning van middelen aan deze entiteiten voorziet, alsook voor de controlemechanismen; verzoekt de Commissie het Financieel Reglement te herzien, ook met het oog op het vaststellen van de definitie van de term “ngo”, door duidelijke categorieën ngo’s vast te stellen en de controles uit te breiden naar kosten die daadwerkelijk door de eindbegunstigden zijn gemaakt;
60. betreurt het ten zeerste dat de bescherming van de EU-begroting, met inbegrip van uitgebreide informatieverwerking, goede toegankelijkheid, de mogelijkheid om grondige controles te verrichten, inhoudelijke toetsing en de mogelijkheid om de gefinancierde acties te monitoren, op te volgen en te evalueren, zoals gepland in de RRF-verordening, niet adequaat is verankerd in het MFK-pakket; onderkent dat deze tekortkoming zowel de transparantie van de uitvoeringsmaatregelen als de doeltreffendheid van de controle en het toezicht ernstig ondermijnt;
61. concludeert dat er, hoewel in het nieuwe MFK onder meer hogere bedragen worden begroot voor speciale instrumenten en er een begrotingsmechanisme is opgenomen om de rechtsstaat te handhaven, nog ruimte is voor aanvullende instrumenten om de bestrijding van oligarchische praktijken te versterken, die aan de orde kunnen komen bij de komende herziening van het Financieel Reglement;
o o o
62. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Sabeb et al, Where does the EU money go? An analysis of the implementation of CAP funds in Bulgaria, the Czech Republic, Hungary, Slovakia and Romania, verslag in opdracht van de Verts/ALE-Fractie in het Europees Parlement, februari 2021.
Antwoorden van commissaris Hahn op de schriftelijke vragenlijst van de commissie CONT, gepresenteerd tijdens de hoorzitting van 11 november 2019, te raadplegen op: https://emeeting.europarl.europa.eu/emeeting/committee/nl/agenda/201911/CONT, blz. 63-64.