Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2021/0218(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A9-0208/2022

Ingediende teksten :

A9-0208/2022

Debatten :

PV 13/09/2022 - 10
CRE 13/09/2022 - 10
PV 11/09/2023 - 20
CRE 11/09/2023 - 20

Stemmingen :

PV 14/09/2022 - 8.2
CRE 14/09/2022 - 8.2
Stemverklaringen
PV 12/09/2023 - 6.8
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P9_TA(2022)0317
P9_TA(2023)0303

Aangenomen teksten
PDF 456kWORD 160k
Woensdag 14 september 2022 - Straatsburg
Richtlijn hernieuwbare energie ***I
P9_TA(2022)0317A9-0208/2022
Tekst
 Geconsolideerde tekst

Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 14 september 2022 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad (COM(2021)0557 – C9-0329/2021 – 2021/0218(COD))(1)
AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT(2)
op het voorstel van de Commissie
---------------------------------------------------------
2021/0218(COD)

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

[Amendement 1, tenzij anders aangeduid]

(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0208/2022).
(2)* Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▌aangegeven.


Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114 en artikel 194, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s(2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  In de Europese Green Deal(3) is de doelstelling van de Unie vastgesteld om in 2050 klimaatneutraliteit te hebben bereikt op een manier die bijdraagt aan de Europese economie, aan groei en aan werkgelegenheid. Die doelstelling, alsook de doelstelling om tegen 2030 de broeikasgasemissies met ten minste 55 % te hebben verlaagd, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119 (de Europese klimaatwet), vereist een energietransitie en een aanmerkelijk groter aandeel hernieuwbare energiebronnen in een geïntegreerd energiesysteem.

(1 bis)  De energietransitie heeft voor lidstaten, regio’s, economische sectoren en burgers verschillende gevolgen, afhankelijk van hun specifieke situatie. Het is daarom van cruciaal belang te waarborgen dat de Green Deal wordt uitgevoerd op een manier die bevorderlijk is voor de economische, sociale en territoriale cohesie in de Unie, en dat de energietransitie rechtvaardig en inclusief is. In het bijzonder moet worden voorkomen dat er verstoringen optreden in kritieke sectoren die in de basisbehoeften van de economie en de maatschappij voorzien, zoals mobiliteit.

(1 ter)  Energie is een essentiële productiefactor waar voortdurend vraag naar is en die uiterst belangrijk is in economisch, sociaal en ecologisch opzicht. Alle menselijke activiteiten, met inbegrip van vervoer, zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van voldoende en betaalbare energie wanneer die nodig is.

(1 quater)   In het algemeen milieuactieprogramma voor de Unie voor de periode tot en met 2030 (het 8e MAP) worden thematische prioritaire doelstellingen vastgesteld voor 2030 op het gebied van de mitigatie van de klimaatverandering, de adaptatie aan de klimaatverandering, de bescherming en het herstel van de biodiversiteit, een gifvrije circulaire economie, een milieu zonder vervuiling en het zoveel mogelijk beperken van de druk op het milieu als gevolg van productie en consumptie in alle sectoren van de economie, en wordt onderkend dat deze doelstellingen, waarbij zowel oorzaken als gevolgen van milieuschade worden aangepakt, inherent met elkaar verbonden zijn. Het 8e MAP omvat eveneens de prioritaire langetermijndoelstelling dat mensen uiterlijk in 2050 goed leven, binnen de grenzen van onze planeet, in een welzijnsgerichte economie waar niets wordt verspild, groei regeneratief is, klimaatneutraliteit in de Unie is verwezenlijkt en ongelijkheden aanzienlijk zijn verminderd. Een gezond milieu biedt de basis voor het welzijn van alle mensen en is een milieu waarin de biodiversiteit in stand wordt gehouden, ecosystemen floreren en de natuur wordt beschermd en hersteld, hetgeen leidt tot meer weerbaarheid tegen de klimaatverandering, weer- en klimaatgerelateerde rampen en andere milieurisico’s.

(1 quinquies)   Het algemeen milieuactieprogramma voor de Unie voor de periode tot en met 2030 (het 8e MAP), het kader voor Uniemaatregelen op het gebied van milieu en klimaat, heeft als doel de groene transitie naar een klimaatneutrale, duurzame, gifvrije, hulpbronnenefficiënte, op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde, veerkrachtige en concurrerende circulaire economie te versnellen, op een rechtvaardige, billijke en inclusieve manier, en om de toestand van het milieu te beschermen, te herstellen en te verbeteren door, onder meer, biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen en om te buigen. Met het programma wordt een geïntegreerde aanpak van het beleid en de uitvoering ervan ondersteund en versterkt en wordt voortgebouwd op de Europese Green Deal. In het 8e MAP wordt onderkend dat de verwezenlijking van deze transitie structurele veranderingen vereist, hetgeen volgens het Europees Milieuagentschap een fundamentele, transformatieve en horizontale verandering betreft die vraagt om ingrijpende verschuivingen en de heroriëntering van systemen, doelen, stimulansen, technologieën, sociale praktijken en normen, kennissystemen en bestuurlijke benaderingen.

(1 sexies)   Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het 8e MAP is het noodzakelijk te waarborgen dat wetgevingsinitiatieven, programma’s, investeringen, projecten en de uitvoering daarvan consistent zijn met, geen schade berokkenen aan en in voorkomend geval bijdragen tot deze doelstellingen. Om de doelstellingen van het 8e MAP te halen, zal er bovendien op moeten worden toegezien dat sociale ongelijkheden die voortvloeien uit klimaat- en milieugerelateerde gevolgen en beleidsmaatregelen tot een minimum worden beperkt en dat maatregelen ter bescherming van het milieu en het klimaat op een sociaal rechtvaardige en inclusieve manier worden uitgevoerd, en zal er ook moeten worden gezorgd voor gendermainstreaming overal in het klimaat- en milieubeleid, onder meer door een genderperspectief op te nemen in alle fasen van het beleidsvormingsproces. Deze elementen zijn dan ook als faciliterende voorwaarden in het 8e MAP opgenomen.

(1 septies)   De doelstelling van het 8e MAP voor 2030 op het gebied van de mitigatie van de klimaatverandering is de snelle en voorspelbare vermindering van broeikasgasemissies en tegelijkertijd een grotere verwijdering door natuurlijke putten in de Unie zodat de in Verordening (EU) 2021/1119 vastgestelde broeikasgasemissiereductiedoelstelling voor 2030 kan worden gehaald, in overeenstemming met de klimaat- en milieudoelstellingen van de Unie, en er tegelijkertijd wordt gezorgd voor een rechtvaardige transitie waarbij niemand achterblijft. Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen wordt in het 8e MAP eveneens de faciliterende voorwaarde vastgesteld dat milieuonvriendelijke subsidies geleidelijk moeten worden afgeschaft, onder meer door de vaststelling van een uiterlijke termijn voor de geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen, in overeenstemming met de ambitie om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C, alsmede de vaststelling van een bindend Uniekader voor het monitoren van en rapporteren over de door de lidstaten geboekte vooruitgang op het gebied van de geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen, op basis van een overeengekomen methodologie.

(1 octies)  Deze richtlijn heeft tot doel ervoor te zorgen dat investeringen in de productie van hernieuwbare energie in het kader van het energiebeleid van de EU worden aangemoedigd, met behoud van de energiesoevereiniteit van elke lidstaat.

(1 nonies)  De richtlijn hernieuwbare energie maakt deel uit van het “Fit for 55”-pakket, dat op meerdere terreinen gevolgen zal hebben voor de Unie, onder meer voor het concurrentievermogen, het scheppen van banen, de koopkracht van huishoudens, de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen en de omvang van koolstoflekkage. Daarom moet op gezette tijden een uitgebreide evaluatie worden uitgevoerd van het geaggregeerde macro-economische effect van de verordeningen die deel uitmaken van het “Fit for 55”-pakket.

(2)  Hernieuwbare energie speelt een fundamentele rol bij het verwezenlijken van de Europese Green Deal en het bereiken van klimaatneutraliteit tegen 2050; de energiesector is immers goed voor meer dan 75 % van de totale broeikasgasemissies in de Unie. Via een vermindering van die broeikasgasemissies levert hernieuwbare energie ook een bijdrage aan de aanpak van uitdagingen op het gebied van milieu, zoals verlies van biodiversiteit en bodem-, water- en luchtverontreiniging, zolang het gebruik van de hernieuwbare energiebronnen zelf die uitdagingen niet verergert. Door de lage exploitatiekosten van hernieuwbare energie en de verminderde blootstelling aan prijsschokken in vergelijking met fossiele brandstoffen krijgt hernieuwbare energie een sleutelrol bij het aanpakken van energiearmoede.

(2 bis)  Nu steeds meer landen zich ertoe verbinden om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bewerkstelligen, zal zowel de binnenlandse als de wereldwijde vraag naar hernieuwbare technologieën naar verwachting stijgen en aanzienlijke kansen bieden voor het scheppen van werkgelegenheid, de uitbreiding van een Europese industriële basis voor hernieuwbare energie en voortdurend Europees leiderschap op het gebied van onderzoek naar en de ontwikkeling van innovatieve hernieuwbare technologieën, als gevolg waarvan het concurrentievoordeel van Europese bedrijven en de energieonafhankelijkheid van de EU van de invoer van fossiele brandstoffen toeneemt.

(2 ter)  Het aandeel van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de EU bedroeg 22 % in 2020(4), 2 procentpunten boven het streefcijfer voor het aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie voor 2020, als omschreven in Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.

(2 quater)   Hernieuwbare energie is een belangrijke factor voor duurzame ontwikkeling en draagt direct en indirect bij tot vele duurzameontwikkelingsdoelen (SDG’s), waaronder terugdringing van armoede, onderwijs, water en sanitaire voorzieningen. Hernieuwbare energie biedt ook talrijke sociaal-economische voordelen, zoals het creëren van nieuwe banen en de bevordering van lokale industrieën.

(2 quinquies)  Op internationaal niveau heeft de Commissie zich er tijdens de Conferentie van de Verenigde Naties over klimaatverandering van 2021 (COP26) samen met mondiale partners toe verbonden een einde te maken aan de rechtstreekse steun voor internationale energie uit fossiele brandstoffen zonder emissiereductie en deze middelen te gebruiken voor de inzet van hernieuwbare energie.

(2 sexies)  Tijdens de COP26 heeft de Commissie samen met wereldleiders het mondiale ambitieniveau voor het behoud en herstel van bossen in de wereld en voor een versnelde transitie naar emissievrij vervoer verhoogd.

(2 septies)   De productie van hernieuwbare energie vindt vaak plaats op lokaal niveau en leunt op regionale kmo’s. De lidstaten moeten de lokale en regionale autoriteiten dan ook volledig betrekken bij het vaststellen van streefcijfers en het ondersteunen van beleidsmaatregelen.

(2 octies)  Aangezien ongeveer 35 miljoen Europeanen met energiearmoede kampen(5), speelt beleid inzake hernieuwbare energie een belangrijke rol in elke strategie die tot doel heeft energiearmoede en de kwetsbaarheid van consumenten aan te pakken.

(3)  Bij Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad(6) is als bindend Uniestreefcijfer vastgesteld om tegen 2030 een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen van ten minste 32 % in het bruto-eindverbruik van energie van de Unie te behalen. Volgens het klimaatdoelstellingsplan zou het aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie tegen 2030 tot 45 % moeten stijgen om de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie te kunnen realiseren(7). Om die reden moet het in artikel 3 van die richtlijn vastgestelde streefcijfer worden verhoogd.

(3 bis)  In aansluiting op de aanbeveling van de Commissie van 28 september 2021, getiteld “Over ‘energie-efficiëntie eerst’: van beginselen tot praktijk – Richtsnoeren en voorbeelden voor de toepassing ervan in de besluitvorming in de energiesector en daarbuiten” moet deze richtlijn een geïntegreerde aanpak volgen door de meest energie-efficiënte hernieuwbare bron voor elke sector en toepassing te bevorderen en door werk te maken van systeemefficiëntie zodat voor verschillende economische activiteiten zo min mogelijk energie nodig is.

(3 ter)  In overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 18 mei 2022, getiteld “REPowerEU Plan” is het stimuleren van de productie van duurzaam biomethaan tot ten minste 35 miljard m³ vóór 2030 een kostenefficiënt traject om het aandeel van hernieuwbare energie te vergroten en de gasvoorziening in de EU te diversifiëren, waarmee de voorzieningszekerheid en de klimaatambities van de EU worden ondersteund. De Commissie moet een EU-strategie ontwikkelen om de regelgevingsbelemmeringen voor het opschalen van de biomethaanproductie en de integratie in de interne gasmarkt van de EU aan te pakken.

(3 quater)  Om de kosteneffectieve verwezenlijking van het streefcijfer voor hernieuwbare energie en de elektrificatie van de eindgebruiksectoren te ondersteunen en tegelijkertijd huishoudens en industrieën in staat te stellen een actieve rol te spelen bij het veiligstellen en koolstofvrij maken van het energiesysteem van de EU en hen daarvoor te belonen, moeten de lidstaten erop toezien dat met het nationale regelgevingskader de piekvraag naar elektriciteit kan worden verminderd door flexibiliteit aan de vraagzijde in alle eindgebruiksectoren te activeren. Daartoe kunnen de lidstaten in hun geïntegreerde energie- en klimaatplannen een minimumstreefcijfer opnemen voor de vermindering van de piekvraag naar elektriciteit met ten minste 5 % vóór 2030 teneinde de systeemflexibiliteit te vergroten, overeenkomstig artikel 4, punt d), 3), van Verordening (EU) 2018/1999.

(3 quinquies)   Een van de vijf doelstellingen van het cohesiebeleid voor de periode 2021-2027 is een groener Europa en bestaat in het bevorderen van investeringen in schone energie, de circulaire economie, mitigatie van de klimaatverandering en duurzaam vervoer. De middelen van het cohesiebeleid moeten daarom worden ingezet om te voorkomen dat de ongelijkheden toenemen, en wel door de regio’s te helpen die de zwaarste lasten van de transitie dragen, door investeringen in infrastructuur aan te moedigen en werknemers op te leiden in nieuwe technologieën zodat niemand achterblijft.

(3 sexies)   Via het EFRO zal er steun moeten uitgaan naar het bevorderen van energie-efficiëntie en het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen; het bevorderen van hernieuwbare energie; het ontwikkelen van slimme energiesystemen en -netwerken en het bevorderen van duurzame multimodale stedelijke mobiliteit in de context van de transitie naar een koolstofvrije economie; met behulp van het ESF+ moet worden bijgedragen tot de verbetering van de onderwijs- en opleidingsstelsels die nodig zijn voor het aanpassen van vaardigheden en kwalificaties, bijscholing voor iedereen, ook de beroepsbevolking, en het scheppen van nieuwe banen in sectoren die verband houden met het milieu, klimaat, energie, de circulaire economie en de bio-economie (artikel 4 van de ESF+-verordening).

(3 septies)  De productie van hernieuwbare energie heeft een sterke lokale dimensie. Het is dan ook belangrijk dat de lidstaten de lokale en regionale overheden ten volle betrekken bij de planning en uitvoering van nationale klimaatmaatregelen, rechtstreekse toegang verschaffen tot financiering en de voortgang van de genomen maatregelen bijhouden. In voorkomend geval moeten de lidstaten lokale en regionale bijdragen opnemen in hun nationale energie- en klimaatplannen.

(3 octies)   Het cohesiebeleid is van groot belang bij de hulp aan eilandregio’s om hun doelstellingen inzake klimaatneutraliteit te verwezenlijken, gezien de extra kosten die in dergelijke regio’s verbonden zijn aan sectoren als energie en vervoer en gezien de impact van mobiele technologie op hun energiesystemen, aangezien voor het beheer van intermitterende hernieuwbare energiebronnen een investeringsniveau vereist is dat naar verhouding zeer hoog is.

(3 nonies)   De meest afgelegen eilandregio’s staan, net als de ultraperifere regio’s, vanwege hun geringe omvang en geïsoleerde energiesystemen voor een grote uitdaging wat betreft energievoorziening, aangezien zij voor elektriciteitsopwekking, vervoer en verwarming over het algemeen afhankelijk zijn van de invoer van fossiele brandstoffen.

(3 decies)   Het gebruik van hernieuwbare energie, met inbegrip van getijdenenergie, moet een prioriteit zijn en kan aanzienlijke voordelen opleveren voor eilanden, mits er ook rekening wordt gehouden met de behoeften van lokale gemeenschappen zoals het behoud van de traditionele eilandarchitectuur en lokale habitats. Daarom moet steun worden verleend voor de ontwikkeling van een breed scala aan hernieuwbare energiebronnen op basis van de geografische kenmerken van die eilanden. De door de eilanden ingevoerde programma’s voor groene waterstof worden dan ook toegejuicht.

(4)  Het besef groeit dat het beleid inzake bio-energie moet worden afgestemd op het cascaderingsbeginsel voor het gebruik van biomassa(8). De bedoeling daarbij is eerlijke toegang tot de markt voor biomassagrondstoffen te waarborgen om innovatieve, biogebaseerde oplossingen met een hoge toegevoegde waarde en een duurzame circulaire bio-economie te kunnen ontwikkelen. Bij het opzetten van steunregelingen voor bio-energie moeten de lidstaten daarom letten op het beschikbare duurzame aanbod van biomassa voor energetische en niet-energetische doeleinden en op het behoud van de nationale koolstofputten in bossen en ecosystemen, de bescherming van biodiversiteit, evenals op de beginselen van de circulaire economie en van het cascaderend gebruik van biomassa, en op de afvalhiërarchie die in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad(9) is vastgesteld. Zij moeten echter steun kunnen verlenen voor de productie van energie uit stronken of wortels in het geval van afvalstoffen of residuen die afkomstig zijn van werkzaamheden die zijn uitgevoerd met als hoofddoel natuurbehoud en landschapsbeheer, zoals van bermen. De lidstaten moeten hoe dan ook voorkomen dat het gebruik van hoogwaardig rondhout voor energie wordt gestimuleerd, welbepaalde omstandigheden daargelaten, zoals de preventie van bosbranden en reddingskap. Conform het cascaderingsbeginsel moet houtachtige biomassa overeenkomstig haar grootste economische en ecologische meerwaarde worden gebruikt in de volgende rangorde van prioriteiten: 1) houtproducten, 2) verlenging van de levensduur, 3) hergebruik, 4) recycling, 5) bio‑energie en 6) verwijdering. Wanneer andere gebruiksdoeleinden voor houtachtige biomassa niet economisch rendabel of milieuvriendelijk zijn, helpt de terugwinning van energie om de energieproductie uit niet-hernieuwbare bronnen te verminderen. Om de in het JRC-verslag “The use of woody biomass for energy production in the EU”13(10) beschreven negatieve prikkels voor niet-duurzame trajecten voor bio-energie te voorkomen, moeten de steunregelingen voor bio-energie van de lidstaten daarom georiënteerd zijn op de grondstoffen die weinig concurrentie ondervinden van de materiaalsectoren en waarvan de aankoop gunstig voor zowel het klimaat als de biodiversiteit wordt geacht. Anderzijds is bij het bepalen van de verdere implicaties van het cascaderingsbeginsel besef nodig van de nationale bijzonderheden waardoor de lidstaten zich bij het inrichten van hun steunregelingen laten leiden. Preventie, hergebruik en recycling van afval verdienen daarbij de voorkeur. De lidstaten moeten vermijden steunregelingen te ontwerpen die strijdig zouden zijn met streefcijfers inzake afvalverwerking en die zouden leiden tot inefficiënt gebruik van herbruikbaar afval. Met het oog op een efficiënter gebruik van bio-energie mogen de lidstaten met ingang van 2026 bovendien niet langer steun verlenen aan elektriciteitscentrales, tenzij die centrales zich bevinden in regio’s met een speciale gebruiksstatus wat betreft hun overstap naar niet-fossiele brandstoffen, wanneer ze koolstofafvang en -opslag toepassen of wanneer de centrales niet kunnen worden aangepast voor warmtekrachtkoppeling, in uitzonderlijke, gerechtvaardigde gevallen en na goedkeuring van de Commissie.

(5)  De snelle groei en het toenemende kostenconcurrentievermogen van de opwekking van hernieuwbare elektriciteit kunnen worden benut om te voldoen aan een steeds groter deel van de vraag naar energie, bijvoorbeeld door middel van warmtepompen voor ruimteverwarming of industriële processen op lage temperatuur, elektrische voertuigen voor vervoer of elektrische ovens in bepaalde industrietakken. Ook kan hernieuwbare elektriciteit worden aangewend voor de productie van synthetische brandstoffen die worden verbruikt in vervoerssectoren die zich moeilijk koolstofvrij laten maken, zoals de lucht- en de zeevaart. Er moeten innovatieve technologieën in verband met een specifiek streefcijfer worden ontwikkeld, aangezien die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en de klimaatstreefcijfers voor 2050. Met een kader voor elektrificatie moet gedegen en efficiënte coördinatie mogelijk worden gemaakt en moeten marktmechanismen worden uitgebreid, zodat vraag en aanbod in ruimte en tijd op elkaar aansluiten, investeringen in flexibiliteit, energieopslag, vraagsturing en andere flexibiliteitsmechanismen worden gestimuleerd en er wordt bijgedragen tot de integratie van grote hoeveelheden variabele hernieuwbare energie. De lidstaten moeten er daarom, in overeenstemming met het energie-efficiëntie-eerstbeginsel, voor zorgen dat het tempo van de uitrol van hernieuwbare elektriciteit hoog genoeg is om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen, onder meer door invoerstrategieën op het niveau van de Unie te coördineren en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de vraag zich flexibel aanpast aan de opwekking van hernieuwbare energie. Daartoe moeten de lidstaten een kader met marktconforme mechanismen vaststellen voor het wegnemen van de resterende belemmeringen, zodat zij beschikken over veilige en adequate elektriciteitssystemen die grote hoeveelheden flexibele hernieuwbare energie aankunnen en over volledig in het elektriciteitssysteem geïntegreerde opslagvoorzieningen. Meer bepaald moeten met dit kader de resterende belemmeringen worden aangepakt, waaronder belemmeringen van niet-financiële aard, zoals een tekort bij autoriteiten aan digitale en personele middelen voor het behandelen van een groeiend aantal vergunningsaanvragen.

(5 bis)  Innovatieve technologieën, zoals hybride warmtepompen, moeten worden ontwikkeld en gebruikt in het kader van de criteria van Richtlijn (EU) 2018/2001, aangezien deze kunnen worden ingezet als overgangstechnologie voor het verwezenlijken van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en een bijdrage kunnen leveren aan het halen van de klimaatstreefcijfers voor 2050.

(5 ter)   Het toekomstige kader voor economisch bestuur van de EU moet de lidstaten aansporen de hervormingen uit te voeren die noodzakelijk zijn om de groene transitie te versnellen en investeringen in de benodigde technologieën mogelijk te maken.

(6)  Bij het berekenen van het aandeel hernieuwbare energie in een lidstaat moeten hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong worden meegeteld in de sector van verbruik (elektriciteit, verwarming en koeling, of vervoer). Indien hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong worden verbruikt in een andere lidstaat dan de lidstaat waar ze zijn geproduceerd, moet bij energie die is opgewekt uit hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong 80 % van het volume in aanmerking worden genomen in het land en de sector van verbruik en 20 % in het land van productie, tenzij anders is overeengekomen tussen de betrokken lidstaten. Afspraken tussen lidstaten kunnen de vorm aannemen van een specifieke samenwerkingsovereenkomst die wordt gesloten via het Unieplatform voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie (URDP). De Commissie moet in kennis worden gesteld van dergelijke afspraken en moet informatie daarover beschikbaar stellen, met inbegrip van de exacte volumes van vraag en aanbod, het tijdstip van de overdracht en de datum waarop de regeling operationeel wordt. Voor de deelstreefcijfers tellen de hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong voor 100 % van hun volume mee in het land waar zij worden verbruikt. Om dubbeltellingen te vermijden, mag de voor de productie van deze brandstoffen gebruikte hernieuwbare elektriciteit niet worden meegeteld. Dit zou zorgen voor een harmonisatie van de boekhoudregels voor deze brandstoffen in de gehele richtlijn, ongeacht het feit of de brandstoffen worden meegeteld voor het algehele streefcijfer voor hernieuwbare energie of voor een deelstreefcijfer. Ook zou daardoor de werkelijk verbruikte energie kunnen worden berekend, waarbij rekening wordt gehouden met energieverlies in het productieproces van die brandstoffen. Bovendien zouden zo hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die in de Unie worden ingevoerd en daar worden verbruikt, in de boekhouding kunnen worden meegenomen.

(6 bis)  Aangezien laadstroom alleen duurzaam is als deze wordt geproduceerd uit schone energie, moet bij levenscyclusanalyses van geëlektrificeerde warmte-, vervoers- en industriële producten altijd rekening worden gehouden met het resterende aandeel fossiele brandstoffen in de voorafgaande elektriciteitsopwekking.

(7)  Samenwerking tussen de lidstaten ter bevordering van hernieuwbare energie kan bestaan uit statistische overdrachten, steunregelingen of gezamenlijke projecten. Dit maakt een rendabele inzet van hernieuwbare energie in heel Europa mogelijk en draagt bij tot marktintegratie. Ondanks de mogelijkheden daartoe is de samenwerking nog uiterst gering, wat in termen van efficiëntie heeft geleid tot suboptimale uitkomsten bij het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie. De lidstaten moeten daarom worden verplicht tot experimenteren op het gebied van samenwerking, door uiterlijk in december 2025 proefprojecten uit te voeren en uiterlijk in 2030 een derde project uit te voeren, voor lidstaten met een jaarlijks elektriciteitsverbruik van meer dan 100 TWh. Voor de betrokken lidstaten zouden projecten die worden gefinancierd met nationale bijdragen in het kader van het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie, dat bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie(11) is ingesteld, aan dit vereiste voldoen.

(7 bis)   Op alle EU-beleidsterreinen moeten de maatregelen gericht zijn op de nieuw vastgestelde klimaatstreefcijfers en de verwezenlijking van klimaatneutraliteit. Dit geldt ook voor het cohesiebeleid, dat al meer dan twintig jaar bijdraagt aan het koolstofvrij maken van de economie, en daarbij voorbeelden en beste praktijken heeft opgeleverd die kunnen worden overgenomen op andere beleidsterreinen, zoals de wijziging van deze richtlijn. Cohesiebeleid biedt niet alleen investeringsmogelijkheden om te reageren op lokale en regionale behoeften via de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen), maar voorziet tevens in een geïntegreerd beleidskader om ontwikkelingsverschillen tussen de Europese regio’s te verkleinen en hen te helpen de vele uitdagingen voor hun ontwikkeling aan te pakken, onder meer door middel van milieubescherming, hoogwaardige banen en eerlijke, inclusieve en duurzame ontwikkeling.

(7 ter)  Lokale en regionale instanties spelen een zeer belangrijke rol in een geïntegreerd en gedecentraliseerd energiesysteem. De Commissie moet lokale en regionale overheden derhalve ondersteunen bij grensoverschrijdende samenwerking door hen bij te staan bij het opzetten van samenwerkingsmechanismen, waaronder de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS).

(7 quater)   Met het cohesiebeleid wordt gezorgd voor meer samenhang en coördinatie tussen het cohesiebeleid en andere gebieden waarop EU-wetgeving van toepassing is, met als gevolg dat klimaataspecten beter in beleid worden geïntegreerd, er doeltreffender beleid wordt ontworpen dat hulpbronnen als uitgangspunt neemt, EU-financiering gericht wordt ingezet en klimaatbeleid bijgevolg beter lokaal wordt uitgevoerd.

(7 quinquies)   Het is van het grootste belang om bij de overgang naar een klimaatneutrale economie het beginsel van bestuur op verschillende niveaus en het partnerschapsbeginsel ten volle te eerbiedigen, aangezien lokale en regionale overheden rechtstreekse bevoegdheden hebben op het gebied van milieu en klimaatverandering en 90 % van de maatregelen voor de adaptatie aan de klimaatverandering en 70 % van de maatregelen voor de mitigatie van de klimaatverandering ten uitvoer brengen. Bovendien ontwikkelen deze autoriteiten ook maatregelen die bedoeld zijn om klimaatvriendelijk gedrag bij burgers te bevorderen, onder meer op het vlak van afvalbeheer, slimme mobiliteit, duurzame huisvesting en energieverbruik.

(8)  De strategie voor hernieuwbare offshore-energie bevat een ambitieuze doelstelling voor 300 GW aan offshore-windenergie en 40 GW aan oceaanenergie in alle zeegebieden van de Unie tegen 2050. Om deze omslag te bewerkstelligen, zullen de lidstaten op het niveau van zeegebieden grensoverschrijdend moeten samenwerken. De lidstaten moeten daarom gezamenlijk bepalen hoeveel offshoreproductie van hernieuwbare energie er tegen 2050 in elk zeegebied moet worden ontwikkeld, met tussentijdse stappen in 2030 en 2040, en hiervoor in hun maritieme ruimtelijke planning voldoende ruimte toebedelen. Indien er een kloof gaapt tussen de potentiële hoeveelheid hernieuwbare offshore-energiebronnen van de lidstaten en de geplande hoeveelheid hernieuwbare offshore-energie, moet de Commissie aanvullende maatregelen nemen om die kloof te verkleinen. Deze doelstellingen moeten terugkomen in de geactualiseerde nationale energie- en klimaatplannen die in 2023 en 2024 uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999 zullen worden ingediend. Bij het bepalen van die hoeveelheid moeten de lidstaten rekening houden met het potentieel voor hernieuwbare offshore-energie van elk zeegebied, de technische en economische haalbaarheid van de infrastructuur van het transmissienet, milieubescherming, biodiversiteit, adaptatie aan de klimaatverandering en ander gebruik van de zee, met name de activiteiten die reeds plaatsvinden in de betrokken gebieden en de mogelijke schade aan het milieu, alsook met de decarbonisatiestreefcijfers van de Unie. Daarnaast moeten de lidstaten nadrukkelijker de mogelijkheid overwegen om de opwekking van hernieuwbare offshore-energie te combineren met transmissielijnen die diverse lidstaten met elkaar verbinden, in de vorm van hybride projecten of, in een later stadium, een sterker vermaasd net. Elektriciteit zou dan in verschillende richtingen kunnen stromen, wat het sociaal-economisch welzijn zou maximaliseren, de infrastructuuruitgaven zou optimaliseren en een duurzamer gebruik van de zee mogelijk zou maken. Lidstaten die aan een zeegebied grenzen, moeten gebruikmaken van het proces van maritieme ruimtelijke planning om te voorzien in een degelijke aanpak met inspraak van het publiek zodat er rekening wordt gehouden met de standpunten van alle belanghebbenden en kustgemeenschappen.

(8 bis)  De voorwaarden die noodzakelijk worden geacht voor de benutting van het potentieel van hernieuwbare energie in Europese zeeën en oceanen, zo ook rond eilanden en ultraperifere gebieden, zijn uiteenlopend. Daarom verbindt de Unie zich ertoe voor deze gebieden van bijzonder belang alternatieve technologieën te ontwikkelen die geen nadelige gevolgen hebben voor het mariene milieu.

(8 ter)   Om het potentieel van hernieuwbare energie van alle Europese zeeën en oceanen te kunnen benutten, moet er rekening worden gehouden met de geografische diversiteit en alternatieve gebruiksmogelijkheden van het mariene milieu, en dit vergt een veel breder scala aan technologische oplossingen. Dergelijke oplossingen omvatten drijvende offshore-windmolen- en zonneparken, energieopwekking uit golven, stromingen en getijden, het verschil in thermische of zoute gradiënten, mariene koeling, verwarming en geothermische energie en mariene biomassa (algen).

(8 quater)  De ontwikkeling van projecten voor hernieuwbare energie op niet-bebouwbare grond, en meer in het algemeen op landbouwgrond, moet worden beheerst door de beginselen van evenredigheid, complementariteit en compensatie. De lidstaten moeten garanderen dat de uitrol van projecten voor hernieuwbare energie op ordelijke wijze plaatsvindt om een verlies aan landbouwgrond te voorkomen, en moeten daarbij de ontwikkeling en toepassing van geschikte technologieën stimuleren die het mogelijk maken de productie van hernieuwbare energie te combineren met landbouw en veeteelt.

(9)  De markt voor hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten groeit snel en biedt, naast steunregelingen van de lidstaten of rechtstreekse verkoop op de groothandelsmarkt voor elektriciteit, een aanvullende route naar de markt voor de opwekking van hernieuwbare energie. Tegelijkertijd bieden deze overeenkomsten de producent de zekerheid van een bepaald inkomen, terwijl de gebruiker voordeel kan halen uit een stabiele elektriciteitsprijs. De markt voor hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten is nog altijd beperkt tot een klein aantal lidstaten en grote ondernemingen en er in een groot deel van de Uniemarkt nog steeds aanzienlijke administratieve, technische en financiële belemmeringen bestaan. Naast hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten beoordeelt de Commissie de belemmeringen voor de uitrol van afnameovereenkomsten voor hernieuwbare verwarming en koeling, die een steeds grotere rol zullen spelen bij het verwezenlijken van de EU-doelstellingen op het gebied van klimaat en hernieuwbare energiebronnen. De bestaande maatregelen in artikel 15 ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten moeten daarom verder worden verstevigd door te onderzoeken hoe kredietgaranties kunnen worden ingezet om de financiële risico’s van deze overeenkomsten te beperken. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat deze garanties, indien ze een publiek karakter hebben, particuliere financiering niet mogen verdringen.

(10)  Overmatig ingewikkelde en buitensporig lange administratieve procedures zijn een groot obstakel voor de uitrol van hernieuwbare energie. Het verder stroomlijnen van administratieve en vergunningsprocedures is noodzakelijk om de administratieve lasten te verlichten voor zowel projecten op het gebied van hernieuwbare energie als de daarmee verband houdende projecten op het gebied van netwerkinfrastructuur. Binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn moet de Commissie richtsnoeren voor het verlenen van vergunningen herzien om de processen voor nieuwe projecten, capaciteitsverhogingsprojecten en de opwaardering van projecten op het gebied van hernieuwbare energie te verkorten en te vereenvoudigen. In het kader van deze richtsnoeren moeten kernprestatie-indicatoren worden ontwikkeld.

(10 bis)   Lokale en regionale autoriteiten spelen een sleutelrol wanneer het erom gaat Europa dichter bij de verwezenlijking van zijn energie- en klimaatdoelstellingen te brengen. Lokale energieopwekking is cruciaal om de productie van hernieuwbare energie te bevorderen, de afhankelijkheid van externe energie te verminderen en de energiearmoedecijfers te verlagen.

(11)  Gebouwen herbergen tal van onbenutte mogelijkheden waarmee een doeltreffende bijdrage kan worden geleverd aan het terugdringen van broeikasgasemissies in de Unie. Om de ambitie uit de Europese klimaatwet, namelijk het realiseren van de doelstelling van de Unie om klimaatneutraal te worden, te kunnen waarmaken, is het noodzakelijk om verwarming en koeling in deze sector koolstofvrij te maken door middel van een groter aandeel in de opwekking en het gebruik van hernieuwbare energie, met name in de lokale context. De afgelopen tien jaar is er echter geen voortgang geboekt bij het gebruik van hernieuwbare energie voor verwarming en koeling en is er hoofdzakelijk een groter beroep gedaan op biomassa. Als er geen indicatieve streefcijfers worden vastgesteld om de opwekking en het gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen te vergroten, zal het niet mogelijk zijn om de voortgang in het gebruik van hernieuwbare energie bij te houden en de bijbehorende knelpunten op te sporen. De lidstaten moeten afvalwarmte en -koude kunnen meetellen voor het indicatieve streefcijfer voor hernieuwbare energie in gebouwen, tot een maximum van 20 %, met een absolute bovengrens van 54 %. Door streefcijfers te formuleren krijgen beleggers bovendien een signaal voor de lange termijn, ook voor de periode onmiddellijk na 2030. Dit zal een aanvulling vormen op de verplichtingen inzake energie-efficiëntie en de energieprestatie van gebouwen en in overeenstemming zijn met het energie-efficiëntie-eerstbeginsel. Om die reden moeten er indicatieve streefcijfers voor het gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen worden vastgesteld, zodat er richting en elan wordt gegeven aan de inspanningen die de lidstaten leveren om de mogelijkheden van gebruik en opwekking van hernieuwbare energie in of dicht bij gebouwen te benutten, de ontwikkeling van technologieën voor de opwekking van hernieuwbare energie worden aangemoedigd en wordt bijgedragen aan de efficiënte integratie ervan in het energiesysteem, terwijl beleggers zekerheid wordt geboden, betrokkenheid op lokaal niveau wordt gewaarborgd en wordt bijgedragen aan systeemefficiëntie. Regelingen voor het verhandelen van emissierechten zijn bedoeld om de kosten van fossiele energie te verhogen en leiden tot marktgestuurde investeringen in energiebesparing of tot het overschakelen op hernieuwbare energie. Dubbele lasten voor consumenten als gevolg van regelingen voor het verhandelen van emissierechten en andere doelstellingen die krachtens de wetgeving van de Unie vereist zijn, moeten worden voorkomen.

(11 bis)  Het pleidooi voor een snelle energietransitie is nooit sterker en duidelijker geweest dan sinds de invasie van Oekraïne door Rusland. Rusland levert meer dan 40 % van al het gas dat in de EU wordt verbruikt, vooral door de bouwsector, die goed is voor 40 % van het totale energieverbruik van de EU. Door de uitrol van zonnepanelen op daken en warmtepompen te versnellen, kan de EU de invoer van fossiele brandstoffen aanzienlijk verminderen. Het vervroegen van deze investeringen zal de EU snel minder afhankelijk maken van externe leveranciers. Volgens REPowerEU kan er alleen al in 2022 nog eens 2,5 miljard m³ gas worden bespaard door tot 15 TWh aan zonnepanelen op daken te installeren, en nog eens 12 miljard m³ per 10 miljoen geïnstalleerde warmtepompen. Tegelijkertijd zou dit een grote impuls geven aan de lokale banenmarkten, aangezien een dergelijke installatiegolf van zonnepanelen op daken kan leiden tot wel 225 000 nieuwe banen in de installatiesector(12).

(12)  De vervanging van verwarmingssystemen die fossiele brandstoffen verbruiken door op hernieuwbare energie gebaseerde systemen loopt vertraging op door tekorten aan geschoolde arbeidskrachten, en met name aan installateurs en ontwerpers van systemen voor verwarming en koeling op hernieuwbare energie, wat een belangrijke belemmering vormt voor de integratie van hernieuwbare energie in gebouwen, de industrie en de landbouw. De lidstaten moeten samenwerken met sociale partners en hernieuwbare-energiegemeenschappen om een beeld te krijgen van de vaardigheden waaraan behoefte zal zijn. Er moeten voldoende doeltreffende om- en bijscholingsstrategieën en opleidingsprogramma’s van hoge kwaliteit en certificeringsmogelijkheden komen die zo zijn opgezet dat ze uitnodigen tot deelname, zodat de correcte installatie en betrouwbare werking van een breed scala aan verwarmings- en koelingssystemen op hernieuwbare energie, opslagtechnologieën en oplaadpunten voor elektrische voertuigen kunnen worden gewaarborgd. De lidstaten moeten nagaan welke maatregelen nodig zijn om categorieën mensen aan te trekken die momenteel ondervertegenwoordigd zijn in de beroepsgroepen in kwestie. Met het oog op het vertrouwen onder consumenten en ten behoeve van eenvoudige toegang tot specifieke vaardigheden op het gebied van ontwerp en installatie waarmee de correctie installatie en werking van verwarming en koeling op hernieuwbare energie is gegarandeerd, moet de lijst met geschoolde en gecertificeerde installateurs openbaar worden gemaakt.

(12 bis)  Land- en tuinbouwbedrijven hebben ruimte en dakoppervlak en produceren biomassa. Dit zijn troeven waardoor zij een sleutelrol kunnen spelen in de energietransitie van plattelandsgebieden en binnen plattelandsgemeenschappen, met name gezien de gedecentraliseerde productie. De sector is een relatief kleine energieverbruiker en kan aanzienlijk meer hernieuwbare energie produceren dan nodig is. Daarom moet de uitrol van energiedeling en energiegemeenschappen verder worden aangemoedigd en ondersteund.

(13)  Garanties van oorsprong zijn een belangrijk instrument voor consumentenvoorlichting en voor de bredere toepassing van hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten. Om in de Unie een coherente basis te leggen voor het gebruik van garanties van oorsprong en om personen die hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten afsluiten toegang tot passend ondersteunend bewijs te bieden, moeten alle producenten van hernieuwbare energie een garantie van oorsprong kunnen krijgen, onverminderd de verplichting van de lidstaten om rekening te houden met de marktwaarde van de garanties van oorsprong in gevallen waarin de energieproducenten financiële steun ontvangen. Het systeem van garanties van oorsprong waarin de lidstaten voorzien, moet een geharmoniseerd systeem zijn dat in de hele Unie van toepassing is. Een flexibeler energiesysteem en de groeiende behoeften van de consument vragen om een innovatiever, digitaal, technologisch geavanceerd en betrouwbaar instrument om de toenemende productie van hernieuwbare energie te ondersteunen en te documenteren. Innovatieve technologieën kunnen met name zorgen voor een grotere ruimtelijke en temporele verfijning van garanties van oorsprong. Om digitale innovatie op dit gebied te vergemakkelijken, moeten de lidstaten verdere verfijning aanbrengen in hun regelingen voor garanties van oorsprong.

(13 bis)  In overeenstemming met het gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 8 maart 2022, moeten de lidstaten in voorkomend geval beoordelen of de bestaande gasnetwerkinfrastructuur moet worden uitgebreid om de integratie van gas uit hernieuwbare bronnen te vergemakkelijken en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen, met name als die infrastructuur aanzienlijk bijdraagt tot de interconnectie tussen ten minste twee lidstaten of tussen een lidstaat en een derde land.

(14)  De ontwikkeling van de infrastructuur voor netwerken voor stadsverwarming en -koeling moet worden geïntensiveerd en worden gericht op een efficiënte en flexibele benutting van een breder scala aan hernieuwbare warmte- en koudebronnen, met als doel een groter gebruik van hernieuwbare energie en verdieping van de integratie van het energiesysteem. Het is daarom wenselijk om de lijst met hernieuwbare energiebronnen bij te werken waarmee netwerken voor stadsverwarming en -koeling in toenemende mate overweg moeten kunnen, en de integratie van thermische energieopslag als een bron van flexibiliteit, grotere energie-efficiëntie en een rendabelere werking te vereisen.

(14 bis)  De maatregelen van de lidstaten om intermitterende hernieuwbare elektriciteit in het net te integreren, waarbij de stabiliteit van het net en de voorzieningszekerheid worden gegarandeerd, kunnen verband houden met de ontwikkeling van oplossingen zoals opslagvoorzieningen, het beheer van de vraagzijde, energiecentrales die evenwicht brengen in het net en zeer efficiënte installaties voor warmtekrachtkoppeling die bijdragen aan het in evenwicht brengen van het net ter ondersteuning van intermitterende hernieuwbare elektriciteit.

(15)  Met in 2030 naar verwachting meer dan 30 miljoen elektrische voertuigen in de Unie moet ervoor worden gezorgd dat ze ten volle kunnen bijdragen aan de systeemintegratie van hernieuwbare elektriciteit, waardoor op kostenoptimale wijze een groter aandeel hernieuwbare elektriciteit kan worden gerealiseerd. Er moet optimaal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid van elektrische voertuigen om hernieuwbare elektriciteit af te nemen op momenten waarop die ruimschoots voorhanden is en deze bij schaarste weer terug te voeren naar het net, om bij te dragen tot de systeemintegratie van variabele hernieuwbare elektriciteit en een zekere en betrouwbare voorziening van elektriciteit te waarborgen. Daarom is het nodig speciale maatregelen in te voeren met betrekking tot elektrische voertuigen en tot de informatievoorziening over hernieuwbare energie over hoe en wanneer die energie kan worden benut; deze maatregelen zouden een aanvulling zijn op de maatregelen in Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad(13) en [voorgestelde verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020]. Bovendien kunnen elektrische voertuigen op zonne-energie een cruciale bijdrage leveren aan het koolstofvrij maken van de Europese vervoersector. Zij zijn aanzienlijk energie-efficiënter dan traditionele elektrische voertuigen op batterijen, zijn voor het opladen niet in grote mate afhankelijk van het elektriciteitsnet en kunnen aanvullende schone energie opwekken die via bidirectioneel opladen aan het net kan worden geleverd, wat bijdraagt tot de energieonafhankelijkheid van Europa en de opwekking van hernieuwbare energie [Am. 26].

(15 bis)  Er moet ten volle gebruik worden gemaakt van het potentieel van elektriciteitscentrales en warmtekrachtcentrales die deelnemen aan netbalancering ter ondersteuning van elektriciteit uit intermitterende hernieuwbare bronnen en zo de uitbreiding van dergelijke hernieuwbare elektriciteit mogelijk maken.

(16)  Met het oog op een door concurrentie gekenmerkte ontwikkeling van flexibiliteits- en balanceringsdiensten op basis van aggregatie van decentrale opslagfaciliteiten moet eigenaren of gebruikers van de batterijen en de entiteiten die namens hen optreden met hun expliciete toestemming, zoals beheerders van energiesystemen van gebouwen, aanbieders van mobiliteitsdiensten en andere spelers op de elektriciteitsmarkt, zoals gebruikers van elektrische voertuigen, niet-discriminerende en kosteloze realtime toegang worden geboden tot basisinformatie over batterijen, zoals de conditie, het laadniveau, het vermogen en het instelpunt voor het vermogen, met volledige inachtneming van de relevante bepalingen van Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming)(14). Ter facilitering van de rol van thuisbatterijen en elektrische voertuigen, slimme verwarmings- en koelingssystemen en andere slimme apparaten op het vlak van integratie is het daarom wenselijk om maatregelen in te voeren waarmee wordt ingespeeld op de behoefte aan toegang tot dergelijke gegevens; deze maatregelen zouden een aanvulling zijn op de bepalingen inzake toegang tot batterijgegevens met betrekking tot het vergemakkelijken van het herbestemmen van batterijen in [de door de Commissie voorgestelde verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020]. De bepalingen inzake de toegang tot de batterijgegevens van elektrische voertuigen moeten aanvullend van toepassing zijn naast de bepalingen van het Unierecht inzake de typegoedkeuring van voertuigen.

(17)  Het groeiend aantal elektrische voer- en vaartuigen in het vervoer over de weg, per spoor, over het water en op andere wijzen noopt tot optimalisering van het oplaadproces en tot een wijze van beheer waarmee congestie wordt voorkomen en de beschikbaarheid van hernieuwbare elektriciteit en van lage elektriciteitsprijzen in het systeem optimaal wordt benut. In situaties waarin slim en tweerichtingsladen verder zou bijdragen aan een groter gebruik van hernieuwbare elektriciteit door het elektrische wagenpark in de vervoerssector en door het elektriciteitssysteem in het algemeen, moet die mogelijkheid ook worden geboden. Gelet op de lange levensduur van oplaadpunten moeten vereisten voor laadinfrastructuur actueel worden gehouden op een manier die rekening houdt met toekomstige behoeften en niet leidt tot lock‐ineffecten die ongunstig zijn voor de ontwikkeling van technologie en diensten.

(18)  Gebruikers van elektrische voertuigen die contractuele overeenkomsten afsluiten met dienstverleners op het gebied van elektromobiliteit en spelers op de elektriciteitsmarkt moeten recht krijgen op informatie en uitleg over de vraag welke consequenties die overeenkomsten hebben voor het gebruik van hun voertuig en de conditie van de batterij daarvan. Dienstverleners op het gebied van elektromobiliteit en spelers op de elektriciteitsmarkt moeten gebruikers van elektrische voertuigen duidelijk uitleggen op welke manier zij zullen worden vergoed voor de flexibiliteits-, balancerings- en opslagdiensten die zij dankzij de inzet van hun elektrische voertuig aan het elektriciteitssysteem en de elektriciteitsmarkt leveren. Ook de consumentenrechten van gebruikers van elektrische voertuigen moeten bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zijn gewaarborgd, en met name wat betreft de bescherming van hun persoonsgegevens die verband houden met het gebruik van hun voertuig, zoals locatie en rijgedrag. De voorkeur van gebruikers van elektrische voertuigen ten aanzien van het soort elektriciteit dat zij voor hun voertuig kopen, alsook andere wensen, kunnen ook in dergelijke overeenkomsten worden opgenomen. Om de bovengenoemde redenen is het belangrijk te waarborgen dat de oplaadinfrastructuur die zal worden uitgerold zo doeltreffend mogelijk wordt gebruikt. Teneinde het vertrouwen van de consumenten in elektrische mobiliteit te verbeteren, is het essentieel dat gebruikers van elektrische voertuigen bij meerdere oplaadpunten gebruik kunnen maken van hun abonnement. Op die manier kan de door de gebruiker van het elektrische voertuig geselecteerde dienstverlener het elektrisch voertuig optimaal in het elektriciteitssysteem integreren, gebruikmakend van een voorspelbare planning en prikkels op basis van de voorkeuren van de gebruiker van het elektrische voertuig. Dit strookt tevens met de beginselen van een consumentgericht en op prosumenten gebaseerd energiesysteem en, overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn (EU) 2019/944, met het recht van de gebruikers van elektrische voertuigen om, als eindafnemer, een leverancier te kiezen.

(18 bis)  Naast thuisbatterijen en batterijen voor elektrische voertuigen hebben allerlei andere apparaten, zoals slimme verwarmings- en koelingsapparaten, warmwatertanks en opslagunits voor thermische energie en andere slimme apparaten een aanzienlijk vraagresponspotentieel dat dringend moet worden aangeboord om consumenten in staat te stellen flexibiliteit aan het energiesysteem mee te geven. Daarom moeten er maatregelen worden ingevoerd die gebruikers, alsook derden die namens de eigenaars en gebruikers optreden, zoals deelnemers aan de elektriciteitsmarkt, onder niet-discriminerende voorwaarden en zonder kosten realtime toegang geven tot gegevens die relevant zijn voor de vraagrespons, in volledige overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2016/679.

(19)  Dienovereenkomstig kunnen via aggregatie decentrale opwekkings-, vraagrespons- en opslagfaciliteiten, zoals thuisbatterijen en batterijen van elektrische voertuigen, slimme verwarmings- en koelingssystemen en andere slimme apparaten en opslagunits voor thermische energie het net een aanzienlijke hoeveelheid flexibiliteits- en balanceringsdiensten leveren. Om de ontwikkeling van dergelijke apparaten en aanverwante diensten te bevorderen, moeten de regelgevende bepalingen betreffende de aansluiting en werking van decentrale opwekkings- en opslagvoorzieningen, met inbegrip van tarieven, afgesproken tijdskaders en specificaties van de aansluiting, zodanig worden vormgegeven dat ze niet afdoen aan de mogelijkheden die alle opslagvoorzieningen (inclusief kleine en mobiele voorzieningen) bieden om het systeem te voorzien van flexibiliteits- en balanceringsdiensten en bij te dragen tot een groter aandeel hernieuwbare elektriciteit (vergeleken met grotere, stationaire opslagvoorzieningen). De lidstaten zorgen tevens voor een gelijk speelveld voor kleinere marktdeelnemers, met name hernieuwbare-energiegemeenschappen, zodat zij aan de markt kunnen deelnemen zonder onevenredig zware administratieve of regelgevende lasten.

(20)  Voor de integratie van het energiesysteem zijn de oplaadpunten waar elektrische voertuigen vaak voor langere tijd worden geparkeerd, zoals bij de woning of op het werk, van bijzonder groot belang en daarom moet er voor slimme oplaadmogelijkheden en tweerichtingsladen worden gezorgd. Er moeten specifieke initiatieven worden ontplooid om het aantal oplaadpunten in plattelands- en dunbevolkte gebieden te verhogen en om te zorgen voor een adequate distributie in de meest afgelegen en bergachtige gebieden. Tegen die achtergrond is de exploitatie van niet-openbaar toegankelijke oplaadinfrastructuur voor normaal vermogen, bijvoorbeeld dankzij slimme metersystemen, van groot belang voor de integratie van elektrische voertuigen in het elektriciteitssysteem, aangezien die infrastructuur zich bevindt op plaatsen waar elektrische voertuigen herhaaldelijk langdurig geparkeerd staan, zoals bij gebouwen die beperkt toegankelijk zijn, parkeerplaatsen voor werknemers of parkeergelegenheden die aan natuurlijke of rechtspersonen worden verhuurd.

(21)  De industrie is goed voor 25 % van het energieverbruik van de Unie en is grootverbruiker van verwarming en koeling, waarin momenteel voor 91 % door fossiele brandstoffen wordt voorzien. 50 % van de vraag naar verwarming en koeling bestaat echter uit verwarming en koeling op lage temperaturen (<200 °C), en daarvoor bestaan rendabele opties op basis van hernieuwbare energie, onder meer via direct hernieuwbare elektrificatie, industriële warmtepompen en geothermische oplossingen. Daarnaast gebruikt de industrie niet-hernieuwbare bronnen als grondstof voor het vervaardigen van producten zoals staal of chemicaliën. De besluiten omtrent industriële investeringen die vandaag worden genomen, zijn bepalend voor de toekomstige industriële processen en de energieopties waaruit de industrie kan kiezen, en dus is het belangrijk dat die investeringsbesluiten toekomstbestendig zijn en het ontstaan van gestrande activa voorkomen. Er moeten daarom benchmarks worden ingevoerd die de industrie stimuleren om over te stappen op duurzame productieprocessen die niet slechts draaien op hernieuwbare energie, maar waarbij ook gebruik wordt gemaakt van hernieuwbare grondstoffen, zoals hernieuwbare waterstof. ▌

(21 bis)  De lidstaten moeten een impuls geven aan instrumenten op het gebied van ruimtelijke ordening die noodzakelijk zijn om landbouwgronden in te delen en gronden met een hoge landbouwwaarde in kaart te brengen op basis van hun bodemkundige kenmerken. De lidstaten moeten in hun ontwikkelings- en stimuleringsbeleid voor hernieuwbare energie waarborgen dat deze gronden bestemd blijven voor landbouw en veeteelt.

(22)  Bij de toepassing van het energie-efficiëntie-eerstbeginsel kunnen hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong voor energetische doeleinden worden gebruikt, maar ook een niet-energetische bestemming krijgen, bijvoorbeeld als grondstof in onder meer de staalindustrie of de chemie. Door voor beide doeleinden hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong te gebruiken, wordt hun potentieel om te dienen als vervanger van als grondstof gebruikte fossiele brandstoffen en om de broeikasgasemissies in industriële processen die moeilijk kunnen worden geëlektrificeerd terug te dringen ten volle benut, en om die reden moeten deze hernieuwbare brandstoffen worden opgenomen in het streefcijfer voor het verbruik van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong. Nationale maatregelen ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in deze industriële sectoren mogen er niet toe leiden dat de vervuiling per saldo toeneemt omdat in de stijgende vraag naar elektriciteit wordt voorzien door de meest vervuilende fossiele brandstoffen, zoals steenkool, diesel, bruinkool, olie, turf en olieschalie.

(22 bis)  Zoals vermeld in de EU-waterstofstrategie kunnen koolstofarme brandstoffen en koolstofarme waterstof een rol spelen bij de energietransitie om de emissies van bestaande brandstoffen te verminderen. Aangezien koolstofarme brandstoffen en koolstofarme waterstof geen hernieuwbare brandstoffen zijn, moeten bij de herziening van Richtlijn (EU).../... [richtlijn gas en waterstof] de aanvullende bepalingen worden vastgesteld voor de rol van koolstofarme brandstoffen en koolstofarme waterstof om uiterlijk in 2050 koolstofneutraliteit te bereiken.

(23)  Een hoger ambitieniveau in de sector verwarming en koeling is cruciaal om het algehele streefcijfer voor hernieuwbare energie te kunnen halen, want verwarming en koeling is goed voor ongeveer de helft van het energieverbruik van de Unie, met talrijke vormen van eindgebruik en technologieën in gebouwen, de industrie en stadsverwarming en -koeling. Om het aandeel hernieuwbare energie in de sector verwarming en koeling sneller te doen groeien, moet een jaarlijkse toename met 1,1 procentpunt ▌voor alle lidstaten als bindende ondergrens gaan gelden, met een indicatief streefcijfer tot 2,3 procentpunt, overeenkomstig het REPowerEU-plan. Voor de lidstaten waarin de sector verwarming en koeling al een aandeel hernieuwbare energie telt van meer dan 50 % moet de mogelijkheid blijven bestaan om slechts de helft van het bindende jaarlijkse groeipercentage toe te passen, en lidstaten met een aandeel hernieuwbare energie van 60 % of meer in die sector mogen ervan uitgaan dat met dat aandeel overeenkomstig artikel 23, lid 2, punten b) en c), aan het jaarlijkse gemiddelde groeipercentage is voldaan. De lidstaten moeten met medewerking van de lokale en regionale autoriteiten en in overeenstemming met het energie-efficiëntie-eerstbeginsel een beoordeling uitvoeren van hun potentieel aan energie uit hernieuwbare bronnen in de sector verwarming en koeling en van het gebruik van afvalwarmte en -koude. Daarnaast moeten lidstaatspecifieke opslagen worden vastgesteld, waarbij op basis van bbp en kosteneffectiviteit de extra inspanningen ten behoeve van het gewenste aandeel hernieuwbare energie in 2030 over de lidstaten worden herverdeeld. Om de groei van het aandeel hernieuwbare energie in de sector verwarming en koeling te faciliteren, moet in Richtlijn (EU) 2018/2001 een langere lijst met uiteenlopende maatregelen worden opgenomen. De lidstaten moeten drie maatregelen van die lijst uitvoeren. Bij de vaststelling en uitvoering van die maatregelen moeten de lidstaten erop toezien dat ze toegankelijk zijn voor alle consumenten, met name huishoudens met een laag inkomen of kwetsbare huishoudens, en dat een aanzienlijk deel van de maatregelen prioritair ten uitvoer wordt gelegd in huishoudens met een laag inkomen die het risico lopen in energiearmoede te vervallen of die in sociale woningen wonen [Am. 38].

(24)  Om ervoor te zorgen dat een grotere rol voor stadsverwarming en -koeling hand in hand gaat met betere informatie voor consumenten is het wenselijk om de informatieverschaffing over het aandeel hernieuwbare energie en de daarmee verbonden broeikasgasemissies alsmede de energie-efficiëntie van deze systemen te verduidelijken en te versterken.

(24 bis)  De landbouwsector heeft het potentieel om extra hernieuwbare elektriciteit te produceren. Deze hernieuwbare elektriciteit wordt op gedecentraliseerde wijze geproduceerd, wat kansen biedt in de energietransitie. Om deze elektriciteit op het net te zetten, moet dit net over voldoende capaciteit beschikken. Het net is echter vaak eindig in plattelandsgebieden en heeft daarom onvoldoende capaciteit om extra elektriciteit op te vangen. De versterking van het net in plattelandsgebieden moet ten zeerste worden aangemoedigd zodat landbouwbedrijven door middel van gedecentraliseerde elektriciteitsproductie daadwerkelijk hun potentiële bijdrage aan de energietransitie kunnen leveren.

(24 ter)  Kleinschalige installaties voor energieproductie op landbouwbedrijven hebben een enorm potentieel om de circulariteit op het landbouwbedrijf te vergroten door de afval- en reststromen van het bedrijf, waaronder mest, in warmte en elektriciteit om te zetten. Daarom moeten alle belemmeringen worden weggenomen om landbouwers aan te sporen te investeren in deze technologieën voor een circulair landbouwbedrijf, zoals kleinschalige vergisters. Een van deze belemmeringen is de benutting van residuen van het proces, bijvoorbeeld Renure, alsook ammoniumsulfaat, die moeten kunnen worden geklasseerd en gebruikt als meststof.

(25)  Gebleken is dat moderne, efficiënte systemen voor stadsverwarming en -koeling op basis van hernieuwbare energie kunnen voorzien in rendabele oplossingen voor de integratie van hernieuwbare energie, een hogere energie-efficiëntie en de integratie van het energiesysteem, en zo de volledige decarbonisatie van de sector verwarming en koeling vergemakkelijken. Om ervoor te zorgen dat dit potentieel wordt benut, moet de jaarlijkse groei van hernieuwbare energie en/of afvalwarmte ten behoeve van stadsverwarming en -koeling toenemen van 1 naar 2,3 procentpunt, zonder de indicatieve aard van deze verhoging te wijzigen, waarmee uitdrukking wordt gegeven aan de ongelijke ontwikkeling van dit type netwerk in de Unie.

(26)  Vanwege het toegenomen belang van stadsverwarming en -koeling en de noodzaak om de ontwikkeling van deze netwerken af te stemmen op de integratie van een groter aandeel hernieuwbare energie, is het wenselijk eisen vast te stellen waarmee gewaarborgd wordt dat derde leveranciers van hernieuwbare energie en afvalwarmte en -koude worden aangesloten op netwerken voor stadsverwarming en -koeling van meer dan 25 MW.

(27)  Ondanks de ruime beschikbaarheid is er sprake van onderbenutting van afvalwarmte en -koude, wat leidt tot verspilling, lagere energie-efficiëntie van nationale energiesystemen en een groter dan noodzakelijk energieverbruik in de Unie. Verplichtingen tot nauwe coördinatie tussen exploitanten van stadsverwarming en -koeling, industrie en tertiaire sectoren, en lokale autoriteiten kunnen de dialoog en de samenwerking faciliteren die nodig zijn om het potentieel van afvalwarmte en -koude op het vlak van kosteneffectiviteit te benutten via systemen voor stadsverwarming en -koeling.

(28)  Om ervoor te zorgen dat stadsverwarming en -koeling ten volle deelnemen aan de integratie van de energiesector, is het noodzakelijk om de samenwerking met beheerders van elektriciteitsdistributiesystemen uit te breiden tot transmissiesysteembeheerders en de reikwijdte van de samenwerking uit te breiden tot het plannen van investeringen in het net en tot markten om het potentieel van stadsverwarming en -koeling voor het leveren van flexibiliteitsdiensten op elektriciteitsmarkten beter te benutten. Ook moet de mogelijkheid tot nauwere samenwerking met beheerders van gasnetwerken, waaronder waterstof- en andere energienetwerken, worden geboden teneinde te zorgen voor verdergaande integratie tussen energiedragers en het meest kosteneffectieve gebruik ervan.

(29)  Het gebruik van hernieuwbare brandstoffen en hernieuwbare elektriciteit in het vervoer kan op een kosteneffectieve manier bijdragen tot de decarbonisatie van de vervoerssector van de Unie en onder meer de energiediversificatie in die sector verbeteren, en tegelijkertijd innovatie, groei en werkgelegenheid in de economie van de Unie bevorderen en de afhankelijkheid van ingevoerde energie verminderen. Om het door de Unie vastgestelde verhoogde streefcijfer voor broeikasgasemissiereducties te halen, moet het niveau van hernieuwbare energie die aan alle vervoerswijzen in de Unie wordt geleverd, worden verhoogd. Door het streefcijfer voor het vervoer uit te drukken als een streefcijfer voor de reductie van de broeikasgasintensiteit zou een toenemend gebruik van de meest kosteneffectieve en best presterende brandstoffen, in termen van broeikasgasreductie, in het vervoer worden gestimuleerd. Bovendien zou een streefcijfer voor de reductie van de broeikasgasintensiteit innovatie stimuleren en een duidelijke benchmark vaststellen voor de vergelijking tussen brandstoftypen en hernieuwbare elektriciteit, afhankelijk van hun broeikasgasintensiteit. Als aanvulling hierop zou het verhogen van het op energie gebaseerde streefcijfer voor geavanceerde biobrandstoffen en biogas en het invoeren van een streefcijfer voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zorgen voor een intensiever gebruik van hernieuwbare brandstoffen met het kleinste milieueffect in vervoerswijzen die het moeilijkst kunnen worden geëlektrificeerd. Het behalen van die streefcijfers moet worden gewaarborgd door verplichtingen voor brandstofleveranciers en door andere maatregelen die in [Verordening (EU) 2021/XXX betreffende het gebruik van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in het zeevervoer – FuelEU Maritime en Verordening (EU) 2021/XXX betreffende het waarborgen van een gelijk speelveld voor duurzaam luchtvervoer] zijn opgenomen. Specifieke verplichtingen voor leveranciers van vliegtuigbrandstof mogen alleen worden vastgesteld op grond van [Verordening (EU) 2021/XXX betreffende het waarborgen van een gelijk speelveld voor duurzaam luchtvervoer].

(29 bis)  De COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat de vervoerssector van strategisch belang is. De invoering van groene corridors die zorgden voor zekere toeleveringsketens voor de gezondheidszorg en nooddiensten, essentiële voedselbevoorrading en farmaceutische producten, was een goede praktijk die in de toekomst voorrang moet krijgen boven emissiereductie in tijden van crisis.

(29 ter)  De toepassing of installatie van door de wind ondersteunde voortstuwing en windaandrijving wordt beschouwd als een hernieuwbare energiebron en een van de oplossingen om het zeevervoer koolstofvrij te maken.

(30)  Elektromobiliteit zal een essentiële rol spelen bij het koolstofvrij maken van de vervoerssector. Om de verdere ontwikkeling van elektromobiliteit te bevorderen, moeten de lidstaten een kredietmechanisme instellen dat exploitanten van voor het publiek toegankelijke oplaadpunten in staat stelt om door de levering van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare energie bij te dragen aan de nakoming van de door de lidstaten aan de brandstofleveranciers opgelegde verplichting. De lidstaten kunnen particuliere oplaadpunten opnemen in het mechanisme, mits kan worden aangetoond dat aan die oplaadstations geleverde hernieuwbare elektriciteit uitsluitend aan elektrische voertuigen wordt geleverd. Terwijl de lidstaten elektriciteit in het vervoer via een dergelijk mechanisme ondersteunen, is het belangrijk dat zij hoge ambities blijven stellen voor de decarbonisatie van hun vloeibare-brandstofmix, met name in vervoerssectoren die moeilijk koolstofvrij te maken zijn, zoals het zeevervoer en de luchtvaart, waar directe elektrificatie veel moeilijker te bewerkstelligen is.

(30 bis)  Waterstof kan als grondstof of energiebron worden gebruikt in industriële en chemische procedés, en in het lucht- en zeevervoer, voor het koolstofvrij maken van sectoren waarin directe elektrificatie technologisch niet mogelijk of niet concurrerend is, alsook voor energieopslag om het energiesysteem waar nodig in evenwicht te brengen, waardoor het een belangrijke rol speelt bij de integratie van het energiesysteem.

(30 ter)  Het regelgevingskader van de Unie en de initiatieven die gericht zijn op de verwezenlijking van de doelstellingen inzake broeikasgasemissiereductie moeten de industrie ondersteunen bij de overgang naar een duurzamer Europees energiesysteem, met name wanneer nieuwe streefcijfers en productiedrempels worden vastgesteld.

(31)  Het beleid van de Unie op het gebied van hernieuwbare energie heeft tot doel bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Unie voor mitigatie van de klimaatverandering in termen van vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Bij het nastreven van dit doel is het van essentieel belang om ook bij te dragen aan bredere milieudoelstellingen, en met name om verlies aan biodiversiteit te voorkomen, dat negatief wordt beïnvloed door indirecte veranderingen in landgebruik die gepaard gaan met de productie van bepaalde biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen. Evenzo kan ontoereikende planning van de installaties van grote wind- of fotovoltaïsche projecten ongewenste effecten hebben op de biodiversiteit, landschappen en lokale gemeenschappen. Ook moet er rekening worden gehouden met de indirecte gevolgen van ontbossing en bodemverdichting, de invloeden van windturbines en de conflicten over landgebruik bij zonneparken. Het bijdragen aan deze klimaat- en milieudoelstellingen vormt reeds jarenlang een diepe intergeneratieve bezorgdheid voor de burgers van de Unie en de Uniewetgever. De Unie moet zodoende brandstoffen bevorderen in hoeveelheden die een evenwicht bieden tussen de nodige ambitie en de noodzaak om te vermijden dat er wordt bijgedragen aan directe en indirecte veranderingen in landgebruik. Bijgevolg mogen de wijzigingen in de manier waarop het streefcijfer voor vervoer wordt berekend, geen invloed hebben op de grenswaarden die zijn vastgesteld voor de wijze waarop bepaalde brandstoffen die worden geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen enerzijds en brandstoffen met een hoog risico op indirecte veranderingen in landgebruik anderzijds, voor dat streefcijfer moeten worden meegeteld. Om bovendien geen prikkel te creëren voor het gebruik van uit voedsel- en voedergewassen geproduceerde biobrandstoffen en biogas in het vervoer en de oorlog tegen Oekraïne in aanmerking nemend, moeten de lidstaten ook in de toekomst vrij kunnen bepalen of ze al dan niet meetellen voor het streefcijfer voor vervoer. Als zij deze niet meetellen, kunnen zij het streefcijfer voor de reductie van de broeikasgasintensiteit dienovereenkomstig verlagen, ervan uitgaande dat op voedsel- en voedergewassen gebaseerde biobrandstoffen 50 % minder broeikasgassen uitstoten, wat overeenkomt met de typische waarden die zijn vastgesteld in een bijlage bij deze richtlijn voor de broeikasgasemissiereducties van de meest relevante productieketens van op voedsel- en voedergewassen gebaseerde biobrandstoffen, alsook de minimale besparingsdrempel die van toepassing is op de meeste installaties die dergelijke biobrandstoffen produceren. Daarnaast moeten de lidstaten ook overwegen om een aanvullende voedselvoorziening veilig te stellen om de wereldmarkten voor voedingsgrondstoffen te stabiliseren.

(31 bis)  Er moet rekening worden gehouden met artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin de bijzondere kwetsbaarheid van de ultraperifere gebieden wordt onderkend, die het gevolg is van de grote afstand tot het vasteland, hun insulaire karakter, een kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van enkele producten – een combinatie van factoren die hun ontwikkeling ernstig belemmert en aanzienlijke extra kosten met zich meebrengt op een groot aantal gebieden, met name op het gebied van vervoer. De inspanningen die worden geleverd en de streefcijfers die op Europees niveau worden vastgesteld voor broeikasgasreductie moeten aan deze ongunstige omstandigheden worden aangepast door naar een evenwicht te zoeken tussen de milieudoelstellingen en de hoge sociale kosten voor deze gebieden.

(32)  Door het streefcijfer voor vervoer uit te drukken als een streefcijfer voor de reductie van de broeikasgasintensiteit, is het niet nodig om vermenigvuldigingsfactoren te gebruiken om bepaalde hernieuwbare energiebronnen te bevorderen. Dit komt doordat verschillende hernieuwbare energiebronnen verschillende hoeveelheden broeikasgasemissiereducties opleveren en dus op uiteenlopende wijze bijdragen aan een streefcijfer. Hernieuwbare elektriciteit moet worden beschouwd als emissievrij, wat betekent dat zij 100 % uitstoot bespaart in vergelijking met elektriciteit die wordt geproduceerd uit fossiele brandstoffen. Dit zal een prikkel vormen voor het gebruik van hernieuwbare elektriciteit, aangezien het niet waarschijnlijk is dat hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof tot een dergelijk hoog percentage van reductie zullen leiden. Elektrificatie op basis van hernieuwbare energiebronnen zou dan ook de meest efficiënte manier worden om het wegvervoer koolstofvrij te maken. Ter bevordering van het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen en biogas en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in de vervoermodaliteiten lucht- en zeevaart, die moeilijk kunnen worden geëlektrificeerd, is het daarnaast passend de vermenigvuldigingsfactor te behouden voor die brandstoffen die aan die vervoermodaliteiten worden geleverd wanneer ze worden meegeteld voor de specifieke streefcijfers die voor die brandstoffen zijn vastgesteld.

(33)  Directe elektrificatie van eindgebruiksectoren, waaronder de vervoerssector, draagt bij aan de efficiëntie van het systeem en faciliteert de overgang naar een energiesysteem op basis van hernieuwbare energie. Het is derhalve op zichzelf een doeltreffend middel om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. De ontwikkeling van een kader voor additionaliteit dat specifiek van toepassing is op hernieuwbare elektriciteit die aan elektrische voertuigen in het vervoer wordt geleverd, is daarom niet vereist [Am. 10].

(34)  Aangezien hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong moeten worden meegeteld als hernieuwbare energie, ongeacht de sector waarin ze worden verbruikt, moeten de regels voor het bepalen van hun hernieuwbare aard wanneer ze worden geproduceerd uit elektriciteit, die alleen van toepassing waren op die brandstoffen wanneer deze in de vervoerssector werden verbruikt, worden uitgebreid tot alle hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, ongeacht de sector waarin ze worden verbruikt.

(34 bis)   Elektriciteit die wordt verkregen uit een rechtstreekse aansluiting op een of meer een hernieuwbare-elektriciteitsopwekkingsinstallaties kan evenwel volledig worden meegeteld als hernieuwbare elektriciteit voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong. Installaties tonen aan dat de desbetreffende elektriciteit is geleverd zonder elektriciteit van het net af te nemen. Elektriciteit die van het net wordt afgenomen, mag als volledig hernieuwbaar worden meegeteld mits die elektriciteit uitsluitend uit hernieuwbare bronnen afkomstig is en de hernieuwbare kenmerken en andere relevante criteria zijn aangetoond door het afsluiten van een stroomafnameovereenkomst. Om volledig als hernieuwbare brandstof van niet-biologische oorsprong te kunnen worden aangemerkt, moet de geografische correlatie op het niveau van de biedzones plaatsvinden en moet er ook rekening worden gehouden met offshore-situaties. Hernieuwbare eigenschappen van die elektriciteit mogen slechts één keer en slechts in één eindgebruiksector worden geclaimd. Hetzelfde moet gelden voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die in de Unie worden ingevoerd [Am. 11].

(35)  Om te zorgen voor een grotere milieu-effectiviteit van de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria van de Unie voor vaste biomassabrandstoffen in installaties die verwarming, elektriciteit en koeling produceren, moet de minimumdrempel voor de toepasbaarheid van dergelijke criteria worden verlaagd van de huidige 20 MW tot 7,5 MW.

(36)  Richtlijn (EU) 2018/2001 heeft gezorgd voor versterking van het kader voor de duurzaamheid van bio-energie en de broeikasgasemissiereductie door criteria vast te stellen voor alle eindgebruiksectoren. Zij bevat specifieke regels voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden geproduceerd uit bosbiomassa, en vereist de duurzaamheid van de oogstactiviteiten en de boekhouding van emissies door veranderingen in landgebruik. Om een betere bescherming te bereiken van vooral habitats met een grote biodiversiteit en koolstofrijke habitats, zoals oerbossen en oude bossen, bossen met een grote biodiversiteit, graslanden, veengebieden en heiden, moeten uitsluitingen en beperkingen worden ingevoerd om uit die gebieden bosbiomassa te halen, in overeenstemming met de benadering voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen geproduceerd uit landbouwbiomassa. Bovendien moeten de criteria voor broeikasgasemissiereductie ook van toepassing zijn op bestaande biomassacentrales om ervoor te zorgen dat de productie van bio-energie in al die installaties leidt tot een reductie van de broeikasgasemissies in vergelijking met energie die wordt geproduceerd uit fossiele brandstoffen. Natuurbossen zoals bossen of andere beboste gronden die geen oerbossen of aangeplante bossen zijn en voornamelijk bestaan uit inheemse boom- en struiksoorten die niet zijn aangeplant, hebben een hoge biodiversiteits- en klimaatwaarde en mogen niet worden omgezet in bosplantages of anderszins worden aangetast. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar boswetenschap om openstaande vragen te beantwoorden en gegevens te verstrekken, aangezien deze van essentieel belang zijn om de rol die onze bomen spelen voor het klimaat, het milieu, de economie en de maatschappij beter te begrijpen. Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit landbouw- en bosbiomassa en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong moeten afkomstig zijn van gronden of bossen waar de rechten van derde partijen met betrekking tot het gebruik en het eigendom van de grond of het bos worden geëerbiedigd door vooraf de vrije en geïnformeerde toestemming van deze derde partijen te krijgen, met de betrokkenheid van vertegenwoordigende instanties en organisaties, waarbij de mensenrechten en arbeidsrechten van derden worden geëerbiedigd en de beschikbaarheid van levensmiddelen en diervoeder voor derden niet in het gedrang komt.

(37)  Om voor producenten van hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof en voor de lidstaten de administratieve lasten te verminderen, moeten de lidstaten, wanneer de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling heeft erkend dat vrijwillige of nationale systemen bewijs vormen of accurate gegevens over de naleving van duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria en andere in deze richtlijn vastgestelde eisen verschaffen, de resultaten aanvaarden van de certificering die door dergelijke systemen binnen het bereik van de erkenning door de Commissie wordt afgegeven. Om de lasten voor kleine installaties te verminderen, moeten de lidstaten een vereenvoudigd verificatiemechanisme invoeren voor installaties tussen 5 en 20 MW.

(38)  De door de Commissie op te zetten Uniedatabank is bedoeld om de tracering mogelijk te maken van vloeibare en gasvormige hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof. Het toepassingsgebied moet worden uitgebreid van vervoer naar alle andere eindgebruiksectoren waarin dergelijke brandstoffen worden verbruikt. Dit zou een zeer belangrijke bijdrage moeten leveren aan het alomvattende toezicht op de productie en het verbruik van die brandstoffen, waardoor het risico van dubbeltellingen of onregelmatigheden in de toeleveringsketens die onder de Uniedatabank vallen, wordt beperkt. Ter voorkoming van het risico op dubbele aanvragen voor hetzelfde hernieuwbaar gas, moet bovendien een garantie van oorsprong die is afgegeven voor elke zending hernieuwbaar gas die in de databank is geregistreerd, worden geannuleerd. Deze databank moet op een open, transparante en gebruikersvriendelijke manier openbaar worden gemaakt. De Commissie moet jaarverslagen voor het grote publiek publiceren over de in de databank van de Unie gerapporteerde informatie, met inbegrip van de hoeveelheden, de geografische oorsprong en het soort grondstof van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen.

(38 bis)  Ter compensatie van de regeldruk voor burgers, overheden en bedrijven die bij deze richtlijn wordt ingevoerd, moet de Commissie, in het kader van haar jaarlijkse lastenoverzicht, dat wordt uitgevoerd overeenkomstig punt 48 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven, het regelgevingskader in de betrokken sectoren herzien aan de hand van het “one in, one out”-beginsel, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 29 april 2021, getiteld “Samen zorgen voor betere regelgeving” en, in voorkomend geval, wetgevingsvoorstellen indienen voor de wijziging of schrapping van bepalingen in andere wetgevingshandelingen van de Unie die nalevingskosten in die sectoren met zich meebrengen.

(38 ter)  Er moeten adequate fraudebestrijdingsbepalingen worden vastgelegd, met name met betrekking tot gebruikte bak- en braadolie, aangezien palmolie vaak in producten wordt verwerkt. Aangezien de opsporing en bestrijding van fraude essentieel is om oneerlijke concurrentie en buitensporige ontbossing in derde landen te voorkomen, moet er gezorgd worden voor de volledige en gecertificeerde traceerbaarheid van deze grondstoffen.

(39)  In de governanceverordening (EU) 2018/1999 wordt op een aantal plaatsen herhaaldelijk verwezen naar het bindende streefcijfer van de Unie van ten minste 32 % voor het aandeel hernieuwbare energie dat in 2030 in de Unie wordt verbruikt. Aangezien dat streefcijfer moet worden verhoogd om effectief bij te dragen aan de ambitie om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen, moeten die verwijzingen worden gewijzigd. Eventuele aanvullende plannings- en rapportageverplichtingen die worden vastgesteld, zullen geen nieuw plannings- en rapportagesysteem tot stand brengen, maar moeten worden onderworpen aan het bestaande plannings- en rapportagekader krachtens Verordening (EU) 2018/1999.

(40)  Het toepassingsgebied van Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad(15) moet worden gewijzigd om overlapping van regelgeving met betrekking tot doelstellingen voor de decarbonisatie van transportbrandstoffen te voorkomen, en het op Richtlijn (EU) 2018/2001 af te stemmen.

(40 bis)  Onderzoek en innovatie op het gebied van schone energiebronnen zoals waterstof moeten eveneens worden aangemoedigd om tegemoet te komen aan de toenemende vraag naar alternatieve brandstoffen en vooral om een energiebron in de handel te brengen waarvan de kostprijs lager is dan die van fossiele brandstoffen zoals diesel, stookolie of benzine, waarvan de prijzen momenteel recordniveaus bereiken.

(41)  De definities van Richtlijn 98/70/EG moeten worden gewijzigd om ze af te stemmen op Richtlijn (EU) 2018/2001 en zo te voorkomen dat in die twee handelingen verschillende definities worden toegepast.

(42)  De verplichtingen met betrekking tot de reductie van de broeikasgasemissies en het gebruik van biobrandstoffen in Richtlijn 98/70/EG moeten worden geschrapt om te stroomlijnen en overlapping te voorkomen met de in Richtlijn (EU) 2018/2001 vastgestelde aangescherpte verplichtingen inzake de decarbonisatie van transportbrandstoffen.

(43)  De in Richtlijn 98/70/EG vastgestelde verplichtingen met betrekking tot het toezicht op en de rapportage over de broeikasgasemissiereducties moeten worden geschrapt om te voorkomen dat de rapportageverplichtingen dubbel worden gereguleerd.

(44)  Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, die de gedetailleerde regels bevat voor de uniforme uitvoering van artikel 7 bis van Richtlijn 98/70/EG, moet worden ingetrokken aangezien deze overbodig wordt ten gevolge van de intrekking van artikel 7 bis van Richtlijn 98/70/EG door deze richtlijn.

(45)  Wat biogebaseerde componenten in dieselbrandstof betreft, beperkt de verwijzing in Richtlijn 98/70/EG naar dieselbrandstof B7, dat wil zeggen dieselbrandstof met een methylvetzuurgehalte (FAME) tot 7 %, de beschikbare opties om hogere streefcijfers voor de opname van biobrandstoffen te bereiken, zoals vastgesteld in Richtlijn (EU) 2018/2001. Dit is te wijten aan het feit dat bijna het volledige aanbod van diesel in de Unie al B7 is. Bijgevolg moet het maximumaandeel biogebaseerde componenten worden verhoogd van 7 % naar 10 %. Om de marktpenetratie van B10, d.w.z. dieselbrandstof met een methylvetzuurgehalte (FAME) tot 10 %, te ondersteunen, is voor de hele EU beschermingsklasse B7 van 7 % FAME in dieselbrandstof vereist vanwege het grote aantal niet met B10 compatibele voertuigen dat naar verwachting in 2030 in de vloot aanwezig zal zijn. Dit moet tot uiting komen in artikel 4, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 98/70/EG, zoals gewijzigd bij deze handeling.

(45 bis)   Een groter gebruik van hernieuwbare energie kan ook de energiezekerheid en de zelfvoorziening vergroten, onder meer doordat de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen wordt verminderd. Verdere versterking en onderlinge verbondenheid van het transmissiesysteem is echter essentieel voor een eerlijk en efficiënt gebruik van deze transitie, zodat de resulterende voordelen evenredig over de bevolking van de Unie worden verspreid en niet tot energiearmoede leiden.

(46)  De overgangsbepalingen moeten een geordende voortzetting van de gegevensverzameling en de naleving van de rapportageverplichtingen met betrekking tot de bij deze richtlijn geschrapte artikelen van Richtlijn 98/70/EG mogelijk maken.

(47)  Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken(16) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd, in het bijzonder naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Commissie/België(17) (zaak C-543/17).

(47 bis)   Er bestaat een enorm potentieel voor de Unie en de ontwikkelingslanden waarmee zij een partnerschap heeft als het gaat om samenwerking op het gebied van technologie, hernieuwbare-energieprojecten, de uitvoer van schone energie en de ontwikkeling van een betere interconnectiviteit van schone-energienetten. Hoewel er over het algemeen sprake is van een gestage toename, blijven investeringen in hernieuwbare energie geconcentreerd in een handvol landen en gebieden. Regio’s die voornamelijk opkomende en ontwikkelingslanden omvatten, blijven consequent ondervertegenwoordigd: zij trekken slechts circa 15 % van de mondiale investeringen in hernieuwbare energie aan(18). Energiepartnerschappen van de Unie moeten gericht zijn op projecten voor de productie van hernieuwbare energie, alsook op de ondersteuning van de ontwikkeling van hernieuwbare-energieprojecten en de vaststelling van juridische en financiële kaders; ook moeten zij de nodige technische bijstand en kennisoverdracht in nauwe samenwerking met de private sector omvatten. Toezeggingen op het gebied van goed bestuur en het vooruitzicht van een stabiele samenwerking op lange termijn moeten een voorwaarde zijn voor samenwerking met de Unie. Samenwerking op het gebied van duurzame energie moet in het kader van het initiatief “Global Gateway” voor geschikte landen een hoofdprioriteit vormen [Am. 12].

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen van Richtlijn (EU) 2018/2001

Richtlijn (EU) 2018/2001 wordt als volgt gewijzigd:

1)  In artikel 2 wordt de tweede alinea als volgt gewijzigd:

-a)  punt 1 wordt vervangen door:"

“1) “energie uit hernieuwbare bronnen” of “hernieuwbare energie”: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk windenergie, zonne-energie (thermische zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, osmose-energie, omgevingsenergie, getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogas;”;

"

- a bis)  in punt 16 wordt punt c) vervangen door:"

“c) waarvan het hoofddoel is het verschaffen van voordelen op milieugebied of op economisch of sociaal gebied, in overeenstemming met het energie-efficiëntie-eerstbeginsel, aan haar aandeelhouders of leden of aan de lokale gebieden waarop zij actief is, en niet het realiseren van winst;”;

"

a)  Punt 36 wordt vervangen door:"

“36) “hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong”: vloeibare en gasvormige brandstoffen waarvan de energie-inhoud afkomstig is van andere hernieuwbare bronnen dan biomassa;”;

"

b)  Punt 47 wordt vervangen door:"

“47) “standaardwaarde”: een waarde die is afgeleid van een typische waarde middels toepassing van tevoren vastgestelde factoren en die, onder in deze richtlijn welomschreven voorwaarden, gebruikt mag worden in plaats van een feitelijke waarde;”;

"

c)  de volgende punten worden toegevoegd:"

47 bis) “hoogwaardig rondhout”: gekapt of op andere wijze geoogst en verwijderd rondhout waarvan de kenmerken, zoals soort, afmetingen, kromming en noestdichtheid, het geschikt maken voor industrieel gebruik, zoals gedefinieerd en naar behoren gemotiveerd door de lidstaten overeenkomstig de relevante toestand van de bossen. Hieronder vallen geen precommerciële dunningsactiviteiten of bomen die worden gewonnen uit bossen die zijn aangetast door branden, plagen, ziekten of schade als gevolg van abiotische factoren;

   47 ter) “innovatieve technologie voor hernieuwbare energie”: technologie voor de opwekking van hernieuwbare energie die ten minste op één manier vergelijkbare geavanceerde technologieën voor hernieuwbare energie verbetert of een grotendeels onbenutte hernieuwbare energiebron exploiteerbaar maakt, en die in technologisch, markt- of financieel opzicht een risicograad inhoudt die duidelijk hoger is dan het risico dat in het algemeen verbonden is met vergelijkbare niet-innovatieve technologieën of activiteiten;
   47 quater) “biedzone”: een biedzone als gedefinieerd in artikel 2, punt 65, van Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad(19);
   47 quinquies) “slimme-metersysteem”: een slimme-metersysteem als gedefinieerd in artikel 2, punt 23, van Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad(20);
   47 sexies) “oplaadpunt”: een oplaadpunt als gedefinieerd in ▌ artikel 2, punt 33, van Richtlijn (EU) 2019/944;
   47 septies) “marktdeelnemer”: een marktdeelnemer als gedefinieerd ▌ in artikel 2, punt 25, van Verordening (EU) 2019/943;
   47 octies) “elektriciteitsmarkt”: een elektriciteitsmarkt als gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Richtlijn (EU) 2019/944;
   47 nonies) “thuisbatterij”: een standalone oplaadbare batterij met een nominale capaciteit van meer dan 2 kWh, die geschikt is voor installatie en gebruik in een huishoudelijke omgeving;
   47 decies) “batterij voor een elektrisch voertuig”: een batterij voor een elektrisch voertuig als gedefinieerd in artikel 2, punt 12, van [de voorgestelde verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020(21)];
   47 undecies) “industriële batterij”: een industriële batterij als gedefinieerd in artikel 2, punt 11, van [de voorgestelde verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020];
   47 duodecies) “conditie”: conditie als gedefinieerd in ▌ artikel 2, punt 25, van [het voorstel voor een verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020(22)];
   47 terdecies) “laadniveau”: laadniveau als gedefinieerd in artikel 2, punt 24, van [het voorstel voor een verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020];
   47 quaterdecies) “instelpunt voor het vermogen”: de informatie in het beheersysteem van een batterij waarin de elektrische vermogensinstellingen zijn voorgeschreven waarbij de batterij tijdens het opladen of ontladen werkt, zodat de conditie en het operationele gebruik ervan worden geoptimaliseerd;
   47 quindecies) “slim opladen”: een oplaadactiviteit waarbij de intensiteit van de elektriciteit die aan de batterij wordt geleverd in realtime wordt aangepast op basis van informatie die wordt ontvangen via elektronische communicatie en die zowel bij normale oplaadsnelheden als bij snel opladen kan worden gerealiseerd door middel van een reactie op dynamische prijssignalen of een optimalisering van de energiestroom;
   47 sexdecies) “regulerende instantie”: een regulerende instantie als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) 2019/943;
   47 septdecies) “tweerichtingsladen”: een slimme oplaadactiviteit waarbij de richting van de stroom kan worden omgekeerd, zodat de elektriciteit van de batterij naar het oplaadpunt waarop deze is aangesloten kan stromen;
   47 octodecies) “oplaadpunt voor normaal vermogen”: een laadpunt voor normaal vermogen ▌ als gedefinieerd in artikel 2, punt (31), van [het voorstel voor een verordening betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 2014/94/EU];
   47 novodecies) “gemeenschapsbatterij”: een standalone oplaadbare batterij met een nominale capaciteit van meer dan 50 kWh die geschikt is voor installatie en gebruik in een residentiële, commerciële of industriële omgeving en die eigendom is van gezamenlijk optredende zelfverbruikers van hernieuwbare energie of een hernieuwbare-energiegemeenschap;
   47 vicies) “hernieuwbare-energieafnameovereenkomst”: een overeenkomst waarbij een natuurlijke of rechtspersoon ermee instemt hernieuwbare energie rechtstreeks van een producent te kopen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten, afnameovereenkomsten voor hernieuwbare waterstof en afnameovereenkomsten voor hernieuwbare verwarming en koeling;
   47 unvicies) “afnameovereenkomst voor hernieuwbare verwarming en koeling”: een overeenkomst waarbij een natuurlijke of rechtspersoon zich ertoe verbindt hernieuwbare verwarming en/of koeling rechtstreeks van een producent af te nemen;
   47 duovicies) “afnameovereenkomst voor hernieuwbare waterstof”: een overeenkomst waarbij een natuurlijke of rechtspersoon persoon zich ertoe verbindt hernieuwbare energie van niet-biologische oorsprong rechtstreeks van een producent af te nemen;
   47 tervicies) “industrie”: bedrijven en producten die vallen onder de secties B, C, F en J, afdeling 63 van de statistische nomenclatuur van economische activiteiten (NACE herz. 2)(23);
   47 quatervicies) “niet-energetisch gebruik”: het gebruik van brandstoffen als grondstof in een industrieel proces, in plaats van voor het produceren van energie;
   47 quinvicies) “hernieuwbare brandstoffen”: biobrandstoffen, vloeibare biomassa, biomassabrandstoffen en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong;
   47 sexvicies) “energie-efficiëntie eerst”: het beginsel dat energie-efficiëntie op de eerste plaats komt, in de zin van artikel 2, punt 18), van Verordening (EU) 2018/1999;
   47 septvicies) “hybride installatie voor hernieuwbare offshore-energie”: transmissie-installatie met een tweeledig doel, namelijk het verbinden van de opwekking van hernieuwbare offshore-energie en het verbinden van twee of meer biedzones;
   47 bis bis) “op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde stadsverwarming en -koeling”: uiterst energie-efficiënte systemen voor stadsverwarming en -koeling die uitsluitend met hernieuwbare energiebronnen werken;
   47 bis ter) “primaire houtachtige biomassa”: al het gekapte of op andere wijze geoogste en verwijderde rondhout. Dit omvat al het hout dat afkomstig is van verwijderingen, d.w.z. de hoeveelheden die uit bossen zijn verwijderd, met inbegrip van hout dat is teruggewonnen als gevolg van natuurlijke sterfte en door vellen en zagen. Dit omvat al het hout dat met of zonder schors is verwijderd, met inbegrip van hout dat in zijn ronde vorm is verwijderd, of gekloofd of vierkant behakt is of een andere vorm heeft, zoals takken, wortels, stronken en knoesten (indien deze zijn geoogst) en hout dat een ruwe vorm heeft of puntig is. Dit is uitgezonderd houtachtige biomassa die is verkregen door duurzame bosbrandpreventiemaatregelen in gebieden waar veel brandgevaar bestaat, biomassa die is verkregen op grond van verkeersveiligheidsmaatregelen, en houtachtige biomassa die wordt gewonnen uit bossen die zijn getroffen door natuurrampen, actieve plagen of ziekten teneinde de verspreiding daarvan te voorkomen, waarbij de houtwinning tot een minimum wordt beperkt en de biodiversiteit wordt beschermd, hetgeen resulteert in meer diverse en veerkrachtige bossen, en is gebaseerd op richtsnoeren van de Commissie [Am. 42];
   47 bis quater) “hernieuwbare waterstof”: waterstof geproduceerd door middel van elektrolyse van water (in een elektrolyse-installatie die wordt aangedreven door elektriciteit uit hernieuwbare bronnen), of door de reforming van biogas of de biochemische omzetting van biomassa, mits aan de duurzaamheidscriteria bedoeld in artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad wordt voldaan;
   47 bis quinquies) “bosplantage”: een aangeplant bos dat intensief wordt beheerd en bij aanplant en rijpheid voldoet aan alle volgende criteria: één of twee soorten, gelijke leeftijdsklasse en regelmatige boomafstand. Hieronder vallen plantages met een korte omlooptijd voor hout, vezels en energie, met uitzondering van bossen die zijn aangeplant voor de bescherming of het herstel van ecosystemen, evenals bossen die zijn ontstaan door middel van aanplant of bezaaiing en bij rijpheid lijken of zullen lijken op uit natuurlijke zaailingen geteelde bossen;
   47 bis sexies) “aangeplant bos”: bos dat voornamelijk bestaat uit bomen die zijn ontstaan door aanplant en/of doelbewuste bezaaiing, op voorwaarde dat de aangeplante of gezaaide bomen bij rijpheid naar verwachting meer dan vijftig procent van de houtvoorraad zullen uitmaken; Het omvat hakhout van bomen die oorspronkelijk zijn aangeplant of gezaaid; ▌
   47 bis septies) “osmose-energie”: energie die van nature wordt gegenereerd door het verschil in zoutconcentratie tussen twee vloeistoffen, gewoonlijk zoet en zout water;
   47 bis octies) “systeemefficiëntie”: een energiesysteem dat variabele hernieuwbare energiebronnen op kosteneffectieve wijze integreert en de waarde van flexibiliteit aan de vraagzijde maximaliseert om de transitie naar klimaatneutraliteit te optimaliseren, gemeten aan de hand van reducties van systeeminvesteringen en operationele kosten, broeikasgasemissies en het gebruik van fossiele brandstoffen in elke nationale energiemix;
   47 bis nonies) “hybride hernieuwbare-energiecentrale”: een combinatie van twee of meer technologieën voor de opwekking van hernieuwbare energie die dezelfde verbinding met het net delen, waarbij eveneens opslagcapaciteit kan worden geïntegreerd;
   47 bis decies) “energieopslagproject op één locatie”: een project dat een energieopslagvoorziening en een installatie voor de productie van hernieuwbare energie omvat die zijn aangesloten via hetzelfde toegangspunt tot het net;
   47 bis undecies) “elektrisch voertuig op zonne-energie”: een zeer efficiënt motorvoertuig, uitgerust met een aandrijving die bestaat uit enkel niet-perifere elektromotoren als energieconvertor met een elektrisch oplaadbaar energieopslagsysteem, dat extern kan worden opgeladen, tevens uitgerust met in het voertuig geïntegreerde fotovoltaïsche panelen [Am. 29].”.

"

2)  Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt vervangen door:"

“1. De lidstaten zorgen er samen voor dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie in de Unie in 2030 minstens 45 % bedraagt.

Om de productie en het gebruik van hernieuwbare energie uit innovatieve technologieën voor hernieuwbare energie te bevorderen en het industriële concurrentievermogen van de Unie te waarborgen, stelt elke lidstaat een indicatief streefcijfer vast van ten minste 5 % van de nieuw geïnstalleerde capaciteit voor hernieuwbare energie tussen ... [inwerkingtreding van de richtlijn] en 2030 als innovatieve technologie voor hernieuwbare energie.

Om de verdere penetratie van hernieuwbare elektriciteit te bevorderen en de flexibiliteits- en balanceringsdiensten te vergroten, stellen de lidstaten een indicatief streefcijfer voor opslagtechnologieën vast.

Om de kosteneffectieve verwezenlijking van het in de eerste alinea bedoelde streefcijfer en het bereiken van systeemefficiëntie te ondersteunen, stelt elke lidstaat uiterlijk in 2030 een indicatief nationaal minimumstreefcijfer vast voor flexibiliteit aan de vraagzijde die overeenkomt met een vermindering van de piekvraag naar elektriciteit met 5 %. Dit streefcijfer wordt bereikt door de activering van flexibiliteit aan de vraagzijde in alle eindgebruikerssectoren, onder meer door renovatie van gebouwen en energie-efficiëntie overeenkomstig Richtlijn (EU) .../... [herziene Richtlijn (EU) 2018/844] en Richtlijn (EU) [herziene Richtlijn (EU) 2018/2002].

De lidstaten specificeren hun nationale streefcijfer inzake flexibiliteit aan de vraagzijde, met inbegrip van tussentijdse mijlpalen, in de nationale doelstellingen die zijn vastgesteld in hun geïntegreerde energie- en klimaatplannen om de flexibiliteit van het systeem te vergroten, overeenkomstig artikel 4, punt d), 3), van Verordening (EU) 2018/1999. Zo nodig kan de Commissie aanvullende maatregelen nemen om de lidstaten te helpen hun doelstelling te halen.

Elke lidstaat stelt in zijn geïntegreerd energie- en klimaatplan overeenkomstig artikel 4, punt d), 3), van Verordening (EU) 2018/1999 de maatregelen vast die nodig zijn om de in lid 1, tweede en derde alinea, van dit artikel bedoelde streefcijfers te halen.”;

"

b)  lid 3 wordt vervangen door:"

“3. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat energie uit biomassa op zodanige wijze wordt geproduceerd dat aanzienlijke verstorende effecten op de markt voor biomassagrondstoffen en schadelijke gevolgen voor de biodiversiteit, het milieu en het klimaat tot een minimum worden beperkt. Daartoe houden zij rekening met de afvalhiërarchie als vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG en met het in de derde alinea bedoelde cascaderingsbeginsel.

Als onderdeel van de in de eerste alinea bedoelde maatregelen:

   a) verlenen de lidstaten geen steun voor:
   i) het gebruik van voor verzaging geschikte stammen of blokken en fineer, stronken en wortels om energie te produceren;
   ii) de productie van hernieuwbare energie door verbranding van afval, indien de in Richtlijn 2008/98/EG vastgestelde verplichtingen inzake gescheiden inzameling en de afvalhiërarchie niet worden nageleefd;
   iii) praktijken die niet in overeenstemming zijn met de in de derde alinea bedoelde uitvoeringshandeling.
   b) verlenen de lidstaten met ingang van 31 december 2026 onverminderd het bepaalde in artikel 6 en de verplichtingen in de eerste alinea geen nieuwe steun voor de productie van elektriciteit uit bosbiomassa in alleen op elektriciteit werkende installaties, tenzij die elektriciteit aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoet:
   i) ze is geproduceerd in een regio die is aangewezen in een territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie dat door de ▌Commissie is goedgekeurd, in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/... van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie, vanwege de afhankelijkheid van de regio van vaste fossiele brandstoffen, en voldoet aan de desbetreffende vereisten van artikel 29, punt 11;
   ii) ze is geproduceerd uit biomassa gecombineerd met afvang en opslag van CO2 en voldoet aan de vereisten van artikel 29, punt 11, tweede alinea.
   ii bis) ze is geproduceerd door installaties die reeds in bedrijf zijn op... [de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn], waarvoor wijzigingen in de richting van warmtekrachtkoppeling niet mogelijk zijn vanwege het ontbreken van infrastructuur en vraagomstandigheden en die voldoen aan de eisen van artikel 29, punt 11), mits de lidstaten de Commissie in kennis stellen van het gebruik van een dergelijke vrijstelling en dit rechtvaardigen aan de hand van geverifieerde en actuele wetenschappelijke en technische informatie, en mits de Commissie de vrijstelling goedkeurt.

Uiterlijk één jaar na [de inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] stelt de Commissie ▌een uitvoeringshandeling vast met betrekking tot de toepassing van het cascaderingsbeginsel voor bosbiomassa, met name hoe het gebruik van hoogwaardig rondhout voor energieproductie tot een minimum kan worden beperkt, met een focus op steunregelingen en met inachtneming van de hoogste toegevoegde waarde op economisch en milieugebied en de specifieke nationale kenmerken, met inbegrip van de preventie van bosbranden en van reddingskap.

Uiterlijk in 2026 zal de Commissie een verslag presenteren over het effect van de steunregelingen van de lidstaten voor biomassa, onder meer op de biodiversiteit, klimaat, milieu en mogelijke marktverstoringen, en zal zij ▌steunregelingen voor bosbiomassa beoordelen.”;

"

c)  het volgende lid 4 bis wordt ingevoegd:"

“4 bis. De lidstaten stellen een kader vast, dat steunregelingen kan omvatten en de invoering van projecten op het gebied van op dezelfde locatie ondergebrachte opslag van hernieuwbare energie, alsook hernieuwbare-energieafnameovereenkomsten en afnameovereenkomsten voor hernieuwbare verwarming en koeling kan vergemakkelijken, waardoor het gebruik van hernieuwbare energie mogelijk wordt op een niveau dat in overeenstemming is met de in lid 2 bedoelde nationale bijdrage van de lidstaat en in een tempo dat in overeenstemming is met de indicatieve trajecten bedoeld in artikel 4, punt a), 2), van Verordening (EU) 2018/1999. In dat kader worden met name de resterende belemmeringen aangepakt, waaronder die in verband met vergunningsprocedures, de vaststelling van initiatieven van hernieuwbare-energiegemeenschappen en de ontwikkeling van de nodige netwerken voor energietransport, ter ondersteuning van een hoog aanbodniveau van hernieuwbare energie. Bij het ontwerpen van dat kader houden de lidstaten rekening met de extra hernieuwbare elektriciteit en opslaginfrastructuur die nodig zijn om te voldoen aan de vraag in de sectoren vervoer, industrie, bouw en verwarming en koeling en voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong.

In overeenstemming met het energie-efficiëntie-eerstbeginsel zorgen de lidstaten voor een flexibel verbruik van, handel in en opslag van hernieuwbare elektriciteit in deze eindgebruikerssectoren om de penetratie ervan op kosteneffectieve wijze te bevorderen.

De lidstaten kunnen een samenvatting van het beleid en de maatregelen in het kader van het faciliterend kader, alsook een beoordeling van de uitvoering daarvan opnemen in respectievelijk hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en voortgangsverslagen, op grond van Verordening (EU) 2018/1999.”.

"

3)  Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

-a)  in lid 1, eerste alinea, wordt het bepaalde in punt c) vervangen door:"

“c) het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen en brandstoffen in de vervoerssector. ”;

"

a)  in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:"

“Gas en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen worden in verband met de eerste alinea, punten a), b) of c), slechts één keer in aanmerking genomen voor de berekening van het aandeel van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Energie geproduceerd uit hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong wordt in aanmerking genomen in de sector – elektriciteit, verwarming en koeling of vervoer – waar zij wordt verbruikt. Indien hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong worden verbruikt in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zij zijn geproduceerd, wordt bij energie die is opgewekt uit hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong 80 % van het volume in aanmerking genomen in het land en de sector van verbruik en 20 % in het land van productie, tenzij anders is overeengekomen tussen de betrokken lidstaten. Teneinde toezicht te houden op dergelijke overeenkomsten en te voorkomen dat energie dubbel wordt geteld, wordt de Commissie op de hoogte gebracht van dergelijke overeenkomsten, met inbegrip van de exacte gevraagde en geleverde hoeveelheden, de momenten van overdracht en de datum waarop de regeling in werking treedt. De Commissie stelt informatie over de gesloten overeenkomsten, inclusief de duur, het volume, de prijs en aanvullende voorwaarden, beschikbaar.;

"

a bis)  in lid 1 wordt na de tweede alinea de volgende alinea ingevoegd:"

“Voor de toepassing van de in de artikelen 15 bis en 22 bis, artikel 23, lid 1, artikel 24 lid 4, en artikel 25, lid 1, bedoelde streefcijfers tellen hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong voor 100 % van hun volume mee in het land waar zij worden verbruikt.”;

"

b)  in lid 2 wordt de eerste alinea vervangen door:"

“Voor de toepassing van lid 1, eerste alinea, punt a), wordt het bruto-eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen berekend als de hoeveelheid elektriciteit die in een lidstaat wordt geproduceerd uit hernieuwbare bronnen, met inbegrip van de elektriciteitsproductie door zelfverbruikers van hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen en elektriciteit uit hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, en met uitzondering van de elektriciteitsproductie door middel van pompaccumulatie van water dat eerder omhoog is gepompt en de elektriciteit die voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong wordt gebruikt.”;

"

c)  in lid 4 wordt punt a) vervangen door:"

“a) het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de vervoerssector wordt berekend als de som van alle biobrandstoffen, biogas en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die in de vervoerssector worden verbruikt.”.

"

4)  Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)  het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:"

“1 bis. Elke lidstaat gaat als volgt samenwerkingsovereenkomsten aan om met een of meer andere lidstaten gezamenlijke projecten op te zetten voor de productie van hernieuwbare energie, waaronder hybride offshore-installaties voor hernieuwbare energie:

   a) uiterlijk op 31 december 2025 stellen lidstaten met een jaarlijks elektriciteitsverbruik van 100 TWh of minder ten minste twee gezamenlijke projecten op;
   b) uiterlijk in 2030 stellen lidstaten met een jaarlijks elektriciteitsverbruik van meer dan 100 TWh een derde gezamenlijk project op. ▌;

Dergelijke gezamenlijke projecten zijn niet dezelfde als de projecten van gemeenschappelijk belang die reeds zijn goedgekeurd op grond van Verordening (EU) 2022/8691bis. De vaststelling van gezamenlijke projecten wordt gebaseerd op de behoeften die zijn vastgesteld in de strategische geïntegreerde ontwikkelingsplannen voor offshorenetwerken op hoog niveau voor elk zeegebied en het tienjarige netwerkontwikkelingsplan, maar kan verder gaan dan die behoeften en betrekking hebben op lokale en regionale autoriteiten en particuliere exploitanten.

Projecten die worden gefinancierd met nationale bijdragen in het kader van het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie, dat bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294(24) van de Commissie is ingesteld, worden in aanmerking genomen met het oog op de naleving van de vereisten van de eerste alinea voor de bij die projecten betrokken lidstaten.

De lidstaten streven naar een eerlijke verdeling van de kosten en baten van gezamenlijke projecten. Daartoe worden in de desbetreffende samenwerkingsovereenkomsten alle relevante kosten en baten van het gezamenlijke project in aanmerking genomen.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in de eerste alinea bedoelde samenwerkingsovereenkomsten, met inbegrip van de datum waarop het project naar verwachting operationeel zal worden.

________

1 bis Verordening (EU) 2022/869 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2022 betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2009, (EU) 2019/942 en (EU) 2019/943, en Richtlijnen 2009/73/EG en (EU) 2019/944, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 347/2013 (PB L 152 van 3.6.2022, blz. 45).”;

"

b)  het volgende lid wordt ingevoegd:"

“7 bis. Lidstaten die aan een zeegebied grenzen, werken samen om, na raadpleging van de belanghebbenden, gezamenlijk de hoeveelheid hernieuwbare offshore-energie te bepalen die zij van plan zijn tegen 2050 in dat zeegebied te produceren, met tussenstappen en trajecten per zeegebied in 2030 en 2040 overeenkomstig Verordening (EU) 2022/869. Elke lidstaat geeft de volumes aan die hij voornemens is te realiseren via openbare aanbestedingen, met bijzondere aandacht voor de technische en economische haalbaarheid voor de netwerkinfrastructuur.

In hun samenwerkingsovereenkomsten zorgen zij er gezamenlijk voor dat die plannen in overeenstemming zijn met de verwezenlijking van de doelstellingen uit de mededeling van de Commissie van 19 november 2020 getiteld “EU-strategie over de benutting van het potentieel van hernieuwbare offshore-energie met het oog op een klimaatneutrale toekomst”, en nemen tegelijkertijd de milieuwetgeving van de Unie in acht, alsook de biodiversiteit, de specifieke kenmerken en ontwikkeling in elke regio, met name de activiteiten die al plaatsvinden in de getroffen gebieden, de mogelijke schade aan het milieu, het hernieuwbare offshorepotentieel van het zeegebied en het belang van het waarborgen van de bijbehorende geïntegreerde netplanning. De lidstaten nemen die hoeveelheid en de netplanning op in de overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende en bijgewerkte geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. De Commissie kan aanvullende maatregelen nemen om de lidstaten te ondersteunen bij hun inspanningen om de trajecten per zeegebied op elkaar af te stemmen.

Naar aanleiding van de kennisgeving van de bijgewerkte geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen beoordeelt de Commissie of er sprake is van een kloof tussen de potentiële hoeveelheid hernieuwbare offshore-energiebronnen van de lidstaten en de hoeveelheid hernieuwbare offshore-energie die zij voor 2030, 2040 en 2050 hebben gepland. In voorkomend geval neemt de Commissie aanvullende maatregelen om die kloof te verkleinen.

De lidstaten die grenzen aan een zeegebied stellen gezamenlijk de toereikende ruimte vast voor projecten op het gebied van hernieuwbare offshore-energie en wijzen die ruimte toe in hun maritieme ruimtelijke planning, waarbij zij een sterke publieke participatie waarborgen zodat rekening wordt gehouden met de standpunten van alle belanghebbenden en betrokken kustgemeenschappen, alsook de gevolgen van de activiteiten die reeds plaatsvinden in de desbetreffende gebieden.

Om het verlenen van vergunningen voor gezamenlijke projecten op het gebied van hernieuwbare offshore-energie te vergemakkelijken, verminderen de lidstaten de complexiteit en vergroten zij de efficiëntie en transparantie van het vergunningverleningsproces en versterken zij de onderlinge samenwerking, onder meer door in voorkomend geval een centraal contactpunt (“één loket”) per prioritaire corridor voor offshorenetwerken op te richten.

Om een breed maatschappelijk draagvlak te bevorderen, voorzien de lidstaten in de mogelijkheid om hernieuwbare-energiegemeenschappen op te nemen in gezamenlijke samenwerkingsprojecten op het gebied van hernieuwbare offshore-energie..

"

5)  Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

-a)  lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

a)  de eerste alinea wordt vervangen door:"

“De lidstaten zien erop toe dat nationale regels voor toestemmings-, certificerings- en vergunningsprocedures die worden toegepast op energiecentrales, met inbegrip van hybride hernieuwbare-energiecentrales, en de bijbehorende transmissie- en distributienetten voor de productie van elektriciteit, verwarming of koeling uit hernieuwbare bronnen, op de omzetting van biomassa in biobrandstoffen, vloeibare biomassa, biomassabrandstoffen of andere energieproducten, en op hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, evenredig en noodzakelijk zijn en bijdragen tot het energie-efficiëntie-eerstbeginsel.”;

"

- a bis)  de tweede alinea wordt als volgt gewijzigd:

i)  punt a) wordt vervangen door:"

“a) alle administratieve procedures, met inbegrip van regionale en gemeentelijke, worden gestroomlijnd en afgehandeld op het juiste administratieve niveau en er voorspelbare termijnen worden vastgesteld voor de in de eerste alinea bedoelde procedures;”;

"

ii)  punten c) en d) wordt vervangen door:"

“c) de door de consumenten, planologen, architecten, aannemers en installateurs en leveranciers van apparatuur en systemen te betalen administratieve heffingen transparant en kostengerelateerd zijn; alsook

   d) er voor decentrale apparaten en voor het produceren en opslaan van energie uit hernieuwbare bronnen eenvoudigere en minder omslachtige vergunningsprocedures, met inbegrip van een eenvoudigekennisgevingsprocedure en centrale contactpunten, worden ingesteld.”.

"

a)  lid 2 wordt vervangen door:"

“2. De lidstaten definiëren duidelijk aan welke technische specificaties hernieuwbare-energieapparatuur en -systemen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor steunregelingen en voor overheidsopdrachten. Wanneer er regelgevings- of geharmoniseerde normen of Europese normen bestaan, zoals door Europese normalisatieorganisaties opgestelde technische referentiesystemen, worden die technische specificaties in termen van die normen opgesteld. Regelgevings- en geharmoniseerde normen waarvan de referenties ter ondersteuning van de Europese wetgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn gepubliceerd, hebben voorrang, met inbegrip van bijvoorbeeld Verordening (EU) 2017/1369 of Richtlijn 2009/125/EG; bij ontstentenis ervan worden andere geharmoniseerde normen en Europese normen gebruikt, in die volgorde. Dergelijke technische specificaties schrijven niet voor waar de apparatuur en de systemen moeten worden gecertificeerd en mogen de goede werking van de interne markt niet belemmeren.”;

"

a bis)  lid 3 wordt vervangen door:"

“3. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau voorzien in bepalingen voor de integratie en uitrol van hernieuwbare energie, met inbegrip van zelfverbruik van hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen, en voor het gebruik van onvermijdelijke afvalwarmte en -koude bij de planning, waaronder vroegtijdige ruimtelijke planning, het ontwerp, de bouw, en de renovatie van stedelijke infrastructuur, industriële, commerciële of residentiële zones en energie- en vervoersinfrastructuur, met inbegrip van elektriciteit, stadsverwarming en -koeling, en netwerken voor aardgas en alternatieve brandstoffen. De lidstaten sporen met name lokale en regionale administratieve organen ertoe aan om in voorkomend geval verwarming en koeling uit hernieuwbare bronnen op te nemen in de planning van stedelijke infrastructuur en met de netwerkexploitanten te overleggen teneinde het effect weer te geven van energie-efficiëntie en vraagresponsprogramma’s evenals van specifieke bepalingen betreffende het zelfverbruik van hernieuwbare energie en hernieuwbare-energiegemeenschappen op de infrastructuurontwikkelingsplannen van de exploitanten.”;

"

b)  de leden 4, 5, 6 en 7 worden geschrapt;

c)  lid 8 wordt vervangen door:"

“8. De lidstaten beoordelen de regelgevende en administratieve belemmeringen voor langlopende hernieuwbare-energieafnameovereenkomsten, met inbegrip van hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten, afnameovereenkomsten voor hernieuwbare verwarming en koeling en afnameovereenkomsten voor hernieuwbare waterstof, projecten op het gebied van op dezelfde locatie ondergebrachte opslag van hernieuwbare energie en grensoverschrijdende projecten.

Zij werken ▌belemmeringen op nationaal en grensoverschrijdend niveau weg voor hun ontwikkeling, zoals belemmeringen voor het verlenen van vergunningen, bijvoorbeeld voor energie-intensieve industrieën en kmo’s, alsook voor andere kleinere actoren en gemeenten, en bevorderen het sluiten van dergelijke overeenkomsten, onder meer door te onderzoeken hoe de daaraan verbonden financiële risico’s kunnen worden verminderd, met name door gebruik te maken van kredietgaranties. De lidstaten zien erop toe dat deze overeenkomsten niet onderhevig zijn aan buitensporige of discriminerende procedures of enige lasten of heffingen en dat eventuele bijbehorende garanties van oorsprong kunnen worden overgedragen aan de koper van ▌energie in het kader van een hernieuwbare-energieafnameovereenkomst.

De lidstaten beschrijven hun beleidslijnen en maatregelen ter bevordering van het sluiten van hernieuwbare-energieafnameovereenkomst in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen bedoeld in de artikelen 3 en 14 van Verordening (EU) 2018/1999 en voortgangsverslagen die overeenkomstig artikel 17 van die verordening worden ingediend. Zij geven in die verslagen ook een indicatie van het volume van de door verschillende soorten hernieuwbare-energieafnameovereenkomsten ondersteunde productie van hernieuwbare energie.

De lidstaten zorgen ervoor dat het aanvragers is toegestaan alle relevante documenten in digitale vorm in te dienen. Indien een aanvrager gebruikmaakt van de optie om de aanvraag digitaal in te dienen, moet de volledige vergunningsprocedure, met inbegrip van de interne administratieve processen, digitaal worden uitgevoerd. De lidstaten zorgen er voorts voor dat de openbare hoorzittingen en de inspraakprocedures worden gedigitaliseerd.”;

"

d)  het volgende lid 9 wordt toegevoegd:"

“9. Uiterlijk op ... [één jaar na de inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] herziet de Commissie de richtsnoeren voor de lidstaten over vergunningspraktijken om de processen voor nieuwe projecten en projecten met een verhoogde capaciteit te versnellen en te vereenvoudigen. Die richtsnoeren omvatten aanbevelingen over de invoering en toepassing van de regels inzake administratieve procedures van de artikelen 15 en 17, samen met de toepassing ervan op hernieuwbare verwarming, koeling en stroom, hernieuwbare warmtekrachtkoppeling en een reeks kernprestatie-indicatoren (KPI’s) aan de hand waarvan zowel de voortgang als de doeltreffendheid op transparante wijze kunnen worden beoordeeld.

Hiertoe voert de Commissie passende raadplegingen uit, onder meer met relevante belanghebbenden. Dergelijke richtsnoeren omvatten ook informatie over onder meer digitale en personele middelen van vergunningsautoriteiten, doeltreffende centrale contactpunten, ruimtelijke ordening, beperkingen met betrekking tot de militaire en burgerluchtvaart, gerechtelijke procedures en civiele geschillenbeslechting en -bemiddeling, alsook aanpassing en modernisering van de wetgeving inzake mijnbouw, geologische werkzaamheden, en het waarborgen van voldoende technische capaciteit om die taken uit te voeren.

De lidstaten presenteren in de bijgewerkte nationale energie- en klimaatplannen als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2018/199 een beoordeling van hun vergunningsprocedure en de verbeteringsmaatregelen die moeten worden genomen in overeenstemming met de richtsnoeren, overeenkomstig de in dat artikel vastgelegde procedure en tijdplanning.

De Commissie beoordeelt de in de plannen opgenomen corrigerende maatregelen en de scores die iedere lidstaat heeft behaald met betrekking tot de kernprestatie-indicatoren. De beoordeling wordt openbaar gemaakt.

Indien er onvoldoende vooruitgang is geboekt, kan de Commissie aanvullende maatregelen nemen ter ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering ervan door hen te helpen bij het hervormen en stroomlijnen van hun vergunningsprocedures.”.

"

6)  Het volgende artikel wordt ingevoegd:"

“Artikel 15 bis

Integratie van hernieuwbare energie in gebouwen

1.  Om de productie en het gebruik van hernieuwbare energie en afvalwarmte en -koude in de bouwsector te bevorderen, stellen de lidstaten een indicatief streefcijfer vast voor het aandeel ter plaatse of in de buurt geproduceerde hernieuwbare energie, ook uit het net, in het eindenergieverbruik in hun bouwsector in 2030, dat in overeenstemming is met een indicatief streefcijfer van een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen en onvermijdelijke afvalwarmte en -koude van ten minste 49 % in de bouwsector in het eindenergieverbruik van de Unie in 2030. Lidstaten die koolstof in de bouwsector niet expliciet beprijzen via een belasting of het emissiehandelssysteem of lidstaten die tijdelijk niet deelnemen aan het nieuwe Europese emissiehandelssysteem voor gebouwen en vervoer, stellen een hoger indicatief aandeel hernieuwbare-energiebronnen vast. Het nationale indicatieve streefcijfer wordt uitgedrukt in nationaal aandeel eindenergieverbruik en berekend volgens de in artikel 7 bepaalde methode, waarbij het aandeel eindenergieverbruik elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, inclusief zelfverbruik, energiegemeenschappen, het aandeel hernieuwbare energie in de elektriciteitsmix en onvermijdelijke afvalwarmte en -koude, in de berekening worden meegenomen. De lidstaten nemen hun streefcijfer op in de overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 ingediende en bijgewerkte geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, evenals informatie over hoe zij dit willen bereiken.

De lidstaten mogen afvalwarmte en -koude meetellen bij de verwezenlijking van de in de eerste alinea bedoelde doelstelling, tot een maximum van 20 %. Indien zij daartoe besluiten, stijgt het streefcijfer met de helft van het gebruikte percentage afvalwarmte en -koude tot een bovengrens van 54 %.

2.  In hun bouwvoorschriften en -regels en, in voorkomend geval, in hun steunregelingen nemen de lidstaten maatregelen op om het aandeel elektriciteit en verwarming en koeling uit hernieuwbare bronnen, zowel ter plaatse als in de buurt geproduceerd, ook uit het net, in het gebouwenbestand te verhogen, waaronder nationale maatregelen die verband houden met aanzienlijke toenamen van het zelfverbruik van hernieuwbare energie, van hernieuwbare-energiegemeenschappen, van het op lokaal niveau delen van hernieuwbare energie en lokale opslag van energie, slim tweerichtingsladen, andere flexibiliteitsdiensten zoals vraagrespons, en waarbij in combinatie met verbeteringen van de energie-efficiëntie in verband met hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en passieve gebouwen en lage- of nulenergiegebouwen rekening wordt gehouden met innovatieve technologieën.

Om het in lid 1 vastgestelde indicatieve aandeel hernieuwbare energiebronnen te bereiken, eisen de lidstaten in hun bouwvoorschriften en -codes en, in voorkomend geval, in hun steunregelingen of op andere wijze met gelijkwaardig effect, dat minimumniveaus van energie uit hernieuwbare bronnen, zowel ter plaatse als in de buurt geproduceerd, ook uit het net, in nieuwe gebouwen en in gebouwen die ingrijpend zullen worden gerenoveerd, worden gebruikt in overeenstemming met de bepalingen van Richtlijn 2010/31/EU en indien dat economisch, technisch en functioneel haalbaar is. De lidstaten staan toe dat die minimumniveaus onder meer worden verwezenlijkt middels efficiënte stadsverwarming en -koeling.

Met betrekking tot bestaande gebouwen gelden de in de eerste alinea bedoelde voorschriften voor de strijdkrachten alleen voor zover de toepassing ervan niet in strijd is met de aard en het voornaamste doel van hun activiteiten en met uitzondering van materieel dat uitsluitend voor militaire doeleinden wordt gebruikt.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat openbare gebouwen op nationaal, regionaal en lokaal niveau een voorbeeldfunctie vervullen wat betreft het aandeel gebruikte hernieuwbare energie, overeenkomstig de bepalingen van artikel 9 van Richtlijn 2010/31/EU en artikel 5 van Richtlijn 2012/27/EU. De lidstaten kunnen onder meer toestaan dat aan die verplichting moet worden voldaan door erin te voorzien dat de daken en andere compatibele oppervlakken en ondergrondse oppervlakken van openbare of gemengde private-openbare gebouwen door derden worden gebruikt voor installaties die energie uit hernieuwbare bronnen produceren.

De lidstaten bevorderen samenwerking tussen lokale overheden en hernieuwbare-energiegemeenschappen in de bouwsector, met name via openbare aanbestedingen. Dergelijke steun wordt vermeld in de nationale plannen voor de renovatie van gebouwen van de lidstaten op grond van artikel 3 van Richtlijn ... [richtlijn energieprestatie van gebouwen].

4.  Om het in lid 1 vastgestelde indicatieve aandeel hernieuwbare energie te bereiken, bevorderen de lidstaten het gebruik van hernieuwbare verwarmings- en koelingssystemen en -apparatuur, met inbegrip van innovatieve technologieën in de specifieke lokale context, zoals slimme en op hernieuwbare energie gebaseerde elektrische verwarmings- en koelingssystemen en -apparatuur, in voorkomend geval in combinatie met een slim beheer van alle decentrale energiebronnen in gebouwen in de vorm van energiebeheersystemen voor gebouwen die met het energienet kunnen worden geïntegreerd. Hiertoe maken de lidstaten gebruik van alle passende maatregelen, instrumenten en stimulansen, waaronder bijvoorbeeld energielabels die in het kader van Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad(25) zijn ontwikkeld, energieprestatiecertificaten overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU of andere op nationaal of Unieniveau opgestelde passende certificaten of normen, en zorgen zij voor het verstrekken van adequate informatie en advies, ook via éénloketsystemen, over hernieuwbare, uiterst energie-efficiënte alternatieven en over beschikbare financieringsinstrumenten en prikkels ter bevordering van een snellere vervanging van oude verwarmings- en koelingssystemen en een toenemende omschakeling naar op hernieuwbare energie gebaseerde oplossingen.”.

"

7)  ▌Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

a)   de leden 3 en 4 worden vervangen door:"

“3. De lidstaten zorgen ervoor dat certificatieregelingen of vergelijkbare nationale kwalificatieregelingen beschikbaar zijn voor installateurs en ontwerpers van alle vormen van hernieuwbare verwarmings- en koelingssystemen in gebouwen, de industrie en de landbouw, en voor installateurs van andere technologieën voor hernieuwbare energie, energieopslag en vraag- en aanbodtechnologieën, waaronder oplaadstations. Dergelijke regelingen kunnen in voorkomend geval rekening houden met bestaande regelingen en structuren en worden gebaseerd op de in bijlage IV vastgestelde criteria. Elke lidstaat verifieert de erkenning van de certificaten die door andere lidstaten overeenkomstig die criteria zijn afgegeven.

Uiterlijk op 31 december 2023 en vervolgens om de drie jaar analyseren de lidstaten de kloof tussen het beschikbare en het benodigde aantal opgeleide en gekwalificeerde professionele installateurs en doen zij zo nodig aanbevelingen om deze kloof te dichten. De beoordeling en eventuele aanbevelingen worden openbaar gemaakt.

De lidstaten scheppen de voorwaarden, onder meer door bijscholings- en omscholingsstrategieën, om ervoor te zorgen dat er een toereikend aantal opgeleide en gekwalificeerde installateurs, zoals bedoeld in lid 3, ▌beschikbaar is om te voorzien in de groei van hernieuwbare verwarming en koeling die nodig is om bij te dragen tot de jaarlijkse toename van het aandeel hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector als vastgesteld in artikel 23, en tot de streefdoelen voor hernieuwbare energie in gebouwen als vastgesteld in artikel 15 bis, in de industrie als vastgesteld in artikel 22 bis en in de vervoerssector als vastgesteld in artikel 25, en tot de verwezenlijking van het overkoepelende streefdoel als vastgesteld in artikel 3.

Om een toereikend aantal installateurs en ontwerpers te behalen, zorgen de lidstaten ervoor dat er voldoende opleidingsprogramma’s beschikbaar worden gesteld die tot kwalificatie of certificatie leiden op het gebied van hernieuwbare verwarmings- en koelingstechnologieën en de nieuwste innovatieve oplossingen op dat gebied, mits deze programma’s verenigbaar zijn met nationale kwalificatie- en certificatieregelingen. De lidstaten nemen maatregelen om de deelname aan dergelijke programma’s te bevorderen, met name door kleine en middelgrote ondernemingen en zelfstandigen, alsook door te zorgen voor genderevenwicht en door zich met name te richten op ondervertegenwoordigde minderheden. Indien dit verenigbaar is met reeds bestaande opleidings- en kwalificatieregelingen kunnen de lidstaten ▌vrijwillige overeenkomsten sluiten met de betrokken technologieleveranciers en -verkopers om voldoende installateurs op te leiden, wat op verkoopramingen mag worden gebaseerd, in de nieuwste innovatieve oplossingen en technologieën die op de markt beschikbaar zijn.

De lidstaten beschrijven hun beleid en maatregelen ter bevordering van doeltreffende, hoogwaardige en inclusieve opleiding, omscholing en bijscholing van werknemers op het gebied van hernieuwbare energie in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen als bedoeld in de artikelen 3 en 14 van Verordening (EU) 2018/1999 en in de voortgangsverslagen die zij overeenkomstig artikel 17 van die verordening indienen.

4.  De lidstaten stellen het publiek informatie beschikbaar over de in lid 3 bedoelde certificatieregelingen of gelijkwaardige nationale kwalificatieregelingen. De lidstaten stellen op transparante en gemakkelijk toegankelijke wijze ook een regelmatig bijgewerkte lijst van de overeenkomstig lid 3 gekwalificeerde of erkende installateurs aan het publiek beschikbaar ▌.”;

"

b)  het volgende lid wordt toegevoegd:"

“6 bis. Maatregelen die uit hoofde van dit artikel worden genomen, doen geen afbreuk aan de maatregelen die zijn genomen uit hoofde van Richtlijn (EU) .../... [energie-efficiëntierichtlijn] en Richtlijn (EU) .../... [EPBD].”.

"

8)  Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

-a)  lid 1 wordt vervangen door:"

“1. Teneinde de eindafnemers de oorsprong van de energie uit hernieuwbare bronnen te tonen in de energiemix van een energieleverancier en in de energie die aan consumenten wordt geleverd in het kader van overeenkomsten die in de handel zijn gebracht met verwijzing naar het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, zorgen de lidstaten ervoor dat de oorsprong van energie uit hernieuwbare bronnen als zodanig kan worden gegarandeerd in de zin van deze richtlijn overeenkomstig objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria.”;

"

a)  lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)  de eerste alinea wordt vervangen door:"

“Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat een garantie van oorsprong wordt afgegeven op verzoek van een producent van energie uit hernieuwbare bronnen. De lidstaten zorgen voor een uniform systeem van garanties van oorsprong die worden afgegeven voor hernieuwbare waterstof.

Teneinde rekening te houden met de marktwaarde van de garantie van oorsprong kunnen de lidstaten besluiten deze garantie van oorsprong niet af te geven aan een producent die financiële steun uit een steunregeling ontvangt.

De Commissie voert aanvullende informatie in voor garanties van oorsprong, waarbij dubbeltellingen worden vermeden.

De afgifte van garanties van oorsprong kan worden onderworpen aan een minimumcapaciteitslimiet. Een garantie van oorsprong ▌heeft betrekking op 1 MWh met de mogelijkheid om gedeelten daarvan af te geven. Zij worden naar behoren gestandaardiseerd aan de hand van Europese norm CEN-EN16325 en afgegeven op verzoek van een energieproducent, op voorwaarde dat dit niet tot dubbeltelling leidt. Voor kleine installaties van minder dan 50 kW en voor energiegemeenschappen worden vereenvoudigde registratieprocessen en lagere registratiekosten ingevoerd. Garanties van oorsprong kunnen worden afgegeven voor meerdere kleine installaties die zijn samengevoegd.

Voor elke geproduceerde eenheid energie mag niet meer dan één garantie van oorsprong worden afgegeven en dezelfde energie-eenheid wordt slechts één keer meegeteld.”;

"

i bis)  de tweede alinea wordt geschrapt;

i ter)  in de vierde alinea wordt punt c) vervangen door:"

“c) de garanties van oorsprong niet rechtstreeks aan de producent worden afgegeven maar aan een leverancier of consument die de energie afneemt via een voor mededinging openstaande procedure of een langlopende hernieuwbare-stroomafnameovereenkomst.”;

"

ii)  de vijfde alinea wordt geschrapt;

a bis)  lid 3 wordt vervangen door:"

“3. Voor de toepassing van lid 1 zijn garanties van oorsprong geldig voor transacties gedurende 12 maanden na de productie van de desbetreffende energie-eenheid. De lidstaten zorgen ervoor dat alle garanties van oorsprong die niet zijn geschrapt uiterlijk 18 maanden na de productie van de eenheid vervallen. Vervallen garanties van oorsprong worden door de lidstaten opgenomen in de berekening van hun restenergiemix.”;

"

a ter)  lid 4 wordt vervangen door:"

“4. Voor de toepassing van in de leden 8 en 13 bedoelde verstrekking van informatie zorgen de lidstaten ervoor dat de garanties van oorsprong uiterlijk zes maanden na het verlopen van de garantie van oorsprong door de energiebedrijven worden geschrapt. Voorts zorgen de lidstaten er uiterlijk in ... [één jaar na de inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] voor dat gegevens over hun restmix jaarlijks worden gepubliceerd.”;

"

a quater)  de eerste alinea van lid 7 wordt als volgt gewijzigd:

i)  punt a) wordt vervangen door:"

“a) de energiebron waaruit de energie is geproduceerd en de start- en einddata die realtime zo dicht mogelijk benaderen, teneinde bij tijdsintervallen van niet meer dan één uur uit te komen;”;

"

ii)  punt c) wordt vervangen door:"

“c) de identiteit, de locatie, de biedzone voor elektriciteit, het type en de capaciteit van de installatie waar de energie is geproduceerd;”;

"

iii)  de volgende punten worden toegevoegd:"

“g) broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de gegarandeerde energie overeenkomstig ISO-norm 14067:2018;

   h) verfijnde tijdsgranulariteit;
   i) locatiegebonden matching.”;

"

b)  ▌lid 8 ▌wordt vervangen door:"

“Een elektriciteitsleverancier die voor de toepassing van artikel 3, lid 9, punt a), van Richtlijn 2009/72/EG de oorsprong van de energie uit hernieuwbare bronnen in zijn energiemix moet aantonen, doet dat door middel van zijn garanties van oorsprong, behalve voor wat betreft het aandeel van de energiemix dat overeenkomt met niet-getraceerde commerciële aanbiedingen, waarvoor de leverancier eventueel de restmix kan gebruiken.

Een gasleverancier die voor de toepassing van bijlage I, deel 5 bij Richtlijn (EU) .../... [inzake gemeenschappelijke regels voor de interne markten voor hernieuwbare gassen, aardgas en waterstof zoals voorgesteld in COM(2021)0803] de oorsprong van de energie uit hernieuwbare bronnen in zijn energiemix moet aantonen, doet dit aan de hand van zijn garanties van oorsprong, behalve voor wat betreft het aandeel van zijn energiemix dat overeenkomt met eventuele niet-getraceerde commerciële aanbiedingen, waarvoor de leverancier de restmix mag gebruiken.

Indien lidstaten garanties van oorsprong voor andere soorten energie hebben ingevoerd, gebruiken leveranciers voor de informatieverstrekking het soort garantie van oorsprong dat van toepassing is op de geleverde energie. Voorts kunnen de lidstaten, wanneer de afnemer gas van een waterstof- of aardgasnet verbruikt, ervoor zorgen dat de ingetrokken garanties van oorsprong overeenkomen met de relevante netwerkkenmerken. Op grond van artikel 14, lid 10, van Richtlijn 2012/27/EU gecreëerde garanties van oorsprong kunnen worden gebruikt om te voldoen aan alle vereisten om de hoeveelheid uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling geproduceerde elektriciteit te staven. Voor de toepassing van lid 2 van dit artikel kan, wanneer elektriciteit wordt geproduceerd uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling met gebruik van hernieuwbare bronnen, slechts één garantie van oorsprong worden afgegeven waarin beide kenmerken worden gespecificeerd.”;

"

b bis)  lid 9 wordt vervangen door:"

“9. De lidstaten erkennen de door andere lidstaten afgegeven garanties van oorsprong overeenkomstig deze richtlijn uitsluitend als bewijs van de in lid 1 en lid 7, eerste alinea, punt a) tot en met i), bedoelde elementen. Een lidstaat mag een garantie van oorsprong alleen weigeren te erkennen, als hij gegronde twijfels heeft omtrent de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid of waarachtigheid ervan. De lidstaten stellen de Commissie van deze weigering en de motivering in kennis.”;

"

b ter)  lid 11 wordt als volgt gewijzigd:"

“11. De lidstaten erkennen door derde landen afgegeven garanties van oorsprong niet, behalve wanneer de Unie met dat derde land een overeenkomst heeft gesloten over de wederzijdse erkenning van in de Unie afgegeven garanties van oorsprong en verenigbare systemen voor garanties van oorsprong die zijn vastgesteld in dat derde land, en uitsluitend wanneer energie rechtstreeks wordt ingevoerd of uitgevoerd. De Commissie verstrekt richtsnoeren ter verduidelijking van de vereisten van de Unie voor de erkenning van door derde landen afgegeven garanties van oorsprong, met inbegrip van de onderliggende verwante bestuursregelingen, teneinde de sluiting van dergelijke overeenkomsten met derde landen te stroomlijnen en versnellen.

Uiterlijk in ... [één jaar na de inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] verstrekt de Commissie richtsnoeren over de desbetreffende waarborgen voor grensoverschrijdende overdrachten.”.

"

b quater)  lid 13 wordt als volgt gewijzigd:"

“13. De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni 2025 een verslag vast waarin de opties worden beoordeeld voor een Uniebreed groen keurmerk ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare energie uit nieuwe installaties. Leveranciers gebruiken de in de garanties van oorsprong vervatte informatie om aan te tonen dat zij voldoen aan de eisen van een dergelijk keurmerk.”;

"

b quinquies)  het volgende lid wordt toegevoegd:"

“13 bis. De Commissie monitort de werking van het systeem van de garanties van oorsprong en beoordeelt uiterlijk op 30 juni 2025 het evenwicht tussen vraag en aanbod van de garanties van oorsprong op de markt, identificeert in het geval van onevenwichtigheden de relevante factoren die van invloed zijn op vraag en aanbod en stelt maatregelen voor om mogelijk structurele onevenwichtigheden te corrigeren teneinde ertoe bij te dragen dat de markten zich meer gaan richten op nieuwe hernieuwbare-energie-installaties.”.

"

9)  In artikel 20 wordt lid 3 vervangen door:"

“3. Op basis van hun overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1999 in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen opgenomen evaluatie van de noodzaak om nieuwe infrastructuur te bouwen of bestaande infrastructuur te moderniseren voor stadsverwarming en -koeling uit hernieuwbare bronnen teneinde het in artikel 3, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefcijfer van de Unie te halen, nemen de lidstaten overeenkomstig het energie-efficiëntie-eerstbeginsel in voorkomend geval de nodige stappen om een efficiënte infrastructuur voor stadsverwarming en -koeling op te zetten teneinde verwarming en koeling uit hernieuwbare energiebronnen ▌, in combinatie met opslag van thermische energie, systemen voor vraagrespons en warmtekrachtkoppelingsinstallaties, te bevorderen.

3 bis.  Overeenkomstig de desbetreffende wetgeving inzake de elektriciteitsmarkt nemen de lidstaten in voorkomend geval de nodige maatregelen om intermitterende hernieuwbare elektriciteit in het net te integreren, waarbij de stabiliteit van het net en de voorzieningszekerheid worden gegarandeerd.”.

"

10)  Het volgende artikel 20 bis wordt ingevoegd:"

“Artikel 20 bis

Bevorderen van de systeemintegratie van hernieuwbare elektriciteit

1.  De lidstaten verplichten de transmissiesysteembeheerders en, indien technisch beschikbaar, de distributiesysteembeheerders op hun grondgebied om informatie over het aandeel hernieuwbare elektriciteit en het gehalte aan broeikasgasemissies van de in elke biedzone geleverde elektriciteit zo nauwkeurig mogelijk beschikbaar te stellen, waarbij realtime zo dicht mogelijk wordt benaderd, namelijk in tijdsintervallen van niet meer dan een uur, waar mogelijk inclusief prognoses. De lidstaten zorgen ervoor dat distributiesysteembeheerders toegang hebben tot de benodigde gegevens. Indien zij volgens de nationale wetgeving geen toegang hebben tot alle benodigde informatie, passen zij het bestaande gegevensrapportagesysteem in het kader van ENTSB-E toe overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2019/944. Transmissie- en distributiesysteembeheerders zijn echter niet aansprakelijk voor prognose-, schattings- of berekeningsfouten als gevolg van externe omstandigheden. De lidstaten bevorderen de modernisering van slimme netten zodat het evenwicht op het net beter kan worden gemonitord en stellen realtime-informatie beschikbaar.

Voor zover beschikbaar moeten de distributiesysteembeheerders ook geanonimiseerde en geaggregeerde gegevens beschikbaar stellen over de potentiële vraagrespons en de hernieuwbare elektriciteit die door zelfverbruikers en hernieuwbare-energiegemeenschappen wordt opgewekt en in het net wordt geïnjecteerd.

1 bis.  De in lid 1 bedoelde informatie en gegevens worden digitaal beschikbaar gesteld op een manier die interoperabiliteit garandeert op basis van geharmoniseerde gegevensformaten en gestandaardiseerde gegevensreeksen, zodat zij op niet-discriminerende wijze kunnen worden gebruikt door spelers op de elektriciteitsmarkt, aankoopgroeperingen, consumenten en eindgebruikers, en dat zij kunnen worden gelezen door elektronische-communicatieapparatuur ▌.

2.  Naast de vereisten in [het voorstel voor een verordening inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020] stellen de lidstaten maatregelen vast die fabrikanten van huishoudelijke en industriële batterijen verplichten om onder niet-discriminerende voorwaarden en zonder kosten te zorgen voor realtimetoegang tot basisinformatie over het batterijbeheersysteem, met inbegrip van de batterijcapaciteit, de conditie, het laadniveau en het instelpunt voor het vermogen, aan batterijbezitters en -gebruikers en aan derden die namens hen optreden, met expliciete toestemming en overeenkomstig de relevante bepalingen in Verordening (EU) 2016/679, zoals energiebeheerbedrijven in gebouwen en spelers op de elektriciteitsmarkt.

Uiterlijk op ... [6 maanden na de inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] nemen de lidstaten maatregelen, naast verdere vereisten in de typegoedkeuring en regelgeving voor markttoezicht en met volledige inachtneming van de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2016/679, die voertuigfabrikanten verplichten onder niet-discriminerende voorwaarden en zonder kosten voor eigenaren of gebruikers van de batterijen en voor de entiteiten namens wie ze optreden, in realtime gegevens beschikbaar te stellen over de conditie van de batterij, het laadniveau van de batterij, het instelpunt voor het batterijvermogen en de batterijcapaciteit ▌ aan eigenaren en gebruikers van elektrische voertuigen, alsmede aan derden die met expliciete toestemming namens de eigenaren en gebruikers optreden, zoals spelers op de elektriciteitsmarkt en aanbieders van elektromobiliteitsdiensten. Overeenkomstig de batterijenverordening worden de gegevens uitsluitend voor “read only”-functies gedeeld, zodat derden de parameters van de gegevens niet kunnen aanpassen.

De lidstaten zorgen ervoor dat ▌fabrikanten van slimme verwarmings- en koelingssystemen, thermische energieopslageenheden en andere slimme apparaten die consumenten in staat stellen vraagrespons te verstrekken aan het energiesysteem, onder niet-discriminerende omstandigheden en zonder kosten, realtime toegang bieden tot gegevens die relevant zijn voor de vraagrespons voor gebruikers en voor derden die optreden namens de eigenaars en gebruikers, op grond van hun uitdrukkelijke toestemming en met volledige naleving van de desbetreffende bepalingen van Verordening (EU) 2016/679.

3.  Naast de vereisten in [het voorstel voor een verordening betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 2014/94/EU] zorgen de lidstaten ervoor dat op hun grondgebied geïnstalleerde niet-openbaar toegankelijke oplaadpunten voor normaal vermogen vanaf [de omzettingstermijn van deze wijzigingsrichtlijn] functionaliteiten voor slim opladen evenals, voor zover uitgerold in de lidstaten, een koppeling met slimme metersystemen en, in voorkomend geval op basis van een beoordeling door de regulerende instantie, functionaliteiten voor tweerichtingsladen kunnen ondersteunen, zoals vastgelegd in artikel 14, lid 4, van Verordening ... [verordening infrastructuur voor alternatieve brandstoffen] en beoordeeld door de regulerende instanties op de mogelijke bijdrage ervan.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat alle middelen voor de opwekking van elektriciteit, met inbegrip van productie-eenheden voor hernieuwbare elektriciteit, worden ingezet bij het leveren van systeem- en balanceringsdiensten. De lidstaten zorgen er ook voor dat het nationale regelgevingskader geen discriminerende werking heeft jegens deelname aan de elektriciteitsmarkten, met inbegrip van congestiebeheer en het aanbieden van flexibiliteits- en balanceringsdiensten aan de elektriciteitsnetten en de netten voor stadsverwarming en -koeling en aan de aanbieders van energieopslag en flexibiliteit, alsook van balanceringsdiensten, van kleine of mobiele systemen zoals huishoudelijke en gemeenschapsbatterijen en elektrische voertuigen, evenals gedecentraliseerde energiebronnen met een capaciteit van minder dan 1MW die deelnemen aan het systeem, opslageenheden voor thermische energie, eenheden voor de omzetting van elektriciteit in gas, warmtepompen en andere technologieën die flexibiliteit bieden, zowel rechtstreeks als via aggregatie. De lidstaten brengen een gelijk speelveld tot stand voor kleinere marktspelers, met name hernieuwbare-energiegemeenschappen, zodat zij aan de markt kunnen deelnemen zonder te worden geconfronteerd met onevenredige administratieve lasten of regeldruk.

4 bis.  De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale regelgevingskader het mogelijk maakt dat eindafnemers die contractuele overeenkomsten sluiten met spelers op de elektriciteitsmarkt en dienstverleners op het gebied van elektromobiliteit, informatie krijgen over de voorwaarden van de overeenkomst, waaronder de bescherming van hun persoonsgegevens, en de gevolgen ervan voor de consumenten, met inbegrip van de vergoeding voor de flexibiliteit.”.

"

11)  Het volgende artikel 22 bis wordt ingevoegd:"

“Artikel 22 bis

Integratie van hernieuwbare energie in de industrie

1.  De lidstaten streven ernaar het aandeel hernieuwbare bronnen in de hoeveelheid energiebronnen die voor eindenergie en niet-energetisch gebruik in de industrie worden gebruikt, tegen 2030 te verhogen met een indicatieve gemiddelde jaarlijkse minimumtoename van 1,9 procentpunt. Die toename wordt berekend als een gemiddelde over perioden van drie jaar, namelijk 2024 tot 2027 en 2027 tot 2030.

De lidstaten nemen het beleid en de maatregelen die zijn gepland en genomen om een dergelijke indicatieve verhoging te bereiken op in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en voortgangsverslagen die overeenkomstig de artikelen 3, 14 en 17 van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend. Dergelijke maatregelen omvatten de op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde elektrificatie van industriële processen wanneer dit een kosteneffectieve oplossing wordt geacht. Bij de vaststelling van maatregelen om het aandeel van hernieuwbare energie in de industrie te vergroten, nemen de lidstaten het energie-efficiëntie-eerstbeginsel in acht.

De lidstaten stellen een regelgevingskader vast dat steunmaatregelen voor de industrie kan omvatten overeenkomstig artikel 3, lid 4 bis, en het gebruik van hernieuwbare bronnen en hernieuwbare waterstof die door de industrie worden verbruikt, kan bevorderen, waarbij ten volle rekening wordt gehouden met de doeltreffendheid en het internationale concurrentievermogen, als noodzakelijke voorwaarden voor de invoering van het gebruik van hernieuwbare energie in de industrie. Dat kader moet met name gericht zijn op het wegnemen van administratieve, economische en regelgevingsbelemmeringen overeenkomstig artikel 3, lid 4 bis, en artikel 15, lid 8.

De lidstaten zorgen ervoor dat de bijdrage van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die voor eindenergie en niet-energetisch gebruik worden gebruikt, tegen 2030 50 % bedraagt van de waterstof die in de industrie voor eindenergie en niet-energetisch gebruik wordt gebruikt. De lidstaten zorgen ervoor dat de bijdrage van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die als eindenergie en voor niet-energetische doeleinden worden gebruikt, uiterlijk in 2035 70 % bedraagt van de waterstof die in de industrie als eindenergie en voor niet-energetisch doeleinden wordt gebruikt. De Commissie analyseert de beschikbaarheid van brandstoffen van niet-biologische oorsprong in 2026 en vervolgens elk jaar. Voor de berekening van het percentage gelden de volgende regels [Am. 34]:

   a) voor de berekening van de noemer wordt rekening gehouden met de energie-inhoud van waterstof voor eindenergie en niet-energetisch gebruik, met uitzondering van waterstof die als tussenproduct voor de productie van conventionele transportbrandstoffen wordt gebruikt en van waterstof die als bijproduct wordt geproduceerd of die wordt afgeleid van bijproducten in industriële installaties;
   b) voor de berekening van de teller wordt rekening gehouden met de energie-inhoud van de hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die in de industrie voor eindenergie en niet-energetisch gebruik worden verbruikt, met uitzondering van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die als tussenproduct voor de productie van ▌transportbrandstoffen worden gebruikt;
   c) voor de berekening van de teller en de noemer worden de in bijlage III vastgestelde waarden met betrekking tot de energie-inhoud van brandstoffen gebruikt.

Uiterlijk op 31 januari 2026 beoordeelt de Commissie, na vaststelling van de in lid 1 bedoelde regels, of het, in het licht van de ontwikkeling op technisch, wetenschappelijk en regelgevingsgebied passend en gerechtvaardigd is om het deelstreefcijfer voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong voor 2030 bij te stellen en wijzigt zij in voorkomend geval dit artikel in die zin, vergezeld van een effectbeoordeling.

Om het gebruik van oplossingen op het gebied van hernieuwbare energie voor industriële processen op lage en middelhoge temperaturen te bevorderen, streven de lidstaten ernaar de beschikbaarheid van economisch levensvatbare en technisch haalbare hernieuwbare alternatieven voor het gebruik van energie op basis van fossiele brandstoffen voor industriële warmtetoepassingen te vergroten, teneinde uiterlijk in 2027 een einde te maken aan het gebruik van fossiele brandstoffen voor toepassingen waarvoor maximale verwarmingstemperaturen tot 200 graden Celsius vereist zijn.

1 bis.  Uiterlijk op ... [een jaar na de inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] ontwikkelt de Commissie een wereldwijde waterstofinvoerstrategie om de Europese waterstofmarkt te bevorderen. Deze strategie vormt een aanvulling op initiatieven ter bevordering van de binnenlandse waterstofproductie binnen de Unie, ter ondersteuning van de uitvoering van deze richtlijn en de verwezenlijking van de daarin vastgestelde streefcijfers, met inachtneming van de voorzieningszekerheid en de strategische autonomie van de Unie op energiegebied. De in de strategie opgenomen maatregelen zijn gericht op het bevorderen van een gelijk speelveld op basis van gelijkwaardige regels of normen in derde landen op het gebied van milieubescherming, duurzaamheid en beperking van de klimaatverandering. De strategie omvat indicatieve mijlpalen en maatregelen voor invoer. De lidstaten nemen passende maatregelen om de strategie te verwerken in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen en voortgangsverslagen die overeenkomstig de artikelen 3, 14 en 17 van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend. In de strategie wordt er voorts ook rekening mee gehouden dat de toegang tot energie voor lokale bewoners moet worden ontwikkeld.”.

"

12)  Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt vervangen door:"

“1. Om het gebruik van hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector te bevorderen, doet elke lidstaat het aandeel hernieuwbare energie in die sector toenemen met een indicatief percentage van 2,3 procentpunt als een jaarlijks gemiddelde berekend voor de perioden 2021-2025 en 2026-2030, ten opzichte van het aandeel hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssector in 2020, uitgedrukt in nationaal aandeel bruto-eindverbruik van energie en berekend volgens de in artikel 7 bepaalde methode.

Voor lidstaten waar afvalwarmte en -koude wordt gebruikt, bedraagt die toename 2,8 procentpunt. In dat geval mogen de lidstaten afvalwarmte en -koude tot 40 % van de gemiddelde jaarlijkse toename meerekenen.”;

"

b)  het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:"

“1 bis. Om de Commissie een volledig overzicht te geven van de aanzienlijke verschillen in het niveau van de vraag naar verwarming voor industriële processen in de hele Unie, maken de lidstaten ▌een beoordeling van hun potentieel inzake energie uit hernieuwbare bronnen en het gebruik van afvalwarmte en -koude in de verwarmings- en koelingssector, met inbegrip van een kosten-batenanalyse van alle positieve externe effecten, in voorkomend geval, een analyse van gebieden die geschikt zijn voor installaties met een laag milieurisico en van het potentieel voor kleinschalige huishoudelijke projecten. Kmo’s, industriële symbioses en commerciële gebouwen en een overzicht van alle infrastructuurvereisten met medewerking van lokale en regionale overheden. In de beoordeling worden de beschikbare en economisch haalbare technologieën voor industrieel en huishoudelijk gebruik onderzocht teneinde mijlpalen en maatregelen vast te stellen om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen voor verwarming en koeling te verhogen evenals, in voorkomend geval, het gebruik van afvalwarmte en -koude door middel van stadsverwarming en -koeling en kleinschalige huishoudens en kmo’s, met het oog op de vaststelling van een nationale langetermijnstrategie om broeikasgasemissies en luchtverontreiniging door verwarming en koeling te verminderen. In die strategie wordt rekening gehouden met de verschillende warmteniveaus (hoge, gemiddelde, lage temperatuur) die met de uiteenlopende processen en vormen van gebruik gepaard gaan. De beoordeling is in overeenstemming met het energie-efficiëntie-eerstbeginsel en maakt deel uit van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen bedoeld in de artikelen 3 en 14 van Verordening (EU) 2018/1999, en gaat vergezeld van de uitgebreide beoordeling van het verwarmings- en koelingspotentieel zoals vereist in artikel 14, lid 1, van Richtlijn 2012/27/EU.”;

"

c)  in lid 2, eerste alinea, wordt punt a) geschrapt;

c bis)  aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:"

“De lidstaten verstrekken met name informatie aan de eigenaren of huurders van gebouwen en kmo’s over kosteneffectieve maatregelen en financieringsinstrumenten om het gebruik van hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingssystemen te verbeteren. De lidstaten verstrekken deze informatie door middel van toegankelijke en transparante adviesinstrumenten via éénloketsystemen.”;

"

d)  lid 4 wordt vervangen door:"

“4. Om de in lid 1, eerste alinea, bedoelde gemiddelde jaarlijkse toename te verwezenlijken, voeren de lidstaten drie of meer van de volgende maatregelen uit:

   a) de fysieke vermenging van hernieuwbare energie of afvalwarmte en -koude in de voor verwarming en koeling geleverde energiebronnen en brandstoffen;
   b) de installatie in gebouwen van hoogrenderende hernieuwbare verwarmings- en koelingssystemen, de aansluiting van gebouwen op hoogrenderende systemen voor stadsverwarming en -koeling of het gebruik van hernieuwbare energie of afvalwarmte en -koude in industriële verwarmings- en koelingsprocessen;
   c) maatregelen die worden gedekt door verhandelbare certificaten waarmee wordt aangetoond dat de verplichting van lid 1, eerste alinea, wordt nageleefd door middel van steun aan maatregelen in de vorm van installatie krachtens punt b) van deze alinea, die wordt uitgevoerd door een andere marktspeler, zoals een onafhankelijke installateur van hernieuwbare-energietechnologie of een energiedienstverlener die diensten verleent voor installaties voor hernieuwbare energie;
   d) capaciteitsopbouw voor nationale, regionale en lokale autoriteiten om het plaatselijke potentieel voor hernieuwbare verwarming en koeling in kaart te brengen, hernieuwbare projecten en infrastructuren te plannen, ▌ uit te voeren en er advies over uit te brengen;
   e) de ontwikkeling van risicobeperkingskaders om de kapitaalkosten voor projecten voor hernieuwbare warmte en koeling en voor afvalwarmte en -koude te verlagen, onder meer door toestemming te geven voor de bundeling van kleinere projecten of door die projecten holistischer te koppelen aan andere maatregelen voor energie-efficiëntie en de renovatie van gebouwen;
   f) de bevordering van afnameovereenkomsten voor hernieuwbare verwarming en koeling voor zakelijke en collectieve kleinverbruikers;
   g) geplande vervangingsregelingen van verwarmingsbronnen die niet verenigbaar zijn met hernieuwbare bronnen of regelingen voor het uitfaseren van fossiele brandstoffen op basis van mijlpalen;
   h) voorschriften voor hernieuwbare warmteplanning, waaronder koeling, op lokaal en regionaal niveau;
   i) andere beleidsmaatregelen met gelijke werking, waaronder fiscale maatregelen, steunregelingen en andere financiële prikkels die bijdragen tot de installatie van hernieuwbare verwarmings- en koelingsapparatuur en de ontwikkeling van energienetwerken die hernieuwbare energie leveren voor de verwarming en koeling in gebouwen en de industrie;
   j) de bevordering van de opwekking van biogas en de injectie ervan in het gasnet, in plaats van het te gebruiken voor elektriciteitsproductie;
   k) maatregelen ter bevordering van de integratie van technologieën voor de opslag van thermische energie in verwarmings- en koelingssystemen;
   l) de bevordering van netwerken voor stadsverwarming en -koeling die eigendom zijn van de verbruikers, met name hernieuwbare-energiegemeenschappen, onder meer met behulp van regelgevingsmaatregelen, financieringsregelingen en ondersteuning.

Bij de vaststelling en uitvoering van die maatregelen zorgen de lidstaten ervoor dat ze toegankelijk zijn voor alle consumenten, met inbegrip van huurders, met name mensen met een laag inkomen of kwetsbare huishoudens, en eisen zij dat een aanzienlijk aandeel van de uit te voeren maatregelen bij voorrang wordt uitgevoerd in huishoudens die zich in een toestand van energiearmoede bevinden zoals gedefinieerd in Richtlijn ... [herschikking van de richtlijn energie-efficiëntie] en in sociale woningen wonen, die anders niet over voldoende kapitaal zouden beschikken om er gebruik van te kunnen maken.”.

"

13)  Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt vervangen door:"

“1. De lidstaten steunen de renovatie van bestaande netwerken voor stadsverwarming en -koeling en de ontwikkeling van hoogrenderende stadsverwarmings- en stadskoelingsnetwerken van de vierde en vijfde generatie die uitsluitend gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen en onvermijdelijke afvalwarmte of -koude na een positieve economische en ecologische kosten-batenanalyse die is uitgevoerd in partnerschap met de betrokken lokale overheden. De lidstaten zorgen ervoor dat aan de eindgebruikers informatie wordt verstrekt over de energieprestaties, de broeikasgasemissies en het aandeel hernieuwbare energie in hun stadsverwarmings- en koelingssystemen, en wel op een makkelijk toegankelijke wijze, zoals op facturen of op de websites van leveranciers, of op verzoek. De informatie over het aandeel hernieuwbare energie wordt ten minste uitgedrukt als een percentage van het bruto-eindverbruik van verwarming en koeling dat aan de klanten van een bepaald stadsverwarmings- en -koelingssysteem is toegewezen, met inbegrip van informatie over hoeveel energie is gebruikt om één eenheid verwarming aan de klant of eindgebruiker te leveren.”;

"

b)  lid 4 wordt vervangen door:"

“4. De lidstaten streven ernaar het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen, met inbegrip van warmte opgewekt door elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, en uit afvalwarmte en -koude in stadsverwarming en -koeling te doen toenemen met ten minste 2,3 procentpunt als jaarlijks gemiddelde berekend voor de periodes 2021-2025 en 2026-2030, ten opzichte van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen, met inbegrip van warmte opgewekt door elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, en uit afvalwarmte en -koude in stadsverwarming en -koeling in 2020, en voeren daartoe de nodige maatregelen uit. Het aandeel hernieuwbare energie wordt uitgedrukt in aandeel bruto-eindverbruik van energie in stadsverwarming en ‑koeling aangepast aan normale gemiddelde weersomstandigheden.

Lidstaten met een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen en uit afvalwarmte en ‑koude in stadsverwarming en -koeling van meer dan 60 % mogen ervan uitgaan dat met dat aandeel aan de in de eerste alinea bedoelde voorwaarde betreffende de jaarlijkse gemiddelde toename is voldaan.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de in de eerste alinea bedoelde jaarlijkse gemiddelde toename op te nemen in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen op grond van bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1999.”;

"

c)  het volgende lid 4 bis wordt ingevoegd:"

“4 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat de beheerders van stadsverwarmings- of -koelingssystemen met een vermogen van meer dan 25 MWth aangemoedigd worden derde leveranciers van energie uit hernieuwbare bronnen en uit afvalwarmte en -koude aan te sluiten of aangemoedigd worden aan te bieden om warmte en koude uit hernieuwbare bronnen en uit afvalwarmte en -koude van derde leveranciers op basis van door de ▌betrokken lidstaat vast te stellen niet-discriminerende criteria aan te sluiten of af te nemen, als een dergelijke aansluiting technisch en economisch haalbaar is en indien deze beheerders een of meer van het volgende moeten doen:

   a) tegemoetkomen aan de vraag van nieuwe klanten;
   b) de bestaande warmte- of koudeopwekkingscapaciteit vervangen;
   c) de bestaande warmte- of koudeopwekkingscapaciteit uitbreiden.

De lidstaten kunnen besluiten hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor stadsverwarming en -koeling mee te tellen in de in lid 4 van dit artikel vastgestelde jaarlijkse gemiddelde stijging. Hernieuwbare elektriciteit die wordt meegeteld in het kader van artikel 7, lid 1, punt b) wordt niet in aanmerking genomen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 7, lid 1, punt a).

Indien lidstaten besluiten hernieuwbare elektriciteit die voor stadsverwarming en -koeling wordt gebruikt, mee te tellen, brengen zij de Commissie hiervan vóór de invoering van een dergelijk mechanisme op de hoogte. De lidstaten nemen de hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit die wordt gebruikt voor stadsverwarming en -koeling op in hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatvoortgangsverslagen overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) 2018/1999.”;

"

d)  de leden 5 en 6 worden vervangen door:"

“5. De lidstaten kunnen een beheerder van een stadsverwarmings- of -koelingssysteem toestaan om in elk van de volgende situaties de aansluiting te weigeren en warmte of koude van een derde leverancier af te nemen:

   a) in het systeem ontbreekt de nodige capaciteit ten gevolge van andere leveringen van verwarming of koeling uit hernieuwbare bronnen of uit afvalwarmte en -koude;
   b) de van de derde leverancier afgenomen warmte of koude beantwoordt niet aan de technische parameters die nodig zijn voor de aansluiting en die een betrouwbare en veilige werking van het stadsverwarmings- en -koelingssysteem moeten waarborgen;
   c) de beheerder kan aantonen dat het verlenen van toegang zou leiden tot een te grote stijging van de kosten van warmte of koude voor eindafnemers in vergelijking met de kosten voor het gebruik van de belangrijkste plaatselijke warmte- en koudevoorziening waarmee de hernieuwbare bron of de afvalwarmte en -koude zouden concurreren;
   d) het systeem van de beheerder voldoet aan de definitie van efficiënte stadsverwarming en -koeling vastgesteld in [artikel x van de voorgestelde herschikking van de richtlijn betreffende energie-efficiëntie].

De lidstaten zorgen ervoor dat, als een beheerder van een stadsverwarmings- en -koelingssysteem weigert een leverancier van verwarming of koeling aan te sluiten op grond van de eerste alinea, die beheerder aan de bevoegde autoriteit informatie verstrekt over de redenen van de weigering, alsook over de voorwaarden waaraan moet worden voldaan en de maatregelen die in het systeem moeten worden vastgesteld om de aansluiting mogelijk te maken. De lidstaten zorgen voor een passende procedure om ongerechtvaardigde weigeringen te verhelpen.

6.  De lidstaten zorgen zo nodig voor een coördinatiekader tussen beheerders van stadsverwarmings- en -koelingssystemen en de potentiële bronnen van afvalwarmte en -koude in de industrie en de tertiaire sector om het gebruik van afvalwarmte en -koude te vergemakkelijken. Dat coördinatiekader zorgt voor de toepassing van het energie-efficiëntie-eerstbeginsel en maakt een dialoog mogelijk over het gebruik van afvalwarmte en -koude, met daarbij ten minste de betrokkenheid van:

   a) beheerders van stadsverwarmings- en -koelingssystemen;
   b) ondernemingen in de industrie en de tertiaire sector die afvalwarmte en -koude genereren die economisch kan worden teruggewonnen via stadsverwarmings- en -koelingssystemen, zoals datacenters, industriële installaties, grote commerciële gebouwen, energieopslagvoorzieningen en openbaar vervoer; ▌
   c) lokale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de planning en goedkeuring van energie-infrastructuren;
   d) wetenschappelijke deskundigen die werken aan de nieuwste, geavanceerde, hoogrenderende systemen voor stadsverwarming en -koeling die volledig op hernieuwbare energiebronnen gebaseerd zijn;
   e) hernieuwbare-energiegemeenschappen die bij verwarming en koeling betrokken zijn.”;

"

e)  de leden 8, 9 en 10 worden vervangen door:"

“8. De lidstaten stellen een kader vast volgens hetwelk beheerders van elektriciteitsdistributiesystemen ten minste om de vier jaar, in samenwerking met de beheerders van stadsverwarmings- en -koelingssystemen in hun respectieve gebieden, zullen beoordelen wat het potentieel is voor stadsverwarmings- en -koelingssystemen om balanceringsdiensten en andere systeemgerelateerde diensten te verlenen, met inbegrip van vraagrespons en warmteopslag van overtollige elektriciteit uit gecentraliseerde en gedecentraliseerde hernieuwbare bronnen, en of het gebruik van het vastgestelde potentieel efficiënter met bronnen en kosten omgaat dan andere mogelijke oplossingen in overeenstemming met het energie-efficiëntie-eerstbeginsel.

De lidstaten zorgen ervoor dat beheerders van elektriciteitstransmissie- en -distributiesystemen terdege rekening houden met de resultaten van de krachtens de eerste alinea vereiste beoordeling bij netplanning, netinvesteringen en infrastructuurontwikkeling op hun respectieve grondgebied.

De lidstaten vergemakkelijken de coördinatie tussen beheerders van stadsverwarmings- en -koelingssystemen enerzijds en beheerders van elektriciteitstransmissie- en -distributiesystemen anderzijds om ervoor te zorgen dat balancerings-, opslag- en andere flexibiliteitsdiensten, zoals vraagrespons, die door beheerders van stadsverwarmings- en stadskoelingssystemen worden geleverd, op een niet-discriminerende basis aan hun elektriciteitsmarkten kunnen deelnemen.

De lidstaten kunnen de beoordelings- en coördinatievereisten uit hoofde van de eerste en de derde alinea uitbreiden tot beheerders van gastransmissie- en distributiesystemen, met inbegrip van waterstofnetwerken en andere energienetwerken.

9.  De lidstaten zorgen ervoor dat de rechten van consumenten en de regels voor het beheer van stadsverwarmings- en -koelingssystemen overeenkomstig dit artikel duidelijk zijn gedefinieerd, openbaar beschikbaar zijn en door de bevoegde autoriteit worden gehandhaafd.

10.  Een lidstaat hoeft lid 2 niet toe te passen indien aan ten minste een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

   a) zijn aandeel stadsverwarming en -koeling bedroeg 2 % of minder van het bruto-eindverbruik van energie in de verwarmings- en koelingssector op 24 december 2018;
   b) zijn aandeel stadsverwarming en -koeling is toegenomen tot meer dan 2 % van het bruto-eindverbruik van energie in de verwarmings- en koelingssector op 24 december 2018 door de ontwikkeling van nieuwe efficiënte stadsverwarming en -koeling op basis van zijn geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan op grond van bijlage I bij Verordening (EU) 2018/1999 en de in artikel 23, lid 1 bis, van deze richtlijn, bedoelde beoordeling, of
   c) 90 % van het bruto-eindverbruik van energie in stadsverwarmings- en -koelingssystemen vindt plaats in stadsverwarmings- en -koelingssystemen die voldoen aan de definitie die in [artikel x van de voorgestelde herschikking van de richtlijn energie-efficiëntie] is vastgesteld.”.

"

14)  Artikel 25 wordt vervangen door:"

“Artikel 25

Reductie van de broeikasgasintensiteit in de vervoerssector door het gebruik van hernieuwbare energie

1.  Elke lidstaat legt brandstofleveranciers de verplichting op ervoor te zorgen dat:

   a) de hoeveelheid aan de vervoerssector geleverde hernieuwbare brandstoffen en hernieuwbare elektriciteit leidt tot een reductie van de broeikasgasintensiteit van ten minste 16 % tegen 2030, vergeleken met het in artikel 27, lid 1, punt b), vastgestelde referentiescenario, in overeenstemming met een door de lidstaat vastgesteld ▌traject;
   b) het aandeel geavanceerde biobrandstoffen en biogas geproduceerd uit de in bijlage IX, deel A, vermelde grondstoffen in de aan de vervoerssector geleverde energie ten minste ▌0,5 % in 2025 en ten minste 2,2 % in 2030 bedraagt, en het aandeel hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in 2028 ten minste 2,6 % bedraagt en ten minste 5,7 % in 2030;
   b bis) brandstofleveranciers vanaf 2030 ten minste 1,2 % van de hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en hernieuwbare waterstof leveren aan de scheepvaartsector, waarvan de uitstoot moeilijk te verminderen is. Een lidstaat die niet over zeehavens op zijn grondgebied beschikt, kan ervoor kiezen deze bepaling niet toe te passen. Elke lidstaat die gebruik wenst te maken van deze ontheffing, stelt de Commissie daarvan uiterlijk één jaar na ... [De inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] op de hoogte. Elke latere wijziging wordt eveneens aan de Commissie meegedeeld.

Indien de lijst van grondstoffen in deel A en in bijlage IX overeenkomstig artikel 28, lid 6, wordt gewijzigd, wordt het minimumaandeel van geavanceerde biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd op basis van de grondstoffen in de energie die aan de vervoerssector wordt geleverd, zoals bedoeld in punt b) van dit lid, dienovereenkomstig verhoogd op grond van een effectbeoordeling door de Commissie.

De Commissie beoordeelt de in lid 1 vastgestelde verplichting, teneinde uiterlijk in 2025 een wetgevingsvoorstel in te dienen voor een verhoging daarvan indien er verdere aanzienlijke kostenbesparingen zijn in de productie van hernieuwbare energie, wanneer dat nodig is om te voldoen aan de internationale verplichtingen van de Unie voor het koolstofvrij maken, of wanneer een aanzienlijke daling van het energieverbruik in de Unie een dergelijke verhoging rechtvaardigt.

Voor de berekening van de in punt a) bedoelde reductie en het in punt b) bedoelde aandeel nemen de lidstaten ook hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong in aanmerking wanneer deze worden gebruikt als tussenproduct voor de productie van conventionele vervoersbrandstoffen. Voor de berekening van de in punt a) bedoelde reductie kunnen de lidstaten brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof in aanmerking nemen.

De lidstaten kunnen bij de vaststelling van de verplichting voor brandstofleveranciers overgaan tot vrijstelling van brandstofleveranciers die elektriciteit of hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong leveren, van de eis om, met betrekking tot die brandstoffen, het minimumaandeel geavanceerde biobrandstoffen en biogas geproduceerd uit de in bijlage IX, deel A, vermelde grondstoffen te bereiken.

2.  De lidstaten stellen een mechanisme in waarmee brandstofleveranciers op hun grondgebied kredieten kunnen uitwisselen voor de levering van hernieuwbare energie aan de vervoerssector. Marktdeelnemers die via openbare oplaadstations of hernieuwbare energie hernieuwbare elektriciteit aan lichte en zware elektrische voertuigen leveren, ontvangen kredieten, ongeacht of de marktdeelnemers aan de door de lidstaat aan brandstofleveranciers opgelegde verplichting onderworpen zijn, en mogen die kredieten verkopen aan brandstofleveranciers, die de kredieten mogen gebruiken om te voldoen aan de in lid 1, eerste alinea, vastgestelde verplichting. De lidstaten kunnen besluiten particuliere oplaadpunten op te nemen in het in de eerste alinea bedoelde mechanisme, mits kan worden aangetoond dat aan die particuliere oplaadstations geleverde hernieuwbare elektriciteit uitsluitend aan elektrische voertuigen wordt geleverd.”.

"

15)  Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)  de eerste alinea wordt vervangen door:"

“Voor de berekening van het in artikel 7 bedoelde bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in een lidstaat en het in artikel 25, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde streefcijfer voor broeikasgasintensiteitreductie is het aandeel biobrandstoffen en vloeibare biomassa, en het aandeel in het vervoer verbruikte biomassabrandstoffen, indien geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen, maximaal één procentpunt hoger dan het aandeel van dergelijke brandstoffen in het eindverbruik van energie in de vervoerssector in 2020 in die lidstaat, met een maximum van 7 % van het eindverbruik van energie in de vervoerssector in die lidstaat.

Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie een afwijking van de eerste alinea toestaan op grond waarvan de lidstaten vloeibare biomassa die wordt gebruikt voor de opwekking van elektriciteit in ultraperifere gebieden in de zin van artikel 349 VWEU, mogen uitsluiten van de berekening van het in de eerste alinea bedoelde plafond van 7 % van het eindverbruik van energie in de sector van het weg- en spoorvervoer, op voorwaarde dat een dergelijke afwijking wordt gerechtvaardigd door specifieke lokale omstandigheden. De lidstaten moeten dit verzoek om afwijking tegen ... [datum van omzetting van deze wijzigingsrichtlijn] aan de Commissie doen toekomen, samen met actuele wetenschappelijke en technische rechtvaardigingen voor de afwijking. De Commissie besluit binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek van de lidstaat of zij hier al dan niet op ingaat.”;

"

i bis)  de tweede alinea wordt vervangen door:"

“Wanneer het in de eerste alinea bedoelde aandeel biobrandstoffen en vloeibare biomassa kleiner is dan 1 % in een lidstaat, kan het worden verhoogd tot maximaal 2 % van het eindverbruik van energie in de weg- en spoorvervoersectoren.”;

"

ii)  de vierde alinea wordt vervangen door:"

“Indien het aandeel biobrandstoffen en vloeibare biomassa, en het aandeel in het vervoer verbruikte biomassabrandstoffen die worden geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen in een lidstaat beperkt is tot een aandeel van minder dan 7 % of een lidstaat besluit het aandeel nog verder te beperken, kan die lidstaat het in artikel 25, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde streefcijfer voor broeikasgasintensiteitreductie dienovereenkomstig beperken, gezien de bijdrage die deze brandstoffen zouden hebben geleverd qua broeikasgasemissiereductie. Daartoe gaan de lidstaten ervan uit dat die brandstoffen een broeikasgasemissiereductie van 50 % opleveren.”;

"

b)  ▌lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i)  in de eerste en vijfde alinea wordt “het in artikel 25, lid 1, eerste alinea, bedoelde minimumaandeel” of “het minimumaandeel bedoeld in artikel 25, lid 1, eerste alinea,” vervangen door “het in artikel 25, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde streefcijfer voor broeikasgasemissiereductie”;

ii)  de tweede alinea wordt vervangen door:"

Uiterlijk op ... [datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] neemt dit maximum af tot 0 %.

"

iii)  na de vierde alinea wordt de volgende alinea ingevoegd:"

“De Commissie dient uiterlijk op 30 juni 2023 bij het Europees Parlement en de Raad een bijwerking van het verslag in over de stand van zaken omtrent de verhoging van de wereldwijde productie van de relevante voedsel- en voedergewassen. Deze actualisering omvat de meest recente gegevens uit de afgelopen twee jaar met betrekking tot ontbossing en grondstoffen met een hoog risico op indirecte veranderingen in landgebruik, en in de actualisering worden ook andere producten met een hoog risico in de categorie grondstoffen met een hoog risico op indirecte veranderingen in landgebruik aan de orde gesteld. Voor de toepassing van de in de zesde alinea bedoelde gedelegeerde handelingen bedraagt het maximumaandeel van de gemiddelde jaarlijkse uitbreiding van het algehele productiegebied met grote koolstofvoorraden 7,9 %.”.

"

16)  Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

a)  de titel wordt vervangen door:"

“Berekeningsvoorschriften in de vervoerssector en met betrekking tot hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, ongeacht hun eindgebruik”;

"

b)  lid 1 wordt vervangen door:"

“1. Voor de berekening van de in artikel 25, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde broeikasgasintensiteitreductie gelden de volgende regels:

   a) de broeikasgasemissiereducties worden als volgt berekend:
   i) voor biobrandstoffen en biogas, door de hoeveelheid van deze brandstoffen die aan alle vervoerswijzen wordt geleverd te vermenigvuldigen met hun overeenkomstig artikel 31 vastgestelde emissiereducties;
   ii) voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof, door de hoeveelheid van deze brandstoffen die aan alle vervoerswijzen wordt geleverd te vermenigvuldigen met hun emissiereducties, bepaald overeenkomstig gedelegeerde handelingen die op grond van artikel 29 bis, lid 3, zijn vastgesteld;
   iii) voor hernieuwbare elektriciteit, door de hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit die aan alle vervoerswijzen wordt geleverd te vermenigvuldigen met een fossiele referentiebrandstof.

De in bijlage V vastgestelde referentiebrandstof ECf(e) wordt gebruikt tot en met 31 december 2029. Vanaf 1 januari 2030 moet de in bijlage V vastgestelde referentiebrandstof EF(t) worden gebruikt.

Voor de berekening van de emissiereducties vanaf 2030 moeten de broeikasgasemissiereducties die in 2030 zullen worden bereikt dankzij het gebruik van hernieuwbare elektriciteit in het vervoer, berekend op basis van de referentiebrandstof EF(t), evenwel worden beschouwd als een aanvulling van hernieuwbare elektriciteit bij wat al zal zijn bereikt op 31 december 2029 middels de referentiebrandstof EF(t).

   b) het in artikel 25, lid 1, bedoelde referentiescenario wordt berekend door de hoeveelheid aan de vervoerssector geleverde energie te vermenigvuldigen met de in bijlage V vastgestelde fossiele referentiebrandstof EF(t);
   c) voor de berekening van de relevante hoeveelheden energie gelden de volgende regels:
   i) om de hoeveelheid energie die aan de vervoerssector wordt geleverd te bepalen, worden de in bijlage III vastgestelde waarden met betrekking tot de energie-inhoud van transportbrandstoffen gebruikt;
   ii) om de energie-inhoud te bepalen van transportbrandstoffen die niet in bijlage III zijn opgenomen, gebruiken de lidstaten de desbetreffende Europese normen voor de bepaling van de calorische waarden van brandstoffen. Indien voor die toepassing geen Europese norm is vastgesteld, worden de desbetreffende ISO-normen gebruikt;
   iii) de hoeveelheid aan de vervoerssector geleverde hernieuwbare elektriciteit wordt bepaald door de hoeveelheid aan die sector geleverde elektriciteit te vermenigvuldigen met het gemiddelde aandeel hernieuwbare elektriciteit dat in de twee voorgaande jaren op het grondgebied van de lidstaat is geleverd. Bij wijze van uitzondering wordt elektriciteit die uit een rechtstreekse aansluiting op een hernieuwbare-elektriciteitsopwekkingsinstallatie wordt verkregen en aan de vervoerssector wordt geleverd, volledig als hernieuwbare elektriciteit geteld;
   iv) het aandeel biobrandstoffen en biogassen geproduceerd uit in bijlage IX, deel B, vermelde grondstoffen in de energie-inhoud van aan de vervoerssector geleverde brandstoffen en elektriciteit wordt, behalve voor Cyprus en Malta, beperkt tot 1,7 %;

Indien de lijst van grondstoffen in deel B van bijlage IX overeenkomstig artikel 28, lid 6, wordt gewijzigd, wordt het plafond voor dergelijke biobrandstoffen en biogassen dienovereenkomstig verhoogd, op basis van een effectbeoordeling door de Commissie.

   d) de broeikasgasintensiteitreductie door het gebruik van hernieuwbare energie wordt bepaald door de broeikasgasemissiereductie door het gebruik van biobrandstoffen, biogas en hernieuwbare elektriciteit die aan alle vervoerswijzen worden geleverd, te delen door de referentiewaarde.

De Commissie is overeenkomstig artikel 35 bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn door de aanpassing aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang van de energie-inhoud van transportbrandstoffen als vastgesteld in bijlage III.”;

"

c)  het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:"

“1 bis. Voor de berekening van de in artikel 25, lid 1, eerste alinea, punt b), bedoelde streefcijfers gelden de volgende regels:

   a) voor de berekening van de noemer, dat wil zeggen de hoeveelheid energie die in de vervoerssector wordt verbruikt, worden alle aan de vervoerssector geleverde brandstoffen en elektriciteit in aanmerking genomen;
   b) voor de berekening van de teller wordt de energie-inhoud van geavanceerde biobrandstoffen en biogas geproduceerd uit de in bijlage IX, deel A, vermelde grondstoffen en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die aan alle vervoerswijzen op het grondgebied van de Unie worden geleverd, in aanmerking genomen;
   c) de aandelen geavanceerde biobrandstoffen en biogas geproduceerd uit de in bijlage IX, deel A, vermelde grondstoffen en hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong die in de lucht- en de scheepvaartsector worden geleverd, worden geacht 1,2 maal hun energie-inhoud te zijn.”;

"

d)  lid 2 wordt geschrapt;

e)  lid 3 wordt vervangen door::"

3. Wanneer elektriciteit wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, hetzij rechtstreeks, hetzij voor de productie van tussenproducten, wordt het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in het land van productie, gemeten twee jaar vóór het jaar in kwestie, gebruikt om het aandeel hernieuwbare energie te bepalen.

Elektriciteit die wordt verkregen uit een rechtstreekse aansluiting op een of meer hernieuwbare-elektriciteitsopwekkingsinstallaties kan volledig worden meegeteld als hernieuwbare elektriciteit voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong, mits de installatie aantoont dat de betreffende elektriciteit is geleverd zonder elektriciteit van het net af te nemen.

Elektriciteit die van het net wordt afgenomen, mag als volledig hernieuwbaar worden meegeteld mits die elektriciteit uitsluitend uit hernieuwbare bronnen afkomstig is en de hernieuwbare kenmerken en andere relevante criteria zijn aangetoond, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de hernieuwbare kenmerken van die elektriciteit slechts één keer en slechts in één eindgebruiksector worden aangevoerd.

Dit kan worden bewerkstelligd door te voldoen aan de volgende eisen:

   a) om de hernieuwbare eigenschappen aan te tonen, moeten producenten van brandstoffen worden verplicht een of meer hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten te sluiten met installaties die elektriciteit opwekken voor een bedrag dat ten minste gelijk is aan de hoeveelheid elektriciteit waarvan wordt beweerd dat die volledig hernieuwbaar is;
   b) het evenwicht tussen de hernieuwbare elektriciteit die via een of meer stroomafnameovereenkomsten wordt aangekocht en de hoeveelheid elektriciteit die van het net wordt afgenomen om de brandstof te produceren, wordt op kwartaalbasis bereikt om de productie volledig als hernieuwbare brandstof van niet-biologische oorsprong in aanmerking te laten komen.

Vanaf 1 januari 2030 wordt het evenwicht tussen de hernieuwbare elektriciteit die via een of meer stroomafnameovereenkomsten wordt aangekocht en de hoeveelheid elektriciteit die van het net wordt afgenomen om de brandstof te produceren, op maandbasis, kwartaalbasis of jaarbasis bereikt om de productie volledig als hernieuwbare brandstof van niet-biologische oorsprong in aanmerking te laten komen. De temporele correlatie hangt af van een beoordeling door de Commissie. Deze eis is van toepassing op alle bestaande centrales, met inbegrip van die welke vóór 2030 in bedrijf zijn gesteld.

Wat de locatie van de elektrolyse-installatie betreft, moet aan ten minste een van de volgende voorwaarden worden voldaan:

   a) de installatie die in het kader van de hernieuwbare-stroomafnameovereenkomst hernieuwbare elektriciteit opwekt, is gevestigd in hetzelfde land als de elektrolyse-installatie of in een buurland; of
   b) de installatie die in het kader van de hernieuwbare-stroomafnameovereenkomst hernieuwbare elektriciteit opwekt, bevindt zich in een offshore-biedzone die grenst aan het land waar de elektrolyse-installatie zich bevindt of in een buurland.

Elektriciteit die van het net wordt afgenomen of er vanuit een energieopslagvoorziening opnieuw in wordt geïnjecteerd, mag als volledig hernieuwbaar worden meegeteld mits die elektriciteit uitsluitend uit hernieuwbare bronnen afkomstig is en de hernieuwbare kenmerken en andere relevante criteria zijn aangetoond, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de hernieuwbare kenmerken van die elektriciteit slechts één keer en slechts in één eindgebruiksector worden aangevoerd [Am. 13].

Elektriciteit die wordt opgewekt door een elektrisch voertuig op zonne-energie en die wordt gebruikt voor de beweging van het voertuig zelf, kan als volledig hernieuwbaar worden beschouwd.” [Am. 32]

"

17)  Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

a)  de leden 2, 3 en 4 worden geschrapt.

b)  lid 5 wordt vervangen door:"

“Uiterlijk op 31 december 2024 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast ter aanvulling van deze richtlijn door de specificering van de methode voor het bepalen van het aandeel biobrandstoffen, en biogas voor vervoer, uit biomassa die in een gezamenlijk proces met fossiele brandstoffen worden verwerkt.”;

"

b bis)  in lid 6 worden de punten c) en d) vervangen door:"

“c) de noodzaak om aanzienlijke verstorende effecten op de markten voor (bij)producten, afvalstoffen of residuen te vermijden, rekening houdend met de toekomstige beschikbaarheid van grondstoffen en de noodzaak om marktverstoring met als gevolg een massale invoer van grondstoffen te voorkomen;

   d) het potentieel om substantiële broeikasgasemissiereducties op te leveren, vergeleken met fossiele brandstoffen en op basis van een levenscyclusbeoordeling van emissies, rekening houdend met de beschikbare hoeveelheden grondstoffen en het aandeel van reeds bestaande concurrerende industriële toepassingen en met inachtneming van specifieke nationale kenmerken;”;

"

c)  in lid 7 wordt “de in artikel 25, lid 1, vierde alinea, vastgelegde” vervangen door “de in artikel 25, lid 1, eerste alinea, punt b), vastgelegde”.

18)  Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

-i)   in de eerste alinea wordt de aanhef vervangen door:"

“Energie uit biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen wordt enkel in aanmerking genomen voor de in de punten a), b) en c) van deze alinea genoemde doeleinden, indien ze voldoen aan de in de leden 2 tot en met 7 en lid 10 van dit artikel bepaalde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria en rekening houden met de afvalhiërarchie zoals vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG en met het beginsel van cascadering waarnaar wordt verwezen in artikel 3;” [Am. 43];

"

i)  in de eerste alinea wordt punt a) vervangen door:"

“a) het bijdragen aan de aandelen hernieuwbare energie van de lidstaten en de in artikel 3, lid 1, artikel 15 bis, lid 1, artikel 22 bis, lid 1, artikel 23, lid 1, artikel 24, lid 4, en artikel 25, lid 1, van deze richtlijn bedoelde streefcijfers;";

"

i bis)   de volgende alinea wordt na de eerste alinea ingevoegd:"

“Energie uit vaste biomassabrandstoffen wordt niet meegerekend voor de in de punten b) en c) van de eerste alinea bedoelde doeleinden als deze brandstoffen zijn afgeleid van primaire houtachtige biomassa volgens de definitie van artikel 2 van deze richtlijn. Om bij te dragen aan het behalen van het in artikel 3, lid 1, bedoelde streefcijfer voor hernieuwbare energie, mag het energieaandeel van vaste biomassabrandstoffen die zijn afgeleid van primaire houtachtige biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2 van deze richtlijn, op basis van de meest recente beschikbare gegevens niet groter zijn dan het aandeel van het gemiddelde van dergelijke brandstoffen in het totale energieverbruik gedurende de periode 2017-2022.” [Am. 44];

"

i ter)   de tweede alinea wordt vervangen door:"

“Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die vervaardigd zijn uit niet van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige afvalstoffen en residuen hoeven, om in aanmerking te worden genomen voor de in de eerste alinea, onder a), b) en c), genoemde doeleinden alleen te voldoen aan de in lid 10 bepaalde broeikasgasemissiereductiecriteria. Indien gemengd afval wordt gebruikt zijn de marktdeelnemers echter verplicht sorteersystemen voor gemengd afval van bepaalde kwaliteit toe te passen die gericht zijn op de verwijdering van fossiele materialen. Deze alinea is ook van toepassing op afvalstoffen en residuen die in een product zijn verwerkt alvorens zij verder worden verwerkt tot biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen.”;

"

ii)  de vierde alinea wordt vervangen door:"

“Biomassabrandstoffen voldoen aan de in de leden 2 tot en met 7 en lid 10 bepaalde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria indien ze worden gebruikt

   a) in het geval van vaste biomassabrandstoffen, in installaties voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 7,5 MW of meer,
   b) in het geval van gasvormige biomassabrandstoffen, in installaties voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 2 MW of meer,
   c) in het geval van installaties die gasvormige biomassabrandstoffen produceren met het volgende gemiddelde biomethaandebiet:
   i) boven 500 m3 methaanequivalent/h gemeten bij standaardomstandigheden voor temperatuur en druk (d.w.z. 0 ºC en 1 bar atmosferische druk);
   ii) indien het biogas bestaat uit een mengsel van methaan en andere niet-brandbare gassen, wordt voor het methaandebiet de in punt i) vastgestelde drempel herberekend in verhouding tot het volumeaandeel methaan in het mengsel;”;

"

iii)  na de vierde alinea wordt de volgende alinea ingevoegd:"

“De lidstaten kunnen de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria toepassen op installaties met een lager totaal nominaal thermisch ingangsvermogen of biomethaandebiet.”;

"

a bis)  in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:"

“De biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit agrarische en bosbiomassa die in aanmerking worden genomen voor de in lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c), bedoelde doeleinden mogen niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land met een hoge biodiversiteitswaarde, d.w.z. land dat in of na januari 2008 een van de hierna vermelde statussen had, ongeacht of het die status nog steeds heeft:

   a) oerbos, oud bos en andere beboste gronden, d.w.z. bos en andere beboste gronden met inheemse soorten, waar geen duidelijk zichtbare tekenen van menselijke activiteiten zijn en de ecologische processen niet in aanzienlijke mate zijn verstoord;
   b) bos met grote biodiversiteit en andere beboste grond die rijk is aan soorten en niet is aangetast, en die door de betrokken bevoegde autoriteit is aangemerkt als grond met grote biodiversiteit, tenzij wordt aangetoond dat de productie van de grondstof in kwestie geen invloed heeft op die natuurbeschermingsdoeleinden;
   c) gebieden die:
   i) bij wet of door de betrokken bevoegde autoriteiten voor natuurbeschermingsdoeleinden zijn aangewezen; of
   ii) voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten die bij internationale overeenkomst zijn erkend of opgenomen zijn op lijsten van intergouvernementele organisaties of van de International Union for the Conservation of Nature, zijn aangewezen, mits die gebieden zijn erkend overeenkomstig artikel 30, lid 4, eerste alinea; tenzij wordt aangetoond dat de productie van de grondstof in kwestie geen invloed heeft op die natuurbeschermingsdoeleinden;
   d) grasland met grote biodiversiteit van meer dan een hectare dat:
   i) natuurlijk is, d.w.z. grasland dat zonder menselijk ingrijpen grasland zou blijven en dat zijn natuurlijke soortensamenstelling en ecologische kenmerken en processen behoudt, of
   ii) niet-natuurlijk is, d.w.z. grasland dat zonder menselijk ingrijpen zou ophouden grasland te zijn, dat rijk is aan soorten en niet is aangetast en door de relevante bevoegde autoriteit is aangemerkt als grasland met grote biodiversiteit, tenzij is aangetoond dat de oogst van de grondstoffen noodzakelijk is voor het behoud van de status van grasland met grote biodiversiteit;
   iii) heidegrond die de natuurlijke soortensamenstelling en ecologische kenmerken en processen behoudt.”;

"

b)  in lid 3 wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd:"

“Dit lid, met uitzondering van de eerste alinea, punt c), is ook van toepassing op biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden geproduceerd uit bosbiomassa.”;

"

c)  ▌lid 4 wordt vervangen door:"

“4. De biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit agrarische biomassa die in aanmerking worden genomen voor de in lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c), bedoelde doeleinden mogen niet geproduceerd zijn uit grondstoffen verkregen van land met hoge koolstofvoorraden, d.w.z. land dat in januari 2008 een van de hierna vermelde statussen had maar deze status niet langer heeft:

   a) waterrijke gebieden, d.w.z. land dat permanent of tijdens een groot gedeelte van het jaar onder water staat of verzadigd is met water;
   b) permanent beboste gebieden, d.w.z. gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van meer dan 30 %, of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken;
   c) gebieden van meer dan een hectare met bomen van hoger dan vijf meter en een bedekkingsgraad van 10 tot 30 %, of bomen die deze drempels ter plaatse kunnen bereiken, tenzij aangetoond wordt dat de voor en na omschakeling aanwezige koolstofvoorraden van een zodanige omvang zijn dat bij toepassing van de in bijlage V, deel C, vastgestelde methode aan de voorwaarden van lid 10 van dit artikel zou zijn voldaan;
   c bis) heidegrond die de natuurlijke soortensamenstelling en ecologische kenmerken en processen behoudt.

De bepalingen van dit lid zijn niet van toepassing op land dat, op het tijdstip dat de grondstof werd verkregen, dezelfde status had als in januari 2008.

De eerste alinea, met uitzondering van de punten b) en c), en de tweede alinea, zijn ook van toepassing op biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden geproduceerd uit bosbiomassa.”;

"

d)  lid 5 wordt vervangen door:"

“5. Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit agrarische of bosbiomassa die in aanmerking worden genomen voor de in lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde doeleinden, mogen niet zijn geproduceerd uit grondstoffen verkregen van land dat in januari 2008 veengebied was, tenzij wordt aangetoond dat de teelt en oogst van die grondstof geen ontwatering van een voorheen niet-ontwaterde bodem met zich meebrengen, en naleving op nationaal of subnationaal niveau, in overeenstemming met de criteria om het risico van het gebruik van bosbiomassa afkomstig van niet-duurzame productie als bedoeld in lid 6 tot een minimum te beperken, door de bevoegde nationale autoriteit kan worden gemeld.”;

"

d bis)   het volgende lid wordt ingevoegd: "

“5 bis. Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit agrarische biomassa die in aanmerking worden genomen voor de doeleinden die in lid 1, alinea 1, punten a), b) en c) worden genoemd, mogen niet zijn geproduceerd uit grondstoffen die zijn verkregen in een land dat geen partij is bij de Overeenkomst van Parijs.”;

"

e)  in lid 6 wordt de eerste alinea als volgt gewijzigd:

i)  de aanhef wordt vervangen door:"

“De biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa die in aanmerking worden genomen voor de in lid 1, eerste alinea, onder b) en c), bedoelde doeleinden, zijn niet afgeleid van primaire houtachtige biomassa, houden rekening met de afvalhiërarchie als vastgesteld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG en met het in artikel 3 bedoelde beginsel van cascadering, en voldoen aan de volgende criteria om het risico op het gebruik van bosbiomassa uit niet-duurzame productie tot een minimum te beperken. Om bij te dragen aan het behalen van de in artikel 3, lid 1, bedoelde streefcijfers voor hernieuwbare energie, mag het energieaandeel van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en vaste biomassabrandstoffen die zijn afgeleid van primaire houtachtige biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2 van deze richtlijn, op basis van de meest recente beschikbare gegevens niet groter zijn dan het aandeel van het gemiddelde van dergelijke brandstoffen in het totale energieverbruik gedurende de periode 2017-2022.” [Am. 45];

"

ii)   onder a) wordt punt iii) vervangen door:"

“iii) gebieden die bij internationaal of nationaal recht of door de desbetreffende bevoegde autoriteit zijn aangewezen voor natuurbeschermingsdoeleinden, met inbegrip van waterrijke gebieden, grasland, heidegrond en veengebieden, worden beschermd met het oog op het behoud van de biodiversiteit en ter voorkoming van de vernietiging van habitats als bedoeld in Richtlijnen 2009/147/EG en 92/43/EEG, de milieutoestand van oceanen als vastgesteld in Richtlijn 2008/56/EG en de ecologische toestand in rivieren als vastgesteld in Richtlijn 2000/60/EG;”;

"

iii)  in punt a) wordt punt iv) vervangen door:"

“iv) het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit gegarandeerd in stand worden gehouden teneinde nadelige effecten te voorkomen, waarbij het oogsten van stronken en wortels die niet geschikt zijn om te worden gebruikt als materiaal, bijvoorbeeld via het gebruik van praktijken voor duurzaam bosbeheer, de aantasting van oerbossen en oude bossen of de omzetting ervan in bosplantages en het oogsten op kwetsbare bodems wordt voorkomen; kaalslagen worden voorkomen, tenzij dit tot een gunstige en passende gesteldheid van ecosystemen leidt, en wordt gezorgd voor lokaal en ecologisch passende drempels voor de extractie van dood hout en voor vereisten om houtkapsystemen te gebruiken die de impact op de bodemkwaliteit, met inbegrip van bodemverdichting, en op biodiversiteitskenmerken en habitats minimaliseren; ’;

"

v)   in ▌punt b) wordt punt iv) vervangen door:"

“iv) het oogsten op een zodanige wijze wordt uitgevoerd dat de bodemkwaliteit en de biodiversiteit gegarandeerd in stand worden gehouden teneinde nadelige effecten te voorkomen, waarbij het oogsten van stronken en wortels die niet geschikt zijn om te worden gebruikt als materiaal, bijvoorbeeld via het gebruik van praktijken voor duurzaam bosbeheer, de aantasting van oerbossen en oude bossen of de omzetting ervan in bosplantages en het oogsten op kwetsbare bodems wordt voorkomen; kaalslagen worden voorkomen, tenzij dit tot een gunstige en passende gesteldheid van ecosystemen leidt, en wordt gezorgd voor lokaal en ecologisch passende drempels voor de extractie van dood hout en voor vereisten om houtkapsystemen te gebruiken die de impact op de bodemkwaliteit, met inbegrip van bodemverdichting, en op biodiversiteitskenmerken en habitats minimaliseren;”;

"

f bis)   het volgende lid wordt ingevoegd:"

“7 bis. Biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa mogen het op nationaal niveau vastgestelde maximum voor het gebruik van bosbiomassa dat in overeenstemming is met de streefcijfers van de lidstaat inzake de toename van koolstofputten zoals gedefinieerd in Verordening ... [de herziene Verordening (EU) 2018/841], niet overtreffen.”;

"

g)  in lid 10, eerste alinea, wordt punt d) vervangen door:"

“d) ten minste 70 % voor de productie van elektriciteit, verwarming en koeling uit biomassabrandstoffen die worden gebruikt in installaties die operationeel zijn vanaf 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025, en ten minste 85 % voor installaties die operationeel zijn vanaf 1 januari 2026” [Am. 46];

"

g bis)  in lid 11 wordt de aanhef vervangen door:"

“11. Elektriciteit uit biomassabrandstoffen wordt alleen in aanmerking worden genomen voor de in lid 1, eerste alinea, punten b) en c), bedoelde doeleinden als de gebruikte brandstoffen geen primaire houtachtige biomassa omvatten en ze aan één of meer van de volgende eisen voldoet. Om bij te dragen aan het behalen van de in artikel 3, lid 1, bedoelde streefcijfers voor hernieuwbare energie, mag het elektriciteitsaandeel van biomassabrandstoffen die zijn afgeleid van primaire houtachtige biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2 van deze richtlijn, op basis van de meest recente beschikbare gegevens niet groter zijn dan het aandeel van het gemiddelde van dergelijke brandstoffen in het totale elektriciteitsverbruik gedurende de periode 2017-2022.[Am. 47];

"

g ter)   lid 13 wordt vervangen door:"

13. Voor de in lid 1, eerste alinea, ▌van dit artikel bedoelde doeleinden, mogen de lidstaten, gedurende een beperkte periode afwijken van de in de leden 2 tot en met 7 en de leden 10 en 11 van dit artikel vastgelegde criteria door het vaststellen van verschillende criteria voor:

   a) installaties in de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349 VWEU, voor zover dergelijke installaties elektriciteit, verwarming of koeling uit biomassabrandstoffen en vloeibare biomassa produceren, en voor biobrandstoffen, in het bijzonder de ruimtevaartsector en de daarmee verband houdende activiteiten op het gebied van de astrofysica; alsook
   b) biomassabrandstoffen en vloeibare biomassa in de in deze alinea, punt a), bedoelde installaties en biobrandstoffen die met name worden gebruikt in de ruimtevaartsector en de daarmee verband houdende activiteiten op het gebied van de astrofysica, ongeacht waar die biomassa haar oorsprong vindt, op voorwaarde dat die criteria objectief gerechtvaardigd zijn omdat zij tot doel hebben te zorgen voor toegang tot veilige en beveiligde energie voor dat ultraperifere gebied, en dat de overgang van fossiele brandstoffen naar duurzame biomassabrandstoffen en vloeibare biomassa wordt gestimuleerd.

Vloeibare biomassa, biobrandstoffen en biomassabrandstoffen die zijn geproduceerd uit primaire houtachtige biomassa die op duurzame wijze wordt gewonnen, en het gevolg zijn van ruimtelijke ordening in een ultraperifeer gebied waar bossen ten minste 90 % van het grondgebied van dat ultraperifere gebied beslaan, worden in aanmerking genomen voor de in artikel 29, eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde doeleinden.

Om de energiezekerheid in de ultraperifere gebieden te waarborgen, kunnen de lidstaten steun blijven verlenen voor de productie van elektriciteit uit bosbiomassa in alleen op elektriciteit werkende installaties in ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349 VWEU. [Am. 33]

"

g quater)  lid 14 wordt vervangen door:"

“14. Voor de in lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde doeleinden kunnen de lidstaten aanvullende duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen vaststellen.”.

"

19)  Het volgende artikel 29 bis wordt ingevoegd:"

“Artikel 29 bis

Broeikasgasemissiereductiecriteria voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof

1.  Energie uit hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong wordt alleen meegeteld voor het aandeel hernieuwbare energie van de lidstaten en de in artikel 3, lid 1, artikel 15 bis, lid 1, artikel 22 bis, lid 1, artikel 23, lid 1, artikel 24, lid 4, en artikel 25, lid 1, bedoelde streefcijfers, als de broeikasgasemissiereducties door het gebruik van die brandstoffen ten minste 70 % bedragen.

2.  Energie uit brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof mag alleen worden meegeteld voor het in artikel 25, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde streefcijfer voor broeikasgasemissiereductie als de broeikasgasemissiereductie door het gebruik van die brandstoffen ten minste 70 % bedraagt.

3.  De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn door de specificering van de methode voor het beoordelen van de broeikasgasemissiereducties van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en van brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof. De methode waarborgt dat er geen kredieten voor voorkomen emissies worden verstrekt voor CO2 voor het afvangen waarvan reeds in het kader van andere wettelijke bepalingen emissiekredieten zijn verstrekt. In de methode wordt rekening gehouden met het koolstofgehalte van de afvalstoffen en de uitstoot ervan in de atmosfeer.

Hoe dan ook wordt in de methode voor vaststelling van de broeikasgasemissiereducties van brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof aan de hand van een levenscyclusbenadering rekening gehouden met de ingebedde koolstof.”.

"

19 bis)  Het volgende artikel 29 ter wordt ingevoegd:"

“Artikel 29 ter

Duurzaamheidscriteria voor waterkrachtcentrales

Energie die wordt opgewekt uit waterkracht wordt geproduceerd in centrales die overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG, en met name de artikelen 4 en 11 van die richtlijn, alle technisch haalbare en ecologisch relevante maatregelen hebben getroffen om de negatieve effecten op water te beperken, alsmede maatregelen om habitats en soorten die rechtstreeks afhankelijk zijn van het water te beschermen”.

"

20)  Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 1, eerste alinea, worden de inleidende zinnen vervangen door:"

Wanneer hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof moeten worden meegeteld voor de in artikel 3, lid 1, artikel 15 bis, lid 1, artikel 22 bis, lid 1, artikel 23, lid 1, artikel 24, lid 4, en artikel 25, lid 1, bedoelde streefcijfers, eisen de lidstaten van marktdeelnemers dat zij aan de hand van verplichte onafhankelijke en openbaar beschikbare controles aantonen dat aan de in artikel 29, leden 2 tot en met 7, en lid 10, en artikel 29 bis, leden 1 en 2, vastgestelde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria voor hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof is voldaan. Zij verplichten de marktdeelnemers daartoe gebruik te maken van een massabalanssysteem dat:”;

"

b)  in lid 3 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door:"

De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat marktdeelnemers betrouwbare informatie over de naleving van de in artikel 29, leden 2 tot en met 7, en lid 10, en artikel 29 bis, leden 1 en 2, vastgestelde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria indienen en rekening houden met de EU-biodiversiteitsdoelstellingen, en dat de marktdeelnemers de gegevens die gebruikt zijn om die informatie op te stellen, op verzoek ter beschikking stellen van de betrokken lidstaat alsook het brede publiek. De lidstaten accrediteren onafhankelijke aanbieders van verzekeringsdiensten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 om advies uit te brengen over de ingediende informatie en om bewijs te leveren dat dit is gedaan. Om te voldoen aan artikel 29, lid 3, punten a), b) en d), artikel 29, lid 4, punt a), artikel 29, lid 5, artikel 29, lid 6, punt a), en artikel 29, lid 7, punt a), mag de eerste of tweede audit worden gebruikt tot het eerste verzamelpunt van de bosbiomassa. Tijdens de audits moet worden nagegaan of de door de marktdeelnemers gebruikte systemen nauwkeurig en betrouwbaar zijn en bestand zijn tegen fraude, met inbegrip van een controle om te waarborgen dat materialen niet opzettelijk worden gewijzigd of verwijderd opdat de levering of een deel ervan, een afvalstof of residu kan worden. Voorts worden ook de frequentie en de methode van de steekproeftrekking gecontroleerd en wordt de robuustheid van de gegevens beoordeeld.

De in dit lid neergelegde verplichtingen zijn van toepassing ongeacht of de hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof in de Unie geproduceerd dan wel ingevoerd zijn. Informatie betreffende de geografische oorsprong en het type grondstof van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen per brandstofleverancier wordt in actuele vorm en op eenvoudig toegankelijke en gebruiksvriendelijke wijze voor de consumenten beschikbaar gesteld op de websites van marktdeelnemers, leveranciers en de betrokken bevoegde autoriteiten alsmede in tankstations en jaarlijks bijgewerkt.”;

"

c)  in lid 4 wordt de eerste alinea vervangen door:"

“De Commissie kan besluiten dat vrijwillige nationale of internationale systemen waarbij normen worden bepaald voor de productie van hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof, accurate gegevens over broeikasgasemissiereducties verschaffen met het oog op de toepassing van artikel 29, lid 10, en artikel 29 bis, leden 1 en 2, aantonen dat artikel 27, lid 3, en artikel 31 bis, lid 5, zijn nageleefd of aantonen dat leveringen van biobrandstoffen, vloeibare biomassa of biomassabrandstoffen voldoen aan de in artikel 29, leden 2 tot en met 7, vastgestelde duurzaamheidscriteria. Om aan te tonen dat is voldaan aan de in artikel 29, leden 6 en 7, vastgestelde criteria, kunnen marktdeelnemers het vereiste bewijs rechtstreeks op het niveau van het oorsprongsgebied verstrekken. Voor de toepassing van artikel 29, lid 3, eerste alinea, punt c), ii), kan de Commissie gebieden voor de bescherming van zeldzame, kwetsbare of bedreigde ecosystemen of soorten erkennen die bij internationale overeenkomsten zijn erkend of die zijn opgenomen in lijsten van intergouvernementele organisaties of de Internationale Unie voor behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen.”;

"

c bis)   in lid 4 wordt de tweede alinea vervangen door:"

“De Commissie kan besluiten dat die systemen accurate informatie bevatten over de maatregelen die zijn genomen voor de bescherming van bodem, water en lucht, het herstel van aangetast land en het vermijden van overmatig watergebruik in gebieden waar water schaars is ▌.”;

"

d)  lid 6 wordt vervangen door:"

“6. De lidstaten kunnen nationale systemen instellen waarmee de naleving van de in artikel 29, leden 2 tot en met 7, en lid 10, en artikel 29 bis, leden 1 en 2, vastgestelde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria in de gehele bewakingsketen wordt gecontroleerd volgens de op grond van artikel 29 bis, lid 3, ontwikkelde methode; zij betrekken daarbij de bevoegde nationale autoriteiten. Die systemen kunnen ook worden gebruikt om de accuraatheid en volledigheid te verifiëren van de informatie die door marktdeelnemers in de Uniedatabank wordt opgenomen, om de naleving van artikel 27, lid 3, aan te tonen en voor de certificering van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik.

Een lidstaat kan een dergelijk nationaal systeem aanmelden bij de Commissie. De Commissie geeft voorrang aan de beoordeling van een aangemeld systeem teneinde de wederzijdse bilaterale en multilaterale erkenning van die systemen te vergemakkelijken. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluiten of een aangemeld nationaal systeem voldoet aan de in deze richtlijn bepaalde voorwaarden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 34, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Als het besluit positief is, kunnen andere overeenkomstig dit artikel door de Commissie erkende systemen de wederzijdse erkenning met dat nationale systeem van de lidstaat met betrekking tot de verificatie van de naleving van de criteria waarvoor het door de Commissie is erkend, niet weigeren.

Voor installaties die elektriciteit, verwarming en koeling produceren met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen tussen 5 en 20 MW, stellen de lidstaten vereenvoudigde nationale verificatiesystemen vast om de vervulling van de in artikel 29, leden 2 tot en met 7, en lid 10, vastgestelde duurzaamheids- en broeikasgasemissiecriteria te garanderen.”;

"

e)  in lid 9 wordt de eerste alinea vervangen door:"

9. “Als een marktdeelnemer bewijs of gegevens indient die zijn verkregen overeenkomstig een systeem waarvoor een in lid 4 of lid 6 bedoeld besluit is genomen, mag een lidstaat de marktdeelnemer niet verplichten om nader bewijs te leveren van de naleving van de elementen die vallen onder het systeem dat door de Commissie is erkend.”;

"

f)  lid 10 wordt vervangen door:"

10. “Op verzoek van een lidstaat dat gebaseerd kan zijn op een verzoek van een marktdeelnemer, onderzoekt de Commissie, op basis van al het beschikbare bewijs, of is voldaan aan de in artikel 29, leden 2 tot en met 7, en lid 10, en artikel 29 bis, leden 1 en 2, vastgestelde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria met betrekking tot een bron van hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof.

Binnen zes maanden na ontvangst van dat verzoek en volgens de in artikel 34, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure besluit de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, of de betrokken lidstaat:

   a) hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof van die bron voor de in artikel 29, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde doeleinden in aanmerking mag nemen; of
   b) in afwijking van lid 9 van dit artikel, van de leveranciers van de bron van hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof mag verlangen dat zij nader bewijs leveren van de naleving van die duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria en die broeikasgasemissiereductiedrempels.”.

"

22)  Het volgende artikel wordt ingevoegd:"

“Artikel 31 bis

Uniedatabank

1.  De Commissie zorgt er uiterlijk op ... [drie maanden na de inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] voor dat er een Uniedatabank wordt opgezet om de tracering mogelijk te maken van biomassabrandstoffen, vloeibare en gasvormige hernieuwbare brandstoffen en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof (de “Uniedatabank”).

2.  De lidstaten eisen dat de betrokken marktdeelnemers tijdig accurate informatie in die databank invoeren over de verrichte transacties en over de duurzaamheidscriteria van de brandstoffen waarop die transacties betrekking hebben, met inbegrip van hun broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus, van hun plaats van productie tot het moment waarop ze worden verbruikt in de Unie. Het onderling verbonden gassysteem wordt beschouwd als één enkel massabalanssysteem. Informatie over injectie en verwijdering wordt verstrekt in de Uniedatabank van de Unie voor gasvormige brandstoffen. De databank bevat tevens informatie over de al dan niet verleende steun voor de productie van een specifieke levering van brandstof en, in voorkomend geval, over het type steunregeling.

Waar nodig om de traceerbaarheid van gegevens in de gehele toeleveringsketen te verbeteren, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het toepassingsgebied van de in de Uniedatabank op te nemen informatie verder uit te breiden tot relevante gegevens van de plaats van productie of inzameling van de voor de brandstofproductie gebruikte grondstof.

De lidstaten verlangen van de brandstofleveranciers dat zij in de Uniedatabank de informatie invoeren die nodig is om na te gaan of aan de vereisten van artikel 25, lid 1, eerste alinea is voldaan.

Onverminderd de leden 1 tot en met 3 moeten de marktdeelnemers voor gasvormige hernieuwbare brandstoffen en voor gasvormige brandstoffen die in het Europese gassysteem worden geïnjecteerd, informatie invoeren over de verrichte transacties en de duurzaamheidscriteria, alsook andere relevante informatie, zoals de broeikasgasemissies van de brandstoffen tot aan hun injectie in het onderling verbonden gassysteem, waar het massabalanstraceerbaarheidssysteem wordt aangevuld met garanties van oorsprong.

3.  De lidstaten hebben toegang tot de Uniedatabank met het oog op monitoring en gegevensverificatie.

4.  Wanneer er garanties van oorsprong zijn afgegeven voor de productie van een levering van hernieuwbare gassen, zorgen de lidstaten ervoor dat die garanties van oorsprong worden geannuleerd nadat de levering van hernieuwbare gassen uit het Europese onderling verbonden systeem voor gas is verwijderd.

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat de accuraatheid en volledigheid van de door marktdeelnemers in de databank opgenomen informatie wordt geverifieerd, bijvoorbeeld door gebruik te maken van vrijwillige of nationale systemen, die kunnen worden aangevuld met een systeem van garanties van oorsprong.

5 bis.  De databank dient op een open, transparante en gebruiksvriendelijke manier openbaar gemaakt en actueel gehouden te worden.

De Commissie publiceert jaarverslagen voor het grote publiek over de in de databank van de Unie gerapporteerde informatie, met inbegrip van de hoeveelheden, de geografische oorsprong en het soort grondstof van hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen.”.

"

22 bis)  Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:"

“3. In 2025 presenteert de Commissie een wetgevingsvoorstel over het regelgevingskader voor de bevordering van hernieuwbare energie voor de periode na 2030.”;

"

b)  in lid 3 wordt de volgende alinea toegevoegd:"

“Bij de opstelling van het in de eerste alinea bedoelde wetgevingsvoorstel houdt de Commissie rekening met:

   a) het advies van de bij artikel 10 bis van Verordening (EG) nr. 401/2009 opgerichte Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering;
   b) de verwachte indicatieve broeikasgasbegroting van de Unie waarvan sprake is in artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1119;
   c) de overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1999 uiterlijk tegen 30 juni 2024 door de lidstaten ingediende geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen;
   d) de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van deze richtlijn, met inbegrip van de erin vastgestelde duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria; alsook
   e) technologische ontwikkelingen op het vlak van energie uit hernieuwbare bronnen.”;

"

c)  het volgende lid wordt toegevoegd:"

“4 bis. Uiterlijk op ... [twee jaar na de inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] evalueert de Commissie de uitvoering van deze richtlijn en publiceert zij een verslag met de conclusies van haar evaluatie. Bij de evaluatie wordt met name het volgende onderzocht:

   a) de externe effecten van het gebruik van hernieuwbare energie en de impact daarvan op het milieu;
   b) de sociaaleconomische voordelen van de uitvoering van deze richtlijn;
   c) de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van gerelateerde initiatieven op het gebied van hernieuwbare energie in het kader van RepowerEU;
   d) of aan de toegenomen vraag naar elektriciteit in de sectoren vervoer, industrie, bouw en verwarming en koeling en voor de productie van hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong wordt voldaan met gelijke hoeveelheden hernieuwbare-energieproductiecapaciteit.
   e) een geleidelijke vermindering, tegen 2030, van het aandeel brandstoffen afkomstig van primaire houtachtige biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2 van deze richtlijn, met het oog op het bereiken van de in artikel 3, lid 1, bedoelde streefcijfers voor hernieuwbare energie, op basis van een effectbeoordeling van de Commissie. De evaluatie voor deze vermindering wordt uiterlijk ... [3 jaar na de omzetting van deze wijzigingsrichtlijn] voorgelegd. [Am. 48]

De Commissie en de bevoegde autoriteiten in de lidstaten streven er voortdurend naar om de beste administratieve praktijken en procedures over te nemen, en treffen alle andere maatregelen die nodig zijn om de uitvoering van deze verordening te vereenvoudigen en de kosten voor de naleving ervan voor de betrokken spelers en sectoren tot een minimum te beperken.”;

"

23)  Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

a)  lid 2 wordt vervangen door:"

“De in artikel 8, lid 3, tweede alinea, artikel 29 bis, lid 3, artikel 26, lid 2, vierde alinea, artikel 26, lid 2, vijfde alinea, artikel 27, lid 1, tweede alinea, artikel 27, lid 3, vierde alinea, artikel 28, lid 5, artikel 28, lid 6, tweede alinea, artikel 31, lid 5, tweede alinea, en artikel 31 bis, lid 2, tweede alinea, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een periode van vijf jaar [na de inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.”;

"

b)  lid 4 wordt vervangen door:"

“Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 7, lid 3, vijfde alinea, artikel 8, lid 3, tweede alinea, artikel 29 bis, lid 3, artikel 26, lid 2, vierde alinea, artikel 26, lid 2, vijfde alinea, artikel 27, lid 1, tweede alinea, artikel 27, lid 3, vierde alinea, artikel 28, lid 5, artikel 28, lid 6, tweede alinea, artikel 31, lid 5, en artikel 31 bis, lid 2, tweede alinea, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”;

"

c)  lid 7 wordt vervangen door:"

“Een overeenkomstig artikel 7, lid 3, vijfde alinea, artikel 8, lid 3, tweede alinea, artikel 29 bis, lid 3, artikel 26, lid 2, vierde alinea, artikel 26, lid 2, vijfde alinea, artikel 27, lid 1, tweede alinea, artikel 27, lid 3, vierde alinea, artikel 28, lid 5, artikel 28, lid 6, tweede alinea, artikel 31, lid 5, en artikel 31 bis, lid 2, tweede alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar hebben gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van genoemde termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.”.

"

24)  De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig de bijlagen bij deze richtlijn.

Artikel 2

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/1999

1)  Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)  punt 11 wordt vervangen door:"

“11) “de 2030-streefcijfers voor klimaat en energie van de Unie”: het Uniebrede bindende streefcijfer om de broeikasgasemissies in de hele economie van de Unie uiterlijk in 2030 met ten minste 40 % te doen dalen in vergelijking met 1990, het Uniebrede bindende streefcijfer voor hernieuwbare energie in 2030 als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/2001, het Uniebrede centrale streefcijfer om de energie-efficiëntie in 2030 met ten minste 32,5 % te verbeteren, en het streefcijfer om in 2030 een elektriciteitsinterconnectie van ten minste 15 % te bereiken, en alle verdere streefcijfers in dit verband die door de Europese Raad of door het Europees Parlement en door de Raad voor het jaar 2030 worden overeengekomen.”;

"

b)  in punt 20 wordt punt b) wordt vervangen door:"

“b) in de context van de aanbevelingen van de Commissie op basis van de beoordeling uit hoofde van artikel 29, lid 1, punt b), met betrekking tot energie uit hernieuwbare bronnen, de vroegtijdige uitvoering door een lidstaat van zijn bijdrage aan het bindende streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie in 2030 als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/2001, gemeten ten opzichte van de nationale referentiepunten voor hernieuwbare energie van die lidstaat;”.

"

2)  In artikel 4, punt a), wordt punt 2) vervangen door:"

“2) met betrekking tot hernieuwbare energie:

Teneinde het bindende streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie in 2030 als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/2001 te bereiken, een bijdrage tot dit streefcijfer in termen van het aandeel hernieuwbare energie van de lidstaat in het bruto-eindverbruik van energie in 2030, met een indicatief traject voor die bijdrage vanaf 2021. Uiterlijk in 2022 bereikt het indicatieve traject een referentiepunt van ten minste 18 % van de totale verhoging van het aandeel hernieuwbare energie tussen het bindende nationale streefcijfer van die lidstaat voor 2020 en de bijdrage van de lidstaat aan het streefcijfer voor 2030. Uiterlijk in 2025 bereikt het indicatieve traject een referentiepunt van ten minste 43 % van de totale verhoging van het aandeel hernieuwbare energie tussen het bindende nationale streefcijfer van die lidstaat voor 2020 en de bijdrage van de lidstaat aan het streefcijfer voor 2030. Uiterlijk in 2027 bereikt het indicatieve traject een referentiepunt van ten minste 65 % van de totale verhoging van het aandeel hernieuwbare energie tussen het bindende nationale streefcijfer van die lidstaat voor 2020 en de bijdrage van de lidstaat aan het streefcijfer voor 2030.

Uiterlijk in 2030 bereikt het indicatieve traject ten minste de geplande bijdrage van de lidstaat. Indien een lidstaat verwacht dat hij zijn bindende nationale streefcijfer voor 2020 zal overtreffen, kan het indicatieve traject aanvangen bij het niveau dat hij verwacht te bereiken. De gecumuleerde indicatieve trajecten van de lidstaten komen opgeteld uit op de EU-referentiepunten in 2022, 2025 en 2027 en op het bindende streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie in 2030 als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/2001. Ongeacht zijn bijdrage aan het streefcijfer van de Unie en het indicatieve traject voor de toepassing van deze verordening, staat het een lidstaat vrij in zijn nationale beleid hogere ambities op te nemen.”.

"

3)  In artikel 5 wordt lid 2 vervangen door:"

“2. De lidstaten zorgen er samen voor dat de som van hun bijdragen ten minste het niveau bedraagt van het bindende Uniestreefcijfer voor hernieuwbare energie in 2030 als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/2001.”.

"

4)  In artikel 29 wordt lid 2 vervangen door:"

“2. Op het gebied van hernieuwbare energie evalueert de Commissie, als onderdeel van haar in lid 1 bedoelde evaluatie, de geboekte vooruitgang met betrekking tot het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van de Unie aan de hand van een indicatief Unietraject dat begint bij 20 % in 2020, referentiepunten bereikt van minstens 18 % in 2022, 43 % in 2025 en 65 % in 2027 van de totale verhoging van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen tussen het Uniestreefcijfer voor 2020 inzake hernieuwbare energie en het Uniestreefcijfer voor 2030 inzake hernieuwbare energie en oploopt tot het Uniestreefcijfer voor hernieuwbare energie in 2030 als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/2001.”.

"

Artikel 3

Wijzigingen van Richtlijn 98/70/EG

Richtlijn 98/70/EG wordt als volgt gewijzigd:

1)  Artikel 1 wordt vervangen door:"

“Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze richtlijn geeft, voor wat betreft wegvoertuigen en niet voor de weg bestemde mobiele machines (met inbegrip van binnenschepen wanneer deze niet op zee varen), landbouwtrekkers en bosbouwmachines en pleziervaartuigen wanneer deze niet op zee varen, technische specificaties van brandstoffen voor motoren met elektrische ontsteking en compressieontstekingsmotoren, ter bescherming van de gezondheid en het milieu, met inachtneming van de technische vereisten van deze motoren.”.

"

2)  Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)  de punten 1, 2 en 3 worden vervangen door:"

“1. “benzine”: iedere vluchtige minerale olie voor verbrandingsmotoren met elektrische ontsteking voor de aandrijving van voertuigen die onder de GN-codes 2710 12 41, 2710 12 45 en 2710 12 49 valt;

2.  “dieselbrandstoffen”: gasoliën die vallen onder de GN-code 2710 19 43(26) als bedoeld in Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad(27) en Verordening (EG) 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad(28) en worden gebruikt voor de aandrijving van voertuigen;

3.  “gasoliën voor niet voor de weg bestemde mobiele machines (met inbegrip van binnenschepen), landbouwtrekkers en bosbouwmachines, en pleziervaartuigen”: iedere uit aardolie verkregen vloeistof die valt onder de GN-code 2710 19 43(29), bedoeld in Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad(30), Verordening (EU) 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad(31) en Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad(32) en die bedoeld is voor gebruik in compressieontstekingsmotoren.”;

"

b)  de punten 8 en 9 worden vervangen door:"

“8. “leverancier”: “brandstofleverancier” als gedefinieerd in artikel 2, eerste alinea, punt 38, van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad(33);

9.  “biobrandstoffen”: “biobrandstoffen” als gedefinieerd in artikel 2, eerste alinea, punt 33), van Richtlijn (EU) 2018/2001;”.

"

3)  Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 1 wordt de tweede alinea vervangen door:"

“De lidstaten verplichten leveranciers ertoe ervoor te zorgen dat diesel met een methylvetzuurgehalte (FAME) tot 7 % in de handel wordt gebracht.”;

"

b)  lid 2 wordt vervangen door:"

“2. De lidstaten zorgen ervoor dat het maximaal toegelaten zwavelgehalte van gasoliën bedoeld voor gebruik in niet voor de weg bestemde mobiele machines (met inbegrip van binnenschepen), landbouwtrekkers en bosbouwmachines en pleziervaartuigen, 10 mg/kg bedraagt. De lidstaten zorgen ervoor dat andere vloeibare brandstoffen dan deze gasoliën enkel mogen gebruikt worden op binnenschepen en op pleziervaartuigen als het zwavelgehalte van deze vloeibare brandstoffen het maximum toegelaten gehalte van deze gasoliën niet overtreft.”.

"

4)  De artikelen 7 bis tot en met 7 sexies worden geschrapt.

5)  Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a)  in lid 1 worden de punten g), h), i) en k) geschrapt;

b)  lid 2 wordt geschrapt.

6)  De bijlagen I, II, IV en V worden gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn.

Artikel 4

Overgangsbepalingen

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de gegevens die met betrekking tot het jaar [PB: vervangen door het kalenderjaar waarin de intrekking van kracht wordt] of een deel daarvan overeenkomstig artikel 7 bis, lid 1, derde alinea, en artikel 7 bis, lid 7, van Richtlijn 98/70/EG, die bij artikel 3, lid 4, van deze richtlijn worden geschrapt, zijn verzameld en aan de door de lidstaat aangewezen autoriteit zijn gerapporteerd, bij de Commissie worden ingediend.

2.  De Commissie neemt de in lid 1 van dit artikel bedoelde gegevens op in alle verslagen die zij op grond van Richtlijn 98/70/EG moet indienen.

Artikel 5

Omzetting

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2023 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 6

Intrekking

Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad(34) wordt ingetrokken met ingang van [PB: vervangen door kalenderjaar waarin de intrekking van kracht wordt].

Artikel 7

Inwerkingtreding

Uiterlijk in december 2024 presenteert de Commissie een uitgebreide effectbeoordeling van de gecombineerde en cumulatieve effecten van het “Fit for 55”-pakket, met inbegrip van deze richtlijn.

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE I

De bijlagen bij Richtlijn (EU) 2018/2001 worden als volgt gewijzigd:

1)  In bijlage I wordt de laatste rij in de tabel geschrapt.

3)  Bijlage III wordt vervangen door:

ENERGIE-INHOUD VAN BRANDSTOFFEN

Brandstof

Energie-inhoud per gewicht (calorische onderwaarde, MJ/kg)

Energie-inhoud per volume (calorische onderwaarde, MJ/l)

BRANDSTOFFEN UIT BIOMASSA EN/OF BIOMASSAVERWERKING

 

 

Biopropaan

46

24

Zuivere plantaardige olie (olie die uit oliehoudende planten is verkregen door persing, extractie of vergelijkbare procedés, ruw of geraffineerd, maar niet chemisch gemodificeerd)

37

34

Biodiesel — vetzuurmethylester (methylester geproduceerd uit olie uit biomassa)

37

33

Biodiesel — vetzuurethylester (ethylester geproduceerd uit olie uit biomassa)

38

34

Biogas dat kan worden gezuiverd tot de kwaliteit van aardgas

50

Waterstofbehandelde (thermochemisch met waterstof behandelde) olie uit biomassa, ter vervanging van diesel

44

34

Waterstofbehandelde (thermochemisch met waterstof behandelde) olie uit biomassa, ter vervanging van benzine

45

30

Waterstofbehandelde (thermochemisch met waterstof behandelde) olie uit biomassa, ter vervanging van vliegtuigbrandstof

44

34

Waterstofbehandelde (thermochemisch met waterstof behandelde) olie uit biomassa, ter vervanging van vloeibaar petroleumgas

46

24

Gelijktijdig verwerkte (in een raffinaderij gelijktijdig met fossiele brandstoffen verwerkte) olie uit al dan niet gepyrolyseerde biomassa, ter vervanging van diesel

43

36

Gelijktijdig verwerkte (in een raffinaderij gelijktijdig met fossiele brandstoffen verwerkte) olie uit al dan niet gepyrolyseerde biomassa, ter vervanging van benzine

44

32

Gelijktijdig verwerkte (in een raffinaderij gelijktijdig met fossiele brandstoffen verwerkte) olie uit al dan niet gepyrolyseerde biomassa, ter vervanging van vliegtuigbrandstof

43

33

Gelijktijdig verwerkte (in een raffinaderij gelijktijdig met fossiele brandstoffen verwerkte) olie uit al dan niet gepyrolyseerde biomassa, ter vervanging van vloeibaar petroleumgas

46

23

HERNIEUWBARE BRANDSTOFFEN DIE GEPRODUCEERD KUNNEN WORDEN UIT VERSCHILLENDE HERNIEUWBARE BRONNEN, WAARONDER BIOMASSA

 

 

Methanol uit hernieuwbare bronnen

20

16

Ethanol uit hernieuwbare bronnen

27

21

Propanol uit hernieuwbare bronnen

31

25

Butanol uit hernieuwbare bronnen

33

27

Fischer-Tropschdiesel (een synthetische koolwaterstof of een mengsel van synthetische koolwaterstoffen ter vervanging van diesel)

44

34

Fischer-Tropschbenzine (een synthetische koolwaterstof of een mengsel van synthetische koolwaterstoffen, geproduceerd uit biomassa, ter vervanging van benzine)

44

33

Fischer-Tropschvliegtuigbrandstof (een synthetische koolwaterstof of een mengsel van synthetische koolwaterstoffen, geproduceerd uit biomassa, ter vervanging van vliegtuigbrandstof)

44

33

Fischer-Tropsch vloeibaar petroleumgas (een synthetische koolwaterstof of een mengsel van synthetische koolwaterstoffen ter vervanging van vloeibaar petroleumgas)

46

24

DME (dimethylether)

28

19

Waterstof uit hernieuwbare bronnen

120

ETBE (ethyl-tertiair-butylether op basis van ethanol)

36 (waarvan 37 % uit hernieuwbare bronnen)

27 (waarvan 37 % uit hernieuwbare bronnen)

MTBE (methyl-tertiair-butylether op basis van methanol)

35 (waarvan 22 % uit hernieuwbare bronnen)

26 (waarvan 22 % uit hernieuwbare bronnen)

TAEE (ethyl-tertiair-amylether op basis van ethanol)

38 (waarvan 29 % uit hernieuwbare bronnen)

29 (waarvan 29 % uit hernieuwbare bronnen)

TAME (methyl-tertiair-amylether op basis van methanol)

36 (waarvan 18 % uit hernieuwbare bronnen)

28 (waarvan 18 % uit hernieuwbare bronnen)

THxEE (hexyl-tertiair-ethylether op basis van ethanol)

38 (waarvan 25 % uit hernieuwbare bronnen)

30 (waarvan 25 % uit hernieuwbare bronnen)

THxME (hexyl-tertiair-methylether op basis van methanol)

38 (waarvan 14 % uit hernieuwbare bronnen)

30 (waarvan 14 % uit hernieuwbare bronnen)

NIET-HERNIEUWBARE BRANDSTOFFEN

 

 

Benzine

43

32

Dieselolie

43

36

Waterstof uit niet-hernieuwbare bronnen

120

4)  Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

a)  de titel wordt vervangen door:

OPLEIDING EN CERTIFICERING VAN INSTALLATEURS EN ONTWERPERS VAN INSTALLATIES VOOR HERNIEUWBARE ENERGIE”;

b)  de inleidende zin en het eerste punt worden vervangen door:

“De in artikel 18, lid 3, bedoelde certificatieregelingen en opleidingsprogramma’s worden gebaseerd op de volgende criteria:

1.  Het certificeringsproces wordt door de lidstaat of het door de lidstaat aangeduide administratief orgaan transparant en duidelijk gedefinieerd.”;

c)  de volgende punten 1 bis en 1 ter worden ingevoegd:

“1 bis. De door de certificeringsinstellingen afgegeven certificaten worden duidelijk geformuleerd en zijn voor werknemers en professionals die zich willen laten certificeren eenvoudig herkenbaar.

1 ter.  Het certificeringsproces stelt installateurs in staat kwalitatief hoogwaardige installaties te installeren die betrouwbaar functioneren.”;

d)  de punten 2 en 3 worden vervangen door:

“2. Installateurs van biomassa-installaties, warmtepompen, ondiepe geothermische installaties, installaties voor ▌thermische zonne-energie en technologieën voor opslag en vraagrespons, inclusief oplaadstations, worden gecertificeerd op basis van een geaccrediteerd opleidingsprogramma, door een geaccrediteerde opleidingsverstrekker of via formele kwalificatieregelingen, overeenkomstig de nationale wetgeving.”

3.  De accreditering van het opleidingsprogramma of de opleidingsverstrekker gebeurt door de lidstaat of de door de lidstaat aangeduide administratieve organen. Het accrediteringsorgaan ziet toe op de continuïteit, inclusiviteit en regionale of nationale dekking van de door de opleidingsverstrekker aangeboden programma’s voor opleiding, om- en bijscholing.

De opleidingsverstrekker beschikt over passende technische voorzieningen om praktische opleidingen te verstrekken, inclusief voldoende laboratoriumapparatuur, of over overeenkomstige faciliteiten om praktische opleidingen te verstrekken.

De opleidingsverstrekker biedt naast de basisopleiding ook kortere opfris- en bijscholingscursussen aan in de vorm van opleidingsmodules waarmee installateurs en ontwerpers nieuwe competenties kunnen opdoen en hun vaardigheden met betrekking tot verschillende technologieën en combinaties daarvan kunnen verbreden en diversifiëren. De opleidingsverstrekker ziet erop toe dat de opleiding wordt aangepast aan nieuwe technologieën voor hernieuwbare energie in gebouwen, de industrie en de landbouw. De opleidingsverstrekker erkent verworven relevante vaardigheden.

De opleidingsprogramma’s en -modules worden opgezet met het oog op een leven lang leren op het gebied van installaties voor hernieuwbare energie en sluiten aan bij beroepsopleidingen voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt en volwassenen die zich willen omscholen of op zoek zijn naar een nieuwe baan.

De opleidingsprogramma’s worden zo opgezet dat ze het behalen van kwalificaties in meerdere technologieën en oplossingen faciliteren, en dat eenzijdige specialisatie in een bepaald merk of een bepaalde technologie wordt voorkomen. De opleidingen mogen worden verstrekt door de fabrikant van de apparatuur of het systeem, of door een instelling of vereniging.”;

d bis)  punt 5) wordt vervangen door:

“5. De opleiding eindigt met een examen en het uitreiken van een certificaat of kwalificatiebewijs. Het examen omvat een beoordeling van het praktische vermogen van de installateur om ketels of kachels op biomassa, warmtepompen, ondiepe geothermische installaties, installaties voor thermische zonne-energie of technologieën voor opslag en vraagrespons, inclusief oplaadstations, te installeren.”;

e)  in punt 6, punt c), worden de volgende punten iv) en v) toegevoegd:

“iv) begrip van haalbaarheids- en ontwerpstudies;

v)  begrip van boorwerkzaamheden, in het geval van geothermische warmtepompen.”.

5)  In bijlage V wordt deel C als volgt gewijzigd:

a)  de punten 5 en 6 worden vervangen door:

“5. Emissies door de teelt of het ontginnen van grondstoffen, eec, komen onder meer vrij door het proces van ontginnen of teelt zelf, door het verzamelen, drogen en opslaan van de grondstoffen, door afval en lekken en door de productie van chemische stoffen of producten die worden gebruikt voor het ontginnen of de teelt. Met het afvangen van CO2 bij de teelt van grondstoffen wordt geen rekening gehouden. Indien beschikbaar worden bij de berekening de in deel D vastgestelde gedesaggregeerde standaardwaarden voor N2O-bodememissies toegepast. Het is toegestaan gemiddelden te berekenen op basis van plaatselijke landbouwpraktijken die op de gegevens van een groep landbouwbedrijven zijn gebaseerd, als alternatief voor het gebruik van feitelijke waarden.

6.  Voor de doeleinden van de in punt 1, a), bedoelde berekening wordt alleen rekening gehouden met de broeikasgasemissiereducties ten gevolge van verbeterd landbouwbeheer, esca, zoals overschakelen op weinig of geen grondbewerking, verbeterde vruchtwisseling, het gebruik van groenbemesting, met inbegrip van het beheer van residuen van landbouwgewassen, en het gebruik van biologische bodemverbeteraars (bv. compost, mestfermentatiedigestaat) indien zij geen risico op negatieve gevolgen voor de biodiversiteit opleveren. Tevens wordt sterk en verifieerbaar bewijs geleverd dat de bodemkoolstof is toegenomen of dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze in de periode waarin de betrokken grondstoffen werden geteeld, is toegenomen, rekening houdend met de emissies wanneer dergelijke praktijken leiden tot toegenomen gebruik van kunstmest en herbiciden(35).”;

b)  punt 15 wordt geschrapt;

c)  punt 18 wordt vervangen door:

“18. Met het oog op de in punt 17 vermelde berekeningen zijn de te verdelen emissies eec + el + esca + fracties van ep, etd, eccs en eccr die ontstaan tot en met de stap van het proces waarin een bijproduct wordt geproduceerd. Als er in een eerdere stap van het proces van de levenscyclus een toewijzing aan bijproducten heeft plaatsgevonden, wordt hiervoor de emissiefractie gebruikt die in de laatste stap is toegewezen aan het tussenproduct in plaats van de totale emissies. In het geval van biogas en biomethaan wordt er met het oog op die berekening rekening gehouden met alle bijproducten die niet onder het toepassingsgebied van punt 7 vallen. Er worden geen emissies toegewezen aan afval of residuen. Bijproducten met een negatieve energie-inhoud worden met het oog op deze berekening geacht een energie-inhoud van nul te hebben. Afval en residuen, waaronder alle in bijlage IX opgenomen afvalstoffen en residuen, worden geacht tijdens hun levenscyclus geen broeikasgasemissies te veroorzaken totdat ze worden verzameld, ongeacht of ze tot tussenproducten worden verwerkt voordat ze tot eindproducten worden verwerkt. ▌In het geval van biomassabrandstoffen die in raffinaderijen worden geproduceerd, andere dan de combinatie van verwerkingsbedrijven met boilers of warmtekrachtinstallaties die warmte en/of elektriciteit leveren aan het verwerkingsbedrijf, is de raffinaderij de analyse-eenheid voor de doeleinden van de in punt 17 bedoelde berekening.”.

6)  In bijlage VI wordt deel B als volgt gewijzigd:

a)  de punten 5 en 6 worden vervangen door:

“5. Emissies door de teelt of het ontginnen van grondstoffen, eec, komen onder meer vrij door het proces van ontginnen of teelt zelf, door het verzamelen, drogen en opslaan van de grondstoffen, door afval en lekken en door de productie van chemische stoffen of producten die worden gebruikt voor het ontginnen of de teelt. Met het afvangen van CO2 bij de teelt van grondstoffen wordt geen rekening gehouden. Indien beschikbaar worden bij de berekening de in deel D vastgestelde gedesaggregeerde standaardwaarden voor N2O-bodememissies toegepast. Het is toegestaan gemiddelden te berekenen op basis van plaatselijke landbouwpraktijken die op de gegevens van een groep landbouwbedrijven zijn gebaseerd, als alternatief voor het gebruik van feitelijke waarden.

6.  Voor de doeleinden van de in punt 1, a), bedoelde berekening wordt alleen rekening gehouden met de broeikasgasemissiereducties ten gevolge van verbeterd landbouwbeheer, esca, zoals overschakelen op weinig of geen grondbewerking, verbeterde vruchtwisseling, het gebruik van groenbemesting, met inbegrip van het beheer van residuen van landbouwgewassen, en het gebruik van biologische bodemverbeteraars (bv. compost, mestfermentatiedigestaat) indien zij geen risico op negatieve gevolgen voor de biodiversiteit opleveren. Tevens wordt sterk en verifieerbaar bewijs geleverd dat de bodemkoolstof is toegenomen of dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze in de periode waarin de betrokken grondstoffen werden geteeld, is toegenomen, rekening houdend met de emissies wanneer dergelijke praktijken leiden tot toegenomen gebruik van kunstmest en herbiciden(36).”;

b)  punt 15 wordt geschrapt;

c)  punt 18 wordt vervangen door:

“18. Met het oog op de in punt 17 vermelde berekeningen zijn de te verdelen emissies eec + el + esca + fracties van ep, etd, eccs en eccr die ontstaan tot en met de stap van het proces waarin een bijproduct wordt geproduceerd. Als er in een eerdere stap van het proces van de levenscyclus een toewijzing aan bijproducten heeft plaatsgevonden, wordt hiervoor de emissiefractie gebruikt die in de laatste stap is toegewezen aan het tussenproduct in plaats van de totale emissies.

In het geval van biogas en biomethaan wordt er met het oog op die berekening rekening gehouden met alle bijproducten die niet onder het toepassingsgebied van punt 7 vallen. Er worden geen emissies toegewezen aan afval of residuen. Bijproducten met een negatieve energie-inhoud worden met het oog op deze berekening geacht een energie-inhoud van nul te hebben.

Afval en residuen, waaronder alle in bijlage IX opgenomen afvalstoffen en residuen, worden geacht tijdens hun levenscyclus geen broeikasgasemissies te veroorzaken totdat ze worden verzameld, ongeacht of ze tot tussenproducten worden verwerkt voordat ze tot eindproducten worden verwerkt. ▌

In het geval van biomassabrandstoffen die in raffinaderijen worden geproduceerd, andere dan de combinatie van verwerkingsbedrijven met boilers of warmtekrachtinstallaties die warmte en/of elektriciteit leveren aan het verwerkingsbedrijf, is de raffinaderij de analyse-eenheid voor de doeleinden van de in punt 17 bedoelde berekening.”.

6 bis)   In bijlage VI wordt het volgende deel B bis ingevoegd:

“B bis.

Grondstoffen voor biomassabrandstoffen voor gebruik in vaste installaties buiten de vervoersector, met inbegrip van de volgende punten: 

1.  Biomassafractie van residuen en afval in de primaire voedingsmiddelenindustrie:

a)  bietenpulp (alleen voor eigen gebruik binnen de sector);

b)  kruiden en bladeren van het wassen van bieten;

c)  kaf van granen en vruchtenschalen;

d)  biomassafractie van industrieel afval dat niet geschikt is voor gebruik in de voedsel- en voederketen;

e)  de vezelfractie van suikerbieten na extractie van het ruwsap, bladeren en bietenstaarten en andere na de suikerextractie verkregen vloeistoffen.

2.  biomassafractie van slib van en afvalwaterverwerking in de primaire voedingsmiddelenindustrie.”;

7)  In bijlage VII wordt in de definitie van “Qusable” de verwijzing naar artikel 7, lid 4, vervangen door een verwijzing naar artikel 7, lid 3.

8)  Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:

a)  in deel A wordt de inleidende zin vervangen door:

“Grondstoffen voor de productie van biogas voor vervoer en geavanceerde biobrandstoffen:”;

b)  in deel B wordt de inleidende zin vervangen door:

“Grondstoffen voor de productie van biobrandstoffen en biogas voor vervoer, waarvan de bijdrage tot het behalen van het in artikel 25, lid 1, eerste alinea, punt a), vastgestelde broeikasgasemissiereductiestreefcijfer wordt beperkt:”.

BIJLAGE II

De bijlagen I, II, IV en V bij Richtlijn 98/70/EG worden als volgt gewijzigd:

1)  Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

a)  de tekst van voetnoot 1 wordt vervangen door:

“1) De testmethoden komen overeen met de methoden van de norm EN 228:2012+A1:2017. De lidstaten mogen in plaats daarvan de in de norm EN 228:2012+A1:2017 als vervangende norm aangemerkte testmethode gebruiken indien kan worden aangetoond dat deze methode even nauwkeurig en precies is als de testmethode die wordt vervangen.”;

b)  de tekst van voetnoot 2 wordt vervangen door:

“2) De in de specificatie vermelde waarden zijn “werkelijke waarden”. De grenswaarden zijn vastgesteld aan de hand van de norm EN ISO 4259-1:2017/A1:2021 "Petroleum and related products — Precision of measurement methods and results – Part 1: Determination of precision data in relation to methods of test", terwijl voor het vastleggen van een minimumwaarde rekening is gehouden met een minimumverschil van 2R boven nul (R= reproduceerbaarheid). De resultaten van de verschillende metingen worden geïnterpreteerd aan de hand van de in de norm EN ISO 4259-2:2017/A1:2019 beschreven criteria.";

c)  de tekst van voetnoot 6 wordt vervangen door:

“6) Overige monoalcoholen en ethers waarvan het eindkookpunt niet hoger is dan in de norm EN 228:2012 +A1:2017 is vastgesteld.”.

2)  Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

a)  in de laatste rij van de tabel (“FAME-gehalte – EN 14078”) wordt het getal “7” in de laatste kolom (“Maximum” onder “Grenswaarden”) vervangen door “10”;

b)  de tekst van voetnoot 1 wordt vervangen door:

“1) De testmethoden komen overeen met de methoden van de norm EN 590:2013+A1:2017. De lidstaten mogen in plaats daarvan de in de norm EN 590:2013+A1:2017 als vervangende norm aangemerkte testmethode gebruiken indien kan worden aangetoond dat deze methode even nauwkeurig en precies is als de testmethode die wordt vervangen.";

c)  de tekst van voetnoot 2 wordt vervangen door:

“2) De in de specificatie vermelde waarden zijn “werkelijke waarden”. De grenswaarden zijn vastgesteld aan de hand van de norm EN ISO 4259-1:2017/A1:2021 "Petroleum and related products — Precision of measurement methods and results – Part 1: Determination of precision data in relation to methods of test", terwijl voor het vastleggen van een minimumwaarde rekening is gehouden met een minimumverschil van 2R boven nul (R= reproduceerbaarheid). De resultaten van de verschillende metingen worden geïnterpreteerd aan de hand van de in de norm EN ISO 4259-2:2017/A1:2019 beschreven criteria.".

3)  De bijlagen IV en V worden geschrapt.

(1) PB C , , blz. .
(2) PB C , , blz. .
(3) Mededeling van de Commissie COM(2019)0640 van 11.12.2019, De Europese Green Deal.
(4) https://ec.europa.eu/eurostat/web/products-eurostat-news/-/ddn-20220119-1
(5) Aanbeveling (EU) 2020/1563 van de Commissie van 14 oktober 2020 over energiearmoede.
(6) Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(7) Punt 3 van mededeling van de Commissie COM(2020)0562 van 17.9.2020, Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal.
(8) Het cascaderingsbeginsel beoogt hulpbronnenefficiëntie bij het gebruik van biomassa door waar mogelijk voorrang te geven aan het gebruik van biomassa voor materiaaldoeleinden boven energetische doeleinden en zodoende de binnen het systeem beschikbare hoeveelheid biomassa te vergroten. Conform het cascaderingsbeginsel moet houtachtige biomassa overeenkomstig haar grootste economische en ecologische meerwaarde worden gebruikt in de volgende rangorde van prioriteiten: 1) houtproducten, 2) verlenging van de levensduur, 3) hergebruik, 4) recycling, 5) bio-energie en 6) verwijdering.
(9) Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(10) https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/handle/JRC122719
(11) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie van 15 september 2020 over het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie (PB L 303 van 17.9.2020, blz. 1).
(12) Europese Commissie, Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (2020), Arnulf Jäger-Waldau: “The Untapped Area Potential for Photovoltaic Power in the European Union”.
(13) Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (PB L 307 van 28.10.2014, blz. 1).
(14) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(15) Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58).
(16) PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
(17) Arrest van het Hof van Justitie van 8 juli 2019, Commissie/België, C-543/17, ECLI: EU: C:2019:573.
(18) Internationaal Agentschap voor hernieuwbare energie (Irena) – Global Landscape of Renewable Energy Finance 2020, blz. 9.
(19) Verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de interne markt voor elektriciteit (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 54).
(20) Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).
(21) COM(2020)0798.
(22) Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake batterijen en afgedankte batterijen, tot intrekking van Richtlijn 2006/66/EG en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 (xxxx).
(23) Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE herz. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).;
(24) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/1294 van de Commissie van 15 september 2020 over het financieringsmechanisme van de Unie voor hernieuwbare energie (PB L 303 van 17.9.2020, blz. 1).
(25) Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2017 tot vaststelling van een kader voor energie-etikettering en tot intrekking van Richtlijn 2010/30/EU (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 1).
(26) De nummering van deze GN-codes zoals aangegeven in het gemeenschappelijk douanetarief, Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).
(27) Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1).
(28) Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 1).
(29) De nummering van deze GN-codes zoals aangegeven in het gemeenschappelijk douanetarief, Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).
(30) Richtlijn 2013/53/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende pleziervaartuigen en waterscooters en tot intrekking van Richtlijn 94/25/EG (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 90).
(31) Verordening (EU) nr. 167/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 5 februari 2013 inzake de goedkeuring van en het markttoezicht op landbouw- en bosbouwvoertuigen (PB L 60 van 2.3.2013, blz. 1).
(32) Verordening (EU) 2016/1628 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 inzake voorschriften met betrekking tot emissiegrenswaarden voor verontreinigende gassen en deeltjes en typegoedkeuring voor in niet voor de weg bestemde mobiele machines gemonteerde interne verbrandingsmotoren, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1024/2012 en (EU) nr. 167/2013, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn 97/68/EG (PB L 252 van 16.9.2016, blz. 53).
(33) Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(34) Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad van 20 april 2015 tot vaststelling van berekeningsmethoden en rapportageverplichtingen overeenkomstig Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof (PB L 107 van 25.4.2015, blz. 26).
(35) Metingen van bodemkoolstof kunnen dat bewijs vormen, bv. door een eerste meting vóór de teelt en vervolgens metingen op gezette tijden met tussenpozen van verschillende jaren. In dat geval zou, voordat het resultaat van de tweede meting beschikbaar is, de toename van bodemkoolstof kunnen worden geraamd op basis van representatieve experimenten of bodemmodellen. Vanaf de tweede meting zouden de metingen de basis vormen om vast te stellen of er sprake is van een toename van bodemkoolstof en om te bepalen hoe groot die is.
(36) Metingen van bodemkoolstof kunnen dat bewijs vormen, bv. door een eerste meting vóór de teelt en vervolgens metingen op gezette tijden met tussenpozen van verschillende jaren. In dat geval zou, voordat het resultaat van de tweede meting beschikbaar is, de toename van bodemkoolstof kunnen worden geraamd op basis van representatieve experimenten of bodemmodellen. Vanaf de tweede meting zouden de metingen de basis vormen om vast te stellen of er sprake is van een toename van bodemkoolstof en om te bepalen hoe groot die is.

Laatst bijgewerkt op: 18 januari 2023Juridische mededeling - Privacybeleid