Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2022 over vermoedens van corruptie door Qatar en de bredere noodzaak van transparantie en verantwoordingsplicht in de Europese instellingen (2022/3012(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn besluit van 27 april 2021 over de sluiting van een interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over een verplicht transparantieregister(1),
– gezien zijn resolutie van 16 september 2021 over de versterking van de transparantie en integriteit in de EU-instellingen door de oprichting van een onafhankelijk ethisch orgaan van de EU(2),
– gezien het rechtsbeginsel van het vermoeden van onschuld,
– gezien zijn resolutie van 9 maart 2022 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie(3),
– gezien de artikelen 10 en 11 van zijn Reglement,
– gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het Belgische federale openbaar ministerie een onderzoek heeft ingesteld naar verdenkingen van witwassen, corruptie en deelname aan een criminele organisatie; overwegende dat sinds 9 december 2022 verschillende arrestaties en huiszoekingen hebben plaatsgevonden, waarbij zowel huidige en voormalige leden van het Europees Parlement als personeelsleden betrokken waren;
B. overwegende dat een aantal verdachten reeds beschuldigd is van witwassen van geld, corruptie en deelname aan een criminele organisatie; overwegende dat de politiediensten bij deze huiszoekingen aanzienlijke bedragen in beslag hebben genomen die in het bezit waren van de verdachten;
C. overwegende dat vertrouwen in de integriteit van het Parlement en de rechtsstaat van het grootste belang is voor het functioneren van de Europese democratie; overwegende dat het van essentieel belang is ervoor te zorgen dat democratische processen niet door particuliere belangen worden gekaapt en dat de rechten van de burgers volledig worden geëerbiedigd;
D. overwegende dat het vermogen van vertegenwoordigers van belangengroepen om met argumenten de besluitvorming in het Parlement te beïnvloeden een essentieel onderdeel vormt van de Europese democratie; overwegende dat anderzijds ongepaste beïnvloedingsmethoden, omkoping en andere strafbare feiten onaanvaardbaar zijn;
E. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 16 september 2021 zijn standpunt over een ethisch orgaan met vergaande bevoegdheden heeft uiteengezet;
F. overwegende dat Richtlijn (EU) 2019/1937(4) klokkenluiders beschermt wanneer zij onder specifieke omstandigheden rechtstreeks en publiekelijk misstanden aan het licht brengen;
G. overwegende dat het transparantieregister een centraal element vormt van het ethische kader voor en de transparantie van de EU-instellingen;
H. overwegende dat de niet-gouvernementele organisatie “Fight Impunity” tot op heden niet is geregistreerd;
1. is ontsteld en ernstig bezorgd over de vermeende daden van corruptie, witwassen van geld en deelname aan een criminele organisatie door leden, voormalige leden en personeel van het Europees Parlement in ruil voor invloed op de besluiten van het Parlement; is van mening dat het Parlement volledige medewerking moet verlenen aan het strafrechtelijk onderzoek; constateert met bezorgdheid dat de interne controle- en waarschuwingsmechanismen van de EU-instellingen er op dramatische wijze niet in zijn geslaagd de aanhoudende corruptie op te sporen;
2. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de vermeende pogingen van Qatar om leden, voormalige leden en personeel van het Europees Parlement door middel van omkoping te beïnvloeden, hetgeen een ernstige buitenlandse inmenging in de democratische processen van de EU vormt;
3. onderstreept dat de ernst en de omvang van de beschuldigingen vereisen dat het Parlement en de EU-instellingen met grote eensgezindheid en vastberadenheid reageren;
4. betreurt ten zeerste dat de besluiten van de commissies en de voltallige vergadering over Qatar waarschijnlijk zijn aangetast door corruptie en ongepaste beïnvloeding, met inbegrip van de resolutie van 24 november 2022 over de situatie van de mensenrechten in het kader van het WK voetbal in Qatar; betreurt dat dit ertoe heeft geleid dat het Parlement zich onvoldoende heeft ingezet voor het verdedigen van de mensenrechten van de duizenden arbeidsmigranten die op de bouwplaatsen zijn omgekomen en van de honderdduizenden mensen wier grondrechten in Qatar met voeten worden getreden;
5. roept op tot de instelling van een speciale commissie die tot taak heeft mogelijke tekortkomingen in de regels van het Europees Parlement inzake transparantie, integriteit en corruptie op te sporen en voorstellen voor hervormingen te doen, voortbouwend op het werk van de Commissie constitutionele zaken en de beste praktijken in andere parlementen;
6. verbindt zich ertoe overeenkomstig artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, na afloop van de strafrechtelijke onderzoeken en eventuele gerechtelijke procedures, een onderzoekscommissie in te stellen om gevallen van corruptie en ongepaste acties van niet-EU-landen die invloed in het Europees Parlement willen kopen, te onderzoeken;
7. is bezorgd over mogelijke belangenconflicten als gevolg van nevenfuncties van leden, met name posities als directielid, als lid van de raad van bestuur of een adviesraad of als adviseur van banken, multinationals of beursgenoteerde ondernemingen;
8. verwelkomt de beëindiging van de ambtstermijn van EP-lid Eva Kaili als ondervoorzitter, overeenkomstig artikel 21 van het Reglement;
9. verlangt dat een speciale ondervoorzitter wordt belast met integriteit en bestrijding van corruptie en buitenlandse inmenging in het parlement;
10. verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk een voorstel tot oprichting van het ethisch orgaan in te dienen, overeenkomstig de resolutie van het Parlement van 16 september 2021;
11. stelt voor een afkoelingsperiode in te voeren voor voormalige leden van het Europees Parlement om de negatieve gevolgen van het zogenaamde “draaideur”-verschijnsel te voorkomen;
12. dringt aan op een grondige evaluatie en verbetering van de leesbaarheid van de wetgevingsactiviteiten van de parlementsleden, met name door het openbaar maken van de wetgevingsvoetafdrukken van voorgestelde teksten en amendementen;
13. verbindt zich ertoe te zullen zorgen voor volledige transparantie van de neveninkomsten van de leden van het Europees Parlement, met vermelding van exacte bedragen, en elke vorm van externe beloning van het personeel van de leden en de fracties te zullen verbieden; verbindt zich ertoe op Unieniveau een verbod in te stellen op donaties van derde landen aan leden en politieke partijen, met als doel om de mazen in de wetgeving van de lidstaten op dit gebied te dichten; verzoekt de Commissie hierover met spoed een voorstel in te dienen;
14. verzoekt dringend om de toegangspasjes van vertegenwoordigers van Qatarese belangen te deactiveren, overeenkomstig artikel 123 van zijn Reglement, totdat de gerechtelijke onderzoeken relevante informatie en opheldering hebben verschaft;
15. is van mening dat het transparantieregister van de EU moet worden versterkt door het budget van het register en het aantal personeelsleden dat voor het register werkt te verhogen, zodat de door aanvragers en geregistreerden verstrekte informatie grondiger kan worden gecontroleerd; is voorts van mening dat het toepassingsgebied van het transparantieregister moet worden uitgebreid tot vertegenwoordigers van niet-EU-landen;
16. benadrukt dat een goede regulering van en controle op vriendschapsgroepen een voorwaarde is om deze groepen in het Parlement te laten voortbestaan; draagt de quaestoren op de bestaande regels uit te voeren en een toegankelijk en actueel register van vriendschapsgroepen en -verklaringen op te zetten en bij te houden;
17. dringt erop aan dat het transparantieregister verplicht wordt gesteld;
18. dringt erop aan dat het transparantieregister ook verplicht wordt voor voormalige leden;
19. roept de EU-instellingen op dringend maatregelen te nemen om de praktijk van minimale “afkoelingsperioden” voor hoge EU‑ambtenaren en voormalige leden in te voeren, teneinde “draaideuren” te voorkomen;
20. beveelt aan het Statuut, en met name artikel 22 quater te herzien om het in overeenstemming te brengen met de normen van de klokkenluidersrichtlijn; verzoekt het Bureau om in de tussentijd de interne regels van het Parlement ter uitvoering van artikel 22 quater van het Statuut onmiddellijk te herzien om ervoor te zorgen dat deze regels voorzien in dezelfde bescherming als de klokkenluidersrichtlijn;
21. wijst op de rol van het Europees Openbaar Ministerie (EOM), het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), Europol en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) in de strijd tegen corruptie; wenst dat de capaciteiten van en de samenwerking tussen het EOM en OLAF, als belangrijkste EU-organen voor corruptiebestrijding, verder worden versterkt; dringt aan op gemeenschappelijke anticorruptieregels die van toepassing zijn op de leden en het personeel van EU-organen;
22. is van mening dat een vermogensverklaring van de leden aan het begin en het einde van elk mandaat extra waarborgen tegen corruptie zou bieden, naar het voorbeeld van veel lidstaten; is van mening dat deze vermogensverklaring alleen toegankelijk moet zijn voor de bevoegde autoriteiten, zodat deze in geval van gegronde beschuldigingen kunnen nagaan of het opgegeven vermogen te rijmen valt met het opgegeven inkomen, waardoor het uitgeven van illegaal ontvangen middelen aanzienlijk wordt bemoeilijkt;
23. schort alle werkzaamheden in verband met wetgevingsdossiers betreffende Qatar op, met name wat betreft visumliberalisering en de luchtvaartovereenkomst met Qatar, alsmede geplande bezoeken, totdat de beschuldigingen zijn bevestigd of verworpen;
24. verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de regering en de raadgevende vergadering van Qatar.
Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).