De status van kandidaat-lidstaat van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië
133k
47k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over de status van kandidaat-lidstaat van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië (2022/2716(RSP))
– gezien zijn vorige resoluties over Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië,
– gezien artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien de aanvragen van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië om lid te worden van de EU,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 30 mei 2022 over Oekraïne,
– gezien de Verklaring van Versailles van 10 en 11 maart 2022,
– gezien de adviezen van de Commissie van 17 juni 2022 over de aanvragen voor EU‑lidmaatschap van Oekraïne (COM(2022)0407), de Republiek Moldavië (COM(2022)0406) en Georgië (COM(2022)0405),
– gezien de gezamenlijke verklaring van de fractieleiders aan de staatshoofden en regeringsleiders met het oog op de bijeenkomst van de Europese Raad op 23 en 24 juni 2022,
– gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de Russische Federatie sinds 24 februari 2022 een niet uitgelokte, ongerechtvaardigde en illegale aanvalsoorlog voert tegen Oekraïne; overwegende dat Oekraïne op 28 februari 2022 een aanvraag voor toetreding tot de Europese Unie heeft ingediend, en de Republiek Moldavië en Georgië op 3 maart 2022;
B. overwegende dat de aanvragen worden ingediend tegen de achtergrond van de Russische militaire agressie tegen Oekraïne, die een omvang heeft die ongezien is in de moderne Europese geschiedenis en die geleid heeft tot het plegen van oorlogsmisdaden jegens de Oekraïense bevolking die genocide kunnen vormen, alsook tot de aanhoudende bezetting van delen van het grondgebied van Georgië en de Republiek Moldavië; overwegende dat Oekraïne de Europese veiligheidsorde en de beginselen waarop deze is gegrondvest, zoals de Slotakte van Helsinki en het Handvest van Parijs voor een nieuw Europa, verdedigt;
C. overwegende dat, krachtens artikel 49 VEU “elke Europese staat die de in artikel 2 bedoelde waarden eerbiedigt en zich ertoe verbindt deze uit te dragen, kan verzoeken lid te worden van de Unie”;
D. overwegende dat er geen sneltraject is voor EU-lidmaatschap en dat toetreding een op verdienste gebaseerd, gestructureerd proces blijft, dat vereist dat voldaan is aan de voor EU-lidmaatschap geldende criteria en afhangt van de daadwerkelijke uitvoering van hervormingen en van de omzetting van het EU-acquis;
E. overwegende dat de Raad de Commissie uitzonderlijk snel heeft verzocht om over de verzoeken om EU-lidmaatschap van Oekraïne, de Republiek Moldavië en van Georgië advies uit te brengen;
F. overwegende dat in de Verklaring van Versailles van 10 en 11 maart 2022 de Europese aspiraties en de Europese keuze van Oekraïne door de Europese Raad worden erkend;
G. overwegende dat de mensen in Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië al jaren op consistente wijze blijk geven van onwrikbare steun voor de Europese koers van hun land, waarbij zij de Europese beginselen en waarden omarmen; overwegende dat soortgelijke aspiraties om te leven in een vrij, soeverein en democratisch land tot uitdrukking worden gebracht door de meerderheid van de Belarussische bevolking, die zich verzet tegen het door Rusland gesteunde regime van Loekasjenko;
H. overwegende dat ontwikkelingen in het verleden hebben aangetoond dat niet-uitbreiding enorme strategische kosten met zich meebrengt en de veiligheid en stabiliteit op het continent kan ondermijnen;
I. overwegende dat de betrekkingen van de EU met Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië gebaseerd zijn op ambitieuze associatieovereenkomsten en diepe en brede vrijhandelsruimten (AA’s/DCFTA’s), waardoor een gunstig klimaat wordt geschapen voor politieke associatie, aanpassing van de wetgeving en economische integratie, wat cruciale elementen zijn voor een toekomstig toetredingsproces; overwegende dat de AA’s/DCFTA’s nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd;
J. overwegende dat zowel Oekraïne als de Republiek Moldavië en Georgië beide vragenlijsten voor toetreding tot de EU in recordtijd hebben ingediend, waaruit niet alleen hun grote gehechtheid aan de waarden van de EU blijkt, maar ook hun grote vermogen en wil om de doelstellingen in kwestie te verwezenlijken;
K. overwegende dat de Commissie op 17 juni 2022 adviezen over de drie aanvragen heeft gepubliceerd, waarin zij de Raad aanbeveelt de vooruitzichten op EU-lidmaatschap van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië te bevestigen;
L. overwegende dat de Commissie in haar adviezen heeft aanbevolen Oekraïne en de Republiek Moldavië de status van kandidaat-lidstaat te verlenen met dien verstande dat bepaalde hervormingsmaatregelen worden genomen, bijvoorbeeld op het gebied van de rechtsstaat en de bestrijding van corruptie; overwegende dat de Commissie in het geval van Georgië heeft aanbevolen de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen zodra de aangegeven prioriteiten zijn aangepakt;
M. overwegende dat toekenning van de status van kandidaat-lidstaat een krachtig signaal van hoop en solidariteit zou afgeven aan de burgers van deze drie landen en zou tonen dat de Europese Unie vastbesloten is de huidige uitdagingen het hoofd te bieden en te handelen in overeenstemming met haar toekomstvisie;
1. is ingenomen met de lidmaatschapsaanvragen van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië, waarmee uitdrukking wordt gegeven aan de Europese aspiraties van de mensen en hun wens om vreedzaam en veilig te leven in vrije, democratische en welvarende landen die goede nabuurschapsbetrekkingen onderhouden met alle Europese landen en steeds nauwer samenwerken met de EU-lidstaten;
2. is ingenomen met de formele aanbeveling van de Commissie om Oekraïne en de Republiek Moldavië de status van kandidaat-lidstaat te verlenen en Georgië een Europees perspectief te bieden;
3. verzoekt de staatshoofden en regeringsleiders die op 23 en 24 juni 2022 bijeenkomen in de Europese Raad, om Oekraïne en de Republiek Moldavië onverwijld de status van kandidaat-lidstaat toe te kennen en Georgië dezelfde status te verlenen zodra de regering van het land resultaten heeft geboekt met betrekking tot de in het advies van de Commissie aangegeven prioriteiten; benadrukt dat de staatshoofden en regeringsleiders hun historische verantwoordelijkheid onder ogen moeten zien en duidelijke politieke signalen moeten afgeven;
4. onderstreept dat toekenning van de status van kandidaat-lidstaat door de Europese Unie zal neerkomen op het tonen van leiderschap, vastberadenheid en visie in de huidige context van de brutale Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de poging tot herdefiniëring van het geopolitieke klimaat, en een duidelijke politieke boodschap uitzendt dat de betrokken landen onomkeerbaar hebben gekozen voor een Europees traject, dat door hun Europese partners is aanvaard en niet het voorwerp mag zijn van inmenging door derden; herhaalt dat de EU een betrouwbare partner en geloofwaardige geopolitieke speler moet blijven die trouw blijft aan haar eigen beginselen en waarden en solidair is met diegenen die voor dezelfde idealen opkomen;
5. verzoekt de lidstaten de politieke wil te tonen om het uitbreidingsproces nieuw leven in te blazen en hun beloften na te komen door concrete, positieve stappen te zetten in het kader van de toetredingsprocessen van landen die lid willen worden van de Unie en die het verdienen deel uit te maken van de Europese familie; dringt er daarom bij de staatshoofden en regeringsleiders van de EU die op 23 en 24 juni 2022 bijeenkomen op aan om groen licht te geven voor het uitbreidingsproces in de Westelijke Balkan, dat momenteel geblokkeerd is;
6. herinnert eraan dat, om het uitbreidingsproces van de EU zijn geloofwaardigheid te laten behouden en de transformerende kracht ervan zijn werk te laten doen, het bestaande engagement ten aanzien van de landen van de Westelijke Balkan gehandhaafd moet worden en het parallelle traject van de betrokken landen onverstoord moet worden voortgezet, met een grotere dynamiek op basis van verdienste, politieke afstemming, solidariteit op het gebied van internationale aangelegenheden en overeengekomen verbintenissen;
7. benadrukt dat toetreding tot de EU moet plaatsvinden overeenkomstig artikel 49 VEU, op basis van eerbiediging van de relevante procedures en afhankelijk van de naleving van de vastgestelde criteria, met name de zogeheten criteria van Kopenhagen voor het EU-lidmaatschap, en een op verdienste gebaseerd proces blijft dat de goedkeuring en uitvoering van relevante hervormingen vereist, met name op het gebied van democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten, de markteconomie en de tenuitvoerlegging van het EU-acquis;
8. verzoekt de autoriteiten van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië ondubbelzinnig blijk te geven van hun politieke vastberadenheid om de Europese ambities van hun bevolking te verwezenlijken door aanzienlijke vooruitgang te boeken met substantiële hervormingen, teneinde zo spoedig mogelijk daadwerkelijk te voldoen aan de criteria voor EU-lidmaatschap;
9. benadrukt dat gebruik moet worden gemaakt van de ervaringen van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië met de uitvoering van hun respectieve AA’s/DCFTA’s als basis voor het komende toetredingsproces, zodat de drie landen geleidelijk in de interne markt van de EU kunnen integreren en de sectorale samenwerking kunnen versterken; verzoekt de Commissie en de lidstaten interne structuren op te zetten en extra middelen ter beschikking te stellen, alsook meer technische bijstand en politieke steun;
10. erkent dat de Oekraïners, Moldaviërs en Georgiërs de pro-Europese koers van hun land voortdurend hebben gesteund en het verdienen om in een vrij, democratisch en welvarend land te wonen dat een trots en toegewijd lid van de Europese familie is; concludeert dat de komende Europese Raad een belangrijke eerste stap kan zetten om de legitieme aspiraties van de bevolking van de drie landen waar te maken;
11. onderstreept opnieuw het feit dat de EU belang hecht aan de soevereiniteit, territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië binnen hun internationaal erkende grenzen en dat zij inspanningen van deze landen ondersteunt om deze beginselen volledig te handhaven; benadrukt dat de lidstaten in dit verband eendrachtig en solidair moeten optreden;
12. verzoekt de Commissie, de lidstaten en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid het beleid van het Oostelijk Partnerschap bij te werken om ervoor te zorgen dat het een transformerend en betekenisvol instrument kan blijven in de huidige context van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, die ook een bedreiging vormt voor de veiligheid van de buurlanden van Oekraïne en de stabiliteit aantast in de regio als geheel; wijst er nogmaals op dat regionale samenwerking tussen de landen van het Oostelijk Partnerschap noodzakelijk is;
13. verzoekt de Commissie en de Raad een versterkte, gestructureerde politieke dialoog met de kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten tot stand te brengen, met het oog op verdere economische integratie en harmonisatie van de wetgeving, alsook, in voorkomend geval, geleidelijke deelname aan de werkzaamheden en procedures van de EU-instellingen;
14. herhaalt zijn oproep aan de EU-instellingen om vaart te zetten achter de noodzakelijke stappen om de besluitvorming van de EU efficiënter te maken;
15. bevestigt zijn gehechtheid aan uitbreiding, waarvoor geen alternatief bestaat en die meer dan ooit een geostrategische investering is in een stabiele, sterke en verenigde EU; is er stellig van overtuigd dat het vooruitzicht op volledig EU-lidmaatschap voor de landen die ernaar streven lid van de EU te worden, het politieke, economische en veiligheidsbelang van de Unie dient;
16. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan de presidenten, regeringen en parlementen van Oekraïne, de Republiek Moldavië, Georgië en de landen van de Westelijke Balkan.
Uitzonderlijke tijdelijke steun uit hoofde van het Elfpo naar aanleiding van de gevolgen van de Russische invasie van Oekraïne ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 wat betreft een specifieke maatregel om uitzonderlijke tijdelijke steun te verlenen uit hoofde van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) naar aanleiding van de gevolgen van de Russische invasie van Oekraïne ((COM(2022)0242 – C9-0185/2022 – 2022/0166(COD)))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0242),
– gezien artikel 294, lid 2, artikel 42 en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0185/2022),
— gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 16 juni 2022(1),
– gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 17 juni 2022 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien de artikelen 59 en 163 van zijn Reglement,
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 juni 2022 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2022/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1305/2013 wat betreft een specifieke maatregel om uitzonderlijke tijdelijke steun te verlenen uit hoofde van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) naar aanleiding van de gevolgen van de Russische invasie van Oekraïne
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2022/1033.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en van Verordening (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (COM(2022)0135 – C9-0126/2022 – 2022/0090(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0135),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0126/2022),
— gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 mei 2022(1),
– na raadpleging van het Comité van Regio's,
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 25 mei 2022 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien de artikelen 59 en 163 van zijn Reglement,
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 juni 2022 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2022/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EU) 2017/1938 en (EG) nr. 715/2009 wat betreft gasopslag
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2022/1032.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/953 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-COVID-certificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (COM(2022)0050 – C9-0031/2022 – 2022/0031(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0050),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 21, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9‑0031/2022),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 juni 2022 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,
– gezien het standpunt in de vorm van amendementen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9‑0138/2022),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 juni 2022 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2022/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/953 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-COVID-certificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2022/1034.)
Digitaal EU-COVID-certificaat – onderdanen van derde landen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/954 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-COVID-certificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie (COM(2022)0055 – C9-0032/2022 – 2022/0030(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0055),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2, punt c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9‑0032/2022),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 juni 2022 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9‑0137/2022),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 23 juni 2022 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2022/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2021/954 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-COVID-certificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2022/1035.)
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2022 bij de algemene begroting 2022: financiering van opvangkosten van mensen die Oekraïne ontvluchten
126k
45k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2022 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022 – Financiering van opvangkosten van mensen die Oekraïne ontvluchten (09095/2022 – C9-0182/2022 – 2022/0126(BUD))
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012(1), en met name artikel 44,
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2022, definitief vastgesteld op 24 november 2021(2),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(3) (MFK-verordening),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(4),
– gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom(5),
– gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2022, goedgekeurd door de Commissie op 22 april 2022 (COM(2022)0262),
– gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2022, vastgesteld door de Raad op 16 mei 2022 en dezelfde dag toegezonden aan het Europees Parlement (09095/2022 – C9-0182/2022),
– gezien de artikelen 94 en 96 van zijn Reglement,
– gezien het schrijven van de Commissie buitenlandse zaken,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0181/2022),
A. overwegende dat de Commissie voorstelt dat uit de begroting van de Unie een totaalbedrag van 400 miljoen EUR uit het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF) en het instrument voor grensbeheer en visa (BMVI) wordt bijgedragen aan de financiering van de eerste opvang- en registratiekosten van mensen die Oekraïne ontvluchten, naar aanleiding van de illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde oorlog die de Russische Federatie sinds 24 februari 2022 tegen Oekraïne voert;
B. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2022 een van de elementen is die worden gebruikt om het voorgestelde bedrag van 400 miljoen EUR te bereiken, samen met wijzigingen in de werkprogramma’s van de thematische faciliteit van het AMIF en het BMVI voor 2021-2022, waarbij een bedrag van 124 miljoen EUR beschikbaar wordt gesteld in de vorm van noodhulp in het kader van elk programma, en met het voorstel voor een overschrijving door de begrotingsautoriteit (DEC 11/2022) met het oog op een verhoging van het AMIF met 52,2 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 74 miljoen EUR aan betalingskredieten;
C. overwegende dat het netto-effect van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2022 op de uitgaven neerkomt op een stijging van 99,8 miljoen EUR aan vastleggingskredieten voor het AMIF en een stijging van 176 miljoen EUR aan betalingskredieten, bestaande uit 76 miljoen EUR voor het AMIF en 100 miljoen EUR voor het BMVI;
1. is ingenomen met het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2022 zoals ingediend door de Commissie;
2. wijst op de toezegging van het Parlement om alle beschikbare begrotingsinstrumenten van de Unie te activeren om zoveel mogelijk economische en financiële steun te blijven verlenen aan Oekraïne en aan de mensen die de oorlog in Oekraïne ontvluchten; wijst nogmaals op de noodzaak van solidariteit tussen de lidstaten en gemeenschappelijke maatregelen, met inbegrip van de herverdeling van vluchtelingen, in reactie op de stroom van miljoenen vluchtelingen die Oekraïne ontvluchten; wijst erop dat het belangrijk is de Republiek Moldavië te blijven ondersteunen op het gebied van de overbrenging van personen naar de lidstaten in het kader van het solidariteitsplatform; dringt er met name bij de Commissie op aan middelen voor grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s tussen Oekraïne en de EU-lidstaten voor de periode 2021-2027 te programmeren en te gebruiken om de weerbaarheid van gemeenschappen die aan de grens wonen te vergroten, in het licht van de aanhoudende vluchtelingencrisis;
3. herinnert eraan dat het Parlement in de onderhandelingen over het MFK had gezorgd voor een verhoging van het BMVI van 1 miljard EUR om het programma in staat te stellen zijn doelstellingen volledig te verwezenlijken; betreurt ten zeerste dat de Commissie ervoor heeft gekozen de begroting voor het BMVI te verlagen ter compensatie van de versterking van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving met 63 miljoen EUR en van Europol met 185 miljoen EUR in de loop van het huidig MFK; blijft bij zijn standpunt dat nieuwe taken voor agentschappen nieuwe middelen vereisen en niet ten koste mogen gaan van bestaande programma’s of agentschappen;
4. benadrukt dat noch het NGEU-fonds, noch het fonds van de herstel- en veerkrachtfaciliteit die daar deel van uitmaakt, noch de flexibiliteit in het kader van het huidige MFK volstaan om te voorzien in de financiële behoeften als gevolg van de oorlog in Oekraïne; verwacht bovendien dat de economische en sociale situatie in de Unie de komende maanden verder zal verslechteren en roept de lidstaten en de Commissie op dringend de nodige solidariteits- en compensatiemechanismen in te stellen;
5. is zeer bezorgd over het feit dat het MFK zijn grenzen al heeft bereikt en niet geschikt is om de vele interne en externe crises op duurzame wijze te blijven aanpakken; wijst er met name op dat het plafond van rubriek 4 moet worden verhoogd om rekening te houden met de werkelijke financiële behoeften van het migratie- en grensbeheer van de Unie; verzoekt de Commissie daarom de werking van het huidige MFK grondig te evalueren en zo spoedig mogelijk en uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 met een wetgevingsvoorstel te komen voor een algehele herziening van het MFK; verwacht dat bij een dergelijke herziening rekening wordt gehouden met de langetermijngevolgen van de oorlog in Oekraïne en met de genomen noodmaatregelen;
6. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2022;
7. verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 2/2022 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.
Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (aanvraag van Frankrijk – EGF/2022/001 FR/Air France) (COM(2022)0201 – C9-0170/2022 – 2022/0143(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0201 – C9‑0170/2022),
– gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013(1) (de “EFG-verordening”),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(2) (de “MFK‑verordening”), en met name artikel 8,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(3), en met name punt 9,
– gezien de brieven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en van de Commissie regionale ontwikkeling,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0183/2022),
A. overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om aanvullende steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen ondervinden van globalisering en van technologische en milieuveranderingen, zoals verschuivingen in de wereldhandelsstromen, handelsgeschillen, significante verschuivingen in de handelsbetrekkingen van de Unie of de samenstelling van de interne markt en financiële of economische crises, alsook de overgang naar een koolstofarme economie en het beschikbaar maken van mobiliteit voor iedereen, of als gevolg van digitalisering of automatisering;
B. overwegende dat de Unie het toepassingsgebied van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) heeft uitgebreid om financiële steun te verlenen in geval van grote herstructureringen en aldus de economische gevolgen van de coronacrisis te dekken;
C. overwegende dat Frankrijk aanvraag EGF/2022/001 FR/Selecta heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het EFG naar aanleiding van 282 ontslagen in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2-afdeling 33 (Reparatie en installatie van machines en apparaten) en afdeling 51 (Luchtvaart) voornamelijk in twaalf Franse regio’s van NUTS-niveau 2 op het Franse vasteland(4), en vier Franse overzeese regio’s(5) van NUTS-niveau 2, binnen een referentieperiode voor de aanvraag van 1 juli 2021 tot 1 november 2021;
D. overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op 282 ontslagen werknemers wier werkzaamheden bij de onderneming Air France en twee van haar dochterondernemingen(6) zijn beëindigd tijdens de referentieperiode, terwijl 1 298 werknemers vóór of na de referentieperiode werden ontslagen als gevolg van dezelfde gebeurtenissen die de aanleiding vormden voor de beëindiging van de werkzaamheden van de ontslagen werknemers tijdens de referentieperiode en dat daarom alle 1 580 werknemers als in aanmerking komende begunstigden zullen worden beschouwd;
E. overwegende dat de aanvraag is gebaseerd op de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 2, punt a), van de EFG-verordening, die vereisen dat binnen een referentieperiode van vier maanden in een onderneming in een lidstaat de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers zijn beëindigd, met inbegrip van werknemers die zijn ontslagen bij leveranciers en downstreamproducenten, en/of zelfstandigen wier werkzaamheden zijn beëindigd;
F. overwegende dat Air France zwaar getroffen is door de COVID-19-crisis, die heeft geleid tot een scherpe daling van de inkomsten en het vliegverkeer;
G. overwegende dat de herstructurering door Air France van haar regionale dochterondernemingen en de omzetting daarvan in de dochteronderneming Hop al vóór de COVID-19-crisis voor sociale onrust heeft gezorgd, dat Air France tijdens de pandemie besloot de capaciteit van haar regionale dochteronderneming Hop sterk te verminderen, zowel wat het personeel als wat de vliegtuigen betreft;
H. overwegende dat de Franse autoriteiten diverse maatregelen ten uitvoer hebben gelegd, zoals door te staat gegarandeerde leningen, ter ondersteuning van Air France, maar dat de onderneming nog aanvullende maatregelen moest nemen om de crisis het hoofd te bieden, zoals inkrimping van de activiteiten, herdefiniëring van het binnenlandse netwerk en vereenvoudiging van de ondersteunende functies, hetgeen tot personeelsinkrimping heeft geleid;
I. overwegende dat de Commissie heeft verklaard dat de gezondheidscrisis is uitgemond in een economische crisis, een herstelplan voor de economie heeft opgesteld en de rol van het EFG als noodinstrument heeft onderstreept(7);
J. overwegende dat de luchtvaartmaatschappijen in Europa te kampen hebben met ernstige problemen en uitdagingen als gevolg van de wereldwijde concurrentie en dat maatregelen nodig zijn om de bescherming van de rechten van werknemers in de luchtvaart op Europees niveau te versterken en ervoor te zorgen dat deze belangrijke sector concurrerend blijft en dat fatsoenlijke arbeidsplaatsen binnen de Unie behouden blijven;
K. overwegende dat het EFG het jaarlijkse maximumbedrag van 186 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet mag overschrijden, zoals vastgelegd in artikel 8 van de MFK-verordening;
L. overwegende dat de Unie een belangrijke rol speelt door de nodige solidariteit te betonen door middel van financiële bijdragen uit het EFG, die tot doel hebben de begunstigden snel aan een fatsoenlijke en duurzame betrekking te helpen binnen of buiten de sector waar zij oorspronkelijk werkzaam waren, en hen voor te bereiden op een groenere en meer digitale Europese economie;
1. is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 2, punt a), van de EFG-verordening en dat Frankrijk derhalve uit hoofde van die verordening recht heeft op een financiële bijdrage ter hoogte van 17 742 607 EUR, oftewel 85 % van de totale kosten van 20 873 656 EUR, die uitsluitend de uitgaven aan gepersonaliseerde diensten dekken;
2. stelt vast dat de Franse autoriteiten de aanvraag op 21 januari 2022 hebben ingediend en dat de Commissie haar beoordeling op 10 mei 2022 heeft afgerond en het Parlement hiervan diezelfde dag nog in kennis heeft gesteld;
3. stelt vast dat de aanvraag betrekking heeft op in totaal 1 580 ontslagen werknemers wier werkzaamheden zijn beëindigd; stelt met tevredenheid vast dat Frankrijk verwacht dat alle in aanmerking komende begunstigden zullen deelnemen aan de maatregelen (“beoogde begunstigden”);
4. herinnert eraan dat de sociale gevolgen van de ontslagen naar verwachting aanzienlijk zullen zijn voor Frankrijk, met name in de regio Île-de-France, waar 57 % van de ontslagen plaatsvonden; wijst erop dat het Franse ministerie voor werkgelegenheid heeft gepreciseerd dat de herstructurering van Air France gevolgen had voor het werkgelegenheidsevenwicht in de betrokken gebieden; benadrukt dat regio’s en economische sectoren die met moeilijkheden te kampen hebben, een geïntegreerde en gemeenschappelijke Europese respons nodig hebben om hun veerkracht te ondersteunen;
5. wijst erop dat 56 % van de ontslagen werknemers vrouwen zijn en dat 30,8 % ouder is dan 54 jaar; merkt voorts op dat 96 van de ontslagen werknemers een handicap hebben;
6. stelt vast dat Frankrijk met ingang van 1 februari 2021 is begonnen met het verstrekken van gepersonaliseerde steunmaatregelen aan de beoogde begunstigden, wat betekent dat de periode om in aanmerking te komen voor een financiële bijdrage uit het EFG zal lopen van 1 februari 2021 tot 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit;
7. merkt op dat de gepersonaliseerde steunmaatregelen die aan de betrokken werknemers worden verstrekt de volgende maatregelen omvatten: adviesdiensten en loopbaanbegeleiding, opleiding, met inbegrip van horizontale vaardigheden, om- en bijscholing, stages en beroepsopleiding, steun bij het opzetten van een bedrijf, aanwervingspremies, toelage voor een snelle terugkeer naar een nieuwe baan, loontoeslagen en intensieve hulp bij het zoeken naar werk; benadrukt dat het belangrijk is snel banen in de Unie aan te bieden aan ontslagen gekwalificeerde werknemers;
8. wijst in dat verband nogmaals op de belangrijke rol die de Unie moet spelen bij het beschikbaar maken van de kwalificaties die nodig zijn voor de rechtvaardige en digitale transities die aansluiten bij de Europese Green Deal en de belangrijkste Europese beleidsdoelstellingen; is er een groot voorstander van dat het EFG zich solidair blijft tonen met de getroffenen en ook in de rest van de huidige MFK-periode aandacht blijft besteden aan de gevolgen van herstructureringen voor werknemers; roept ertoe op om in toekomstige aanvragen te streven naar een zo groot mogelijke beleidscoherentie;
9. stelt verheugd vast dat het gecoördineerde pakket aan gepersonaliseerde steunmaatregelen door Frankrijk in overleg met vertegenwoordigers van het personeel en de vakbonden is samengesteld(8);
10. is ingenomen met het feit dat Frankrijk heeft meegedeeld dat Air France een uitgebreid pakket van actieve arbeidsmarktmaatregelen heeft ingevoerd om de ontslagen werknemers te ondersteunen, overeenkomstig zijn juridische verplichtingen;
11. wijst erop dat Air France regelmatig opleidingen aanbiedt voor zijn personeel, waarbij aandacht wordt besteed aan digitale vaardigheden en vaardigheden die vereist zijn in een hulpbronnenefficiënte economie, in het kader van zijn plan voor de ontwikkeling van vaardigheden, en is verheugd dat deze opleidingen beschikbaar blijven voor de ontslagen werknemers voor de duur van hun deelname aan de EFG-maatregelen; benadrukt dat het van belang is werknemers voor te bereiden op een groene en digitale economie van de Unie en te werken aan de verwezenlijking van deze dubbele transitie;
12. merkt op dat de digitale en groene transitie ook gevolgen zal hebben voor de arbeidsmarkt, met name in de luchtvaartsector; is van mening dat daarom speciale aandacht moet worden besteed aan gekwalificeerd onderwijs, met inbegrip van beroepsopleiding, en bevordering van het zogenaamde duale leerlingstelsel, dat in sommige lidstaten doeltreffend is gebleken;
13. benadrukt dat de Franse autoriteiten hebben bevestigd dat voor de subsidiabele maatregelen geen steun uit andere fondsen of financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen;
14. wijst er nogmaals op dat steun uit het EFG geen vervanging mag zijn voor maatregelen die op grond van nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten onder de verantwoordelijkheid van bedrijven vallen, of voor welke vergoedingen of rechten ten behoeve van de ontslagen werknemers dan ook, en dat de toewijzing dus geheel en al aanvullend moet zijn;
15. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
16. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van een aanvraag van Frankrijk (EGF/2022/001 FR/Air France)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2022/1164.)
Île-de-France (FR10), Nord-Pas de Calais (FRE1), Elzas (FRF1), Pays de la Loire (FRG0), Bretagne (FRH0), Aquitaine (FRI1), Languedoc-Roussillon (FRJ1), Midi-Pyrénées (FRJ2), Auvergne (FRK1), Rhône-Alpes (FRK2), Provence-Alpes-Côte d’Azur (FRL0) en Corsica (FRM0).
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering - aanvraag EGF/2021/008 EL/Attica Vervaardiging van elektrische apparatuur - Griekenland
Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van een aanvraag van Griekenland — EGF/2021/008 EL/Attica Vervaardiging van elektrische apparatuur (COM(2022)0248 – C9-0190/2022 – 2022/0170(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0248 – C9‑0190/2022),
– gezien Verordening (EU) 2021/691 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1309/2013(1) (“EFG-verordening”),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(2) (de “MFK‑verordening”), en met name artikel 8,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(3), en met name punt 9,
– gezien de brieven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en van de Commissie regionale ontwikkeling,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0185/2022),
A. overwegende dat de Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om aanvullende steun te verlenen aan werknemers die de gevolgen ondervinden van globalisering en van technologische en milieuveranderingen, zoals verschuivingen in de wereldhandelsstromen, handelsgeschillen, significante verschuivingen in de handelsbetrekkingen van de Unie of de samenstelling van de interne markt en financiële of economische crises, alsook de overgang naar een koolstofneutrale economie, of als gevolg van digitalisering of automatisering;
B. overwegende dat de Unie het toepassingsgebied van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG) heeft uitgebreid om financiële steun te verlenen in geval van grote herstructureringen en aldus de economische gevolgen van de coronacrisis te dekken;
C. overwegende dat Griekenland aanvraag EGF/2021/008 EL/Attica Vervaardiging van elektrische apparatuur heeft ingediend voor een financiële bijdrage uit het EFG naar aanleiding van het ontslag van 206 werknemers in de economische sector die is ingedeeld in NACE Rev. 2-afdeling 27 (Vervaardiging van elektrische apparatuur) in de regio van NUTS-niveau 2 Attica (EL30) in Griekenland, met als referentieperiode voor de aanvraag de periode van 1 april 2021 tot 1 oktober 2021;
D. overwegende dat de aanvraag betrekking heeft op 206 ontslagen werknemers die tijdens de referentieperiode hun werkzaamheden in zes ondernemingen hebben beëindigd(4) en die allemaal als in aanmerking komend zullen worden beschouwd; overwegende dat 180 van de ontslagen werknemers man zijn (87,4 %) en 26 vrouw (12,6 %); overwegende dat 26 van de ontslagen werknemers jonger dan 30 jaar zijn (12,6 %), dat 137 van hen in de leeftijdsgroep 30 tot 54 jaar vallen (66,5 %) en dat 43 van hen een leeftijd boven de 54 jaar hebben (20,9 %); overwegende dat 167 van de ontslagen werknemers een lager voortgezet onderwijsniveau (of daaronder) hebben behaald (81,1 %), dat 6 van hen middelbaar of postmiddelbaar onderwijs hebben genoten (2,9 %) en dat 33 van hen hoger onderwijs hebben genoten (16,0%);
E. overwegende dat de aanvraag is ingediend op grond van de criteria voor steunverlening van artikel 4, lid 2, punt b), van de EFG-verordening, waarin is bepaald dat de beëindiging van de werkzaamheden van ten minste 200 ontslagen werknemers binnen een referentieperiode van zes maanden moet hebben plaatsgevonden in ondernemingen die actief zijn in dezelfde NACE Rev. 2-afdeling en gelegen zijn in een NUTS 2-regio of twee aan elkaar grenzende NUTS 2-regio’s in een lidstaat;
F. overwegende dat de uitgaven voor nieuwe huishoudelijke apparaten in Griekenland in de eerste plaats sterk zijn gedaald als gevolg van de economische crisis in de jaren 2008-2016 (daling met 35 %) en ten tweede als gevolg van de COVID-19-pandemie (een daling van 50 % tussen 2019 en 2020), nadat voor de periode tussen 2017 en 2019 een stijging met 9,5 % was gemeten;
G. overwegende dat de digitale basisvaardigheden van de Griekse bevolking nog steeds onderontwikkeld zijn en onder het gemiddelde voor de Unie liggen, hetgeen wijst op een hoog risico op technologische achterstand en digitale ongeletterdheid; overwegende dat, volgens de index van de digitale economie en samenleving (DESI) 2021 van de Commissie(5), Griekenland op de 22e plaats staat van de 27 EU-lidstaten wat de integratie van digitale technologieën in bedrijfsactiviteiten betreft en dat slechts 23 % van de bevolking over meer dan elementaire digitale vaardigheden beschikt, tegenover een EU‑gemiddelde van 31 %;
H. overwegende dat in dit verband het verlies aan concurrentievermogen van de Pitsos-fabriek als gevolg van een combinatie van factoren, waaronder een gebrek aan automatisering en geavanceerde fabricage, de hoge productiekosten van elektrische huishoudelijke apparaten, een tekort aan elektrische onderdelen in de binnenlandse aanvoerketen, het besluit van de directie van BSH-Pitsos om niet te willen investeren in het optimaliseren van de productiefaciliteit van de fabriek en het besluit om de productie tegen lagere productiekosten naar Turkije te verplaatsen (terwijl het merk en de verkoop- en de onderhoudsafdeling in Griekenland werden behouden) hebben geleid tot de aankondiging van de sluiting van de Pitsos-fabriek in september 2017; overwegende dat de productie werd verlengd tot begin 2021 en dat in 2021 166 werknemers zijn ontslagen;
I. overwegende dat 40 werknemers zijn ontslagen in vijf andere ondernemingen, die zich moesten aanpassen aan de snel veranderende digitale economie;
J. overwegende dat, alhoewel de werkloosheid in Griekenland sinds 2013, toen ze een hoogtepunt bereikte met 27,5 %, geleidelijk is gedaald, Griekenland nog steeds een zeer hoog werkloosheidspercentage heeft; overwegende dat Griekenland in 2021 met 14,7 % het land was met de op één na hoogste werkloosheid in de Unie, terwijl het Europees gemiddelde op 7,0 % lag(6);
K. overwegende dat het EFG het jaarlijkse maximumbedrag van 186 miljoen EUR (in prijzen van 2018) niet mag overschrijden, zoals vastgelegd in artikel 8 van de MFK‑verordening;
L. overwegende dat de financiële bijdragen uit het EFG in de eerste plaats gericht moeten zijn op actieve arbeidsmarktbeleidsmaatregelen en op gepersonaliseerde steunmaatregelen die tot doel hebben de begunstigden snel aan een fatsoenlijke en duurzame betrekking te helpen binnen of buiten de sector waar zij oorspronkelijk werkzaam waren, en hen voor te bereiden op een groenere en meer digitale Europese economie;
1. is het met de Commissie eens dat is voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 4, lid 2, punt b), van de EFG-verordening en dat Griekenland recht heeft op een financiële bijdrage ter hoogte van 1 495 830 EUR uit hoofde van die verordening, wat overeenkomt met 85 % van de totale kosten van 1 759 800 EUR, waarvan 1 689 800 EUR voor gepersonaliseerde steunmaatregelen en 70 000 EUR voor de uitvoering van het EFG(7);
2. stelt vast dat de Griekse autoriteiten de aanvraag op 21 december 2021 hebben ingediend en dat de Commissie haar beoordeling op 30 mei 2022 heeft afgerond en het Parlement hiervan diezelfde dag nog in kennis heeft gesteld; is van oordeel dat de beoordelingsperiode moet worden ingekort zodat de beoogde begunstigden de nodige hulp sneller ontvangen;
3. stelt vast dat de aanvraag betrekking heeft op in totaal 206 ontslagen werknemers wier werkzaamheden zijn beëindigd; stelt met tevredenheid vast dat Griekenland verwacht dat alle in aanmerking komende begunstigden zullen deelnemen aan de maatregelen (“beoogde begunstigden”);
4. herinnert eraan dat de sociale gevolgen van de ontslagen naar verwachting aanzienlijk zullen zijn voor de regio Attica in Griekenland, die in december 2021 het hoogste aantal werklozen in Griekenland telde (342 744, oftewel 31 % van de geregistreerde werklozen in Griekenland), en waar 24,1 % van de bevolking met armoede en sociale uitsluiting wordt bedreigd(8);
5. wijst erop dat 81,1 % van de ontslagen werknemers lager middelbaar onderwijs of minder heeft gevolgd en moeilijkheden zal ondervinden bij het vinden van een nieuwe baan;
6. wijst erop dat Griekenland de gepersonaliseerde steunmaatregelen aan de beoogde begunstigden zal beginnen te verstrekken zodra de begrotingsautoriteit de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG heeft goedgekeurd en dat de uitgaven voor de maatregelen daarom in aanmerking komen voor een financiële bijdrage uit het EFG vanaf de datum waarop Griekenland de gepersonaliseerde steunmaatregelen begint te verstrekken tot 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit(9);
7. merkt op dat de gepersonaliseerde steunmaatregelen die aan de betrokken werknemers worden verstrekt de volgende maatregelen omvatten: beroepskeuzevoorlichting, opleiding in digitale vaardigheden, beroepsopleiding en onderwijs, hoger onderwijs, bijdrage voor het opstarten van een bedrijf en diverse toelagen;
8. wijst in dat verband nogmaals op de belangrijke rol die de Unie moet spelen bij het bieden van de kwalificaties die nodig zijn voor een rechtvaardige transitie die aansluit bij de Europese Green Deal; is er sterk voorstander van dat het EFG in de periode 2021-2027 gebruikt blijft worden om solidariteit te betonen met de getroffen personen, maar dat tegelijkertijd de nadruk behouden blijft op de impact van herstructureringen op werknemers, en dringt erop aan dat bij toekomstige aanvragen zoveel mogelijk wordt gelet op beleidscoherentie;
9. stelt verheugd vast dat het gecoördineerde pakket aan gepersonaliseerde steunmaatregelen door Griekenland in overleg met vertegenwoordigers van het personeel en een aantal voormalige werknemers is samengesteld;
10. is verheugd dat opleiding in digitale vaardigheden een horizontaal element vormt bij de opzet van de voorgestelde acties, die zullen bijdragen tot de verspreiding van de horizontale vaardigheden die vereist zijn in het digitale industriële tijdperk en in een hulpbronnenefficiënte economie, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de EFG-verordening;
11. stelt vast dat Griekenland op 1 maart 2022 is begonnen met administratieve uitgaven voor de uitvoering van het EFG, en dat de uitgaven voor de activiteiten op het vlak van voorbereiding, beheer, voorlichting, publiciteit, controle en rapportage derhalve van 1 maart 2022 tot 31 maanden na de datum van inwerkingtreding van het financieringsbesluit voor een financiële bijdrage uit het EFG in aanmerking zullen komen;
12. verzoekt de Commissie de tijd die nodig is voor de beoordeling van EFG-steunaanvragen en de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG sneller te reduceren, teneinde de druk op de nationale socialezekerheidsstelsels van de getroffen gebieden te verminderen;
13. benadrukt dat de Griekse autoriteiten hebben bevestigd dat voor de subsidiabele acties geen steun uit andere fondsen of financieringsinstrumenten van de Unie wordt ontvangen;
14. wijst er nogmaals op dat, om de volledige additionaliteit van de toewijzing te garanderen, de bijstand uit het EFG niet in de plaats mag komen van acties of vergoedingen of rechten van de ontslagen werknemers die krachtens de nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten onder de verantwoordelijkheid van bedrijven vallen, en evenmin van de nodige maatregelen die lidstaten moeten nemen om het concurrentievermogen van bedrijven, en dan met name kmo’s, te vergroten, alsook het vermogen van bedrijven zich aan te passen aan de snel veranderende digitale economie, maatregelen om werknemers te helpen met digitale vaardigheden zodat het risico op technologische achterstand en digitale ongeletterdheid verkleind wordt, maatregelen ten behoeve van de koopkracht, alsook verder gericht, actief arbeidsmarktbeleid om werkloosheid tegen te gaan en de herintegratie van ontslagen werknemers in de arbeidsmarkt te vergemakkelijken;
15. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
16. verzoekt om een snelle uitbetaling uit het EFG van de financiële bijdrage van 1 495 830 EUR aan Griekenland;
17. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers naar aanleiding van een aanvraag van Griekenland (EGF/2021/008 EL/Attica Vervaardiging van elektrische apparatuur)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2022/1163.)
Een uitzondering hierop zijn formele studies die langer dan twee jaar duren: deze komen in aanmerking tot de uiterste datum voor de indiening van het eindverslag.
Genetisch gemodificeerde mais DP4114 × MON 810 × MIR604 × NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen DP4114, MON 810, MIR604 en NK603
217k
58k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DP4114 × MON 810 × MIR604 × NK603 en genetisch gemodificeerde maisrassen die twee of drie van de afzonderlijke transformatiestappen DP4114, MON 810, MIR604 en NK603 combineren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D081155/01 – 2022/2694(RSP))
– gezien het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DP4114 × MON 810 × MIR604 × NK603 en genetisch gemodificeerde maisrassen die twee of drie van de afzonderlijke transformatiestappen DP4114, MON 810, MIR604 en NK603 combineren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D081155/01),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,
– gezien de stemming van 16 mei 2022 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(2),
– gezien het advies dat op 26 januari 2022 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 7 maart 2022 werd gepubliceerd(3),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar werd gemaakt tegen het toestaan van genetisch gemodificeerde organismen (“ggo’s”)(4),
– gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
A. overwegende dat Pioneer Overseas Corporation, gevestigd in België, op 2 mei 2018 namens Pioneer Hi-Bred International, Inc., gevestigd in de Verenigde Staten, een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais DP4114 × MON 810 × MIR604 × NK603 (hierna de “genetisch gemodificeerde mais” genoemd), overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 (hierna “de aanvraag” genoemd); overwegende dat de aanvraag tevens betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde mais voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;
B. overwegende dat de aanvraag daarnaast betrekking had op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met tien subcombinaties van de afzonderlijke transformatiestappen waaruit de genetisch gemodificeerde mais bestaat;
C. overwegende dat de subcombinatie MON 810 × NK603 reeds is toegelaten bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/2045 van de Commissie(5); overwegende dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit derhalve betrekking heeft op de genetisch gemodificeerde maïs en de negen resterende subcombinaties in de aanvraag(6);
D. overwegende dat de EFSA op 26 januari 2022 een positief advies heeft goedgekeurd met betrekking tot de aanvraag voor het in de handel brengen van de genetisch gemodificeerde mais, en dat dit advies op 7 maart 2022 werd gepubliceerd;
E. overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais werd geproduceerd door conventionele kruising om vier afzonderlijke transformatiestappen van genetisch gemodificeerde mais te combineren: DP4114, MON 810, MIR604 en NK603; overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais tolerant is voor twee herbiciden (glufosinaat en glyfosaat) en vijf insectendodende eiwitten produceert(7) (“Bt-toxinen”);
F. overwegende dat door de aanvrager geen experimentele gegevens zijn ingediend voor de negen subcombinaties die niet eerder door de EFSA zijn beoordeeld(8); overwegende dat de EFSA ondanks dat gebrek aan experimentele gegevens tot de conclusie is gekomen dat die subcombinaties geen veiligheidsproblemen zouden opleveren;
Ontoereikende beoordeling van de complementaire herbicide
G. overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie(9) beoordeeld moet worden of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de uitkomsten voor de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit volgens de uitvoeringsverordening met name relevant is bij herbicidetolerante planten;
H. overwegende dat in diverse studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante genetisch gemodificeerde gewassen leidt tot een toename van het gebruik van complementaire herbiciden, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid(10); overwegende dat er dan ook van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde mais zal worden blootgesteld aan meer en hogere doses van de herbiciden glyfosaat en glufosinaat, waardoor er mogelijk meer residuen en afbraakproducten daarvan (hierna “metabolieten” genoemd) zullen achterblijven in de oogst;
I. overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als vergiftig voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad(11); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken(12);
J. overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat glyfosaat kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek, het agentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie dat gespecialiseerd is op het gebied van kankeronderzoek, glyfosaat in 2015 echter heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens; overwegende dat ook in een aantal andere recente, intercollegiaal getoetste wetenschappelijke studies wordt bevestigd dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is(13);
K. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun metabolieten in genetisch gemodificeerde gewassen wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf invloed kan hebben op de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken en op de samenstelling en dus de toxiciteit van de metabolieten(14);
Openstaande vragen in verband met Bt-toxinen
L. overwegende dat de toxiciteit van de Bt-toxinen is beoordeeld op basis van voedingsstudies, waarbij uitsluitend gebruik is gemaakt van geïsoleerde Bt-eiwitten die door bacteriën werden geproduceerd; overwegende dat weinig betekenis kan worden toegekend aan toxicologische tests die verricht zijn met eiwitten in isolatie, gezien het feit dat Bt-toxinen in genetisch gemodificeerde gewassen zoals mais, katoen en sojabonen inherent toxischer zijn dan geïsoleerde Bt-toxinen; overwegende dat dit komt doordat antiproteasen, die in het weefsel van de plant aanwezig zijn, de toxiciteit van Bt-toxinen kunnen vergroten door hun afbraak te vertragen; overwegende dat dit verschijnsel in meerdere wetenschappelijke studies is aangetoond, waaronder in een studie voor Monsanto dertig jaar geleden, waarbij bleek dat zelfs de aanwezigheid van uiterst lage niveaus van antiproteasen de toxiciteit van Bt-toxinen tot wel twintig keer vergrootte(15);
M. overwegende dat bij de risicobeoordelingen van de EFSA met deze verhoogde toxiciteit geen rekening is gehouden, hoewel zij relevant is voor alle voor invoer of teelt in de Unie goedgekeurde Bt-planten; overwegende dat risico’s voor mensen en dieren die levensmiddelen en diervoeder consumeren die Bt-toxinen bevatten en die voortkomen uit deze verhoogde toxiciteit als gevolg van de interactie tussen antiproteasen en Bt-toxinen, bijgevolg niet kunnen worden uitgesloten;
N. overwegende dat uit een aantal studies blijkt dat bijwerkingen zijn geconstateerd, namelijk dat blootstelling aan Bt-toxinen een effect kan hebben op het immuunsysteem en dat sommige Bt-toxinen wellicht adjuvans-eigenschappen(16) hebben, hetgeen betekent dat zij de allergene eigenschappen van andere eiwitten waarmee ze in contact komen, kunnen verhogen;
O. overwegende dat uit een wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat de toxiciteit van Bt-toxinen ook kan worden vergroot door interactie met residuen van besproeiing met herbiciden en dat er verder onderzoek nodig is naar de combinatorische effecten van meerdere transformatiestappen (genetisch gemodificeerde gewassen die zijn gemodificeerd om herbicidetolerant te zijn en insecticiden te produceren in de vorm van Bt-toxinen)(17); overwegende dat de beoordeling van de mogelijke interactie van residuen van herbiciden en de metabolieten ervan met Bt-toxinen wordt beschouwd als een kwestie die niet onder de bevoegdheid van het EFSA-panel voor ggo’s valt en daarom geen deel uitmaakt van de risicobeoordeling;
Bt-gewassen: effecten op organismen van niet-doelsoorten
P. overwegende dat, in tegenstelling tot insecticiden, waarbij de blootstelling plaatsvindt bij het sproeien en gedurende korte tijd daarna, het gebruik van genetisch gemodificeerde Bt-gewassen leidt tot de continue blootstelling van doelorganismen en niet-doelorganismen aan Bt-toxinen;
Q. overwegende dat de aanname dat Bt-toxinen één enkele doelgerichte werking hebben, niet langer als juist kan worden beschouwd, en effecten op niet-doelorganismen dus niet kunnen worden uitgesloten(18); overwegende dat, zoals wordt gerapporteerd, een toenemend aantal niet-doelorganismen hiervan op diverse manieren de effecten ondervinden; overwegende dat in een recent overzicht 39 collegiaal getoetste publicaties wijzen op aanzienlijke schadelijke effecten van Bt-toxinen op een groot aantal buiten het “doelbereik” vallende soorten(19);
Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en van de belanghebbenden
R. overwegende dat de lidstaten tijdens de raadplegingsperiode van drie maanden bij de EFSA tal van kritische opmerkingen hebben ingediend(20);
S. overwegende dat in een gedetailleerde analyse van een onafhankelijke onderzoeksorganisatie onder meer wordt gesteld dat het advies van de EFSA over de vergunningsaanvraag voor de genetisch gemodificeerde mais niet voldoet aan de eisen voor de beoordeling van mogelijke synergistische of antagonistische effecten als gevolg van de combinatie van de transformatiestappen, wat de toxicologie betreft, en dat de door de EFSA uitgevoerde toxicologische beoordeling derhalve niet aanvaardbaar is(21);
Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie
T. overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties (VN) voor het recht op voedsel werd vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden(22); overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 3.9 van de VN erin bestaat om tegen 2030 het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en de vervuiling en besmetting van lucht, water en bodem in aanzienlijke mate te verminderen(23); overwegende dat het verlenen van een vergunning voor de invoer van genetisch gemodificeerde mais de vraag naar dit gewas, dat is ontworpen om te worden behandeld met op glufosinaat en glyfosaat gebaseerde herbiciden, zou doen toenemen, waardoor de blootstelling van werknemers en het milieu in derde landen zou worden vergroot; overwegende dat het gevaar van een verhoogde blootstelling van werknemers en van het milieu bij herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen zeer aanwezig is, gelet op de grotere hoeveelheden herbiciden die worden gebruikt;
U. overwegende dat uit een collegiaal getoetste studie die in 2020 werd gepubliceerd naar voren kwam dat het gebruik van Roundup, een van de meest gebruikte herbiciden op basis van glyfosaat ter wereld, kan leiden tot achteruitgang van de biodiversiteit, waardoor ecosystemen kwetsbaarder worden voor verontreiniging en klimaatverandering(24);
V. overwegende dat de Unie er als partij bij het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit voor moet zorgen dat activiteiten die binnen haar rechtsgebied of onder haar controle worden verricht, geen schade veroorzaken aan het milieu van andere staten(25);
W. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van de communautaire wetgeving en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat dergelijke ter zake dienende factoren de verplichtingen van de Unie in het kader van de SDG’s van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologisch diversiteit moeten omvatten;
Niet-democratische besluitvorming
X. overwegende dat de stemming op 16 mei 2022 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 geen advies heeft opgeleverd, wat betekent dat er voor het verlenen van een vergunning geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten werd gevonden;
Y. overwegende dat de Commissie erkent dat het problematisch is dat besluiten tot vergunningverlening voor ggo’s nog altijd worden goedgekeurd door de Commissie zonder dat een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten zich daarvoor heeft uitgesproken, wat in het kader van de vergunningverlening voor producten uitzonderlijk is, maar in het kader van de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders de norm is geworden;
Z. overwegende dat het Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement in zijn negende zittingsperiode reeds 27 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat bij geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor het verlenen van een vergunning was; overwegende dat de lidstaten de vergunningverlening voor deze ggo’s niet steunden omdat zij onder andere van mening waren dat tijdens de vergunningsprocedure het voorzorgsbeginsel niet werd nageleefd en omdat zij wetenschappelijke bedenkingen hadden in verband met de risicobeoordeling;
AA. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;
AB. overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen af te zien van het verlenen van een vergunning voor ggo’s als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is(26);
1. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;
2. is van mening dat het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad zijn vastgesteld(27), de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;
3. verzoekt de Commissie haar ontwerp van uitvoeringsbesluit in te trekken;
4. verzoekt de Commissie om geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer van herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen, vanwege het daarmee gepaard gaande toegenomen gebruik van complementaire herbiciden en bijgevolg de toegenomen risico’s voor de biodiversiteit, de voedselveiligheid en de gezondheid van werknemers;
5. is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat het noodzakelijk is dat bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s rekening wordt gehouden met duurzaamheid(28); is echter zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks het feit dat het Parlement zich daar consequent tegen blijft verzetten en een meerderheid van de lidstaten ertegen stemt;
6. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Klimaatovereenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “geen schade berokkenen”-beginsel is voldaan(29);
7. verzoekt de EFSA om gegevens op te vragen over de effecten van de consumptie van levensmiddelen en diervoeders die afkomstig zijn van genetisch gemodificeerde planten op het microbioom van de darmen;
8. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om geen enkele vergunning te verlenen voor subcombinaties van genetische modificaties met meerdere transformatiestappen, tenzij de subcombinaties grondig zijn geëvalueerd door de EFSA op basis van door de aanvrager ingediende volledige experimentele gegevens;
9. is meer bepaald van mening dat de goedkeuring van variëteiten van genetisch gemodificeerde planten waarvoor geen experimentele gegevens zijn verstrekt of die nog niet zijn getest of die mogelijk zelfs nog niet zijn gecreëerd, in strijd is met de beginselen van de algemene levensmiddelenwetgeving, zoals vastgesteld in Verordening (EG) nr. 178/2002;
10. wijst erop dat in de amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011(30), die door het Europees Parlement op 17 december 2020 werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, staat dat de Commissie geen vergunning voor ggo’s dient te verlenen als de lidstaten geen gekwalificeerde meerderheid voor vergunningverlening kunnen bereiken; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen, en verzoekt de Raad met zijn werkzaamheden door te gaan en ten aanzien van dit dossier zo snel mogelijk een algemene benadering vast te stellen;
11. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Wetenschappelijk advies van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen, getiteld “Assessment of genetically modified maize DP4114 × MON 810 × MIR604 × NK603 and subcombinations, for food and feed uses, under Regulation (EC) No 1829/2003 (application EFSA‐GMO‐NL‐2018‐150)”, EFSA Journal 2019;2022,20(3):7134, https://doi.org/10.2903/j.efsa.2019.5734
––––––––––––––––––––––––––– Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 202 van 28.5.2021, blz. 11).Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 202 van 28.5.2021, blz. 15).Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 202 van 28.5.2021, blz. 20).Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 208 van 1.6.2021, blz. 2).Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 208 van 1.6.2021, blz. 7).Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 208 van 1.6.2021, blz. 12).Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 208 van 1.6.2021, blz. 18).Resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 323 van 11.8.2021, blz. 7).Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × NK603 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en NK603, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1111 van de Commissie, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 415 van 13.10.2021, blz. 2).Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen SYHT0H2 (SYN-ØØØH2-5), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 415 van 13.10.2021, blz. 8).Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 87460 × MON 89034 × MIR162× NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 87460, MON 89034, MIR162 en NK603, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 415 van 13.10.2021, blz. 15).Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja MON 87751 × MON 87701 × MON 87708 × MON 89788, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 445 van 29.10.2021, blz. 36).Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR 162 × MON 87411, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en MON 87411, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 445 van 29.10.2021, blz. 43).Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MIR604 (SYN-IR6Ø4-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 445 van 29.10.2021, blz. 49).Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 (MON-88Ø17-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 445 van 29.10.2021, blz. 56).Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 (MON-89Ø34-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 445 van 29.10.2021, blz. 63).Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 474 van 24.11.2021, blz. 66).Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (SYN-ØØØ98-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 474 van 24.11.2021, blz. 74).Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 99 van 1.3.2022, blz. 45).Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 × DAS–44406–6 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 99 van 1.3.2022, blz. 52).Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × MIR162 × MON810 × NK603 en genetisch gemodificeerde maisrassen die twee of drie van de afzonderlijke transformatiestappen 1507, MIR162, MON810 en NK603 combineren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 99 van 1.3.2022, blz. 59).Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt 11 (SYN-BTØ11-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 99 van 1.3.2022, blz. 66).Resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen GMB151 (BCS-GM151-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0024).Resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen GHB614 (BCS-GHØØ2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0025).Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB811 (BCS-GH811-4), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0062).Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad 73496 (DP-Ø73496-4) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0063).Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87769 × MON 89788, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0115).
Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/2045 van de Commissie van 19 december 2018 tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × MON 810 (MON-ØØ6Ø3-6 × MON-ØØ81Ø-6) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 327 van 21.12.2018, blz. 65).
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie van 3 april 2013 betreffende vergunningaanvragen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 641/2004 van de Commissie en (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie (PB L 157 van 8.6.2013, blz. 1).
Zie bijvoorbeeld Bonny, S., “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016, 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738, en Benbrook, C.M., “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. – the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe, 28 september 2012, vol. 24(1), https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
Dit is inderdaad het geval voor glyfosaat, zoals vermeld in het met redenen omklede advies van de EFSA getiteld “Review of the Existing Maximum Residue Levels for Glyphosate according to Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005”, EFSA Journal 2018;16(5):5263, blz. 12, https://www.efsa.europa.eu/fr/efsajournal/pub/5263
Zie voor een overzicht hiervan: Rubio-Infante, N., Moreno-Fierros, L., “An overview of the safety and biological effects of Bacillus thuringiensis Cry toxins in mammals”, Journal of Applied Toxicology, mei 2016, 36(5), blz. 630-648, https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/jat.3252
Zie bijvoorbeeld: Hilbeck, A., Otto, M., “Specificity and Combinatorial Effects of Bacillus Thuringiensis Cry Toxins in the Context of GMO Environmental Risk Assessment”, Frontiers in Environmental Science 2015, 3:71, https://doi.org/10.3389/fenvs.2015.00071
Commentaar van Testbiotech op de beoordeling door de EFSA van de genetisch gemodificeerde mais DP4114 x MON810 x MIR604 x NK603 en subcombinaties in levensmiddelen en diervoeders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 (aanvraag EFSA-GMO-NL-2018-150) van Pioneer.
De Commissie kan een vergunning verlenen, maar hoeft dat niet te doen, wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 (artikel 6, lid 3).
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
Genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 × DAS-40278-9 en de subcombinatie T25 × DAS-40278-9
190k
56k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/797 van de Commissie van 19 mei 2022 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 × DAS-40278-9 en de subcombinatie T25 × DAS-40278-9 daarvan, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D080148/03 – 2022/2713(RSP))
– gezien Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/797 van de Commissie van 19 mei 2022 tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 × DAS-40278-9 en de subcombinatie T25 × DAS-40278-9 daarvan, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (D080148/03)(1),
– gezien Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(2), en met name artikel 7, lid 3, en artikel 19, lid 3,
– gezien de stemming van 1 april 2022 in het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, die geen advies heeft opgeleverd, en de stemming van 26 april 2022 in het comité van beroep, die evenmin een advies heeft opgeleverd,
– gezien de artikelen 11 en 13 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(3),
– gezien het advies dat op 29 oktober 2021 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) werd goedgekeurd en op 13 december 2021 werd gepubliceerd(4),
– gezien zijn eerdere resoluties waarin bezwaar werd gemaakt tegen het toestaan van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s)(5),
– gezien artikel 112, leden 2 en 3, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
A. overwegende dat Pioneer Overseas Corporation op 12 december 2019 een aanvraag heeft ingediend voor het in de handel brengen van levensmiddelen, levensmiddeleningrediënten en diervoeders die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais NK603 × T25 × DAS-40278-9 (de “genetisch gemodificeerde mais”) overeenkomstig de artikelen 5 en 17 van Verordening (EG) nr. 1829/2003; overwegende dat de aanvraag tevens betrekking heeft op het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de genetisch gemodificeerde mais voor andere toepassingen dan als levensmiddel of als diervoeder, met uitzondering van de teelt;
B. overwegende dat de EFSA op 29 oktober 2021 een positief advies heeft goedgekeurd met betrekking tot de aanvraag voor het in de handel brengen van de genetisch gemodificeerde mais, en dat dit advies op 13 december 2021 werd gepubliceerd;
C. overwegende dat de in drie transformatiestappen genetisch gemodificeerde mais geproduceerd is door conventionele kruising om drie afzonderlijke maislijnen te combineren: NK603, dat tolerantie oplevert voor glyfosaat bevattende herbiciden; T25, dat tolerantie oplevert voor glufosinaat-ammonium bevattende herbiciden; en DAS‑40278-9, dat de afbraak katalyseert van de algemene klasse herbiciden die bekend staan als aryloxyfenoxypropionaten (AOPP) en dat tolerantie oplevert voor herbiciden die 2,4-D bevatten(6);
D. overwegende dat de subcombinatie NK603 × T25 en de subcombinatie NK603 × DAS‑40278-9 eerder door de EFSA zijn beoordeeld; overwegende dat door de aanvrager geen experimentele gegevens zijn ingediend voor de subcombinatie DAS-40278-9 × T25, die nog niet eerder door de EFSA is beoordeeld; overwegende dat de EFSA desondanks concludeerde dat deze subcombinatie geen veiligheidsproblemen zou opleveren;
Ontoereikende beoordeling van de complementaire herbicide
E. overwegende dat krachtens Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie(7) beoordeeld moet worden of de verwachte landbouwpraktijken van invloed zijn op de uitkomsten voor de onderzochte eindpunten; overwegende dat dit volgens de uitvoeringsverordening met name relevant is bij herbicidetolerante planten;
F. overwegende dat in diverse studies is aangetoond dat de teelt van herbicidetolerante ggo-gewassen leidt tot een toename van het gebruik van complementaire herbiciden, voornamelijk vanwege het ontstaan van herbicidetolerant onkruid(8); overwegende dat er dan ook van moet worden uitgegaan dat de genetisch gemodificeerde mais zal worden blootgesteld aan meer en hogere doses op glyfosaten, glufosinaten, AOPP en 2,4-D gebaseerde herbiciden, waardoor er mogelijk meer residuen en afbraakproducten daarvan (hierna “metabolieten” genoemd) zullen achterblijven in de oogst;
G. overwegende dat glufosinaat is ingedeeld als vergiftig voor de voortplanting, categorie 1B, en dus onder de uitsluitingscriteria valt van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad(9); overwegende dat de goedkeuring van glufosinaat voor gebruik in de Unie op 31 juli 2018 is verstreken(10);
H. overwegende dat de EFSA in november 2015 tot de conclusie is gekomen dat het onwaarschijnlijk is dat glyfosaat kankerverwekkend is, en dat het Europees Agentschap voor chemische stoffen in maart 2017 heeft geconcludeerd dat het niet gerechtvaardigd is de stof als zodanig in te delen; overwegende dat het Internationaal Agentschap voor kankeronderzoek, het agentschap van de Wereldgezondheidsorganisatie dat gespecialiseerd is op het gebied van kankeronderzoek, glyfosaat in 2015 echter heeft ingedeeld als waarschijnlijk kankerverwekkend voor de mens; overwegende dat ook in een aantal andere recente, intercollegiaal getoetste wetenschappelijke studies wordt bevestigd dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is(11);
I. overwegende dat in een intercollegiaal getoetst artikel van een deskundige die betrokken is bij de ontwikkeling van genetisch gemodificeerde gewassen, de veiligheid in twijfel wordt getrokken van genetisch gemodificeerde gewassen die tolerant zijn voor 2,4-D, vanwege de afbraak hiervan in cytotoxische afbraakproducten(12);
J. overwegende dat de beoordeling van residuen van herbiciden en hun metabolieten in genetisch gemodificeerde gewassen wordt beschouwd als een kwestie die niet binnen de bevoegdheid van het EFSA-panel voor genetisch gemodificeerde organismen valt en daarom geen deel uitmaakt van de vergunningsprocedure voor ggo’s; overwegende dat dit problematisch is, aangezien de genetische modificatie zelf invloed kan hebben op de manier waarop complementaire herbiciden door de genetisch gemodificeerde plant worden afgebroken en op de samenstelling en dus de toxiciteit van de metabolieten(13);
Opmerkingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten
K. overwegende dat de lidstaten tijdens de raadplegingsperiode van drie maanden bij de EFSA tal van kritische opmerkingen hebben ingediend(14); overwegende dat deze kritische opmerkingen onder meer inhouden dat de interactie tussen de herbiciden, hun residuen en metabolieten die op de genetisch gemodificeerde mais worden gebruikt, niet kan worden uitgesloten en dat deze chemische cocktail nooit eerder vanuit toxicologisch oogpunt is getest en gevolgen kan hebben voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu, en overwegende dat de genetisch gemodificeerde mais een van vectoren afgeleid bèta-lactamasegen bevat, een antibioticaresistentiegen dat uiterst belangrijke penicillinen inactiveert;
L. overwegende dat volgens een bevoegde autoriteit van een lidstaat(15) de aanvrager weliswaar beweert dat de wetenschappelijke informatie in de aanvraag vertrouwelijk is, maar dat dit in strijd is met het Verdrag van Aarhus, waarin het recht van het publiek op toegang tot milieu-informatie is vastgelegd;
Het nakomen van de internationale verplichtingen van de Unie
M. overwegende dat in een verslag uit 2017 van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties (VN) voor het recht op voedsel werd vastgesteld dat gevaarlijke bestrijdingsmiddelen catastrofale gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met name in ontwikkelingslanden(16); overwegende dat duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 3.9 van de VN erin bestaat om tegen 2030 het aantal sterfgevallen en ziekten als gevolg van gevaarlijke chemische stoffen en de vervuiling en besmetting van lucht, water en bodem in aanzienlijke mate te verminderen(17); overwegende dat het verlenen van een vergunning voor de invoer van genetisch gemodificeerd mais de vraag naar dit gewas, dat bestemd is om behandeld te worden met glufosinaat, glyfosaat, AOPP en 2,4-D, zou doen toenemen, waardoor het blootstellingsrisico van werknemers in derde landen en de gevaren voor het milieu zouden worden vergroot; overwegende dat het gevaar van een verhoogde blootstelling van werknemers en van het milieu bij herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen zeer aanwezig is, gelet op de grotere hoeveelheden herbiciden die worden gebruikt;
N. overwegende dat uit een collegiaal getoetste studie die in 2020 werd gepubliceerd naar voren kwam dat het gebruik van Roundup, een van de meest gebruikte herbiciden op basis van glyfosaat ter wereld, kan leiden tot achteruitgang van de biodiversiteit, waardoor ecosystemen kwetsbaarder worden voor verontreiniging en klimaatverandering(18);
O. overwegende dat de Unie er als partij bij het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit voor moet zorgen dat activiteiten die binnen haar rechtsgebied of onder haar controle worden verricht, geen schade veroorzaken aan het milieu van andere staten(19);
P. overwegende dat in Verordening (EG) nr. 1829/2003 is bepaald dat genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders geen negatieve effecten mogen hebben op de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het milieu, en dat de Commissie bij het opstellen van haar besluit rekening moet houden met eventuele relevante bepalingen van de communautaire wetgeving en andere ter zake dienende factoren; overwegende dat dergelijke ter zake dienende factoren de verplichtingen van de Unie in het kader van de SDG’s van de VN, de Klimaatovereenkomst van Parijs en het VN-Verdrag inzake biologisch diversiteit moeten omvatten;
Niet-democratische besluitvorming
Q. overwegende dat het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders geen advies heeft uitgebracht, wat betekent dat de vergunningverlening niet door een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten werd gesteund; overwegende dat de stemming op 26 april 2022 van het in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 182/2011 bedoelde comité van beroep opnieuw geen advies heeft opgeleverd; overwegende dat 14 lidstaten (die 35,72 % van de EU-bevolking vertegenwoordigen) tegen hebben gestemd en 3 lidstaten (die 34,53 % van de bevolking vertegenwoordigen) zich van stemming hebben onthouden, en dat slechts 10 lidstaten (die 29,75 % van de bevolking vertegenwoordigen) voor hebben gestemd;
R. overwegende dat de Commissie erkent dat het problematisch is dat besluiten tot vergunningverlening voor ggo’s nog altijd worden goedgekeurd door de Commissie zonder dat een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten zich daarvoor heeft uitgesproken, wat in het kader van de vergunningverlening voor producten uitzonderlijk is, maar in het kader van de besluitvorming over vergunningen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders de norm is geworden;
S. overwegende dat het Parlement tijdens zijn achtste zittingsperiode in totaal 36 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s voor gebruik als levensmiddelen en diervoeders (33 resoluties) en tegen de teelt van ggo’s in de Unie (drie resoluties); overwegende dat het Parlement in zijn negende zittingsperiode reeds 27 resoluties heeft aangenomen waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het op de markt brengen van ggo’s; overwegende dat bij geen van deze ggo’s een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor het verlenen van een vergunning was; overwegende dat de lidstaten de vergunningverlening voor deze ggo’s niet steunden omdat zij onder andere van mening waren dat tijdens de vergunningsprocedure het voorzorgsbeginsel niet werd nageleefd en omdat zij wetenschappelijke bedenkingen hadden in verband met de risicobeoordeling;
T. overwegende dat de Commissie zich bewust is van de democratische tekortkomingen, het gebrek aan steun van de lidstaten en de bezwaren van het Parlement, maar desondanks vergunningen blijft verlenen voor ggo’s;
U. overwegende dat er geen wetswijziging nodig is om de Commissie in staat te stellen af te zien van het verlenen van een vergunning voor ggo’s als in het comité van beroep geen gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten voor vergunningverlening is(20);
1. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/797 de in Verordening (EG) nr. 1829/2003 bedoelde uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt;
2. is van mening dat Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/797 niet in overeenstemming is met het recht van de Unie, aangezien het niet verenigbaar is met het doel van Verordening (EG) nr. 1829/2003 om overeenkomstig de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(21) zijn vastgesteld, de basis te leggen voor de waarborging van een hoog beschermingsniveau voor het leven en de gezondheid van de mens, de gezondheid en het welzijn van dieren, het milieu en de belangen van de consument, met betrekking tot genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, waarbij de goede werking van de interne markt wordt gewaarborgd;
3. verzoekt de Commissie Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/797 in te trekken;
4. verzoekt de Commissie om geen enkele vergunning te verlenen voor de invoer van herbicidetolerante, genetisch gemodificeerde gewassen, vanwege het daarmee gepaard gaande toegenomen gebruik van complementaire herbiciden en bijgevolg de toegenomen risico’s voor de biodiversiteit, de voedselveiligheid en de gezondheid van werknemers;
5. is ingenomen met het feit dat de Commissie in een schrijven van 11 september 2020 aan leden van het Parlement eindelijk heeft erkend dat het noodzakelijk is dat bij besluiten inzake vergunningverlening voor ggo’s rekening wordt gehouden met duurzaamheid(22); is echter zeer teleurgesteld dat de Commissie sindsdien is doorgegaan met het verlenen van vergunningen voor de invoer van ggo’s in de Unie, ondanks het feit dat het Parlement zich daar consequent tegen blijft verzetten en een meerderheid van de lidstaten ertegen stemt;
6. dringt er nogmaals bij de Commissie op aan rekening te houden met de verplichtingen van de Unie krachtens internationale overeenkomsten, zoals de Overeenkomst van Parijs, het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en de SDG’s van de VN; roept er nogmaals toe op om ontwerpuitvoeringshandelingen vergezeld te doen gaan van een toelichting waarin wordt uiteengezet op welke manier aan het “geen schade berokkenen”-beginsel is voldaan(23);
7. wijst erop dat in de amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 182/2011(24), die door het Europees Parlement op 17 december 2020 werden aangenomen als basis voor onderhandelingen met de Raad, staat dat de Commissie geen vergunning voor ggo’s dient te verlenen als de lidstaten geen gekwalificeerde meerderheid voor vergunningverlening kunnen bereiken; is van oordeel dat de Commissie zich hiernaar moet voegen, en verzoekt de Raad met zijn werkzaamheden door te gaan en ten aanzien van dit dossier zo snel mogelijk een algemene benadering vast te stellen;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
––––––––––––––––––––––––––– Tijdens de achtste zittingsperiode nam het Parlement 36 resoluties aan waarin bezwaar werd gemaakt tegen het verlenen van vergunningen voor ggo’s. Bovendien heeft het Parlement tijdens de negende zittingsperiode de volgende resoluties aangenomen:Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZHG0JG (SYN-ØØØJG-2), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 202 van 28.5.2021, blz. 11).Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen A2704-12 (ACS-GMØØ5-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 202 van 28.5.2021, blz. 15).Resolutie van het Europees Parlement van 10 oktober 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × MON 88017 × 59122 × DAS-40278-9, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 89034, 1507, MON 88017, 59122 en DAS-40278-9, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 202 van 28.5.2021, blz. 20).Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen LLCotton25 (ACS-GHØØ1-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 208 van 1.6.2021, blz. 2).Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen MON 89788 (MON-89788-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 208 van 1.6.2021, blz. 7).Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MON 89034 × 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en subcombinaties MON 89034 × NK603 × DAS-40278-9, 1507 × NK603 × DAS-40278-9 en NK603 × DAS-40278-9 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 208 van 1.6.2021, blz. 12).Resolutie van het Europees Parlement van 14 november 2019 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais Bt11 × MIR162 × MIR604 × 1507 × 5307 × GA21 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie, vier of vijf van de “events” Bt11, MIR162, MIR604, 1507, 5307 en GA21, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 208 van 1.6.2021, blz. 18).Resolutie van het Europees Parlement van 14 mei 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87708 × MON 89788 × A5547-127, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 323 van 11.8.2021, blz. 7).Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR162 × NK603 en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en NK603, en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/1111 van de Commissie, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 415 van 13.10.2021, blz. 2).Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen SYHT0H2 (SYN-ØØØH2-5), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 415 van 13.10.2021, blz. 8).Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 87460 × MON 89034 × MIR162× NK603, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee, drie of vier van de transformatiestappen MON 87427, MON 87460, MON 89034, MIR162 en NK603, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 415 van 13.10.2021, blz. 15).Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja MON 87751 × MON 87701 × MON 87708 × MON 89788, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 445 van 29.10.2021, blz. 36).Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 87427 × MON 89034 × MIR 162 × MON 87411, en genetisch gemodificeerde maissoorten die bestaan uit een combinatie van twee of drie van de transformatiestappen MON 87427, MON 89034, MIR162 en MON 87411, ingevolge Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 445 van 29.10.2021, blz. 43).Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MIR604 (SYN-IR6Ø4-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 445 van 29.10.2021, blz. 49).Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 88017 (MON-88Ø17-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 445 van 29.10.2021, blz. 56).Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais MON 89034 (MON-89Ø34-3) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 445 van 29.10.2021, blz. 63).Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde katoen GHB614 × T304-40 × GHB119 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 474 van 24.11.2021, blz. 66).Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde mais MZIR098 (SYN-ØØØ98-3), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 474 van 24.11.2021, blz. 74).Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 99 van 1.3.2022, blz. 45).Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde soja DAS-81419-2 × DAS–44406–6 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 99 van 1.3.2022, blz. 52).Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais 1507 × MIR162 × MON810 × NK603 en genetisch gemodificeerde maisrassen die twee of drie van de afzonderlijke transformatiestappen 1507, MIR162, MON810 en NK603 combineren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 99 van 1.3.2022, blz. 59).Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2021 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde mais Bt 11 (SYN‑BTØ11-1) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB C 99 van 1.3.2022, blz. 66).Resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde sojabonen GMB151 (BCS-GM151-6), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0024).Resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlenging van de vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd katoen GHB614 (BCS-GHØØ2-5) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0025).Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met de genetisch gemodificeerde katoen GHB811 (BCS-GH811-4), overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0062).Resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerd koolzaad 73496 (DP-Ø73496-4) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0063).Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2022 over het ontwerp van uitvoeringsbesluit van de Commissie tot verlening van een vergunning voor het in de handel brengen van producten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit of zijn geproduceerd met genetisch gemodificeerde soja MON 87769 × MON 89788, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad (Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0115).
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 503/2013 van de Commissie van 3 april 2013 betreffende vergunningaanvragen voor genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 641/2004 van de Commissie en (EG) nr. 1981/2006 van de Commissie (PB L 157 van 8.6.2013, blz. 1).
Zie bijvoorbeeld Bonny, S., “Genetically Modified Herbicide-Tolerant Crops, Weeds, and Herbicides: Overview and Impact”, Environmental Management, januari 2016, 57(1), blz. 31-48, https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/26296738, en Benbrook, C.M., “Impacts of genetically engineered crops on pesticide use in the U.S. – the first sixteen years”, Environmental Sciences Europe, 28 september 2012, vol. 24(1), https://enveurope.springeropen.com/articles/10.1186/2190-4715-24-24
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
Dit is inderdaad het geval voor glyfosaat, zoals vermeld in het met redenen omkleed advies van de EFSA getiteld “Review of the Existing Maximum Residue Levels for Glyphosate according to Article 12 of Regulation (EC) No 396/2005”, EFSA Journal 2018;16(5):5263, blz. 12, https://www.efsa.europa.eu/fr/efsajournal/pub/5263
De Commissie kan een vergunning verlenen, maar hoeft dat niet te doen, wanneer er in het comité van beroep geen steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten wordt gevonden, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 (artikel 6, lid 3).
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
Benoeming van een lid van de Europese Rekenkamer - Stephanus Abraham Blok
111k
43k
Besluit van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over de voordracht van Stephanus Abraham Blok voor de benoeming tot lid van de Europese Rekenkamer (C9-0150/2022 – 2022/0805(NLE))
– gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9‑0150/2022),
– gezien artikel 129 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9‑0180/2022),
A. overwegende dat de Raad bij schrijven van 8 april 2022 het Europees Parlement heeft geraadpleegd over de benoeming van Stephanus Abraham Blok tot lid van de Rekenkamer;
B. overwegende dat zijn Commissie begrotingscontrole de kwalificaties van de heer Blok heeft onderzocht, met name gelet op de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde voorwaarden; overwegende dat de commissie in het kader van dit onderzoek een curriculum vitae van de heer Blok heeft ontvangen, alsmede de antwoorden van de kandidaat op de hem toegezonden schriftelijke vragenlijst;
C. overwegende dat deze commissie de heer Blok vervolgens op 15 juni 2022 heeft gehoord, waarbij hij een inleidende verklaring heeft afgelegd en daarna de door de leden van de commissie gestelde vragen heeft beantwoord;
1. brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Stephanus Abraham Blok tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmede aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instanties van de lidstaten.
De verlenging van de Overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Federale Republiek Brazilië ***
116k
42k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over het ontwerp van besluit van de Raad over de verlenging van de Overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Federale Republiek Brazilië (14207/2021 – C9-0478/2021 – 2021/0336(NLE))
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (14207/2021),
– gezien Besluit 2005/781/EG van de Raad van 6 juni 2005 betreffende de sluiting van de Overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Federale Republiek Brazilië(1),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 186 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9‑0478/2021),
– gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A9‑0176/2022),
1. hecht zijn goedkeuring aan de verlenging van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Federale Republiek Brazilië.
Toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen in burgerlijke of handelszaken ***
113k
42k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over het ontwerp van besluit van de Raad met betrekking tot de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen in burgerlijke of handelszaken (13494/2021 – C9-0465/2021 – 2021/0208(NLE))
– gezien het ontwerp van besluit van de Raad (13494/2021),
– gezien het Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen in burgerlijke of handelszaken (13494/2021 ADD 1),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 81, lid 2, punt a), en artikel 218, lid 6, tweede alinea, punt a), v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C9‑0465/2021),
– gezien artikel 105, leden 1 en 4, en artikel 114, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie juridische zaken (A9-0177/2022),
1. hecht zijn goedkeuring aan de toetreding van de Europese Unie tot het Verdrag;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Illegale houtkap in de EU
152k
53k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over de illegale houtkap in de EU (2022/2523(RSP))
– gezien artikel 227 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
– gezien de artikelen 4, 191, 230 en 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen(1) (EU-houtverordening),
– gezien Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(2) (habitatrichtlijn),
– gezien Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s(3) (de richtlijn strategische milieueffectbeoordeling),
– gezien Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen(4) (de Aarhus Verordening),
– gezien de inbreukprocedure INFR(2020)2033 van het inbreukenpakket van de Europese Commissie van 12 februari 2020,
– gezien de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020, getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380),
– gezien de mededeling van de Commissie van 16 juli 2021, getiteld “Nieuwe EU-bosstrategie voor 2030” (COM(2021)0572),
– gezien het voorstel van de Commissie van 17 november 2021 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010 (COM(2021)0706), met als doel de door de EU bevorderde ontbossing en bosdegradatie aan banden te leggen,
– gezien het voorstel van de Commissie van 15 december 2021 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht en tot vervanging van Richtlijn 2008/99/EG (COM(2021)0851), en de begeleidende mededeling (COM(2021)0814),
– gezien Verordening (EU) 2021/1767 van het Europees Parlement en de Raad van 6 oktober 2021 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen(5),
– gezien de vraag aan de Commissie over de illegale houtkap in de EU (O‑000020/2022 – B9‑0016/2022),
– gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie verzoekschriften,
A. overwegende dat de Commissie verzoekschriften de verzoekschriften nrs. 0289/2015, 0625/2018, 1248/2019, 0408/2020, 0722/2020 en 1056/2021 heeft ontvangen, waarin bezorgdheid wordt geuit over de toenemende illegale houtkap en over specifieke voorbeelden van praktijken die in strijd zijn met de EU-milieuwetgeving in bepaalde lidstaten, onder meer met betrekking tot de laatste primaire en oerbossen die in de EU overblijven, en waarin wordt opgeroepen tot preventieve maatregelen om het risico en de omvang van milieuschade te beperken en de bedreiging van mensenlevens en welzijn te verminderen;
B. overwegende dat illegale houtkap een uiterst zorgwekkende activiteit is die leidt tot milieuschade, biodiversiteitsverlies, aantasting van ecosystemen, woestijnvorming en bodemerosie met natuurrampen tot gevolg (bijvoorbeeld aardverschuivingen), en heeft geresulteerd in de vernietiging of beschadiging van verscheidene Natura 2000-gebieden en primaire en oerbossen; overwegende dat illegale houtkap kan leiden tot het uitsterven van beschermde soorten en het verdwijnen van specifieke habitats van verschillende planten- en diersoorten, aangezien personen die zich bezighouden met illegale activiteiten de wetten ter bescherming van waardevolle bosrijkdommen doorgaans naast zich neerleggen;
C. overwegende dat volgens ramingen van Europol milieudelicten net zo winstgevend zijn als de drugshandel, maar met een veel lager risico op opsporing en bestraffing(6);
D. overwegende dat illegale houtkap een belangrijke factor voor bosdegradatie, ontbossing en klimaatverandering is die ertoe bijdraagt dat de luchtkwaliteit slechter wordt; overwegende dat de illegale houtkap goed is voor tussen de 15 % en 30 % van de internationale houtproductie en daarnaast ecologische, maatschappelijke en economische gevolgen met zich brengt; overwegende dat de illegale houtkap grotendeels onopgemerkt plaatsvindt en daarmee de pogingen van de EU in de weg staat om de doelstellingen van de Europese Green Deal, de Europese klimaatwet en de biodiversiteitsstrategie te verwezenlijken; overwegende dat illegale houtkap heel vaak plaatsvindt in een aantal van de kwalitatief meest hoogwaardige en best in stand gehouden bossen in de EU;
E. overwegende dat producten van illegale houtkap in de EU als gecertificeerd hout worden verkocht(7); overwegende dat de belangrijkste bestaande certificatieregelingen niet volledig in overeenstemming zijn met de voorschriften van de geldende wetgeving; overwegende dat de belangrijkste regelingen die aan de orde zijn gesteld in het verslag van de Commissie van juli 2021 inzake certificerings- en controleregelingen in de bosbouwsector, een aantal hiaten op het gebied van juridische definities vertonen en dat de wettelijke vereisten ervan een beperkte reikwijdte hebben of onduidelijk van aard zijn; overwegende dat zij weliswaar voorzien in een systematische aanpak waar het de overdracht van certificeringsverklaringen in de toeleveringsketen betreft, maar niet in staat zijn om – in realtime of anderszins – transacties betreffende hoeveelheden, soorten en kwaliteiten tussen entiteiten te verifiëren, waardoor de systemen kwetsbaar zijn voor manipulatie en fraude; overwegende dat alle belangrijke certificeringsregelingen tekortkomingen vertonen waar het de identificatie en doeltreffende aanpak van corruptiezaken betreft, dat de huidige systemen voor het identificeren van gevallen van corruptie redelijk beperkt zijn, en dat de regelingen het risico van fraude niet voldoende ondervangen(8);
F. overwegende dat bossen essentiële koolstofputten vormen die de bestrijding van de klimaatverandering ten goede komen;
G. overwegende dat de illegale houtkap aanzienlijke negatieve sociaaleconomische gevolgen heeft, waarbij plaatselijke en verantwoordelijke gemeenschappen van hun economische middelen van bestaan worden beroofd als gevolg van de illegale verhandeling van illegaal gekapt hout, hetgeen op zijn beurt misdadigheid in de hand werkt en nadelige gevolgen heeft voor duurzame plaatselijke ontwikkeling en legale ondernemingen; overwegende dat de illegale houtkap vaak in verband wordt gebracht met belastingontduiking waarmee illegale houtkappers de marktwaarde van bosbouwproducten kunnen drukken, met marktverstoringen en oneerlijke mededinging tot gevolg; overwegende dat de illegale houtkap inkomensverlies voor de overheid inhoudt in termen van misgelopen rechten en heffingen, en bijdraagt aan de stijging van de kosten voor bosbeheer en de transactiekosten; overwegende dat hout vaak in een bepaalde lidstaat wordt gekapt en vervolgens in een andere lidstaat in de handel wordt gebracht; overwegende dat het grootste deel van het illegaal hout als legaal gekapt hout wordt verhandeld en gebruikt;
H. overwegende dat er een gebrek is aan samenhangende, geharmoniseerde en vergelijkbare gegevens over de EU-houtkap, en dat er geen gemeenschappelijke definitie van illegale houtkap bestaat;
I. overwegende dat illegale houtkappers bijwijlen geweld hebben gepleegd tegen bosbouwbeambten, boswachters, rechtshandhavers, milieuactivisten en onderzoeksjournalisten, waarbij minstens zes dodelijke slachtoffers zijn gevallen, en dat er talrijke gevallen zijn gemeld van geweld tegen en intimidatie van personen die verantwoordelijk zijn voor de bescherming van bossen;
J. overwegende dat er problemen zijn als gevolg van het ontbreken van een internationaal erkende definitie van de activiteiten die onder het begrip “illegale houtkap” vallen; overwegende dat dit gebrek aan precisie een ernstige juridische lacune is;
K. overwegende dat corruptie en fraude de belangrijkste oorzaken van illegale houtkap zijn, met ontoereikende handhaving en straffeloosheid tot gevolg; overwegende dat dit bovendien verscheidene criminele activiteiten in de hand werkt, zoals de financiering van conflicten en het witwassen van geld; overwegende dat de EU moet optreden om een eind te maken aan de illegale houtkap en ontbossing en de handel in illegaal gekapt hout en illegale houtproducten aan banden moet leggen;
L. overwegende dat Eurojust van oordeel is dat milieucriminaliteit op internationaal niveau de op drie na grootste criminele activiteit is;
M. overwegende dat de EU-houtverordening in voorschriften voorziet voor de handel in hout en houtproducten en de illegale houtkap tegen moet gaan; overwegende dat de Commissie voornemens is de EU-houtverordening in te trekken door middel van haar voorstel voor een verordening betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden; overwegende dat de Europese Unie de lidstaten moet steunen in het geval van een gebrek aan goed bosbeheer bij de bestrijding van op bossen gerichte criminaliteit en georganiseerde misdaad, en de bescherming van het milieu moet bevorderen, met inbegrip van de bescherming en het duurzaam beheer van bossen in het kader van Richtlijn 2008/99/EG van 19 november 2008 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht(9), in overeenstemming met de doelstellingen van de Europese Green Deal, de biodiversiteitsstrategie, het actieplan Verontreiniging naar nul en het actieplan voor de circulaire economie;
N. overwegende dat illegale activiteiten niet-duurzame praktijken tot gevolg hebben, de waarde van bossen doen afnemen en leiden tot de waardevermindering van de verschillende ecologische, economische en maatschappelijke diensten waarin bossen voorzien, met onmiskenbare ontbossing en bosdegradatie tot gevolg;
O. overwegende dat er een verband wordt gelegd tussen de illegale houtkap en schendingen van mensenrechten en geweld, alsook met misdrijven die verband houden met fraude en corruptie, zoals het witwassen van geld en belastingontduiking;
P. overwegende dat er meerdere inbreukprocedures lopen tegen lidstaten wegens vermeende niet-uitvoering van de EU-wetgeving op dit gebied;
Q. overwegende dat uit hoofde van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en diverse andere fondsen die door de lidstaten worden beheerd, boseigenaren momenteel in aanmerking komen voor compensatie voor bosmilieu- en klimaatdiensten, steun voor de instandhouding, het herstel en de bescherming van bossen, compensatie voor Natura 2000-bosbouwgebieden en het behoud ervan, en activiteiten ter bevordering van de veerkracht en ecologische waarde van bosecosystemen;
R. overwegende dat de bosbeheerplannen van de lidstaten overeen moeten komen met de maatregelen die nodig zijn voor de bescherming en het herstel van de biodiversiteit in bossen, en beschikbaar moeten zijn voor het publiek; overwegende dat niet alle beheerplannen voor Natura 2000-gebieden uitdrukkelijk de waarde van primaire en oerbossen erkennen, en dat instandhoudingsmaatregelen voor beschermde bossen houtkap niet geheel uitsluiten, hetgeen onverenigbaar kan zijn met de instandhouding van primaire en oerbossen op lange termijn;
1. vraagt de lidstaten met klem om de in de bestaande EU-milieuwetgeving opgenomen verplichtingen volledig uit te voeren en na te leven; roept de Commissie op om onder meer via regelmatige follow-ups sneller, effectiever en transparanter op te treden, en over te gaan tot inbreukprocedures om alle gevallen van niet-naleving op te lossen; roept de Commissie op voldoende middelen toe te kennen om de huidige vertragingen weg te werken; is van mening dat een voldoende hoog niveau van gekwalificeerd personeel en middelen van beslissend belang is voor de succesvolle uitvoering en handhaving van EU-beleid;
2. merkt op dat illegale houtkap nog steeds een probleem is in de EU; uit zijn bezorgdheid over de negatieve gevolgen van illegale houtkap voor de Europese bossen, wilde habitats, de interne markt en de EU-klimaatactie; verzoekt de Commissie en de lidstaten een grondige beoordeling uit te voeren van de sociaaleconomische oorzaken van dergelijke verschijnselen en de relevante nationale en EU-wetgeving volledig toe te passen, teneinde op doeltreffende wijze concrete en onmiddellijke maatregelen te ontwikkelen voor de bestrijding van illegale houtkap om zo te voorkomen dat dit tot een gangbare praktijk uitgroeit, rekening houdend met de verplichtingen uit hoofde van de natuurrichtlijnen en de doelstellingen in het kader van de biodiversiteitsstrategie die door de lidstaten zijn onderschreven; uit zijn bezorgdheid over het feit dat de sterk gestegen prijzen van materialen en energie en het nultarief voor biomassa-emissies in het kader van het emissiehandelssysteem (ETS), de druk op de bossen tot een onhoudbaar niveau kunnen doen toenemen, onder meer als gevolg van illegale houtkap gezien de hoge winstmarges ten opzichte van de verwaarloosbare risico’s, mede rekening houdend met de huidige sociale en economische omstandigheden van mensen die in afgelegen en plattelandsgebieden in de EU wonen;
3. uit zijn bezorgdheid over het feit dat de toenemende illegale houtkap in de EU de doelstellingen van de Europese Green Deal, de EU-biodiversiteitsstrategie en de bosstrategie zal ondermijnen, aangezien dit een teken zal zijn van het onvermogen om de unieke ecologische diversiteit en de laatste primaire en oerbossen in de EU te beschermen en de natuurlijke habitats en soorten wilde flora en fauna te herstellen en in stand te houden, en de doelstellingen voor de effectief en strikt beschermde gebieden zal ondergraven;
4. benadrukt dat ontbossing verantwoordelijk is voor 20 % van de mondiale CO2-uitstoot; maakt zich zorgen over de negatieve gevolgen van illegale houtkap op het gebied van woestijnvorming, bodemerosie en andere verschijnselen, zoals overstromingen; benadrukt dat woestijnvorming ook verband houdt met de uitsterving van een groot aantal soorten dat zijn habitats kwijtraakt als gevolg van illegale houtkap;
5. roept de openbare aanklagers van de lidstaten en de bevoegde autoriteiten op met gebruikmaking van alle rechtsmiddelen alle gevallen van illegale houtkap te onderzoeken, alsook het vervoer, de opslag, de distributie en de verkoop van illegaal hout;
6. wijst erop dat het voor de toekomst van de Europese bosbouw van cruciaal belang is tot een duurzame vorm van bosbeheer, bescherming en instandhouding te komen, op basis van meetbare indicatoren en drempels; onderschrijft de invoering van een certificeringsregeling met respect voor de natuur ten behoeve van de instandhouding van de biodiversiteit in al haar vormen, het waarborgen van productiviteit en veerkracht op de lange termijn, en het inspelen op ecologische, economische en maatschappelijke uitdagingen;
7. verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om een grondige controle uit te voeren om het hout dat door Europese bedrijven wordt gebruikt, te traceren teneinde de volledige naleving van de EU-houtverordening te waarborgen;
8. benadrukt met klem dat de Commissie moet waarborgen dat er in het kader van de nationale strategische plannen voldoende financiële middelen worden toegewezen voor het herstel van de biodiversiteit in de gebieden die het zwaarst door illegale houtkap worden getroffen; herinnert eraan dat in de resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 is bepaald dat ten minste 10 % van de jaarlijkse uitgaven binnen het meerjarig financieel aan biodiversiteit moet worden uitgegeven; betreurt dat de financieringsdoelstelling voor de biodiversiteit in sommige lidstaten aanzienlijk lager ligt dan de overeengekomen 10 %;
9. betreurt het feit dat bij duurzaam bosbeheer nog geen drempels of bandbreedtes zijn vastgesteld als ijkpunten voor de wenselijke toestand van bossen, noch voldoende criteria met betrekking tot de gezondheid van ecosystemen, biodiversiteit en klimaatverandering; pleit dan ook voor nieuwe indicatoren en drempels voor een uitvoerbaar duurzaam bosbeheer;
10. roept alle lidstaten op ervoor te zorgen dat houttraceersystemen volledig operationeel zijn en dat bosbouwsancties evenredig en afschrikwekkend zijn, zodat illegale houtkap op doeltreffende wijze wordt ontmoedigd; uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de sancties momenteel niet in verhouding staan tot de productwaarde van hout en dat marktdeelnemers soms slechts sancties in de vorm van een waarschuwing of zeer lage administratieve sancties krijgen opgelegd; roept de lidstaten op te voorzien in middelen om de werkzaamheden te verbeteren van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bosbouw, waar nodig het aantal rechtshandhavers te verhogen, en in gevallen van illegale houtkap op doeltreffende wijze juridische stappen te nemen en strafrechtelijke procedures in te leiden op basis van het bewijsmateriaal dat door de politie is verkregen of door derden aan de politie is doorgespeeld; pleit ervoor dat de herziene richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht voorziet in strafrechtelijke procedures, onder meer tegen particulieren;
11. verzoekt alle lidstaten om beste praktijken met de rechtshandhavingsautoriteiten te delen om de bestrijding van alle verwante illegale praktijken te stimuleren;
12. verzoekt de lidstaten toe te zien op publieke toegang tot milieu-informatie, alsook op publieke inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake bosbeheerplannen overeenkomstig de Aarhus-verordening;
13. wijst erop dat de milieueffecten van bosbeheerplannen naar behoren moeten worden geëvalueerd en dat de lidstaten de plannen die niet stroken met de nationale wetgeving moeten herzien;
14. betreurt de aanvallen op bosbouwbeambten, boswachters, rechtshandhavers, milieuactivisten en onderzoeksjournalisten, waarbij soms zelfs doden vallen, en herinnert eraan dat deze aanvallen vaak worden gepleegd door individuele personen of goed georganiseerde en goed uitgeruste bendes die zich bezighouden met illegale houtkap, steeds gewelddadiger optreden en zich regelmatig schuldig maken aan intimidatie;
15. roept de nationale en EU-autoriteiten op afschrikkende en krachtige maatregelen te nemen met het oog op de volledige naleving van de nationale en EU-milieuwetgeving; merkt op dat procedurele zwakke punten en ontbrekende controles de doeltreffendheid van de houtverordening in de praktijk doen afnemen; verzoekt de EU-medewetgevers dringend de onderhandelingen in het kader van het voorstel voor een verordening inzake ontbossingsvrije producten (COM(2021)0706) aan te grijpen om lessen te trekken uit de uitvoering en handhaving van de houtverordening van de EU en de status van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de bepalingen betreffende de kwantiteit en de kwaliteit van hun controles te verbeteren, evenals hun betrekkingen en contacten met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, met andere nationale autoriteiten en met de Commissie; roept de lidstaten op tot strikte uitvoering van de bepalingen van de huidige relevante wetgeving door het gebruik en verhandelen van illegaal hout op de EU-markt te verbieden; pleit ervoor de illegale houtkap als strafbaar feit te behandelen, met inbegrip van passende strafrechtelijke sancties, de illegale houtkap binnen het toepassingsgebied van de herziene richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht te brengen, en pleit voor sterkere Europese samenwerking in de strijd tegen illegale houtkap; dringt erop aan dat illegale houtkap in alle lidstaten op uniforme wijze als milieudelict wordt gedefinieerd, zodat wordt gewaarborgd dat in de hele EU geharmoniseerde procedures en sancties worden toegepast voor dezelfde overtredingen op het gebied van illegale houtkap;
16. wijst op het belang van preventieve maatregelen om de schade voor het milieu en de economie te beperken en de bedreiging van mensenlevens als gevolg van illegale houtkap af te wenden; erkent dat op het niveau van de lidstaten onlangs enige vooruitgang is geboekt, getuige de gemelde verbeteringen op het gebied van houttracering, en de herziening en verhoging van de straffen waarin de nationale wetgeving ter bestrijding van illegale houtkap voorziet; wijst op de behoefte aan adequate plannen voor het herstel van verslechterde milieugebieden in de betrokken lidstaten; herinnert eraan dat een gecoördineerde Europese aanpak en preventieve maatregelen de bestrijding van illegale houtkap kunnen bevorderen; verzoekt de lidstaten om de kwaliteit en volledigheid van hun bosmonitoringsystemen te verbeteren om duidelijke conclusies te kunnen formuleren ten aanzien van de doeltreffendheid van de bosbeheerplannen in het kader van het Natura 2000-netwerk; merkt op dat voor een bevredigende beoordeling van de doeltreffendheid van met Natura 2000 verband houdende maatregelen, in het kader van monitoring meer gegevens over gebieden binnen en buiten het netwerk en over de kwaliteit van instandhoudingsbeheer moeten worden verzameld;
17. verzoekt de Commissie de EU-houtverordening te herzien om de toepassing ervan uit te breiden tot alle hout en houtproducten die op de Europese markt worden verkocht, teneinde een gelijk speelveld te waarborgen en oneerlijke concurrentie te voorkomen;
18. benadrukt het grote publieke belang van de bestrijding van de illegale houtkap, zoals onder meer blijkt uit de aan de Commissie verzoekschriften gerichte verzoekschriften nrs. 1248/2019, 0408/2020, 0722/2020 en 1056/2021, waarin de toename wordt veroordeeld van de illegale houtkap die vaak het gevolg is van een gebrekkige handhaving van de EU-wetgeving in beschermde gebieden of van het opheffen van satellietbewakingssystemen, alsook het toenemende aantal gevallen van agressie tegen werknemers in de bosbouwsector, activisten en journalisten;
19. verzoekt de lidstaten passende rechtshandhavingsmaatregelen te nemen met het oog op de bestrijding van illegale houtkap en de bescherming van milieuactivisten, journalisten en klokkenluiders; roept de lidstaten op de nodige maatregelen te treffen om te voorkomen dat zaken met betrekking tot illegale houtkap door de justitiële autoriteiten worden geseponeerd; erkent de actieve rol en betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties en milieuactivisten, bij het bepleiten van klimaatactie en de bescherming van de biodiversiteit, en vraagt de EU dergelijke activiteiten te ondersteunen; benadrukt dat de participatie van het maatschappelijk middenveld in het kader voor transparantie dat is uiteengezet in artikel 13 van de Overeenkomst van Parijs moet worden gewaarborgd;
20. verzoekt de Commissie het voortouw te nemen in de strijd tegen illegale houtkap op mondiaal niveau en de toepassing van één enkele, duidelijke en internationaal erkende definitie van activiteiten die onder het begrip “illegale houtkap” vallen te bevorderen, teneinde de bestaande mazen in de wetgeving die de niet-naleving van de norm mogelijk maken, aan te pakken; verwelkomt als eerste stap het voorstel voor een verordening inzake ontbossingsvrije producten;
21. verzoekt de Commissie en de lidstaten regelmatig de gegevens op basis van zowel grondgebaseerde monitoring als technologieën voor teledetectie, zoals satellietbeelden van alle beboste Natura 2000-gebieden, te beoordelen en passende maatregelen te nemen, met inbegrip van het instellen van inbreukprocedures, in geval van beschadiging of vernietiging van deze gebieden, en deze beoordelingen en maatregelen openbaar te maken; benadrukt dat satellietbeelden doeltreffender zijn in combinatie met ter plaatse ingewonnen gegevens en dat deze gegevens dan ook niet mogen worden veronachtzaamd; verzoekt de lidstaten de schade ongedaan te maken aan beschermde boshabitats of de beschermde habitats van bossoorten in Natura 2000-gebieden die te lijden hebben onder ontbossing en illegale houtkap;
22. benadrukt dat de Commissie de naleving van de EU-wetgeving moet afdwingen; begrijpt dat de bewijslast betreffende overtredingen bij de Commissie berust, die bij inbreukprocedures niet van aannames kan uitgaan; benadrukt echter dat de Commissie weliswaar heeft bevestigd dat de juiste toepassing van het Unierecht een prioriteit blijft, maar dat de duur van sommige inbreukprocedures, zelfs wanneer de Commissie over voldoende bewijs beschikt, anders doet vermoeden; vindt het onverantwoord dat in deze tijd waarin de milieuwetgeving de vaakst geschonden wetgeving is en met de Europese Green Deal nieuwe initiatieven zijn ingevoerd, het directoraat-generaal Milieu van de Commissie aanhoudend met een personeelstekort te kampen heeft; betreurt dat onvervangbare hulpbronnen verloren gaan ten gevolge van de passiviteit van de Commissie en de bezuinigingen op de personeelsbegroting van de EU; stelt voor dat de Commissie en de lidstaten hun prioriteiten herzien;
23. verzoekt de Commissie systematisch gebruik te maken van alle beschikbare technologische ontwikkelingen, zoals teledetectie, om de volledige naleving van de EU-houtverordening te waarborgen en daarmee de toestand van de bossen in Europa grondig te kunnen beoordelen;
24. verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten met klem de maatregelen te nemen die nodig zijn om politiële samenwerking tot stand te brengen en te ontwikkelen, waarbij de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten betrokken zijn, met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten in de bosbouw en de daaruit voortvloeiende houthandel; onderstreept dat de Commissie, de Raad en de lidstaten de doeltreffendheid van de politiële samenwerking systematisch moeten beoordelen en periodiek moeten verbeteren;
25. verzoekt de Commissie en de Raad nauwgezet in kaart te brengen welke mogelijk negatieve gevolgen het stimuleren van bosbiomassa voor energieproductie kan hebben voor de bossen in de EU, met name in het kader van de onderhandelingen met betrekking tot het “Fit for 55”-pakket en de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie(10) (RED III);
26. vraagt de Commissie de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten bij de bestrijding van het verschijnsel illegale houtkap en de gevolgen daarvan te bevorderen, onder meer in de vorm van groene overheidsopdrachten en transparantie voor de consument waar het de namen van bedrijven betreft die illegaal gekapt hout verhandelen;
27. verzoekt de Commissie nauwlettend in het oog te houden of de EU-houtverordening, de habitatrichtlijn, de richtlijn strategische milieueffectbeoordeling, de richtlijn inzake het behoud van de vogelstand(11) alsook de Aarhus-verordening, correct worden uitgevoerd, nu hiaten in de tenuitvoerlegging van de EU-milieuwetgeving een factor kunnen vormen die milieucriminaliteit in de hand werkt; merkt op dat inbreuken hierop milieu- en ecologische rampen tot gevolg kunnen hebben, zoals bodemaantasting en ‑erosie, aardverschuivingen, overstromingen, het uitsterven van unieke wilde soorten, ontbossing en het verdwijnen van de laatste primaire en oerbossen in de EU;
28. verzoekt de Commissie een evaluatie uit te voeren van de huidige problemen met betrekking tot de wetgeving en haar controles aan te scherpen, teneinde eventuele mazen in de wetgeving te dichten die het mogelijk maken illegaal gekapt hout te gebruiken in de EU, zoals nu gebeurt door middel van technieken waarbij legaal gekapt hout en illegaal gekapt hout worden samengevoegd met het oog op de certificering van de herkomst van het hout;
29. verzoekt de Commissie haar handelsbeleid in te zetten om de illegale houtkap op internationaal niveau aan banden te leggen; benadrukt dat het invoeren van illegaal gekapt hout uit niet-EU-landen tot een verstoring van de Europese markt leidt en een oneerlijke situatie voor Europese producenten creëert; herinnert eraan dat het gebruik van dit illegale hout ook de gemeenschappen waar het hout wordt gekapt benadeelt, en ervoor zorgt dat de illegale houtkap en de daarmee samenhangende criminaliteit in stand worden gehouden; is verheugd over het feit dat het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake ontbossingsvrije producten een reeks verplichte zorgvuldigheidsregels bevat voor bedrijven die bepaalde grondstoffen op de EU-markt willen aanbieden;
30. wijst op het belang van de uitvoering van de projecten die gericht zijn op de bevordering van bosbeheer met respect voor de natuur alsook op de bescherming, het herstel en het behoud van het milieu, in combinatie met ondersteuning van gemeenschappen die afhankelijk zijn van bosbestanden door de ontwikkeling van korte toeleveringsketens en ecotoerisme; stelt voor een democratisch bosbeheer tot stand te brengen en projecten te ontwikkelen in nauw samenwerkingsverband met de lokale autoriteiten, die nauw samenwerken met de belanghebbenden en de lokale gemeenschappen, die direct en indirect het meest worden getroffen door de milieuveranderingen en de negatieve sociaaleconomische gevolgen van de grootschalige productie van en handel in hout;
31. verzoekt de EU en de lidstaten aanvullende mogelijkheden te verkennen op het gebied van samenwerking bij de bestrijding en preventie van illegale houtkap; pleit ervoor dat de Commissie een samenwerkingsplatform tot stand brengt op basis waarvan de lidstaten nationale digitale monitoringinstrumenten voor bossen kunnen ontwikkelen en nader kunnen uitwerken, met als doel gevallen van illegale houtkap te melden en snel en doeltreffend grensoverschrijdend ingrijpen mogelijk te maken in het geval van illegale houtkap;
32. verzoekt de lidstaten hun primaire verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de bescherming van het milieu, met inbegrip van bossen, en ervoor te zorgen dat de veiligheid van bosbouwbeambten is gewaarborgd; herinnert eraan dat corruptie binnen overheidsinstellingen een belangrijke factor blijft die leidt tot straffeloosheid voor illegale houtkap en misdrijven tegen milieuactivisten;
33. verzoekt de lidstaten hun voorschriften inzake de controle op illegaal gekapt hout zoveel mogelijk te harmoniseren teneinde te voorkomen dat distributieroutes voor illegaal hout kunnen worden gebruikt in het kader van de wetgeving van lidstaten die lakse controles hanteren;
34. roept aanklagers, onderzoekers, boswachters en financiële deskundigen op de handen ineen te slaan en hun deskundigheid te bundelen met het oog op het snel en succesvol opsporen, onderzoeken en vervolgen van zaken op het gebied van georganiseerde misdaad;
35. herinnert eraan dat er mogelijk EU-middelen beschikbaar zijn voor compensatie voor bosmilieu- en klimaatdiensten, ter bevordering van de veerkracht en ecologische waarde van bosecosystemen, en het herstel, de instandhouding en de bescherming van bossen, alsook compensatie voor Natura 2000-bosbouwgebieden, ook voor kleine boseigenaren;
36. stelt voor regelmatig toezicht in te voeren (met inbegrip van bewakings-/politiepatrouilles en bewaking vanuit de lucht) in bossen en gebieden van waaruit hout wordt vervoerd, of waar melding is gemaakt van illegale houtkap of van het vervoer van en de handel in illegaal gekapt hout; wijst erop dat de politie bewuster moet worden gemaakt van illegale houtkap als delict en verzoekt de lidstaten te voorzien in speciale opleidingen voor rechtshandhavers, zodat zij over praktische instrumenten en de vaardigheden en kennis beschikken voor het voorkomen, opsporen en vervolgen van illegale houtkap, alsmede voor het beschermen van milieuactivisten, klokkenluiders en personeel dat verantwoordelijk is voor bosbeheer; spoort de lidstaten aan samen te werken zodat slim gebruik kan worden gemaakt van de middelen die erop zijn gericht te voorkomen dat deze maatregel niet volgens de voorschriften wordt toegepast;
37. brengt in herinnering dat illegale houtkap vaak hand in hand gaat met andere vormen van criminaliteit, zoals illegale handel, corruptie, fraude en witwassen van geld, die een overwegend grensoverschrijdende dimensie hebben; benadrukt derhalve dat de informatie over illegale houtkap van essentieel belang moet worden geacht voor het onderzoek naar andere vormen van ernstige criminaliteit en dat deze informatie moet worden gedeeld met Europol, zodat het gemakkelijker wordt om grensoverschrijdend onderzoek uit te voeren;
38. benadrukt dat de instelling van een groene openbare aanklager in de EU, door het mandaat van het EOM uit te breiden, overeenkomstig artikel 86, lid 4, VWEU, een manier is om de tenuitvoerlegging en handhaving van de milieuwetgeving van de EU te verbeteren en ernstige milieudelicten met een grensoverschrijdende dimensie te bestrijden;
39. verzoekt de Commissie middelen toe te wijzen voor de bestrijding van illegale houtkap;
40. benadrukt dat het van belang is dat de beschikbaarheid van transparante en kwalitatief hoogwaardige gegevens wordt vergroot, en neemt in dit kader goede nota van het doel van de nieuwe EU-bosstrategie, te weten het verbeteren van de geharmoniseerde gegevensverzameling; is van mening dat het van essentieel belang is om voort te bouwen op bestaande structuren, met name de nationale bosinventarisaties en het Europees informatiesysteem voor bossen, teneinde de operationele respons van politiediensten in de strijd tegen bosbouwgerelateerde criminaliteit te verbeteren; wijst op de noodzaak van tijdige, periodieke en vergelijkbare gegevens in alle lidstaten, zowel met betrekking tot bosgerelateerde basis- als toegepaste variabelen; steunt daarom het voorstel voor een EU-breed kader inzake bosmonitoring, rapportage en gegevensverzameling; verzoekt de lidstaten gegevens te verzamelen over inspectieactiviteiten, het aantal vastgestelde overtredingen en de soorten en omvang van de opgelegde sancties;
41. verzoekt de lidstaten de bestrijding van illegale houtkap en de beschikbare rapportage-instrumenten beter onder de aandacht van het publiek te brengen, bijvoorbeeld door middel van gerichte communicatiecampagnes; verzoekt de lidstaten het begrip “bosbehoud” op te nemen in het onderwijsaanbod voor kinderen in het kader van het behoud van het natuurlijk erfgoed;
42. benadrukt dat de beslechting van milieugeschillen vereist dat juridische beroepsbeoefenaren over specifieke kennis en competenties beschikken; stelt derhalve voor dat de lidstaten de milieucomponent in universitaire rechtenopleidingen versterken;
43. wijst erop dat het gebruik van technologieën voor teledetectie, zoals satellietbeelden, in aanvulling op het verzamelen van praktijkgebaseerde inventarisatiegegevens en inspecties, de bevoegde autoriteiten op zowel EU- als nationaal niveau kan helpen bij het nauwkeuriger en sneller in kaart brengen van grote gebieden waar illegale houtkap plaatsvindt; benadrukt dat deze gegevens moeten worden afgezet tegen gegevens die zijn verzameld door middel van grondgebaseerde monitoring teneinde nauwkeurige bevindingen te waarborgen; roept de lidstaten op ten volle gebruik te maken van alle instrumenten die het Satellietcentrum van de Europese Unie ter beschikking stelt, zodat zij hun capaciteiten voor de bestrijding van illegale houtkap kunnen versterken; merkt op dat houtkap in bossen weliswaar door middel van satellietbeelden kan worden vastgesteld, maar dat het nog altijd lastig is onderscheid te maken tussen legale en illegale houtkap; benadrukt dat de doeltreffendheid van satellietgebaseerde hulpmiddelen voor het aan banden leggen van de illegale houtkap afhankelijk is van het vermogen van de autoriteiten om de informatie in te zetten en te coördineren met andere (grondgebaseerde) monitoringinstrumenten en databanken; is van mening dat satellietbeelden in aanvulling op inspecties ter plaatse en praktijkgebaseerde inventarisatiegegevens als waardevol middel kunnen worden ingezet voor het aan het licht brengen van illegale houtkap, en indirect het bestaan van illegale houtkap kunnen helpen vaststellen door het bespeuren van wegen buiten de toegestane gebieden;
44. herinnert aan de essentiële rol die technologische innovatie speelt bij de bestrijding van illegale houtkap en milieucriminaliteit in het algemeen; verzoekt de Commissie middelen uit te trekken voor de technologische ondersteuning van de lidstaten, waardoor nationale rechtshandhavers de beste instrumenten kunnen gebruiken;
45. benadrukt dat een onderzoeksmissie in de gebieden die te kampen hebben met illegale houtkap, zou helpen bij het beoordelen van de situatie ter plaatse, de belangrijkste factoren die aan illegale houtkap ten grondslag liggen en de gevolgen ervan voor de plaatselijke bevolking, en in specifieke gevallen bij het vaststellen van een koers voor de toekomst;
46. verzoekt de Commissie te waarborgen dat de EU geen initiatieven en projecten steunt die kunnen leiden tot illegale houtkap en ontbossing, of die andere vergelijkbare schadelijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben;
47. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
In de achtergrondnota van juni-september 2020 voor de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de EU-houtverordening staat dat het door VGSM aan IKEA geleverde hout weliswaar door de Forest Stewardship Council (FSC) was gecertificeerd, maar dat uit het verslag blijkt dat meer dan de helft van het tussen april en juni 2018 in Velyky Bychkiv gekapte hout niet voldeed aan de FSC-normen en feitelijk illegaal was gekapt.
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
Tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen
191k
67k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) (2022/2002(INI))
– gezien de VN-resolutie “Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling”, die op de VN-wereldtop inzake duurzame ontwikkeling te New York op 25 september 2015 werd aangenomen (de Agenda 2030),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 18 november 2020 getiteld “Delivering on the UN’s Sustainable Development Goals – A comprehensive approach” (SWD(2020)0400),
– gezien de publicatie van het Departement Economische en Sociale Zaken van de VN van 2022 getiteld “SDG Good Practices – A compilation of success stories and lessons learned in SDG implementation – Second Edition”,
– gezien het UN Global Sustainable Development Report (rapport van de VN inzake duurzame ontwikkeling in de wereld) 2019,
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 17 februari 2021 over het versterken van de bijdrage van de EU aan op regels gebaseerd multilateralisme (JOIN(2021)0003),
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Parlement en de Commissie van 30 juni 2017 betreffende de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling getiteld “Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst”(1),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 28 januari 2019 getiteld “2019 EU report on Policy Coherence for Development” (SWD(2019)0020),
– gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit (VBD),
– gezien de overeenkomst die op de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21) op 12 december 2015 in Parijs werd aangenomen (de Overeenkomst van Parijs),
– gezien de voorgenomen nationaal bepaalde bijdrage van de EU en haar lidstaten, die op 6 maart 2015 door Letland en de Commissie namens de EU en haar lidstaten bij het UNFCCC is ingediend,
– gezien de actualisering van de nationaal bepaalde bijdrage van de EU en haar lidstaten, die op 17 december 2020 door Duitsland en de Commissie namens de EU en haar lidstaten bij het UNFCCC is ingediend,
– gezien de derde internationale conferentie over financiering voor ontwikkeling die van 13 tot en met 16 juli 2015 in Addis Abeba plaatsvond,
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Parlement en de Commissie van 30 juni 2017 betreffende de nieuwe Europese consensus inzake ontwikkeling getiteld “Onze wereld, onze waardigheid, onze toekomst”(2),
– gezien het werkprogramma van de Commissie voor 2020 (COM(2020)0037), het werkprogramma van de Commissie voor 2021 (COM(2020)0690) en het werkprogramma van de Commissie voor 2022 (COM(2021)0645) en de verwijzingen daarin naar de SDG’s,
– gezien de integratie van de SDG’s in het kader voor betere regelgeving, met inbegrip van de mededeling van de Commissie van 29 april 2021 getiteld "Samen zorgen voor betere regelgeving” (COM(2021)0219), het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 november 2021 getiteld “Better Regulation Guidelines” (SWD(2021)0305), en het instrumentarium voor betere regelgeving van november 2021 daarbij, waaronder het nieuwe instrument #19 inzake de SDG’s,
– gezien het speciaal verslag in het kader van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) van 2022 getiteld “New threats to human security in the Anthropocene: Demanding greater solidarity”,
– gezien het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) van 2019 getiteld “Special Report on the Ocean and Cryosphere in a changing Climate”,
– gezien het zesde evaluatierapport van de IPCC van 28 februari 2022 getiteld “Climate Change 2022: Impacts, Adaptation and Vulnerability”,
– gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad(3),
– gezien het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering 2015-2030, dat tijdens de derde Wereldconferentie van de VN over rampenrisicovermindering op 18 maart 2015 door de lidstaten van de VN werd aangenomen,
– gezien zijn resolutie van 24 maart 2022 over de behoefte aan een dringend EU-actieplan om voedselzekerheid binnen en buiten de EU te waarborgen in het licht van de Russische invasie in Oekraïne(4),
– gezien het verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties getiteld “Our Common Agenda” dat werd voorgelegd aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en gezien resolutie 76/6 van de Algemene vergadering van de Verenigde Naties d.d. 15 november 2021, waarin opdracht werd gegeven tot follow-upmaatregelen naar aanleiding daarvan,
– gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over het genderperspectief in de COVID-19-crisis en de periode na de crisis(5),
– gezien zijn resolutie van 14 maart 2019 over het jaarlijks strategisch verslag over de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)(6),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2014 over de EU en het mondiaal ontwikkelingskader voor de periode na 2015(7),
– gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2019 “Bouwen aan een duurzaam Europa tegen 2030 – Geboekte vooruitgang en volgende stappen”,
– gezien de conclusies van de Raad van 18 oktober 2018,
– gezien de conclusies van de Raad van 20 juni 2017 “ Een duurzame Europese toekomst: de EU-respons op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling”,
– gezien zijn resolutie van 6 juli 2017 over Europese duurzaamheidsmaatregelen(8),
– gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen(9),
– gezien de conclusies van de Raad van 9 april 2019 “Naar een steeds duurzamere Unie in 2030”,
– gezien zijn resolutie van 12 mei 2016 over de follow-up en stand van zaken van de Agenda 2030(10),
– gezien het verslag van de Commissie van 15 mei 2019 betreffende de evaluatie van het 7e milieuactieprogramma (COM(2019)0233),
– gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 (COM(2020)0652),
– gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap van 2019 getiteld “The European Environment – state and outlook 2020: knowledge for transition to a sustainable Europe” (Het milieu in Europa – stand van zaken en vooruitzichten 2020: kennis voor de transitie naar een duurzaam Europa),
– gezien het monitoringverslag 2021 van Eurostat over de vooruitgang bij de verwezenlijking van de SDG’s in een EU-context,
– gezien zijn resolutie van 11 maart 2021 over het Europees Semester voor de coördinatie van het economisch beleid: jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021(11),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 september 2018 getiteld “Geschiktere indicatoren voor de evaluatie van de SDG’s – Bijdrage van het maatschappelijk middenveld”(12),
– gezien het rapport over duurzame ontwikkeling 2021 d.d. 14 juni 2021 getiteld “The Decade of Action for the Sustainable Development Goals”,
– gezien de conclusies van de Raad van 22 juni 2021 “Een alomvattende aanpak om de uitvoering van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de VN te versnellen – Een betere wederopbouw na de COVID-19-crisis”,
– gezien Speciaal verslag 26/2020 van de Europese Rekenkamer getiteld “Het mariene milieu: de EU biedt brede, maar geen diepgaande bescherming”,
– gezien de discussienota van de Commissie van 30 januari 2019 getiteld “Naar een duurzaam Europa in 2030” (COM(2019)0022), met name bijlage III daarbij met als titel “Samenvatting van de bijdrage van het SDG-multistakeholderplatform aan de discussienota “Naar een duurzaam Europa in 2030””,
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien de gezamenlijke beraadslagingen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid overeenkomstig artikel 58 van het Reglement,
– gezien de brief van de Commissie cultuur en onderwijs,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9-0174/2022),
A. overwegende dat er zonder ecologisch, sociaal en economisch duurzame en inclusieve ontwikkeling op Europees en internationaal niveau geen klimaatrechtvaardigheid mogelijk is; overwegende dat de verwezenlijking van de SDG’s daarom een essentiële voorwaarde is voor een rechtvaardige en eerlijke transitie in het kader van de Overeenkomst van Parijs en de Europese Green Deal;
B. overwegende dat de gevolgen van de COVID-19-pandemie nog niet volledig in kaart zijn gebracht maar dat reeds duidelijk is dat er sprake is van een aanzienlijke achteruitgang wat betreft de verwezenlijking van de SDG’s, met name in de landen op het zuidelijk halfrond die zwakke gezondheidsstelsels hebben en waar de vaccinatiegraad nog altijd zeer laag is, en dat de pandemie de ongelijkheden en armoede heeft doen toenemen; overwegende dat de COVID-19-pandemie volgens het “Financing for Sustainable Development Report 2021” van de VN zou kunnen resulteren in een verloren decennium wat betreft duurzame ontwikkeling; overwegende dat de minst ontwikkelde landen (MOL’s) bijzonder hard zijn getroffen, omdat zij kwetsbaar zijn voor externe schokken; overwegende dat een gezond milieu een fundamentele pijler is voor duurzame ontwikkeling; overwegende dat de menselijke-ontwikkelingsindex volgens schattingen in 2020 voor het eerst in de dertig jaar dat deze index wordt opgesteld een “sterke en ongeëvenaarde daling” zou laten zien; overwegende dat het percentage mensen dat in extreme armoede leeft in 2020 voor het eerst in 20 jaar is toegenomen; overwegende dat de periode na de COVID-19-pandemie echter ook goede kansen biedt om onze samenlevingen op een andere leest te schoeien, om de ambities zoals verwoord in de SDG’s te verwezenlijken; overwegende dat het jaarlijkse mondiale financieringstekort voor de verwezenlijking van de SDG’s vóór de COVID-19-pandemie naar schatting 2,5 biljoen USD bedroeg; overwegende dat volgens een raming dit financieringstekort sindsdien met 50% is gestegen en begin 2021 op 3,7 biljoen USD lag vanwege de economische onzekerheid en de noodzakelijke uitgaven in verband met het herstel na de pandemie in de ontwikkelingslanden; overwegende dat de onlangs door het Europees Parlement ingestelde Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst een onderzoek zou kunnen instellen naar de gevolgen van de pandemie voor de SDG’s;
C. overwegende dat volgens het UN Global Sustainable Development Report (rapport van de VN inzake duurzame ontwikkeling in de wereld) 2019 en de SDG Index 2020 van het Sustainable Development Solutions Network van de VN geen enkel Europees land voldoende op schema ligt om alle SDG’s tegen 2030 te verwezenlijken; overwegende dat volgens het Europe Sustainable Development Report (rapport inzake duurzame ontwikkeling in Europa) 2021 de gemiddelde score van de EU op de SDG Index in 2020 voor het eerst sinds de vaststelling van de SDG’s geen stijging vertoonde; overwegende de Economische Commissie voor Europa van de VN heeft aangegeven dat Europa met het huidig tempo slechts 26 (oftewel 15 %) van de 169 doelstellingen kan halen; overwegende dat volgens de SDG Index 2021 van het Sustainable Development Solutions Network de OESO-landen het verst gevorderd zijn wat betreft de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030, maar tevens de grootste negatieve overloopeffecten veroorzaken, waarmee zij de inspanningen van andere landen om hun doelstellingen te bereiken ondergraven;
D. overwegende dat de nieuwe geopolitieke en humanitaire situatie ten gevolge van de illegale aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne enorme gevolgen heeft voor de verwezenlijking van de SDG’s in de wereld, met name als het gaat om het bestrijden van ongelijkheid, armoede en honger, en de planning voor de verwezenlijking van de SDG’s tegen 2030 in de war kan gooien; overwegende dat er vanwege de gevolgen van de COVID-19-pandemie en de gevolgen van de Russische invasie in Oekraïne voor de hele wereld dringend een hernieuwde politieke impuls gegeven moet worden om de SDG’s te bereiken; overwegende dat financiering van hernieuwbare energiebronnen in deze context noodzakelijk is om de doelstellingen van de Agenda 2030 te verwezenlijken en toekomstige mondiale financiële druk in de energiesector te voorkomen;
E. overwegende dat de Unie op grond van artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehouden is om bij de uitvoering van intern of extern beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening te houden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking; overwegende dat afstemming van het beleid cruciaal is voor de verwezenlijking van de SDG’s in de hele wereld; overwegende dat beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling inhoudt dat de verschillende dimensies van duurzame ontwikkeling op holistische wijze in alle stadia van de beleidsvorming geïntegreerd worden en dat beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling een essentieel onderdeel is van de inspanningen van de EU om uitvoering te geven aan de Agenda 2030; overwegende dat de Commissie in het werkdocument van de diensten van de Europese Commissie van 18 november 2021 getiteld “Delivering on the UN’s Sustainable Development Goals – A comprehensive approach” toezegt een “overheidsbrede” benadering te zullen hanteren ten aanzien van de uitvoering van de SDG’s, gecoördineerd door voorzitter Von der Leyen; overwegende dat de overgang naar een welzijnsgerichte economie waarin meer aan de planeet wordt teruggegeven dan eraan wordt onttrokken, zoals neergelegd in het achtste milieuactieprogramma van de EU en in de prioritaire doelstellingen voor 2030 en 2050, vergt dat de EU een holistischer benadering hanteert ten aanzien van de beleidsvorming;
F. overwegende dat het Parlement, de Raad en de Europese Raad er sinds de vaststelling van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling in 2015 herhaaldelijk bij de Commissie op hebben aangedrongen een overkoepelende strategie vast te stellen die erop gericht is de SDG’s volledig te bereiken;
G. overwegende dat er een sterke onderlinge afhankelijkheid bestaat tussen gezondheidscrises, milieucrises en klimaatcrises; overwegende dat dergelijke crises zich de komende jaren vaker zullen voordoen, met name als gevolg van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies;
H. overwegende dat diverse ontwikkelingslanden niet goed in staat zijn om gegevens te verzamelen om de SDG-indicatoren te berekenen, waardoor het zeer veel moeilijker kan zijn om de vooruitgang in kaart te brengen;
I. overwegende dat de kloof tussen arme en rijke mensen en de kloof tussen arme en rijke landen steeds groter worden; overwegende dat het verminderen van ongelijkheid (SDG 10) van strategisch belang is en daarom bij de gemeenschappelijke inspanningen ter verwezenlijking van de Agenda 2030 centraal moet staan;
J. overwegende dat de SDG’s betrekking hebben op alle belangrijke uitdagingen waarvoor de mensheid zich gesteld ziet en niet alleen betrekking hebben op ontwikkelingsbeleid maar ook op andere EU-beleidsterreinen;
K. overwegende dat de EU met haar toezegging om uitvoering te geven aan de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling heeft erkend dat de waardigheid van het individu fundamenteel is en dat de doelstellingen en streefcijfers van de agenda verwezenlijkt moeten worden voor alle landen en alle mensen in alle geledingen van de samenleving;
L. overwegende dat het Europees Parlement en de nationale parlementen eveneens de verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat duurzame ontwikkeling in procedures gemainstreamd wordt, om op die manier verkokering tegen te gaan;
M. overwegende dat de toenemende ongelijkheid, klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en de groeiende afvalberg allemaal onderwerpen zijn waarop de SDG’s betrekking hebben; overwegende dat het hierbij gaat om problemen die een negatieve invloed hebben op de omstandigheden waarin mensen leven;
N. overwegende dat het EU-multistakeholderplatform op hoog niveau inzake de uitvoering van de SDG’s, dat van 2017 tot 2019 actief was, werd opgezet om de Commissie te ondersteunen en te adviseren, en een forum vormde voor de uitwisseling van ervaringen en beste praktijken tussen verschillende sectoren en op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau, waarbij belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld, van non-gouvernementele organisaties, uit de particuliere sector en uit het bedrijfsleven bijeengebracht werden;
O. overwegende dat, in het licht van het voorgaande, een EU-governancestrategie ter bevordering van de integratie van de SDG’s in het beleid aan de hand van een transversale benadering een positieve bijdrage zou kunnen leveren aan de samenhang en doelmatigheid van het overheidsbeleid; overwegende dat SDG 14 (leven in het water), die betrekking heeft op het behoud en duurzaam gebruik van oceanen, zeeën en mariene hulpbronnen met het oog op een duurzame ontwikkeling, bijvoorbeeld deel zou moeten uitmaken van een geïntegreerd maritiem beleid;
P. overwegende dat er weinig inzicht is in de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van de SDG’s in de wereld, omdat de monitoringcapaciteit, met name in de ontwikkelingslanden, ontoereikend is;
Q. overwegende dat de schuldenproblematiek van de ontwikkelingslanden door de COVID-19-pandemie enorm is verergerd, waardoor het voor deze landen nog moeilijker is geworden om voldoende middelen vrij te maken om de SDG’s te verwezenlijken; overwegende dat er dus dringend aanvullende schuldverlichtingsmaatregelen moeten worden genomen om grootschalige wanbetaling in de ontwikkelingslanden te voorkomen en ruimte te creëren voor investeringen in herstel en verwezenlijking van de SDG’s;
R. overwegende dat in het zesde evaluatierapport van de IPCC van 2022 wordt gesteld dat de voedsel- en de waterzekerheid vanwege de klimaatverandering zijn afgenomen, waardoor het moeilijker wordt om de SDG’s te bereiken;
S. overwegende dat de SDG’s een subnationale en lokale dimensie hebben;
T. overwegende dat oceanen enorme reservoirs van biodiversiteit en tevens de belangrijkste regulator van het wereldklimaat zijn; overwegende dat het behoud van oceanen cruciaal is voor duurzame ontwikkeling, bijdraagt aan de uitbanning van armoede en zorgt voor het behoud van duurzame bestaansmiddelen en voedselzekerheid voor miljarden mensen;
U. overwegende dat de SDG’s universeel en ondeelbaar zijn; overwegende dat zij betrekking hebben op en van toepassing zijn op alle actoren, met inbegrip van de openbare en de particuliere sector, maatschappelijke organisaties en de sociale partners;
V. overwegende dat de 17 SDG’s met hun 169 doelstellingen en bijbehorende indicatoren het enige kader voor empirisch onderbouwde beleidsvorming vormen dat wereldwijd wordt gedeeld en waarover politieke overeenstemming is bereikt;
Inleiding
1. herhaalt dat het zich blijft inzetten voor de Agenda 2030 en de bijbehorende 17 SDG’s, en dat het ernaar streeft de belofte dat niemand aan zijn lot zal worden overgelaten, waar te maken; wijst erop dat de Agenda 2030 in het licht van de huidige pandemie, mogelijke toekomstige pandemieën en de gevolgen van de oorlog in Oekraïne een uniek traject biedt naar een welzijnsgerichte economie en naar een eerlijker, rechtvaardiger, inclusievere, duurzamere en veerkrachtiger wereld; is van oordeel dat de verwezenlijking van de SDG’s iedereen aangaat; spoort de Commissie aan om maatregelen te treffen om de klimaatverandering aan te pakken en de mensenrechten, het recht op gezondheid, de rechten van lokale gemeenschappen, vluchtelingen en migranten, kinderen, minderheden en personen in een kwetsbare situatie, het recht op ontwikkeling, gendergelijkheid, versterking van de positie van vrouwen en intergenerationele billijkheid te eerbiedigen en bevorderen;
2. wijst erop dat we minder dan acht jaar de tijd hebben om de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling te bereiken en dat het decennium waarin wij nu leven door de VN is uitgeroepen tot Decennium voor actie inzake duurzame ontwikkeling;
3. wijst erop dat het boeken van vooruitgang met betrekking tot de Agenda 2030 bijdraagt tot een eerlijke en inclusieve groene en digitale transitie, in overeenstemming met de ambities en maatregelen van de Europese Unie zoals neergelegd in de Europese Green Deal en het Digitaal kompas 2030;
Governance
4. is ingenomen met de toezegging van de voorzitter van de Commissie om ten aanzien van de uitvoering van de SDG’s door de EU een “overheidsbrede” benadering te zullen hanteren en er in dat kader voor te zullen zorgen dat de SDG’s gemainstreamd worden in de portefeuilles van alle commissarissen; dringt er daarom bij de Commissie en haar voorzitter op aan om te laten zien hoe aan deze “overheidsbrede” aanpak op EU-niveau verder invulling zal worden gegeven; wijst er echter op dat een dergelijke aanpak uitsluitend vruchten zal afwerpen als op het hoogste niveau leiderschap wordt getoond en er een concreet plan wordt opgesteld om te waarborgen dat er in de hele Commissie omvattende maatregelen ter zake worden genomen; betreurt dat sinds 2019 niet meer één commissaris verantwoordelijk is voor de interne en externe uitvoering van de SDG’s en de coördinatie op dit gebied, hetgeen geresulteerd heeft in een versnipperde aanpak, waarmee het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling niet wordt nageleefd; stelt voor dat de Commissie, als aanvullende maatregel, een speciale gezant voor de SDG’s benoemt die verantwoording moet afleggen aan de verantwoordelijke commissaris, om er op die manier voor te zorgen dat het extern optreden van de EU op consistente wijze bijdraagt aan de verwezenlijking van de SDG’s in de wereld;
5. herhaalt de SDG’s alleen verwezenlijkt kunnen worden als het maatschappelijk draagvlak voor de Agenda 2030 sterk is en de politieke koers ook daadwerkelijk gewijzigd wordt, wat alleen kan worden bereikt als de SDG’s gezien worden als een kans voor de burgers; wijst op de belangrijke rol van de media in dit kader; wijst erop dat gestructureerde participatie door belanghebbenden en partnerschappen met meerdere belanghebbenden van groot belang zijn als het gaat om het bereiken van de SDG’s; betreurt ten zeerste dat het mandaat van het multistakeholderplatform in 2019 niet werd verlengd, en dringt er met klem op aan dat ervoor gezorgd wordt dat dit platform zijn taken weer kan opnemen of dat er een nieuw mechanisme voor gestructureerde participatie wordt opgezet, dat gekenmerkt wordt door een evenwichtige, gediversifieerde en democratische vertegenwoordiging, en waaraan wordt deelgenomen door maatschappelijke organisaties, in de gemeenschap gewortelde organisaties, de particuliere sector (waaronder kmo’s en organisaties van producenten), vakbonden, coöperatieve ondernemingen, de academische wereld en onderzoeksinstellingen, regionale en lokale overheden en gemarginaliseerde groepen; wijst erop dat al deze belanghebbenden een belangrijke rol spelen omdat zij de uitvoering van de SDG’s door overheden nauwlettend volgen en een rechtstreekse bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling; dringt aan op meer betrokkenheid van en overleg met deze groepen; beklemtoont dat het multistakeholderplatform geregeld overleg zou moeten voeren met de werkgroep voor de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, om ervoor te zorgen dat de lidstaten daadwerkelijk hun steentje bijdragen;
6. is van mening dat het gebrek aan controleerbaarheid, transparantie en behoorlijk bestuur zowel in ontwikkelde landen als in ontwikkelingslanden grote negatieve gevolgen heeft voor de uitvoering van de Agenda 2030 en is van mening dat corruptiebestrijding en integriteit bevorderd moeten worden om de uitvoering van de SDG’s te versnellen en dat de vooruitgang op dit gebied consistent gemonitord moet worden;
7. wijst erop dat de inspanningen om de SDG’s in alle beleidsmaatregelen van de EU te integreren meer moeten opleveren dan slechts een inventarisatie; herinnert eraan dat veel interne beleidsmaatregelen van de EU niet alleen bijdragen tot de tenuitvoerlegging van de SDG’s, maar ook een zeer groot ecologisch, sociaal en economisch overloopeffect hebben op ontwikkelingslanden en kwetsbare groepen en personen; benadrukt daarom dat het interne en externe optreden van de EU verder moet worden gecoördineerd om op mondiaal niveau vooruitgang te boeken; wijst erop dat een geïntegreerde aanpak hierbij belangrijk is en dat er daarvoor systemische oplossingen moeten worden gevonden; stelt vast dat er op het gebied van capaciteitsopbouw vooruitgang is geboekt, maar wijst erop dat de afstemming tussen en coördinatie van de activiteiten op het gebied van capaciteitsopbouw in de gehele EU moeten worden verbeterd;
8. dringt met klem aan op meer aandacht voor beleidscoherentie voor ontwikkeling in het baanbrekende wetgevingspakket “Fit for 55”(13), het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het gemeenschappelijk visserijbeleid, het gemeenschappelijk handelsbeleid en in het kader van de werkzaamheden van de Commissie in het algemeen; betreurt dat het ontbreken van een strategie voor de tenuitvoerlegging van de SDG’s het moeilijker maakt om te zorgen voor beleidscoherentie, omdat het ontbreekt aan duidelijke, meetbare voor de gehele EU geldende streefdoelen en termijnen voor alle SDG’s op basis waarvan verslag moet worden uitgebracht; pleit ervoor duurzame ontwikkeling prioriteit te geven en te zorgen voor mainstreaming ervan in elke fase van de beleidscyclus (ontwerp, uitvoering, evaluatie) en dringt erop aan dat alle dimensies ervan systematisch worden meegewogen bij effectbeoordelingen en deel uitmaken van openbaarmakings- en externe-verslagleggingsvereisten; stelt voor dat de Commissie een interne controle uitvoert om de samenhang tussen haar intern en extern beleid te waarborgen; benadrukt dat de SDG’s de ruggengraat moeten vormen van het Europese overheidsbeleid;
9. verzoekt de Commissie een nieuwe EU-strategie op hoog niveau voor de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 vast te stellen, overeenkomstig het verzoek daartoe van de Europese Raad van oktober 2018, en daarbij voort te bouwen op EU-resoluties en beleidsrichtsnoeren die tot doel hebben de SDG’s te bereiken, aangezien we minder dan acht jaar de tijd hebben om de Agenda 2030 te verwezenlijken en er dus haast gemaakt moet worden met de uitvoering ervan en aangezien dit decennium is uitgeroepen tot Decennium voor actie inzake duurzame ontwikkeling; is van oordeel dat een dergelijke strategie in ieder geval de volgende elementen moet behelzen:
(a)
een nieuw governancekader, waarbij één commissaris belast is met de coördinatie, verantwoordelijk is voor de uitvoering van de SDG’s in alle portefeuilles, en geregeld overleg pleegt met het nieuwe multistakeholderplatform;
(b)
een herziene reeks concreet meetbare, EU-brede doelstellingen met termijnen, bedoeld om de ambitie van de EU kracht bij te zetten, alsook concrete maatregelen om deze te verwezenlijken;
(c)
een geactualiseerd monitoringsysteem en indicatoren om de effecten van het interne en externe beleid van de EU op de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van de SDG’s in de wereld in kaart te brengen;
(d)
een financieel plan om de SDG’s van de Unie te verwezenlijken, gekoppeld aan bovengenoemde doelstellingen;
(e)
een plan voor de EU-diplomatie en internationale samenwerking van de EU op het gebied van de SDG’s, onder leiding van een speciale gezant voor de SDG’s, om een eerlijke lastenverdeling en een gelijk speelveld te waarborgen;
verzoekt de voorzitter van het Europees Parlement, de voorzitter van de Commissie en de voorzitter van de Raad om met betrekking tot deze strategie een interinstitutionele verklaring af te leggen waarin zij opnieuw verklaren dat de EU zich ertoe verbindt de Agenda 2030 uit te voeren; wijst erop dat deze strategie ten laatste in juni 2023 openbaar zou moeten worden gemaakt, zodat de EU tijdens de SDG-top in september 2023 het initiatief kan nemen om de Agenda 2030 nieuw leven in te blazen; wijst erop dat een dergelijke strategie geregeld moet worden herzien en gepaard moet gaan met corrigerende maatregelen als geconstateerd wordt dat op bepaalde gebieden geen of onvoldoende vooruitgang wordt geboekt;
10. wijst erop dat coördinatie binnen en tussen de EU-instellingen noodzakelijk is om de doeltreffendheid van de EU-maatregelen te vergroten; pleit voor de oprichting van een interinstitutionele taskforce, bestaande uit vertegenwoordigers van het Europees Parlement, de Commissie en de Raad, om een gestructureerde dialoog over de SDG’s op gang te brengen; is van oordeel dat deze taskforce vier maal per jaar bijeen zou moeten komen en belast zou moeten worden met de coördinatie van de inspanningen van de EU ter verwezenlijking van de SDG’s binnen de EU en in de rest van de wereld; vertrouwt erop dat de Commissie de medewetgevers regelmatig informeert over de beleidsontwikkelingen op het gebied van de SDG’s en de maatregelen die ter verwezenlijking van de SDG’s zijn genomen;
11. is ingenomen met het feit dat bij de herziening in 2021 van het instrumentarium voor betere regelgeving rekening is gehouden met de SDG’s en dat zij geïntegreerd zijn in de mededeling van de Commissie, de richtsnoeren en het instrumentarium zelf, en is met name ingenomen met het specifieke instrument voor de uitvoering van de SDG’s en de opname van relevante SDG-indicatoren om de effecten van maatregelen te monitoren;
12. is van mening dat de vaststelling van de nieuwe omvattende strategie voor de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030 gebaseerd moet zijn op een bottom-upbenadering, voorafgegaan moet worden door een inventarisatie van de SDG’s en een omvattend, gestructureerd, inclusief en zinvol proces van openbare raadpleging, en vergezeld moet gaan van een plan dat gericht is op het geven van voorlichting aan en het bevorderen van de betrokkenheid van de burgers, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld, vertegenwoordigers van diverse sectoren en, meer in het algemeen, de particuliere sector, vakbonden, de academische wereld, regionale en lokale overheden, minderheden en kwetsbare personen;
13. verzoekt de Commissie om, vooruitlopend op de volgende VN-agenda voor de periode na 2030, alvast een stappenplan met streefdoelen en maatregelen voor te bereiden en na te denken over nieuwe duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen;
Monitoring
14. dringt er bij het Europees Parlement op aan een vaste rapporteur voor de uitvoering van de SDG’s te benoemen, die moet samenwerken met het Bureau en de verschillende commissies, alsook met het multistakeholderplatform; pleit ervoor dat elke commissie een lid benoemt dat verantwoordelijk is voor de verwezenlijking van de SDG’s en dat deze leden vier maal per jaar met elkaar en de vaste rapporteur vergaderen om hun activiteiten onderling af te stemmen;
15. merkt op dat het Europees Parlement en de nationale parlementen ook tot taak hebben om ervoor te zorgen dat duurzame ontwikkeling in procedures gemainstreamd wordt, om op die manier verkokering tegen te gaan; benadrukt dat het belangrijk is dat het Parlement betrokken wordt bij en een bijdrage levert aan het politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling (High-level Political Forum on Sustainable Development, HLPF) dat jaarlijks bijeenkomt, en dat een jaarlijks verslag over de uitvoering van de SDG’s hierbij een rol zou kunnen spelen;
16. stelt dat een beter inzicht in de werkelijke invloed van de EU op de vooruitgang bij de verwezenlijking van de SDG’s in de EU en de rest van de wereld alleen kan worden verkregen als de huidige gegevenslacunes, waaronder het gebrek aan uitgesplitste gegevens, en gebreken in informatiesystemen worden verholpen, als beter gebruik wordt gemaakt van beschikbare statistische gegevens uit uiteenlopende bronnen, en als vol wordt ingezet op nieuwe manieren van gegevensverzameling en artificiële intelligentie, waarbij evenwel de wet- en regelgeving inzake gegevensbescherming moet worden nageleefd; is van mening het belangrijk is dat de vooruitgang met betrekking tot alle 169 subdoelen wordt gemonitord; dringt er bij de EU op aan om de wereldwijde gegevenslacune die het gevolg is van onvoldoende monitoringcapaciteiten en inconsistente werkwijzen aan te pakken door de technische samenwerking met de ontwikkelingslanden flink te verbeteren;
17. is ingenomen met de jaarlijkse verslagen van Eurostat waarin de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de SDG’s wordt gemonitord; dringt erop aan dat de reeks SDG-indicatoren van Eurostat jaarlijks wordt geëvalueerd en dat bij die evaluatie systematisch regionale en lokale overheden en maatschappelijke organisaties betrokken worden, in navolging van de evaluatie van 2021; benadrukt dat duurzame ontwikkeling per definitie transnationaal en sectoroverschrijdend is; geeft nogmaals aan bereid te zijn om de negatieve overloopeffecten van de uitvoering van de SDG’s voor andere regio’s aan te pakken; is ingenomen met de activiteiten die Eurostat in dit kader heeft geïnitieerd en met de eerste poging om deze overloopeffecten gedeeltelijk te kwantificeren, maar wijst erop dat verdere ontwikkeling van deze methode noodzakelijk is om voldoende rekening te houden met de mondiale voetafdruk van de EU(14); pleit ervoor dat het maximale aantal indicatoren per doelstelling, dat momenteel 6 bedraagt, wordt verhoogd, zodat rekening kan worden gehouden met het externe optreden van de EU, de Europese toeleverings- en waardeketens en de overloopeffecten van de consumptie in de EU;
18. wijst erop dat uitvoering moet worden gegeven aan de conclusies van de Raad van 24 oktober 2019 over de economie van het welzijn en verzoekt de Commissie om in dit kader onverwijld het dashboard en een reeks indicatoren te presenteren om vooruitgang niet enkel aan de hand van het bbp te meten, zoals neergelegd in het achtste milieuactieprogramma van de EU, waarin wordt bepaald dat mensen en het welzijn van mensen bij de beleidsvorming centraal moeten staan; verzoekt de Commissie te overwegen om in het kader van de monitoring van de vooruitgang in de richting van de verwezenlijking van de SDG’s alternatieve voortgangsmaatstaven te hanteren, zoals de EU-index van sociale vooruitgang;
19. benadrukt dat er een minimumniveau van gegevens en uitsplitsing van statistische gegevens met betrekking tot alle SDG’s in de EU moet worden vastgesteld, afgestemd op het mondiale SDG-monitoringkader, waarbij de gegevens in voorkomend geval betrekking moeten hebben op geografische locatie, gender, seksuele gerichtheid, inkomen, opleidingsniveau, leeftijd, ras, etniciteit, migratiestatus, handicap en andere kenmerken, en waarbij rekening gehouden moet worden met de beginselen inzake een op mensenrechten gebaseerde benadering van gegevens; is ingenomen met het initiatief van de Commissie om indicatoren voor het meten van ongelijkheid vast te stellen; verzoekt Eurostat alle voorbereidingen te treffen om in de komende monitoringverslagen dit niveau van uitsplitsing van gegevens te realiseren, in overeenstemming met de richtsnoeren en prioriteiten die zijn vastgesteld door de werkgroep van verschillende VN-organisaties en deskundigen inzake SDG-indicatoren (IAEG) en aangepast aan de EU-context;
20. wijst erop dat vrijwillige nationale evaluaties het belangrijkste verantwoordingsinstrument in de Agenda 2030 zijn; wijst erop dat nationale evaluaties een belangrijk instrument zijn om tegenstellingen en spanningsvelden tussen de SDG’s in kaart te brengen en een doorlopend proces van beleidsaanpassing tot stand te brengen aan de hand van de vooruitgang die geboekt is bij het verwezenlijken van de doelstellingen; spoort de EU-lidstaten aan om op vrijwillige basis nationale evaluaties op te stellen en daarbij rekening te houden met en uitvoering te geven aan de in dit kader gedane aanbevelingen; verzoekt de Commissie om tijdens het politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling in 2023 en elk jaar daarna een vrijwillige EU-evaluatie te presenteren en daarbij aandacht te besteden aan alle exclusieve en gedeelde bevoegdheden van de EU, en tevens een beoordeling te presenteren van de totale positieve en negatieve invloed van de EU en haar lidstaten op de verwezenlijking van de SDG’s in de wereld, en aan te dringen op verdere standaardisering van nationale vrijwillige evaluaties; is van mening dat een dergelijke evaluatie gebaseerd moet zijn op een herziene reeks SDG-indicatoren, en betrekking moet hebben op interne prioriteiten, diplomatie en internationale maatregelen die gericht zijn op het herstel en behoud van gemeenschappelijke rijkdommen, en tevens aandacht moet besteden aan de internationale overloopeffecten van het interne beleid van de EU en de positieve en negatieve aspecten van het optreden van de EU;
21. wijst erop dat vrijwillige lokale evaluaties en vrijwillige subnationale evaluaties belangrijk zijn voor de uitvoering van de verschillende SDG’s; verzoekt de Commissie om het Parlement voorafgaand aan de SDG-top in 2023 te raadplegen en te informeren over de vrijwillige evaluatie van de EU; benadrukt dat de uitvoering van de SDG’s in de EU regelmatig op regionaal en lokaal niveau moet worden geëvalueerd; is in dit verband ingenomen met het werk van het VN-programma voor menselijke nederzettingen; pleit voor verdere ontwikkeling van het VN-initiatief inzake de lokale uitvoering van de SDG’s om sneller grotere stappen te zetten in de richting van de verwezenlijking van de SDG’s tegen 2030; prijst de werkzaamheden van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek in verband met de lokale uitvoering van de Agenda 2030 en het European Handbook for SDG Voluntary Local Reviews, dat officiële en experimentele indicatoren bevat die nuttig zijn voor het opzetten van een doeltreffend lokaal SDG-monitoringsysteem, specifiek gericht op Europese steden; is voorts ingenomen met het proefproject “Monitoring the SDGs in the EU regions – Filling the data gaps” dat geïnitieerd is door het Europees Parlement, in het kader waarvan een geharmoniseerde reeks indicatoren wordt vastgesteld en wordt getest, die bedoeld zijn om de verwezenlijking van de SDG’s in de Europese regio’s te monitoren en de basis te leggen voor een systematisch evaluatieproces in de Europese regio’s;
22. verzoekt de Commissie om elk jaar tijdens de toespraak over de Staat van de Unie de balans op te maken van de geboekte vooruitgang en verslag te doen van de bevindingen van het jaarlijks monitoringverslag over de SDG’s van Eurostat; verwacht dat de Commissie in haar jaarlijks werkprogramma de SDG’s opneemt als jaarlijkse prioriteit en daarin tevens concrete voorstellen voor wetgevings- of niet-wetgevingsmaatregelen opneemt die een bijdrage moeten leveren aan de verwezenlijking daarvan, en verwacht dat de SDG’s in het jaarlijkse werkprogramma van de Commissie gemainstreamd worden;
23. wijst erop dat verslaglegging door de particuliere sector belangrijk is voor de uitvoering van de SDG’s; wijst erop dat het kader voor duurzaamheidsrapportage en het kader inzake zorgvuldigheidseisen, mits daarbij passende controles worden uitgevoerd, een belangrijk raamwerk kunnen vormen ter bevordering van de verantwoordingsplicht in de particuliere sector wat betreft de maatschappelijke en ecologische gevolgen van de activiteiten van ondernemingen en de bijdrage van ondernemingen aan de verwezenlijking van de SDG’s; spoort alle actoren in alle geledingen van de samenleving, waaronder particuliere entiteiten, aan om regelmatig vrijwillig verslag uit te brengen over de uitvoering van de SDG’s;
24. verzoekt de Commissie om een onlineforum op te zetten voor de uitwisseling van beste praktijken inzake lokale initiatieven ter verwezenlijking van de SDG’s, waarbij de informatie op dit forum per SDG wordt aangeboden; stelt voor dit forum onder de aandacht te brengen als onderdeel van het externe en interne optreden van de EU met betrekking tot de verwezenlijking van de SDG’s;
Begroting en financiering
25. onderstreept dat de EU-begroting in combinatie met het herstelpakket NextGenerationEU een cruciaal instrument is voor de uitvoering van de SDG’s, vanwege hun gezamenlijke omvang van 1,8 biljoen EUR, bereik op lange termijn en multinationale dimensie(15);
26. wijst er met bezorgdheid op dat de overheidsschulden op het zuidelijk halfrond voor de COVID-19-pandemie al ongekend hoog waren, waardoor een steeds groter gedeelte van de overheidsbegrotingen werd gebruikt om buitenlandse schulden te voldoen, wat ten koste ging van het vermogen van overheden om elementaire publieke voorzieningen te financieren en overheidsdiensten te leveren; maakt zich grote zorgen over het feit dat de huidige crisis de bestaande kwetsbaarheden als gevolg van schulden verder heeft verergerd; pleit voor de totstandbrenging van een multilaterale regeling voor schuldenbeheer, onder auspiciën van de VN, om de schuldencrisis in de ontwikkelingslanden het hoofd te bieden en tegemoet te komen aan de financieringsbehoeften in verband met de Agenda 2030;
27. benadrukt dat het van groot belang is om de bijdrage van de EU aan de verwezenlijking van de SDG’s nauwkeurig en grondig te meten omdat dit een essentiële voorwaarde is voor het bereiken van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling; is ingenomen met de uitgavendoelstellingen voor officiële ontwikkelingshulp (ODA) in verband met specifieke SDG’s en met de inspanningen van de Commissie om de uitgaven uit de EU-begroting voor klimaat, biodiversiteit, schone lucht, migratie en gendergelijkheid te volgen(16); stelt verheugd vast dat er inmiddels voor tal van beleidsgebieden systemen voor SDG-verslaglegging worden opgetuigd, waaronder op het gebied van ontwikkelingssamenwerking; betreurt echter dat er ondanks de toezegging van de Commissie van november 2020 onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het volgen van de SDG-gerelateerde middelen en totale uitgaven (met uitzondering van de uitgaven m.b.t. het extern optreden, zoals neergelegd in een evaluatie van de Europese Rekenkamer van 2019) en bij het opsporen van inconsistenties in verband met de uitgaven, waardoor het vermogen van de EU en derde landen om de SDG’s te verwezenlijken belemmerd wordt, met name op het gebied van landbouw; wijst in dit kader op de noodzaak van omvattende tracering van de uitgaven ten behoeve van de verwezenlijking van de SDG’s met gebruikmaking van speciaal daarvoor ontwikkelde methodes, bijvoorbeeld de uitgaven ter vermindering van ongelijkheden (SDG 10) en het strategisch belang daarvan voor de uitvoering van alle SDG’s; herhaalt dat er in dit kader meer nodig is dan de inventarisatie die thans in het kader van het jaarlijks beheers- en prestatieverslag over de EU-begroting wordt uitgevoerd; stelt met bezorgdheid vast dat het concessionaliteitsniveau van ODA de afgelopen jaren geleidelijk is gedaald en dat dit geldt voor ontwikkelingslanden in het algemeen, maar voor de minst ontwikkelde landen in het bijzonder, en dringt er bij de EU op aan om haar doelstelling om ten minste 20 % van de officiële ontwikkelingshulp te bestemmen voor menselijke ontwikkeling te verwezenlijken, omdat dit een belangrijk instrument is om de SDG’s te verwezenlijken; benadrukt dat donoren voorrang moeten geven aan financiering op basis van subsidies, en dat zij dit met name moeten doen bij de minst ontwikkelde landen omdat die kampen met een onhoudbare schuldenlast; dringt er bij de Commissie op aan de huidige financieringsinstrumenten te versterken om tegen 2030 klimaatneutraliteit te bereiken bij Europese activiteiten en in Europese toeleveringsketens;
28. vindt het belangrijk dat er financiering beschikbaar wordt gesteld voor opleidingen op het gebied van capaciteitsopbouw voor kmo’s, om kmo’s te leren hoe zij in het kader van hun dagelijkse activiteiten kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s;
29. is ingenomen met de inspanningen die zijn geleverd om de SDG’s op omvattende wijze in het Europees Semester te integreren, onder meer via de jaarlijkse duurzamegroeianalyses en door middel van de integratie van de jaarlijkse monitoring van de SDG’s door Eurostat in het voorjaarspakket van het Europees Semester; herhaalt voorstander te zijn van de integratie van biodiversiteitsindicatoren in het Europees semester; dringt er bij de lidstaten op aan het ambitieniveau van hun nationale respons inzake de uitvoering van de Agenda 2030 te verhogen; is ingenomen met de centrale positie die de SDG’s in het najaarspakket innemen, met name de aanbeveling dat de lidstaten een strategie moeten volgen die inhoudt dat vooruitgang niet enkel aan de hand van het bbp wordt gemeten en erop gericht is de SDG’s ten volle in hun nationale respons te integreren; verzoekt de Commissie om de hervorming van het Europees Semester voort te zetten en in dat kader de economische, sociale en ecologische prioriteiten met elkaar in evenwicht te brengen, zodat een sociale, ecologische en economische transformatie wordt bevorderd en de integratie van de Agenda 2030, de Europese pijler van sociale rechten en de Europese Green Deal op alle niveaus wordt verbeterd, waarbij de volledige betrokkenheid van lokale en regionale autoriteiten gewaarborgd wordt en de hervormingen en investeringen in de lidstaten worden aangevuld; is van mening dat er bij deze hervorming voor gezorgd moet worden dat Europese coördinatie van het SDG-beleid niet leidt tot een beleidsproces parallel aan het Europees Semester, maar bestaat uit een geïntegreerde en coherente aanpak op basis van een nieuw pact voor duurzame ontwikkeling; verwacht dat het proces van het Europees Semester zal bijdragen aan de capaciteiten van de lidstaten om de vooruitgang met betrekking tot de uitvoering van de SDG’s te monitoren;
30. steunt de Europese Green Deal; pleit voor meer aandacht voor de synergetische rol van de SDG’s bij de bestrijding van de klimaatverandering en wijst in dit verband op het nut van de SDG’s in het algemeen en SDG 13 in het bijzonder alsook op de mogelijkheid om te werken aan wisselwerkingen en beleidscoherentie binnen het SDG-kader;
31. verzoekt om een uitgebreide inventarisatie van de financiële middelen voor de beleidsgebieden, programma’s en fondsen van de EU - die aangevuld worden met middelen van het herstelinstrument NextGenerationEU - waarmee bijgedragen wordt aan de totstandbrenging van een groener, digitaler en veerkrachtiger Europa, en pleit ervoor dat tevens wordt geïnventariseerd in hoeverre de investeringen en structurele hervormingen in het kader van de faciliteit voor herstel en veerkracht afgestemd zijn op en bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030; pleit voor volledige toepassing van de methode voor het traceren van de klimaatuitgaven en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de nationale plannen voor herstel en veerkracht, en pleit er tevens voor dat de in de SDG’s en de Europese pijler van sociale rechten vastgestelde sociale en demografische prioriteiten ten volle worden uitgevoerd;
32. benadrukt dat de overheidsfinanciering en de particuliere financiering moeten worden afgestemd op de SDG’s; dringt er bij de Commissie op aan de Agenda 2030 in het economisch en financieel beleid en de desbetreffende wetgeving te integreren; roept de EU en haar lidstaten op om, in een context waarin officiële ontwikkelingshulp een schaars goed blijft, blendingverrichtingen te concentreren op die gebieden waar zij een meerwaarde kunnen betekenen voor de lokale economie; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te waarborgen dat partnerschappen met in de minst ontwikkelde landen gevestigde ondernemingen die duurzame en inclusieve bedrijfsmodellen hanteren op bredere schaal gestimuleerd worden;
33. benadrukt dat het belangrijk is dat de openbare en de particuliere sector met elkaar samenwerken om duurzame ontwikkeling te bevorderen en te financieren; benadrukt dat het noodzakelijk is dat financiële instellingen strategieën en streefdoelen vaststellen voor de afstemming van hun financiële portefeuilles op de SDG’s en dat zij regelmatig verslag uitbrengen over de vooruitgang die op dat punt is geboekt; pleit voor uitvoerig overleg en samenwerking met de particuliere sector om particuliere financiering aan te moedigen en de opstelling van richtsnoeren voor micro-ondernemingen en kmo’s, de academische wereld en maatschappelijke organisaties inzake werkzaamheden ter verwezenlijking van de SDG’s te bevorderen; verzoekt de EU en haar lidstaten, met name vanwege zorgen omtrent de houdbaarheid van schulden, om ten aanzien van gemengde financiering een voorzichtige aanpak te hanteren en ervoor te zorgen dat alle via blending gemobiliseerde financiering in overeenstemming is met de beginselen van doeltreffendheid van ontwikkelingshulp en duurzame ontwikkeling en de beginselen inzake gemengde financiering van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO;
34. stelt vast dat de EU nog steeds geen speciaal voor dat doet ontwikkeld plan heeft om de SDG’s te financieren; dringt er bij de Commissie op aan met spoed een dergelijk plan op te stellen, rekening houdend met het jaarlijkse financieringstekort voor de SDG’s, dat na de COVID-19-crisis op 3,7 biljoen USD wordt geraamd(17); onderstreept dat het vanwege het ontbreken van een dergelijk plan met duidelijk omschreven, kwantificeerbare doelstellingen onmogelijk is de SDG-uitgaven in het kader van de EU-begroting op omvattende wijze te traceren;
35. roept de EU op om de in verband met de SDG’s gedane toezeggingen om in onderwijs en opleiding van vluchtelingen en migranten te investeren om ervoor te zorgen dat zij hun potentieel in de gemeenschappen en de economieën van de opvanglanden kunnen verwezenlijken, na te komen;
36. neemt kennis van de wijzigingen met betrekking tot de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling (EFAD), zoals uiteengezet in de conclusies van de Raad van 14 juni 2021; verzoekt de Commissie om de uitvoering van de Agenda 2030 in de nieuwe EFAD een centrale plaats toe te kennen, om ervoor te zorgen dat de EFAD doeltreffender, efficiënter, beter gecoördineerd en inclusiever wordt; wijst op de mogelijkheden die een volledig functioneel EFAD heeft als het gaat om het aanzuiveren van het mondiaal financieringstekort voor de SDG’s; dringt aan op meer samenwerking en onderlinge afstemming tussen Europese Investeringsbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, nationale ontwikkelingsbanken en andere kleine en middelgrote financiële actoren, waarbij bijzondere aandacht moet uitgaan naar investeringsprojecten met een waarde van minder dan 5 miljoen EUR, om de impact van de SDG’s te versterken; verzoekt de Commissie om een gemeenschappelijk kader met bijbehorende richtsnoeren voor een holistische duurzaamheidstoetsing van de EU-financiering uit te werken en daarbij de aanpak van Team Europa te hanteren, om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Europees ontwikkelingsbeleid te waarborgen; pleit ervoor dat de aanpak van Team Europa wordt gevolgd om een nauwe coördinatie tussen de EU en haar lidstaten te waarborgen bij het verwezenlijken van de Agenda 2030; dringt er bij de EU op aan het voortouw te nemen als het gaat om het vrijmaken van toereikende financiële middelen van ontwikkelde landen ter ondersteuning van transformaties die nodig zijn om de SDG’s te verwezenlijken en ter ondersteuning van de dringend noodzakelijke klimaataanpassingsmaatregelen in de kwetsbaarste landen; verzoekt de Commissie te waarborgen dat in het kader van de nieuwe EFAD gestreefd wordt naar herstel van het Multilateral System of Official Finance (MSOF), om een einde te maken aan de niet-duurzame leningen van sommige landen die geen deel uitmaken van dit systeem;
37. wijst er erop dat het belangrijk is dat in dit cruciale decennium het ambitieniveau verhoogd wordt en er meer inspanningen worden verricht met betrekking tot mitigatie, adaptatie en financiering om de verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot milieuvraagstukken aan te pakken;
38. beklemtoont dat het belangrijk is te blijven werken aan de verwezenlijking van de SDG’s, en herhaalt dat ook in tijden waarin de begrotingsmiddelen schaars zijn onderwijs onverminderd een grondrecht is en dat investeringen in onderwijs essentieel zijn om alle SDG’s te verwezenlijken, en wijst erop dat de EU een belangrijke rol speelt vanwege de humanitaire bijstand die zij verleent aan en de sterkere partnerschappen die zij aangaat met de verschillende delen van de wereld, met inbegrip van Afrika;
39. onderstreept dat onderwijs, cultuur en sport en de EU-programma’s op deze gebieden een centrale rol spelen bij het verwezenlijken van de SDG’s, en dringt aan op versterking van hun internationale dimensie, in dat kader wijzend op de kracht van de diplomatie van persoonlijke contacten;
40. wijst op het belang van SDG 4.1, waarin wordt bepaald dat iedereen ten minste twaalf jaren volwaardig en goed basis- en voortgezet onderwijs moet kunnen volgen zonder dat daar kosten aan verbonden zijn; herinnert eraan dat de huidige niveaus van de overheidsuitgaven in laag- en lagermiddeninkomenslanden niet beantwoorden aan de niveaus die nodig zijn om de SDG’s te verwezenlijken; wijst erop dat externe financiering van doorslaggevend belang is om de onderwijskansen van de allerarmsten te ondersteunen; roept de EU en haar lidstaten ertoe op hun ontwikkelingshulp op te voeren om de doelstelling van universele toegang tot onderwijs te bereiken door middel van EU-begrotingssteun, die zijn doelmatigheid op onderwijsgebied heeft bewezen;
41. spoort de wereldleiders aan om connectiviteit en toegang tot digitale infrastructuur, zoals toegang tot een betaalbaar en kwalitatief hoogwaardig netwerk, te beschouwen als een recht dat is afgeleid van het grondrecht op onderwijs;
42. verzoekt de Commissie in de vorm van landspecifieke aanbevelingen en de uitwisseling van goede praktijken voor coördinatie met en ondersteuning van de lidstaten te zorgen, teneinde de kwaliteit en de inclusiviteit van hun onderwijsstelsels te verbeteren en de gender- en sociaaleconomische kloof bij het verwerven van basisvaardigheden en de populariteit van wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde te dichten, overeenkomstig de visie van de Europese Onderwijsruimte, de groene en de digitale transitie van de EU, en SDG 4;
43. verzoekt de lidstaten, met het oog op consistentie bij het ontwikkelen van een duurzaamheidsmentaliteit bij alle leeftijdsgroepen en op alle onderwijsniveaus, optimaal gebruik te maken van GreenComp, het Europese competentiekader voor duurzaamheid, en daarbij in te zetten op een combinatie van relevantie voor plaatselijke, regionale en nationale omstandigheden enerzijds en een consistente aanpak binnen de Europese Onderwijsruimte anderzijds; verzoekt de lidstaten nogmaals de Europese Onderwijsruimte uiterlijk in 2025 te voltooien, als een essentiële tussenstap in de richting van het verwezenlijken van de streefdoelen uit hoofde van SDG 4;
44. hamert erop dat het belangrijk is de formele en de niet-formele onderwijssectoren in netwerken bijeen te brengen, voor het creëren van professionele leergemeenschappen die onderwijzenden helpen bij het moderniseren van pedagogische praktijken, het bevorderen van geletterdheid op meerdere gebieden, het vergroten van de eigen inbreng van studenten, en het vergroten van hun emotionele intelligentie en veerkracht in verband met hun angsten en onzekerheden; vestigt in dit verband de aandacht op de ervaring van plaatselijke sport- en culturele verenigingen;
45. dringt erop aan dat de onderwijsautoriteiten investeringen plegen voor het verbeteren van de kwaliteit van beroepsonderwijs en -opleiding, middels moderne infrastructurele voorzieningen, digitaliseringsprocessen en koppeling met de kennisdriehoek, zodat de sector aansluiting vindt bij de milieu- en de socialeduurzaamheidsdoelstellingen en in staat is alternatieve trajecten voor het ontwikkelen van vaardigen aan te bieden, daarmee bijdragend aan de verwezenlijking van de SDG’s;
46. wijst onderwijzenden nogmaals op de essentiële rol van voor- en vroegschoolse educatie om jonge kinderen gedrag en waarden aan te leren waarmee bijgedragen wordt aan de ontwikkeling van een duurzaamheidsmentaliteit, en van het erbij betrekken van hun familieleden, zodat ook zij nadenken over hoe zij – individueel en als gemeenschap – kunnen bijdragen aan duurzaamheid;
47. stimuleert jong ondernemerschap, als mechanisme om de doelstellingen van duurzame ontwikkeling te verwezenlijken, zowel in de EU als daarbuiten, met Europese instrumenten zoals Erasmus voor jonge ondernemers en het programma voor ontwikkelingssamenwerking en bewustmaking, gezien het potentieel om de arbeidsdeelname te vergroten, kwetsbare groepen een fatsoenlijk inkomen te garanderen en innovatieve oplossingen te bedenken;
48. betreurt dat drie van de vier subdoelen van SDG 14 (leven in het water) voor 2020 door de EU niet zijn bereikt; betreurt voorts dat de Europese Rekenkamer in 2020 vaststelde dat er weliswaar een kader bestond voor de bescherming van het mariene milieu, maar dat de maatregelen van de EU er niet toe hebben geleid dat de zeeën in een goede milieutoestand zijn hersteld noch dat de visserij in alle zeeën op een duurzaam niveau is gebracht; vraagt de Commissie om aan de bevindingen en aanbevelingen in dit verslag een follow-up te geven via haar nieuwe actieplan voor de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen en via komende acties in het kader van de biodiversiteitsstrategie;
49. herinnert eraan dat de klimaatcrisis en de biodiversiteitscrisis met elkaar vervlochten zijn en op coherente wijze en tezamen moeten worden aangepakt; benadrukt dat er dringend behoefte is aan wettelijk bindende doelstellingen voor natuurherstel om de sterke afname van de biodiversiteit in de EU het hoofd te bieden en de SDG’s 14 en 15 te bereiken, om de klimaatcrisis te helpen beperken en de veerkracht te versterken; betreurt dan ook dat de indiening van een voorstel voor een EU-handeling inzake natuurherstel vertraagd is en dringt erop aan dat er snel een dergelijk voorstel wordt ingediend;
50. wijst op het belang van SDG 17 (partnerschap om doelstellingen te bereiken); wijst, in het kader van mondiale partnerschappen en capaciteitsopbouw, op de innovatieve rol van opensource-initiatieven, zoals het initiatief Inner Development Goals, die tot doel hebben mensen te onderrichten, te inspireren en in staat te stellen om een stuwende kracht te vormen achter veranderingen in de samenleving, en daarmee de uitvoering van de SDG’s te bespoedigen;
Multilaterale samenwerking
51. benadrukt dat een hernieuwde wereldwijde politieke inzet en intensievere multilaterale samenwerking nodig zullen zijn om de EU en haar partners in staat te stellen de komende acht jaar werkelijk vooruitgang te boeken; pleit ervoor dat er uiterlijk op de SDG-top 2023, halverwege de uitvoeringsperiode van de Agenda 2030, toezeggingen worden gedaan tot het nemen van maatregelen om de SDG’s te bereiken; herinnert eraan dat de EU ’s werelds meest succesvolle integratieproject is, een aanzienlijke staat van dienst heeft als pleitbezorger van multilateralisme en wereldwijd normbepalend is, en zich daarmee in een unieke positie bevindt om sneller vooruitgang te boeken met betrekking tot SDG 17 (partnerschap om doelstellingen te bereiken); dringt er daarom op aan dat de EU tijdens het politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling van 2022 en de SDG-top van 2023 het voortouw neemt bij het bepalen van deze politieke koerswijziging; stelt voor dat de voorzitter van de Commissie actief betrokken wordt bij elk forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling;
52. is verontrust over het feit dat het verlies aan biodiversiteit en ecosysteemdiensten de vooruitgang zal ondermijnen bij ongeveer 80 % van de te beoordelen subdoelen van de SDG’s; herinnert eraan dat ecologisch herstel van cruciaal belang is voor de uitvoering van de “één gezondheid”-benadering; dringt er bij de EU op aan de onderliggende oorzaken van biodiversiteitsverlies aan te pakken en in haar ontwikkelingsbeleid in brede zin verplichtingen op te nemen inzake het behoud, herstel en duurzaam gebruik van hulpbronnen;
53. onderstreept dat het internationaal recht zich zodanig heeft ontwikkeld dat het nieuwe concepten omvat, zoals “het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid”, “duurzame ontwikkeling” en “toekomstige generaties”, maar benadrukt dat er geen permanent internationaal mechanisme bestaat voor de monitoring en aanpak van milieuschade en milieuvernietiging waardoor de gemeenschappelijke natuurlijke rijkdommen of ecosysteemdiensten in aanzienlijke mate worden gewijzigd;
54. benadrukt dat de grootste uitdagingen voor Europa op het gebied van de SDG’s verband houden met een duurzame voedselvoorziening, betaalbare en schone energie, landbouw, het klimaat en biodiversiteit (SDG’s 2, 12, 13, 14 en 15); verzoekt de Commissie een grondige vergelijkende analyse uit te voeren van SDG 6 (schoon water en sanitair) en SDG 14 (leven in het water), met name met het oog op de VN-oceaanconferentie in Lissabon in juni 2022 en het politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling in juli 2022, aangezien er geen trends kunnen worden vastgesteld omdat er over de afgelopen vijf jaar onvoldoende vergelijkbare gegevens beschikbaar zijn; verzoekt de Commissie nadruk te leggen op de noodzaak van duurzame productie en consumptie, en wijst erop dat consumenten moeten inzien hoe hun consumptiegedrag van invloed is op het verwezenlijken van de SDG’s; benadrukt dat de EU en haar lidstaten door het uitwisselen van beste praktijken met partnerlanden aanzienlijke kennis kunnen opdoen over individuele initiatieven en acties die kunnen worden ondernomen om de "Fit for 55"-doelstellingen te verwezenlijken, en dat de EU ook haar eigen ervaringen en beste praktijken met partnerlanden kan delen; vreest dat door de Russische inval in Oekraïne en de gevolgen daarvan voor onder meer de voedselsector de vooruitgang met betrekking tot sommige SDG’s in Europa en de wereld kan vertragen of zelfs ongedaan kan worden gemaakt, met name wat betreft de doelstellingen 1, 2 en 10; is met name bezorgd over de stijgende voedselprijzen, de gevolgen daarvan voor de MOL’s en de toename van armoede, voedselonzekerheid, ondervoeding en honger die daaruit voortvloeit;
55. herinnert eraan dat de klimaatverandering de voedselproductie en de toegang tot voedsel steeds meer onder druk zal zetten, vooral in kwetsbare regio's, waardoor de voedselzekerheid en de voedingszekerheid worden ondermijnd; wijst op de conclusies van het rapport van de IPCC van 2022, waarin staat dat de toestand van de bodem en het aanbod aan ecosysteemdiensten door de opwarming van de aarde geleidelijk steeds verder zullen verslechteren, waardoor de voedselproductiviteit in vele regio’s op het land en in de oceanen zal worden aangetast; dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan zich ten volle te blijven inzetten voor het nakomen van hun internationale verbintenissen en verplichtingen inzake het klimaat en de biodiversiteit en voor de tenuitvoerlegging van de Green Deal, met inbegrip van de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie, met name in een context waarin de pandemie en de oorlog in Oekraïne hebben laten zien hoe kwetsbaar de ontwikkelingslanden zijn voor verstoringen van de mondiale voedselmarkt;
56. wijst op het belang van de uitvoering van de Agenda 2030 voor het bereiken van positieve overloopeffecten, met name op het zuidelijk halfrond, en het op gang brengen van een positieve trend binnen internationale partnerschappen; benadrukt het belang van de externe dimensie, aangezien de EU slechts 19 % van de mondiale economische prestaties en 5,6 % van de wereldbevolking vertegenwoordigt, en beide percentages afnemen; wijst erop dat de verwezenlijking van SDG 10 voor onze partners een stimulans zal zijn de weg naar duurzame ontwikkeling in te slaan;
57. benadrukt dat in ten minste 85 % van alle nieuwe externe acties die via het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld worden uitgevoerd, gender een belangrijke of centrale rol moet spelen, zoals gedefinieerd door de beleidsindicator voor gendergelijkheid van de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de OESO, en dat ten minste 5 % van deze acties gendergelijkheid en rechten en empowerment van vrouwen en meisjes als hoofddoelstelling moet hebben; wijst er nogmaals op dat de Europese Dienst voor extern optreden en de lidstaten seksuele en reproductieve gezondheid en rechten als een prioriteit moeten beschouwen bij de vaststelling van EU-programma’s, ook waar sprake is van gezamenlijke programmering; dringt aan op de snelle en volledige uitvoering van het vereiste in het milieuactieprogramma van de EU voor 2030 dat genderaspecten moeten worden geïntegreerd in het klimaat- en milieubeleid, onder meer door in alle stadia van de beleidsvorming rekening te houden met het genderperspectief;
58. verzoekt de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden en de lidstaten tijdens het komende politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling van 2022 de relevante resultaten te presenteren die zijn behaald bij de uitvoering van de vijf prioritaire SDG’s, te weten SDG 4 (kwaliteitsonderwijs), SDG 5 (gendergelijkheid), SDG 14 (leven in het water), SDG 15 (leven op het land), en SDG 17 (partnerschap om doelstellingen te bereiken); benadrukt het belang van actieve betrokkenheid van het Parlement bij het politiek forum op hoog niveau voor duurzame ontwikkeling en wijst erop dat het Parlement deel moet uitmaken van de EU-delegatie; verwacht daarom dat leden van het Parlement de EU-coördinatievergaderingen mogen bijwonen en dat zij gedurende de gehele top toegang krijgen tot de desbetreffende documenten;
o o o
59. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en de Verenigde Naties.
Eurostat, Europese Commissie, “EU SDG Indicator set 2021 – Result of the review in preparation of the 2021 edition of the EU SDG monitoring report”, 2021.
Beleidsondersteunende afdeling Begrotingszaken, directoraat-generaal Intern Beleid, in opdracht van de Commissie begrotingscontrole: “The Sustainable Development Goals in the EU Budget”, 2021.
Beleidsondersteunende afdeling Begrotingszaken, directoraat-generaal Intern Beleid, in opdracht van de Commissie begrotingscontrole: “Budgetary control of the Sustainable Development Goals in the EU budget – What measures are in place to ensure effective implementation?”, 2021.
– gezien artikel 175 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit(1) (RRF-verordening),
– gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting(2) (de “verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat”),
– gezien zijn resolutie van 20 mei 2021 over het recht van het Parlement op informatie over de lopende beoordeling van de nationale plannen voor herstel en veerkracht(3),
– gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de standpunten van het Parlement over de lopende beoordeling door de Commissie en de Raad van de nationale plannen voor herstel en veerkracht(4),
– gezien zijn resoluties van 7 april 2022 over de conclusies van de bijeenkomst van de Europese Raad van 24 en 25 maart 2022, onder meer met betrekking tot de recentste ontwikkelingen in de oorlog in Oekraïne en de sancties van de EU tegen Rusland en de uitvoering daarvan(5) en van 19 mei 2022 over de sociale en economische gevolgen voor de EU van de Russische oorlog in Oekraïne – versterking van het vermogen van de EU om op te treden(6),
– gezien zijn resolutie van 9 juni 2022 over de rechtsstaat en de potentiële goedkeuring van het Poolse nationaal herstel- en veerkrachtplan(7),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2106 van 28 september 2021 van de Commissie tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit door de vaststelling van de gemeenschappelijke indicatoren en de gedetailleerde elementen van het scorebord voor herstel en veerkracht(8),
– gezien Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2105 van de Commissie van 28 september 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit door de vaststelling van een methode voor verslaglegging over sociale uitgaven(9),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 oktober 2021 over de jaarlijkse strategie voor duurzame groei 2021(10),
– gezien de mededeling van de Commissie van 24 november 2021 getiteld “Jaarlijkse strategie voor duurzame groei voor 2022” (COM(2021)0740),
– gezien de mededeling van de Commissie van 24 november 2021 getiteld “De ontwerpbegrotingsplannen 2022: algemene beoordeling” (COM(2021)0900),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 24 november 2021 getiteld “Analysis of the euro area economy”, dat de aanbeveling voor een Aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone vergezelt (SWD(2021)0362),
– gezien het advies van het Europees Comité van de Regio’s van 1 december 2021 over de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit(11),
– gezien het eerste jaarverslag van de Commissie over de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (COM(2022)0075), dat op 1 maart 2022 werd gepubliceerd,
– gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2022 getiteld “REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie” (COM(2022)0108),
– gezien de gezamenlijke analyse van het Europees Comité van de Regio’s en de Raad der Europese Gemeenten en Regio’s (CEMR) over de betrokkenheid van gemeenten, steden en regio’s bij het opstellen van de nationale herstel- en veerkrachtplannen en de resultaten van hun gerichte raadpleging van 27 april 2022 getiteld “Implementation of the Recovery and Resilience Facility: the perspective of local and regional authorities” (Uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit: het perspectief van lokale en regionale autoriteiten),
– gezien zijn resoluties van 10 maart 2022 over de rechtsstaat en de gevolgen van het arrest van het HvJ-EU(12) en van 5 mei 2022 over lopende hoorzittingen uit hoofde van artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) met betrekking tot Polen en Hongarije(13),
– gezien het scorebord voor herstel en veerkracht en de thematische analyses daarvan, alsmede de presentaties aan het Parlement(14),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 februari 2021 getiteld “Technische richtsnoeren over de toepassing van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” in het kader van de verordening betreffende de faciliteit voor herstel en veerkracht”(C(2021)1054),
– gezien de analyses en briefings van zijn onderzoeksdiensten over de RRF(15),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, punt e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,
– gezien de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie begrotingscontrole en de Commissie cultuur en onderwijs,
– gezien de brieven van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie internationale handel en de Commissie constitutionele zaken,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie economische en monetaire zaken (A9‑0171/2022),
A. overwegende dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) het belangrijkste bouwblok is van het stimuleringspakket NextGenerationEU (NGEU);
B. overwegende dat 672,5 miljard EUR aan subsidies en leningen beschikbaar wordt gesteld voor de financiering van nationale maatregelen ter verlichting van de economische en maatschappelijke gevolgen van de COVID-19-pandemie (hierna “de pandemie”); overwegende dat het Parlement aanvankelijk pleitte voor een groter aandeel subsidies in de RRF;
C. overwegende dat met RRF-financiering belangrijke beleidsterreinen worden ondersteund als de groene transitie, de digitale transformatie, economische, sociale en territoriale cohesie, institutionele veerkracht en crisisparaatheid, alsmede kinderen en jongeren, met inbegrip van onderwijs en vaardigheden;
D. overwegende dat de Russische invasie van Oekraïne op 24 februari 2022 de EU ertoe heeft gebracht ongeziene economische sancties op te leggen; overwegende dat een groot aantal Oekraïners als gevolg van het door Rusland veroorzaakte conflict zijn land heeft verlaten en naar de EU is gereisd om zich daar te vestigen; overwegende dat de militaire invasie economische en sociale gevolgen zal hebben op het hele Europese continent, met name in Oost-Europese landen, onder meer in verband met de dringende noodzaak om de energieafhankelijkheid van ingevoerde fossiele brandstoffen te verminderen;
E. overwegende dat de EU moeilijkheden ondervindt om toegang te krijgen tot bepaalde kritieke grondstoffen, met mogelijke gevolgen voor de uitvoering van de RRF;
F. overwegende dat de pandemie verwoestende gevolgen heeft gehad voor de economische en sociale situatie van mensen en bedrijven in Europa; overwegende dat de economie van de EU tijdens de pandemie aanzienlijk is gekrompen; overwegende dat EU-bedrijven, en met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), door de pandemie getroffen zijn, met negatieve gevolgen voor de groei en het concurrentievermogen van de EU, alsook voor de productiviteit van bedrijven en hun vermogen om banen te scheppen; overwegende dat de interne markt van de EU de belangrijkste motor voor groei in de EU is en moet worden versterkt en beschermd tegen de negatieve gevolgen van de pandemie, terwijl tegelijkertijd investeringen in onderzoek en innovatie moeten worden bevorderd; overwegende dat de werkloosheid in sommige landen tijdens de pandemie opnieuw boven het gemiddelde is gestegen; overwegende dat deze ontwikkeling een groter gevaar vormt voor vrouwen, jongeren, ouderen, personen met een handicap en grote gezinnen; overwegende dat de gezondheidssector van de EU tijdens de pandemie zijn grenzen heeft bereikt en dat de veerkracht ervan ernstig op de proef is gesteld en is aangetast; overwegende dat de jeugdwerkloosheid hoger blijft dan de algemene werkloosheid; overwegende dat jongeren een groter risico lopen op armoede en sociale uitsluiting, alsmede een aanzienlijk risico wat de toegang betreft tot hoogwaardige banen;
G. overwegende dat de constante ontwikkeling van digitale vaardigheden, evenals de ontwikkeling van vaardigheden met economisch potentieel, zoals groene of ondernemingsvaardigheden, cruciaal is voor een gezonde, inclusieve en toekomstgerichte Europese arbeidsmarkt en moet waarborgen dat elke Europeaan toegang heeft tot en kansen krijgt op het gebied van hoogwaardige werkgelegenheid; overwegende dat hetzelfde geldt voor beroepsonderwijs, handelsvaardigheden en sociale vaardigheden; overwegende dat de EU elke mismatch in vaardigheden moet wegwerken teneinde haar menselijk kapitaal doeltreffend te benutten; overwegende dat iedereen toegang moet hebben tot een goede digitale infrastructuur en tot een opleiding in digitale vaardigheden om te voorkomen dat de kloof tussen mensen op het gebied van digitale geletterdheid groter wordt en om iedereen gelijke kansen te bieden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt;
H. overwegende dat de nationale herstel- en veerkrachtplannen (NRRP’s) alleen in aanmerking komen voor financiering als zij hervormingen en investeringen omvatten die in het toepassingsgebied vallen van de zes pijlers van de RRF-verordening en die in overeenstemming zijn met de algemene en specifieke doelstellingen en de horizontale beginselen van de verordening en voldoen aan de elf erin opgenomen beoordelingscriteria;
I. overwegende dat dialoog en transparantie tussen de EU-instellingen en de lidstaten cruciaal is voor een optimale uitvoering van de RRF;
J. overwegende dat de Commissie, die verantwoordelijk is voor het toezicht op de uitvoering van de RRF, het Parlement regelmatig op de hoogte moet brengen van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van de NRRP’s en van de tenuitvoerlegging door de lidstaten van de streefcijfers en mijlpalen, met inbegrip van hun bijdrage aan de verwezenlijking van de streefcijfers in het kader van de groene en de digitale transitie; overwegende dat de Commissie verplicht is met de standpunten van het Parlement rekening te houden;
K. overwegende dat de lidstaten degelijke controlesystemen moeten instellen en handhaven en de controles moeten uitvoeren die noodzakelijk zijn om te garanderen dat de financiële belangen van de Unie gedurende de volledige levenscyclus van de RRF worden gewaarborgd;
L. overwegende dat de jaarverslagen van de Commissie over de rechtsstaat dienen om uitdagingen op het gebied van de rechtsstaat te identificeren en de lidstaten te helpen oplossingen te vinden met steun van de Commissie en de andere lidstaten;
M. overwegende dat de verordening een lidstaat de mogelijkheid biedt om een gemotiveerd verzoek in te dienen om zijn NRRP te wijzigen tijdens de uitvoeringsperiode, indien deze handelwijze door objectieve omstandigheden gerechtvaardigd is;
N. overwegende dat democratische controle en parlementair toezicht op de uitvoering van de RRF alleen mogelijk is als het Parlement volledig wordt betrokken en al zijn aanbevelingen in alle stadia in acht worden genomen, en overwegende dat het Parlement de uitvoering van de RRF tegen het licht zal blijven houden;
O. aangezien de Commissie uiterlijk 31 juli 2022 een evaluatieverslag over de uitvoering van de RRF bij het Parlement en de Raad zal indienen;
Beperken van de sociale en economische impact van de crisis
1. benadrukt dat de RRF een ongekend solidariteitsinstrument is en een hoeksteen van het NGEU-instrument, dat afloopt in 2026, en dat zij het belangrijkste instrument is in de respons van de EU op de pandemie om de economieën van de EU voor te bereiden op nieuwe uitdagingen;
2. is van mening dat de reactie van de EU op de pandemie vastberaden, gecoördineerd alomvattend, tijdig en solidair was, waardoor verregaand gebruik is gemaakt van bestaande instrumenten en bijkomende financieringsinstrumenten zijn ingezet; herinnert er voorts aan dat de lidstaten omvangrijke begrotingsmaatregelen hebben getroffen in reactie op de pandemie en ter bevordering van het herstel (5,2 % van het bruto binnenlands product (bbp) in 2021 en 2,8 % van het bbp in 2021);
3. wijst op het stabiliserende effect van de RRF voor de lidstaten in een periode van grote economische onzekerheid, doordat de crisis wordt ingeperkt en de negatieve economische en sociale gevolgen ervan worden beperkt en doordat regeringen worden ondersteund om het investeringsniveau te handhaven ondanks de enorme druk op de nationale begrotingen;
4. onderstreept voorts de belangrijke rol van de RRF bij het bevorderen van economische, sociale en territoriale cohesie en het voorkomen van versnippering van de interne markt en van een toename van de macro-economische verschillen;
5. is ingenomen met het feit dat de economische effecten van de RRF weliswaar niet volledig los kunnen worden gezien van andere ontwikkelingen, maar dat het redelijk lijkt te concluderen dat de RRF tot dusver positieve effecten heeft gehad op het bbp en dat de effectieve uitvoering ervan van cruciaal belang zal zijn voor de economische groei van de EU; beklemtoont de rol van de RRF bij de bescherming van de begrotingsruimte van de lidstaten tegen de aanzienlijke economische schok van de pandemie; erkent dat de RRF naar verwachting pas in de komende jaren de grootste impact zal hebben op de groei van het bbp, maar dat de faciliteit de economieën en burgers van de EU al heeft geholpen als buffer tegen de meest acute gevolgen van de pandemie en reeds een positieve bijdrage levert aan het herstel en de veerkracht van de EU, waaronder aan de economische en sociale cohesie, de werkgelegenheid, de productiviteit, het concurrentievermogen, onderzoek, ontwikkeling en innovatie, alsmede aan een goed werkende interne markt met sterke kmo’s; benadrukt dat er tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan op het gebied van economische, sociale en institutionele veerkracht, wat gevolgen heeft voor de ongelijke dynamiek van het herstel; wijst erop dat de RRF als katalysator fungeert voor de groene en de digitale transitie en een cruciale rol speelt bij het bevorderen van de duurzame transitie en het welzijn van mensen voor een veerkrachtige, eerlijke, inclusieve, concurrerende en toekomstbestendige economie in verband met de uitvoering van ambitieuze hervormingen en investeringen;
6. wijst op de aanzienlijke impact van het NGEU-instrument, zoals geraamd door de Commissie, de ECB en het IMF, met name met een toename van de groei van het bbp met maximum 1,5 procentpunt meer dan zonder NGEU-investeringen, wanneer het instrument effectief ten uitvoer wordt gelegd;
7. merkt voorts op dat de subsidies in het kader van de RRF volgens de voorspellingen van de Commissie in 2022 24 % zullen financieren van de totale herstelmaatregelen; wijst op de positieve macro-economische overloopeffecten en het potentieel van doelgerichte hervormingen en investeringen; wijst erop dat de subsidies in het kader van de RRF aanzienlijke budgettaire steun zullen blijven verlenen aan de lidstaten en hen aldus in staat kunnen stellen structurele hervormingen en investeringen uit te voeren met langdurige gevolgen voor het herstel en de veerkracht van hun economie en samenleving; verzoekt de lidstaten optimaal gebruik te maken van deze mogelijkheid;
8. wijst erop dat een succesvolle en transparante uitvoering van de RRF ertoe zou bijdragen dat de economieën en samenlevingen van de EU duurzamer, inclusiever en veerkrachtiger, concurrerender op lange termijn en strategischer autonoom worden en beter voorbereid zijn op de huidige en toekomstige uitdagingen; benadrukt dat een succesvolle uitvoering van de NRRP’s economische en sociale convergentie en territoriale cohesie zal bevorderen en de sociale ongelijkheid zal verminderen;
9. is van mening dat de RRF alleen in staat zal zijn om haar algemene doelstellingen te verwezenlijken en de EU te helpen zich te herstellen van de crisis en om een maximale langetermijnimpact te realiseren op de economie en samenleving van de EU, als de lidstaten de overeengekomen hervormingen en investeringen grondig en snel uitvoeren; herinnert eraan dat de RRF een op prestaties gebaseerd mechanisme is, waarbij financiering pas wordt uitbetaald na voltooiing van de betrokken mijlpalen en streefdoelen van maatregelen; herinnert eraan dat de deelname van lokale, regionale en nationale autoriteiten en van degenen die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van het beleid van cruciaal belang is voor het welslagen van de RRF, zoals bepaald in artikel 28 van de RRF-verordening;
10. waarschuwt dat de RRF de maatschappelijke en economische effecten van de crisis alleen zal afzwakken als de middelen doeltreffend worden geabsorbeerd en uitgegeven, zodat ze terechtkomen in de reële economie en bij mensen; verzoekt de lidstaten adequate beslissingen te nemen over administratieve structuren en menselijke hulpbronnen, om ervoor te zorgen dat de RRF-middelen tijdig worden uitgegeven;
11. onderstreept dat de pandemie duidelijk heeft gemaakt dat de strategische autonomie van de Unie met betrekking tot belangrijke toeleveringsketens en kritieke infrastructuur en diensten moet worden vergroot; merkt op dat de RRF-investeringen in de groene transitie en de digitale transformatie moeten bijdragen tot een grotere strategische autonomie en onafhankelijkheid van de EU, met name om haar afhankelijkheid van ingevoerde fossiele brandstoffen te verminderen; merkt op dat de RRF volgens de verwachting van de Commissie een enorme impuls zal geven aan de uitvoering van de industriestrategie van de EU en zo zal zorgen voor een verdere ontwikkeling van de industriële sectoren van de EU;
12. benadrukt dat de hervormings- en investeringspaketten in het kader van de RRF, met name groeibevorderende pakketten, ook een meerwaarde voor de EU moeten genereren; merkt op dat de effecten op het bbp in de hele EU volgens de Commissie een derde groter zijn als expliciet rekening wordt gehouden met de overloopeffecten van de maatregelen van individuele landen; benadrukt dat de hervormings- en investeringspaketten in het kader van de RRF ook moeten bijdragen aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en de prioriteiten van de Europese Green Deal en de digitale agenda, en aan de bevordering en mainstreaming van gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen;
13. verzoekt de Commissie na te gaan of er sprake is van een onnodige duplicatie van investeringen in de NRRP’s van aan elkaar grenzende landen en de lidstaten te helpen onnodige overlapping te voorkomen;
14. betreurt het feit dat vrouwen(16), kinderen(17), jongeren, ouderen en kwetsbare groepen het zwaarst getroffen zijn door de COVID-19-crisis; herinnert eraan dat moet worden gezorgd voor inclusiviteit, zodat de EU niemand aan zijn lot overlaat en op de weg naar herstel genderspecifieke sociaal-economische gevolgen aanpakt, en merkt op dat een aantal genderspecifieke gevolgen van de crisis niet in de NRRP’s aan bod komt; is ingenomen met de verbetering van de toegankelijkheid en de kwaliteit van de zorgvoorzieningen, maar betreurt dat deze te beperkt blijven;
15. wijst er nogmaals op dat de zes pijlers belangrijk zijn om de lidstaten een structuur te bieden om hervormingen en investeringen voor te stellen en uit te voeren die gericht zijn op de groene en de digitale transitie, de economie, de productiviteit en het concurrentievermogen, sociale en territoriale cohesie, gezondheid en institutionele veerkracht, en maatregelen voor kinderen en jongeren; beklemtoont dat alle lidstaten op grond van de RRF-verordening in hun nationale herstel- en veerkrachtplannen maatregelen moeten opnemen voor alle pijlers; betreurt het feit dat niet alle lidstaten de pijlerstructuur van de verordening, die de monitoring vergemakkelijkt, eerbiedigen;
Financieringsaspecten van de RRF
16. merkt op dat de lidstaten in de 26 NRRP’s die tot dusver zijn ingediend, in totaal 331,7 miljard EUR aan subsidies hebben gevraagd van de 338 miljard EUR die beschikbaar is; merkt voorts op dat niet alle lidstaten in hun huidige NRRP hebben verzocht om het volledige bedrag aan subsidies waarop zij overeenkomstig artikel 11 van de RRF-verordening recht hebben;
17. maakt zich echter zorgen over het feit dat slechts zeven lidstaten leningen hebben aangevraagd, ter waarde van in totaal 166 miljard EUR, ten opzichte van de 385,8 miljard EUR die voor leningen beschikbaar zijn, waardoor een aanzienlijk bedrag beschikbaar blijft indien de lidstaten in een later stadium leningen nodig hebben; is bezorgd over het feit dat de beperkte belangstelling voor de leningcomponent kan leiden tot gemiste kansen en kan verhinderen dat het potentieel van de RRF ten volle wordt benut; onderstreept dat lidstaten met een reeds goedgekeurd NRRP die een lening willen aanvragen, hun NRRP moeten wijzigen, in voorkomend geval door er een aanvullende reeks hervormingen en investeringen, mijlpalen en streefdoelen aan toe te voegen, zonder reeds uitgevoerde maatregelen af te bouwen; moedigt de lidstaten aan het potentieel van de RRF, met inbegrip van de leningen, volledig te benutten om de effecten van de pandemie en komende uitdagingen op te vangen;
18. draagt de Commissie op een analyse uit te voeren van de redenen waarom de lidstaten geen leningen hebben gevraagd voor het maximum van het hun toegewezen bedrag, hetgeen ervoor kan zorgen dat het volledige potentieel van de RRF niet benut wordt; wijst erop dat volgens de geldende RRF-verordening een lidstaat steun via leningen kan aanvragen bij de indiening van een herstel- en veerkrachtplan dan wel op een ander tijdstip in de periode tot en met 31 augustus 2023;
19. wijst erop dat lidstaten uit hoofde van artikel 21 van de RRF-verordening op grond van objectieve omstandigheden een met redenen omkleed verzoek aan de Commissie kunnen richten om een voorstel te doen tot wijziging of vervanging van het goedgekeurde plan; wijst erop dat de Commissie, indien zij van mening is dat de redenen die door de lidstaat worden aangedragen een wijziging van het NRRP rechtvaardigen, het gewijzigde NRRP in overeenstemming met artikel 19 beoordeelt en een voorstel presenteert voor een uitvoeringsbesluit van de Raad overeenkomstig artikel 20 van de verordening; wijst erop dat een dergelijk verzoek tot wijziging een beoordelings- en goedkeuringsprocedure inhoudt die identiek is aan de eerste beoordelings- en goedkeuringsprocedure, en verzoekt de lidstaten zorgvuldig het risico af te wegen dat de uitvoering van het uiteindelijke NRRP vertraging oploopt; merkt op dat tot nu toe geen enkele lidstaat een verzoek heeft ingediend tot wijziging of vervanging van het goedgekeurde plan; moedigt de lidstaten aan gebruik te maken van artikel 21 van de RRF-verordening, en merkt op dat de potentiële stijging van de kosten van de NRRP’s als gevolg van de aanzienlijke inflatie kan leiden tot verzoeken van de lidstaten om de NRRP’s te actualiseren;
20. merkt op dat de ontwikkeling van het bbp van de lidstaten volgens de actuele prognoses zal afwijken van de door de Commissie gemaakte prognose in het najaar van 2020, zodat veranderingen te verwachten zijn in de subsidiebedragen die voor de lidstaten beschikbaar zijn voor het tweede financieringsvenster van 30 % van de RRF; wijst erop dat aanzienlijke veranderingen in de hoeveelheid toegekende subsidies er mogelijk voor zorgen dat de NRRP’s moeten worden gewijzigd;
21. benadrukt dat bij steun uit de RRF het in artikel 9 van de RRF-verordening bedoelde additionaliteitsbeginsel in acht moet worden genomen; kijkt uit naar meer gedetailleerde en uitgesplitste gegevens om een beter inzicht te krijgen in de additionaliteitseffecten van de RRF; dringt er bij de lidstaten op aan de Commissie gedetailleerde, transparante en tijdige informatie te verstrekken om te zorgen voor doeltreffende verslaglegging over de impact van de RRF; onderstreept nogmaals de belangrijke rol die het herstel- en veerkrachtscorebord speelt door elementaire informatie te verschaffen aan burgers over de algehele vorderingen met de uitvoering van de RRP’s; verzoekt de Commissie het niveau van transparantie en visualisering van gegevens in het scorebord te verhogen en gedetailleerdere verslaglegging te verrichten, met de nadruk op resultaat- en impactindicatoren in plaats van op output, alsmede te zorgen voor een kwalitatieve analyse van de voorgestelde hervormingen en investeringen;
22. merkt op dat half juni 2022 de Commissie en de lidstaten slechts twaalf operationele regelingen hebben ondertekend; verzoekt de Commissie en de lidstaten zo spoedig mogelijk operationele overeenkomsten te ondertekenen en verzoekt de Commissie deze overeenkomsten mee te delen aan het Parlement; dringt er voorts bij alle lidstaten op aan hun operationele overeenkomsten en financierings- en kredietovereenkomsten tijdig te publiceren om meer transparantie en een betere toerekenbaarheid te waarborgen;
23. merkt op dat 21 lidstaten voorfinanciering hebben ontvangen tot 13 % van hun totale toewijzing, dat één lidstaat niet om voorfinanciering heeft verzocht en dat zeven lidstaten tot dusver om eerste betalingen uit de RRF hebben verzocht, terwijl één lidstaat heeft verzocht om de tweede betaling;
24. herhaalt dat vertragingen in de uitvoering van de faciliteit en de NRRP’s het herstelproces na de pandemie niet mogen vertragen en de veerkracht van de Unie niet mogen verminderen;
25. herinnert eraan dat de RRF-verordening voorziet in de mogelijkheid om in de NRRP’s maatregelen op te nemen die aangevat zijn vanaf 1 februari 2020 en dat sommige lidstaten van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt;
26. is ingenomen met de vroegtijdige dialoog tussen de Commissie en de lidstaten bij het voorbereiden van betalingsverzoeken en met de grote bereidheid van de Commissie om de betalingsverzoeken te beoordelen; moedigt de Commissie aan grondig te blijven evalueren of de mijlpalen en streefdoelen zijn gehaald, hierbij spoed te betrachten en deskundigen ter zake te raadplegen indien nodig; dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor een snelle uitvoering van de betalingen en nauwlettend toe te zien op de uitvoering van de hervormingen en investeringen;
27. herinnert eraan dat snel moet worden voortgegaan met de invoering van een korf van nieuwe eigen middelen om de terugbetaling van het NGEU-instrument, en met name de RRF, uiterlijk in 2058 volledig te dekken, in overeenstemming met de routekaart die is opgenomen in het in december 2020 door het Parlement, de Raad en de Commissie gesloten Interinstitutioneel Akkoord; neemt kennis van de uitgifte van “Europese groene obligaties” om het percentage klimaatrelevante uitgaven in de RRF te financieren; merkt op dat bij de eerste groene obligaties die door de Commissie zijn uitgegeven, de vraag het aanbod ruimschoots overtrof;
De rol van de RRF bij het verlichten van de gevolgen van de Russische invasie van Oekraïne
28. benadrukt dat er een verhoging nodig is van de bijdrage van de financieringsinstrumenten van de EU, met name de RRF, om de huidige uitdagingen aan te pakken, met inbegrip van degene die worden veroorzaakt door de niet uitgelokte en ongerechtvaardigde Russische militaire agressie en invasie van Oekraïne;
29. maakt zich zorgen over het feit dat deze agressie tegen Oekraïne en de gerechtvaardigde sancties die de EU als reactie hierop heeft genomen tegen Rusland en Belarus, ernstige gevolgen zullen hebben voor de strategie van de Unie voor economisch en sociaal herstel en economische en sociale veerkracht; merkt op dat de gevolgen ervan voor de lidstaten heterogeen zijn; is bezorgd over de ongelijke gevolgen voor de economie van de EU, de economische en sociale gevolgen en de nog toenemende sociale ongelijkheid, met name als gevolg van de hogere energie- en voedselprijzen; benadrukt dat inflatie ook kan leiden tot een negatieve verandering in de verwachte resultaten van de RRF en de geraamde kosten van de NRRP’s van de lidstaten; verwacht dat de vastberadenheid, eenheid en snelheid van de reactie van de EU op deze nieuwe crisis voortduren;
30. dringt nogmaals aan op verdere sancties, waaronder een volledig en onmiddellijk embargo op diverse Russische energie-invoer en het afsluiten van de daarvoor benodigde infrastructuur, overeenkomstig zijn resolutie van 7 april 2022, en op een plan om de continuïteit van de energievoorziening van de EU te blijven waarborgen, hetgeen onder meer een herijking van het Europese energiebeleid vereist, rekening houdend met de uiteenlopende mate waarin de lidstaten voor hun energie afhankelijk zijn van de invoer van Russische fossiele brandstoffen;
31. maakt zich zorgen over het feit dat de huidige situatie in Oekraïne ernstige gevolgen heeft voor de energieprijzen en benadrukt dat de energieonafhankelijkheid en -zekerheid moeten worden versterkt, dat de energiebronnen moeten worden gediversifieerd, onder meer via de energiebronnen van de EU, en dat de energietransitie moet worden versneld; benadrukt de rol van de RRF bij de uitrol van RePowerEU en onderstreept dat de in het kader van de RRF beschikbare leningen in grote mate kunnen worden gebruikt ter aanvulling van het RePowerEU-initiatief en ter bevordering van investeringen in de energietransitie, met inbegrip van de ontwikkeling van schone energie; verwacht daarom dat de RRF aanzienlijk zal bijdragen aan de energiesoevereiniteit van de EU, door middel van energie-efficiëntie, diversificatie en investeringen in de rechtvaardige groene transitie;
32. is in dit verband ingenomen met de verschillende maatregelen in de NRRP’s die erop gericht zijn de energietransitie en de energiezekerheid te verbeteren en de strategische autonomie te vergroten, de afhankelijkheid van de lidstaten van ingevoerde energie uit fossiele brandstoffen te verminderen en de diversificatie van energiebronnen, de energie-efficiëntie en de ontwikkeling van schone energie te versnellen; benadrukt dat grensoverschrijdende projecten, de verbetering van de interconnectie van de Europese energienetwerken en de volledige synchronisatie van de elektriciteitsnetten in de hele EU moeten worden bevorderd om de synergieën en de samenwerking tussen de EU-landen te versterken en gemeenschappelijke zorgpunten en gedeelde prioriteiten te weerspiegelen;
33. neemt kennis van het voorstel van de Commissie tot wijziging van de RRF-verordening in het kader van het REPowerEU-initiatief en verbindt zich ertoe zijn standpunt over het voorstel onverwijld vast te stellen; dringt er bij de lidstaten op aan om, indien zij niet van plan zijn het volledige bedrag van hun maximale toewijzing van RRF-leningen te gebruiken, de Commissie hiervan officieel in kennis te stellen; is in dit verband ingenomen met het voorstel om een optimaal gebruik van de in het kader van de RRF beschikbare middelen te stimuleren, onder meer door een herschikking van de leningen voor te stellen aan andere lidstaten die als gevolg van de Russische invasie van Oekraïne met extra uitdagingen worden geconfronteerd, en door de lidstaten toe te staan leningen aan te vragen die hoger zijn dan 6,8 % van hun bruto nationaal inkomen (bni), met name om de economische, sociale en energiegerelateerde gevolgen van de Russische invasie van Oekraïne voor de EU en de neveneffecten van de beperkende maatregelen van de EU tegen Rusland en Belarus te verlichten;
34. erkent dat er maatregelen nodig zijn om vluchtelingen uit Oekraïne te helpen, met name door middel van huisvesting, sociale en kinderopvang, onderwijs, gezondheidszorg en huisvesting, om hun sociaal-economische situatie te helpen verlichten; benadrukt daarom dat in dit verband een hoger investeringsniveau moet worden gewaarborgd;
Nationale plannen voor herstel en veerkracht (NRRP’s)
35. is ingenomen met het feit dat 24 NRRP’s zijn goedgekeurd, en merkt op dat half juni 2022 één lidstaat nog geen NRRP had ingediend; merkt voorts op dat één NRRP nog door de Commissie moet worden beoordeeld; dringt er bij het land waarvan de NRRP nog moet worden beoordeeld op aan constructieve besprekingen met de Commissie te houden zodat het plan per ommegaande gereed kan worden gemaakt voor goedkeuring; verzoekt de Commissie de RRF-verordening zorgvuldig toe te passen om ervoor te zorgen dat bij de beoordeling van de resterende plannen aan de in de verordening vastgestelde elf beoordelingscriteria wordt voldaan;
36. merkt op dat in de beoordelingen van de Commissie is geconcludeerd dat alle goedgekeurde NRRP’s alle zes pijlers van de RRF bestrijken en dat zij op bevredigende wijze voldoen aan alle beoordelingscriteria van de RRF-verordening en een evenwichtig pakket hervormingen en investeringen vormen; is van mening dat de afstemming van de NRRP’s op de zes RRF-pijlers en de vereisten van de RRF-verordening door de lidstaten beter had gekund;
37. herinnert de Commissie eraan dat de eerbiediging van de rechtsstaat en artikel 2 VWEU voorwaarden zijn voor toegang tot het fonds en dat het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat volledig van toepassing is op de faciliteit voor herstel en veerkracht; verzoekt de Commissie het ontwerp NRRP van Hongarije niet goed te keuren zolang er zorgen over de eerbiediging van de rechtsstaat, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de voorkoming, opsporing en bestrijding van fraude, belangenconflicten en corruptie bestaan; blijft benadrukken dat de mijlpalen en streefdoelen in verband met de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de instelling van een adequaat controlesysteem, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de preventie, opsporing en bestrijding van fraude, belangenconflicten en corruptie, voorwaarden zijn en moeten worden bereikt alvorens om een eerste uitbetaling kan worden verzocht, en herinnert eraan dat geen enkele uitbetaling in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit kan worden verricht voordat deze zijn bereikt; wijst erop dat de onvolledige naleving van de bepalingen van de RRF-verordening en de vertragingen in de goedkeuring van NRRP’s als gevolg daarvan, ernstige afbreuk doen aan het vermogen van lokale en regionale overheden om de effecten van de pandemie op hun gemeenschappen, bedrijven en burgers op te vangen en kunnen leiden tot een langdurige verslechtering van de lokale en regionale economische situatie; betreurt het dat als gevolg van het optreden van de Poolse regering de RFF-middelen de bevolking en de regio’s van Polen nog niet hebben bereikt;
38. wijst erop dat maatregelen die haaks staan op de in artikel 2, VEU verankerde EU-waarden geen financiering mogen ontvangen in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; dringt er bij de Commissie op aan zeer zorgvuldig toezicht te houden op de risico’s voor de financiële belangen van de EU bij de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en op alle schendingen of mogelijke schendingen van de beginselen van de rechtsstaat, en onmiddellijk actie te ondernemen als de financiële belangen van de EU in het gedrang zouden kunnen komen; roept de Commissie dan ook op om, in overeenstemming met de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat, de lidstaten bijzonder strikt te houden aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, zoals vastgelegd in artikel 22 van die verordening;
39. wijst er voorts op dat gedurende de volledige levenscyclus van de RRF constant moet worden geëvalueerd of de rechtsstaat wordt geëerbiedigd en EU-middelen deugdelijk worden beheerd, en dat de Commissie geen middelen moet uitkeren en, in voorkomend geval, middelen moet terugvorderen als niet meer aan dergelijke voorwaarden wordt voldaan;
40. merkt op dat de Commissie in haar beoordeling stelt dat alle goedgekeurde NRRP’s naar verwachting het in de RRF-verordening vastgestelde groene streefcijfer van ten minste 37 % zullen realiseren en dat de totale klimaatuitgaven van alle goedgekeurde NRRP’s bijna 220 miljard EUR bedraagt; merkt echter op dat externe evaluaties van de uitgaven erop duiden dat er minder groene uitgaven worden gedaan; beklemtoont in dit opzicht dat de mijlpalen en streefdoelen voor klimaatgerelateerde maatregelen op een manier zouden moeten zijn vastgesteld die waarborgt dat de uitgevoerde maatregelen zo gunstig voor het klimaat zijn als is aangekondigd; onderstreept dat de NRRP’s een bijdrage moeten leveren aan de groene transitie, met inbegrip van biodiversiteit; stelt vast er zorgen zijn of alle relevante maatregelen daadwerkelijk bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen;
41. wijst erop dat de NRRP’s moeten aansluiten op de nationale energie- en klimaatplannen en de actualiseringen ervan op grond van Verordening (EU) 2018/1999(18); verzoekt de Commissie de mate te beoordelen waarin de investeringen die in het kader van de NRRP’s zijn geoormerkt voor de groene transitie een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de nieuwe streefcijfers voor klimaat- en energie voor 2030 die zijn opgenomen in de respectieve herziene nationale energie- en klimaatplannen;
42. herinnert eraan dat de faciliteit voor herstel en veerkracht moet bijdragen tot de integratie van biodiversiteitsmaatregelen in het beleid van de Unie; merkt op dat verschillende NRRP’s bijdragen tot biodiversiteit, maar dringt erop aan dat de lidstaten de faciliteit voor herstel en veerkracht meer hadden kunnen gebruiken om de biodiversiteit te verbeteren;
43. waarschuwt voor het risico van “greenwashing” bij de uitvoering van de NRRP’s, met name wat betreft sommige maatregelen die aangemerkt worden aan groene uitgavenvereisten, waaronder die voor energie-efficiënte renovatie van gebouwen;
44. merkt op dat alle goedgekeurde NRRP’s naar verwachting het in de RRF-verordening vastgestelde digitale streefcijfer van ten minste 20 % zullen realiseren, en dat sommige lidstaten zelfs meer dan de helft van hun RRF-middelen hebben toegewezen aan maatregelen die in aanmerking worden genomen voor het digitale streefcijfer en dat de totale digitale uitgaven van alle goedgekeurde NRRP’s bijna 29 % of 130 miljard EUR bedragen; is verheugd dat in de NRRP’s sterk de nadruk wordt gelegd op steun aan kmo’s en de digitalisering van overheidsdiensten, waaronder de gezondheidszorg, en digitale vaardigheden, de digitalisering van bedrijven, connectiviteit, digitale O&O en geavanceerde technologieën; merkt op dat twee derde van de lidstaten in hun NRRP’s een zelfbeoordeling van de beveiliging opnam voor investeringen in digitale capaciteiten en connectiviteit;
45. herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat bij investeringen in digitale technologieën uit hoofde van de RRF-verordening de beginselen van interoperabiliteit, energie-efficiëntie en de bescherming van persoonsgegevens in acht moeten worden genomen, deelname van kmo’s en startende ondernemingen mogelijk moet worden gemaakt en het gebruik van open-source-oplossingen moet worden bevorderd; benadrukt dat oproepen voor digitale aanbestedingen zorgvuldig moeten worden ontworpen, met name om ervoor te zorgen dat kmo’s toegang hebben tot relevante overheidsinvesteringen;
46. merkt op dat verschillende NRRP’s investeringsvoorstellen voor 5G-connectiviteit bevatten; herinnert eraan dat de lidstaten moeten zorgen voor samenhang en complementariteit bij de uitrol van 5G-connectiviteit, mobiele breedband en infrastructuur in alle gebieden, zodat niemand aan zijn lot wordt overgelaten;
47. onderstreept dat het belangrijk is dat in de NRRP’s bijna 50 % van de totale uitgaven, of 203 miljard EUR, wordt besteed aan maatregelen die de goede werking van de interne markt ten goede komen, het ondernemingsklimaat verbeteren en particuliere investeringen bevorderen; onderstreept wederom het belang van de particuliere sector voor een geslaagde uitvoering van de RRF; dringt er bij de lidstaten op aan particuliere investeringen in verband met de door de RRF gefinancierde projecten te faciliteren door alle onnodige belemmeringen weg te nemen die kmo’s zouden beletten toegang te krijgen tot de relevante RRF-financiering, en verzoekt de Commissie daartoe gedetailleerde analyses te verstrekken van de toegang van de particuliere sector tot RFF-financiering; verzoekt de lidstaten de NRRP’s aan de hand van een transparant schema uit te voeren zodat de particuliere sector de planning van zijn activiteiten en projecten kan afstemmen op de relevante maatregelen;
48. merkt op dat de Commissie de sociale uitgaven in de NRRP’s raamt op ongeveer 20 % van de gevraagde subsidies en leningen; merkt op dat deze uitgaven gericht zijn op werkgelegenheidsprikkels voor specifieke kansarme groepen, hervormingen van de wetgeving inzake arbeidsbescherming en de regulering van arbeidscontracten; wijst erop dat de pandemie diverse maatschappelijke consequenties heeft gehad en kwetsbare groepen met een laag inkomen ongelijk en onevenredig zwaar heeft getroffen, en dat de behoefte aan overheidsdiensten is toegenomen; betreurt het feit dat de maatregelen voor sociale investeringen veeleer beperkt zijn gebleven tot sociale infrastructuur en dat slechts enkele NRRP’s maatregelen bevatten voor de ontwikkeling van goede zorgdiensten en tijdelijke steunmaatregelen;
49. steunt de doelstelling van de Commissie om via de RRF een veerkrachtigere en inclusievere arbeidsmarkt tot stand te brengen en merkt op dat de relevante maatregelen hoogwaardige werkgelegenheid moeten bevorderen;
50. wijst erop dat in alle tot nu toe goedgekeurde NRRP’s sociale en aan werkgelegenheid verwante uitdagingen worden aangepakt, onder meer via maatregelen om de arbeidsmarktparticipatie te verbeteren, bij- en omscholing te bevorderen en de arbeidsmarktinstanties en -diensten, sociale bescherming en gezondheidszorgstelsels te moderniseren; betreurt dat sommige lidstaten achterlopen bij het versterken van de sociale dimensie van hun plannen;
51. onderstreept het belangrijke karakter van hervormingen en investeringen op het gebied van gezondheid en economische, sociale en institutionele veerkracht ter vergroting van de crisisparaatheid en de crisisresponscapaciteit, die goed zijn voor meer dan 17 % van de totale toewijzingen voor NRRP’s, of 76 miljard EUR; wijst erop dat de lidstaten volgens de Commissie uit hoofde van deze pijler van de RRF 789 maatregelen moeten uitvoeren die zijn gekoppeld aan 1 900 mijlpalen en streefdoelen; benadrukt dat COVID-19 heeft aangetoond hoe belangrijk het is om overheidsinstellingen beter bestand te maken tegen schokken;
52. merkt op dat in de goedgekeurde NRRP’s voorzien is in uitgaven voor maatregelen op het gebied van gezondheid ter waarde van 37 miljard EUR, wat overeenkomt met 8 % van de totale NRRP-uitgaven; merkt op dat de grootste bijdrage is bestemd voor renovatie en uitbreiding van de ziekenhuisinfrastructuur, gevolgd door de versterking van de eerstelijnszorg en preventie, de digitale transitie op het gebied van gezondheidszorg en langdurige zorg; verwacht dat deze zorggerelateerde maatregelen zullen bijdragen tot het vergroten van de capaciteit en veerkracht van de gezondheidszorgstelsels en hun paraatheid voor toekomstige crises; uit zijn bezorgdheid over het feit dat veel lidstaten onvoldoende maatregelen hebben opgenomen om de geestelijke gezondheidszorg toegankelijk te maken voor alle leeftijdsgroepen, en beklemtoont dat geestelijke gezondheid integraal deel moet uitmaken van het sociaaleconomisch herstel na de pandemie in de EU en als prioritair aspect van beroepsmatige gezondheid moet worden beschouwd; uit zijn bezorgdheid over het feit dat sommige lidstaten onvoldoende maatregelen hebben opgenomen om langdurige uitdagingen op het gebied van de publieke gezondheidszorg aan te pakken;
53. merkt op dat modernisering van openbaar bestuur een belangrijke rol speelt in veel NRRP’s, met een verwachte investering van circa 1,8 miljard EUR in de verbetering van openbaar bestuur; beklemtoont dat de NRRP’s kunnen bijdragen aan de vergroting van de capaciteit van nationale, regionale en lokale overheden om Europese middelen doeltreffend te beheren; onderstreept dat de baten van de hervormingen de verwante kosten meer dan compenseren en moeten leiden tot concrete positieve effecten voor burgers;
54. merkt op dat in de goedgekeurde NRRP’s is voorzien in uitgaven voor kinderen en jongeren, met inbegrip van voorschoolse educatie en opvang, jeugdwerkloosheid en vaardigheden, ten belope van 49 miljard EUR, wat overeenkomt met ongeveer 11,5 % van de totale NRRP-uitgaven; merkt op dat dit bedrag een eerste stap is om te waarborgen dat in alle 27 lidstaten onderling afgestemde maatregelen worden getroffen voor de volgende generatie; is bezorgd over het feit dat veel NRRP’s niet naar behoren de ambities weerspiegelen van de Europese kindergarantie en dat zij slechts gedeeltelijk de ambities weerspiegelen van de versterkte jongerengarantie; betreurt het dat twee lidstaten ervoor hebben gekozen in hun plannen geen specifieke maatregelen voor kinderen en jongeren op te nemen, maar de voorkeur hebben gegeven aan maatregelen om de vaardigheden en digitale vaardigheden van alle burgers te bevorderen;
55. merkt op dat bijna alle goedgekeurde NRRP’s investeringen in digitaal onderwijs omvatten, goed voor circa 30 % van de totale uitgaven aan onderwijs; is ingenomen met de bijzondere aandacht voor de modernisering van infrastructuur en apparatuur voor onderwijs in de lidstaten;
56. merkt op dat de lidstaten tot nu toe in totaal 228 maatregelen hebben voorgesteld die zijn gericht op de ondersteuning van kinderen en de jongeren; merkt op dat 74 % van de maatregelen gericht is op de capaciteit van het algemeen, beroeps- en hoger onderwijs en beroepsopleiding, alsook op de toegankelijkheid, betaalbaarheid, kwaliteit en inclusiviteit – met inbegrip van digitalisering en infrastructuur; merkt verder op dat 14 % van de maatregelen betrekking heeft op voorschools onderwijs en voorschoolse opvang, voortijdig schoolverlaten en kinderarmoede; merkt op dat 12 % van de maatregelen is gericht op de aanpak van werkloosheid onder jongeren via de schepping van werkgelegenheid, indienstneming, stimulansen voor overgang naar ander werk en de bevordering van zelfstandig ondernemen; benadrukt dat het Parlement de lidstaten heeft verzocht in hun NRRP’s ten minste 2 % van de begroting van elk plan te besteden aan cultuur, en 10 % aan onderwijs; merkt op dat slechts 16 lidstaten cultuurgerelateerde maatregelen hebben opgenomen in hun NRRP’s; is van mening dat de lidstaten meer gebruik hadden kunnen maken van de RRF om deze sectoren te ondersteunen;
57. verzoekt de Commissie de uitvoering van de zes pijlers te blijven monitoren en te waarborgen dat gedetailleerde gegevens beschikbaar worden gesteld op het RRF-scorebord; verzoekt de Commissie meer regionale methoden voor de monitoring van de uitvoering via het scorebord te faciliteren en is ingenomen met monitoringinitiatieven op EU- en nationaal niveau die zorgen voor een betere monitoring van de uitvoering van de RRF; is verheugd dat meerdere lidstaten gegevens op regionaal niveau hebben verstrekt en verzoekt de andere lidstaten dit ook te doen;
58. benadrukt dat de RRF niet mag worden gebruikt ter vervanging van terugkerende nationale begrotingsuitgaven, tenzij dit naar behoren wordt gemotiveerd; merkt op dat de Commissie de NRRP’s alleen heeft goedgekeurd om de initiële kosten te dekken van het opzetten en opstarten van hervormingen; herinnert de lidstaten eraan dat het instrument zo moet worden uitgevoerd dat hun eigen verantwoordelijkheid voor het beheer van overheidsfinanciën niet wordt ondermijnd; verzoekt de Commissie nadere gegevens te verstrekken over de beoordeling van de naleving van dit horizontale beginsel en elke daarmee verband houdende rechtvaardiging;
59. wijst erop dat het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” voor elke maatregel door de Commissie is geëvalueerd overeenkomstig haar technische richtsnoeren; beklemtoont dat met de toepassing van het criterium “geen ernstige afbreuk doen”, zoals beschreven in de leidraad van de Commissie, moet worden voorkomen dat maatregelen milieuschade veroorzaken; verzoekt de Commissie de ingediende “geen ernstige afbreuk doen”-beoordelingen openbaar te maken en benadrukt dat de Commissie de volledige naleving van dit beginsel tijdens de uitvoeringsfase zorgvuldig moet onderzoeken en monitoren; merkt op dat sommige lidstaten bepaalde maatregelen moesten verbeteren om aan dit beginsel te voldoen; merkt op dat er ten aanzien van de naleving van het beginsel in het begin sprake was van inconsistenties tussen de vereisten van de Commissie en die van de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds voor de landen die RRF-middelen hebben gebruikt voor hun InvestEU-portefeuille, hetgeen heeft geleid tot vertragingen in de uitvoering;
60. merkt op dat een grote meerderheid van de NRRP’s een specifiek deel omvat waarin wordt uitgelegd hoe het plan gendergerelateerde problemen en uitdagingen aanpakt; merkt op dat NRRP’s maatregelen omvatten die zijn gericht op de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en het dichten van de loonkloof tussen vrouwen en mannen, maar spreekt zijn teleurstelling uit dat deze maatregelen geen specifieke verklaring geven op welke wijze het plan gendergerelateerde punten van zorgen en uitdagingen aanpakt; onderstreept hoe belangrijk kwalitatief hoogwaardige zorgdiensten zijn om de last van onbetaalde zorgtaken, die momenteel grotendeels worden uitgevoerd door vrouwen, met negatieve consequenties voor het bbp, te verlichten; verzoekt de Commissie een studie te verrichten om na te gaan in hoeverre de RFF bijdraagt tot het scheppen van banen in sectoren waarin één geslacht overwegend vertegenwoordigd is en de begeleidende maatregelen voldoende bijdragen tot het vergroten van de aanwezigheid van het minst vertegenwoordigde geslacht in die sectoren;
61. merkt op dat twintig lidstaten in hun NRRP’s grensoverschrijdende projecten voorzien, waarvan het merendeel gericht is op infrastructuur, zoals spoor- of elektriciteitsverbindingen, waterstof, kwantumtechnologie, 5G-connectiviteit, cloudcapaciteiten en innovatiehubs; is teleurgesteld dat de NRRP’s niet in meer grensoverschrijdende projecten voorzien om de overloopeffecten te vergroten en bij te dragen tot een meerwaarde voor de EU; merkt op dat twintig lidstaten grensoverschrijdende projecten, zoals belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang, voorzien in hun NRRP’s, waarvan de meeste zijn gericht op infrastructuur; verzoekt de lidstaten in voorkomend geval de rol van relevante belanghebbenden in de uitrol en uitvoering van meerlandenprojecten te verduidelijken; is van mening dat aanvullende grensoverschrijdende maatregelen hadden moeten worden opgenomen in de NRRP’s om de overloopeffecten en de toegevoegde waarde voor de EU te vergroten;
62. wijst in het bijzonder op het belang van grensoverschrijdende projecten op het gebied van energieoverdracht tussen lidstaten; is van mening dat in de huidige context de NRRP’s meer baat zouden hebben gehad bij verdere grensoverschrijdende projecten, met name op het gebied van energie; beklemtoont dat deze investeringen cruciaal zijn voor soevereiniteit op energiegebied en de groene transitie; onderstreept dat de huidige situatie laat zien hoe cruciaal de diversificatie van de energiebronnen van de EU en de goede werking van de interne markt voor elektriciteit tussen de lidstaten is; dringt aan op verbetering van de interconnectie van Europese energienetwerken en op volledige synchronisatie van de elektriciteitsnetten in de hele EU; benadrukt voorts dat het belangrijk is de inspanningen ter verbetering van de energie-efficiëntie op te voeren om de verwachte toename van de vraag naar elektriciteit te beperken;
63. merkt op dat geen van de lidstaten heeft voorgesteld structuurfondsen over te hevelen naar zijn NRRP, dat slechts twee lidstaten voornemens zijn RRF-middelen te gebruiken voor hun InvestEU-portefeuilles en dat slechts vier lidstaten voornemens zijn de kosten van technische ondersteuning in hun NRRP’s op te nemen; betreurt dat het potentieel van de mogelijkheid om RRF-middelen over te hevelen naar de nationale compartimenten van InvestEU niet volledig is benut; is van mening dat synergieën tussen verschillende EU-fondsen essentieel zijn voor een passend herstel en geconsolideerde veerkracht van de Unie en wijst de lidstaten erop dat het gebruik van deze mogelijkheid tot meer synergieën kan leiden;
64. herinnert eraan dat de herstel- en veerkrachtplannen op grond van de RRF-verordening moeten aansluiten op de informatie die de lidstaten opnemen in hun partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s in het kader van Uniefondsen; herhaalt dat deze bepaling niet alleen belangrijk is om dubbele financiering of overlappende doelstellingen te voorkomen, maar ook om een gecoördineerde aanpak te waarborgen en de baten van EU-financiering te maximaliseren; verzoekt de Commissie een analyse te verschaffen van de manier waarop deze onderlinge afstemming wordt gewaarborgd; wijst erop dat de goedkeuring van NRRP’s in sommige gevallen heeft geleid tot vertragingen in de goedkeuring van partnerschapsovereenkomsten en is bezorgd over de gevolgen van deze vertragingen; verzoekt de Commissie verdere vertragingen in de goedkeuring van partnerschapsovereenkomsten te voorkomen en pleit ervoor dringend iets te doen aan deze vertragingen;
65. beklemtoont dat synergieën en samenhang tussen de RRF en andere financieringsprogramma’s van de Unie cruciaal zijn om een passend herstel en geconsolideerde veerkracht van de Unie te waarborgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten synergieën te bevorderen tussen NRRP’s en andere financieringsprogramma’s van de Unie, met name partnerschapsovereenkomsten; vraagt zich af hoe de Commissie de lidstaten heeft aangemoedigd om synergieën met de NRRP’s van andere lidstaten te bevorderen;
66. herinnert de lidstaten eraan dat wordt verwacht dat NRRP’s bijdragen tot een doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de uitdagingen die zijn vastgesteld in de relevante landspecifieke aanbevelingen, met inbegrip van de fiscale aspecten ervan en, waar passend, in de aanbevelingen krachtens artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1176/2011(19) aan de betrokken lidstaat of uitdagingen die zijn vastgesteld in andere relevante documenten die de Commissie officieel in het kader van het Europees Semester heeft goedgekeurd; neemt nota van de beoordeling van de Commissie dat alle NRRP’s ten minste een aanzienlijk deel van de uitdagingen aanpakken die zijn vastgesteld in de desbetreffende aanbevelingen van het Europees Semester, maar dat niet alle uitdagingen worden aangepakt;
67. is zich bewust van de positieve effecten van de noodzakelijke belastinghervormingen in de lidstaten die zijn opgenomen in bepaalde nationale plannen, maar betreurt dat geen van de lidstaten met landspecifieke aanbevelingen inzake agressieve fiscale planning, belastingontwijking en -ontduiking en witwassen, in zijn NRRP is ingegaan op deze uitdagingen;
68. verzoekt de Commissie op adequate wijze te evalueren of alle mijlpalen en streefdoelen worden verwezenlijkt, met inbegrip van degene die verband houden met landspecifieke aanbevelingen in NRRP’s in de uitbetalingsfase van de faciliteit, en betalingen evenredig te korten als mijlpalen en streefdoelen niet naar tevredenheid zijn verwezenlijkt, onder meer indoen sprake is van achteruitgang met betrekking tot reeds verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen, met inachtneming van het belang van de mijlpalen en streefdoelen in kwestie; verzoekt de Commissie voorts zo nodig gebruik te maken van de bepalingen van de verordening om subsidies terug te vorderen of te verzoeken om een vroegtijdige aflossing van leningen indien de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van financieringsovereenkomsten niet nakomen;
69. merkt op dat alle lidstaten in de beoordeling van de Commissie een A-rating kregen voor bijna alle criteria uit de RRF-verordening; herinnert eraan dat alle lidstaten in de beoordeling van de Commissie evenwel een B-rating hebben gekregen voor de criteria aan de hand waarvan wordt beoordeeld of de geraamde totale kosten van de NRRP’s redelijk zijn; verzoekt de Commissie te waarborgen dat kosten plausibel zijn en dat een passende kostenanalyse wordt uitgevoerd om fraude en corruptie te bestrijden; dringt er bij de Commissie op aan grondig te evalueren of de mijlpalen en streefdoelen naar tevredenheid zijn verwezenlijkt voordat zij betaalverzoeken inwilligt, en daarnaast ervoor te zorgen dat geen sprake is van achteruitgang met betrekking tot eerder verwezenlijkte mijlpalen en streefdoelen;
Transparantie-, meet- en controlemechanismen
70. beklemtoont het belang van transparantie en deugdelijk procedurebeheer tijdens de aanbestedingsprocedures en -praktijken; verzoekt in dit verband de lidstaten te zoeken naar manieren om gelijke en eerlijke toegang tot de aanbestedingsprocedure voor iedereen, ook voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, te waarborgen;
71. dringt er bij de lidstaten op aan aanbestedingsprocedures voor de uitvoering van maatregelen tijdig te laten plaatsvinden om te waarborgen dat mijlpalen en streefdoelen volgens planning worden verwezenlijkt;
72. benadrukt dat transparantie cruciaal is voor een krachtig monitoringsysteem voor NRRP’s dat zinvolle publieke betrokkenheid toestaat; spreekt nogmaals zijn teleurstelling uit over het feit dat de Raad de door het Parlement en de Commissie gesteunde oprichting van een onlineplatform waarop de eindbegunstigden bekend zouden worden gemaakt, heeft geweigerd; merkt op dat bij controles, gezien de aard van de gebruikte instrumenten, meer aandacht is voor de verwezenlijking van resultaten en output dan voor de verificatie van kosten; merkt op dat deze benadering de uitvoering kan vereenvoudigen en een bijdrage kan leveren aan de verwezenlijking van de gewenste resultaten; waarschuwt dat, zonder deugdelijke monitoring, de detectie van misbruik van EU-middelen bemoeilijkt; dringt er bij de Commissie niettemin op aan passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat misbruik van EU-middelen vroegtijdig wordt opgespoord; verzoekt de Commissie nauwlettend te monitoren of er sprake is van gevallen van dubbele financiering en, indien zulke gevallen worden bevestigd, onverwijld over te gaan tot terugvordering van middelen;
73. verzoekt de Commissie de begrotingsautoriteit te informeren over het gebruik van de IT-systemen die de Commissie heeft opgezet om de lidstaten in staat te stellen verslag uit te brengen over de uitvoering van de NRRP’s;
74. dringt er bij de lidstaten op aan gegevens over eindontvangers en -begunstigden van Uniefinanciering te verzamelen en registreren in een gestandaardiseerd en interoperabel elektronisch formaat en gebruik te maken van het ene instrument voor datamining en risicoscores dat de Commissie beschikbaar stelt; spoort de Commissie aan om aan te dringen op het gebruik van het geïntegreerde en interoperabele monitoringsysteem, met inbegrip van één enkel instrument voor datamining en risicoscores (Arachne) voor alle RRF-uitgaven, en ervoor te zorgen dat Arachne interoperabel is met alle relevante software en datasets om de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden; herhaalt voorts hoe belangrijk het is dat alle rapportages, monitoring en controles worden gedigitaliseerd;
75. herinnert eraan dat de lidstaten gegevens over (de) begunstigde eigena(a)r(en) van de ontvanger van de middelen en begunstigden van het programma moeten verzamelen en toegang tot deze gegevens moeten waarborgen, en benadrukt nogmaals hoe belangrijk het is te zorgen voor transparantie omtrent de eindbegunstigden zonder dat dit tot extra rapportageverplichtingen leidt; verzoekt de Commissie en de lidstaten periodiek actuele gegevens over de eindbegunstigden en overgedragen middelen te publiceren, omwille van het publieke vertrouwen en de transparantie; verzoekt de Commissie om een geïntegreerd, interoperabel en gebruiksvriendelijk systeem op te zetten dat informatie bevat over alle door de EU medegefinancierde projecten, begunstigden en uiteindelijke begunstigden, contractanten en onderaannemers, en waarmee een overzicht kan worden verkregen van alle bedragen die door dezelfde begunstigde of uiteindelijke begunstigde zijn ontvangen;
76. herinnert de Commissie eraan dat zij bij de evaluatie van NRRP’s en betalingsverzoeken een beroep kan doen op deskundigen en moedigt haar aan deze mogelijkheid in voorkomend geval volledig te benutten, met name indien zij niet over de interne capaciteit beschikt om de plannen of de verwezenlijking van mijlpalen en streefdoelen grondig te evalueren; vraagt zich af of de Raad over voldoende capaciteit beschikt om NRRP’s of betalingsverzoeken naar behoren te analyseren en verzoekt ervoor te zorgen dat beoordelingen naar behoren plaatsvinden;
77. dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat de evaluatie van de mijlpalen en streefdoelen die door de lidstaten zijn verwezenlijkt in het kader van hun NRRP wordt gebaseerd op een alomvattende en transparante beoordeling van de mijlpalen en streefdoelen in al hun facetten, met name hun kwaliteit;
78. herinnert eraan dat de lidstaten verplicht zijn degelijke controle- en controlesystemen in te stellen om de bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen, fraude, corruptie en belangenconflicten te voorkomen en aan te pakken en transparantie te waarborgen, en dat de Commissie ervoor moet zorgen dat deze systemen operationeel en volledig functioneel zijn voordat de eerste betalingen worden goedgekeurd; herinnert eraan dat de betalingen moeten worden verricht zodra mijlpalen en streefdoelen zijn bereikt;
79. merkt op dat de Commissie grotendeels afhankelijk is van de lidstaten voor een grondige controle van de uitvoering van NRRP’s; verwacht dat de Commissie zorgt voor doeltreffende monitoring, controle en handhaving van de volledige uitvoering van deze voorschriften en toezicht houdt op de voortdurende naleving van dergelijke maatregelen gedurende de volledige levenscyclus van de RRF; verzoekt de Commissie te zorgen voor een sterk mechanisme voor regelmatige audits van de controlesystemen van de lidstaten;
80. wijst nogmaals op de belangrijke rol van de Europese Rekenkamer, het Europees Openbaar Ministerie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding, het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken en andere relevante EU-organen en -agentschappen, bij het ondersteunen van de lidstaten en de Commissie bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie tijdens de uitvoering van het NGEU, en verzoekt deze instellingen en organen ten volle gebruik te maken van hun prerogatieven uit hoofde van de RRF-verordening en andere relevante wetgeving om fraude, corruptie en belangenconflicten te voorkomen, op te sporen, te corrigeren en te onderzoeken, teneinde alle RFF-uitgaven grondig te controleren; herinnert eraan dat deze organen en agentschappen van de EU over voldoende middelen moeten beschikken om hun taken te vervullen; verzoekt de Commissie met deze instellingen en organen samen te werken en ervoor te zorgen dat er voldoende controlecapaciteit voorhanden is en dat de lidstaten hun volledige toegang verlenen tot alle relevante informatie om hun prerogatieven uit te oefenen;
81. is ingenomen met het NGEU-Forum voor rechtshandhaving en Operatie Seniel, die op coöperatieve wijze gevaren voor de NGEU-middelen en, meer in het algemeen, voor het financiële welzijn van de Unie moeten helpen voorkomen en bestrijden, en kwetsbaarheden in de nationale toewijzingssystemen in kaart moeten brengen;
82. benadrukt nogmaals hoe belangrijk het is dat de Commissie constant, ook achteraf, toezicht houdt op de RRF-uitgaven en de uitvoerings- en beheer gegevens, en samen met de lidstaten voor volledige transparantie zorgt om de resultaten van de RRF te analyseren en eventuele zwakke plekken in dit verband vast te stellen en aan te pakken;
83. wijst erop dat de RRF is in het kader van de kwijtingsprocedure voor de Commissie, overeenkomstig artikel 319 VWEU, onderworpen aan verslaglegging in het kader van de in artikel 247 van het Financieel Reglement genoemde geïntegreerde financiële en verantwoordingsverslagen, en met name afzonderlijk, in het jaarlijks beheers- en prestatieverslag;
Governance, transparantie en zichtbaarheid van de uitvoering van de RRF
84. bevestigt de rol van het Parlement bij het toezicht op de uitvoering van de RRF, met name door middel van vijf plenaire debatten in 2021, twee goedgekeurde resoluties, vier dialogen over herstel en veerkracht die in 2021 met de Commissie zijn gehouden, twintig vergaderingen van de speciale werkgroep voor de toetsing van de RRF, parlementaire vragen en de regelmatige informatiestroom en ad-overzoeken om informatie van de Commissie; wijst erop dat de Commissie op grond van artikel 25 van de RRF-verordening relevante documenten en informatie gelijktijdig en onder gelijke voorwaarden moet doen toekomen aan zowel het Europees Parlement als de Raad; neemt kennis van de langzame start van een correct proces met betrekking tot de documentenstroom en de moeilijkheden die het Parlement heeft ondervonden bij de toegang tot door de Commissie ontvangen en door de lidstaten doorgegeven informatie; is ingenomen met het feit dat sindsdien betere communicatieprocedures zijn ingevoerd en dringt erop aan dat deze informatiestroom wordt gehandhaafd;
85. verzoekt de Commissie zich open, transparant en constructief op te stellen tijdens de herstel- en veerkrachtdialogen en de bepaling van artikel 26, lid 1 van de RRF-verordening, met betrekking tot regelmatige interacties met het Parlement in acht te nemen; wijst erop dat de interinstitutionele samenwerking die tot stand is gebracht via de RRF een minimumnorm moet worden voor alle financieringsprogramma’s;
86. verzoekt de nationale parlementen en relevante belanghebbenden, in overeenstemming met de nationale rechtskaders, het voorbeeld van het Parlement te volgen en de uitvoering van hun NRRP’s op een open, transparante en democratische manier te controleren;
87. betreurt het dat lokale en regionale overheden, maatschappelijke organisaties, de sociale partners de academische wereld en andere relevante belanghebbenden in geen van de lidstaten voldoende zijn betrokken bij het ontwerp en de uitvoering van de NRRP’s, in overeenstemming met het nationale rechtskader, en pleit ervoor hen op basis van duidelijke en transparante beginselen zoveel als op grond van de nationale wetgeving mogelijk te betrekken bij de uitvoering van de NRRP’s;
88. wijst erop dat lokale en regionale overheden, maatschappelijke organisaties, de sociale partners en andere relevante belanghebbenden een vooraanstaande rol spelen bij de uitvoering van de NRRP’s op lokaal niveau en herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat een gepaste betrokkenheid van en coördinatie met lokale en regionale overheden, maatschappelijke organisaties, de sociale partners en andere relevante belanghebbenden bij de uitvoering en monitoring van de plannen doorslaggevend is voor een geslaagd herstel in de Unie en essentieel voor de effectiviteit van en een breed draagvlak voor de NRRP’s; verzoekt de Commissie na te gaan hoe een dialoog tot stand kan worden gebracht met de vertegenwoordigers op EU-niveau van de relevante belanghebbenden van de RRF;
89. verzoekt de lidstaten te zorgen voor een duidelijke verdeling van de verantwoordelijkheden en adequate beheersystemen voor RRF-middelen op regionaal en lokaal niveau, teneinde rekening te houden met de specifieke behoeften van burgers op regionaal en lokaal niveau, en tegelijkertijd de beginselen van non-discriminatie en gelijke behandeling te eerbiedigen; wijst erop dat bij de uitvoering van de maatregelen van de NRRP’s alle relevante wetgeving in overeenstemming met de nationale rechtskaders moeten worden geëerbiedigd;
90. verwacht dat in het evaluatieverslag van de uitvoering van de RRF dat wordt opgesteld door de Commissie, uitgebreide gegevens en analyses worden verschaft over de bijdragen van de NRRP’s aan de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, met inbegrip van de gendereffecten van NRRP’s, en hun daadwerkelijke bijdrage aan gendergelijkheid, alsmede over de ondersteuning van kmo’s en bevordering van strategische autonomie;
91. vverzoekt de Commissie te beoordelen of de wettelijk vastgelegde streefcijfers van 37 % groene uitgaven en 20 % digitale uitgaven tijdens de uitvoeringsfase van de RRF waarschijnlijk zullen worden gehaald zoals gepland, enverzoekt de lidstaten, in voorkomend geval, de stappen te zetten die nodig geacht worden om de streefdoelen die naar hun inschatting wellicht niet worden verwezenlijkt alsnog te halen, met de eventueel benodigde steun van de Commissie;
92. verwacht dat in het door de Commissie opgestelde evaluatieverslag over de uitvoering van de RRF informatie wordt verstrekt over de eventuele knelpunten die een adequate uitvoering van de NRRP’s in de weg staan;
93. is ingenomen met de start in december 2021 van het scorebord voor herstel en veerkracht, dat elke burger in staat zal stellen de uitvoering van de RRF te volgen; merkt op dat de lidstaten overeenkomstig de gedelegeerde handeling inzake gemeenschappelijke indicatoren verslag moeten uitbrengen over diverse indicatoren, onder meer met betrekking tot de uitvoering van de Europese Pijler van sociale rechten en de ondersteuning van kmo’s; verzoekt de Commissie de mogelijkheden van het scorebord te verbeteren en uit te breiden om een hoog niveau van zichtbaarheid en toerekenbaarheid te waarborgen met betrekking tot de RRF; is ingenomen dat het scorebord naar gender uitgesplitste gegevens bevat voor indicatoren die worden uitgedrukt in termen van personeelsbezetting;
94. dringt er bij de Commissie op aan de bepaling te handhaven die de lidstaten verplicht de gegevens verstrekken die nodig zijn om verslag uit te kunnen brengen over de vorderingen met betrekking tot de zes pijlers van de RRF-verordening, zodat elke burger de uitvoering van de RRF kan monitoren; betreurt het echter dat de lidstaten terughoudend waren om meer gedetailleerde gegevens te verstrekken voor het herstel- en veerkrachtscorebord; merkt op dat burgers hun overheden met meer gedetailleerde gegevens beter ter verantwoording hadden kunnen roepen;
95. benadrukt dat met de RFF-verordening onder meer wordt beoogd bij te dragen tot de verwezenlijking van de sociale doelstellingen van de EU en wijst erop dat het van belang is te beschikken over methodes om de vorderingen bij de uitvoering van de verordening weer te geven en aan te geven hoe dit bijdraagt tot de Europese pijler van sociale rechten; uit zijn bezorgdheid over het feit dat de gedelegeerde handeling inzake sociale uitgaven en inzake het veerkrachtscorebord ontoereikend is om de sociale en genderdimensie en de effecten van de RRF te volgen en hierover verslag uit te brengen; verzoekt de Commissie om de uitvoering van de 20 beginselen van de Europese pijler van sociale rechten beter te volgen door middel van aanvullende sociale en genderindicatoren die in de thematische analyse van het scorebord worden opgenomen;
96. verzoekt de Commissie aanvullende indicatoren voor te stellen en die op te nemen in de thematische analyse van het scorebord om de prestaties van de lidstaten op het gebied van biodiversiteit, cohesie en concurrentievermogen te volgen;
97. wijst erop dat de Commissie op grond van de RRF-verordening informatie- en communicatieacties moet uitvoeren met betrekking tot de faciliteit; moedigt de Commissie aan via haar vertegenwoordigingen in de lidstaten en in samenwerking met de liaisonbureaus van het Europees Parlement in de lidstaten evenementen in de lidstaten te organiseren om het scorebord te promoten en de verschillende analyses die de Commissie uitvoert, waaronder die van de zes pijlers, te presenteren; moedigt de Commissie aan een gedetailleerde analyse te publiceren van de positieve effecten van de RRF door goede werkwijzen bij de uitvoering van de NRRP’s en aanbevelingen voor het overwinnen van obstakels bij de uitvoering en een doeltreffendere aanwending van de middelen uit te lichten;
98. wijst erop dat het voor nationale overheden een hele uitdaging is alle RRF-middelen in een dergelijke korte periode te absorberen; dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten actief te steunen bij het absorberen van EU-fondsen, zodat de RRF-middelen met succes in de hele Unie kunnen worden uitbetaald;
99. blijft geëngageerd en is voornemens optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die de RRF-verordening biedt om de RRF te beoordelen, te onderzoeken en te promoten, onder meer door middel van evenementen op lokaal, regionaal en nationaal niveau;
100. is ingenomen over het initiatief van de EU-ombudsman om beginselen van goede werkwijzen voor overheidstransparantie bij het gebruik van herstelfondsen op te stellen;
101. merkt op dat in de NRRP’s van de lidstaten wordt verwezen naar hun communicatiestrategieën; betreurt het echter dat de communicatiecampagnes in kwestie zonder een duidelijk model naar verwachting zeer verschillend zullen zijn, waardoor de zichtbaarheid van de RRF en de EU-financiering in het algemeen wordt beperkt; is ingenomen met het feit dat de meeste lidstaten gevolg hebben gegeven aan de aanbevelingen van de Commissie om specifieke websites te ontwerpen waar informatie over de RRF wordt weergegeven, maar betreurt dat er grote verschillen zijn in de gedetailleerdheid van de beschikbare informatie die op de sites wordt gepubliceerd;
102. pleit voor de verdere harmonisering van de informatie die beschikbaar is voor burgers over de uitvoering op nationaal niveau en over nationale, RRF-gerelateerde communicatiestrategieën om de transparantie en toerekenbaarheid te vergroten en zo het gevoel van verantwoordelijkheid voor de uitvoering te versterken; verzoekt de Commissie een geharmoniseerde aanpak en norm voor weergave van informatie over de uitvoering van de RRF op nationaal en regionaal niveau aan te bevelen en de lidstaten te verzoeken deze norm te volgen of eventuele afwijkingen daarvan toe te lichten;
Van de RRF tot dusverre geleerde lessen
103. wijst er nogmaals op dat het belangrijk is dat de lidstaten de RRF met succes uitvoeren om het langetermijneffect op de economie en de samenleving van de EU te waarborgen; benadrukt dat de herziening van het EU-kader voor economische governance een kans biedt om te leren van de successen en de tekortkomingen van de RRF; dringt er bij de Commissie op aan verschillende scenario’s te onderzoeken en te presenteren over de wijze waarop de lessen die zijn getrokken uit het ontwerp en de uitvoering van de RRF als inspiratie kunnen dienen voor de herziening van het macro-economische governancekader van de EU, met name met het oog op meer transparantie, democratie, betrokkenheid, coördinatie en toezicht;
104. onderstreept dat de RRF het belang heeft aangetoond van een sterke betrokkenheid van het Europees Parlement, samen met de Raad, bij de vaststelling van de gemeenschappelijke prioriteiten van de EU, de respons op de nieuwe uitdagingen en het ontwerp van onderliggende politieke richtsnoeren en governancemechanismen, alsook bij het toezicht op de uitvoering met het oog op een sterke Europese eigen inbreng; herhaalt dat het Parlement bij het toezicht op de uitvoering van de faciliteit op gelijke voet moet staan met de Raad en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat beide instellingen in toekomstige EU-initiatieven gelijk worden behandeld; benadrukt het belang van gedelegeerde handelingen om de democratische verantwoordingsplicht en legitimiteit van het proces te vergroten;
105. stelt met tevredenheid vast dat de EU-steun voor hervormingen en investeringen in de vorm van pakketten samen met stimulansen een belangrijke rol heeft gespeeld bij het versterken van de nationale betrokkenheid bij de RRF en het Europees Semester op basis van gemeenschappelijke EU-prioriteiten; benadrukt voorts dat zinvolle sociale en territoriale dialogen met een grote betrokkenheid van lokale en regionale overheden, sociale partners en middenveldorganisaties, binnen het nationale rechtskader, essentieel zijn voor nationaal draagvlak, geslaagde tenuitvoerlegging en democratische verantwoordingsplicht, en dat deze moeten worden versterkt en zorgvuldiger moeten worden toegepast en als inspiratiebron kunnen dienen voor toekomstige initiatieven en mechanismen in de EU en haar lidstaten;
106. erkent, op basis van het goede voorbeeld van de RRF, als onderdeel van het NGEU, de sterke meerwaarde van een gemeenschappelijke, moderne en doeltreffende EU-respons die snel kan worden ingezet om crises en nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden;
107. verzoekt de Commissie ten volle rekening te houden met de standpunten van het Parlement in het komende evaluatieverslag over de uitvoering van de RRF, dat de Commissie uiterlijk op 31 juli 2022 aan het Parlement en de Raad zal voorleggen; verzoekt de Commissie in dat verslag ook rekening te houden met de input van alle relevante belanghebbenden;
o o o
108. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de Europese Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie, beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken, COVID-19 and its economic impact on women and women’s poverty – Insights from 5 European Countries, mei 2021. https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2021/693183/IPOL_STU(2021)693183_EN.pdf
33Eurochild, Growing up in lockdown: Europe’s children in the age of COVID-19, 17 november 2020. https://www.eurochild.org/resource/growing-up-in-lockdown-europes-children-in-the-age-of-covid-19/
Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25).
Inclusiemaatregelen in het kader van Erasmus+ 2014-2020
139k
51k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over de tenuitvoerlegging van inclusiemaatregelen in het kader van Erasmus+ 2014-2020 (2021/2009(INI))
– gezien de artikelen 6, 10, 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG(1),
– gezien Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs en opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013(2),
– gezien het verslag van de Commissie van 31 januari 2018 getiteld “Tussentijdse evaluatie van het programma Erasmus+ (2014-2020)” (COM(2018)0050),
– gezien de mededeling van de Commissie van 14 november 2017 getiteld “De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur – Bijdrage van de Europese Commissie aan de bijeenkomst van de leiders in Göteborg op 17 november 2017” (COM(2017)0673),
– gezien de interinstitutionele afkondiging van de Europese pijler van sociale rechten(3),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698), die voortbouwt op de conclusies van de Raad van 16 juni 2016 over gelijkheid van lhbti’ers,
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 september 2020, getiteld “Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025 (COM(2020)0565), die streeft naar een actualisering van Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(4) (hierna “richtlijn inzake rassengelijkheid” genoemd),
– gezien zijn resolutie van 15 september 2020 over de doeltreffende maatregelen voor een “groen” Erasmus+, Creatief Europa en het Europees Solidariteitskorps(5),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, punt e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,
– gezien het advies van de Commissie verzoekschriften,
– gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A9-0158/2022),
A. overwegende dat mobiliteit een zeer belangrijk onderdeel is van digitaal en persoonlijk leren; overwegende dat het bieden van gelijke en inclusieve kansen voor iedereen een inherent onderdeel is en moet blijven van de fundamentele waarden van de Europese Unie, en overwegende dat personen van alle achtergronden en alle geledingen van de samenleving volledig en zonder onderscheid gebruik moeten kunnen maken van Erasmus+; overwegende dat niet alleen de deelnemers zelf baat vinden bij Erasmus+, maar dat het ook hele gemeenschappen en samenlevingen ten goede komt, en dat Erasmus+ de ambities van duurzameontwikkelingsdoelstelling 4 van de VN waarmaakt; overwegende dat samenlevingen hierdoor democratischer en sterker worden en meer cohesie en veerkracht gaan vertonen;
B. overwegende dat in de Erasmus+-verordening voor de periode 2014-2020 de nadruk wordt gelegd op het bevorderen van de sociale inclusie en de deelname van personen met speciale behoeften of kansarmen, zoals omschreven in de inclusie- en diversiteitsstrategie in het kader van Erasmus+, onder wie personen met een handicap, gezondheidsproblemen, onderwijsproblemen, culturele verschillen of economische, geografische en sociale belemmeringen; overwegende dat het huidige Erasmus+-programma (2021-2027) tevens hand in hand gaat met de groene en de digitale transitie;
C. overwegende dat de COVID-19-pandemie ernstige gevolgen heeft gehad voor de onderwijssector als geheel, waardoor de bestaande ongelijkheden op het gebied van toegang tot onderwijs verder zijn verergerd en duidelijk is geworden dat de inclusiemaatregelen in Erasmus+ moeten worden gehandhaafd en dat de nodige verbeteringen moeten worden aangebracht;
D. overwegende dat er op Europees niveau geen geharmoniseerde en verplichte inclusiestrategie was vastgesteld voor het Erasmus+-programma voor de periode 2014-2020 en dat deze tekortkoming de impact van inclusiemaatregelen in het programma heeft beperkt;
E. overwegende dat fysieke mobiliteit onderdompeling in en optimale interactie met andere culturen mogelijk maakt, en overwegende dat virtuele uitwisselingen en virtueel leren een waardevolle aanvulling vormen op fysieke mobiliteit, maar niet dezelfde kwaliteitsvolle ervaring en voordelen opleveren;
F. overwegende dat de pandemie de digitale transitie heeft versneld en duidelijk heeft gemaakt dat het belangrijk is over goede digitale vaardigheden te beschikken; overwegende dat Erasmus+ een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan digitale bij- en omscholing;
G. overwegende dat de mobiliteit die Erasmus+ biedt een transformerende ervaring kan zijn voor de deelnemers en een positieve invloed kan hebben op hun communicatievaardigheden, zelfvertrouwen, openheid, kritisch denken, persoonlijke en professionele ontwikkeling, inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, welzijn en inzicht in de voordelen van een verenigd Europa door inclusieve leermogelijkheden te bieden die hun leven verrijken en hen kennis laten maken met het taalkundige en culturele erfgoed van Europa en hen tegelijk levenslange kennis laten opdoen;
H. overwegende dat in de door de Commissie in 2018 gepubliceerde tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma 2014-2020 is gewezen op de noodzaak om meer kansarme personen en kleinere organisaties in alle regio’s te bereiken;
1. neemt met tevredenheid kennis van de algemene positieve perceptie van de ontwikkeling van de inclusiemaatregelen tijdens de Erasmus+-programmeringsperiode 2014-2020;
2. benadrukt dat Erasmus+ internationaliseringsplannen van belanghebbenden en programmadeelnemers moet ondersteunen die bijdragen tot het wegenemen van fysieke, psychologische, sociale, sociaaleconomische, taalkundige, digitale en andere belemmeringen voor leermobiliteit en Europese projecten, door duidelijke en uitgebreide informatie en kwalitatieve ondersteuning te bieden aan deelnemers uit ondervertegenwoordigde groepen en deelnemers met specifieke behoeften;
3. benadrukt de absolute noodzaak van op maat gesneden financiering en subsidies, zoals voorfinanciering, aanvullende subsidies, vooruitbetalingen en forfaitaire bedragen, om de deelname van kansarme personen of personen uit kansarme milieus te vergroten, aangezien financiële belemmeringen nog steeds een van de grootste obstakels in Erasmus+ zijn; benadrukt in dit verband dat flexibele regels moeten worden toegepast om voldoende financiële middelen te verstrekken om in hun behoeften te voorzien, met name hun kosten van levensonderhoud;
4. verzoekt de Commissie de financieringsinstrumenten van Erasmus+ verder te ontwikkelen en synergieën met andere programma’s tot stand te brengen;
5. wijst erop dat het bedrag van een mobiliteitsbeurs in sommige gevallen nog steeds te laag is en zo kan leiden tot sociale uitsluiting van studenten en gezinnen voor wie mobiliteit te duur is; dringt aan op een verhoging van de begroting 2023 voor de volledige uitvoering van de inclusiemaatregelen in Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps;
6. spoort de Commissie aan ervoor te zorgen dat de bestaande digitale instrumenten goed en volledig werken en onverwijld de ernstige aanhoudende problemen in verband met de IT-instrumenten van Erasmus+ aan te pakken, die niet alleen de deelname van kleinere organisaties, kansarmen, oudere deelnemers en personeel dat helpt met het administratieve papierwerk aanzienlijk belemmeren, maar ook de deelname van allerlei belanghebbenden; verzoekt de Commissie het proces voor de nieuw ingevoerde IT-instrumenten gemakkelijker en toegankelijk te maken voor alle groepen en deze op voldoende grote schaal te testen voordat ze worden toegepast;
7. stelt vast dat administratieve belemmeringen veel potentiële lerenden beletten om deel te nemen aan het programma; dringt er bij de Commissie op aan de bureaucratie te verminderen en de procedures voor toegang tot financiering te vereenvoudigen, teneinde het proces te stroomlijnen en het begrijpelijker en toegankelijker te maken; benadrukt dat de administratieve lasten voor iedereen een belemmering voor toegang tot het programma vormen en nog het meest voor kansarmen of personen met speciale behoeften; wijst erop dat de aanvraagprocedures in alle Europese talen beschikbaar moeten zijn;
8. prijst de rol van leerkrachten, jeugdwerkers en maatschappelijk werkers, maatschappelijke organisaties, verenigingen en onderwijzend personeel als drijvende kracht achter deelnemende instellingen bij het vergroten van het bewustzijn over het programma, door toekomstige lerenden te informeren en te ondersteunen en kansarme personen te identificeren; merkt op dat de meeste deelnemers, en met name kansarmen, zonder hen niet zouden kunnen deelnemen; dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de nationale agentschappen op aan hun werk – vaak vrijwilligerswerk – te waarderen en te erkennen, hen te ondersteunen door hun eigen mobiliteit te vergemakkelijken en hun passende financiering en ondersteuning te verstrekken, en kansarme deelnemers te begeleiden en hun specifieke, op hun behoeften afgestemde opleidingen te bieden; wijst erop dat het belangrijk is de verschillende instrumenten die zij gebruiken om mogelijke deelnemers te identificeren, te actualiseren en de Erasmus+-ervaring beter af te stemmen op de behoeften van elke individuele deelnemer;
9. wijst erop dat moet worden voorzien in passende opleiding en ondersteuning voor leerkrachten over hoe zij doeltreffend kunnen omgaan met de uitdagingen en kansen, en dat de uitwisseling van goede praktijken op dit gebied moet worden bevorderd;
10. moedigt de lidstaten en de nationale agentschappen aan meer educatieve seminars voor Erasmus+-personeel te faciliteren om projecten uit te voeren, inclusieve methoden te ontwikkelen en nieuwe manieren te verkennen om toekomstige begunstigden van het programma te bereiken;
11. benadrukt dat de Commissie, de lidstaten en de nationale agentschappen meer steun moeten verlenen aan basisorganisaties op alle terreinen, met inbegrip van vanuit de gemeenschap geleide en kleinere organisaties, met name in ultraperifere, eiland-, afgelegen, berg-, plattelands- en minder toegankelijke gebieden, en ervoor moeten zorgen dat middelen en projecten in elke lidstaat eerlijk worden verdeeld;
12. benadrukt dat het belangrijk is personeelsleden naast verdere opleiding en bijkomende expertise passende financiële en materiële ondersteuning te bieden, zodat zij in contact kunnen komen met deelnemers, hun familie en begunstigden en zo kunnen zorgen voor betere toegang tot en een groter succes en grotere impact van de projecten, en er tegelijkertijd voor kunnen zorgen dat de mobiliteit en projecten goed verlopen; merkt op dat de nationale agentschappen in de lidstaten een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren door na te gaan wat de behoeften van organisaties en instellingen op dit gebied zijn en de nodige ondersteuning te bieden;
13. wijst op het positieve effect van kortetermijnmobiliteit van schoolkinderen bij het overwinnen van mentale en psychosociale belemmeringen en verzoekt de Commissie en de nationale agentschappen om op kinderen en tieners gerichte mobiliteitsprojecten te bevorderen;
14. verzoekt de Commissie en de lidstaten gerichte informatiecampagnes te organiseren, zowel online als offline, om burgers bewuster te maken van en beter te informeren over de voordelen van Erasmus+ door samen te werken met media en socialemediakanalen in openbare leerfaciliteiten zoals bibliotheken, scholen en universiteiten;
15. verzoekt alle nationale agentschappen speciale inclusie- en diversiteitsmedewerkers te benoemen om lerenden die speciale behoeften hebben en/of kansarm zijn, direct te bereiken; verzoekt in dit verband de organisaties die zijn geselecteerd om Erasmus+-acties uit te voeren om specifieke contactpersonen aan te wijzen voor kansarme personen, en herinnert eraan dat informatie over ondersteunende diensten voor personen met specifieke behoeften duidelijk, actueel, volledig en gemakkelijk toegankelijk moet zijn;
16. verzoekt de Commissie om betere richtsnoeren voor nationale beleidsmaatregelen die bevorderlijk zijn voor de deelname van lerenden die kampen met gezondheidsproblemen, culturele verschillen en economische, geografische en sociale belemmeringen, en toe te zien op en verslag uit te brengen over de uitvoering ervan;
17. steunt alle EU-initiatieven ter bevordering van studentenmobiliteit, zoals de mobiele Erasmus+-app, “papierloos Erasmus” en de Europese studentenpas; verzoekt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is Erasmus+ en andere programma’s nauwer aan elkaar te koppelen en transsectorale samenwerking, onder meer met Interrail, te bevorderen om te komen tot meer inclusie en gelijkheid, wat deelnemers, met name kansarmen, vlottere toegang zal bieden tot betere en groenere mobiliteitsopties; verzoekt de Commissie ook het DiscoverEU-initiatief inclusiever te maken, zodat meer personen er kunnen aan deelnemen;
18. benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan taalvaardigheden, met name voor kansarme deelnemers; dringt daarom aan op doel- en groepsgerichte ondersteuning voor taalonderwijs in voorbereiding op de mobiliteitsperiode en staat erop dat deze ondersteuning niet beperkt blijft tot onlinelessen;
19. erkent de belangrijke rol van SALTO (Support, Advanced Learning and Training Opportunities) op het gebied van inclusie en diversiteit bij de uitvoering van inclusiemaatregelen voor het jongerenonderdeel van Erasmus+, en merkt op dat de uitbreiding van inclusiestrategieën tot het onderdeel onderwijs en opleiding in de huidige programmeringsperiode nauwlettend zal moeten worden gevolgd, aangezien de doelgroepen verschillen; wijst erop dat de nationale agentschappen nauwer moeten samenwerken met arbeidsbureaus en andere belanghebbenden uit het volwassenenonderwijs om de integratie van volwassen lerenden in het Erasmus+-programma voor 2021-2027 te vergemakkelijken;
20. betreurt het gebrek aan betrouwbare gegevens – zowel kwantitatief als kwalitatief – over de deelname van kansarme personen aan het Erasmus+-programma, aangezien dergelijke gegevens kunnen worden gebruikt om vast te stellen tot welke groepen inclusiemaatregelen moeten worden gericht; benadrukt dat er evaluatieregelingen moeten worden opgezet om duidelijke statistieken te verkrijgen en resterende problemen op gepaste wijze te beoordelen teneinde een beheer- en sturingsinstrument voor inclusiemaatregelen te creëren, waarbij gebruik wordt gemaakt van methoden die de regelgeving inzake privacy en gegevensbescherming ten volle eerbiedigen en geen onnodige administratieve lasten voor organisaties en deelnemers met zich brengen; wijst nogmaals op de behoefte aan meer capaciteitsopbouw bij het personeel op het gebied van indicatoren en monitoringsystemen voor inclusie;
21. benadrukt het belang van de financiering van meer onderzoek naar en studies over inclusie in de hele EU in de huidige programmeringsperiode om het effect te beoordelen van de maatregelen die door nationale agentschappen en belanghebbenden zijn genomen om organisaties en kansarmen te betrekken; benadrukt dat het belangrijk is archieven en statistieken bij te houden om deze als raadplegingsbron voor toekomstige programma’s te gebruiken;
22. vraagt om de specifieke behoeften van personen met een handicap in overweging te nemen om hun deelname aan het programma te faciliteren, door hun bij wijze van voorbereiding op de mobiliteitsperiode hybride mobiliteit te bieden, hun de mogelijkheid te geven begeleid te worden, en hun geschikte en toegankelijke accommodatie en gespecialiseerde ondersteunende diensten ter beschikking te stellen op basis van hun behoeften; benadrukt dat hun feedback na de mobiliteitsperiode moet worden verzameld om de deelname van toekomstige begunstigden te verbeteren; beklemtoont dat er specifieke ondersteuning, begeleiding en instrumenten nodig zijn die personen met een handicap toelaten zich in te schrijven voor en deel te nemen aan het Erasmus+-programma; herinnert eraan dat begeleiders ook toegang moeten hebben tot financiering en subsidies om deel te nemen aan het mobiliteitsprogramma;
23. wijst op het belang van het Erasmus+-programma bij het bevorderen van de waarden van verdraagzaamheid en diversiteit; verzoekt de Commissie synergieën tot stand te brengen tussen het EU-actieplan tegen racisme en Erasmus+ om tegemoet te komen aan specifieke behoeften en racisme in al zijn vormen te bestrijden;
24. is ingenomen met de ontwikkeling van Erasmus+-projecten die verband houden met en gericht zijn op de verbetering van gendergelijkheid en de inclusie van vrouwen in alle onderwijssectoren, met name op het gebied van wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde (STEAM), en verzoekt de Commissie en de lidstaten gendergelijkheid in hun beleid en acties zichtbaar te blijven maken;
25. is ingenomen met de projecten ter bevordering en bewustmaking van seksuele diversiteit en ter bevordering van de eerbiediging van lhbtiq’ers, en verzoekt de Commissie echte verbanden te leggen tussen de EU-strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers en het Erasmus+-programma;
26. benadrukt dat er behoefte is aan gerichte oplossingen en een op behoeften gebaseerde aanpak van leergerelateerde mobiliteitsmogelijkheden voor personen uit gemarginaliseerde groepen om hun deelname aan het programma te vergroten en ervoor te zorgen dat zij passende steun krijgen, waarbij rekening moet worden gehouden met het feit dat financiële en institutionele belemmeringen een van de grootste obstakels voor hun deelname blijven;
27. verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat alle relevante informatie over Erasmus+ toegankelijk is voor personen met een handicap, met name door middel van aangepaste en drempelvrije online-instrumenten in alle Europese talen; herinnert eraan dat de planning- en evaluatieprocessen drempelvrij moeten zijn; is ingenomen met de invoering van “Erasmusdagen” en wijst op het belang van de rol van voormalige Erasmus+-deelnemers en alumninetwerken bij het promoten van het programma bij het grote publiek en van hun rol als potentieel éénloketsysteem voor alle toekomstige lerenden;
28. verzoekt de lidstaten hun bestaand beleid te evalueren en gerichte programma’s en acties voor kansarme lerenden en lerenden met speciale behoeften van alle leeftijden en met om het even welke achtergrond vast te stellen om hun deelname aan Erasmus+ te vergroten, met name op het gebied van mobiliteit, en de uitwisseling van goede praktijken ter zake te bevorderen; wijst op de cruciale rol van nationale agentschappen en vrijwilligersorganisaties bij het faciliteren van dit proces;
29. benadrukt de positieve impact van het Erasmus+-programma in derde landen als een factor in het Europese integratieproces en bij het vergroten van de zichtbaarheid van de EU; wijst erop dat het nodig is de partnerschappen te verbeteren en de Erasmus+-projecten inclusiever te maken in geassocieerde landen en andere in aanmerking komende landen, met name in de Westelijke Balkan en in de landen van het oostelijk en het zuidelijk nabuurschap; verzoekt de Commissie internationaal overleg (zowel digitaal als fysiek) tussen de nationale agentschappen van de lidstaten en de deelnemende landen te bevorderen om goede praktijken uit te wisselen; merkt op dat dit hun samenwerking verder zal versterken en hun de mogelijkheid zal bieden nieuwe oplossingen, ideeën en praktijkervaringen toe te passen die zullen leiden tot een toename van het aantal deelnemers aan het Erasmus+-programma;
30. benadrukt dat het Erasmus+-programma meer flexibiliteit moet worden geboden in geval van een crisis, zoals is gebleken sinds het begin van de oorlog in Oekraïne; is ingenomen met de maatregelen die de Commissie heeft aangekondigd om door de oorlog getroffen Oekraïense studenten en onderwijzend personeel in staat te stellen hun onderwijs- en beroepsactiviteiten in Oekraïne en in een van de lidstaten voort te zetten; dringt erop aan Oekraïense studenten meer bijstand te verlenen en aanvullende steun te verlenen om de instellingen voor hoger onderwijs en de academische gemeenschap in Oekraïne te ondersteunen;
31. betreurt het besluit van de regering van het Verenigd Koninkrijk om na zijn vertrek uit de Europese Unie niet deel te nemen aan Erasmus+ in de huidige programmeringsperiode, waardoor jongeren in zowel de EU als het VK minder kansen krijgen;
32. benadrukt dat het belangrijk is de mobiliteit van studenten in beroepsonderwijs en ‑opleiding te bevorderen, teneinde jongeren van alle achtergronden te bereiken, en neemt met voldoening kennis van de toegenomen kansen voor hun langdurige mobiliteit die in de programmeringsperiode 2014-2020 zijn gecreëerd;
33. verzoekt de Commissie en de lidstaten gebruik te maken van het Europees Jaar van de Jeugd en aanverwante evenementen om de kansen die het Erasmus+-programma biedt, doeltreffend te bevorderen, in het bijzonder voor kansarmen en jongeren uit achtergestelde milieus, om ervoor te zorgen dat het Europees Jaar van de Jeugd een doeltreffend effect heeft, met name voor de levensomstandigheden, de onderwijsmogelijkheden en de democratische participatie van jongeren; betreurt dat de begroting die is toegewezen aan het Europees Jaar van de Jeugd ontoereikend is voor de noden van het initiatief;
34. herinnert aan het cruciale belang van een automatische erkenning van kwalificaties en leerperioden in het kader van de Europese Onderwijsruimte als een aanvullend instrument om inclusiemaatregelen binnen Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps ten volle effect te laten sorteren;
35. is ingenomen met de recente goedkeuring door de Commissie van het kader van maatregelen voor 2021-2027, dat erop gericht is de diversiteit en inclusie in het huidige Erasmus+-programma en het Europees Solidariteitskorps te vergroten, en verzoekt de Commissie de toekomstige nationale uitvoering van dit kader nauwlettend te volgen en hierover jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement; benadrukt dat de volledige uitvoering van een specifiek kader van inclusiemaatregelen kan dienen als nuttige ervaring en referentie voor andere EU-programma’s die een directe impact hebben op het leven van burgers, zoals het programma Creatief Europa en het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden;
36. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
– gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds(1), die op 1 mei 2010 van kracht is geworden,
– gezien het verzoek van Montenegro om toetreding tot de Europese Unie van 15 december 2008,
– gezien het advies van de Commissie van 9 november 2010 over het verzoek van Montenegro om toetreding tot de Europese Unie (COM(2010)0670), het besluit van de Europese Raad van 16-17 december 2010 om Montenegro de status van kandidaat-lidstaat te verlenen en het besluit van de Europese Raad van 29 juni 2012 om EU-toetredingsonderhandelingen met Montenegro te openen,
– gezien de toetreding van Montenegro tot de NAVO op 5 juni 2017,
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de bijeenkomst van de Europese Raad in Thessaloniki op 19-20 juni 2003,
– gezien de verklaring van Sofia van de top EU-Westelijke Balkan van 17 mei 2018 en de op deze top vastgestelde prioriteitenagenda van Sofia,
– gezien de verklaring van Zagreb van de top EU-Westelijke Balkan op 6 mei 2020,
– gezien de verklaring van Brdo van de top EU-Westelijke Balkan op 6 oktober 2021,
– gezien de top in Sofia van 10 november 2020, de Verklaring van de leiders van de Westelijke Balkan over de gemeenschappelijke regionale markt van 9 november en de Verklaring van Sofia over de groene agenda voor de Westelijke Balkan van 10 november 2020,
– gezien het proces van Berlijn dat is gestart op 28 augustus 2014,
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 getiteld “Bevordering van het toetredingsproces – Een geloofwaardig EU-perspectief voor de Westelijke Balkan” (COM(2020)0057),
– gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2020 getiteld “Een economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan” (COM(2020)0641),
– gezien Verordening (EU) 2021/1529 van het Europees Parlement en de Raad van 15 september 2021 tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III)(2),
– gezien Speciaal verslag 01/2022 van de Europese Rekenkamer van 10 januari 2022 getiteld “EU-steun voor de rechtsstaat in de Westelijke Balkan: ondanks inspanningen nog steeds fundamentele problemen”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2021 over het EU-uitbreidingsbeleid 2021 (COM(2021)0644) en het bijbehorend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld “Montenegro 2021 Report” (SWD(2021)0293),
– gezien het overzicht van de Commissie over het economische hervormingsprogramma van Montenegro en haar evaluatie van het land van juli 2021,
– gezien de gezamenlijke conclusies van de economische en financiële dialoog tussen de EU en de Westelijke Balkan en Turkije, die op 12 juli 2021 door de Raad zijn aangenomen,
– gezien de mededeling van de Commissie van 29 april 2020 getiteld “Steun aan de Westelijke Balkan voor de bestrijding van COVID-19 en het herstel na de pandemie” (COM(2020)0315),
– gezien de vijfde bijeenkomst van de toetredingsconferentie met Montenegro op plaatsvervangersniveau, gehouden op 30 juni 2020 in Brussel, waarbij de onderhandelingen over het laatste gescreende hoofdstuk, “Hoofdstuk 8 – Mededingingsbeleid”, werden geopend,
– gezien de Intergouvernementele Toetredingsconferentie EU-Montenegro van 22 juni 2021 en 13 december 2021,
– gezien de adviezen van de Commissie van Venetië van maart en mei 2021 inzake de herziene ontwerpwijzigingen van de wet inzake het Openbaar Ministerie en haar eerdere adviezen,
– gezien zijn aanbeveling van 19 juni 2020 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de Westelijke Balkan, naar aanleiding van de top van 2020(3),
– gezien zijn eerdere resoluties over het land,
– gezien de verklaring en de aanbevelingen van de twintigste bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité (SAPC) EU-Montenegro, die op 2 december 2021 werd gehouden,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de tweede top van het Europees Parlement en de voorzitters van de parlementen van de landen van de Westelijke Balkan van 28 juni 2021, die werd bijeengeroepen door de voorzitter van het Europees Parlement,
– gezien zijn resolutie van 19 mei 2021 over de Commissieverslagen 2019-2020 over Montenegro(4),
– gezien zijn resolutie van 15 december 2021 over samenwerking bij de bestrijding van georganiseerde misdaad in de Westelijke Balkan(5),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0151/2022),
A. overwegende dat elk uitbreidingsland op zijn eigen merites wordt beoordeeld en dat de uitvoering van de noodzakelijke hervormingen, in het bijzonder op het gebied van de rechtsstaat, het tijdschema en de voortgang van de toetreding bepaalt;
B. overwegende dat, van alle kandidaat-lidstaten, Montenegro momenteel het verst staat in de onderhandelingsprocedure: het heeft alle 33 gescreende hoofdstukken van het acquis van de EU geopend en drie hoofdstukken voorlopig afgesloten;
C. overwegende dat 80 % van de Montenegrijnse bevolking het toekomstige EU-lidmaatschap van het land steunt;
D. overwegende dat de periode na de verkiezingen van 2020 werd gekenmerkt door sterke polarisering tussen de nieuwe regerende meerderheid en de oppositie, alsmede binnen de regerende meerderheid; overwegende dat boycots en het gebrek aan constructieve deelname van alle parlementaire actoren de besluitvorming in het parlement belemmerde;
E. overwegende dat Montenegro tijdens de Intergouvernementele Conferentie van 22 juni 2021 de herziene uitbreidingsmethode op basis van thematische onderhandelingshoofdstukken en de geleidelijke invoering van afzonderlijke beleidsmaatregelen en programma’s van de EU heeft aanvaard;
F. overwegende dat de Europese Unie de grootste handelspartner van Montenegro is en in 2020 goed was voor 38 % van de totale uitvoer en 44 % van de totale invoer; overwegende dat de EU de grootste verstrekker van financiële bijstand aan Montenegro is, en overwegende dat Montenegro in het kader van het IPA pretoetredingssteun ontvangt, in de periode 2007-2020 in totaal 504,9 miljoen EUR;
G. overwegende dat de EU voortdurend heeft laten zien dat zij zich inzet voor het Europees perspectief van de landen van de Westelijke Balkan en 3,3 miljard EUR heeft uitgetrokken om de acute gezondheidscrisis aan te pakken en de economische en sociale gevolgen van de COVID-19-pandemie op te vangen;
H. overwegende dat de steun uit IPA III gebaseerd is op strikte randvoorwaarden en voorziet in een differentiëring en opschorting van de bijstand bij achteruitgang op het gebied van democratie, mensenrechten en de rechtsstaat;
I. overwegende dat Montenegro wordt blootgesteld aan buitenlandse inmenging en kwaadwillige desinformatiecampagnes uit Rusland en andere landen;
Inspanningen met het oog op uitbreiding
1. is ingenomen met de niet-aflatende inzet van Montenegro voor Europese integratie en de onwrikbare steun van zijn burgers voor het lidmaatschap van de EU; onderstreept dat de vooruitgang van de onderhandelingen nog steeds afhangt van het voldoen aan de tussentijdse ijkpunten met betrekking tot de rechtsstaat;
2. merkt op dat alle 33 gescreende hoofdstukken zijn geopend, maar betreurt dat sinds 2017 geen van deze hoofdstukken is afgesloten, hetgeen de positieve staat van dienst van Montenegro afremt evenals zijn status van land in de Westelijke Balkan dat de meeste vorderingen heeft gemaakt met het oog op toetreding tot de EU; verneemt met instemming dat Montenegro de herziene uitbreidingsmethode heeft aanvaard; moedigt Montenegro aan zich in het bijzonder te blijven richten op het halen van de resterende tussentijdse ijkpunten in de hoofdstukken 23 en 24 en vervolgens op het afsluiten van hoofdstukken;
3. herhaalt dat politiek engagement over de partijgrenzen heen en een goed functionerende parlementaire democratie noodzakelijk zijn voor EU-gerelateerde hervormingen, en dringt aan op een constructieve en inclusieve politieke dialoog en inzet van alle parlementaire partijen om het huidige gepolariseerde politieke klimaat te boven te komen en de werking en coördinatie tussen overheidsinstellingen te versterken, teneinde politieke stabiliteit te bereiken en aanzienlijke vooruitgang te blijven boeken bij belangrijke EU-gerelateerde hervormingen, met name electorale en justitiële hervormingen en de strijd tegen georganiseerde misdaad en corruptie;
4. neemt kennis van de motie van wantrouwen in de regering op 4 februari 2022 en het daaruit voortvloeiende ontslag van de voorzitter van het parlement en medevoorzitter van het SAPC EU-Montenegro; merkt op dat de president van Montenegro de voorzitter van de URA-partij heeft benoemd tot formateur;
5. verwelkomt de nieuwe minderheidsregering bestaande uit pro-Europese partijen, hetgeen bijzonder welkom is, gelet op de recente invasie van Rusland in Oekraïne en de voortdurende invloed van pro-Russische politieke partijen en het pro-Russische discours in het land; is ingenomen met de verkiezing van een nieuwe parlementsvoorzitter en dringt erop aan dat de covoorzitter van het SAPC EU-Montenegro zo spoedig mogelijk wordt benoemd; is van mening dat de politieke vastberadenheid van de nieuwe regering kan helpen om het broodnodige hervormingsproces te versnellen, waarbij rekening wordt gehouden met zowel de inspanningen van Montenegro op het gebied van de Europese waarden als de wil van een overgrote meerderheid van de Montenegrijnse burgers om toe te treden tot de Europese Unie;
6. dringt erop aan de inclusieve dialoog tussen alle parlementaire partijen en relevante belanghebbenden te hervatten met het oog op de opbouw van een sterk pro-Europees en democratisch platform dat de nodige stabiliteit kan waarborgen en politieke polarisatie en radicalisering kan verminderen in overeenstemming met de grondwet, de eerbiediging van democratische processen, normen en standaarden en de pro-Europese aspiraties van een overgrote meerderheid van de Montenegrijnse burgers;
7. neemt kennis van de door het Democratisch Front en Democratisch Montenegro georganiseerde protesten tegen de eventuele vorming van een minderheidsregering; verzoekt alle politieke partijen hun standpunten in het kader van geïnstitutionaliseerde democratische procedures kenbaar te maken, en de spanningen niet te doen escaleren;
8. veroordeelt ten stelligste de steun die door demonstranten en bepaalde politieke leiders werd uitgedrukt voor de Russische Federatie op het moment dat de Russische agressie tegen Oekraïne begon, maar wijst op de relatief beperkte omvang van die protesten; herinnert aan de aanhoudende en voortdurende belangstelling die Rusland toont om het land en de volledige Westelijke Balkan te destabiliseren en van het Europese pad te doen afwijken, door de verspreiding van manipulatieve desinformatie en invloed op overheids- en niet-overheidsactoren;
9. wijst erop dat er grote inspanningen zijn geleverd na de langverwachte afronding van de benoemingen voor nieuwe onderhandelingsstructuren op het gebied van de rechtsstaat; betreurt het feit dat belangrijke posities in onderhandelingsstructuren lange tijd onbezet zijn gebleven; neemt kennis van de inspanningen die in 2021 zijn geleverd om de onderhandelingsstructuur te bestendigen en op te waarderen; dringt er bij de autoriteiten op aan zo snel mogelijk opnieuw een volledig functionele onderhandelingsstructuur op te zetten; merkt op dat na de uitgestelde benoeming van belangrijke onderhandelaars en hoofden van werkgroepen verdere stappen moeten volgen om het toetredingsproces als politieke prioriteit te handhaven;
10. is ingenomen met de voortdurende en volledige aanpassing van Montenegro aan het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU, met inbegrip van het feit dat Montenegro de Russische invasie van Oekraïne afkeurt en zijn steun betuigt voor de meest recente sancties van de EU tegen Rusland, zoals het feit dat Russische vliegtuigen het Montenegrijnse luchtruim niet meer mogen overvliegen en de luchthavens niet meer mogen gebruiken, het verbod op transacties met de Russische centrale bank en de schorsing van mediakanalen met Russische propaganda, waaronder Russia Today en Spoetnik; spoort de Commissie ertoe aan economische en financiële bijstand van de EU te overwegen voor landen van de Westelijke Balkan die zich hebben aangesloten bij de EU-sancties tegen Rusland, teneinde de gevolgen van de opkomende crisis te beperken;
11. is ingenomen met het feit dat Montenegro zijn eigen tijdelijke beschermingsmechanisme heeft ingesteld voor personen die Oekraïne ontvluchten, waarbij hun het recht wordt verleend gedurende één jaar in het land te verblijven, en verwelkomt de bijdrage van Montenegro aan de humanitaire voor Oekraïne;
12. verzoekt Montenegro om de activa van personen voor wie een sanctie van de Montenegrijnse autoriteiten geldt, in beslag te nemen, en ervoor te zorgen dat het land geen vrijhaven wordt waar met internationale sancties bedreigde Russische oligarchen hun vermogensbestanddelen kunnen onderbrengen; moedigt de regering aan de nodige stappen te blijven ondernemen om de bevoegde nationale autoriteiten in staat te stellen de nodige besluiten te nemen om de vastgestelde sancties ten uitvoer te leggen;
13. is ingenomen met de actieve deelname van Montenegro aan missies en operaties in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU en aan andere internationale missies; benadrukt het belang van de strategische alliantie van Montenegro met de EU en de NAVO; veroordeelt pogingen in de overheids-, de veiligheids- en de militaire sector om de strategische oriëntatie van Montenegro ter discussie te stellen; spoort de Montenegrijnse autoriteiten ertoe aan om samen te werken met de EU en de NAVO op het gebied van weerbaarheid tegen buitenlandse inmenging, buitenlandse manipulatieve desinformatie en cyberveiligheid;
14. moedigt Montenegro aan de EU-financiering in het kader van het IPA III en het economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan optimaal te benutten, teneinde de institutionele opbouw te versterken en economische en democratische ontwikkeling te stimuleren, in het bijzonder op het gebied van de rechtsstaat, de fundamentele vrijheden en het welzijn van zijn burgers; benadrukt dat alle investeringen in overeenstemming moeten zijn met de Overeenkomst van Parijs en de EU-doelstellingen voor het koolstofvrij maken van de economie; dringt er bij de Commissie op aan nauwlettend toe te zien op de prestaties en te zorgen voor een systematische beoordeling van de impact van EU-financiering;
Democratie en rechtsstaat
15. is ernstig bezorgd over de aanhoudende politieke spanningen tussen en binnen de uitvoerende en wetgevende macht, en over de recente blokkade van parlementaire zittingen, hetgeen rechtstreekse gevolgen heeft voor de snelheid en de vorderingen van de EU-gerelateerde hervormingen van Montenegro, waardoor het toetredingsproces steeds vertraagd wordt; herinnert eraan dat de enige manier om namens kiezers invloed te kunnen uitoefenen op het besluitvormingsproces erin bestaat deel te nemen aan politieke processen; verzoekt de wetgevende en uitvoerende instanties om de coördinatie te verbeteren en prioriteit te verlenen aan wetgevingsinitiatieven voor de tenuitvoerlegging van EU-gerelateerde hervormingen; herhaalt dat politieke wil, een ruimere dialoog over partijgrenzen heen en functionele steun van het parlement, alsook een goede werking van de democratische instellingen van cruciaal belang zijn voor de vooruitgang van Montenegro bij de toetredingsonderhandelingen;
16. is ingenomen met de recente benoemingen in het Hooggerechtshof en het Hof van Beroep, en met de benoeming van nieuwe leden van de raad voor rechtsvervolging, met inbegrip van een lid dat een ngo-vertegenwoordiger is; is bezorgd over het algemene gebrek aan vooruitgang bij de hervorming van het gerechtelijk systeem, met inbegrip van de nog hangende benoemingen bij belangrijke onafhankelijke instellingen en de rechterlijke macht, waaronder de benoeming van nieuwe rechters bij het Grondwettelijk Hof; moedigt de Montenegrijnse autoriteiten aan verdere stappen te ondernemen om de onafhankelijkheid en het functioneren van de rechterlijke macht en andere wetshandhavingsinstanties te vergroten, en de aanbevelingen van de Commissie van Venetië met betrekking tot de risico’s van politisering van de Raad voor rechtsvervolging volledig uit te voeren; pleit ervoor om gevolg te geven aan de aanbevelingen in verband met de rechterlijke macht van de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco);
17. dringt er bij de Commissie op aan Speciaal verslag 01/2022 van de Europese Rekenkamer ernstig in acht te nemen en de aanbevelingen ervan toe te passen, hetgeen zou betekenen dat zij haar investeringen in verband met de rechtsstaat in de Westelijke Balkan, waaronder in Montenegro, aanpast; roept de EU en de landen van de Westelijke Balkan op een kader in te stellen voor een vruchtbare samenwerking tussen het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de landen van de Westelijke Balkan, om ervoor te zorgen dat het EOM zijn bevoegdheden op het gebied van de EU-middelen op doeltreffende wijze kan uitoefenen;
18. is ingenomen met het feit dat het parlement van Montenegro de gewijzigde wet inzake lokaal zelfbestuur heeft aangenomen, waarin is bepaald dat lokale verkiezingen in 14 gemeenten op dezelfde datum moeten worden gehouden; betreurt echter het recente besluit om in twaalf gemeenten op een andere datum verkiezingen uit te schrijven; herhaalt nogmaals zijn oproep om Montenegro aan te moedigen om in het hele land gelijktijdig lokale verkiezingen te houden om de democratie stabieler te maken, te vermijden dat constant campagne moet worden gevoerd, en het gespannen politieke klimaat te verlichten;
19. merkt op dat er meer inspanningen nodig zijn om de verkiezingswetgeving te harmoniseren en alle kernaspecten van de verkiezingen te regelen, via een inclusief proces, ruim vóór de volgende verkiezingen; is ingenomen met de voortzetting van het werk van het comité voor de hervorming van de verkiezingswetgeving, ondanks enkele aanvankelijke onderbrekingen, en verwacht dat dit comité zich zal inzetten om zinvolle hervormingen door te voeren; merkt op dat het instrument van de Jean Monnet-dialoog in Montenegro het land zou kunnen helpen om de nodige consensus te bereiken om een democratische parlementaire cultuur te stimuleren;
20. is bezorgd over de wijdverbreide corruptie in het land en dringt er bij Montenegro op aan de strafrechtelijke respons inzake corruptie op hoog niveau te versterken en de voorwaarden te scheppen voor een doeltreffende en onafhankelijke werking van gerechtelijke instellingen en onafhankelijke organen die corruptie bestrijden, waaronder het Agentschap voor corruptiebestrijding en het bureau van de speciale aanklager, zodat deze efficiënt en vrij van politieke inmenging kunnen functioneren, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Greco; verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten om een grondig onderzoek in te stellen naar alle misstanden die zijn blootgelegd door de Pandora Papers;
21. is verheugd over de vooruitgang in de strijd tegen de georganiseerde misdaad en op het gebied van de internationale politiesamenwerking, in het bijzonder bij het verbeteren van de toegang tot essentiële gegevensbanken voor rechtshandhavingsinstanties en het verhogen van het aantal onderzoekers en deskundigen en over de toename van het aantal onderzochte en vervolgde gevallen van georganiseerde misdaad; spoort de Montenegrijnse autoriteiten ertoe aan de bestaande tekortkomingen bij de behandeling van zaken in verband met georganiseerde criminaliteit en de inbeslagneming en confiscatie van criminele vermogensbestanddelen aan te pakken;
22. verneemt met instemming dat Montenegro constructief samenwerkt met de rechtshandhavingsinstanties van de EU, zoals het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex), Europol en Eurojust, die Montenegro bijstaan bij het grensbeheer en de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, waaronder wapen-, drugs- en mensenhandel en de bestrijding van terrorisme en extremisme; ziet de politie-interventie in Mojkovac, om de sigarettensmokkel in Montenegro aan te pakken, als een goed voorbeeld daarvan, en herhaalt dat verdere maatregelen nodig zijn om drugs- en sigarettensmokkel in het land aan te pakken, met name in de vrije zone van de haven van Bar;
23. is ingenomen met de vaststelling van de strategie inzake migratie en re-integratie van repatrianten in Montenegro voor de periode 2021-2025; merkt op dat het stappenplan voor samenwerking tussen Montenegro en het Asielagentschap van de Europese Unie (EASO) in december 2021 is ondertekend;
24. betreurt de beperkte vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de hervorming van het openbaar bestuur en dringt erop aan dat het ontwerpproces van de nieuwe strategie voor de hervorming van het openbaar bestuur inclusief en transparant is; uit zijn bezorgdheid over de wijzigingen van de wet op ambtenaren en overheidsmedewerkers, waarbij de op verdiensten gebaseerde aanwerving en de onafhankelijkheid van ambtenaren is afgebouwd en het vermogen van Montenegro in gevaar is gebracht om personeel dat ervaring heeft met het EU-toetredingsproces aan te houden; wijst op de noodzaak van een op verdiensten gebaseerde aanwerving van ambtenaren en op het belang van depolitisering van de overheidsdienst;
25. is ingenomen met de positieve rol van het maatschappelijk middenveld in Montenegro en moedigt ertoe aan de betekenisvolle deelname van het maatschappelijk middenveld aan hervormingen verder te versterken en te zorgen voor functionele overleg- en samenwerkingsmechanismen door de juridische en institutionele kaders van het land te verbeteren en de betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen, het maatschappelijk middenveld en lokale belanghebbenden bij belangrijke wetgeving te waarborgen;
26. is ingenomen met de eerste burgervergadering die op 4 november 2021 door het parlement van Montenegro is georganiseerd, in samenwerking met het Europees Parlement; is ingenomen met de actieve deelname van burgers en met hun inzet om een corruptiebestrijdingsbeleid op te zetten; dringt er bij de Montenegrijnse autoriteiten op aan om gevolg te geven aan de conclusies van de burgervergadering ten aanzien van de strijd tegen corruptie en de conclusies ook ten uitvoer te leggen, en benadrukt dat deze geslaagde oefening in de toekomst moet worden voortgezet;
Eerbiediging van de fundamentele vrijheden en de mensenrechten
27. wijst op de beperkte vooruitgang op het gebied van de vrijheid van meningsuiting; moedigt Montenegro aan zijn inspanningen op te voeren om desinformatie, haatzaaiende uitlatingen, online intimidatie, politiek vooringenomen berichtgeving en buitenlandse inmenging in de Montenegrijnse media te bestrijden; onderstreept het belang van de uitwisseling van beste praktijken met de EU-lidstaten en de NAVO, alsook van het opzetten van een dialoog met het maatschappelijk middenveld van de Westelijke Balkan en de particuliere sector om zorgwekkende ontwikkelingen in een vroeg stadium in kaart te brengen en passende tegenmaatregelen te ontwikkelen tegen de verspreiding van manipulatieve desinformatie uit derde landen, met de nadruk op onderzoek en analyse en de opname van beste praktijken uit de regio;
28. verzoekt de Commissie de nodige infrastructuur op te zetten voor een op feiten gebaseerde respons op dreigingen van desinformatie in de Westelijke Balkan; verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) zich proactiever op te stellen en met name aandacht te besteden aan het vergroten van de geloofwaardigheid van de EU in de regio en aan de uitbreiding van de StratCom-monitoring en hierbij bijzondere nadruk te leggen op de grensoverschrijdende gevaren die samenhangen met desinformatie vanuit landen in en rond de Westelijke Balkan; verzoekt Montenegro doortastende en systemische maatregelen te nemen om desinformatiehaarden op te sporen en te ontmantelen; dringt er bij politici en publieke figuren op aan met klem alle boodschappen af te keuren die erop gericht zijn de samenleving te polariseren en het vertrouwen in de media en de democratische kernwaarden te ondermijnen;
29. neemt er kennis van dat de verzameling van uitgesplitste gegevens over racisme en homo-/transfobische haatuitingen en criminaliteit nog steeds te wensen overlaat; herinnert aan de conclusies van 2020 van het monitoringverslag van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI) van de Raad van Europa, waarin staat dat eerdere aanbevelingen niet zijn uitgevoerd(6); herinnert aan het standpunt van het Parlement in zijn laatste resolutie over Montenegro, waarin werd aangedrongen op deze maatregel, en moedigt de autoriteiten aan deze maatregel ten uitvoer te leggen(7);
30. uit zijn bezorgdheid over de hoge mate van polarisatie in het medialandschap, met name het toenemende volume aan buitenlandse en binnenlandse desinformatiecampagnes en hybride en cyberdreigingen, onder meer uit Rusland en China, met een etnisch-nationalistisch discours dat negatieve gevolgen heeft voor de democratische processen in het land en zo het Europese perspectief van het land in gevaar brengt; is bezorgd over de toename van de staatsschuld van Montenegro aan buitenlandse financiële instellingen en bedrijven uit autoritaire niet-EU-landen; spreekt nogmaals zijn steun uit voor de bereidheid van de regering om de EU-sancties tegen Russische propagandakanalen uit te voeren;
31. benadrukt het belang van mediavrijheid en -onafhankelijkheid, berichtgeving van hoge kwaliteit en verbeterde mediageletterdheid als essentiële aspecten in de strijd tegen manipulatieve desinformatie; verzoekt Montenegro, de lidstaten, de EDEO en de EU-delegatie in Montenegro te blijven werken aan actievere en doeltreffendere communicatie- en zichtbaarheidscampagnes om de rol en het belang van EU-steun in Montenegro te benadrukken en desinformatie die tegen de EU is gericht te bestrijden, onder meer door een regionale strategische communicatiepost in de Westelijke Balkan op te zetten; is ingenomen met de belangstelling van Montenegro voor samenwerking met de EU via het actieplan voor democratie (EDAP) en het belangrijke werk van de taskforce strategische communicatie voor de Westelijke Balkan van de EDEO;
32. verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten concrete stappen te ondernemen om veerkracht en cyberveiligheid op te bouwen, aangezien het land steeds meer onder druk staat als gevolg van inmenging van derde landen met als doel de soevereiniteit en de prowesterse houding van Montenegro te ondermijnen, in nauwe coördinatie met de relevante EU- en NAVO-initiatieven en -programma’s; is ingenomen met de nieuwe cyberbeveiligingsstrategie van Montenegro voor 2022-2026 en roept ertoe op de wetgevingsprocessen tot instelling van het Agentschap voor cyberveiligheid onverwijld uit te voeren;
33. veroordeelt ten stelligste de aanvallen op en intimidatie van journalisten en dringt erop aan dat dit wordt onderzocht en bestraft en dat er een doeltreffende gerechtelijke follow-up plaatsvindt; is ingenomen met de invoering van strengere straffen voor het bedreigen of aanvallen van journalisten door de aanneming van wijzigingen van het strafwetboek; verzoekt alle politieke partijen verdere stappen te ondernemen om de omstandigheden te creëren waarin onafhankelijke en vrije media kunnen functioneren, met inbegrip van steun voor verslaglegging in het algemeen belang, transparante financiering, gedeelde regelgevingsnormen en een veilige werkomgeving zonder aanvallen of bedreigingen;
34. is ingenomen met bepaalde positieve stappen, zoals een ad-hoccommissie voor toezicht op geweld tegen de media, de versterking van het rechtskader om journalisten en andere mediamedewerkers effectief te beschermen, de herziening van mediawetten, het meer pluriform gemaakte redactionele beleid van de openbare omroep RTCG, en de openbare raadplegingen over een mediastrategie voor 2021-2025; onderstreept het belang van de onafhankelijkheid van Montenegrijnse regelgevende instanties voor de media en de openbare omroep, en dringt aan op verdere inspanningen om de RTCG om te vormen tot een echte openbare dienst en de toegang tot informatie in het algemeen te verbeteren;
35. veroordeelt alle gewelddaden tijdens de protesten in Cetinje in verband met de inauguratie van het Metropolitanaat van Montenegro en het Litoraal van de Servische orthodoxe kerk; veroordeelt de Servische inmenging in dit verband; verzoekt om religieuze verdraagzaamheid in overeenstemming met de Montenegrijnse grondwet en de Europese waarden en beginselen;
36. merkt op dat buitenlandse inmenging ook kan worden bereikt via de instrumentalisering van religieuze instellingen; hekelt de inspanningen van Rusland om etnische spanningen in de Westelijke Balkan te misbruiken met als doel conflicten aan te wakkeren, gemeenschappen te verdelen en manipulatieve desinformatie te verspreiden, en wijst erop dat dit de hele regio kan destabiliseren;
37. merkt op dat de volks- en woningtelling in Montenegro opnieuw vertraging heeft opgelopen, en verwacht dat de volkstelling in de loop van dit jaar zal worden gehouden en in overeenstemming met de EU- en internationale normen zal verlopen, op open en transparante wijze, zonder dat erkende nationale minderheden intimidatie moeten vrezen; verzoekt de autoriteiten om elke politisering van het proces te voorkomen;
38. verwelkomt de multi-etnische identiteit van het land en dringt aan op verdere bevordering en eerbiediging ervan op alle niveaus, met inbegrip van de gebruikte talen, het cultureel erfgoed en de tradities van lokale gemeenschappen, alsook op de bescherming van hun politieke rechten; benadrukt dat de politieke rechten van alle nationale minderheden moeten worden beschermd, in het bijzonder nu sommige minderheden geen vertegenwoordigers meer hebben in het parlement van Montenegro;
39. veroordeelt de verbale en fysieke aanvallen op en de intimidatie van minderheden, waaronder nationale minderheden, ten stelligste; betreurt het dat kwetsbare groepen, waaronder Roma en Egyptenaren, nog steeds talrijke vormen van discriminatie ondervinden en moeilijkheden ervaren bij de uitoefening van hun rechten; is ingenomen met de goedkeuring van de strategie voor de inclusie van Roma en Egyptenaren 2021-2025, waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan zigeunerhaat, en moedigt de autoriteiten aan de inspanningen ter bestrijding van discriminatie verder op te voeren, te zorgen voor eerlijke toegang tot onderwijs, justitie, huisvesting, gezondheidszorg en de arbeidsmarkt, en doeltreffende maatregelen te nemen tegen haatzaaiende uitlatingen;
40. verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten om de traditie en het culturele erfgoed van de Kroatische gemeenschap in de multi-etnische Baai van Kotor te erkennen; neemt met bezorgdheid kennis van het bericht van uitzetting dat het Kroatische parlement op 15 april 2022 in Tivat heeft ontvangen;
41. merkt op dat geweld op basis van geslacht en geweld tegen kinderen punten van grote zorg blijven, die tijdens de COVID-19-pandemie verder zijn achteruitgegaan; roept op tot het verbeteren van gespecialiseerde ondersteuningsdiensten voor vrouwen, kansarme groepen en slachtoffers van huiselijk geweld, en verzoekt Montenegro hiervoor voldoende financiering uit te trekken, onder meer aan maatschappelijke organisaties die dergelijke steun verlenen; is ingenomen met het voorstel om strengere straffen in te voeren voor geweld tegen vrouwen en kinderen;
42. dringt er bij de Montenegrijnse autoriteiten op aan de normen van het Verdrag van Istanbul volledig ten uitvoer te leggen, openbare bewustmakingscampagnes te lanceren, het melden van huiselijk geweld in veilige omstandigheden aan te moedigen, en het aantal goedopgeleide en genderbewuste wetshandhavers en rechters te verhogen om ervoor te zorgen dat dergelijke misdrijven naar behoren worden onderzocht en vervolgd; dringt er bij de Montenegrijnse autoriteiten op aan doeltreffende maatregelen te nemen tegen seksuele intimidatie, ook op de werkplek; blijft bezorgd over de veelvuldige haatzaaiende uitlatingen en het frequente seksisme tegen vrouwen in de politiek en het openbare leven en dringt aan op de vaststelling van wettelijke en beleidsmaatregelen om de politieke participatie van vrouwen te bevorderen;
43. is ingenomen met de instelling van de raad voor de rechten van het kind; wijst erop dat de behandeling van kinderen in burgerlijke procedures nog meer moet worden verbeterd en dat meer werk moet worden gemaakt van kindvriendelijke justitie; betreurt de ontoereikende bescherming van slachtoffers, met name vrouwen en kinderen, ook tijdens en na gerechtelijke voogdijprocedures; dringt er bij alle overheidsinstanties op aan deze kwestie systematisch op basis van de hoogste beschermings- en ondersteuningsnormen en beste Europese praktijken aan te pakken;
44. is ingenomen met de vooruitgang op het gebied van de bescherming en bevordering van de rechten van lhbtiq’ers en het eerste geregistreerde partnerschap tussen personen van hetzelfde geslacht in juli 2021, en met de vreedzame organisatie van Pride in 2021; verzoekt Montenegro door te gaan met het harmoniseren en wijzigen van andere wetten en statuten, met name op het gebied van sociale uitkeringen en verblijf, teneinde de wet inzake geregistreerd partnerschap volledig ten uitvoer te leggen; dringt aan op verdere maatregelen tegen haatzaaiende uitlatingen, sociale uitsluiting en discriminatie van de lhbtiq-gemeenschap, alsook op maatregelen om hun toegang tot de rechter, werkgelegenheid, huisvesting en gezondheidszorg te verbeteren, onder meer door toegang tot hormoontherapie voor transgenders te verzekeren en hun lichamelijke en geestelijke integriteit te eerbiedigen;
45. verzoekt Montenegro om het lhbtiq-maatschappelijk middenveld naar behoren te betrekken bij de werkzaamheden van de nieuwe werkgroep voor de wettelijke gendererkenning, die werk moet maken van wettelijke gendererkenning op basis van zelfbeschikking;
46. betreurt het dat personen met een handicap nog steeds te maken krijgen met meervoudige discriminatie, die werd aangescherpt door de COVID-19-pandemie, en betreurt ook dat de nationale wetgeving niet is afgestemd op het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; is ingenomen met het feit dat de hervorming van het nationale systeem voor de vaststelling van handicaps lopende is en verzoekt om de effectieve uitvoering van strategieën om de hiaten met betrekking tot de eerbiediging van de rechten van personen met een handicap in verschillende sectoren en beleidsgebieden te dichten, waaronder de gezondheidszorg, de arbeidsmarkt en administratieve en gerechtelijke procedures; wijst op de dringende noodzaak van een strategie voor de-institutionalisering;
Verzoening en goede nabuurschapsbetrekkingen
47. prijst de constructieve rol van Montenegro bij de regionale samenwerking en is ingenomen met de toepassing van maatregelen in het kader van de gemeenschappelijke regionale markt voor de Westelijke Balkan; dringt aan op concrete maatregelen om op constructieve wijze en in een geest van goed nabuurschap definitieve en bindende oplossingen te vinden en uit te voeren voor langdurige bilaterale geschillen, zoals de grensgeschillen met buurlanden en de afbakeningskwesties met Kroatië en Servië;
48. benadrukt dat alle vormen van regionale economische samenwerking in de Westelijke Balkan inclusief en aanvaardbaar moeten zijn voor alle zes landen, en een samenwerking op gelijke voet tot stand moeten brengen waarbij tegelijkertijd een verdere afstemming op de EU-normen en het acquis wordt versterkt; spreekt in dit verband zijn voorbehoud uit ten aanzien van het Open Balkan-initiatief, waar niet alle zes landen aan deelnemen, en is ervan overtuigd dat dit initiatief op EU-regels gebaseerd moet zijn en alleen positieve gevolgen mag hebben voor het EU-integratieproces;
49. is ingenomen met de afschaffing van roamingkosten tussen Montenegro en vijf andere landen van de Westelijke Balkan met ingang van 1 juli 2021; dringt er bij de regering en de Commissie op aan om een plan uit te werken dat tot de snelle afschaffing van de roamingkosten tussen Montenegro en EU-lidstaten zou leiden;
50. wijst op de voortdurende medewerking van Montenegro aan het proces van de verklaring van Sarajevo; is ingenomen met de aanneming van de resolutie over Srebrenica van 17 juni 2021; is ingenomen met het feit dat de minister van Buitenlandse Zaken van Montenegro voor het eerst aanwezig was bij de gezamenlijke herdenking van de slachtoffers van het kamp Morinj; merkt op dat sinds 2006 slechts acht rechtszaken over oorlogsmisdaden zijn gevoerd en dat er slechts weinig daders zijn berecht; onderstreept dat er geen tolerantie mag zijn voor het ontkennen van genocide, opruiende retoriek of de verheerlijking van oorlogsmisdadigers;
51. spoort Montenegro aan tot het opvoeren van zijn inspanningen om oorlogsmisdrijven en het verheerlijken ervan proactief tot een prioriteit te maken en te bestraffen en het lot van vermiste personen te verduidelijken; herinnert eraan dat de archieven van de voormalige Joegoslavische geheime dienst moeten worden opengesteld en dat de juridische procedures voor de overdracht van relevante dossiers aan de Montenegrijnse staatsarchieven moeten worden gevolgd;
52. vraagt de Montenegrijnse autoriteiten de bepalingen over de statenopvolgingskwesties met betrekking tot de voormalige Socialistische Federale Republiek Joegoslavië volledig na te leven, in het bijzonder wat militaire middelen betreft;
Economie
53. spreekt zijn bezorgdheid uit over de aanhoudend hoge werkloosheid, met name onder vrouwen en jongeren, en dringt er bij de autoriteiten op aan meer inspanningen te leveren om hun toegang tot de arbeidsmarkt te verbeteren en de braindrain, de genderkloof op het gebied van werkgelegenheid en beloning en de beschikbaarheid van betaalbare kinderopvang aan te pakken; wijst er nogmaals op dat het onderwijs beter moet worden afgestemd op de arbeidsmarkt; neemt kennis van het herstel van de arbeidsmarkt en is ingenomen met de stappen in de richting van de uitvoering van het jongerengarantieprogramma;
54. neemt kennis van de aankondiging van het initiatief “Europe Now”, dat erop gericht is een hogere levensstandaard en een meer concurrerende economie tot stand te brengen via een duurzamer en inclusiever economisch groeimodel;
55. spreekt zijn bezorgdheid uit over de duurzame macro-economische stabiliteit en toenemende kwetsbaarheid van Montenegro als gevolg van de toename van zijn overheidsschuld, met name ten aanzien van China, en de nieuwe lening van 750 miljoen EUR die de regering heeft opgenomen zonder overleg met het parlement; is ingenomen met de inspanningen die zijn geleverd om die fiscale kwetsbaarheid af te bouwen, onder meer met betrekking tot China; verzoekt de Commissie om follow-up van de macro-economische situatie en kwetsbaarheid in het volgende landenverslag; merkt op dat investeringen door derde landen en buitenlandse ondernemingen in strategische sectoren een risico kunnen vormen voor ongewenste economische afhankelijkheid;
56. neemt met bezorgdheid kennis van de negatieve gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de Montenegrijnse economie; neemt kennis van de bemoedigende tekenen van economisch herstel van Montenegro in 2021 na de diepe recessie in 2020, en is ingenomen met de verwachte sterke economische groei van Montenegro; dringt aan op duurzamere economische en financiële planning en een tijdiger en constructiever antwoord om de door de pandemie veroorzaakte schade voor sociale groepen in de meest kwetsbare situaties tot een minimum te beperken; vraagt de regering een echte sociale dialoog tot stand te brengen in het herstelproces na de pandemie;
57. is ingenomen met de uitbetaling van een bedrag van 60 miljoen EUR uit het COVID-19-pakket voor macrofinanciële bijstand om de economische gevolgen van de pandemie te verzachten en de macro-economische stabiliteit te vrijwaren, alsook met de beschikbaarstelling van 14,2 miljard EUR uit IPA III om de partners op de Westelijke Balkan te helpen om aan de vereisten voor lidmaatschap van de Europese Unie te voldoen;
58. is ingenomen met de aankondiging van de digitalisering van overheidsdiensten en de ontwikkeling van transactionele elektronische overheidsdiensten om het economisch herstel te bevorderen; verzoekt de Montenegrijnse overheid de digitale inclusie van alle maatschappelijke groepen te bevorderen, en pleit voor de ontwikkeling van gerichte preventieve maatregelen en stimulansen om informele ondernemingen en werknemers te legaliseren, aangezien de grote informele sector de economische en sociale ontwikkeling in Montenegro blijft belemmeren;
59. is ingenomen met de ondertekening van de associatieovereenkomst voor het programma Horizon Europa 2021-2027;
60. veroordeelt ten stelligste het zogenaamde “gouden paspoorten”-programma en betreurt de verlenging ervan tot december 2022, ondanks eerdere aankondigingen dat het geleidelijk zou worden afgeschaft, en zonder breder overleg met de betrokken instellingen; dringt er bij Montenegro op aan meer actie te ondernemen om witwaspraktijken te voorkomen; benadrukt dat burgerschap via investering veiligheidsrisico’s en mogelijkheden voor corruptie, witwassen en belastingontduiking met zich meebrengt; verzoekt Montenegro het programma onmiddellijk te beëindigen; stelt met bezorgdheid vast dat tussen december 2020 en 2022 bijna tweehonderd Russische onderdanen het staatsburgerschap hebben gekregen;
Milieu, energie en vervoer
61. is ingenomen met de goedkeuring van een nationaal plan voor aanpassing aan de klimaatverandering en moedigt Montenegro aan vaart te zetten achter de hervormingen in overeenstemming met het klimaat- en energiebeleidskader 2030 van de EU en zijn uitvoeringsprocedures te versterken; verzoekt de autoriteiten om de beschikbare pretoetredingssteun van de EU in dit verband optimaal te benutten om dichter bij de benchmarks van hoofdstuk 27 (milieu en klimaatverandering) te komen;
62. is ingenomen met het in november 2021 aangenomen pakket inzake schone energie; moedigt de autoriteiten ertoe aan vorderingen te maken met het opstellen van het nationale energie- en klimaatplan en daarbij specifieke aandacht te schenken aan duurzame hernieuwbare energiebronnen, nieuwe investeringen in op fossiel gas en fossiele kolen gebaseerde infrastructuur te vermijden, en het plan ter aanbeveling voor te leggen aan het secretariaat van de Energiegemeenschap; verzoekt Montenegro meer inspanningen te leveren om de verliezen van zijn elektriciteitsdistributienet te verminderen, zijn hernieuwbare energiebronnen te diversifiëren en minder afhankelijk te worden van klimaatkwetsbare waterkrachtcentrales; is ingenomen met de opschorting van de concessieovereenkomsten voor kleine waterkrachtcentrales die niet aan de geldende milieunormen voldeden, en dringt erop aan dat alle nieuwe projecten de EU-normen op het gebied van milieu, staatssteun en concessies eerbiedigen; dringt er bij de autoriteiten op aan het toezicht op en de uitvoering van maatregelen inzake luchtkwaliteit in verontreinigde gebieden te verbeteren;
63. betreurt dat de steenkoolcentrale van Pljevlja verder wordt geëxploiteerd nadat het aantal bedrijfsuren werd overschreden, en herhaalt zijn dringende oproep aan de Montenegrijnse autoriteiten om de centrale onmiddellijk in overeenstemming te brengen met het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap; verneemt met bezorgdheid dat de wederopbouw van de installatie in overeenstemming met de milieunormen, die nog niet van start is gegaan, 15 miljoen EUR meer zal kosten dan gepland; verzoekt de autoriteiten de haalbaarheidsstudie en de bevindingen van het onderzoek van het openbaar ministerie naar de aanbestedingsprocedure openbaar te maken en een alomvattend overgangsplan te overwegen, met het oog op de geplande sluiting van de centrale;
64. herhaalt zijn oproep aan Montenegro om dringende maatregelen te nemen om beschermde gebieden daadwerkelijk in stand te houden en spoort hen ertoe aan om potentiële Natura 2000-gebieden te blijven identificeren; is ingenomen met het feit dat drie beschermde mariene gebieden zijn uitgeroepen (Platamuni, Katič en Stari Ulcinj) en dat de beukenbossen in het nationaal park Biogradska Gora zijn genomineerd om op de werelderfgoedlijst van Unesco te komen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de schade aan waterlichamen en rivieren in verband met infrastructuurprojecten, waaronder het Skadar-meer, Sinjajevina, Komarnica en andere; betreurt het dat de situatie in Sinjajevina, ondanks de aanvankelijke vooruitgang, nog steeds niet is opgelost; onderstreept de noodzaak van beoordeling en naleving van de habitatrichtlijn en de kaderrichtlijn water; dringt er bij de Montenegrijnse autoriteiten op aan om effectieve, ontradende en evenredige straffen af te dwingen voor alle milieumisdrijven en om corruptie in deze sector uit te roeien;
65. betreurt het gebrek aan vooruitgang bij belangrijke sectorale hervormingen inzake het vervoersbeleid; verzoekt Montenegro om zijn strategie voor de ontwikkeling van het vervoer verder uit te voeren en de administratieve capaciteit voor de uitvoering van trans-Europese netwerken te versterken; wijst erop dat in de Westelijke Balkan de bouwsector een van de meest kwetsbare sectoren voor georganiseerde misdaad en corruptie is; onderstreept dat investeringen in infrastructuur aan de EU-normen inzake milieueffectbeoordeling en kosten-batenanalyses moeten voldoen, en dat daarbij de EU-regels inzake overheidsopdrachten en staatssteun in acht moeten worden genomen;
66. neemt kennis van de toegenomen belangstelling van China in investeringen in de Westelijke Balkan en projecten voor vervoersinfrastructuur in Montenegro in het kader van het de Nieuwe Zijderoute; is ingenomen met het economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan en met het Global Gateway-initiatief van de EU als groenere, transparante alternatieven voor het financieren van infrastructuurprojecten;
67. betreurt de schade aan het biosfeerreservaat van het stroomgebied van de Tara en de Unesco-werelderfgoedlocatie van het nationaal park van Durmitor als gevolg van de aanleg van de snelweg tussen Bar en Boljare; verzoekt Montenegro om de maatregelen om de rivierbedding nieuw leven in te blazen toe te passen en nauwlettend toe te zien op de milieueffecten van de aanleg van vervoersinfrastructuur; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat de kosten voor de aanleg van de snelweg tussen Bar en Boljare grotendeels zijn onderschat en dat er, ondanks onduidelijke procedures voor overheidsopdrachten, een gebrek aan planningsdocumentatie, en ecologische problemen, nog geen actie is ondernomen; neemt kennis van het feit dat de aanvraag van Montenegro tot medefinanciering uit het investeringskader voor de Westelijke Balkan in behandeling is;
68. verzoekt Montenegro illegale afvalverwijdering aan te pakken en verdere stappen te ondernemen om de planningsprocedures voor afvalwaterinstallaties te verbeteren teneinde de bouw ervan te versnellen; neemt kennis van het gebrek aan vorderingen en de toenemende kosten voor het bouwen van essentiële waterzuiveringsinstallaties om verontreiniging door afvalwater in zeven gemeenten te voorkomen;
69. spoort Montenegro ertoe aan om meer werk te maken van institutionele en wetgevingshervormingen inzake jagen en vissen, met bijzondere aandacht voor beschermde gebieden en beschermde soorten;
o o o
70. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de president, de regering en het parlement van Montenegro.
Conclusies van de ECRI over de uitvoering van de aanbevelingen met betrekking tot Montenegro, onder voorbehoud van een tussentijdse follow-up, 2 juni 2020, https://rm.coe.int/ecri-conclusions-on-the-implementation-of-the-recommendations-in-respe/16809e8273
– gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties,
– gezien de Overeenkomst van Parijs,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de 6e top van Europese Unie en de Afrikaanse Unie (AU) van 17 en 18 februari 2022, getiteld “Een gezamenlijke visie voor 2030”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 9 maart 2020 getiteld “Naar een brede strategie met Afrika” (JOIN(2020)0004),
– gezien zijn resolutie van 25 maart 2021, getiteld “Een nieuwe strategie EU-Afrika – een partnerschap voor duurzame en inclusieve ontwikkeling”(1),
– gezien de “Agenda 2063: het Afrika dat we willen” van de AU,
– gezien de initiatieven van de AU ter verwezenlijking van de Agenda 2063, waaronder versnelde industriële ontwikkeling voor Afrika, het programma voor de ontwikkeling van infrastructuur voor Afrika, de stimulering van intra-Afrikaanse handel en de mijnbouwvisie voor Afrika,
– gezien de Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie, enerzijds, en de leden van de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, anderzijds,
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 februari 2021 getiteld “Evaluatie van het handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid” (COM(2021)0066),
– gezien de economische partnerschapsovereenkomsten, zowel die welke zijn afgesloten als die waarover nog wordt onderhandeld, tussen de Europese Unie en 14 Sub-Saharaanse Afrikaanse landen en regio’s, en andere vrijhandelsovereenkomsten tussen de EU en Noord-Afrikaanse landen,
– gezien het besluit van de Vergadering van staatshoofden en regeringsleiders van de AU van 2 juli 2018 betreffende de Afrikaanse continentale vrijhandelszone (AfCFTA)(2),
– gezien het besluit van Kigali van de Vergadering van staatshoofden en regeringsleiders van de AU van juli 2016 betreffende de resultaten van de retraite van de Vergadering van de Afrikaanse Unie, met name punt 5 over de financiering van de Unie(3),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 september 2018 getiteld “Een nieuwe Afrikaans-Europese alliantie voor duurzame investeringen en banen: ons partnerschap voor investeringen en banen naar een hoger niveau tillen” (COM(2018)0643),
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2018 over gendergelijkheid in de handelsverdragen van de EU(4),
– gezien de verklaring van de ministers van Financiën van de G7 van 25 september 2020 over het initiatief tot opschorting van de schuldendienst en schuldverlichting voor kwetsbare landen,
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 1 december 2021 getiteld “De Global Gateway” (JOIN(2021)0030),
– gezien het voorstel van de Commissie van 14 juli 2021 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (COM(2021)0564),
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 25 november 2020 getiteld “EU-genderactieplan (GAP) III – Een ambitieuze agenda inzake gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen in het externe optreden van de EU” (JOIN(2020)0017),
– gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 9 februari 2021 getiteld “Vernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap: Een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied” (JOIN(2021)0002) en het bijbehorende gezamenlijke werkdocument (SWD(2021)0023),
– gezien zijn resolutie van 10 maart 2022 over het EU-genderactieplan III(5),
– gezien Verordening (EG) nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een Flegt-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap(6) en de bijbehorende vrijwillige partnerschapsovereenkomsten tussen de EU en partnerlanden,
– gezien het voorstel van de Commissie van 17 november 2021 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden (COM(2021)0706),
– gezien zijn resolutie van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen(7),
– gezien het Kimberleyproces en zijn resolutie van 16 december 2021 over de uitvoering van de Kimberleyprocescertificering(8),
– gezien Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden(9),
– gezien het voorstel van de Commissie van 22 september 2021 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende toepassing van een stelsel van algemene tariefpreferenties (COM(2021)0579),
– gezien zijn resolutie van 10 februari 2021 over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie(10),
– gezien zijn resolutie van 20 oktober 2021 over een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem(11),
– gezien zijn resolutie van 25 november 2021 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het beleid en wetgeving inzake legale migratie(12),
– gezien de verklaring van het Afrikaans-Europees Forum van lokale en regionale overheden van 15 februari 2022,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de bedrijfsorganisaties van het zevende handelsforum EU-Afrika van 14 februari 2022,
– gezien het slotdocument van het forum van maatschappelijke organisaties in het kader van de Afrika-Europa-week van februari 2022, getiteld “No decision about us without us!”,
– gezien de gezamenlijke resultaten van het jongerenonderdeel (“youth track”) van de Afrika-Europa-Week van februari 2022,
– gezien het verslag van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (Unctad) van 2021 over economische ontwikkeling in Afrika, getiteld “Reaping the potential benefits of the African Continental Free Trade Area for inclusive growth”,
– gezien de Afrikaans-Europese Alliantie voor duurzame investeringen en banen,
– gezien de aanbevelingen in het eindverslag van het presidentieel adviespanel voor landhervorming en landbouw van Zuid-Afrika van 4 mei 2019,
– gezien het verslag van de AU-EU-taskforce voor digitale economie van 13 juni 2019 getiteld “New Africa-Europe Digital Economy Partnership: Accelerating the Achievement of the Sustainable Development Goals”,
– gezien het voortgangsverslag over het “hulp voor handel”-beleid van de EU van 2021,
– gezien de multistakeholderdialoog van de EU over duurzame cacao, die hoofdzakelijk de cacaosector in de twee belangrijkste producerende landen betreft, te weten Ivoorkust en Ghana,
– gezien de toespraak van Nana Akufo-Addo, president van Ghana, van 12 december 2021 in het Europees Parlement in Straatsburg,
– gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 2 maart 2022 over de agressie tegen Oekraïne,
– gezien de mededeling van de Commissie van 23 maart 2022 getiteld “De voedselzekerheid waarborgen en de veerkracht van voedselsystemen versterken” (COM(2022)0133),
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 16 december 2021,
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A9-0169/2022),
A. overwegende dat de Europese Unie (EU) en Afrika belangrijke en reeds lang bestaande politieke, economische en culturele betrekkingen hebben; overwegende dat de zesde top van de EU en de Afrikaanse Unie (AU) in 2022 heeft geleid tot een overeenkomst over een “gezamenlijke visie voor 2030”, een nieuwe gezamenlijke strategie die wederzijdse voordelen biedt, de banden tussen beide Unies versterkt en nauwere samenwerking rond kwesties van gemeenschappelijke convergentie op het gebied van handel, ontwikkeling, veiligheid en goed bestuur mogelijk zal maken; overwegende dat de overeenkomst tot doel heeft onze gemeenschappelijke prioriteiten te bevorderen door samen op te komen voor onze belangen en gemeenschappelijke collectieve goederen, de veiligheid en welvaart van onze burgers, de bescherming van de mensenrechten voor iedereen, gendergelijkheid en empowerment van vrouwen op alle gebieden van het leven, eerbied voor democratische beginselen en de rechtsstaat, maatregelen ter bescherming van het milieu en de biodiversiteit, duurzame en inclusieve economische groei, de strijd tegen ongelijkheid, steun voor kinderrechten en de inclusie van vrouwen, jongeren en de meest achtergestelde groepen; overwegende dat beide Unies het belang van voedselzekerheid en voeding erkennen; overwegende dat dit hernieuwde partnerschap gebaseerd zal zijn op geografie, erkenning van de geschiedenis, menselijke banden, eerbiediging van soevereiniteit, wederzijds respect en verantwoordingsplicht, gedeelde waarden, gelijkheid tussen de partners en wederzijdse verbintenissen; overwegende dat de EU en de AU zich ertoe hebben verbonden hun strategisch partnerschap te versterken om samen nieuwe uitdagingen aan te gaan, zoals de klimaatverandering, het herstel na de pandemie en het opbouwen van weerbaarheid tegen toekomstige schokken;
B. overwegende dat vrede een voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling en voor een stabiele handels- en investeringsomgeving; overwegende dat de geopolitieke mondiale context aanzienlijk is veranderd sinds de onwettige, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde invasie van de Russische Federatie in Oekraïne op 24 februari 2022, ook wat de betrekkingen tussen de EU en Afrika betreft; overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN de Russische agressie tegen Oekraïne met een overweldigende meerderheid heeft veroordeeld in haar resolutie van 2 maart 2022, die ook de steun heeft gekregen van de AU, waarvan 28 lidstaten de resolutie hebben gesteund; overwegende dat 16 van haar lidstaten zich hebben onthouden en negen ervoor hebben gekozen niet te stemmen; overwegende dat de Russische invasie en de gevolgen van de oorlog rampzalige gevolgen hebben voor de mondiale waarde- en toeleveringsketens, met name voor de toegang tot tarwe en andere basisproducten, waardoor nog eens vele miljoenen mensen risico lopen op voedseltekorten; overwegende dat de voedselzekerheid op het Afrikaanse continent bijzonder zwaar wordt getroffen; overwegende dat Noord-Afrika 60 % van zijn tarwe en andere voedselgewassen uit Oekraïne en Rusland invoert, en dat verscheidene Afrikaanse landen te kampen hebben met een tekort aan ingevoerde meststoffen; overwegende dat de verstoring van de toeleveringsketens als gevolg van de Russische oorlog tegen Oekraïne zou kunnen leiden tot voedselrellen en sociale onrust;
C. overwegende dat de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) tegen 2030 het centrale richtsnoer en ijkpunt voor het welslagen van de samenwerking tussen de EU en Afrika moet worden, met inbegrip van de bijdrage van de handels- en investeringsbetrekkingen aan de bestrijding van armoede;
D. overwegende dat migratie deel uitmaakt van SDG 10.7 om ordelijke, veilige, reguliere en verantwoordelijke migratie en mobiliteit van personen te faciliteren;
E. overwegende dat in de evaluatie van het handelsbeleid van de EU wordt erkend dat het van strategisch belang is om de betrekkingen met het Afrikaanse continent en de Afrikaanse staten te verdiepen en diverse maatregelen worden voorgesteld om de handels- en economische banden tussen de EU en Afrika te versterken; overwegende dat Europa en Afrika buurcontinenten zijn waarvan de welvaart en stabiliteit nauw met elkaar verbonden zijn en moeten worden ondersteund door nauwere economische integratie;
F. overwegende dat de EU en haar lidstaten ’s werelds grootste verstrekkers van hulp voor handel zijn en 38 % van de wereldwijde bijdragen leveren; overwegende dat Afrika in 2019 nog steeds het grootste deel van de vastleggingen voor hulp voor handel ontving; overwegende dat de EU voornemens is het aandeel van de EU-hulp voor handel dat naar de minst ontwikkelde landen (MOL’s) gaat, te verhogen om hun aandeel in de wereldwijde uitvoer te helpen verdubbelen, aangezien het aandeel van de MOL’s in de wereldwijde uitvoer in 2020 nog steeds 1 % bedroeg en hun aandeel in de uitvoer naar de EU nog steeds 2 % bedroeg;
G. overwegende dat de EU bij haar samenwerking met Afrika moet streven naar een “Team Europa”-aanpak, met inbegrip van meer coördinatie tussen verschillende directoraten-generaal van de Commissie, Europese instellingen voor ontwikkelingsfinanciering, Europese exportkredietinstellingen, handelsbanken en de EU-lidstaten;
H. overwegende dat de EU en haar lidstaten de belangrijkste handelspartners van Afrika zijn en dat de waarde van de handel van slechts 225 miljard EUR in 2020 (als gevolg van de COVID-19-pandemie) is gestegen tot 288 miljard EUR in 2021; overwegende dat het handelstekort ten voordele van de EU is afgenomen van 24 miljard EUR in 2020 tot 4 miljard EUR in 2021; overwegende dat 90 % van de Afrikaanse uitvoer rechten- en quotavrije toegang tot de eengemaakte markt van de EU geniet op grond van de bestaande handelsovereenkomsten en de unilaterale preferenties van de EU voor ontwikkelingslanden; overwegende dat in 2021 meer dan 65 % van de uit Afrika in de EU ingevoerde goederen primaire producten waren, zoals levensmiddelen en dranken, grondstoffen en energie, en overwegende dat in 2021 68 % van de uit de EU naar Afrika uitgevoerde goederen eindproducten waren; overwegende dat deze handelsstructuur een weerspiegeling is van de structurele onevenwichtigheid en de onderlinge afhankelijkheid van de betrokken economieën, waardoor het Afrikaanse continent onderaan de mondiale waardeketens blijft staan; overwegende dat de EU en haar lidstaten al sinds lang Afrika’s grootste bron van investeringen, officiële ontwikkelingshulp, humanitaire hulp en veiligheidsfinanciering zijn;
I. overwegende dat de Verenigde Staten in 2021 voor ongeveer 26,7 miljard USD aan goederen naar Afrika hebben uitgevoerd en voor ongeveer 37,5 miljard USD aan goederen uit Afrika hebben ingevoerd, met een gecombineerde waarde van 64,2 miljard USD; overwegende dat de handel van de VS met Sub-Saharaans Afrika ondanks het initiatief “Prosper Africa” dat de vorige Amerikaanse regering had opgezet, is gestagneerd en minder dan 1 % van alle Amerikaanse handel in goederen vertegenwoordigt;
J. overwegende dat het aandeel van Afrika in de wereldhandel de voorbije 50 jaar gestaag is afgenomen en volgens de Unctad 2,9 % van de wereldhandel uitmaakt; overwegende dat het continent erg afhankelijk is van invoer en van de uitvoer van op grondstoffen gebaseerde natuurlijke rijkdommen; overwegende dat interregionale handel slechts 14,4 % van de totale continentale handel uitmaakt;
K. overwegende dat de Afrikaanse Ontwikkelingsbank de economische kosten van de illegale handel in natuurlijke rijkdommen op 120 miljard USD per jaar raamt, wat neerkomt op 5 % van het bruto binnenlands product (bbp) van Afrika(13);
L. overwegende dat de intracontinentale handel in Afrika ver onder zijn potentieel ligt en dat de versterking ervan van essentieel belang is voor de economische structurele transformatie van Afrika; overwegende dat de Afrikaanse en Europese particuliere sector een gemeenschappelijk belang hebben bij een geslaagde en effectieve tenuitvoerlegging van de AfCFTA, vooral met het oog op de economische groei en de werkgelegenheid die deze naar verwachting zal opleveren; overwegende dat de inwerkingtreding van de AfCFTA op 30 mei 2019 en de start van de handel met de betreffende preferenties op 1 januari 2021, als vlaggenschipproject van het eerste tienjarige uitvoeringsplan (2014-2023) in het kader van de Agenda 2063 van de AU, een nieuwe impuls hebben gegeven aan de pan-Afrikaanse handels- en investeringsmogelijkheden en de connectiviteit tussen Europa en Afrika hebben vergroot;
M. overwegende dat de AfCFTA de grootste vrijhandelszone ter wereld zal worden qua deelnemende landen, waaronder 54 van de 55 lidstaten van de AU, waardoor een markt van 1,2 miljard mensen met een snel groeiende middenklasse ontstaat en waardoor de AfCFTA het op zeven na grootste economische blok ter wereld wordt met een gezamenlijk bbp van 3 biljoen USD, dat tegen 2050 naar verwachting meer dan verdubbeld zal zijn; overwegende dat het bbp van Afrika volgens de Wereldbank jaarlijks met 1 % zou kunnen toenemen, de totale werkgelegenheid met 1,2 % en de intra-Afrikaanse handel met 33 %; overwegende dat de oprichting van de AfCFTA de EU grote kansen biedt, maar dat het welslagen ervan voor een groot deel zal afhangen van haar vermogen om investeringen te mobiliseren en om het handelsverkeer en de aanwezigheid van ondernemingen in Afrika te stimuleren;
N. overwegende dat binnen de AfCFTA de tarieven op 90 % van de tarieflijnen moeten worden afgeschaft en dat de niet-MOL’s en de MOL’s zich ertoe verbinden de tarieven op niet-gevoelige goederen binnen vijf, respectievelijk tien jaar te liberaliseren; overwegende dat 7 % van de tarieflijnen gevoelige goederen betreft en dat de niet-MOL’s en de MOL’s de tarieven op gevoelige goederen binnen tien, respectievelijk 13 jaar zullen liberaliseren; overwegende dat 3 % van de tarieflijnen mag worden uitgesloten van liberalisering; overwegende dat de AfCFTA een belangrijke stap is om af te stappen van het huidige model van formele handel in Afrika, dat wordt gekenmerkt door lange wachttijden bij grensposten, veel regelgeving en hoge belastingen;
O. overwegende dat de AfCFTA tot doel heeft niet alleen een handelsliberaliseringsinstrument te zijn, maar ook inclusieve groei en duurzame ontwikkeling mogelijk te maken, overeenkomstig de Agenda 2063; overwegende dat de doeltreffende en gecoördineerde tenuitvoerlegging van de AfCFTA als continentale regeling van essentieel belang is voor de versterking van de intra-Afrikaanse handel en een grote uitdaging zal vormen, aangezien de verschillende lagen en verbintenissen die voortvloeien uit handelsovereenkomsten, regionale economische gemeenschappen en douane-unies uitgebreide maatregelen voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende vervoersinfrastructuur en meer handelsfacilitering vereisen om grensoverschrijdende waardeketens beter mogelijk te maken; overwegende dat bestuurshervormingen die gericht zijn op handelsfacilitering, niet-tarifaire handelsbelemmeringen, naleving van gemeenschappelijke technische en gezondheidsgerelateerde productnormen en arbeidsrecht, handelsbeschermingsinstrumenten en vrijwaringsmaatregelen essentieel zijn om de aspiraties van de AU te verwezenlijken en van de AfCFTA een doeltreffende en voorspelbare regeling te maken; overwegende dat de AfCFTA, net als elke andere handelsovereenkomst, positieve en negatieve gevolgen zal hebben en dat het van essentieel belang is over passende steunmaatregelen te beschikken om eventuele negatieve gevolgen te verzachten en ervoor te zorgen dat de AfCFTA kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) kan vooruithelpen en met name door vrouwen en jongeren geleide ondernemingen van nieuwe opportuniteiten laat profiteren;
P. overwegende dat de uiteenlopende regelingen van de EU met Afrikaanse landen op het gebied van handel en met name oorsprongs- en cumulatieregels hebben geleid tot een versnippering van het Afrikaanse continent, waardoor tariefgerelateerde barrières zijn ontstaan en de opbouw van grensoverschrijdende waardeketens binnen de AfCFTA wordt belemmerd;
Q. overwegende dat de Afrikaanse staten niet homogeen zijn; overwegende dat het Afrikaanse continent bijzonder kwetsbaar is voor externe “schokken” gezien de hoge mate van afhankelijkheid, niet alleen van externe financiële middelen en inkomsten zoals overmakingen uit het buitenland, buitenlandse directe investeringen, toerisme of externe hulp, maar ook van de invoer van eindproducten;
R. overwegende dat Afrika een continent van hoop en kansen is en door een groeiend aantal jongeren als zodanig wordt gezien; overwegende dat Afrika het jongste continent ter wereld is, waar de mediane leeftijd 19,8 jaar bedraagt en 60 % van de bevolking jonger dan 25 jaar is; overwegende dat de bevolking van Afrika tegen 2050 zal zijn verdubbeld van ongeveer 1,2 miljard tot ongeveer 2,4 miljard mensen, en overwegende dat tegen datzelfde jaar 50 % van de wereldbevolking jonger dan 25 jaar in Afrika zal wonen, wat een aanzienlijke uitdaging zal vormen voor de economieën en het democratisch bestuur van Afrikaanse landen en gevolgen zal hebben voor de geopolitiek, de wereldhandel en migratie; overwegende dat in Afrika momenteel meer dan vier keer zoveel kinderen wonen als in Europa en dat 70 % van de bevolking van Sub-Saharaans Afrika jonger dan 30 jaar is; overwegende dat de bevolkingsgroei en het toenemende aantal middenklassers een evenredige toename van de voedselvoorziening zullen vergen, en dat de agrovoedingssector daarom economische en werkgelegenheidskansen moet bieden aan jonge Afrikanen, wier participatie in de sector ook van essentieel belang zal zijn om voor generatievernieuwing te zorgen en het agrovoedingssysteem te vernieuwen; overwegende dat de jongeren in Afrika behoefte hebben aan goed onderwijs, goede banen en ondernemingskansen zodat ze kunnen bijdragen aan de groei en de duurzame ontwikkeling van hun landen; overwegende dat de Europese bevolking vergrijst en dat veel economische sectoren nu al melden dat er te weinig gekwalificeerde arbeidskrachten zijn en dat ze problemen hebben om leerlingen te vinden; overwegende dat het economisch empoweren van vrouwen en jongeren in Afrika zowel bijdraagt tot economische groei als tot het verbeteren van hun positie in de samenleving;
S. overwegende dat de SDG “geen honger” beoogt tegen 2030 een einde te maken aan honger en voor voedselzekerheid en betere voeding te zorgen; overwegende dat de vooruitgang op dit gebied de laatste jaren is vertraagd en dat nog steeds ruim 800 miljoen mensen op onze planeet elke nacht met honger naar bed gaan; overwegende dat de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) heeft voorspeld dat het aantal mensen in Afrika dat honger lijdt, aanzienlijk zal stijgen van 280 tot 300 miljoen, waardoor Afrika in 2030 op gelijke hoogte zal komen te staan met Azië als de regio’s met het grootste aantal ondervoede mensen; overwegende dat de voedselonzekerheid op het continent is toegenomen en dat in 2020 21 % van de bevolking ondervoed was; overwegende dat tijdens de VN-top over voedselsystemen in 2021 is vastgesteld dat deze ongewenste trends worden aangedreven door de toenemende frequentie en intensiteit van conflicten, klimaatschommelingen en ‑extremen, economische vertragingen en neergang en een hoge mate van ongelijkheid, die nog is toegenomen door de economische neergang in 2020, die hoofdzakelijk het gevolg was van COVID‑19-inperkingsmaatregelen in de hele wereld;
T. overwegende dat klimaatverandering en aantasting van het milieu existentiële bedreigingen vormen voor Afrika, de EU en de hele wereld, en een gezamenlijk reactievermogen en aanzienlijke investeringen in veerkracht vereisen; overwegende dat de handelsbetrekkingen tussen de EU en Afrika een cruciale rol moeten spelen bij de aanpak van de klimaattransitie en de bevordering van gezamenlijke inspanningen om duurzame groei, inclusieve economische ontwikkeling en toegang tot collectieve goederen te bewerkstelligen, met name door het bevorderen van duurzame toeleveringsketens en handelsdiversificatie bij de transitie naar een koolstofarme economie; overwegende dat de EU zich ertoe heeft verbonden tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te worden en haar economische groei los te koppelen van het gebruik van hulpbronnen; overwegende dat de Afrikaanse landen tot dusver zeer weinig hebben bijgedragen en nog steeds zeer weinig bijdragen tot de uitstoot van broeikasgassen, ongeacht of die wordt gemeten aan de hand van historische, huidige of verwachte emissies en in totaal of per hoofd van de bevolking, terwijl de productie, levensstijl en consumptiegewoonten in de EU wel degelijk bijdragen tot de klimaatverandering; overwegende dat de gevolgen van de klimaatverandering catastrofaal zullen zijn, met name voor veel Afrikaanse staten, waarvan sommige tot de zwaarst getroffen landen zullen behoren; overwegende dat de aanpassingskosten in Sub-Saharaans Afrika om de nog hogere kosten van extra hulp bij rampen te voorkomen, worden geraamd op 30 à 50 miljard USD per jaar gedurende de komende tien jaar, d.w.z. 2 à 3 % van het regionale bbp; overwegende dat de 27e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP27) in 2022 in de Afrikaanse staat Egypte zal plaatsvinden; overwegende dat de transitie naar een koolstofvrije wereld rechtvaardig en billijk moet zijn; overwegende dat de EU heeft voorgesteld om van de toegang tot energie een van de belangrijkste pijlers van de samenwerking met Afrika in het kader van de Green Deal te maken;
U. overwegende dat de EU en de AU een investeringspakket Afrika-Europa hebben aangekondigd van 150 miljard EUR – over een periode van zes jaar, d.w.z. gemiddeld 25 miljard EUR per jaar – dat de gemeenschappelijke ambities voor de Agenda 2030 en de Agenda 2063 van de AU zal ondersteunen en uit een investerings-, gezondheids- en onderwijscomponent zal bestaan; overwegende dat deze investeringen de schuldenlast van de Afrikaanse landen niet mogen verzwaren;
V. overwegende dat ongeveer 34 % van de Afrikaanse huishoudens onder de internationale armoedegrens van 1,90 USD per dag leeft, en dat ongeveer 40 % van de totale rijkdom van het continent in handen is van ongeveer 0,0001 % van de bevolking; overwegende dat de ontwikkeling van de Afrikaanse landen nog steeds sterk uiteenloopt; overwegende dat het, gezien de verwachte snelle groei van de Afrikaanse bevolking, des te belangrijker is ervoor te zorgen dat die gepaard gaat met duurzame ontwikkeling, hoogwaardig onderwijs en het scheppen van fatsoenlijke banen;
W. overwegende dat slechts ongeveer een op de drie Afrikaanse landen beschikt over landenprogramma’s voor fatsoenlijk werk, die zijn opgezet als het belangrijkste instrument voor steunverlening door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) die op de prioriteiten en resultaten van elk land is toegesneden;
X. overwegende dat de Commissie het initiatief voor duurzame cacao heeft opgestart, dat gezamenlijk wordt geleid door haar directoraat-generaal Handel en haar directoraat-generaal Internationale Partnerschappen en gericht is op Ghana en Ivoorkust, met Kameroen als waarnemer, met als belangrijkste doelstellingen te zorgen voor een duurzaam inkomen voor landbouwers, kinderarbeid in de toeleveringsketen van cacao uit te bannen en een einde te maken aan ontbossing voor de aanleg van cacaoplantages;
Y. overwegende dat uit het verslag van Unicef en de IAO over kinderarbeid van 2021 blijkt dat kinderarbeid in Sub-Saharaans Afrika sinds 2012 is toegenomen en dat deze opwaartse trend zich zal voortzetten door de alomtegenwoordige effecten van de pandemie;
Z. overwegende dat de COVID-19-pandemie en de economische gevolgen ervan in 2020 in heel Afrika de groei hebben gefnuikt, wellicht nog eens 30 miljoen mensen in armoede hebben doen belanden, en de prevalentie van kinderarbeid hebben vergroot; overwegende dat de pakketten voor herstel na de pandemie een ommekeer in de beleidsconsensus betekenen; overwegende dat het vermogen om het herstel met overheidsmiddelen te ondersteunen, verschilt van regio tot regio, waardoor de ongelijkheden nog groter dreigen te worden; overwegende dat in maart 2022 slechts 15 % van de bevolking in Afrika volledig gevaccineerd was (tegenover 73 % in de EU); overwegende dat in armere landen miljoenen vaccins moeten worden vernietigd nog voordat zij kunnen worden gebruikt, omdat de vervaldatum nadert; overwegende dat de EU en de AU zich ertoe hebben verbonden volwaardige Afrikaanse soevereiniteit op gezondheidsgebied te ondersteunen, zodat het continent kan reageren op toekomstige noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, en hebben toegezegd daartoe een gemeenschappelijke agenda voor de productie van vaccins, geneesmiddelen, diagnosetechnieken, behandelingen en gezondheidsproducten in Afrika te ondersteunen, onder meer door investeringen in de productiecapaciteit, vrijwillige technologieoverdracht en versterking van het regelgevingskader, om een billijke toegang tot vaccins, diagnosetechnieken en behandelingen mogelijk te maken; overwegende dat het Parlement alle maatregelen ter ondersteuning van het Afrikaanse gezondheidsstelsel en de gezondheidscapaciteiten van het continent verwelkomt;
AA. overwegende dat voor een duurzaam en inclusief herstel van COVID-19 in Afrika nog eens jaarlijks 1 biljoen USD nodig zal zijn, bovenop het tekort van 2,5 biljoen USD per jaar aan financiering voor de SDG’s dat al voor de crisis bestond; overwegende dat dit een belangrijke investeringskans vormt; overwegende dat de Europese Investeringsbank (EIB) in 2020 haar inspanningen heeft opgevoerd om Afrikaanse partners te helpen bij de respons op de gezondheids- en economische crisis in verband met COVID-19 door 5 miljard EUR te verstrekken ter ondersteuning van meer dan 12 miljard EUR aan transformatieve particuliere en overheidsinvesteringen in heel Afrika;
AB. overwegende dat tijdens de zesde EU-AU-top is onderstreept dat de Wereldhandelsorganisatie (WTO) dringend moet bijdragen aan de bestrijding van de pandemie en aan het herstel van de wereldeconomie, en dat de partijen zich ertoe hebben verbonden constructief te werken aan een overeenkomst over een alomvattende respons van de WTO op de pandemie die aspecten in verband met zowel handel als intellectuele eigendom omvat; overwegende dat de Europese Commissie en de regeringen van de Verenigde Staten, India en Zuid-Afrika in de WTO tot een compromisvoorstel zijn gekomen dat aan de WTO-lidstaten zal worden voorgelegd en dat een ontheffing van bepaalde regels inzake intellectuele eigendom, met name bepaalde criteria voor dwanglicentiebepalingen in het kader van de WTO-overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (Trips), zou vergemakkelijken, maar nog geen bepalingen bevat betreffende diagnostische instrumenten, hulpmiddelen en behandelingen, zoals de Afrikaanse staten verlangen; overwegende dat een bredere discussie in de WTO nog moet beginnen;
AC. overwegende dat in het persbericht over het verslag van de workshop over biodiversiteit en pandemieën van het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) wordt opgemerkt dat het pandemiegevaar aanzienlijk kan worden verkleind door de menselijke activiteiten die het verlies van biodiversiteit aanjagen, te verminderen, door beschermde gebieden beter in stand te houden en door maatregelen te nemen die niet-duurzame exploitatie van regio’s met grote biodiversiteit verminderen;
AD. overwegende dat het Internationaal Monetair Fonds (IMF) heeft vastgesteld dat als gevolg van de COVID-19-crisis ongeveer 60 % van de lage-inkomenslanden een hoog risico op schuldenproblemen loopt of al schuldenproblemen heeft, terwijl dat in 2015 nog minder dan 30 % was; overwegende dat regeringen van landen met een hoge schuldenlast in zowel Europa als Afrika het moeilijk hebben om de hoognodige investeringen te doen in de voorwaarden voor economische ontwikkeling, zoals gekwalificeerde werknemers en moderne infrastructuur;
AE. overwegende dat het AfCFTA-secretariaat een AfCFTA-aanpassingsfonds van 1 miljard USD heeft opgericht, dat door de Afreximbank (Afrikaanse Export- en Importbank) wordt gefinancierd en tot doel heeft landen te ondersteunen die op korte termijn inkomsten zouden verliezen als gevolg van de verlaging of afschaffing van hun tarieven; overwegende dat het AfCFTA-secretariaat de reële behoefte op ongeveer 7 miljard USD raamt;
AF. overwegende dat de EU de grootste importeur en exporteur van agrovoedingsproducten ter wereld is; overwegende dat de landen van de AU, ondanks het feit dat Afrika de meeste landbouwgrond ter wereld heeft, netto-importeurs van voedsel zijn en dat landbouwers onder hun potentieel produceren, hetgeen deels te wijten is aan het effect van bepaalde Europese binnenlandse beleidsmaatregelen en praktijken op de prijzen die Afrikaanse boeren voor hun producten op de lokale markten kunnen krijgen, met daar bovenop tarieven die de Afrikaanse export van verwerkte voedingsmiddelen niet-concurrerend maken; overwegende dat de door het gemeenschappelijk landbouwbeleid gesteunde uitvoer van Europees melkpoeder naar West-Afrika is toegenomen en dat de verdrievoudiging van de uitvoer sinds de EU in 2015 haar melkquota heeft afgeschaft, ernstige gevolgen heeft gehad voor veel lokale veehouders en boeren, van wie de melkprijzen niet kunnen concurreren met de zeer lage prijzen voor melkpoeder; overwegende dat eerbiediging van eerlijke voorwaarden voor de handel in landbouwproducten tussen de EU en Afrika het uitgangspunt moet zijn voor de in- en uitvoer van voedsel en andere landbouwproducten door de EU en Afrika, naast de noodzaak om ervoor te zorgen dat de uitvoer van landbouwproducten niet in strijd is met het doel om een veerkrachtigere levensmiddelensector in Afrika tot stand te brengen; overwegende dat ter bevordering van duurzame landbouw op beide continenten ruimte moet worden gemaakt voor landbouwhervormingsmodellen in Afrika en Europa die boeren waardigheid bieden, de binnenlandse en regionale veerkracht versterken en voor beide continenten het potentieel kunnen ontsluiten om voor voldoende voeding te zorgen en zelfvoorzienend te worden op voedselgebied, alsook bijdragen tot de voedselzekerheid in andere regio’s van de wereld; overwegende dat familiale landbouw goed is voor tot wel 70 % van de levensmiddelen op het continent die daadwerkelijk door Afrikanen worden verbruikt en niet voor de uitvoer worden geproduceerd; overwegende dat volgens het Africa Human Development Report 2016 van het Ontwikkelingsprogramma van de VN genderongelijkheid Sub-Saharaans Afrika 6 % van zijn bbp kost, waardoor de inspanningen van het continent om inclusieve menselijke ontwikkeling en economische groei tot stand te brengen, in gevaar komen; overwegende dat het gelijktrekken van de toegang van vrouwen tot landbouwproductiemiddelen de gewasproductie met 19 % zou kunnen doen stijgen, het landbouw- en het totale bbp zou kunnen doen toenemen en honderdduizenden mensen uit de armoede zou kunnen halen(14);
AG. overwegende dat het aantal mensen dat met voedselonzekerheid kampt, in 2020 met bijna 40 % is gestegen ten opzichte van het jaar daarvoor; overwegende dat de oorlog in Oekraïne aantoont hoezeer voedselzekerheid en de wereldmarkt met elkaar verweven zijn, en hoe afhankelijk sommige Afrikaanse landen zijn van de import van voedsel uit een klein aantal exporterende landen of regio’s; overwegende dat een te grote afhankelijkheid landen kwetsbaar kan maken voor externe schokken; overwegende dat tijdens de G7-top van 24 maart 2022 het initiatief “missie voor veerkracht in de voedings- en landbouwsector” is gepresenteerd, met concrete maatregelen om te zorgen voor wereldwijde voedselzekerheid, in het bijzonder in de Afrikaanse landen die het zwaarst getroffen zijn door de verstoring van de voedselproductie als gevolg van de oorlog in Oekraïne; overwegende dat uit enquêtes van het Internationaal Monetair Fonds onder huishoudens is gebleken dat een uitgebreidere toegang tot systemen voor vroegtijdige waarschuwing en tot informatie over voedselprijzen en het weer (zelfs met eenvoudige tekst- of spraakberichten om landbouwers te laten weten wanneer zij moeten planten, irrigeren of bemesten, hetgeen een klimaatslimme landbouw mogelijk maakt) het risico van voedselonzekerheid mogelijk met 30 procentpunten kan verminderen;
AH. overwegende dat micro-, kleine en middelgrote ondernemingen in laag- en middeninkomenslanden in heel Afrika bij intra-Afrikaanse handel te lijden hebben onder aanzienlijke transactiekosten en vertragingen als gevolg van beperkte grensoverschrijdende betrekkingen tussen banken, problemen met de beschikbaarheid van vreemde valuta, hoge servicekosten voor tussenpersonen en de noodzaak om de verkoop- en aankoopvaluta te waarderen ten opzichte van de Amerikaanse dollar; overwegende dat technologische ontwikkelingen en samenwerking tussen centrale banken, zoals in het kader van het pan-Afrikaanse betalings- en afwikkelingssysteem, een manier kunnen zijn om dit probleem op te lossen;
AI. overwegende dat er binnen de AfCFTA onderhandelingen aan de gang zijn over de geplande liberalisering van diensten, te beginnen met vijf prioritaire sectoren die door de AU zijn vastgesteld, namelijk vervoer, toerisme, communicatie, financiële diensten en zakelijke diensten; overwegende dat diensten goed zijn voor 54 % van het Afrikaanse bbp en 75 % van buitenlandse directe investeringen;
AJ. overwegende dat de strategie van de AU voor de digitale transformatie van Afrika (2020-2030) streeft naar een beveiligde digitale eengemaakte markt voor Afrika tegen 2030, waarop het verkeer van personen, diensten en kapitaal gewaarborgd is en personen en bedrijven naadloos toegang krijgen tot onlineactiviteiten en onlineactiviteiten kunnen ontplooien, in overeenstemming met de AfCFTA; overwegende dat de digitale economie in Afrika vooruitzichten biedt op meer banencreatie, met name voor kmo’s, die naar schatting 80 % van de banen op het hele continent vertegenwoordigen en de ruggengraat van de Afrikaanse economie vormen; overwegende dat de digitalisering van de handel en de bevordering van papierloze handelssystemen aanzienlijke mogelijkheden bieden voor de ondersteuning van kleinschalige handelaars, met inbegrip van door vrouwen geleide ondernemingen en jonge ondernemers; overwegende dat aanzienlijke investeringen in internetinfrastructuur nodig zijn om de digitale participatie van de Afrikaanse bevolking te faciliteren, aangezien in 2021 slechts 33 % toegang tot het internet had; overwegende dat onze Afrikaanse partners ook vragende partij zijn voor bijstand van de EU om de digitale infrastructuur van Afrika te verbeteren en te zorgen voor goede connectiviteit en internettoegang op het hele continent; overwegende dat Afrika ver achterloopt op de VS, China en in mindere mate Europa als het gaat om digitale technologische ontwikkelingen; overwegende dat Afrika volgens de Unctad minder dan 1 % van de wereldwijde uitvoer van digitale diensten vertegenwoordigt;
1. bevestigt dat de handels- en investeringsbetrekkingen tussen de EU en Afrika deel uitmaken van onze gezamenlijke inspanningen om de SDG’s van de VN tegen 2030 te verwezenlijken en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te bereiken; benadrukt dat Afrika een belangrijke geografische prioriteit is in de nieuwe handelsstrategie van de EU en onderstreept het belang van een intensievere dialoog tussen de EU en Afrika; benadrukt in dit verband dat de EU meer inspanningen moet doen om het partnerschap verder te laten gaan dan de traditionele relatie tussen donor en ontvanger; benadrukt dat de modernisering van de handels- en investeringsbetrekkingen tussen de EU en de AU enorme voordelen kan opleveren qua stimulering van economische groei, regionale integratie, armoedebestrijding en banencreatie, kan bijdragen tot het herstel na de COVID-19-pandemie en tot de groene en digitale transformatie van de economieën van landen in zowel de EU als de AU, alsook van onze mondiale handelspartners, en moet voldoen aan het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling zoals vastgelegd in artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; benadrukt dat de geografische nabijheid en de reeds lang bestaande historische en culturele banden nog worden versterkt door toenemend handelsverkeer; benadrukt dat participatie van maatschappelijke organisaties een hoeksteen is van de strategie van de EU en de AU om de SDG’s van de VN te verwezenlijken;
2. verzoekt de Commissie haar samenwerking met onze Afrikaanse partners te versterken en beter te structureren en daartoe een regelmatige beleidsdialoog op hoog niveau in te stellen, met een parlementaire dimensie waarbij ook het Europees Parlement wordt betrokken; dringt erop aan dat deze dialoog wordt aangevuld met een uitwisseling op het niveau van regionale groeperingen en afzonderlijke staten, en met een parallelle dialoog met belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld in Afrika en de EU, als essentiële elementen om het partnerschap op voet van gelijkheid tussen de EU en Afrika te bevorderen;
3. benadrukt hoe belangrijk het is in Afrika een veerkrachtige, concurrerende en solide infrastructuur en industrie te creëren, zoals vastgesteld in de Agenda 2063 van de AU, teneinde veerkrachtige waardeketens te ontwikkelen en grondstoffen met een hoge toegevoegde waarde in Afrika te verwerken, wat een belangrijke manier is om hoogwaardige banen te scheppen; verzoekt de Commissie en Europese ondernemingen en investeerders, met inbegrip van de EIB, moderne, duurzame en waar mogelijk klimaatneutrale productietechnologieën toe te passen in Afrikaanse industrialiseringsprojecten; dringt erop aan dat de sociale partners bij alle fasen van de bevordering van industrialisering worden betrokken; benadrukt in dit verband dat Afrika moet worden ondersteund bij het uitwerken van een eigen, onafhankelijk macro-economisch, begrotings-, monetair en handelsbeleid, en verzoekt de Commissie de landen van de Organisatie van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (OACPS) in staat te stellen hun opkomende industrieën te beschermen, onder meer door middel van technische en financiële steun, en te voorzien in het recht om daartoe wetgeving vast te stellen; benadrukt dat inspanningen om het milieu te beschermen centraal moeten staan bij samenwerkingsbeleid en programma’s ter ondersteuning van industrialisering en de creatie van fatsoenlijke banen in Afrika, die moeten worden opgesteld en uitgevoerd door alle verantwoordelijke belanghebbenden van beide continenten;
4. verzoekt de Commissie om duurzame investeringen met het oog op een koolstofvrije economie te bevorderen, overeenkomstig haar toezegging in het klimaatpact van Glasgow, en tegelijk te zorgen voor verantwoorde en duurzame winning en beheer van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen, alsook voor duurzaam afvalbeheer in overeenstemming met haar doelstellingen in het kader van de Green Deal;
5. onderstreept de fundamentele rol van goed functionerende overheidsinstellingen, autoriteiten en infrastructuur, en is van mening dat het ontbreken daarvan een grote belemmering voor de handel kan vormen; benadrukt in dit verband dat alle Afrikaanse landen de rechtszekerheid moeten verbeteren, aangezien die van vitaal belang is voor de ontwikkeling van elke vorm van handel; verzoekt de Commissie nauw met haar Afrikaanse tegenhangers samen te werken om een ondernemingsklimaat te garanderen dat bevorderlijk is voor investeringen;
6. benadrukt dat de economische en handelsvoorstellen van de nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied, die de Commissie op 9 februari 2021 heeft vastgesteld, moeten worden aangepast aan de huidige noodsituatie; vraagt dat de handelsgerelateerde projecten van het economisch en investeringsplan zo spoedig mogelijk probleemloos ten uitvoer worden gelegd;
7. onderstreept dat de EU een geheel nieuwe grondslag nodig heeft voor haar economisch partnerschap met Afrika, op voet van gelijkheid en op basis van gelijkwaardigheid, wederzijds respect en begrip, ook voor de uitdagingen waarvoor de Afrikaanse partners zich in het kader van de handels- en investeringsbetrekkingen geplaatst zien, waarbij rekening wordt gehouden met de veranderende dynamiek en waarbij historische onevenwichtigheden en tekortkomingen worden aangepakt; is van mening dat dit een unieke gelegenheid is om de handelsbetrekkingen tussen beide continenten nieuw leven in te blazen, en dat de top voor de EU en de AU de weg heeft geëffend om een hernieuwd, wederzijds voordelig en duurzaam partnerschap op basis van solidariteit en samenwerking aan te gaan en om de economische, commerciële en handelsbetrekkingen een nieuwe vorm te geven met als doel Afrika te empoweren, onder meer door te zorgen voor eerlijke en ethische handelsbetrekkingen die de continentale integratie van Afrika in de hand werken; onderstreept dat de handelsrelatie tussen de EU en Afrika de mensenrechten en arbeidsrechten, goed bestuur, de rechtsstaat en gendergelijkheid moet bevorderen, en verzoekt de Commissie deze elementen in het kader van de handelsbetrekkingen tussen de EU en Afrika te bevorderen;
8. dringt er bij de Commissie op aan een einde te helpen maken aan de “afvullen en verpakken”-rol van de Afrikaanse landen door een multistakeholdersysteem te ondersteunen dat de AU-landen in staat zal stellen hun eigen vaccins te produceren, waartoe zij zich wat hiv-vaccins betreft reeds toe in staat hebben getoond, waardoor ruimte zal ontstaan voor de ontwikkeling van wetenschappelijk potentieel en de afhankelijkheid van een handvol ondernemingen in de wereld zal afnemen;
9. wijst erop dat de reactie van de EU op de wereldwijde vaccinatie-inspanningen om de COVID-19-pandemie in te dammen, de betrekkingen tussen de EU en Afrika heeft verstoord; onderstreept dat de resultaten van de zesde top EU-AU een nieuw beginpunt moeten zijn om de betrekkingen tussen de EU en Afrika vooruit te helpen; verzoekt de Commissie bilateraal en gestructureerd met de Afrikaanse partners samen te werken en regionale en multilaterale verbintenissen aan te gaan om de betrekkingen tussen de EU en Afrika vooruit te helpen; verzoekt de Commissie met het Parlement een discussie aan te gaan over het compromis over de opheffing van de Trips-Overeenkomst waarover door de “quad” (de EU, de VS, India en Zuid-Afrika) is onderhandeld; verzoekt de Commissie zich bij de besprekingen in de WTO flexibel en pragmatisch te blijven opstellen om met andere WTO-leden een compromis te bereiken over een gerichte en tijdelijke opheffing van de Trips-Overeenkomst, teneinde vóór de twaalfde ministeriële conferentie tot een conclusie te komen en betekenisvolle resultaten te boeken met betrekking tot handels- en gezondheidsgerelateerde aspecten;
10. wijst nogmaals op het belang van vrede voor positieve sociale, economische en milieuontwikkeling; neemt kennis van het gebrek aan steun in veel Afrikaanse regeringen voor de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN, waarin de aanval op Oekraïne wordt veroordeeld, en merkt op dat Afrikaanse steun voor standpunten van de EU niet als vanzelfsprekend mag worden beschouwd; verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) de diverse redenen voor het scepticisme te onderzoeken en de diplomatieke inspanningen op te voeren om tot gezamenlijke standpunten tegen militaire aanvallen op beide continenten te komen;
11. staat achter de doelstellingen en aspiraties van de AfCFTA zoals vermeld in de preambule; staat tevens achter de aspiraties uit de Agenda 2063 om een continentale markt tot stand te brengen met vrij verkeer van personen, kapitaal, goederen en diensten teneinde de economische integratie van het Afrikaanse continent te verdiepen; is van oordeel dat de AfCFTA een ambitieus initiatief voor economische integratie vormt, waarmee Afrikaanse landen een uitgelezen kans wordt geboden om inclusieve groei te stimuleren, duurzame ontwikkeling mogelijk te maken, armoede terug te dringen, de levensstandaard te verbeteren, een groot aantal fatsoenlijke banen te scheppen, het concurrentievermogen van Afrikaanse landen te versterken, groene technologie en energie te bevorderen, de duurzaamheid van overheidsfinanciën te vergroten, corruptie te bestrijden, goed bestuur te bevorderen en structurele veranderingen in de deelnemende landen teweeg te brengen; verzoekt de EU de AfCFTA actief te ondersteunen; benadrukt dat de indicatoren voor het meten van economisch succes in Afrika en de EU moeten worden verbeterd en gediversifieerd en meer moeten beslaan dan enkel de groei van het bbp; beveelt aan tevens te verwijzen naar indicatoren zoals de ginicoëfficiënt, de Genuine Progress Indicator (GPI – indicator voor werkelijke vooruitgang), de Human Development Index (HDI – index van menselijke ontwikkeling), de Theil-index voor het meten van de diversificatie van de uitvoer, indicatoren op het gebied van genderdiscriminatie, en met name de voortgangsverslagen over de SDG’s;
12. herinnert eraan dat de EU tussen 2014 en 2020 meer dan 74 miljoen EUR aan financiering heeft toegewezen voor de oprichting van de AfCFTA via haar pan-Afrikaans programma en dat deze financiering gebruikt is voor capaciteitsopbouw bij de onderhandeling, ratificatie en uitvoering van de AfCFTA-overeenkomst; verzoekt de EU en haar lidstaten financiële en technische steun te blijven verlenen voor de uitvoering van de AfCFTA; merkt op dat landen in Afrika de beleidsruimte nodig hebben om beleidsmaatregelen vast te stellen die consistentie tussen handelsmaatregelen, diversificatiedoelstellingen, het inspelen op de behoeften van de bevolking, duurzaamheid en inclusieve groei vergroten, opdat de AfCFTA haar beloften kan nakomen en verder kan reiken dan louter handelsliberalisering en mensen uit de armoede halen;
13. verzoekt de commissies van zowel de AU als de EU de ontwikkeling van regionale waardeketens en betere regionale infrastructuur in Afrika te bevorderen; wijst op de noodzaak van consistente investeringen in en overheidstoezicht bij de ontwikkeling van algemene en grensoverschrijdende duurzame infrastructuur; benadrukt dat er aanzienlijk moet worden geïnvesteerd in vervoersinfrastructuur, connectiviteit en digitalisering teneinde de regionale handel en daarmee de diversificatie en veerkracht van lokale, regionale en continentale waardeketens te vergemakkelijken; merkt op dat het wegnemen van belemmeringen voor intra-Afrikaanse handel de groei van regionale waardeketens kan vergemakkelijken, wat het voor Afrikaanse ondernemingen, en met name kmo’s, eenvoudiger kan maken om te internationaliseren; wijst erop dat de Global Gateway moet bijdragen tot de ontwikkeling van infrastructuur om intra-Afrikaanse handel te doen toenemen, en vraagt de partners van de AU te reageren op de voorstellen van Team Europa voor gezamenlijke infrastructuurprojecten; verzoekt zowel de EU als de Afrikaanse partners de gezamenlijk vastgestelde prioritaire projecten onverwijld uit te voeren en projectgerelateerde winstkansen voor lokale ondernemingen te scheppen, alsook werkgelegenheid voor de lokale bevolking, en daarbij streng hoge milieu- en arbeidsnormen te hanteren en de Overeenkomst van Parijs te eerbiedigen; onderstreept dat de infrastructuur voor plattelandsgebieden verder moet worden ontwikkeld en wijst erop dat in Sub-Saharaans Afrika naar schatting 40 % van de basisvoeding de markt niet bereikt vanwege de slechte infrastructuur en het gebrek aan koelings- en opslagvoorzieningen; verzoekt de Europese Commissie en de AU niet louter de bilaterale handelsstromen maar de regionale waardeketens tussen de EU en Afrika in kaart te brengen en een SWOT-analyse uit te voeren om stappen voor nearshoring en samenwerkingsgebieden zoals de circulaire economie en de vergroening van toeleveringsketens vast te stellen; wijst op het belang van de verdere ontwikkeling van de infrastructuur en verbindingen tussen Sub-Saharaans Afrika en Noord-Afrika, en tussen West- en Oost-Afrika;
14. benadrukt dat het van belang is gendergelijkheid en gendermainstreaming op te nemen in de handelsbetrekkingen tussen de EU en Afrika als essentieel aspect voor het bevorderen van inclusieve en duurzame groei; wijst erop dat handels- en investeringsbetrekkingen bevorderlijk kunnen zijn voor de gendergelijkheid en een bijdrage kunnen leveren aan de economische en sociale empowerment van vrouwen, alsook aan gelijkwaardigere en veerkrachtigere economieën en samenlevingen; is van mening dat het partnerschap EU-Afrika met name ondernemerschap onder vrouwen en jongeren in plattelands- en stedelijke gebieden moet stimuleren, bijvoorbeeld via kleine organisaties van kleine producenten, en dat het daartoe van wezenlijk belang is gelijke toegang tot economische en productiemiddelen zoals financiële diensten en markten te bevorderen en landrechten veilig te stellen; is ingenomen met de verzameling en analyse van gegevens door de Commissie teneinde een beter inzicht te krijgen in de gevolgen van het handelsbeleid voor vrouwen; verzoekt de Commissie samen te werken met Afrikaanse partners om gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in handelsbetrekkingen tussen de EU en Afrika te bevorderen; verzoekt de Commissie de genderdimensie in de handels- en investeringsbetrekkingen tussen de EU en Afrika te integreren; verzoekt de Commissie aparte hoofdstukken over gender in EPO’s op te nemen; vestigt de aandacht op de essentiële rol die vrouwen in landbouw- en plattelandseconomieën op het hele Afrikaanse continent vervullen, in het bijzonder met betrekking tot voedselzekerheid; wijst erop dat nagenoeg de helft van het werk in de landbouw in Afrika door vrouwen wordt verricht; pleit voor de ontwikkeling van uitwisselingen tussen vrouwelijke ondernemers uit Afrika en uit de EU via platforms die netwerken, het delen van ervaring en het uitvoeren van gezamenlijke projecten mogelijk maken; pleit ervoor stappen voorwaarts te maken met betrekking tot de erfrechten van vrouwen en meisjes en verzoekt de EU partnerlanden op dit gebied te ondersteunen, met name wat betreft de erkenning van de volledige landrechten van vrouwen;
15. beklemtoont dat er een constructieve dialoog tussen de overheid en de particuliere sector moet worden opgezet en dat culturen in staat moeten worden gesteld te evolueren met het oog op de ontwikkeling van een intelligent netwerk van ecosystemen en de uiteindelijke hybridisatie van de overheidssector en de particuliere sector; benadrukt dat de EU tegen deze achtergrond moet blijven samenwerken met Afrikaanse landen om particuliere investeringen op het continent te vergemakkelijken en te bevorderen, aangezien overheidsinvesteringen op zich onvoldoende zijn; pleit voor de bevordering van overheids- en particuliere trilaterale partnerschappen om nieuwe handelsbetrekkingen tot stand te brengen in sectoren van die van gemeenschappelijk belang zijn, zoals energie, industrie en vervoer;
16. wijst met klem op de sleutelrol van het plan voor externe investeringen van de EU, en met name van het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling als eerste pijler, bij het vormgeven van het handels- en investeringsbeleid van de EU ten aanzien van Afrika, parallel aan de EPO’s; herinnert aan de nadruk die hierbij wordt gelegd op de verbetering van het investeringsklimaat in partnerlanden; benadrukt dat de toezegging van de EU om investeringen van de particuliere sector te stimuleren voor het verwezenlijken van de SDG’s gepaard moet gaan met de vaststelling van zorgvuldigheidsverplichtingen op het gebied van mensenrechten, sociale rechten en milieu, die gebaseerd moeten worden op de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, van toepassing moeten zijn op de hele waardeketen en bepalingen inzake toegang tot de rechter moeten omvatten;
17. verzoekt de commissies van zowel de AU als de EU de voorwaarden te scheppen en te vergemakkelijken die Afrikaanse landen nodig hebben om de aard van hun integratie in de wereldeconomie te veranderen van herkomstlanden van primaire grondstoffen naar exporteurs van tussenproducten en eindproducten, en er daarbij voor te zorgen dat er beleidsruimte is om opkomende industrieën te beschermen; beveelt aan meer samen te werken met universiteiten en andere onderzoeksinstellingen in Afrika teneinde een platform op te zetten voor de uitwisseling van technologie en knowhow; benadrukt in dit verband de kansen die de ontwikkeling van en investeringen in opkomende markten met zich meebrengen voor beide continenten, met name in de be- en verwerkende industrie; wijst voorts op het belang van de versterking van de banden tussen bedrijven uit de EU en uit Afrika in dit opzicht om te helpen waarde te creëren en hogere normen vast te stellen, en zo het concurrentievermogen te verbeteren;
18. wijst erop dat inspanningen met het oog op de diversificatie van de toeleveringsketen kansen voor beide continenten creëren en is van oordeel dat de EU en de AU moeten samenwerken om de nodige voorwaarden en stimulansen te scheppen om de diversificatie van investeringen en de productie van ondernemingen uit de EU en uit Afrika te ondersteunen;
19. herhaalt dat de EU en de AU een gemeenschappelijk belang hebben bij een stabiel en op regels gebaseerd multilateraal handelsstelsel, hetgeen bijdraagt tot de bevordering van economische groei in de EU en op het Afrikaanse continent; benadrukt dat de hervorming en modernisering van de WTO en de WTO-regels een belangrijk gebied voor samenwerking tussen de EU en de Afrikaanse Unie vormen, en verzoekt de partners samen te werken om tot een eerlijke en rechtvaardige handel en financiële mondiale architectuur te komen door middel van de revitalisatie van de WTO, waaronder de afronding van de Doha-ronde om beter rekening te houden met de belangen van de landen in het Mondiale Zuiden, zoals overeengekomen door het WTO-lidmaatschap;
20. benadrukt dat het initiatief “Hulp voor handel” van de WTO erop gericht is de minst ontwikkelde landen (MOL’s) te helpen, met name om de capaciteit van de aanbodkant en de handelsgerelateerde infrastructuur op te bouwen die deze landen nodig hebben om WTO-overeenkomsten uit te voeren, daar voordeel uit te halen en hun handel uit te breiden; meent in dit verband dat dit initiatief een essentieel onderdeel vormt van de handelsbetrekkingen met Afrika, zeker in de nasleep van de COVID-19-crisis;
21. merkt op dat de agenda van het initiatief “Hulp voor handel” een rol moet vervullen bij de mobilisering van middelen om handelsgerelateerde belemmeringen weg te nemen, bij de financiering van infrastructuurbehoeften en bij de ondersteuning van de capaciteitsopbouw van Afrikaanse landen om passende regelgevingsstructuren uit te werken;
22. onderstreept dat de samenwerking tussen de WTO, de UNCTAD, de IAO, het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP), de FAO en andere VN-organen moet worden versterkt om de multilaterale visie levend te houden door een gemeenschappelijke agenda voor gedeelde welvaart te bevorderen en ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming is met beleidscoherentie voor ontwikkeling;
23. benadrukt dat een verantwoordingsplichtig en transparant mondiaal bestuur gepaard moet gaan met een grotere participatie van parlementaire organen, aangezien rechtstreeks gekozen parlementsleden kunnen fungeren als een cruciale schakel tussen de burgers en het multilaterale stelsel; benadrukt het belang van het werk van de Parlementaire Conferentie over de WTO, die gezamenlijk werd georganiseerd door het Europees Parlement en de Interparlementaire Unie, en roept op tot meer inspanningen om parlementsleden uit Afrika, en met name het Pan-Afrikaans Parlement, beter bij een en ander te betrekken; beklemtoont dat ervoor moet worden gezorgd dat parlementsleden beter toegang hebben tot handelsonderhandelingen en betrokken worden bij de besluitvormings- en herzieningsprocessen van de WTO; pleit voor de versterking van de rol van zowel het Europees Parlement als het Pan-Afrikaans Parlement, alsook van de nationale parlementen van alle lidstaten van de WTO wanneer bij internationale handels- en investeringsonderhandelingen de mandaten worden vastgesteld;
24. benadrukt dat de belangrijkste gemeenschappelijke belangen van beide continenten in de hernieuwde betrekkingen tussen de EU en Afrika centraal moeten staan en moeten stoelen op een sterk partnerschap; concludeert dat alleen een partnerschap op voet van gelijkheid tussen de AU en de EU, dat berust op volledige samenwerking, een passend antwoord is op mondiale concurrenten; is ervan overtuigd dat de voortzetting van het traditionele invloedsbeleid een wederzijds gunstige samenwerking in de weg staat indien de geopolitieke concurrentie van de EU alleen wordt gestuurd door afbakening van andere wereldmachten; wijst erop dat eerlijke belangenmededinging niet vreemd is aan markteconomieën en dat het aan Afrikaanse partners is voorbehouden van een vraagsituatie in hun voordeel te profiteren;
25. is ervan overtuigd dat de belangen van de EU, waaronder de toegang tot grondstoffen, de vormgeving van economische betrekkingen om de economie van de EU te bevorderen, en het beheer van migratie, d.w.z. het aanpakken van de oorzaken ervan, het best kunnen worden nagestreefd door middel van een nieuw partnerschap op voet van gelijkheid; is ervan overtuigd dat een nieuw partnerschap op voet van gelijkheid de EU in staat kan stellen haar strategische autonomie op doeltreffende wijze te versterken;
26. benadrukt dat de EU de voorkeur moet geven aan constructieve betrokkenheid betreffende alle aspecten van migratie, gedwongen verplaatsing en mobiliteit om ervoor te zorgen dat migratie op een veilige en goed gereguleerde manier plaatsvindt; is van mening dat het van cruciaal belang is om een gedeelde langetermijnstrategie vast te stellen teneinde het handels-, ontwikkelings- en migratiebeleid aan elkaar te koppelen, zoals in verscheidene conclusies van de Europese Raad is vastgesteld, en met name in de conclusies van 16 december 2021, aangezien een dergelijke strategie een sleutelrol zou kunnen spelen bij het tegengaan van mensensmokkel en illegale migratieroutes vanuit Afrikaanse landen naar de EU;
27. benadrukt dat de mobiliteit en migratie op het Afrikaanse continent moeten worden geregulariseerd om de kwaliteit van de intercontinentale handel te verbeteren; dringt erop aan dat noch het handelsbeleid van de EU, noch de door haar geboden ontwikkelingshulp worden ingezet als drukkingsmiddel om ervoor te zorgen dat derde landen meewerken op het gebied van migratie, hoewel handelsbeleid onder bepaalde omstandigheden de gedwongen migratie tot een minimum kan beperken door werkgelegenheid te scheppen, aangezien een dergelijke handelwijze de beginselen en waarden van de EU en de primaire doelstelling van armoedebestrijding zou kunnen ondermijnen; herinnert er in dit verband aan dat gedwongen migratie alleen kan worden opgelost door legale migratiemogelijkheden in het leven te roepen, de internationale bescherming te verbeteren en een oplossing te bieden voor de bredere ontwikkelings-, politieke, klimaat- en humanitaire crises die tot gedwongen ontheemding leiden;
28. neemt kennis van de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor toeleveringsketens; vestigt de aandacht op het belang van de totstandbrenging van veerkrachtigere toeleveringsketens in de wereld na de pandemie, zowel in de EU als in de AU, door de strategische autonomie te versterken, afhankelijkheden in kaart te brengen, kwetsbaarheden en verstoringen van de toelevering beter aan te pakken, de productie te diversifiëren en meer te investeren in baanbrekende ondernemingen die sociale, milieu- en gezondheidsdoelstellingen in hun bedrijfsmodellen hebben geïntegreerd; herinnert aan de verbintenis die het Parlement in het kader van de Europese Green Deal is aangegaan en aan de handelsinitiatieven die gericht zijn op de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan, met inbegrip van, maar niet beperkt tot het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie, het wetgevingsvoorstel inzake zorgvuldigheid en het voorstel inzake ontbossingsvrije producten; dringt erop aan dat de Commissie nauwlettend toeziet op de gevolgen van deze initiatieven voor de handel tussen de EU en Afrika en begeleidende maatregelen voorlegt om eventuele kortetermijnverstoringen te beperken; is ervan overtuigd dat deze wetgevingsinitiatieven op de lange termijn zullen leiden tot veerkrachtigere en duurzamere mondiale waardeketens, die de burgers en ondernemingen in de EU en Afrika ten goede zullen komen;
29. betreurt de verstrekkende gevolgen van de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde inval van de Russische Federatie in Oekraïne voor de prijsstijgingen met betrekking tot energie, brandstoffen, grondstoffen en landbouwproducten, waardoor de productiekosten aanzienlijk stijgen, hetgeen de productiecontinuïteit in het gedrang brengt en tot verstoringen in de toeleveringsketens kan leiden; dringt aan op krachtiger optreden op internationaal niveau om ervoor te zorgen dat voedselzekerheid in de beleidsvorming centraal staat, teneinde in de kwetsbaarste landen, met name op het Afrikaanse continent, schaarste te voorkomen en voedselzekerheid te waarborgen, en de kwestie van voedselzekerheid te benaderen door middel van handel en belemmeringen van de internationale handel in voedsel en grondstoffen te voorkomen;
30. is van mening dat de EU kan bijdragen aan het omlaag brengen van de huidige afhankelijkheid van Afrika van de invoer van voedsel, zaden, meststoffen en bestrijdingsmiddelen door middel van financiële en technische ondersteuning, kennisuitwisseling en nieuwe technologieën en door het voeren van een beleidsdialoog en het bevorderen van Afrikaanse innovatie;
31. roept op tot een grootschalig Europees-Afrikaans investeringsoffensief dat stimulansen biedt voor een aanzienlijke toename van particuliere investeringen in Afrikaanse landen, en ruime overheidsinvesteringen in infrastructuur en in de bestrijding van de klimaatverandering mogelijk maakt; is in dit verband verheugd over de toezegging die tijdens de zesde top EU-AU is gedaan om 150 miljard EUR vrij te maken als onderdeel van de Global Gateway; pleit voor een aanzienlijke uitbreiding van dit investeringsinitiatief, samen met de lidstaten van de EU;
32. pleit ervoor dat het investeringsoffensief hoofdzakelijk wordt toegespitst op projecten op het gebied van de ontwikkeling en uitbreiding van hernieuwbare energie, de vrijwaring van de watervoorziening, de invoering van maatregelen voor aanpassing aan de klimaatverandering en de aanleg van openbare infrastructuur; verwacht dat Afrikaanse partnerondernemingen bij alle investeringsprojecten worden betrokken en dat bijzondere aandacht wordt besteed aan het scheppen van lokale werkgelegenheid en het verdiepen van Afrikaanse waardeketens; verzoekt de Commissie geschikte investeringsprojecten in kaart te brengen in samenwerking met lokale, regionale en overheidspartners in Afrika en te zorgen voor de uitvoering daarvan;
33. verzoekt de EU en haar lidstaten zich ertoe te verbinden Afrikaanse landen te ondersteunen bij de invoering van ambitieuze en rechtvaardige klimaatmaatregelen; benadrukt dat EU-financiering in het kader van het nieuwe instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking moet worden gebruikt ter verdediging van een op mensenrechten gebaseerde benadering die lokale gemeenschappen en inheemse volkeren centraal stelt in de inspanningen op het gebied van klimaat, milieu en ontwikkeling, waarbij overleg met het maatschappelijk middenveld en de gemeenschap een eerste stap is;
34. stelt vast dat de vorige mechanismen voor gemengde financiering er niet in zijn geslaagd voldoende particuliere investeringen te stimuleren; pleit er daarom voor ook lokale kmo’s bij het investeringsinitiatief te betrekken, aangezien deze een speciale bijdrage leveren tot de diversificatie van de economie en het scheppen van werkgelegenheid;
35. beklemtoont dat de EU haar economische en handelsbetrekkingen met Afrika moet versterken door investeringen te doen die nieuwe werkgelegenheid tot stand brengen en de mensen-, arbeids- en milieurechten bevorderen; vestigt de aandacht op de discrepantie met betrekking tot de toegang tot financiering binnen Afrikaanse regio’s en landen, die door verschillende factoren wordt veroorzaakt; onderstreept dat de nadruk moet worden gelegd op investeringen in nieuwe infrastructuur, zoals digitale en groene infrastructuur, en in de productie van hernieuwbare energie; is verheugd over de kaderprojectsamenwerkingsovereenkomst die in oktober 2021 door de EIB en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) werd ondertekend; is verheugd over het memorandum van overeenstemming dat in 2021 door de EBWO en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank werd ondertekend ter stimulering van de duurzame ontwikkeling van de particuliere sector in Afrika; verzoekt de Commissie investeringen in het Afrikaanse continent met behulp van innovatieve financiële instrumenten te bevorderen om de kapitaalstromen te vergroten en de risico’s te beperken; spoort de EU en Afrikaanse landen ertoe aan te kijken naar de onderhandeling van overeenkomsten ter vergemakkelijking van duurzame investeringen, zoals aangekondigd in de toetsing van het handelsbeleid van de EU(15), die de capaciteiten van regeringen uitbreiden om regelgeving in het openbaar belang op te stellen, en de rechten en verplichtingen van investeerders, gemeenschappen en het milieu tegen elkaar afwegen; wijst nogmaals op het bijzondere belang van consistente investeringen in openbare diensten, in onderzoekscapaciteit en in de bevordering van economische sectoren waarin landen of regio’s een comparatief voordeel kunnen verwerven; beveelt aan de investeringskansen in Afrika te stimuleren, met name door meer risicokapitaal te verstrekken en te voorzien in waarborgen ter vergemakkelijking van investeringen; is verheugd over het Europees Fonds voor duurzame ontwikkeling+ (EFDO+), dat instellingen voor ontwikkelingsfinanciering in staat stelt een groter risico te nemen in hun investeringsprogramma’s; herinnert eraan dat in de actieagenda van Addis Abeba inzake ontwikkelingsfinanciering wordt benadrukt dat meer eigen middelen moeten worden vrijgemaakt voor de verwezenlijking van de SDG’s;
36. spoort Afrikaanse landen ertoe aan hun investerings- en dubbelbelastingverdragen te herzien en te hervormen naargelang hun ontwikkelingsbehoeften, nu UNICA meldt dat veel van de investeringsverdragen die in de jaren 1990 en begin jaren 2000 zijn gesloten, onlangs zijn verstreken of op het punt staan te verstrijken; is van mening dat de AfCFTA en de lopende inspanningen op het gebied van regionale integratie goede mogelijkheden bieden om het internationale investeringsstelsel in evenwicht te brengen door het verantwoorder en rechtvaardiger te maken en ervoor te zorgen dat het bijdraagt aan duurzame ontwikkeling;
37. benadrukt dat de overeenkomst tussen de EU en de OACPS, die in april 2021 is geparafeerd, geen mechanismen bevat voor de handhaving van passende zorgvuldigheid op het gebied van milieunormen, mensenrechten en het beginsel van vrije voorafgaande en geïnformeerde toestemming, die des te belangrijker zijn gezien de toezeggingen in de overeenkomst om internationale investeringsovereenkomsten te faciliteren; benadrukt dat de EU rekening moet houden met de verschillende ontwikkelingsniveaus en ervoor moet zorgen dat haar handelsovereenkomsten in overeenstemming zijn met de prioriteiten van de partners op het gebied van regionale economische integratie;
38. verzoekt de Commissie en de EIB, als lenende instantie van de EU, met een doeltreffende en gemakkelijk toegankelijke microkredietregeling te komen en in dit verband hun capaciteiten ter ondersteuning van de particuliere sector in Afrika te versterken; verzoekt de EIB in dit verband meer middelen uit te trekken voor Afrikaanse micro-, kleine en middelgrote ondernemingen via de gemengde begroting van het EFDO+; onderstreept in dit verband het grote potentieel van microfinanciering om de positie van kmo’s en lokale landbouwers verder te versterken; beveelt aan microkredietregelingen tot stand te brengen, die toegang zouden verschaffen tot krediet zonder onderpand of andere financiële waarborgen; benadrukt het belang van een dergelijke regeling voor de empowerment van vrouwen en jongeren, wier toegang tot financiering aanzienlijk moet worden verbeterd; roept in dit verband op tot passende begeleidende maatregelen, zoals technische en rechtsbijstand en juridisch advies, alsook bondgenootschap met lokale partners ter plaatse, om deze microkredieten werkelijk toegankelijk te maken; meent dat het ondersteunen van de sociale economie en coöperatieven, alsmede van microkredietregelingen, zal bijdragen tot de hoognodige formalisering van de informele economie door duidelijke strategieën op basis van Aanbeveling 204 van de IAO;
39. pleit voor een verhoging van de EU-steun aan Afrikaanse landen en de AU voor het tegengaan van illegale geldstromen van en belastingontduiking door bedrijven, en voor initiatieven om ervoor te zorgen dat bedrijven niet bijdragen tot deze kapitaaluitstroom uit Afrikaanse landen; wijst erop dat Afrika ieder jaar ongeveer 88,6 miljard USD aan illegale kapitaalvlucht verliest, wat overeenkomt met 3,7 % van het bbp van het continent; roept op tot gezamenlijke inspanningen om ervoor te zorgen dat belastingen worden betaald daar waar de winsten en de echte economische waarde worden gecreëerd, teneinde de voortdurende uitholling van de belastinggrondslag en winstverschuiving een halt toe te roepen; roept op tot meer samenwerking tussen de AU en de EU en hun lidstaten bij de internationale bevordering van maatregelen betreffende transparantie op het gebied van vennootschapsbelasting, waaronder verbeterde samenwerking met betrekking tot de richtlijn niet-financiële rapportage van de EU(16); verzoekt de Commissie illegale geldstromen en belastingontduiking ook aan te pakken in haar regelingen in het kader van het initiatief “Hulp voor handel”, alsmede door hierover hoofdstukken toe te voegen bij de onderhandelingen over de modernisering van EPO’s;
40. benadrukt dat MOL’s belang hebben bij en sterk voorstander zijn van op regels gebaseerde multilaterale handelsstelsels en dat de integratie daarvan in het internationale handelsstelsel moet worden verbeterd; is zich bewust van het feit dat bijzondere en gedifferentieerde behandeling een grondbeginsel van de WTO is; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat ontwikkelingslanden hun rechten in het kader van de speciale en differentiële behandelingsbepalingen van de WTO volledig kunnen uitoefenen, met name om hun voedselzekerheid te waarborgen; is van mening dat een te grote afhankelijkheid van één enkel land of één enkele geografische regio voor een bepaald product landen kwetsbaar kan maken voor externe schokken, die uiterst schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de voedselzekerheid van ontwikkelingslanden; is derhalve van mening dat de Commissie onze Afrikaanse partners moet steunen bij de diversifiëring van hun handelsstromen om hun veerkracht te vergroten; pleit voor gezamenlijke inspanningen met de Afrikaanse partners van de EU op WTO-niveau om multilaterale oplossingen te vinden voor de grote verdeeldheid met betrekking tot mondiale landbouwbeleidskwesties, zoals besproken is door de landbouwcommissie van de WTO;
41. benadrukt dat er multilaterale handelsregels nodig zijn die substantiële en duurzame landbouw ondersteunen op basis van alomvattende landbouwhervormingen in diverse Afrikaanse staten die moeten worden uitgevoerd om de voedselzekerheid op het hele continent te waarborgen; beklemtoont in dit verband hoe belangrijk de bescherming en bevordering van het recht van lokale gemeenschappen op toegang tot en beheer van natuurlijke hulpbronnen als land en water; hekelt het feit dat landroof in Afrika schering en inslag is; maakt zich zorgen over de omvang van de aankoop van grond door buitenlandse investeerders in Afrika, die geconcentreerd is in landen met een zwakkere bestuursstructuur en een bedreiging kan vormen voor de voedselzekerheid en de toegang tot land en water; benadrukt het belang van de introductie van een inclusief proces gericht op de waarborging van de effectieve deelname van maatschappelijke organisaties en lokale gemeenschappen in de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van beleidsmaatregelen en acties met betrekking tot landroof; vraagt dat in alle projecten ter bescherming van landrechten, inclusief in het kader van handel, de vrijwillige richtsnoeren voor een verantwoord beheer van grondbezit, visgronden en bossen in het kader van de nationale voedselzekerheid worden nageleefd en dat maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat projecten niet de landrechten in gevaar brengen van kleine boeren, en met name die van vrouwen; dringt er bij de EU en Afrika bovendien op aan de rechten van inheemse volkeren op eigendom en beheer van hun land en natuurlijke rijkdommen, zoals vastgelegd in de Verklaring over de rechten van inheemse volken van de VN en Verdrag nr. 169 van de IAO, te erkennen en het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming te eerbiedigen;
42. benadrukt dat het handelspartnerschap tussen de EU en Afrika het recht van Afrikaanse landen op voedselsoevereiniteit moet waarborgen, moet zorgen voor naleving van de beginselen van duurzaamheid en nooit de voedselzekerheid, voedselveiligheid en voedselkwaliteit mag ondermijnen, noch ontbossing of de achteruitgang van het milieu in de hand mag werken; beklemtoont dat dit meer inzet op beide continenten zal vereisen, evenals de stimulering van veilige, veerkrachtige en duurzame agrovoedingssystemen teneinde de inspanningen te intensiveren voor de verwezenlijking van de SDG “geen honger in 2030”; stelt vast dat de waardeketens geherstructureerd moeten worden zodat meer van de verwerking en de waardetoevoeging van de productie plaatsvindt in de landen van oorsprong; wijst er nogmaals op dat producten met een beschermde oorsprongsbenaming moeten worden geëerbiedigd; verzoekt de Commissie te zorgen voor investeringsinstrumenten, zoals Global Gateway en Europa in de wereld, bij te dragen tot de ontwikkeling van een duurzame landbouwsector in Afrika overeenkomstig de SDG’s, en de uitvoering van de AfCFTA voor intra-Afrikaanse landbouwhandel te ondersteunen; verzoekt de Commissie onderwijs en opleiding te vergemakkelijken om duurzame landbouwpraktijken, zoals agro-ecologie, in Afrika te stimuleren en te bevorderen en om bestaande initiatieven in Afrika te versterken; herinnert eraan dat het feit dat het vermogen van de agro-ecologie om de economische, milieu- en maatschappelijke aspecten van duurzaamheid met elkaar te verzoenen, wordt erkend in belangrijke verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering en het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten, alsmede in de door de Wereldbank en de FAO geleide Internationale beoordeling van landbouwkennis, wetenschap en technologie voor ontwikkeling; verzoekt de EU en Afrika tijdens de 15e Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit een voortrekkersrol te spelen bij de sluiting van een ambitieuze mondiale overeenkomst; merkt in dit verband op dat duurzame landbouw en duurzamere voeding in Europa aanzienlijk kunnen bijdragen tot het verzekeren van voedselzekerheid in Afrikaanse landen;
43. vestigt de aandacht op de asymmetrische afhankelijkheid van sommige Afrikaanse landen van landbouwimport voor voedselzekerheid; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de gevolgen van de inval van Rusland in Oekraïne voor de levering van bepaalde landbouwproducten, en met name granen, en wijst erop dat veel landen sterk afhankelijk zijn van deze import; wijst bovendien op de verstoringen van mondiale toeleveringsketens en prijsstijgingen die leiden tot wereldwijde voedselonzekerheid, vooral op het Afrikaanse continent; is verheugd over het besluit van de Commissie om de gevolgen van de oorlog tussen Rusland en Oekraïne voor de graanimport en voedselzekerheid te beoordelen, en verzoekt de Commissie snel actie te ondernemen tegen mogelijke humanitaire crises; wijst voorts met klem op de ontwrichtende invloed van de oorlog op de uitvoer van bepaalde Afrikaanse producten naar Rusland, zoals citrusvruchten, koffie en thee; verzoekt de Commissie samen te werken met Afrikaanse landen om toegang tot landbouwproducten veilig te stellen, gebruik te maken van het bestaande handelsinstrumentarium om toegang tot landbouwproducten voor onze Afrikaanse partners aan te pakken en te vergemakkelijken en hen te ondersteunen bij het stimuleren van hun landbouwproductie met het oog op de vergroting van hun voedselveerkracht;
44. wijst erop dat de EU-export van agrovoedingsmiddelen naar Afrika in 2020 een waarde had van 17,6 miljard EUR en dat de import vanuit Afrika een waarde had van 16,5 miljard EUR, dat Afrikaanse landen dus belangrijke exportbestemmingen zijn voor de EU, en dat de EU-markt de grootste importeur van landbouw- en voedingsproducten uit Afrika is; wijst erop dat importproducten uit Afrika en met name agrovoedingsproducten moeten voldoen aan de EU-normen inzake gezondheid, veiligheid en kwaliteit, inclusief de normen betreffende het gebruik van hormonen, antibiotica en genetisch gemodificeerde organismen; benadrukt dat er moet worden gezorgd voor technische ondersteuning en opleiding zodat Afrikaanse producenten over de mogelijkheid en de knowhow beschikken om aan deze normen te voldoen; is ervan overtuigd dat de EU als grote mondiale speler in de agrovoedingssector met Afrikaanse landen moet samenwerken aan de verdere ontwikkeling van de benchmarks en internationale normen voor duurzame voedselsystemen, op basis van eerbiediging van mensenrechten en arbeidsrechten, eerlijke concurrentie, het voorzorgsbeginsel, milieubescherming en dierenwelzijn overeenkomstig de regels van de WTO; wijst erop dat de EU zich ertoe verplicht heeft samen met al haar partners de wereldwijde overgang naar duurzame agrovoedingssystemen te ondersteunen en te bevorderen overeenkomstig de doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie en de SDG’s; wijst erop dat de EU en Afrika de doelstelling delen om de manier te veranderen waarop we ons voedsel produceren, distribueren en consumeren; merkt daarom op dat bij de samenwerking tussen de EU en haar Afrikaanse partners de nadruk moet worden gelegd op de centrale kwestie van voedselvoorziening, door middel van op maat gesneden programma’s voor samenwerking tussen Europese en Afrikaanse landbouwers en kmo’s, gerichte investeringen in duurzame landbouwontwikkeling, en moderne vervoernetwerken en passende opslagvoorzieningen waarmee Afrikaanse landbouwers hun activiteiten weerbaar kunnen maken tegen klimaatgerelateerde uitdagingen;
45. pleit voor meer beleidscoherentie op EU-niveau in de context van de handel in agrovoedingsmiddelen, gezien de mondiale implicaties van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van de handel in landbouwproducten voor het bereiken van de SDG’s; roept de EU ertoe op rekening te houden met de conclusies van de Taskforce voor het Afrikaanse platteland betreffende de noodzaak van investeringen in voedselketens in Afrika, met bijzondere aandacht voor producten met een toegevoegde waarde; verzoekt de EU en haar lidstaten actief samen te werken met Afrikaanse partners om synergieën tot stand te brengen tussen het beleid met betrekking tot de strategie EU-Afrika en de Europese Green Deal, en in het bijzonder de externe dimensie van de “van boer tot bord”-strategie;
46. onderstreept het belang van onderzoek en innovatie om landbouwers ertoe aan te zetten zich te bekeren tot duurzame landbouwpraktijken en productieve landbouwecosystemen en voedselsystemen in droge gebieden; pleit er in dit opzicht voor in het kader van een rechtvaardige transitie de Afrikaanse traditionele kennis meer te benutten, met name op het gebied van landbouwpraktijken, visserij en de bescherming van bossen, zodat de positie van Afrikaanse volkeren en lokale gemeenschappen kan worden versterkt;
47. betreurt het gebrek aan erkenning van het strategisch belang van weidegrond, dat ongeveer 43 % van het Afrikaanse grondoppervlak beslaat en dus een belangrijke koolstofput vormt; wijst erop dat het belangrijk is kleine landbouwbedrijven, nomadische veeteelt en andere traditionele/lokale voedselsystemen te ondersteunen zodat zij weerbaarder worden en beter kunnen bijdragen aan de voedselzekerheid, het duurzaam beheer van hulpbronnen en het behoud van de biodiversiteit; stelt vast dat bijvoorbeeld beweidingsrechten en gemeenschapsweiden traditionele landgebruiksrechten vormen, die op gewoonterecht berusten en niet op gesecuritiseerde eigendomsrechten; roept de Commissie ertoe op samen met lokale gemeenschappen en lokale belanghebbenden een strategie te ontwikkelen om volledig gebruik te maken van hun potentieel door middel van duurzaam begrazingsbeheer, bijvoorbeeld door veehouders; pleit ervoor aandacht te besteden aan spanningen tussen gevestigde landbouwgemeenschappen en nomadische gemeenschappen, met name in regio’s met overlappende etnisch-religieuze conflicten;
48. beveelt aan de onwelkome trend dat steeds meer mensen in Afrika met voedselonzekerheid kampen te keren door humanitaire, ontwikkelings- en vredesopbouwende beleidsmaatregelen in door conflicten getroffen gebieden op te nemen, door klimaatveerkracht in alle voedselsystemen te vergroten, door veerkracht van de kwetsbaarsten voor economische tegenslag te versterken, door tussen te komen in de voedselvoorzieningsketen om de kostprijs van voedzame voeding te verlagen en de voedzaamheid van levensmiddelen te verhogen, door armoede en structurele ongelijkheden aan te pakken, door ervoor te zorgen dat optreden inclusief en gunstig is voor armen, en door voedselomgevingen te versterken en het consumentengedrag te veranderen om, onder meer aan de hand van handelsmaatregelen, voedingspatronen te bevorderen die een positief effect hebben op de menselijke gezondheid en het milieu; onderstreept de noodzaak van duurzaam en innovatief beleid dat Afrikaanse landen in staat stelt oudere en meer vervuilende technologieën en landbouwpraktijken “voorbij te snellen” met als doel een ecologische en sociale overgang naar een duurzame agrovoedingssector; wijst erop dat de landbouw- en de levensmiddelensector een centrale rol spelen in de Afrikaanse economie en in het bieden van behoorlijke en duurzame arbeidskansen op het platteland in de vele kleine landbouwbedrijven of familieboerderijen door middel van maatregelen ter vergroting van de weerbaarheid, de duurzame modernisering van landbouwpraktijken, een betere productkwaliteit en productdiversificatie; verzoekt de Commissie lokale landbouwbedrijven te ondersteunen en het vermogen van kleine en familieboerderijen te verbeteren opdat zij beter kunnen concurreren met grote landbouwbedrijven; maakt zich zorgen over de toenemende uitbreiding van deze sterk geïndustrialiseerde landbouwbedrijven op basis van monoculturen, die bijdragen tot grotere sociale ongelijkheden, bodemerosie en het aanhoudende verlies van biodiversiteit; benadrukt landbouwers een belangrijke rol spelen bij de versterking van circulaire economieën in de verschillende Afrikaanse regio’s; is ingenomen met het voorstel van de Taskforce voor het Afrikaanse platteland met betrekking tot de instelling van een jumelageprogramma voor de EU en Afrika waarin landbouworganen van EU-lidstaten en van partnerlanden in Afrika worden gekoppeld opdat toegewijde, vergelijkbare partners optimale werkmethoden en kennis kunnen uitwisselen;
49. onderstreept het feit dat het gebruik van pesticiden in de intensieve landbouw in Afrika gevolgen kan hebben voor de gezondheid van werknemers die weinig toegang hebben tot opleidingen op het gebied van gewasbescherming en gezondheidszorg, en bovendien milieuschade kan aanrichten; dringt aan op onderwijs en opleiding op het gebied van duurzame gewasbeschermingsmethoden en alternatieven voor pesticiden en op een minimale blootstelling aan gevaarlijke stoffen; hekelt het feit dat de EU twee maten en twee gewichten hanteert met betrekking tot pesticiden, door toe te staan dat gevaarlijke stoffen die in de EU verboden zijn, worden uitgevoerd naar Afrikaanse landen en andere niet-EU-landen; vraagt daarom om een wijziging van de huidige EU-regels om deze juridische incoherentie weg te nemen, in overeenstemming met het Verdrag van Rotterdam van 1998 en de Europese Green Deal;
50. benadrukt dat Afrikaanse landen moeten worden geholpen om het gebruik van in de EU verboden pesticiden te verminderen door het ontwikkelen van alternatieve systemen voor plaagbestrijding; wijst op de inconsistentie van de EU bij het toestaan van de uitvoer naar Afrikaanse en andere niet-EU-landen van pesticiden die op de interne markt van de EU niet zijn toegestaan; dringt aan op een snelle beëindiging van deze inconsistentie, die immers volledig in strijd is met de geest van de Green Deal;
51. wijst erop dat in vergelijking met andere regio’s in de wereld, de verdeling van toegevoegde waarde in landbouwwaardeketens hoofdzakelijk ongunstig is voor kleine Afrikaanse landbouwbedrijven, hetgeen is terug te zien in de gevolgen van marktconcentratie voor landbouwers en landen die cacao produceren; is verheugd over het initiatief van Ghana en Ivoorkust om een onderscheidend leefbaar inkomen voor cacao in te voeren; is ingenomen met de oprichting van het EU-initiatief voor duurzame cacao en verzoekt de Europese Commissie sectorbrede verbintenissen van de particuliere sector aan te moedigen om cacaoboeren eerlijke prijzen te betalen zodat zij duurzaam en zonder kinderarbeid kunnen produceren; herinnert eraan dat de handelsbetrekkingen en -initiatieven tussen de EU en Afrika, zoals met betrekking tot cacao, gebaseerd moeten zijn op transparante en betrouwbare monitoring en verantwoordingsplicht; dringt erop aan dat de multistakeholderbenadering wordt gewaarborgd door middel van specifieke mechanismen om het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de ontwikkeling van strategieën en sectoraal beleid; is het eens met de standpunten van de cacaocoalitie dat de wetgeving inzake zorgvuldigheid van de EU, waaraan momenteel wordt gewerkt, met inbegrip van de regelgeving betreffende ontbossing, in de eerste plaats moet zorgen voor een inkomen voor cacaoboeren als essentiële stap om te komen tot een duurzame cacaosector;
52. vreest dat het handelsbeleid van de EU ten opzichte van Afrika zeer versnipperd is; herhaalt dat de verschillende EPO’s moeten bijdragen aan de ontwikkeling van intra-Afrikaanse integratie en een eerlijk en duurzaam handelsmodel, en armoede moeten wegnemen; merkt op dat de standpunten met betrekking tot de evaluatie van de EPO’s uiteenlopen en dat sommigen in de EU en Afrika van mening zijn dat de EPO’s die in de afgelopen tien jaar zijn onderhandeld, niet voldoende aan de vereisten van een nieuw partnerschap voldoen en in de eerste plaats gericht zijn op de handhaving van de belangen van de EU, dat de export van de EU naar de landen van de EPO’s de lokale productie heeft aangetast, met name in de landbouw, waarbij zij betreuren dat belangrijke doelstellingen van de EPO’s, waaronder de diversificatie van waardeketens en de bevordering van regionale integratie in Afrika, niet zijn verwezenlijkt en dat er nog altijd voornamelijk landbouwproducten en grondstoffen worden geëxporteerd, en dat dit bovendien een van de redenen is dat de EPO’s in veel Afrikaanse landen vaak met kritiek worden bejegend of zelfs worden afgewezen; merkt op dat anderen in de EU en in de AU echter van mening zijn dat EPO’s bijdragen tot duurzame ontwikkeling en deze bevorderen overeenkomstig de SDG’s en de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, armoede wegnemen, intra-Afrikaanse handelsstromen stimuleren, regionale integratie verbeteren, bijdragen tot de vergemakkelijking van de handel en het wegnemen van onnodige belemmeringen voor de handel, de markttoegang voor bedrijven op de EU-markt en Afrikaanse markten bevorderen, met name voor kmo’s, overheids- en particuliere investeringen in Afrika stimuleren, goede en duurzame landbouwpraktijken bevorderen en de handelsbetrekkingen tussen de EU en Afrika bevorderen, rekening houdend met de resultaten van de top EU-AU; merkt op dat laatstgenoemden daarnaast van mening zijn dat de EPO’s, om deze rol ten volle te kunnen vervullen en de integratie van Europese en Afrikaanse waardeketens te ondersteunen, moeten worden uitgevoerd en gemoderniseerd en dat daarbij bepalingen in de EPO’s moeten worden opgenomen die grensoverschrijdende waardeketens ondersteunen, met inbegrip van aanvullende gebieden, zoals de handel in diensten, investeringen, intellectuele-eigendomsrechten en mededinging, die bedrijven en investeerders garanties bieden met betrekking tot het bedrijfsleven in deze landen;
53. is van mening dat EPO’s de Afrikaanse landen in staat moeten stellen om handelsmogelijkheden op het gebied van voedselzekerheid, gezondheidszorg, en armoedebestrijding beter te benutten;
54. brengt in herinnering dat de eis van de EU om exportheffingen op grondstoffen te verbieden gedurende lange tijd een struikelblok heeft gevormd bij het onderhandelingsproces over EPO’s; benadrukt dat economieën die voor hun inkomsten vrijwel uitsluitend afhankelijk zijn van de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, door een dergelijk verbod afhankelijk kunnen worden van hulp en tegelijkertijd in hun economische diversificatie worden gehinderd; beklemtoont het recht van Afrikaanse landen om grondstoffen in hun algemeen belang te reguleren en verzoekt de EU af te zien van een handelsbeleid dat Afrikaanse landen als algemene regel verbiedt exportheffingen op grondstoffen te heffen, voor zover dit verenigbaar is met de WTO;
55. herhaalt zijn verzoek om een diepgaande analyse van de gevolgen van EPO’s voor lokale economieën, regionale integratie, economische diversificatie en de SDG’s alvorens nieuwe EPO’s te onderhandelen; pleit voor de modernisering van EPA’s door middel van de toevoeging van sterke, bindende en afdwingbare hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling die zijn afgestemd op de Overeenkomst van Parijs; verzoekt de Commissie in dit verband samen te werken met de Afrikaanse partners om eerlijke en duurzame handel te bevorderen, met name aan de hand van hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling in EPO’s, en met de partners samen te werken aan de aankomende herziening op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling; benadrukt voorts het feit dat het belangrijk is de doelstelling om dwangarbeid en kinderarbeid te bestrijden op te nemen in de hoofdstukken over handel en duurzame ontwikkeling van de handelsovereenkomsten van de Unie, gezien de wijdverbreidheid ervan in de landbouwsector; pleit voor systematische, transparante en empirisch onderbouwde monitoring door alle belanghebbenden, waaronder het maatschappelijk middenveld en gemeenschappen, lokale overheden en nationale parlementen in de EU en in Afrika, van de uitvoering van handelsovereenkomsten tussen de EU en Afrika, en eerbiediging van de beginselen van beleidscoherentie voor ontwikkeling en beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling; pleit voor een diepgaande analyse van de gevolgen van EPO’s en handelsovereenkomsten voor Afrikaanse landen om na te gaan in hoeverre zij verenigbaar zijn met de inspanningen ter ondersteuning van het AfCFTA-proces en de continentale integratie in Afrika, alsook met de noodzaak om ervoor te zorgen dat deze stroken met de SDG’s en artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; pleit ervoor de bepalingen van EPO’s die moeten worden nagestreefd, aan te passen op basis van de resultaten; verzoekt de Commissie bij de herziening van EPO’s in voorkomend geval mogelijke gevolgen die de doelstellingen van ontwikkeling op de intra-Afrikaanse markt kunnen belemmeren, aan te pakken, te beperken en te vermijden, in nauwe samenwerking met de Afrikaanse partners; beklemtoont dat; EPO’s de verdere ontwikkeling van de AfCFTA moeten ondersteunen; verzoekt de Commissie te verzekeren dat EPO’s de basis vormen voor de versterking van de economische betrekkingen tussen de partijen op een wederzijds voordelige manier, rekening houdend met hun respectieve ontwikkelingsniveaus; verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan kmo’s, en technische bijstand te verlenen aan Afrikaanse kmo’s die naar de EU exporteren; merkt op dat de EPO’s aantrekkelijker moeten worden gemaakt door er aanvullende elementen in op te nemen, zoals capaciteitsopbouw, het aanmoedigen van vrouwen om deel te nemen aan de economie, inclusief de landbouw, en investeringen in kansen voor jongeren in Afrikaanse landen;
56. herinnert eraan dat naast de tenuitvoerlegging van hoofdstukken over duurzaamheid tegelijkertijd via de ontwikkelingshulp van de EU en andere investeringen de capaciteit moet worden opgebouwd om partnerlanden te helpen hun toezeggingen(17) na te komen, en dat belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld betrokken moeten worden bij het toezicht(18);
57. is verheugd over de hervorming van de verordening inzake het stelsel van algemene tariefpreferenties (SAP)(19) en de rol die deze speelt bij de uitbreiding van handelskansen door de diversificatie van de export voor ontwikkelingslanden te vergemakkelijken, duurzame ontwikkeling te bevorderen en de eerbiediging van de mensenrechten, arbeidsrechten, milieubescherming, duurzame ontwikkeling, goed bestuur en gendergelijkheid te waarborgen; wijst erop dat verscheidene Afrikaanse landen in de nabije toekomst geen MOL’s meer zullen zijn en onderstreept dat de vlotte transitie van deze landen naar SAP-landen moet worden ondersteund; is van mening dat deze landen baat zouden hebben bij de SAP+-status en spoort ze aan te overwegen een aanvraag in te dienen; verzoekt de Commissie deze potentiële kandidaten proactief te benaderen en ondersteuning te bieden bij hun stappen om aan de criteria te voldoen, en te zorgen voor een vlotte transitie van MOL naar SAP+-partnerland; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het SAP een aanvulling vormt op andere handelsbeleidsinitiatieven op het Afrikaanse continent; verzoekt de landen in de regio die van het SAP en de regeling “alles behalve wapens” profiteren te werken aan de versterking van de doeltreffende uitvoering van hun internationale verplichtingen;
58. pleit voor meer investeringen in onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot groene goederen en technologieën; verzoekt de Commissie de nodige stappen te zetten om ervoor te zorgen dat de uitvoering van de toekomstige EU-regels inzake zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en ontbossing aanspoort tot betrekkingen op de lange termijn en verbeterde aankooppraktijken, zodat werknemers een leefbaar loon en kleine landbouwbedrijven een leefbaar inkomen kunnen krijgen, het milieu wordt geëerbiedigd en belanghebbenden, onder wie de houders van rechten, in alle fasen van het proces inzake zorgvuldigheid op betekenisvolle wijze bij de zaken worden betrokken; wijst erop dat Afrika een uitzonderlijke biodiversiteit herbergt; uit zijn ernstige bezorgdheid over de overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen en de effecten van een verminderde biodiversiteit op de niveaus van weerbaarheid; is bijzonder verontrust over het toenemende tempo van ontbossing in Afrika, met name in het Congobekken, waar in 2020 na Brazilië het meeste oerbos verloren ging, en in Kameroen, alsook over de smokkel van zeldzame wilde diersoorten; herinnert eraan dat de vernietiging van de Afrikaanse regenwouden tot een onomkeerbaar verlies van biodiversiteit en koolstofopslagcapaciteit leidt, en tot de teloorgang van de habitat en leefwijzen van inheemse gemeenschappen; herinnert eraan dat bossen aanzienlijk bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen, de bescherming van de biodiversiteit en het voorkomen van woestijnvorming en extreme bodemerosie; benadrukt dat water cruciaal is voor de sociale en economische veerkracht, met name wat betreft voedsel- en voedingszekerheid, en dat water een schaarse hulpbron dreigt te worden; is daarom van oordeel dat meer nadruk moet worden gelegd op watervoorziening; onderstreept dat woestijnvorming en sprinkhanenplagen de sowieso al problematische voedselsituatie in Afrika hebben verergerd en dat de COVID-19-pandemie en de daaruit voortvloeiende economische en logistieke problemen het potentieel van lokale en regionale markten voor het aanpakken van kwetsbaarheden en tekortkomingen in het wereldwijde voedselsysteem onder de aandacht hebben gebracht; is van mening dat een handelspartnerschap moet stoelen op bepaalde modellen of technologieën die goed zijn aangepast aan de landbouwmodellen, -economieën en -gewassen van Afrikaanse landen, met name door opleiding en uitwisseling van kennis, waardoor landbouwers zeggenschap, onafhankelijkheid en initiatiefrecht krijgen;
59. wijst op de belangrijke rol die steden en gemeenten spelen bij de bevordering van de geest van eerlijke handel; prijst de lancering door de Commissie van de prijs voor EU-steden voor eerlijke en ethische handel; prijst vicevoorzitter van de Commissie en commissaris voor Handel Valdis Dombrovskis voor zijn inzet om dit belangrijke initiatief voort te zetten; verzoekt de Commissie te streven naar samenwerking met de Commissie van de AU om rechtstreekse samenwerking tussen steden en gemeenten op beide continenten te stimuleren teneinde eerlijke en ethische handelsbetrekkingen te bevorderen en de zichtbaarheid van de vele respectieve initiatieven van stadsraden te vergroten;
60. is van mening dat nu, na de COVID-19-pandemie, op mondiaal niveau en vooral met betrekking tot Afrika meer dan ooit gezocht moet worden naar nieuwe benaderingen om te komen tot economische, commerciële en handelsbetrekkingen die gebaseerd zijn op eerlijke en ethische handel en op de beginselen van solidariteit en samenwerking;
61. is verheugd over de verklaring die is overeengekomen tijdens de vergadering van leiders van lokale en regionale regeringen van de lidstaten van de Afrikaanse Unie en de Europese Unie van 15 februari 2022 in Brussel, waarin onder meer wordt benadrukt dat 65 % van de 169 doelstellingen in het kader van de SDG’s alleen kunnen worden behaald met de betrokkenheid van lokale en regionale regeringen;
62. is ingenomen met het akkoord van de Raad van Ministers van de AfCFTA over gemeenschappelijke oorsprongsregels voor 87,7 % van de goederen of 3 800 tarieflijnen die onder de AfCFTA vallen; verzoekt de Europese Commissie de oorsprongsregels te harmoniseren en met een voorstel te komen voor eengemaakte oorsprongsregels voor handel met alle Afrikaanse landen, op basis van de onlangs binnen de AfCFTA overeengekomen regels, en de veelheid van oorsprongsregels in de verschillende handelsovereenkomsten en -regelingen van de EU met regio’s en landen in Afrika te vervangen; is ervan overtuigd dat dit ook ten goede zou komen van ondernemingen en douaneautoriteiten in de EU; verzoekt de Commissie op zoek te gaan naar meer mogelijkheden en maatregelen om verbanden en synergieën tussen de verschillende handelsregelingen van de EU met Afrikaanse landen en de AfCFTA te versterken; is verheugd over de doelstelling van de AfCFTA om de regionale differentiatie en de uitbreiding en interconnectie van infrastructuursystemen te verbeteren; verzoekt de EU de handen ineen te slaan met het secretariaat van de AfCFTA om vooruitgang te boeken met betrekking tot de capaciteitsopbouw en technische steun voor de uitvoering van de AfCFTA;
63. is verheugd dat de EIB in november 2021 haar eerste hub in Afrika heeft geopend, in de Keniaanse hoofdstad Nairobi;
64. waardeert het initiatief van de Raad en de Commissie om de eerste Afrika-Europa-week te organiseren, die in februari 2022 in Brussel heeft plaatsgevonden; is ingenomen met het nuttige werk van de vele duizenden vertegenwoordigers van jongerenorganisaties, maatschappelijke organisaties, lokale autoriteiten en uit de culturele sector en het bedrijfsleven; wijst erop dat een betere betrokkenheid van de EU bij jonge Afrikanen en de Afrikaanse diaspora in de EU de relatie tussen de EU en Afrika op de lange termijn structureel kan verbeteren; betreurt in dit verband dat het Europees Parlement niet meer bij de zaken betrokken was en dat de evenementen samenvielen met de plenaire vergadering van het Parlement in Straatsburg; beklemtoont hoe belangrijk het is om vóór de aankomende initiatieven betere samenwerking tussen alle belanghebbenden, waaronder bedrijfsorganisaties, te bevorderen; verzoekt de Commissie de Afrika-Europa-week jaarlijks te organiseren en jongeren, en met name vrouwen en meisjes, te betrekken bij besprekingen die tijdens de Afrika-Europa-week worden gehouden;
65. verzoekt de Commissie zich toe te spitsen op toekomstige edities van de bedrijfstoppen EU-Afrika over het potentieel dat lokale economische en duurzame productiealternatieven, zoals biologische en fairtradeproducten, kleinschalige landbouwcoöperaties en belanghebbenden uit de sociale economie, kunnen hebben bij de opbouw van een duurzamer en eerlijker handelspartnerschap tussen Afrika en de EU;
66. benadrukt dat belanghebbenden, en met name bedrijfsorganisaties van kmo’s van het hele Afrikaanse continent, alsook de steeds belangrijker wordende maatschappelijke organisaties uit zowel de EU als de AU, meer moeten worden betrokken bij de debatten over de nieuwe dimensie van handel, investeringen en economische samenwerking, die gericht zijn op eerlijke en ethische betrekkingen;
67. merkt op dat vervoersnetwerken van cruciaal belang zijn voor handel en welvarende economieën; benadrukt dat het platteland en stedelijke gebieden in Afrika beter met elkaar moeten worden verbonden om te zorgen voor een betere onderlinge verbondenheid binnen Afrikaanse landen en op het Afrikaanse continent; benadrukt dat voorstellen van Team Europa voor de uitvoering van infrastructuurprojecten voortbouwen op de behoeften die door de AU zijn vastgesteld in het Programma voor infrastructurele ontwikkeling in Afrika; pleit er in dit verband voor lokale en regionale belanghebbenden te betrekken bij het besluitvormingsproces met betrekking tot de aard en de omvang van infrastructuurprojecten; herinnert eraan dat naar schatting 53 % van de wegen in Afrika onverhard is en geïsoleerd is van handelshubs, en dat minder dan de helft van de bevolking in plattelandsgebieden het hele jaar door toegang heeft tot functionele wegen, hetgeen aantoont dat niet alleen in vlaggenschipprojecten moet worden geïnvesteerd; pleit daarnaast voor investeringen in koelketenlogistiek en moderne opslagfaciliteiten, en voor algemeen verbeterde logistiek tussen productie- en consumptielocaties om landbouwers, onder meer met het oog op de snelle verstedelijking van Afrika, in staat te stellen hun landbouwproducten over bepaalde afstanden te leveren, en daarmee bij te dragen tot de beëindiging van de voedselonzekerheid; merkt op dat een werkend vervoersnetwerk en investeringen in infrastructuurprojecten kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van Afrikaanse economieën; verzoekt de Commissie via haar handels- en investeringsinstrumenten voor Afrika overheids- en particuliere investeringen voor Afrikaanse infrastructuurprojecten te vergemakkelijken;
68. is voorstander van een breed debat met als doel modellen en plannen te heroverwegen om infrastructuur te ontwikkelen en alternatieve mobiliteitsmodellen en 21e-eeuwse moderne mobiliteitsoplossingen voor iedereen in de regio’s en op het hele continent vast te stellen, op basis van de getrokken lering in de EU en andere geïndustrialiseerde landen om te voorkomen dat hier fouten worden gemaakt;
69. wijst erop dat onderwijs en professionele opleiding die mensen de vaardigheden bijbrengen die de arbeidsmarkt vereist, sleutelfactoren voor ontwikkeling zijn; is in dit verband van oordeel dat de samenwerking tussen universiteiten, onderzoeksinstellingen en programma’s voor beroepsonderwijs en -opleiding van beide continenten moet worden versterkt; is van mening dat in dat opzicht door de particuliere sector gestuurde initiatieven voor ondernemerschap en beroepsonderwijs en -opleiding in Afrika ondersteund en beter gecoördineerd moeten worden, nu tijdens de pandemie duidelijk is gebleken hoe belangrijk zowel digitale vaardigheden als digitale leermethoden zijn;
70. deelt de langetermijnvisie om een alomvattende handels-, samenwerkings- en ontwikkelingsovereenkomst tussen de EU en Afrika tot stand te brengen die voortbouwt op de AfCFTA; benadrukt dat een handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen continenten moet worden voorafgegaan door de nuttige ontwikkeling van een robuuste en veerkrachtige intra-Afrikaanse markt; wijst in dit verband op de rol van verbintenissen inzake handelsbeleid van de EU met Afrika bij de ontwikkeling van de intra-Afrikaanse markt; verzoekt de Commissie het Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de langetermijndoelstelling van een handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen continenten, met name door middel van de diverse beleidsinstrumenten met betrekking tot Afrika;
71. dringt aan op een verantwoorde en snelle uitvoering van de toezeggingen inzake handel en investeringen die tijdens de top EU-AU van 2022 zijn overeengekomen, en verzoekt de Commissie structureel aan het Parlement verslag uit te brengen over de verbintenissen van de desbetreffende commissies inzake handel en investeringen;
72. is ingenomen met het Afrika-EU-initiatief voor groene energie van de EU en met de blijvende steun van de EU aan de Afrikaanse interne elektriciteitsmarkt; benadrukt dat de toegang tot energie tegen een betaalbare prijs voor iedereen als gemeenschappelijk goed en grondrecht moet worden gewaarborgd en dat de toegang tot energie en de toekomstige energievraag belangrijke kwesties zijn die de EU en Afrika samen aan de orde moeten stellen; merkt op dat het nieuwe potentieel voor hernieuwbare energie en koolstofarme energie in Afrika moet worden benut en dat geïnvesteerd moet worden in sectoren met een hogere toegevoegde waarde, zoals groen staal en groene waterstof, met name door de samenwerking op het gebied van technologie te verbeteren en de export van schone energie te intensiveren; wijst erop dat technische bijstand voor de regulering van de energiemarkt nodig is en door samenwerking tussen de EU en Afrika moet worden verstrekt, evenals de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen; wijst erop dat samenwerking op het gebied van duurzame energie een van de hoofdkenmerken moet zijn van de Global Gateway met betrekking tot Afrika; is verheugd over de in het kader van de Global Gateway gedane toezegging om 2,4 miljard EUR aan subsidies voor Sub-Saharaans Afrika en 1,08 miljard EUR voor Noord-Afrika te mobiliseren ter ondersteuning van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, de rechtvaardige transitie en de vergroening van lokale waardeketens; pleit voor een genderbewuste investeringsaanpak in de energiesector om vrouwen te empoweren als energieleiders, werknemers en consumenten;
73. benadrukt hoe belangrijk het is om partnerschappen aan te gaan om de duurzaamheid van waardeketens voor grondstoffen te verbeteren, en daarbij voort te bouwen op het actieplan inzake kritieke grondstoffen en gebruik te maken van alle instrumenten voor buitenlands beleid van de EU;
74. pleit ervoor rekening te houden met het verband tussen volksgezondheid en biodiversiteit, in overeenstemming met de “één gezondheid”-benadering van de VN, en is verheugd over de aankondiging van het NaturAfrica-initiatief, waarmee wordt beoogd wilde dieren en ecosystemen in Afrika te beschermen, en de herziening van het actieplan tegen de handel in wilde dieren; stelt vast dat in de academische literatuur een aantal mondiale hotspots voor opkomende zoönotische ziekten in Afrika wordt geplaatst; beveelt aan effectbeoordelingen van de gevolgen voor de gezondheid van het risico op pandemische en nieuwe ziekten te ontwikkelen en op te nemen in grote ontwikkelings- en landgebruiksprojecten, gefaciliteerd door het hernieuwde partnerschap tussen de EU en de AU, om financiële hulp voor landgebruik te hervormen zodat voordelen en risico’s voor de biodiversiteit en de gezondheid worden vastgesteld en men zich hier uitdrukkelijk op kan richten; verzoekt de Commissie na te gaan of er richtsnoeren kunnen worden opgesteld voor Europese ondernemingen en investeerders die in Afrika actief zijn op het gebied van de toekomstige richtlijn voor passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven(20); verzoekt de EU en de AU aan te dringen op een nieuw intergouvernementeel “gezondheids- en handelspartnerschap”, dat erop gericht is risico’s op zoönotische ziekten bij de internationale handel in wilde dieren en planten te verlagen; benadrukt dat het NaturAfrica-initiatief moet worden ontwikkeld in onderling overleg met alle belanghebbenden, met bijzondere aandacht voor de rechten van lokale gemeenschappen, inheemse volkeren en vrouwen; is van mening dat het initiatief Afrikaanse overheden en de lokale bevolking moet helpen de belangrijkste rechtstreekse oorzaken van biodiversiteitsverlies en aantasting van het milieu holistisch en systematisch aan te pakken, onder meer door goed beheerde netwerken van beschermde gebieden ondersteuning te bieden; pleit ervoor in de EPO’s ambitieuze bepalingen betreffende biodiversiteit op te nemen die geïnspireerd zijn op de “één gezondheid”-benadering van de VN; is van mening dat de EU moet bijdragen aan de verwezenlijking van de Groene Muur in de Sahelregio, die in aanzienlijke mate zal bijdragen tot het stoppen van verdere woestijnvorming en aldus het inkomen uit de landbouw zal veiligstellen;
75. benadrukt dat mensenrechten en gendergelijkheid in de versterkte samenwerking tussen de EU en de AU centraal moeten staan, met bijzondere aandacht voor de gevolgen van opkomende en innovatieve technologieën voor de mensenrechten en de inclusie van vrouwen in de economie; wijst op het potentieel dat digitale handel kan hebben om de vergemakkelijking van handel in Afrika te bevorderen en te verbeteren, en verzoekt de Commissie digitale capaciteiten te bevorderen in het kader van de uitvoering van EPO’s en de uitvoering van de AfCFTA; verzoekt de Commissie de digitale agenda van de EU en de AU op te nemen in de verbintenis met haar mondiale strategische partners;
76. stelt vast dat de uitwisseling van kennis en de ontwikkeling van vaardigheden binnen Afrika kan bijdragen tot de ontwikkeling van duurzame handelsbetrekkingen; benadrukt dat digitale infrastructuur het potentieel heeft om de Afrikaanse economie te stimuleren en een drijvende kracht te zijn voor innovatie op het continent; pleit voor nauwere samenwerking op het gebied van de digitale agenda’s van de EU en de AU op basis van de beginselen van democratisch bestuur, ondersteunende multilaterale regels over e-commerce, doeltreffende regelgevingsmechanismen in het hele digitale domein en mechanismen voor mondiaal tot lokaal bestuur voor gegevens en digitale infrastructuur, waarin een mensgerichte ontwikkeling centraal staat; neemt kennis van de oprichting van de taskforce Digitale Economie AU-EU; wijst erop dat digitale betrekkingen tussen de EU en de AU het Afrikaanse streven naar digitale transformatie moeten bevorderen en het recht van regeringen moeten eerbiedigen om eigendom van gegevens te behouden en hun digitale economie te reguleren volgens hun ontwikkelingsbehoeften, en om een evenwichtigere digitale wereld tot stand te brengen; verzoekt de EU de digitale opschaling van Afrikaanse landen te ondersteunen met de hulp van UNCTAD-platforms die in het leven zijn geroepen om winsten voor duurzame ontwikkeling van digitale transformaties veilig te stellen; beklemtoont dat de digitale transformatie moet stroken met de beginselen inzake gegevensbescherming;
77. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Afrikaanse Unie en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten van de Afrikaanse Unie, en de secretaris-generaal van de AfCFTA.
Artikel van de FAO van 11 februari 2019 getiteld “FAO calls for urgent action to curb corruption, illicit exploitation of forests”, geraadpleegd op 1 juni 2022. Beschikbaar op: https://www.fao.org/africa/news/detail-news/en/c/1180700/
Artikel van het Ontwikkelingsprogramma van de VN in Ethiopië van 13 oktober 2016 getiteld “Gender gap costs sub-Saharan Africa $US95 billion a year: UND”, geraadpleegd op 3 juni 2022. Beschikbaar op: https://www.et.undp.org/content/ethiopia/en/home/presscenter/pressreleases/2016/08/28/gender-gap-costs-sub-saharan-africa-us95-billion-a-year-new-undp-report.html
Mededeling van de Commissie van 18 februari 2021 getiteld “Evaluatie van het handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid” (COM(2021)0066).
Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet‑financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1).
Deutsches Institut für Entwicklungspolitik, discussienota “Can Rules of Origin in Sub-Saharan Africa be Harmonized? A Political Economy Exploration”, januari 2016.
Deutsches Institut für Entwicklungspolitik, discussienota “Can Rules of Origin in Sub-Saharan Africa be Harmonized? A Political Economy Exploration”, januari 2016.
Verordening (EU) nr. 978/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad (PB L 303 van 31.10.2012, blz. 1).
Voorstel van de Commissie van 23 februari 2022 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 (COM(2022)0071).
De toekomst van het internationale investeringsbeleid van de EU
183k
62k
Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2022 over de toekomst van het internationale investeringsbeleid van de EU (2021/2176(INI))
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 207, lid 2,
– gezien Verordening (EU) nr. 1219/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen(1),
– gezien Verordening (EU) nr. 912/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor het regelen van de financiële verantwoordelijkheid in verband met scheidsgerechten voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten die zijn ingesteld bij internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is(2),
– gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen(3),
– gezien de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met name zijn advies 2/15 van 16 mei 2017 over de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de Republiek Singapore, zijn arrest van 6 maart 2018 in zaak C-284/16 (prejudiciële beslissing over de Slowaakse Republiek/Achmea BV), zijn advies 1/17 van 30 april 2019 over de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen Canada en de EU en haar lidstaten, zijn arrest van 2 september 2021 in zaak C‑741/19 (prejudiciële beslissing over de Republiek Moldavië/Komstroy LLC) en zijn arrest van 26 oktober 2021 in zaak C‑109/20 (prejudiciële beslissing over de Republiek Polen/PL Holdings Sàrl),
– gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid(4),
– gezien zijn resolutie van 13 december 2011 over handels- en investeringsbelemmeringen(5),
– gezien zijn resolutie van 7 juli 2015 over het externe effect van het handels- en investeringsbeleid van de EU op publiek-private initiatieven in landen buiten de EU(6),
– gezien zijn resolutie van 5 juli 2016 over een nieuw op te stellen toekomstgerichte en innovatieve strategie voor handel en investeringen(7),
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),
– gezien het verslag van de Commissie van 6 april 2020 over de toepassing van Verordening (EU) nr. 1219/2012 tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen (COM(2020)0134),
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 februari 2021 getiteld “Evaluatie van het handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid” (COM(2021)0066),
– gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2015 getiteld “Handel voor iedereen – Naar een meer verantwoord handels- en investeringsbeleid” (COM(2015)0497),
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2014 getiteld “Een investeringsplan voor Europa” (COM(2014)0903),
– gezien het verslag van de Commissie van 12 november 2020 over de uitvoering van EU-handelsovereenkomsten: 1 januari 2019 - 31 december 2019 (COM(2020)0705),
– gezien de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering, die is aangenomen op 12 december 2015,
– gezien de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds(8), die op 1 mei 2021 in werking is getreden, en met name titel II over diensten en investeringen,
– gezien het VN-Verdrag inzake transparantie in op een verdrag gebaseerde arbitrage tussen investeerders en staten van 2014, dat op 18 oktober 2017 in werking is getreden,
– gezien de handels- en investeringsovereenkomsten die de EU heeft gesloten, met name de “tweede-generatie-overeenkomsten” met landen als Canada, Singapore, Vietnam en Japan,
– gezien de VN-agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, die in 2015 werd aangenomen, en met name de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen,
– gezien de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, zoals deze in juni 2011 door de VN-Mensenrechtenraad zijn goedgekeurd,
– gezien algemene opmerking nr. 24 van 10 augustus 2017 van het VN-Comité inzake economische, sociale en culturele rechten over verplichtingen van staten krachtens het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten met betrekking tot bedrijfsactiviteiten,
– gezien de verslagen van 2019, 2020 en 2021 van de Conferentie van de Verenigde Naties voor handel en ontwikkeling (UNCTAD) over wereldwijde investeringen,
– gezien het investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling van UNCTAD van 2015,
– gezien de nota’s over de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten in het kader van de internationale investeringsovereenkomst van UNCTAD: feiten en cijfers voor 2019 en 2020,
– gezien het werkdocument van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 2018 over internationale investeringen getiteld “Societal benefits and costs of International Investment Agreements: a critical review of aspects and available empirical evidence” (Maatschappelijke baten en kosten van internationale investeringsovereenkomsten: een kritische beoordeling van aspecten en beschikbare empirische gegevens),
– gezien het OESO-werkdocument van 2014 over internationale investeringen getiteld “Investment Treaties and Shareholder Claims for Reflective Loss: Insights from Advanced Systems of Corporate Law” (Investeringsverdragen en claims van aandeelhouders voor reflectief verlies: inzichten op basis van geavanceerde vennootschapssrechtsystemen),
– gezien het mandaat dat in 2017 aan werkgroep III van de VN-Commissie voor internationaal handelsrecht (Uncitral) is gegeven om te werken aan een mogelijke hervorming van de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten,
– gezien de in 2018 door de Raad vastgestelde onderhandelingsrichtsnoeren waarbij de Commissie wordt gemachtigd om namens de EU en in het kader van Uncitral te onderhandelen over een verdrag tot oprichting van een multilateraal investeringsgerecht voor de beslechting van investeringsgeschillen, en het daaropvolgende EU-voorstel daarover,
– gezien het in 2017 gestarte moderniseringsproces van het Verdrag inzake het Energiehandvest en het tekstvoorstel van de EU daarover,
– gezien het besluit van Italië om zich met ingang van 1 januari 2015 terug te trekken uit het Verdrag inzake het Energiehandvest,
– gezien de overeenkomst tot beëindiging van bilaterale investeringsverdragen tussen de lidstaten van de Europese Unie(9),
– gezien de verklaring van de regeringen van de lidstaten van 15 januari 2019 over de rechtsgevolgen van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Achmea en over de bescherming van investeringen in de Europese Unie,
– gezien de overeenkomst tussen de Verenigde Staten, Mexico en Canada die op 1 juli 2020 in werking is getreden, en met name hoofdstuk 14 over investeringen,
– gezien de overeenkomst over het regionaal alomvattend economisch partnerschap van de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten, die op 1 januari 2022 in werking is getreden, en met name hoofdstuk 10 over investeringen,
– gezien het verslag van de VN-werkgroep over de mensenrechtenproblematiek in het kader van transnationale ondernemingen en andere bedrijven dat op 27 juli 2021 aan de Algemene Vergadering van de VN is voorgelegd, getiteld “Human rights -compatible international investment agreements” (Internationale investeringsovereenkomsten in overeenstemming met de mensenrechten),
– gezien artikel 54 van zijn Reglement,
– gezien het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A9-0166/2022),
A. overwegende dat buitenlandse directe investeringen sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie vallen, zoals verankerd in artikel 3, lid 1, punt e), artikel 206 en artikel 207 VWEU; overwegende dat het hervormingstraject van het internationale investeringsbeleid van de EU verder moet worden versneld en versterkt om de huidige problemen aan te pakken;
B. overwegende dat de EU ’s werelds grootste bestemming en bron van inkomende en uitgaande internationale investeringen is; overwegende dat deze investeringen bijdragen aan de duurzame economische groei van de EU en aan het scheppen van banen, hoewel uit de beschikbare empirische gegevens niet is gebleken dat er een direct causaal verband bestaat tussen internationale investeringsovereenkomsten (IIA’s) en het aantrekken van buitenlandse directe investeringen;
C. overwegende dat de stromen van buitenlandse directe investeringen (BDI) over de hele wereld al sinds 2015 afnemen en in 2020 als gevolg van de COVID-19-crisis dramatisch zijn gedaald (-38 %)(10); overwegende dat het verhogen van uitgaande en inkomende buitenlandse directe investeringen een belangrijk element blijft op de weg naar herstel voor de EU en voor talrijke andere economieën;
D. overwegende dat bepaalde onderdelen van het internationale investeringsbeleid van de EU, namelijk niet-directe buitenlandse investeringen (“portefeuillebeleggingen”) en de regeling voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie onder de gedeelde bevoegdheid van de EU en haar lidstaten vallen;
E. overwegende dat ongeveer 1 500 bilaterale investeringsverdragen die door de lidstaten zijn geratificeerd voordat het Verdrag van Lissabon werd ondertekend, nog steeds van kracht zijn, en, net als Verdrag inzake het Energiehandvest, een oud model van de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten bevatten; overwegende dat geen enkele van de IIA’s die de EU heeft gesloten sinds het Verdrag van Lissabon werd ondertekend, in werking is getreden;
F. overwegende dat de Europese Green Deal erop gericht is een antwoord te bieden op de uitdagingen van de klimaatverandering en de aantasting van het milieu; overwegende dat al het EU-beleid moet bijdragen aan deze doelstellingen, met inbegrip van het investeringsbeleid; overwegende dat er wereldwijd aanzienlijke investeringen nodig zijn om de doelstellingen van de Europese Green Deal te verwezenlijken, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN te bereiken en te herstellen van de COVID-19-pandemie; overwegende dat de strijd tegen de klimaatverandering en de aantasting van het milieu, het scheppen van aantrekkelijkere investeringsvoorwaarden en de ondersteuning van bedrijven tot de zes prioriteiten(11) van de EU in de periode 2019-2024 behoren;
G. overwegende dat buitenlandse directe investeringen en het investeringsbeleid van de EU ook een sleutelrol moeten spelen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van open strategische autonomie, de diversificatie van toeleveringsketens en het bijdragen aan duurzame economische groei, het scheppen van banen en de integratie in mondiale waardeketens, alsook bij het bevorderen van voorwaarden voor EU-investeerders in het buitenland die de mate van openheid weerspiegelen die buitenlandse investeerders in de EU genieten, rekening houdend met de ontwikkelingsniveaus van derde landen en de noodzaak om te voorzien in een gedifferentieerde behandeling;
H. overwegende dat ontwikkelingslanden jaarlijks 2,5 biljoen USD aan financiering tekortkomen om de SDG’s tegen 2030 te kunnen verwezenlijken; overwegende dat BDI een instrument vormen voor het financieren van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling en de bijbehorende SDG’s; overwegende dat dit kapitaal kan bijdragen aan het scheppen van banen en aan sociale en ecologische verbeteringen, zoals uiteengezet in de SDG’s; overwegende dat het doel om investeringen aan te trekken hand in hand moet gaan met de erkenning, in het kader van IIA’s, dat de partijen bij deze overeenkomsten ernaar moeten streven hun niveau van milieu- of arbeidsbescherming te verhogen en niet te verlagen;
I. overwegende dat de EU-taxonomie tot doel heeft de verschuiving van investeringen van niet-duurzame economische activiteiten naar activiteiten die nodig zijn om milieuduurzaamheid te bereiken en met name binnen 30 jaar tot klimaatneutraliteit te komen, te bevorderen;
J. overwegende dat het investeringsbeleid maatregelen omvat zoals het wegnemen van onnodige belemmeringen voor investeringen, het monitoren van de gevolgen van buitenlandse investeringen voor de strategische autonomie, de nationale veiligheid en de reële economie, en het ontwikkelen van andere instrumenten om directe investeringen aan te moedigen en te vergemakkelijken in sectoren en op plaatsen waar deze het hardst nodig zijn; overwegende dat de meeste IIA’s gericht zijn op investeringsbescherming, met of zonder beslechting van geschillen tussen investeerders en staten;
K. overwegende dat het aantal geschillen tussen investeerders en staten elk jaar toeneemt, alsook het aantal zaken tegen lidstaten; overwegende dat ongeveer 15 % van de zaken waarvan bekend is dat deze in 2020 tegen lidstaten zijn aangespannen, geschillen binnen de EU waren;
L. overwegende dat in de meeste investeringsverdragen niet wordt gespecificeerd hoe het concept van “volledige schadeloosstelling” en dat van de “marktprijswaarde” van een investering moeten worden bepaald; overwegende dat panels deze concepten de afgelopen tien jaar voornamelijk hebben geïnterpreteerd door gebruik te maken van toekomstgerichte waarderingstechnieken op basis van discounted-cashflowmethoden, wat er in veel gevallen toe heeft geleid dat panels zich uitspreken over compensatiebedragen die veel hoger zijn dan de totale bedragen van de daadwerkelijk door investeerders in gastlanden gedane uitgaven;
M. overwegende dat de EU wereldleider is op het gebied van hervormingen van het investeringsbeleid; overwegende dat het investeringsbeleid op Europees en internationaal niveau sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon ingrijpend is hervormd, op aandringen en met de steun van het Parlement; overwegende dat de EU IIA’s met partnerlanden heeft gelanceerd en gesloten, de bepalingen inzake investeringsbescherming heeft hervormd, de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten heeft vervangen door een stelsel van investeringsgerechten, multilaterale onderhandelingen is gestart voor een investeringsrechtbank, wetgeving heeft voorgesteld om buitenlandse subsidies te reguleren en wetgeving heeft aangenomen voor de screening van buitenlandse directe investeringen; overwegende dat deze ontwikkelingen belangrijke stappen vormen op weg naar een gemoderniseerd en duurzaam investeringsbeleid; overwegende dat er nog veel meer moet worden gedaan om deze hervormingsagenda vooruit te helpen;
N. overwegende dat investeerders in toenemende mate beroep doen op derden voor de financiering van rechtszaken, in ruil voor een beloning indien er een schadevergoeding wordt toegekend (financiering door derden), dat investeerders hierdoor minder risico lopen wanneer zij een vordering instellen, dat de ongelijkheden die ten grondslag liggen aan compensatiepraktijken in rechtszaken als gevolg hiervan zijn gegroeid, en dat het aantal vorderingen hierdoor toeneemt; overwegende dat financiering door derden de onderhandelingspositie van eisers kan versterken ten nadele van staten met beperkte middelen en zwakkere regelgevingskaders;
1. onderstreept dat investeringen een positief effect kunnen en moeten hebben op duurzame economische groei, het scheppen van banen, en de duurzame ontwikkeling, en dat deze bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s; benadrukt daarom het belang ervan voor de transformatie van de economie van de EU; wijst erop dat dit positieve effect afhangt van het vermogen van regeringen om buitenlandse investeringen te reguleren; wijst erop dat inkomende en uitgaande investeringen moeten voldoen aan de behoeften van de reële economie; verzoekt de Commissie het investeringsbeleid van de EU te herzien om ervoor te zorgen dat het in overeenstemming is met de Europese Green Deal, de SDG’s en de EU-waarden, waaronder de eerbiediging van de mensenrechten, en de sociale normen als gedefinieerd in de Europese pijler van sociale rechten;
2. is van mening dat het investeringsbeleid van de EU moet voldoen aan de verwachtingen van investeerders en de begunstigde staten en aan de bredere economische belangen en de externe beleidsdoelstellingen van de EU; herinnert aan zijn oproep voor een geïntegreerd en samenhangend beleidskader dat hoogwaardige en duurzame investeringen bevordert; is ingenomen met de inspanningen die de Commissie sinds 2010 levert om het investeringsbeleid van de Unie in die richting te hervormen; is van mening dat het internationale investeringsbeleid van de EU verder moet worden hervormd om een reeks problemen beter aan te pakken en om het beleid om te blijven vormen tot een geïntegreerd en samenhangend beleidskader;
3. is van mening dat IIA’s groene, genderbewuste en inclusieve duurzame investeringen moeten bevorderen, investeerders adequaat moeten beschermen, moeten bijdragen aan de veerkracht van de interne markt en tegelijkertijd de beleidsruimte in de gastlanden moeten waarborgen, en de uitwisseling van beste praktijken, vaardigheden en knowhow moeten aanmoedigen, overeenkomstig de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO);
4. is bezorgd over het feit dat ontwikkelingslanden volgens de OESO in 2020 als gevolg van de COVID-19-crisis 1,7 biljoen USD tekortkwamen, bovenop de reeds bestaande financieringskloof van 2,5 biljoen USD; benadrukt dat het investeringsbeleid van de EU ontwikkelingslanden, met name Afrikaanse landen, moet helpen om BDI aan te trekken en de financieringskloof te verkleinen, zodat zij de SDG’s kunnen verwezenlijken;
5. is van mening dat EU-bedrijven adequate bescherming nodig hebben voor hun investeringen in het buitenland; wijst erop dat beschermde investeringen, zoals gecodificeerd in de IIA’s van de EU, geen speculatieve vormen van investeringen, financiële instrumenten of portefeuillebeleggingen mogen omvatten die voor speculatieve doeleinden kunnen worden aangehouden; verzoekt de Commissie voort te bouwen op recente IIA’s(12) om overheidsschuldinstrumenten van het toepassingsgebied ervan uit te sluiten; is van mening dat financieringsinstrumenten die te allen tijde kunnen worden ingetrokken, geen bescherming behoeven; verzoekt de Commissie door te gaan met haar inspanningen om de definitie van beschermde investeringen te verbeteren teneinde ervoor te zorgen dat IIA’s alleen investeringen beschermen waarbij gedurende een minimumaantal jaren een substantiële toezegging van kapitaal of andere middelen wordt gedaan, waarbij het risico wordt aanvaard en winst wordt verwacht; is van mening dat beschermde investeringen effectief moeten bijdragen aan de ontwikkeling van het gastland; verzoekt de Commissie en de lidstaten dit criterium, zoals gedefinieerd in het internationaal recht, in aanmerking te nemen bij het opstellen van de definitie van beschermde investeringen in toekomstige overeenkomsten;
Markttoegang
6. is ingenomen met het feit dat recente investeringsovereenkomsten een positieve focus hebben op markttoegang en liberalisering van investeringen en gericht zijn op het wegnemen van belemmeringen voor de vestiging en het functioneren van EU-investeerders op buitenlandse markten;
7. verzoekt de Commissie te zoeken naar voorwaarden voor investeerders uit de EU in het buitenland die de mate van openheid weerspiegelen die buitenlandse investeerders in de EU genieten, rekening houdend met het ontwikkelingsniveau van derde landen en de noodzaak om te voorzien in een gedifferentieerde behandeling; benadrukt dat IIA’s het vermogen van staten om buitenlandse investeringen in hun rechtsgebied te reguleren, moeten waarborgen; verzoekt de Commissie toezicht te houden op belemmeringen voor de vestiging en activiteit van EU-investeerders op buitenlandse markten, onder meer op discriminerende praktijken; is ingenomen met de nadruk die de Commissie legt op de handhaving van bestaande toezeggingen, en onderstreept dat dit ook moet gelden voor investeringsgerelateerde verbintenissen;
8. dringt er bij de Commissie op aan bij de liberalisering van investeringen nauwlettend toe te zien op de veiligstelling van de beleidsruimten van de EU en de lidstaten, met name op het gebied van energie, landbouw, visserij, audiovisuele, telecommunicatie- en digitale kwesties, en openbare diensten; benadrukt dat de liberalisering van investeringen gepaard moet gaan met waarborgen om te voorkomen dat de economische instabiliteit verergert, met name in ontwikkelingslanden;
9. onderstreept het belang van handhaving, versterking en tenuitvoerlegging van de clausules in alle investeringsovereenkomsten die een verbod uitvaardigen op het verlagen van normen, aangezien deze van cruciaal belang zijn om een nivellering naar beneden in landen die tot doel hebben buitenlandse investeringen aan te trekken, te verhinderen; verzoekt de Commissie de doeltreffendheid van deze clausules verder te analyseren, met name in ontwikkelingslanden, en ervoor te zorgen dat het belastingbeleid en de ontwikkelingsfinanciering op elkaar worden afgestemd en een nivellering naar boven ondersteunen;
Investeringsbevordering
10. wijst erop dat investeringsfacilitering kan bijdragen aan het ontsluiten van investeringsmogelijkheden in ontwikkelingslanden, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, en aan het verwezenlijken van de SDG’s door voor hogere investeringsniveaus te zorgen met betrekking tot inclusieve en duurzame groei en armoedebestrijding, aangezien de aanwezigheid op langere termijn van buitenlandse investeerders in de gasteconomie op die manier zou worden ondersteund en de onderlinge betrekkingen tussen buitenlandse investeerders en lokale bedrijven zouden worden verbeterd; verzoekt de Commissie derde landen te ondersteunen om het investeringsklimaat in hun rechtsgebied te verbeteren, zowel via instrumenten voor ontwikkelingssamenwerking als via bilaterale overeenkomsten; is van mening dat het bevorderen van investeringen ook een goed instrument is om het concurrentievermogen en de economische groei van de EU te verbeteren;
11. benadrukt dat internationale overeenkomsten inzake investeringsbevordering investeringen moeten ondersteunen en stimuleren die duurzame ontwikkeling bevorderen en stimulansen moeten vermijden voor investeringen die schadelijk zijn voor het milieu, het klimaat of de samenleving; merkt op dat belastinginkomsten van cruciaal belang zijn voor ontwikkelingslanden om elementaire openbare diensten te verlenen; dringt er bij de Commissie op aan op multilateraal niveau te werken aan de bevordering van duurzame investeringen, maar niet door middel van concurrerende belastingvoordelen; benadrukt dat de invoering van innovatieve maatregelen voor investeringsbevordering kan bijdragen aan de verwezenlijking van de SDG’s door voor hogere investeringsniveaus te zorgen met betrekking tot inclusieve en duurzame groei en armoedebestrijding, en wijst erop dat de aanwezigheid op langere termijn van buitenlandse investeerders in de gasteconomie op die manier zou worden ondersteund en buitenlandse investeerders en lokale bedrijven hechtere onderlinge betrekkingen zouden kunnen ontwikkelen;
12. erkent de rol die de EU heeft gespeeld in de onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) met betrekking tot het gezamenlijk initiatief ter bevordering van investeringen voor ontwikkeling; benadrukt dat ruim twee derden van de WTO-leden aan deze onderhandelingen deelnemen; is van mening dat voorzichtigheid geboden is gezien het zeer ruime toepassingsgebied van de overeenkomst waarover momenteel wordt onderhandeld; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat deze onderhandelingen in overeenstemming zijn met de regels in de WTO-Overeenkomst van Marrakesh, volgens welke consensus en algemene transparantie vereist zijn;
13. onderstreept het belang van een algemene EU-aanpak met betrekking tot investeringsbevordering op zowel bilateraal als multilateraal niveau, met een overkoepelende focus op samenwerking en met name capaciteitsopbouw en technische bijstand, in het bijzonder voor wat betreft de ondersteuning van digitalisering in ontwikkelingslanden; is ingenomen met de werkzaamheden van de Commissie betreffende nieuwe, op zichzelf staande overeenkomsten inzake investeringsbevordering, die gericht zijn op de ondersteuning van duurzame en inclusieve investeringen; verzoekt de Commissie in dit verband onderhandelingen met Afrikaanse partners voort te zetten om te voorkomen dat er administratieve lasten voor ontwikkelingslanden ontstaan, en daarbij het soort duurzame investeringen te specificeren dat zal worden bevorderd; neemt kennis van het feit dat er over soortgelijke bepalingen betreffende investeringsbevordering wordt onderhandeld in het kader van het toekomstige investeringsprotocol van de Afrikaanse continentale vrijhandelszone; verzoekt de Commissie deze onderhandelingen te blijven steunen;
14. steunt de aanpak van de Commissie op WTO-niveau om er via een sterke brandmuur voor te zorgen dat er geen regels betreffende investeringsbevordering kunnen worden ingevoerd voor geschillen tussen investeerders en staten; is van mening dat geschillen die ontstaan in het kader van het gezamenlijk initiatief ter bevordering van investeringen voor ontwikkeling moeten worden opgelost op basis van bemiddeling en samenwerking;
15. onderstreept dat bepalingen inzake investeringsbevordering op zowel bilateraal als WTO-niveau niet alleen gericht moeten zijn op het scheppen van verplichtingen voor overheidsinstanties in gastlanden, maar dat hierin ook de verplichtingen van de landen van herkomst en hun nationale investeerders met betrekking tot hun investeringen in het buitenland moeten worden verduidelijkt; benadrukt in dit verband dat in de kaders voor investeringsbevordering uitvoerbare bepalingen moeten worden opgenomen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, mensenrechten en zorgvuldigheid op milieugebied, evenals waarborgen voor corruptiebestrijding; verzoekt de Commissie een uitvoerbaar hoofdstuk over duurzame ontwikkeling op te nemen in alle overeenkomsten met derde landen betreffende investeringsbevordering, alsook mechanismen voor toezicht op de activiteiten die door BDI-stromen worden ondersteund;
16. is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een instrument voor het aanpakken van verstoringen als gevolg van buitenlandse subsidies die een oneerlijke vorm van investering zijn, en dringt erop aan hierover zo snel mogelijk overeenstemming te bereiken; verzoekt de Commissie en de lidstaten onderhandelingen op WTO-niveau aan te gaan en zich hard te maken voor maatregelen voor het aanpakken van concurrentieverstoringen, met name op het gebied van industriële subsidies;
De screening van buitenlandse directe investeringen in de EU verbeteren
17. is ingenomen met het feit dat de verordening inzake de screening van buitenlandse directe investeringen in 2019 in werking is getreden; wijst erop dat dit screeningmechanisme tot doel heeft samenwerking tot stand te brengen en buitenlandse investeringen in strategische sectoren mogelijk te beperken om de Unie en haar lidstaten te beschermen, alsook om gevallen te analyseren en te screenen waarin de verwerving van of zeggenschap over een bepaalde onderneming, infrastructuur of technologie een risico voor de veiligheid of de openbare orde in de EU kan vormen;
18. onderstreept het belang van dit mechanisme als een stap in de richting van beter toezicht op de bijdrage van buitenlandse directe investeringen aan de strategische belangen van Europa; verzoekt de Commissie in het kader van haar aanstaande herzieningsproces meer gedetailleerde gegevens te verstrekken over de vraag of inkomende BDI-stromen duurzame economische activiteiten en “greenfield”-investeringen ondersteunen, verschillende opties te beoordelen om toezicht te houden op de activiteiten die door uitgaande stromen worden ondersteund, en de mogelijkheid te onderzoeken om verder te specificeren of andere sectoren als strategische sectoren moeten worden beschouwd; verzoekt de Commissie daarnaast om te onderzoeken of het mogelijk is het EU-mechanisme voor het screenen van buitenlandse directe investeringen te verbeteren, door het, met instemming van de lidstaten, de bevoegdheid te geven investeringen tegen te houden die een gevaar voor de veiligheid en de openbare orde zouden kunnen zijn;
19. verzoekt de lidstaten die er nog geen hebben alsnog een dergelijk nationaal mechanisme voor het screenen van buitenlandse directe investeringen in te voeren, teneinde voor een doeltreffende Europese samenwerking te zorgen;
Verenigbaarheid van IIA’s met de prioriteiten van de EU
20. merkt op dat een toenemend aantal juridische procedures voor investeringsgerechten gericht is op milieumaatregelen; betreurt het feit dat verschillende landen, waaronder de lidstaten, worden vervolgd in verband met hun klimaatbeleid, de uitfasering van fossiele brandstoffen of de rechtvaardige transitie;
21. benadrukt dat er in het kader van de wereldwijde inspanningen ter bestrijding van de klimaatverandering snel zal moet worden overgestapt op hernieuwbare energie en dat overheden onverwijld maatregelen zullen moeten nemen om minder afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te zorgen voor samenhang tussen de IIA’s en de Europese Green Deal, milieubeleid, arbeidsrechten en mensenrechten, door investeringen in fossiele brandstoffen of andere activiteiten die ernstige schade toebrengen aan het milieu en de mensenrechten uit te sluiten van de verdragsbescherming, en door in de hoofdstukken over duurzame ontwikkeling bepalingen op te nemen die bijdragen aan de naleving van de Overeenkomst van Parijs, internationale verdragen inzake arbeid en gendergelijkheid, en bepalingen ter verbetering van het binnenlandse kader voor buitenlandse investeringen;
22. maakt zich zorgen over de eenzijdigheid van bepaalde IIA’s waarin buitenlandse investeerders investeringszaken kunnen aanspannen tegen staten, maar regeringen, werknemers en getroffen gemeenschappen geen arbitragezaken kunnen aanspannen tegen transnationale ondernemingen die de mensenrechten, volksgezondheid of arbeids- en milieuwetgeving niet eerbiedigen; benadrukt dat het multilateraal investeringsgerecht ook alleen bedoeld is om uitspraak te doen in zaken waarin buitenlandse investeerders staten aanklagen;
23. wijst erop dat de expliciete of impliciete dreiging van een beroep op investeringszaken zelfs zonder gerechtelijke procedures de positie van investeerders in onderhandelingen met staten kan versterken (het “remmende effect”); benadrukt in dit verband dat in recente EU-IIA’s het beginsel is vastgelegd dat regeringen het recht hebben regelgeving vast te stellen voor legitieme doelstellingen van overheidsbeleid(13), onder meer op een manier die negatieve gevolgen kan hebben voor de werking van een investering of de winstverwachtingen van een investeerder; onderstreept echter dat dit recht niet betekent dat staten niet verplicht zijn om de in IIA’s vastgelegde verplichtingen na te komen, en evenmin dat zij na de uitoefening van dit recht niet kunnen worden geconfronteerd met investeringsvorderingen of schadevergoedingen; is bezorgd over het feit dat de beleidsbesluitvorming daardoor vertraging kan oplopen of dat besluiten kunnen worden afgezwakt;
24. onderstreept dat als gevolg daarvan meer overheidsmiddelen kunnen worden besteed aan de compensatie voor de fossielebrandstoffensector dan het geval zou zijn zonder de dreiging van investeringsgeschillen, waardoor het voor staten duurder en dus moeilijker wordt om maatregelen te nemen voor de energietransitie, en hetgeen neerkomt op een algemene subsidie van de belastingbetaler aan de fossielebrandstoffensector;
25. merkt op dat bedrijven in tal van arbitragezaken tussen investeerders en staten maatregelen hebben aangevochten die staten naar eigen zeggen hebben genomen naar aanleiding van lokale bezorgdheid of onrust in verband met de gevolgen van een project; verzoekt de Commissie en de lidstaten in toekomstige IIA’s het recht om in rechte op te treden voor betrokken derden op te nemen; is van mening dat rechtbanken de jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof moeten volgen en zaken niet-ontvankelijk moeten achten wanneer feitelijke of juridische vaststellingen nadelige gevolgen kunnen hebben voor lokale of inheemse gemeenschappen die geen partij zijn bij de investeringsprocedure; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor transparantie en de betrokkenheid van kwetsbare lokale gemeenschappen, en met name inheemse volkeren die getroffen worden door winningsactiviteiten of kapactiviteiten, te ondersteunen bij de onderhandelingen over en de uitvoering van IIA’s, aangezien buitenlandse investeringen verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor lokale gemeenschappen;
Hervormde aanpak
26. is ingenomen met het nieuwe model voor overeenkomsten inzake investeringsbescherming zoals dit in 2015 is ontwikkeld door de Commissie als stap in de goede richting; merkt echter op dat er nog geen overeenkomst waarin dit model is opgenomen in werking is getreden; herinnert aan haar standpunt dat de EU en haar lidstaten geen investeringsbeschermingsverdragen mogen ondertekenen of ratificeren waarin het ISDS-mechanisme is opgenomen; onderstreept het belang van procedurele hervormingen voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten; is ingenomen met het feit dat het stelsel van investeringsgerechten de opstelling van een vaste lijst van arbiters, een beroepsmechanisme, een gedragscode voor arbiters en meer transparantie bij arbitrageprocedures omvat; merkt op dat het stelsel van investeringsgerechten nog steeds een internationale arbitrage vormt en benadrukt dat arbiters op de ICS-lijst, anders dan bij nationale rechtbanken, de vrijheid zouden hebben om bij de uitlegging van de materiële bepalingen van de IIA’s niet noodzakelijkerwijs rekening te houden met relevante wetten van algemeen belang; betreurt het feit dat arbiters nog steeds per zaak zouden worden betaald;
27. dringt er bij de Commissie op aan de onderhandelingen over de uitbreiding van de verplichtingen van investeerders en de handhaving daarvan volledig te ondersteunen en te versnellen; is van mening dat verplichtingen voor investeerders niet alleen moeten worden opgenomen in de EU-IIA’s, maar ook moeten worden toegepast via afzonderlijke bindende en afdwingbare internationale instrumenten en via robuuste nationale kaders voor zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten en milieu; merkt op dat vooruitgang op deze gebieden en de continue aanscherping van de bepalingen in de EU-IIA’s ervoor moeten zorgen dat EU-investeerders in derde landen, met name in ontwikkelingslanden, op transparante wijze aantonen wat hun strategie is voor een actieve bijdrage aan de verwezenlijking van de SDG’s en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, en worden onderworpen aan verantwoordingsmechanismen, met name door slachtoffers in die landen toegang tot de rechter te bieden;
28. is ingenomen met de bepalingen in de IIA’s met betrekking tot verplichtingen op het gebied van milieu, arbeid en maatschappelijk verantwoord ondernemen voor staten en investeerders, alsook met de clausules waarin het horizontale beginsel is vastgelegd dat normen niet mogen worden verlaagd om investeringen aan te trekken; betreurt echter dat de hervorming van de verplichtingen voor investeerders geen gelijke tred heeft gehouden met de hervorming van de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten;
29. verzoekt de Commissie en de lidstaten steun uit te spreken voor de inwerkingtreding van het instrument voor transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten(14), waarover op dit moment in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties gesprekken worden gevoerd, en dat gericht is op het vaststellen van regels voor de activiteiten van transnationale bedrijven en firma’s;
30. is ingenomen met het feit dat de IIA’s van de EU die investeringsbeschermingsclausules bevatten sinds 2016 preciezere formuleringen bevatten voor bepaalde beschermingsnormen, alsook het recht om regelgeving vast te stellen; onderstreept dat de IIA’s van de EU niet mogen toestaan dat beschermingsnormen worden gebruikt om legitiem overheidsbeleid aan te vechten; is van mening dat beschermingsnormen specifiek gericht moeten zijn op het creëren van een gelijk speelveld voor buitenlandse en binnenlandse investeerders, het aanbieden van de mogelijkheid om verhaal te halen in en het voorkomen van gevallen waarin EU-investeerders in derde landen worden gediscrimineerd, hen de toegang tot de rechter wordt ontzegd of het genot van hun investering volledig wordt verloren ten voordele van het gastland, ook in tijden van oorlog, en omgekeerd ook voor investeerders van buiten de EU in de EU; verzoekt de lidstaten en de Commissie te vermijden dat dubbelzinnige terminologie wordt opgenomen in materiële bepalingen, en beschermingsnormen te blijven herzien op basis van het beschikbare bewijsmateriaal;
31. onderstreept dat de na 2009 tot stand gekomen internationale investeringsovereenkomsten van de EU nog steeds vervalclausules bevatten waardoor een gemakkelijke beëindiging van de overeenkomsten wordt verhinderd; neemt kennis van de recente onderhandelingen waarbij de partijen overeenstemming hebben bereikt over een vervalclausule van vijf jaar, met de mogelijkheid om overeenstemming te bereiken over een verlenging met vijf jaar ingeval er geen vervanging wordt gevonden; verzoekt de lidstaten en de andere partijen bij de overeenkomst om vervalclausules in bestaande overeenkomsten te neutraliseren en de vervalclausules in nieuwe investeringsovereenkomsten aanzienlijk in te korten;
32. benadrukt dat personen uit hoofde van zowel het internationaal gewoonterecht als uit hoofde van het internationaal recht inzake de mensenrechten verplicht zijn verhaal te halen bij nationale rechtbanken alvorens een internationale procedure tegen de staat in te leiden wegens onrechtmatige handelingen; betreurt het feit dat uit hoofde van het internationaal investeringsrecht daarentegen gewoonlijk geen uitputting van nationale rechtsmiddelen is vereist; is van mening dat in het kader van de IIA’s moet worden geëist dat alle beroepsmogelijkheden voor binnenlandse rechtsstelsels uitgeput zijn voordat buitenlandse investeerders een beroep kunnen doen op een arbitrage-instantie, zoals nu reeds het geval is uit hoofde van het internationaal recht inzake de mensenrechten; benadrukt dat buitenlandse investeerders in geval van grove rechtsweigering in binnenlandse rechtbanken rechtstreeks een beroep moeten kunnen doen op internationale geschillenbeslechting;
Ratificatie door de IIA
33. wijst erop dat vertragingen bij de ratificatie van EU-IIA’s door de lidstaten ook tot vertraging leiden bij de vervanging van bilaterale investeringsverdragen (BIT’s) door transparantere en modernere bepalingen die alle EU-investeerders in derde landen in gelijke mate beschermen; verzoekt de lidstaten de afgesloten investeringsovereenkomsten van de EU te ratificeren; verzoekt de EU samen te werken met partnerlanden om haar IIA’s, zodra deze in werking treden, voortdurend te evalueren en te verbeteren, overeenkomstig de in dit verslag uitgewerkte lijnen; verwacht van de lidstaten dat zij ervoor zorgen dat de IIA’s in overeenstemming zijn met de waarden en doelstellingen van de EU;
Compensatie
34. wijst erop dat DCF-methoden, die doorgaans worden gebruikt voor het berekenen van compensatie in IIA’s, geen betrouwbare waarderingsmethode zijn voor investeringsprojecten die zich in een vroeg stadium bevinden of projecten met onzekere toekomstige inkomstenstromen; onderstreept dat het gebruik van dergelijke methoden door arbitragepanels een aanzienlijke afwijking vormt van gevestigde beginselen en praktijken inzake compensatie in nationale en internationale rechtsstelsels buiten IIA’s, die voorzien in aanzienlijk beperktere speelruimte voor de beslechting van geschillen; onderstreept dat de aanzienlijke schadevergoeding die door investeringsgerechten wordt toegekend, een aanzienlijke en toenemende financiële last is voor de verwerende staten; wijst erop dat het gebruik van waarderingsmethoden die over het algemeen door arbiters worden gebruikt, zeer controversieel is vanwege het zeer ruime beoordelingsmarge en de afhankelijkheid van zeer complexe en inherent speculatieve aannames; verzoekt de Commissie om een grondige evaluatie te maken en te voorzien in corrigerende en op transparantie gerichte regels en waarborgen met betrekking tot de bepalingen inzake schadevergoeding in EU-IIA’s, met inbegrip van het gebruik van strengere bepalingen ter verhindering van het gebruik van punitieve schadevergoedingen; dringt erop aan dat vergoedingen worden geplafonneerd op het niveau van de verzonken kosten, in overeenstemming met het bedrag van de subsidiabele uitgaven die de investeerders daadwerkelijk hebben gedaan; onderstreept dat zulke plafonds waar toepasselijk moet worden vastgelegd via evenwichtherstellende benaderingen, met inachtneming van contextuele elementen zoals het niet nakomen door ondernemingen van hun wettelijke of contractuele verplichtingen of toezeggingen;
35. merkt op dat investeerders steeds vaker een beroep doen op derden om hun rechtszaken te financieren in ruil voor een beloning indien er een schadevergoeding wordt toegekend (financiering door derden), een extra stimulans vormt om het aantal claims te verhogen; neemt kennis van de vooruitgang die is geboekt om de financiering door derden van geschillen tussen investeerders en staten transparanter te maken; is in dit verband ingenomen met de inspanningen die de Commissie in recente EU-IIA’s heeft geleverd; verzoekt de Commissie aanvullende bepalingen te steunen waarin de financiering door derden van geschillen tussen investeerders en staten in het kader van internationale onderhandelingen wordt geregeld, teneinde deze praktijk, die ten onrechte hoge prijzen in de hand werkt, strikt te beperken;
Bilaterale investeringsverdragen
36. vestigt de aandacht op het feit dat de duizenden bestaande BIT’s van de lidstaten die nog steeds investeringen in fossiele brandstoffen beschermen, verouderde bepalingen bevatten die in strijd zijn met de doelstellingen en waarden van de EU, met inbegrip van te ruime beschermingsnormen, zwakke vereisten inzake transparantie en ISDS, en die niet in overeenstemming zijn met het EU-voorstel voor een MIC; dringt er daarom bij de lidstaten op aan hun bilaterale investeringsovereenkomsten te beëindigen of te moderniseren om ze in overeenstemming te brengen met een hervormd model van EU-IIA’s en met dit verslag;
37. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat alle BIT’s van de lidstaten volledig verenigbaar zijn met het EU-recht en aansluiten bij de doelstellingen en waarden van de EU; steunt de Commissie bij het strikt toepassen van de voorwaarden voor het verlenen van machtiging voor het onderhandelen over, het onderteken en sluiten van nieuwe overeenkomsten door de lidstaten, in overeenstemming met een gemoderniseerd EU-investeringsbeleid en met de uitspraken van het Hof van Justitie van de EU; herinnert aan de verplichting van de lidstaten om hun BIT’s te wijzigen in overeenstemming met artikel 351 VWEU; verzoekt de Commissie toe te zien op de naleving van deze verplichtingen en het Parlement regelmatig te informeren over de geboekte vooruitgang; spoort de Commissie aan zo nodig inbreukprocedures in te leiden om ervoor te zorgen dat de BIT’s van de lidstaten in overeenstemming zijn met het EU-recht;
38. steunt de Commissie bij de ontwikkeling van interpretatierichtsnoeren die de lidstaten moeten volgen in overeenstemming met de inhoudelijke en procedurele hervormingen waarnaar in dit verslag wordt verwezen, om te zorgen voor een uniforme interpretatie van een gemoderniseerd investeringsbeleid van de EU en volledige verenigbaarheid met de doelstellingen van de Europese Green Deal te waarborgen; verzoekt de Commissie dit geactualiseerde model te gebruiken als basis voor de goedkeuring van nieuwe BIT’s van de lidstaten;
Het Verdrag inzake het Energiehandvest (EHV)
39. wijst erop dat het EHV momenteel de meest betwiste investeringsovereenkomst ter wereld is; steunt de inspanningen om het EHV te moderniseren en het standpunt van de EU dat bescherming voor de meeste investeringen in fossiele brandstoffen moet worden uitgesloten; is echter van mening dat het standpunt van de EU geen bescherming mag bieden voor investeringen in economische activiteiten die volgens het EU-recht als zeer schadelijk worden beschouwd, en dat de termijn voor de geleidelijke afschaffing van de bescherming van bestaande investeringen in fossiele brandstoffen aanzienlijk moet worden verkort om te voorkomen dat de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU wordt ondermijnd; verlangt dat een einde wordt gemaakt aan de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten in het EHV; onderstreept dat voor de wijziging van het EHV eenparigheid van stemmen vereist is van alle partijen bij de overeenkomst die tijdens de jaarlijkse conferentie stemmen; is bezorgd over het feit dat het Parlement niet dezelfde mate van toegang heeft tot de onderhandelingsteksten van de onderhandelingen over de modernisering van het EHV als tijdens de onderhandelingen over andere verdragen;
40. is bezorgd over het feit dat veel overeenkomstsluitende partijen de ambities van de EU inzake verzachting van de klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en energietransitie niet lijken te delen, ondanks het feit dat ook zij de Overeenkomst van Parijs hebben ondertekend; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het EHV in overeenstemming wordt gebracht met de Overeenkomst van Parijs en de doelstellingen van de Europese Green Deal, waarbij het vermogen van de EU om overheidsbeleidsmaatregelen te ontwikkelen in overeenstemming met haar verbintenis om tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent te worden, behouden moet blijven;
41. neemt kennis van de aankondiging van Italië om zich met ingang van 1 januari 2015 terug te trekken uit het EHV; merkt op dat landen die het EHV hebben geratificeerd of ertoe zijn toegetreden, hun lidmaatschap twaalf maanden na kennisgeving van hun terugtrekking kunnen beëindigen; betreurt dat investeringen die vóór de datum van terugtrekking zijn gedaan, nog gedurende twintig jaar worden beschermd, maar is ingenomen met het feit dat alle nieuwe investeringen onmiddellijk niet meer worden beschermd;
42. dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat een herzien EHV het recht van staten beschermt om regelgeving vast te stellen, in overeenstemming is met het EU-recht en het investeringsbeleid van de EU, dat het investeerders in fossiele brandstoffen onmiddellijk verbiedt om verdragsluitende partijen aan te klagen voor het voeren van beleid om fossiele brandstoffen geleidelijk af te schaffen in overeenstemming met hun verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs, en dat investeringsbescherming alleen wordt verleend aan echte investeerders en niet aan louter financiële of speculatieve investeerders; verzoekt de Commissie haar juridische studie te publiceren waarin de mogelijke gevolgen van intrekking worden geanalyseerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten te beginnen met de voorbereiding van een gecoördineerde uittreding uit het EHV en van een akkoord tot uitsluiting van de toepassing van de vervalclausule tussen bereidwillige overeenkomstsluitende partijen, met het oog op een formele voorlegging aan de Raad en het Parlement indien de bovengenoemde onderhandelingsdoelstellingen in juni 2022 niet zijn bereikt;
43. is ingenomen met de verduidelijking van het Hof van Justitie in zijn arrest in de zaak Komstroy dat de bepalingen inzake de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten in het EHV niet van toepassing zijn op geschillen binnen de EU; merkt op dat er momenteel ten minste 73 zaken binnen de EU lopen, waaronder meer dan 40 op het EHV gebaseerde investeringsarbitragezaken binnen de EU; stelt met grote bezorgdheid vast dat de Achmea-uitspraak scheidsgerechten er niet van heeft weerhouden om investeringsgeschillen binnen de EU te blijven behandelen; dringt er bij de Commissie op aan alles in het werk te stellen om deze vonnissen te doen gelden in de lopende arbitrageprocedures binnen de EU; verzoekt de lidstaten en de Commissie derhalve een onderlinge overeenkomst te sluiten ten aanzien van de niet-toepassing van het EHV op geschillen binnen de EU; steunt het verzoek van verschillende lidstaten om een nieuwe uitspraak van het Hof van Justitie en is van mening dat deze uitspraak een definitieve verduidelijking van de kwestie moet bieden om de toelaatbaarheid van toekomstige arbitrage binnen de EU op grond van het EHV te verhinderen;
44. wijst erop dat het weliswaar moeilijk zal zijn om eventuele uitspraken in zaken binnen de EU voor EU-rechtbanken af te dwingen, maar dat zaken op grond van de regels van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen nog steeds kunnen worden afgedwongen bij rechtbanken van derde landen; merkt op dat deze rechtbanken de inbeslagname van overheidsactiva(15) van de EU of van de EU-lidstaten kan gelasten;
45. onderstreept dat de eerbiediging van de uitspraken van EU-rechtbanken, en met name van het Hof van Justitie van de EU, in aanmerking moet worden genomen tijdens de selectieprocedure voor arbiters voor toekomstige ICS-roosters;
Multilaterale inspanningen om de bescherming van investeringen te hervormen
46. is ingenomen met het feit dat werkgroep III van Uncitral sinds 2017 overleg voert over een mogelijke multilaterale hervorming van de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten; merkt op dat 60 staten het er bij consensus over eens zijn geworden dat de werkzaamheden van Uncitral betrekking moeten hebben op opties voor structurele hervormingen; verzoekt de Commissie constructief te blijven deelnemen aan de Uncitral-besprekingen, en onderhandelingen aan te moedigen over onderwerpen als bevriezing van de regelgeving, uitputting van rechtsmiddelen, de rechten van derden en schadevergoedingen, die weinig aandacht hebben gekregen, en hiermee rekening te houden in toekomstige EU-IIA’s; verzoekt de Commissie haar werk binnen Uncitral te verbeteren om het vermogen van de staat om regels in te voeren, te beschermen en volledige transparantie te garanderen;
47. steunt de lopende onderhandelingen in het kader van de besprekingen van werkgroep III van Uncitral waarin de EU en haar lidstaten streven naar de instelling van een permanent mechanisme voor de beslechting van investeringsgeschillen: het multilateraal investeringsgerecht; is ingenomen met de mondiale voortrekkersrol die de EU in deze onderhandelingen speelt; benadrukt echter dat dit voorstel geen betrekking heeft op de modernisering van materiële beschermingsnormen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de wetgeving die de rechters van het multilateraal investeringsgerecht toepassen, de interpretatie van materiële bepalingen en rechten die in IIA’s zijn verankerd, in evenwicht brengt met relevante nationale wetten van openbaar belang die op democratische wijze zijn vastgesteld; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat rechters niet per zaak worden betaald; verzoekt de Commissie om in de relevante internationale fora te pleiten voor de hervorming en modernisering van deze normen;
48. verzoekt de Commissie om in de onderhandelingen over het multilateraal investeringsgerecht de invoering op te nemen van regels aan de hand waarvan op transparante wijze wordt bepaald welke compensatie door staten moet worden betaald, en te pleiten voor strikte waarderingsmethoden waardoor in het kader van de lopende onderhandelingen over de hervorming van Uncitral alleen compensatie van verzonken kosten mogelijk is;
49. uit scherpe kritiek op de aanzienlijke vertraging bij de ratificatie en tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake transparantie van op een verdrag gebaseerde arbitrage tussen investeerders en staten; verzoekt de lidstaten onverwijld het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting hiervan namens de EU goed te keuren; wijst op recente uitspraken van het Hof van Justitie over exclusieve en gedeelde bevoegdheden met betrekking tot de ratificatie van internationale verdragen, die richtsnoeren kunnen bieden voor het opnieuw op gang trekken van de ratificatie van dit verdrag;
Een investeringsbeleid van de EU dat verder gaat dan de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten
50. merkt op dat er in 2017, 2019 en 2020 wereldwijd meer investeringsverdragen zijn beëindigd dan dat er nieuwe internationale investeringsovereenkomsten zijn gesloten; onderstreept dat er in de meest recent gesloten megaregionale internationale investeringsovereenkomsten een steeds voorzichtigere aanpak van de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten wordt gehanteerd;
51. dringt aan op EU-steun ter versterking van binnenlandse rechtsstelsels en van de rechtsstaat in partnerlanden door middel van technische bijstand op EU-niveau, en is van mening dat hiermee een gunstig klimaat zou worden gecreëerd voor buitenlandse investeringen en tegelijkertijd systemische tekortkomingen zouden worden aangepakt die negatieve gevolgen hebben voor duurzame ontwikkeling in deze landen;
52. verzoekt de Commissie een EU-strategie voor buitenlandse investeringen te ontwikkelen om duurzame investeringen in al hun dimensies te stimuleren en te beschermen, zonder daarbij noodzakelijkerwijs te vertrouwen op de beslechting van geschillen tussen van investeerders en staten, en haar in 2015 aangenomen model voor investeringsbescherming te actualiseren in overeenstemming met de verzoeken in deze resolutie om richting te geven aan de onderhandelingen over nieuwe of geactualiseerde EU-overeenkomsten;
o o o
53. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.
Een Europese Green Deal; een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk; een economie die werkt voor de mensen; een sterker Europa in de wereld; bevordering van onze Europese levenswijze; een nieuwe impuls voor Europese democratie.
Zoals de Brede Economische en Handelsovereenkomst tussen de EU en Canada (bijlage 8b, punt 4, waarin overheidsschuld wordt gedefinieerd als een schuldinstrument van elk bestuursniveau van een partij), het CPTPP en het BIT van 2009 tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (BLEU) en Colombia.
Onder meer op het gebied van volksgezondheid, sociale diensten, openbaar onderwijs, veiligheid, milieu of openbare zeden, sociale bescherming of consumentenbescherming, privacy en gegevensbescherming, of de bevordering en bescherming van culturele diversiteit.
Juridisch bindend instrument om regels vast te stellen, internationaal recht inzake de mensenrechten, de activiteiten van transnationale bedrijven en andere ondernemingen https://www.ohchr.org/en/hr-bodies/hrc/wg-trans-corp/igwg-on-tnc
Het Verdrag over de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, ook bekend als het “Arbitrageverdrag van New York”.