Resolutie van het Europees Parlement van 2 februari 2023 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de herziening van de richtlijn inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad (2019/2183(INL))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),
– gezien artikel 9, artikel 151, artikel 153, lid 1, punten e) en f), en artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien de artikelen 12, 27, 28, 30, 31 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers(1),
– gezien Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap(2),
– gezien Richtlijnen van de Raad 2001/86/EG van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers(3) en 2003/72/EG van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers(4),
– gezien Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag(5),
– gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(6),
– gezien Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen(7),
– gezien Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan(8),
– gezien de beoordelingen door het Europees Parlement van de Europese meerwaarde, getiteld “Europese meerwaarde van een EU-maatregel inzake voorlichting en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering” en “Europese ondernemingsraden (EOR’s) – wetgevingsinitiatiefprocedure: herziening van de richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad”, van november 2012 respectievelijk januari 2021,
– gezien zijn resolutie van 21 januari 2021 over de EU-strategie inzake gendergelijkheid(9),
– gezien zijn resolutie van 16 december 2021 over democratie op het werk: een Europees kader voor de medezeggenschapsrechten van werknemers en de herziening van de richtlijn inzake een Europese ondernemingsraad(10),
– gezien de studie van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 31 augustus 2020 over een EU-rechtskader voor het waarborgen en versterken van de voorlichting, raadpleging en participatie van werknemers,
– gezien het onderzoeksproject van de Universiteit van Leuven van mei 2016 getiteld “European Works Councils on the Move: Management Perspectives on the Development of a Transnational Institution for Social Dialogue”,
– gezien de studie van de Commissie van 16 november 2018 over het toezicht op de toepassing van het EU-kwaliteitskader voor anticipatie op veranderingen en herstructureringen,
– gezien het verslag van de Commissie van 14 mei 2018 over de toepassing door de lidstaten van Richtlijn 2009/38/EG inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 14 mei 2018 getiteld “Evaluatie bij het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de tenuitvoerlegging door de lidstaten van Richtlijn 2009/38/EG inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” (COM(2021)0102),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 oktober 2018 over het pakket inzake het Europese vennootschapsrecht(11),
– gezien het sociaal engagement van Porto van de Europese Raad van 7 mei 2021 en zijn Verklaring van Porto van 8 mei 2021,
– gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A9‑0295/2022),
A. overwegende dat het aantal multinationale ondernemingen met bezittingen of vestigingen in meerdere landen in 2015 ongeveer 45 keer groter was dan in de jaren negentig(12);
B. overwegende dat democratie en democratie op het werk kernwaarden van de Unie zijn; overwegende dat de vrijheid van vereniging, het recht van werknemers op informatie en raadpleging, en het recht op collectieve onderhandelingen en op collectieve actie grondrechten zijn die beschermd worden door het Handvest van de grondrechten en bijdragen tot een economisch, sociaal en ecologisch duurzame toekomst; overwegende dat in beginsel nr. 8 van de pijler van sociale rechten wordt benadrukt dat werknemers moeten worden betrokken bij zaken die voor hen van belang zijn;
C. overwegende dat de Unie en de lidstaten zich krachtens artikel 151 VWEU de bevordering van de werkgelegenheid en de gestage verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden ten doel stellen; overwegende dat de Unie en de lidstaten daartoe maatregelen ten uitvoer leggen waarin rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van de nationale gebruiken, met name op het gebied van contractuele betrekkingen, en met de noodzaak om het concurrentievermogen van de economie van de Unie te handhaven; overwegende dat een dergelijke ontwikkeling volgens het VWEU zal voortvloeien zowel uit de werking van de interne markt, als uit de in de Verdragen bepaalde procedures en het nader tot elkaar brengen van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen;
D. overwegende dat de sociale dialoog, met inbegrip van de informatie en raadpleging van werknemers, een essentieel element is van het Europees sociaal model en dat Europese ondernemingsraden (EOR’s) het belang weerspiegelen dat aan de vertegenwoordiging van werknemers wordt toegekend; overwegende dat de rechtsstaat een van de in artikel 2 VEU verankerde fundamentele waarden van de Unie is, en een voorwaarde voor de bescherming van alle andere fundamentele waarden van de Unie, inclusief de grondrechten, de democratie en de effectieve toepassing van het Unierecht inzake informatie en raadpleging van werknemers;
E. overwegende dat goed functionerende EOR’s een aanzienlijke rol vervullen bij het waarborgen van een goed bestuur van multinationale ondernemingen;
F. overwegende dat de Unie op dit moment ongeveer 1 200 EOR’s telt, met 18 000 leden(13);
G. overwegende dat gelijkheid volgens artikel 2 VEU een van de fundamentele waarden van de Unie is, en dat de Unie krachtens artikel 3, lid 3, VEU gehouden is de gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen; overwegende dat in beginsel nr. 2 van de pijler van sociale rechten is bepaald dat de gelijke behandeling en gelijke kansen voor vrouwen en mannen moeten worden verzekerd, ook op het gebied van participatie op de arbeidsmarkt, arbeidsvoorwaarden en loopbaanontwikkeling;
H. overwegende dat volgens de cijfers van een enquête van het Europees Vakbondsinstituut(14) uit 2018 de overgrote meerderheid van de EOR-leden man is en vrouwen slechts 15,4 % van de EOR-vertegenwoordigers uitmaken; overwegende dat vrouwelijke EOR-leden minder goed vertegenwoordigd zijn in hogere functies; overwegende dat de genderkloof en de loonkloof in besluitvormingsorganen blijven bestaan, waardoor de volledige participatie of de bijdrage van vrouwen aan het economische en sociale leven wordt belemmerd;
I. overwegende dat de ontwikkeling van de EOR’s in de verschillende bedrijfstakken in de lidstaten aanzienlijk verschilt; overwegende dat de cijfers laten zien dat er in totaal 992 EOR’s actief zijn en dat er ongeveer 400 in de loop der tijd zijn opgeheven ten gevolge van factoren als fusies, faillissementen of ontbinding(15);
J. overwegende dat uit een studie is gebleken dat EOR’s een positieve impact kunnen hebben op de overgang naar een koolstofneutrale economie en kunnen zorgen voor een betere werkorganisatie en besluitvorming(16);
K. overwegende dat EOR-leden weliswaar het recht hebben adviezen uit te brengen, maar in de praktijk weinig invloed hebben op het besluitvormingsproces in hun respectieve ondernemingen, met name bij herstructureringen;
L. overwegende dat EOR’s door werkgevers zouden moeten worden gezien als nuttige instrumenten die in veel opzichten voordelen opleveren voor alle partijen, onder meer omdat zij overeenstemming over aangelegenheden en besluiten bevorderen en bijdragen aan de transnationale dialoog op het niveau van de onderneming;
M. overwegende dat de sancties voor het niet raadplegen van de werknemers in de meeste lidstaten bestaat uit boetes uiteenlopend van 23 EUR tot 187 515 EUR(17) en derhalve in veel gevallen niet doeltreffend, evenredig en afschrikkend is;
N. overwegende dat de toegang die EOR’s en bijzondere onderhandelingsgroepen hebben tot de rechter in de verschillende lidstaten varieert naargelang het respectieve nationale stelsel: sommige lidstaten kennen de status van rechtspersoon toe aan EOR’s, andere staan toe dat ze deelnemen aan de procedure via hun leden of een vakbond(18);
O. overwegende dat de EOR’s in slechts vier lidstaten (Frankrijk, Oostenrijk, Roemenië en Zweden) de status van rechtspersoon hebben, op grond waarvan leden namens de EOR gerechtelijke procedures kunnen inleiden of de EOR in betrekkingen met derden kunnen vertegenwoordigen(19); overwegende dat de Commissie slechts één formele klacht heeft ontvangen over de uitvoering van Richtlijn 2009/38/EG; overwegend dat het aantal rechtszaken op nationaal niveau beperkt blijft ingevolge moeilijkheden bij de toegang tot de rechter en het gebrek aan duidelijke bepalingen met betrekking tot EOR’s en bijzondere onderhandelingsgroepen in Richtlijn 2009/38/EG;
P. overwegende dat het welslagen en de positieve impact van EOR’s een vertrouwensrelatie tussen de EOR en het bestuur vergen, gebaseerd op een constructieve dialoog, die beïnvloed kan worden door de cultuur van arbeidsverhoudingen in iedere lidstaat; overwegende dat bekend is dat vroegtijdige raadpleging bij herstructureringen van grote invloed kan zijn op de baanzekerheid en dat de raadpleging en participatie van werknemers essentieel is om het welzijn van werknemers te waarborgen en positieve gevolgen voor de kwaliteit van werk kan hebben(20); overwegende dat de EOR’s een cruciale rol spelen bij de europeanisering van de arbeidsverhoudingen;
Q. overwegende dat lacunes en de gebrekkige handhaving van Richtlijn 2009/38/EG bijdragen tot een gefragmenteerde toepassing van het recht van werknemers op informatie en raadpleging over transnationale aangelegenheden in de hele Unie;
R. overwegende dat “transnationaliteit” zowel voor de leden van de EOR’s als voor het hoofdbestuur een zeer abstract concept blijft, dat in concrete gevallen moeilijk te interpreteren is(21);
S. overwegende dat het gebruik van de vertrouwelijkheidsclausules op basis van artikel 8 van Richtlijn 2009/38/EG in bepaalde gevallen weliswaar gerechtvaardigd is, maar dat het onrechtmatige gebruik van dit artikel een belemmering vormt voor effectieve informatie- en raadplegingsrechten(22);
T. overwegende dat de sociale partners een belangrijke rol hebben gespeeld bij het beperken van de impact van de COVID-19-pandemie op de werkplek, onder meer door de invoering van gezondheids- en veiligheidsmaatregelen, de tenuitvoerlegging van regelingen voor baanbehoud en nieuwe vormen van werkorganisatie; overwegende dat momenteel naar aanleiding van de COVID-19-crisis een significant aantal herstructureringsprocessen loopt(23); overwegende dat de raadpleging van werknemers en hun participatie in collectieve onderhandelingen van essentieel belang zijn om de positieve en de negatieve gevolgen van de herstructureringen aan te pakken;
U. overwegende dat recent onderzoek van Eurofound de impact van de COVID-19-crisis op de werking en de oprichting van EOR’s heeft aangetoond, waarbij mobiliteitsbeperkingen als gevolg van de volksgezondheidsmaatregelen de vooruitgang in de discussie over de oprichting van nieuwe EOR’s tot stilstand hebben gebracht; overwegende dat bestaande EOR’s grotendeels zijn overgestapt op onlinevergaderingen, hetgeen een actievere uitwisseling mogelijk heeft gemaakt of daartoe heeft bijgedragen, maar dat fysieke vergaderingen de norm moeten blijven, tenzij volksgezondheidsmaatregelen dit verhinderen;
V. overwegende de tenuitvoerlegging van het Unierecht op het gebied van de informatie en raadpleging van werknemers nog steeds te versnipperd is, hetgeen kan leiden tot een gebrek aan rechtszekerheid voor werkgevers en werknemers; overwegende dat het van essentieel belang is het instrumentarium van de Unie te versterken door een ambitieuze herziening van Richtlijn 2009/38/EG die de rechten van werknemers op informatie, raadpleging en participatie versterkt;
W. overwegende dat bij de voorbereiding van nieuwe bedrijfsstrategieën en ondernemingsbeleid kan worden voorzien in meer gestructureerde en proactieve methoden van informatievoorziening en raadpleging van werknemersvertegenwoordigers, met gepaste inachtneming van de vertrouwelijkheidsclausules; overwegende dat de sociale partners moeten worden geraadpleegd met betrekking tot de voorbereiding van de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten en, indien die al beschikbaar zijn, de uitvoering ervan;
X. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 9 juni 2022 over “De oproep tot een conventie voor een herziening van de Verdragen”(24) de Raad heeft opgeroepen om sociale vooruitgang op te nemen in artikel 9 VWEU, gekoppeld aan een protocol inzake sociale vooruitgang, om de sociale dialoog te verbeteren en de versterking van het concurrentievermogen en de veerkracht van de economie van de Unie te ondersteunen, met bijzondere aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen en toetsing van het concurrentievermogen, en om toekomstgerichte investeringen met het oog op de rechtvaardige, groene en digitale transitie te bevorderen;
Y. overwegende dat de ontwrichtende gevolgen voor de economie en de arbeidsmarkt van ingrijpende veranderingen zoals technologische ontwikkelingen, digitalisering, de transitie naar een koolstofarme economie, de preventieve maatregelen in het kader van de COVID-19-pandemie en het economisch en sociaal herstel van de pandemie, evenals nieuwe vormen van arbeid zoals platformwerk en werken op afstand, vergezeld moeten gaan van een herziening van de wetgevingsinstrumenten en praktijken van de Unie, zowel om bestaande uitdagingen het hoofd te bieden als om het potentieel van deze veranderingen te benutten;
Z. overwegende dat digitale hulpmiddelen zoals videoconferentiesystemen moeten worden gebruikt als middel om de in Richtlijn 2009/38/EG vastgestelde rechten en de praktische toepassing van de richtlijn te versterken, en nooit mogen dienen als vervanging voor de procedurele verplichtingen betreffende informatie en raadpleging van werknemers, zoals het houden van regelmatige, fysieke vergaderingen tussen de EOR’s en het hoofdbestuur;
Oproep aan de Commissie om de langverwachte herziening van Richtlijn 2009/38/EG uit te voeren
1. benadrukt dat het recht op informatie, raadpleging en participatie van werknemers van essentieel belang is voor de goede werking van de sociale markteconomie, met name in de context van de transformatie van de arbeidsmarkt als gevolg van de groene en digitale transitie; wijst erop dat EOR’s een van de belangrijkste instrumenten zijn voor het versterken van de democratie op de werkplek wat transnationale aangelegenheden betreft, alsook voor het handhaven van de rechten van werknemers, het vergroten van de betrokkenheid van werknemers en het bevorderen van wederzijds vertrouwen tussen bestuur en werknemers; meent dat het van essentieel belang is de EOR’s en hun vermogen om hun recht op informatie en raadpleging uit te oefenen te versterken en het aantal EOR’s uit te breiden, rekening houdend met de verschillende stelsels van arbeidsverhoudingen in de lidstaten;
2. herhaalt dat de EOR’s en de potentiële voordelen ervan onder vertegenwoordigers van werknemers en leidinggevenden meer bekendheid moeten krijgen en zichtbaarder moeten worden gemaakt, en dat stimulansen moeten worden gecreëerd om de ontwikkeling van EOR’s, alsook de bredere toepassing en doeltreffende handhaving ervan te bevorderen; verzoekt de Commissie in dit verband gegevens te verzamelen over de ondernemingen die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/38/EG vallen; verzoekt de Commissie in 2023 een conferentie op hoog niveau te organiseren voor ondernemingen die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/38/EG vallen, EOR’s en de sociale partners in verschillende sectoren, alsook voor nationale arbeidsmarktinstellingen, om hen bewust te maken van het belang van EOR’s en dit onderwerp hoog op de beleidsagenda te zetten;
3. wijst op de aanzienlijke bijdrage die de uitwisseling van kennis, ervaring en beste praktijken kan leveren aan de verdere ontwikkeling van EOR’s en de verbetering van de werking ervan, met inbegrip van het opzetten van een platform voor gestructureerde en regelmatige uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten en sectoren, met name om de zichtbaarheid van EOR’s te vergroten in sectoren en lidstaten waar zij nog schaars zijn;
4. verzoekt de Commissie Europese vakbondsorganisaties te ondersteunen en verzoekt de lidstaten de meeste representatieve werknemersorganisaties waarin de nationale wetgeving of praktijk voorziet, te ondersteunen, gespecialiseerde opleidingen over de rechten van EOR’s te organiseren zodat deze hun leden naar behoren kunnen informeren over de werking van de EOR’s, alsook middelen toe te wijzen aan bewustmakingscampagnes;
5. herinnert eraan dat EOR’s unieke transnationale organen zijn, en in het leven geroepen zijn met het oog op het informeren en raadplegen van werknemers, alsook het tot stand brengen en bevorderen van een bedrijfsidentiteit, en dat de betrokkenheid van EOR’s kan bijdragen aan de ontwikkeling en bevordering van de cultuur en de cohesie in het bedrijf; benadrukt dat het belangrijk is dat werknemersvertegenwoordigers, en met name de EOR’s, op zinvolle wijze, na effectief geïnformeerd en geraadpleegd te zijn, deelnemen aan de opstelling en uitvoering van besluiten betreffende transnationale maatregelen met een significant effect op de belangen van de werknemers;
6. betreurt ten zeerste dat het hoofdbestuur niet altijd de financiële, materiële en wettelijke middelen ter beschikking stelt die nodig zijn om EOR’s in staat te stellen hun taken op passende wijze uit te voeren; is bezorgd over de problemen die EOR’s ondervinden bij het verkrijgen van toegang tot de financiële steun van de Commissie, en wijst op de dringende noodzaak om de aanvraagprocedure gemakkelijker te maken en de administratieve lasten die de aanvraag van de financiering met zich meebrengt te verminderen; verzoekt de Commissie toezicht te houden op de omzetting van Richtlijn 2009/38/EG en indien nodig inbreukprocedures in te stellen;
7. verzoekt de Commissie nogmaals een voorstel tot herziening van Richtlijn 2009/38/EG in te dienen om de doelstellingen, definities en procedures ervan te verduidelijken en het recht op informatie en raadpleging van werknemersvertegenwoordigers, met name tijdens herstructureringsprocessen, te versterken in overeenstemming met de aanbevelingen vervat in zijn resolutie van 16 december 2021;
8. verzoekt de Commissie in het kader van de komende herziening na te gaan of het zinvol is contracten die structureel onafhankelijke ondernemingen in staat stellen elkaars bedrijfsvoering en zakelijke beslissingen (zoals franchising of beheerscontracten)(25) te beïnvloeden, op te nemen in het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/38/EG, om eventuele lacunes te voorkomen;
Waarborging van tijdige en zinvolle raadpleging
9. erkent dat Richtlijn 2009/38/EG tot verbeteringen heeft geleid wat de instelling en de werking van de EOR’s betreft; betreurt echter dat EOR’s nog altijd grote moeilijkheden ondervinden bij de handhaving van hun rechten, met name wat betreft tijdige en voorafgaande en effectieve raadpleging over kwesties met een transnationaal karakter die gevolgen kunnen hebben voor de werkgelegenheid en de arbeidsomstandigheden van de beroepsbevolking in Europa, met inbegrip van veranderingen als gevolg van de groene en digitale transitie;
10. onderstreept dat nog altijd onduidelijkheid en verschil van mening bestaat over de definitie en de daaruit voortvloeiende interpretatie van wat als “transnationale kwesties” moet worden beschouwd, hetgeen leidt tot een gefragmenteerde omzetting en toepassing van Richtlijn 2009/38/EG door de lidstaten en bijgevolg tot een versnipperde toepassing door de ondernemingen; benadrukt het feit dat de definitie nauwkeurig en alomvattend moet zijn en dat de reikwijdte van de mogelijke gevolgen, alsook het betrokken bestuurs- en vertegenwoordigingsniveau, ontbrekende elementen zijn waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van het transnationale karakter van een kwestie; dringt nogmaals aan op verduidelijking van het begrip “transnationaal karakter van een kwestie” in Richtlijn 2009/38/EG;
11. betreurt dat, wat tijdige raadpleging betreft, het advies van de werknemersvertegenwoordigers niet zelden pas wordt gevraagd of gegeven op een moment dat er niet meer serieus rekening mee kan worden gehouden of dat het bestuur reeds over een voorgestelde maatregel heeft besloten; betreurt dat, omdat het bestuur niet verplicht is met een advies rekening te houden, de input vaak wordt genegeerd of geen daadwerkelijke invloed op een voorgestelde maatregel heeft; verzoekt de Commissie en de lidstaten nogmaals de versterking van de informatie- en raadplegingsrechten en zinvolle raadgevingsprocessen te bevorderen; dringt erop aan de definitie van het begrip “raadpleging” in Richtlijn 2009/38/EG te herzien, om ervoor te zorgen dat het advies van de EOR’s in aanmerking wordt genomen in de besluiten van ondernemingen en dat advies wordt uitgebracht voordat de raadpleging op het relevante niveau is afgerond, voordat de bestuursorganen van de onderneming een besluit nemen, en op zodanige wijze dat de EOR’s een met redenen omkleed antwoord op hun advies kunnen krijgen overeenkomstig Richtlijn 2002/14/EG;
12. benadrukt dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat ondernemingen of concerns doeltreffend beslissingen kunnen nemen;
13. onderstreept dat de EOR-leden tijdig toegang moeten hebben tot zinvolle en actuele informatie over voorgenomen besluiten met een transnationaal karakter, en benadrukt het belang van voldoende tijd en middelen om de ontvangen informatie te beoordelen, te evalueren en te bespreken met de steun van beschikbare deskundigen; wijst op het belang om en goede communicatie en samenwerking te verzekeren tussen het hoofdbestuur en de EOR, met inbegrip van werknemersvertegenwoordiging op bestuursniveau, om ervoor te zorgen dat het recht op informatie, raadpleging en participatie van de werknemers naar behoren wordt geëerbiedigd;
Versterking van de subsidiaire voorschriften
14. merkt op dat de termijn van drie jaar na een verzoek alvorens de subsidiaire voorschriften in werking treden wanneer geen overeenstemming wordt bereikt, buitensporig lang is, vaak niet doeltreffend wordt benut en nadelig is voor de werknemers; herhaalt zijn oproep om de subsidiaire voorschriften in Richtlijn 2009/38/EG, die een basis vormen voor onderhandelde overeenkomsten, te versterken; onderstreept dat het recht van de EOR’s om één keer per jaar met het hoofdbestuur te vergaderen onvoldoende is en moet worden uitgebreid naar twee vergaderingen per jaar om de praktische werking, impact en beheer ervan te verbeteren;
Verduidelijking van de reikwijdte van de vertrouwelijkheid
15. wijst op het feit dat de toepassing van de vertrouwelijkheidsclausules door de lidstaten versnipperd is omdat een heldere definitie ontbreekt en dringt dan ook aan op de vaststelling van een duidelijke definitie van vertrouwelijke informatie; benadrukt in dit verband dat de lidstaten zich meer inspanningen moeten getroosten om nauwkeurig vast te stellen en te verduidelijken onder welke omstandigheden het hoofdbestuur niet verplicht is informatie te verstrekken die mogelijkerwijs schadelijk is; dringt er nogmaals op aan(26) het misbruik te voorkomen van de vertrouwelijkheidsregels als manier om de toegang tot informatie en effectieve participatie te beperken, en verzoekt de Commissie om de lidstaten in het kader van de herziening van Richtlijn 2009/38/EG te verplichten om duidelijk vast te stellen in welke gevallen vertrouwelijkheid een gegronde reden vormt om de toegang tot informatie te beperken;
Verbetering van de geschillenbeslechting
16. benadrukt dat bij onenigheid over het al dan niet in gang zetten van een informatie- of raadplegingsprocedure niet duidelijk is hoe de negatieve gevolgen van deze onenigheid voor de EOR-leden en de werknemersvertegenwoordigers moeten worden opgelost; wijst daarom op de meerwaarde die initiatieven van de Unie kunnen bieden door hiervoor richtsnoeren te verstrekken;
Invoering van doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties
17. maakt zich zorgen over de versnipperde en ontoereikende naleving van Richtlijn 2009/38/EG in de hele Unie en benadrukt de noodzaak om een correcte, effectieve en tijdige naleving, uitvoering en handhaving van de richtlijn ten behoeve van werknemers in de hele Unie te waarborgen;
18. dringt in dit verband aan op aangescherpte regels en procedures en andere maatregelen, zoals de opneming in Richtlijn 2009/38/EG van het recht om bij nationale rechtbanken of andere bevoegde autoriteiten om een voorlopig bevel te verzoeken om de uitvoering van beheersbesluiten tijdelijk op te schorten totdat de procedure voor informatie en raadpleging van de EOR heeft plaatsgevonden op het relevante bestuurs- en vertegenwoordigingsniveau en op zodanige wijze dat het bestuur overeenkomstig die richtlijn een met redenen omkleed antwoord kan geven;
19. betreurt dat de sancties voor niet-naleving in veel lidstaten niet effectief, afschrikwekkend of evenredig zijn zoals is vereist in Richtlijn 2009/38/EG; benadrukt dat de voorschriften inzake de door de lidstaten op te leggen sancties moeten worden aangescherpt om de naleving van Richtlijn 2009/38/EG te verbeteren en er tegelijkertijd voor te zorgen dat dit geen lasten voor de betrokken bedrijven met zich meebrengt; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om Richtlijn 2009/38/EG te herzien met het oog op de invoering van doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties om zo de naleving ervan zeker te stellen;
Beëindiging van de vrijstelling voor overeenkomsten die vóór de richtlijn werden gesloten
20. wijst erop dat 25 jaar na vaststelling van de eerste EOR-richtlijn(27) nog steeds overeenkomsten van kracht zijn die vóór de richtlijn werden gesloten en die niet aan de vereisten van Richtlijn 2009/38/EG zijn aangepast; is van mening dat het essentieel is dat voor alle EOR-overeenkomsten dezelfde rechten en verplichtingen gelden, zodat een gelijke behandeling van werknemers, toegang tot de toepassing van hoge Unienormen en rechtszekerheid worden gewaarborgd; herhaalt zijn eerdere verzoek aan de Commissie en de lidstaten om een einde te maken aan de vrijstelling voor de zogenaamde vrijwillige, van voor de richtlijn daterende overeenkomsten, en dringt aan op herziening van de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 2009/38/EG met het oog op de totstandbrenging van een gelijk speelveld voor de werking van EOR’s;
Waarborging van toegang tot de rechter
21. benadrukt dat het belangrijk is dat EOR’s toegang hebben tot de rechtbanken of de bevoegde nationale arbeidsautoriteiten; betreurt het feit dat EOR’s belemmeringen ondervinden bij de uitoefening van hun recht op informatie en raadpleging als omschreven in Richtlijn 2009/38/EG; betreurt dat in sommige lidstaten de rechtbanken of autoriteiten die bevoegd zijn om advies te verstrekken of kennis te nemen van geschillen met betrekking tot EOR’s niet over de nodige deskundigheid beschikken op het gebied van de in de richtlijn geregelde kwesties; verzoekt de lidstaten nogmaals te zorgen voor vereenvoudigde administratieve en gerechtelijke procedures zodat EOR’s en bijzondere onderhandelingsgroepen effectieve toegang tot de rechter hebben, alsook voor de vaststelling van de juridische status van EOR’s en bijzondere onderhandelingsgroepen, met inbegrip van de toekenning van rechtspersoonlijkheid, als onderdeel van de effectbeoordeling van de Commissie;
22. benadrukt dat werknemers en werkgevers, of hun respectieve organisaties, recht hebben op deelname aan collectieve onderhandelingen en vrijheid van vergadering, dat er geen inmenging van werkgevers mag zijn waardoor dit recht wordt beperkt, en dat werknemersvertegenwoordigers in EOR’s bij de uitoefening van hun rechten moeten worden beschermd tegen eventuele represailles;
23. onderstreept het belang van inclusieve arbeidsmarkten en benadrukt dat een integrale aanpak nodig is om gendergelijkheid op de werkvloer te bereiken; betreurt dat er nog veel moet worden gedaan om gelijke kansen te waarborgen en wijst op de noodzaak om een grotere participatie van vrouwen en personen met een beperking op de arbeidsmarkt te verzekeren; onderstreept dat het belangrijk is te zorgen voor genderevenwicht in de samenstelling van EOR’s en benadrukt dat EOR-leden en andere werknemersvertegenwoordigers in dit verband een nuttige rol kunnen spelen;
24. verzoekt de Commissie uiterlijk op 31 januari 2024 op grond van artikel 153, lid 1, punt e), VWEU een voorstel in te dienen voor herziening van Richtlijn 2009/38/EG, en daarbij gevolg te geven aan de aanbevelingen in de bijlage;
o o o
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.
Beheerscontracten zijn overeenkomsten waarbij een onderneming, hoewel zij een onafhankelijke structuur blijft, haar dagelijkse werking aan een andere onderneming toevertrouwt. De beherende onderneming kan dus zeggenschap hebben over de werknemers van de beheerde onderneming zonder de onderneming als zodanig in eigendom te hebben.
Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (PB L 254 van 30.9.1994, blz. 64).
BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:
AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL
Het Europees Parlement verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen tot wijziging van Richtlijn 2009/38/EG inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers, op basis van de volgende aanbevelingen:
1. De groene en digitale transitie zorgt voor kansen en uitdagingen voor de arbeidsmarkt, de werkgevers en de werknemers. Om duurzame oplossingen te vinden voor de veranderingen op de arbeidsmarkt, moeten de werknemers, werkgevers en burgers worden aangespoord om deel te nemen aan de democratische systemen en besluitvormingsprocessen.
2. De Europese ondernemingsraden zijn zonder twijfel een succes en vormen een belangrijke pijler van het Europees sociaal model. Er zijn bijna drie decennia verstreken sinds de vaststelling en omzetting van Richtlijn 94/45/EG, en meer dan tien jaar sinds de vaststelling van Richtlijn 2009/38/EG. Het is niet langer gerechtvaardigd een vrijstelling toe te passen op overeenkomsten die voorafgaand aan Richtlijn 94/45/EG werden ondertekend, noch om die verouderde richtlijn uitsluitend te handhaven voor overeenkomsten die werden ondertekend of gewijzigd tijdens de omzettingstermijn van Richtlijn 2009/38/EG. Daarom moeten overeenkomsten waarvoor een vrijstelling geldt krachtens artikel 14 van Richtlijn 2009/38/EG, in het toepassingsgebied van die richtlijn worden opgenomen.
3. De door de werknemers aangewezen vertegenwoordigers moeten over een aantal besluiten die aanzienlijke directe of indirecte gevolgen voor de werknemersbelangen kunnen hebben, zo spoedig mogelijk geïnformeerd en geraadpleegd worden.
4. Hoewel bij Richtlijn 94/45/EG en Richtlijn 2009/38/EG transnationale collectieve rechten van werknemers op informatie en raadpleging zijn vastgesteld, worden die rechten in de praktijk vaak niet geëerbiedigd en blijken zij zeer lastig te handhaven. In veel gevallen hebben werkgevers maatregelen genomen die verband houden met transnationale kwesties zonder de Europese ondernemingsraad te informeren en te raadplegen (Renault Vilvoorde)(1), en Europese ondernemingsraden worden vaak pas geïnformeerd en geraadpleegd nadat maatregelen die verband houden met transnationale kwesties al zijn uitgevoerd. Daarom moeten bepalingen worden vastgesteld die doeltreffende handhaving mogelijk maken.
Richtlijn 2009/38/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) in artikel 1 wordt lid 4 vervangen door:
“4. Een kwestie wordt als transnationaal beschouwd wanneer de potentiële gevolgen ervan direct of indirect betrekking hebben op de hele onderneming met een Uniedimensie of het hele concern met een Uniedimensie of op ten minste twee ondernemingen of vestigingen van een onderneming of een concern in twee verschillende twee lidstaten.
4 bis. Om vast te stellen of een kwestie transnationaal is, wordt rekening gehouden met de mogelijke gevolgen ervan en met het desbetreffende bestuurs- en vertegenwoordigingsniveau. Het gaat hierbij onder meer om kwesties die, ongeacht het aantal betrokken lidstaten, de werknemers raken door de omvang van de gevolgen die zij kunnen hebben, evenals om kwesties die overbrenging van werkzaamheden tussen twee of meer lidstaten met zich brengen. Ondernemingen of vestigingen in verschillende lidstaten worden geacht betrokken te zijn wanneer redelijkerwijs kan worden verwacht dat een kwestie die een onderneming of vestiging raakt, gevolgen heeft of in de nabije toekomst gevolgen kan hebben voor ondernemingen of vestigingen in andere lidstaten, ook wanneer de door een onderneming of concern beoogde besluiten worden genomen in een andere lidstaat dan die waar die gevolgen zich voordoen.”.
2) in artikel 2 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
a) punt d) wordt vervangen door:
“d) “werknemersvertegenwoordigers” : de vakbonden of de vertegenwoordigers van de werknemers volgens het recht of de gebruiken van de lidstaten;”;
b) punt g) wordt vervangen door:
“g) “raadpleging” : het instellen van een dialoog en de gedachtewisseling tussen de werknemersvertegenwoordigers en het hoofdbestuur of een ander, passender bestuursniveau, op een tijdstip, op een wijze en met een inhoud die de werknemersvertegenwoordigers in staat stellen om op basis van de verstrekte informatie over de voorgestelde maatregelen waarmee de raadpleging verband houdt, onverminderd de verantwoordelijkheden van de bedrijfsleiding, binnen een redelijke termijn een voorafgaand advies uit te brengen waarmee in de onderneming met een Uniedimensie of het concern met een Uniedimensie rekening moet worden gehouden. De raadpleging vindt op zodanige wijze plaats dat de werknemersvertegenwoordigers tijdig en vóór de vaststelling van het besluit een met redenen omkleed antwoord van het hoofdbestuur kunnen krijgen;”.
3) artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
a) lid 1 wordt vervangen door:
“1. Teneinde de doelstelling van artikel 1, lid 1, te verwezenlijken opent het hoofdbestuur op eigen initiatief of op schriftelijk verzoek, gezamenlijk of afzonderlijk, van ten minste 100 werknemers of hun vertegenwoordigers afkomstig uit ten minste twee ondernemingen of vestigingen in ten minste twee verschillende lidstaten onderhandelingen met het oog op de instelling van een Europese ondernemingsraad of een procedure ter informatie en raadpleging.”;
b) de inleidende zin van lid 2 wordt vervangen door:
“2. Daartoe wordt een bijzondere onderhandelingsgroep samengesteld binnen een termijn van zes maanden na de datum van een verzoek krachtens lid 1 die met nog eens zes maanden kan worden verlengd, aan de hand van de volgende richtsnoeren.”;
c) in lid 2 wordt punt b) vervangen door:
“b) De leden van de bijzondere onderhandelingsgroep worden verkozen of aangewezen in verhouding tot het aantal werknemers dat de onderneming met een Uniedimensie of het concern met een Uniedimensie in elke lidstaat in dienst heeft, waarbij wordt gestreefd naar een genderevenwichtige vertegenwoordiging, en waarbij elke lidstaat een zetel krijgt toegewezen per aantal werknemers dat in die lidstaat in dienst is dat 10 %, of een deel daarvan, uitmaakt van het totale aantal werknemers dat in alle lidstaten in dienst is;”;
d) in lid 4 wordt de derde alinea vervangen door:
“Ten behoeve van de onderhandelingen kan de bijzondere onderhandelingsgroep verzoeken in haar werk te worden bijgestaan door vertegenwoordigers van bevoegde, erkende vakbondsorganisaties op Unieniveau, en, indien nodig, andere deskundigen naar eigen keuze. Dergelijke deskundigen en vakbondsvertegenwoordigers kunnen op verzoek van de bijzondere onderhandelingsgroep op onderhandelingsvergaderingen aanwezig zijn als adviseur.”;
e) in lid 6 wordt de tweede alinea vervangen door:
“Met inachtneming van dit beginsel kunnen de lidstaten budgettaire voorschriften betreffende de werking van de bijzondere onderhandelingsgroep vaststellen. Zij kunnen met name de kosten van inschakeling van deskundigen beperken tot één deskundige naast een vertegenwoordiger van een erkende vakbondsorganisatie op Unieniveau.”.
4) het volgende artikel wordt ingevoegd:
“Artikel 5 bis
Doelstellingen met betrekking tot het genderevenwicht in Europese ondernemingsraden en beperkte comités
Het hoofdbestuur en de bijzondere onderhandelingsgroep, bij de instelling van een nieuwe Europese ondernemingsraad, of het hoofdbestuur en de Europese ondernemingsraad, bij heronderhandeling over de overeenkomst inzake de Europese ondernemingsraad, onderhandelen in een geest van loyale samenwerking over de nodige regelingen om ervoor te zorgen dat in de Europese ondernemingsraad de volgende doelstellingen worden gehaald:
a) tot het ondervertegenwoordigde geslacht behoort ten minste 40 % van de leden van de Europese ondernemingsraad;
b) tot het ondervertegenwoordigde geslacht behoort ten minste 40 % van de leden van het beperkt comité.
Het aantal leden van de Europese ondernemingsraad en het aantal leden van het selectiecomité dat noodzakelijk wordt geacht om de in de eerste alinea vastgestelde doelstellingen te halen, is het aantal dat het aandeel van 40 % zo dicht mogelijk benadert, maar niet meer dan 49 % vertegenwoordigt.”.
5) in artikel 6, lid 2, wordt punt b) vervangen door:
“b) de samenstelling van de Europese ondernemingsraad, het aantal leden, de verdeling van de zetels, waarbij voor zover mogelijk rekening wordt gehouden met de behoefte aan een evenwichtige vertegenwoordiging van de werknemers met inachtneming van de soort activiteit en categorie werknemers, en de zittingsduur, met inbegrip van een reeks procedurele vereisten om bij de verdeling van de zetels tot een genderevenwichtige vertegenwoordiging te komen;”.
6) in artikel 7, lid 1, worden het tweede en derde streepje vervangen door:
“- indien de eerste vergadering van de bijzondere onderhandelingsgroep niet binnen zes maanden na een verzoek krachtens artikel 5, lid 1, wordt belegd,
— indien het hoofdbestuur en de bijzondere onderhandelingsgroep binnen 18 maanden na een dergelijk verzoek niet in staat zijn een overeenkomst als bedoeld in artikel 6 te sluiten en indien de bijzondere onderhandelingsgroep het in artikel 5, lid 5, bedoelde besluit niet heeft genomen.”.
7) in artikel 8 worden de leden 1 en 2 vervangen door(2):
“1. De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van de bijzondere onderhandelingsgroep en van de Europese ondernemingsraad, alsmede de deskundigen die hen eventueel bijstaan, onder de bij of krachtens het Unierecht en het nationale recht vastgestelde voorwaarden en beperkingen en op grond van objectieve criteria, de informatie die hun in het rechtmatige belang van de onderneming of de vestiging uitdrukkelijk als vertrouwelijk is verstrekt niet aan derden bekend mogen maken.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de werknemersvertegenwoordigers in het kader van een procedure ter informatie en raadpleging.
Deze verplichting blijft gelden, ongeacht waar de in de eerste en tweede alinea bedoelde personen zich bevinden, ook na het verstrijken van hun mandaat.
Dit lid is niet van toepassing op de leden van de Europese ondernemingsraad die informatie met mogelijke gevolgen voor de situatie van werknemers aan nationale of plaatselijke ondernemingsraden bekendmaken wanneer die informatie hun in vertrouwen is meegedeeld en aan nationale vertrouwelijkheidsregels onderworpen is.
Het hoofdbestuur verstrekt de leden van de Europese ondernemingsraad de in lid 2 bedoelde objectieve criteria en bepaalt de duur van de vertrouwelijkheidsvereisten.
2. Iedere lidstaat bepaalt dat, in specifieke en gerechtvaardigde gevallen en onder de bij of krachtens de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden en beperkingen, het op zijn grondgebied gevestigde hoofdbestuur ontheven is van de plicht informatie bekend te maken mits die van dien aard is dat zij, op grond van objectieve criteria, de betrokken ondernemingen ernstig in hun functioneren zou belemmeren.
De betrokken lidstaat maakt deze ontheffing afhankelijk van een voorafgaande administratieve of gerechtelijke toestemming.”.
8) aan artikel 9 worden de volgende leden toegevoegd:
“Er wordt een procedure ter informatie en raadpleging ingesteld binnen een termijn en op zodanige wijze dat de Europese ondernemingsraad de relevante werknemersvertegenwoordigers op nationaal en lokaal niveau op zinvolle wijze kan raadplegen met het oog op het uitbrengen van zijn advies vóór het einde van de raadplegingsprocedure op het relevante niveau.
In het geval van een geschil tussen het hoofdbestuur en de Europese ondernemingsraad of de werknemersvertegenwoordigers over de vraag of een procedure ter informatie en raadpleging moet plaatsvinden, verstrekt het hoofdbestuur schriftelijk naar behoren gemotiveerde redenen waarom de voorschriften inzake informatie en raadpleging van deze richtlijn of van uit hoofde van deze richtlijn gesloten overeenkomsten niet van toepassing zijn, met inbegrip van de redenen op grond waarvan er geen sprake is van transnationale kwesties.
De Europese ondernemingsraad of het beperkt comité kan zich laten bijstaan door deskundigen van zijn keuze, voor zover dit voor het verrichten van zijn taken noodzakelijk is. Deze deskundigen kunnen vertegenwoordigers zijn van bevoegde, erkende vakbondsorganisaties op het niveau van de Unie. Op verzoek van de Europese ondernemingsraad zijn deze deskundigen op vergaderingen van de Europese ondernemingsraad en vergaderingen met het hoofdbestuur aanwezig als adviseur.
Overeenkomstig dit artikel kunnen de lidstaten budgettaire voorschriften inzake de werking van de Europese ondernemingsraad vaststellen. Zij kunnen met name de kosten van inschakeling van deskundigen beperken tot één deskundige naast een vertegenwoordiger van een erkende vakbondsorganisatie op Unieniveau.”.
9) artikel 10 wordt vervangen door:
“Artikel 10
Rol en bescherming van de werknemersvertegenwoordigers
1. Onverminderd de bevoegdheden van andere organen of organisaties ter zake, moeten de leden van de bijzondere onderhandelingsgroep en de leden van de Europese ondernemingsraad beschikken over de middelen en rechtsbevoegdheid die nodig zijn om de uit de onderhavige richtlijn voortvloeiende rechten te doen gelden, teneinde gezamenlijk de belangen van de werknemers van de onderneming met een Uniedimensie of het concern met een Uniedimensie te vertegenwoordigen.
2. Onverminderd artikel 8 beschikken de leden van de Europese ondernemingsraad over het recht en de nodige middelen om de werknemersvertegenwoordigers van de vestigingen of ondernemingen van een concern met een Uniedimensie of, bij ontstentenis daarvan, alle werknemers te informeren over de inhoud en de resultaten van de procedure ter informatie en raadpleging die heeft plaatsgevonden, evenals om, telkens wanneer dit nodig wordt geacht, de uit deze richtlijn voortvloeiende taken te verrichten, met name voor en na de vergaderingen.
3. De leden van de bijzondere onderhandelingsgroep, de leden van de Europese ondernemingsraad en de werknemersvertegenwoordigers die hun taak in het kader van de procedure van artikel 6, lid 3, vervullen, genieten bij het verrichten van hun taak, met inbegrip van het recht om vakbonden op te richten en zich daarbij aan te sluiten, een soortgelijke bescherming, met name tegen vergeldingsmaatregelen of ontslag, en soortgelijke waarborgen als de werknemersvertegenwoordigers bij of krachtens de nationale wetgeving en/of volgens de gebruiken in het land waar zij hun dienstbetrekking hebben.
Dit betreft in het bijzonder het deelnemen aan de vergaderingen van de bijzondere onderhandelingsgroep of de Europese ondernemingsraad of aan andere vergaderingen in het kader van de in artikel 6, lid 3, bedoelde overeenkomst en de betaling van het loon van de leden die behoren tot het personeel van de onderneming met een Uniedimensie of het concern met een Uniedimensie, voor de duur dat zij van het werk afwezig moeten zijn om hun taak te vervullen.
Een lid van een bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese ondernemingsraad, of diens plaatsvervanger, die lid is van de bemanning van een zeeschip, heeft het recht deel te nemen aan een vergadering van de bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese ondernemingsraad, of aan elke andere vergadering die volgens een uit hoofde van artikel 6, lid 3, ingestelde procedure wordt georganiseerd, indien dat lid of die plaatsvervanger ten tijde van de vergadering niet op zee is of zich bevindt in een haven in een ander land dan waar de scheepvaartmaatschappij is gevestigd.
Voor zover mogelijk worden de vergaderingen zo gepland dat de leden of plaatsvervangers, die lid zijn van de bemanning van een zeeschip, er makkelijk aan kunnen deelnemen.
Wanneer een lid van een bijzondere onderhandelingsgroep of van de Europese ondernemingsraad, of diens plaatsvervanger, die lid is van de bemanning van een zeeschip, verhinderd is een vergadering bij te wonen, wordt de mogelijkheid om van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën gebruik te maken, indien mogelijk, in aanmerking genomen.
4. Voor zover dit voor het verrichten van hun vertegenwoordigingstaken in een internationale context noodzakelijk is, krijgen de leden van de bijzondere onderhandelingsgroep en de Europese ondernemingsraad scholing kosteloos en met behoud van salaris aangeboden.”.
“2. De lidstaten zien erop toe dat er, ingeval deze richtlijn niet wordt nageleefd, toereikende en gemakkelijk toegankelijke administratieve en gerechtelijke procedures beschikbaar zijn om de uit deze richtlijn voortvloeiende rechten te kunnen uitoefenen en de verplichtingen te kunnen handhaven op tijdige en doeltreffende wijze.
De lidstaten stellen doeltreffende en tijdig toegankelijke gerechtelijke procedures in voor het aanvragen en beëindigen, onder meer door middel van een verzoek om voorlopige maatregelen, van tijdelijke schorsing van de tenuitvoerlegging van besluiten van het hoofdbestuur wanneer dergelijke besluiten worden aangevochten op grond van een inbreuk op de voorschriften inzake informatie en raadpleging uit hoofde van deze richtlijn of uit hoofde van op grond van deze richtlijn gesloten overeenkomsten. De gevolgen van de aangevochten besluiten voor de arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen van de betrokken werknemers worden dienovereenkomstig opgeschort.”;
b) in lid 3 wordt de eerste alinea vervangen door:
“3. Wanneer de lidstaten artikel 8 toepassen, voorzien zij in administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures die de leden van de Europese ondernemingsraad en/of de werknemersvertegenwoordigers kunnen instellen wanneer het hoofdbestuur overeenkomstig dat artikel de vertrouwelijkheid eist of informatie achterhoudt. Met deze procedures wordt ervoor gezorgd dat tijdig een besluit wordt genomen, zodat de Europese ondernemingsraad zijn rechten inzake informatieverstrekking en raadpleging doeltreffend kan uitoefenen.
Het hoofdbestuur draagt de gerechtskosten in verband met de uitvoering van de procedures, de kosten van vertegenwoordiging in rechte en bijkomende kosten, zoals reis- en verblijfkosten van ten minste één werknemersvertegenwoordiger.”;
11) het volgende artikel wordt ingevoegd:
“Artikel 11 bis
Sancties
1. De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken op deze richtlijn of uit hoofde van deze richtlijn gesloten overeenkomsten. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
2. De in lid 1 bedoelde sancties omvatten:
a) financiële sancties die in verhouding staan tot de aard, de ernst en de duur van de inbreuk van de onderneming en waarvan het bedrag stijgt naargelang het aantal getroffen werknemers;
b) maatregelen tot uitsluiting van de onderneming van het recht op bepaalde of alle overheidsuitkeringen, steun of subsidies, inclusief de door de relevante lidstaten beheerde EU-fondsen, voor een periode van maximaal drie jaar;
c) maatregelen tot uitsluiting van de onderneming van deelneming aan een overheidsopdracht in de zin van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad(4).
3. In het geval van inbreuken als bedoeld in lid 1 die niet opzettelijk worden begaan, zijn de in lid 2, punt a), bedoelde financiële sancties materieel en gelijkwaardig aan die van artikel 83, lid 4, van Verordening (EU) 2016/679(5).
4. In het geval van inbreuken als bedoeld in lid 1 die opzettelijk worden begaan, zijn de in lid 2, punt a), bedoelde financiële sancties materieel en gelijkwaardig aan die van artikel 83, lid 5, van Verordening (EU) 2016/679.”.
12) artikel 14 wordt vervangen door:
“Artikel 14
Vigerende overeenkomsten
1. De uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen zijn uiterlijk op ... [twee jaar na de uiterste datum voor omzetting van deze wijzigingsrichtlijn] volledig van toepassing op alle ondernemingen met een Uniedimensie of concerns met een Uniedimensie.
2. Alle uit hoofde van artikel 13, lid 1, van Richtlijn 94/45/EG gesloten overeenkomsten en alle uit hoofde van artikel 6 van Richtlijn 94/45/EG gesloten overeenkomsten die in de periode tussen 5 juni 2009 en 5 juni 2011 zijn ondertekend of herzien, vallen binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn, zonder enige verplichting om hier opnieuw over te onderhandelen. Het blijft mogelijk opnieuw te onderhandelen over bestaande overeenkomsten op grond van de relevante bepalingen van die overeenkomsten zelf en zoals vastgesteld in de artikelen 5 en 13 van deze richtlijn.
3. Deze richtlijn laat bepalingen in bestaande overeenkomsten onverlet die gunstiger zijn voor Europese ondernemingsraden.”.
13) aan artikel 16 wordt het volgende lid toegevoegd:
“3. De lidstaten stellen de Commissie zo spoedig mogelijk in kennis van de in artikel 11, lid 2, bedoelde maatregelen.”.
14) bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
a) punt 2 wordt vervangen door:
“2. De Europese ondernemingsraad heeft het recht ten minste tweemaal per jaar met het hoofdbestuur te vergaderen teneinde te worden ingelicht en geraadpleegd, op basis van een verslag van het hoofdbestuur, over de ontwikkeling van de activiteiten van de onderneming met een Uniedimensie of het concern met een Uniedimensie en over de vooruitzichten. De plaatselijke besturen worden daarvan in kennis gesteld.”;
b) in punt 3 wordt de eerste alinea vervangen door:
“3. Wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden of besluiten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de belangen van de werknemers, en de informatieverstrekking of raadpleging in dringende gevallen niet tijdens de volgende geplande vergadering van de Europese ondernemingsraad kan plaatsvinden, met name in het geval van verplaatsing, sluiting van ondernemingen of vestigingen, of collectief ontslag, heeft het beperkt comité of bij ontstentenis daarvan, de Europese ondernemingsraad, het recht tijdig te worden geïnformeerd. Het/hij heeft het recht op zijn verzoek een vergadering te beleggen met het hoofdbestuur of enig passender bestuursniveau met eigen beslissingsbevoegdheid binnen de onderneming of het concern met een Uniedimensie, teneinde geïnformeerd en geraadpleegd te worden. Naast het beperkt comité hebben ook de leden van de Europese ondernemingsraad die zijn aangewezen in de lidstaten welke rechtstreeks of mogelijk betrokken zijn bij de bijzondere omstandigheden, het recht aan de buitengewone vergaderingen deel te nemen.”;
c) punt 5 wordt vervangen door:
“5. De Europese ondernemingsraad of het beperkt comité kan zich laten bijstaan door deskundigen van zijn keuze, voor zover dit voor het verrichten van zijn taken noodzakelijk is. Deze deskundigen kunnen vertegenwoordigers zijn van erkende vakbondsorganisaties op het niveau van de Unie. Op verzoek van de Europese ondernemingsraad zijn deze deskundigen op vergaderingen van de Europese ondernemingsraad en vergaderingen met het hoofdbestuur aanwezig als adviseur.”;
d) in punt 6 wordt de eerste alinea vervangen door:
“6. Met inachtneming van deze beginselen kunnen de lidstaten budgettaire voorschriften inzake de werking van de Europese ondernemingsraad vaststellen. Zij kunnen met name de kosten van inschakeling van deskundigen beperken tot één deskundige naast een vertegenwoordiger van een erkende vakbondsorganisatie op Unieniveau.”.
2. De bestaande tekst luidt als volgt: “1. “De lidstaten bepalen dat de leden van de bijzondere onderhandelingsgroep en van de Europese ondernemingsraad, alsmede de deskundigen die hen eventueel bijstaan, de informatie die hun uitdrukkelijk als vertrouwelijk is verstrekt niet aan derden bekend mogen maken. Hetzelfde geldt ten aanzien van de werknemersvertegenwoordigers in het kader van een procedure ter informatie en raadpleging. Deze verplichting blijft gelden, ongeacht waar de in de eerste en tweede alinea bedoelde personen zich bevinden, ook na het verstrijken van hun mandaat.Iedere lidstaat bepaalt dat, in specifieke gevallen en onder de bij of krachtens de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden en beperkingen, het op zijn grondgebied gevestigde hoofdbestuur ontheven is van de plicht informatie bekend te maken mits die van dien aard is dat zij, op grond van objectieve criteria, de betrokken ondernemingen ernstig in hun functioneren zou belemmeren, dan wel hen zou schaden. De betrokken lidstaat kan deze ontheffing afhankelijk maken van een voorafgaande administratieve of gerechtelijke toestemming.”.
De bestaande tekst luidt als volgt: “2. De lidstaten treffen passende maatregelen voor het geval deze richtlijn niet wordt nageleefd; in het bijzonder zien zij erop toe dat er administratieve of gerechtelijke procedures bestaan om de in deze richtlijn opgenomen verplichtingen te doen naleven.”
Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).