Besluit van het Europees Parlement van 30 maart 2023 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Anna Júlia Donáth (2022/2208(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek d.d. 21 oktober 2022 van de rechter in eerste aanleg te Kecskemét, Hongarije, om opheffing van de immuniteit van Anna Júlia Donáth in verband met de tegen haar ingestelde strafvervolging op grond van een civiele klacht die aanhangig is bij de rechter in eerste aanleg te Kecskemét, en van de ontvangst waarvan op 24 november 2022 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– gezien het feit dat Anna Júlia Donáth afstand heeft gedaan van haar recht om te worden gehoord overeenkomstig artikel 9, lid 6, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien artikel 4, lid 2, van de Hongaarse grondwet, artikel 10, lid 2, en artikel 12, lid 1, van Wet LVII van 2004 betreffende de rechtsstatus van de Hongaarse leden van het Europees Parlement, en artikel 74 van Wet XXXVI van 2012 inzake de Nationale Vergadering van Hongarije,
– gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011, 17 januari 2013 en 19 december 2019(1),
– gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 9 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0071/2023),
A. overwegende dat de rechter in eerste aanleg te Kecskemét, Hongarije, op 21 oktober 2022 een verzoek heeft ingediend om opheffing van de parlementaire immuniteit van Anna Júlia Donáth, een in Hongarije verkozen lid van het Europees Parlement, in het kader van de tegen haar ingestelde strafvervolging wegens laster op grond van een civiele klacht; overwegende dat het verzoek een eerder verzoek om opheffing van de immuniteit van Anna Júlia Donáth van dezelfde rechter in eerste aanleg van 28 juni 2022 omvat, dat echter nooit door het Europees Parlement lijkt te zijn ontvangen;
B. overwegende dat op 20 januari 2022 in de onlinekrant en op de Facebookpagina van de partij Momentum Mozgalom (“Momentum Mozgalom Párt”) een verklaring van het uitvoerend comité van de partij is gepubliceerd waarin werd verwezen naar de schorsing van het partijlidmaatschap van de indiener van de civiele klacht en waarbij werd beweerd dat dit het gevolg was van een reeks ethische schendingen die door de genoemde indiener zouden zijn begaan; overwegende dat Anna Júlia Donáth tussen 21 november 2021 en 29 mei 2022 kennelijk voorzitter was van het uitvoerend comité van de Momentum Mozgalom Párt;
C. overwegende dat de indiener van de civiele klacht op 31 januari 2022 bij de rechter in eerste aanleg te Kecskemét een vordering heeft ingesteld tegen Anna Júlia Donáth, in haar hoedanigheid als voorzitter van het uitvoerend comité van de Momentum Mozgalom Párt, op grond van artikel 226, lid 2, punt b), van wet C van 2012 inzake het Hongaarse wetboek van strafrecht, waarbij de indiener zich beroept op het wettelijk strafbaar feit van openbare laster; overwegende dat dit strafbare feit krachtens artikel 231, lid 2, van het Hongaarse wetboek van strafrecht alleen in het kader van een civiele klacht kan worden bestraft;
D. overwegende dat de parlementaire immuniteit tot doel heeft het Parlement en zijn leden te beschermen tegen gerechtelijke procedures in verband met activiteiten die in de uitoefening van parlementaire taken zijn verricht en die niet van die taken kunnen worden gescheiden;
E. overwegende dat het strafbare feit waarvan Anna Júlia Donáth verdacht wordt, geen betrekking heeft op een mening of een stem die zij in de uitoefening van haar ambt als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie; overwegende dat het gestelde strafbare feit in plaats daarvan betrekking heeft op activiteiten van nationale aard, die zij zou hebben uitgevoerd in haar hoedanigheid als voorzitter van haar nationale partij;
F. overwegende dat artikel 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie bepaalt dat tijdens de zittingsduur van het Parlement de leden hiervan op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, en op het grondgebied van elke andere lidstaat vrijstelling genieten van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook; overwegende dat op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen;
G. overwegende dat de leden van het Hongaarse parlement krachtens artikel 4, lid 2, van de Hongaarse grondwet immuniteit genieten; overwegende dat leden van het Europees Parlement op grond van artikel 10, lid 2, van Wet LVII van 2004 betreffende de rechtsstatus van de Hongaarse leden van het Europees Parlement dezelfde immuniteiten genieten als de leden van het Hongaarse parlement, en overwegende dat in artikel 12, lid 1, van diezelfde wet is bepaald dat het Europees Parlement bevoegd is om een besluit nemen over de opheffing van de immuniteit van een lid van het Europees Parlement; overwegende dat overeenkomstig artikel 74, lid 1, van Wet XXXVI van 2012 inzake de Nationale Vergadering (het Hongaarse parlement) een strafrechtelijke vervolging tegen het lid alleen kan worden ingeleid mits voorafgaande toestemming van de Nationale Vergadering;
H. overwegende dat het Parlement in dit geval geen bewijs van fumus persecutionis heeft gevonden, dat wil zeggen feiten die erop wijzen dat de gerechtelijke procedure wordt gevoerd met de intentie de politieke activiteiten van het lid als lid van het Europees Parlement schade toe te brengen;
I. overwegende dat het uitsluitend aan het Parlement toekomt om in een bepaald geval over de opheffing van de immuniteit te beslissen; overwegende dat het Parlement bij het nemen van het besluit om de immuniteit al dan niet op te heffen redelijkerwijs rekening kan houden met het standpunt van het lid(2); overwegende dat Anna Júlia Donáth heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de opheffing van haar parlementaire immuniteit;
J. overwegende dat het Parlement niet als een rechtbank kan worden beschouwd en dat het lid in het kader van een procedure tot opheffing van de immuniteit niet als een “verdachte” kan worden beschouwd(3);
1. besluit de immuniteit van Anna Júlia Donáth op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van Hongarije en aan Anna Júlia Donáth.
Arrest van het Hof van Justitie van 21 oktober 2008, Marra/De Gregorio en Clemente, C-200/07 en C-201/07, ECLI:EU:C:2008:579; arrest van het Gerecht van 19 maart 2010, Gollnisch/Parlement, T-42/06, ECLI:EU:T:2010:102; arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2011, Patriciello, C-163/10, ECLI: EU:C:2011:543; arrest van het Gerecht van 17 januari 2013, Gollnisch/Parlement, T-346/11 en T-347/11, ECLI:EU:T:2013:23; arrest van het Hof van Justitie van 19 december 2019, Junqueras Vies, C-502/19, ECLI:EU:C:2019:1115.