Amendementen(1) van het Europees Parlement aangenomen op 1 juni 2023 op het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 (COM(2022)0071 – C9-0050/2022 – 2022/0051(COD))(2)
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1
(1) De waarden waarop de Unie berust zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en naleving van de mensenrechten als opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze kernwaarden vormden de inspiratie voor de oprichting van de Unie, alsook voor de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten, en respect voor de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en internationaal recht moet als leidraad dienen voor de handelingen van de Unie op internationaal niveau. Dergelijke handelingen omvatten het stimuleren van de duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling van ontwikkelingslanden.
(1) De waarden waarop de Unie berust zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en naleving van de mensenrechten als opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Deze kernwaarden vormden de inspiratie voor de oprichting van de Unie, alsook voor de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten en milieurechten, en respect voor de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en internationaal recht moet als leidraad dienen voor de handelingen van de Unie op internationaal niveau. Dergelijke handelingen omvatten het stimuleren van de duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling van ontwikkelingslanden.
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn Overweging 2
(2) Een hoge mate van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en bevordering van de Europese kernwaarden behoren tot de prioriteiten van de Unie, zoals beschreven in de mededeling van de Commissie over “De Europese Green Deal”74. Deze doelstellingen vereisen de betrokkenheid, niet alleen van de overheidsinstanties, maar ook van particuliere actoren, met name ondernemingen.
(2) Een hoge mate van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en bevordering van de Europese kernwaarden behoren tot de prioriteiten van de Unie, zoals beschreven in de mededeling van de Commissie over “De Europese Green Deal”74. Deze doelstellingen vereisen de betrokkenheid, niet alleen van de overheidsinstanties, maar ook van particuliere actoren, met name ondernemingen. In artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat het beleid van de Unie op milieugebied bijdraagt tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, de bescherming van de gezondheid van de mens, behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.
__________________
__________________
74 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, De Europese Green Deal (COM(2019)0640).
74 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, De Europese Green Deal (COM(2019)0640).
Amendement 3 Voorstel voor een richtlijn Overweging 3
(3) In haar mededeling over “Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transitie”75 heeft de Commissie zich ertoe verbonden de socialemarkteconomie van Europa naar een hoger niveau te tillen om te komen tot een rechtvaardige overgang naar duurzaamheid. Deze richtlijn zal ook bijdragen aan de Europese pijler van sociale rechten, waarin de rechten die eerlijke arbeidsomstandigheden waarborgen worden bevorderd. Hij maakt deel uit van de beleidsmaatregelen en strategieën van de Unie met betrekking tot de bevordering van fatsoenlijk werk wereldwijd, ook in mondiale waardeketens, zoals vermeld in de mededeling van de Commissie over fatsoenlijk werk wereldwijd76.
(3) In haar mededeling over “Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transitie”75 heeft de Commissie zich ertoe verbonden de socialemarkteconomie van Europa naar een hoger niveau te tillen om te komen tot een rechtvaardige overgang naar duurzaamheid, waarbij niemand achterblijft. Deze richtlijn zal ook bijdragen aan de Europese pijler van sociale rechten, waarin de rechten die eerlijke arbeidsomstandigheden waarborgen worden bevorderd. De pijler zal door de richtlijn ook meer zichtbaarheid krijgen en meer als een eigen verantwoordelijkheid worden gezien bij bedrijven, die een essentiële rol vervullen om hem doeltreffend te kunnen uitvoeren. Hij maakt deel uit van de beleidsmaatregelen en strategieën van de Unie met betrekking tot de bevordering van eerlijk en fatsoenlijk werk wereldwijd, ook in mondiale waardeketens, zoals vermeld in de mededeling van de Commissie over fatsoenlijk werk wereldwijd76.
__________________
__________________
75 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transitie (COM(2020)0014).
75 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transitie (COM(2020)0014).
76 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité, “Decent work worldwide for a global just transition and a sustainable recovery” (Fatsoenlijk werk wereldwijd voor een mondiale rechtvaardige transitie en een duurzaam herstel) (COM(2022)0066).
76 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité, “Decent work worldwide for a global just transition and a sustainable recovery” (Fatsoenlijk werk wereldwijd voor een mondiale rechtvaardige transitie en een duurzaam herstel) (COM(2022)0066).
Amendement 4 Voorstel voor een richtlijn Overweging 4
(4) Het gedrag van ondernemingen in alle sectoren van de economie is van doorslaggevend belang voor succes bij het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen van de Unie, aangezien ondernemingen in de Unie, en vooral grote ondernemingen, afhankelijk zijn van mondiale waardeketens. Ook ondernemingen hebben er belang bij mensenrechten en het milieu te beschermen, met name gezien de toenemende bezorgdheid van consumenten en investeerders over deze kwesties. Er bestaan al verschillende initiatieven ter bevordering van ondernemingen die een waardegerichte transformatie ondersteunen, zowel op het niveau van de Unie77 als op nationaal niveau78.
(4) Het gedrag van ondernemingen in alle sectoren van de economie is van doorslaggevend belang voor succes bij het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen van de Unie, aangezien veel ondernemingen in de Unie afhankelijk zijn van mondiale waardeketens. Ook ondernemingen hebben er belang bij mensenrechten en het milieu te beschermen, met name gezien de toenemende bezorgdheid van consumenten en investeerders over deze kwesties. Er bestaan al verschillende initiatieven ter bevordering van ondernemingen die een waardegerichte transformatie ondersteunen, zowel op het niveau van de Unie77 als op nationaal niveau78, met inbegrip van bindende wetgeving in meerdere lidstaten, zoals Frankrijk en Duitsland, hetgeen de behoefte aan een gelijk speelveld voor ondernemingen duidelijk maakt, om fragmentatie te voorkomen en rechtszekerheid te bieden aan ondernemingen die op de interne markt actief zijn. Het is bovendien van essentieel belang dat een Europees kader wordt vastgesteld voor een verantwoord en duurzaam gedrag in het kader van de mondiale waardeketens, aangezien ondernemingen een belangrijke pijler zijn bij de opbouw van een duurzame samenleving en economie.
__________________
__________________
77 “Enterprise Models and the EU agenda” (Ondernemingsmodellen en de EU-agenda), CEPS Policy Insights, nr. PI2021-02, januari 2021.
77 “Enterprise Models and the EU agenda” (Ondernemingsmodellen en de EU-agenda), CEPS Policy Insights, nr. PI2021-02, januari 2021.
Amendement 5 Voorstel voor een richtlijn Overweging 5
(5) In bestaande internationale normen over verantwoord ondernemen wordt gespecificeerd dat ondernemingen de mensenrechten moeten beschermen en wordt vermeld hoe zij de bescherming van het milieu in hun activiteiten en waardeketens moeten aanpakken. In de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties79 wordt de verantwoordelijkheid van ondernemingen erkend om passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten toe te passen door de negatieve effecten van hun activiteiten op de mensenrechten vast te stellen, te voorkomen en te beperken en door te verantwoorden hoe zij die effecten aanpakken. In deze leidende beginselen wordt vermeld dat bedrijven mensenrechtenschendingen moeten voorkomen en negatieve effecten op de mensenrechten die zij hebben veroorzaakt, waartoe zij hebben bijgedragen of die verband houden met hun eigen activiteiten, hun dochterondernemingen en hun directe en indirecte zakelijke relaties, moeten aanpakken.
(5) In erkende bestaande internationale normen over verantwoord ondernemen, zoals de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties79 en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen79 bis die in de “due diligence”-richtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap van de OESO worden verduidelijkt79 ter, wordt gespecificeerd dat ondernemingen de mensenrechten moeten beschermen en wordt vermeld hoe zij de bescherming van het milieu in hun activiteiten en waardeketens moeten eerbiedigen en aanpakken. In de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties wordt de verantwoordelijkheid van ondernemingen erkend om passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten toe te passen door de negatieve effecten van hun activiteiten op de mensenrechten vast te stellen, te voorkomen en te beperken en door te verantwoorden hoe zij die effecten aanpakken. In deze leidende beginselen wordt vermeld dat bedrijven mensenrechtenschendingen moeten voorkomen en negatieve effecten op de mensenrechten die zij hebben veroorzaakt, waartoe zij hebben bijgedragen of die verband houden met hun eigen activiteiten, hun dochterondernemingen en hun directe en indirecte zakelijke relaties, moeten aanpakken.
__________________
__________________
79 Verenigde Naties, “Guiding Principles on Business and Human Rights: Implementing the United Nations ‘Protect, Respect and Remedy’ Framework” (Kader voor uitvoering van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten ‘Beschermen, respecteren en remediëren’ van de Verenigde Naties), 2011, beschikbaar op https://www.ohchr.org/documents/publications/guidingprinciplesbusinesshr_en.pdf
79 Verenigde Naties, “Guiding Principles on Business and Human Rights: Implementing the United Nations ‘Protect, Respect and Remedy’ Framework” (Kader voor uitvoering van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten ‘Beschermen, respecteren en remediëren’ van de Verenigde Naties), 2011, beschikbaar op https://www.ohchr.org/documents/publications/guidingprinciplesbusinesshr_en.pdf
79 bis OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, geactualiseerde editie van 2011, beschikbaar op http://mneguidelines.oecd.org/guidelines/https://mneguidelines.oecd.org/mneguidelines/
79 ter OESO-richtsnoeren over verantwoord ondernemen, 2018, en sectorspecifieke richtsnoeren, beschikbaar op https://www.oecd.org/investment/due-diligence-guidance-for-responsible-business-conduct.htm
Amendement 6 Voorstel voor een richtlijn Overweging 6
(6) Het concept van passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten is gespecificeerd en verder ontwikkeld in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen80, waarbij de toepassing van passende zorgvuldigheid werd uitgebreid naar milieu- en governancekwesties. De OESO-richtsnoeren over verantwoord ondernemen en de sectorspecifieke richtsnoeren81 zijn internationaal erkende kaders waarin praktische stappen inzake passende zorgvuldigheid worden vastgesteld om ondernemingen te helpen vaststellen, voorkomen, beperken en verantwoorden hoe zij feitelijke en potentiële effecten in hun activiteiten, waardeketens en andere zakelijke relaties aanpakken. Het concept van passende zorgvuldigheid is ook opgenomen in de aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), “Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy”82.
(6) Het concept van passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten is gespecificeerd en verder ontwikkeld in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, waarbij de toepassing van passende zorgvuldigheid werd uitgebreid naar milieu- en governancekwesties. De OESO-richtsnoeren over verantwoord ondernemen en de sectorspecifieke richtsnoeren zijn internationaal erkende kaders waarin praktische stappen inzake passende zorgvuldigheid worden vastgesteld om ondernemingen te helpen vaststellen, voorkomen, beperken en verantwoorden hoe zij feitelijke en potentiële effecten in hun activiteiten, waardeketens en andere zakelijke relaties aanpakken. De nationale contactpunten (NCP’s) die zijn opgericht door de aanhangers van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen spelen een belangrijke rol bij het bevorderen van due diligence door ondernemingen door hun rol bij het promoten van de richtsnoeren en door op te treden als buitengerechtelijke klachtenmechanismen. Het concept van passende zorgvuldigheid is ook opgenomen in de aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), “Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy”82.
__________________
__________________
80 OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, geactualiseerde editie van 2011, beschikbaar op http://mneguidelines.oecd.org/guidelines/https://mneguidelines.oecd.org/mneguidelines/
81 OESO-richtsnoeren over verantwoord ondernemen, 2018, en sectorspecifieke richtsnoeren, beschikbaar op https://www.oecd.org/investment/due-diligence-guidance-for-responsible-business-conduct.htm
82 Internationale Arbeidsorganisatie, “Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy” (Driepartijenverklaring van beginselen betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid), vijfde editie, 2017, beschikbaar op: https://www.ilo.org/empent/Publications/WCMS_094386/lang--en/index.htm
82 Internationale Arbeidsorganisatie, “Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy” (Driepartijenverklaring van beginselen betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid), vijfde editie, 2017, beschikbaar op: https://www.ilo.org/empent/Publications/WCMS_094386/lang--en/index.htm
Amendement 7 Voorstel voor een richtlijn Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis) Alle ondernemingen moeten de mensenrechten eerbiedigen, zoals vastgelegd in de internationale verdragen en instrumenten die zijn vermeld in deel I, afdeling 2, van de bijlage, en die welke onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, moeten worden verplicht passende zorgvuldigheid te betrachten en passende maatregelen te treffen om negatieve effecten voor de mensenrechten doorheen hun waardeketen te identificeren en aan te pakken. De mate en aard van de passende zorgvuldigheid kan variëren afhankelijk van de omvang, sector, operationele context en het risicoprofiel van de onderneming.
Amendement 8 Voorstel voor een richtlijn Overweging 7
(7) De doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties83, die in 2015 zijn vastgesteld door alle lidstaten van de Verenigde Naties, bevatten de doelstellingen om permanente, inclusieve en duurzame economische groei te bevorderen. De Unie heeft zich ten doel gesteld de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de VN te behalen. De particuliere sector draagt bij aan dit streven.
(7) De doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties83, die in 2015 zijn vastgesteld door alle lidstaten van de Verenigde Naties, bevatten de doelstellingen om permanente, inclusieve en duurzame economische groei te bevorderen. De Unie heeft zich ten doel gesteld de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de VN te behalen. De particuliere sector draagt bij aan dit streven. In de huidige geopolitieke context als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, de energiecrisis, de nog altijd voelbare gevolgen van de COVID-19-pandemie en de pogingen om de continuïteit van de agrovoedingsketen te handhaven en te versterken, zou de particuliere sector kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen om een aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei te bevorderen, zonder echter onevenwichtigheden op de interne markt te creëren.
Amendement 9 Voorstel voor een richtlijn Overweging 8
(8) In internationale overeenkomsten in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat de Unie en de lidstaten hebben ondertekend, zoals de Overeenkomst van Parijs84 en het recente Klimaatpact van Glasgow85, worden precieze trajecten beschreven om klimaatverandering aan te pakken en de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C. Er worden niet alleen specifieke maatregelen verwacht van alle partijen die de overeenkomsten hebben ondertekend, ook de rol van de particuliere sector, met name de investeringsstrategieën ervan, wordt als centraal beschouwd om deze doelstellingen te behalen.
(8) In internationale overeenkomsten in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat de Unie en de lidstaten hebben ondertekend, zoals de Overeenkomst van Parijs84 en het recente Klimaatpact van Glasgow85, worden precieze trajecten beschreven om klimaatverandering aan te pakken en de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C. Er worden niet alleen specifieke maatregelen verwacht van alle partijen die de overeenkomsten hebben ondertekend, ook de rol van de particuliere sector, met name de investeringsstrategieën ervan, wordt als centraal beschouwd om deze doelstellingen te behalen. Hoewel slechts 100 ondernemingen meer dan 70 % van alle broeikasgasemissies ter wereld sinds 1988 hebben veroorzaakt, bestaat er een fundamentele discrepantie tussen de klimaatverbintenissen van ondernemingen en hun feitelijke investeringen in de bestrijding van de klimaatverandering. Deze richtlijn is dan ook een belangrijk wetgevingsinstrument om misleidende claims in verband met klimaatneutraliteit te voorkomen en het groenwassen en de wereldwijde expansie van fossiele brandstoffen te stoppen om de internationale en Europese klimaatdoelstellingen te behalen, zoals ook wordt aanbevolen in de recentste wetenschappelijke verslagen85 bis.
85 Klimaatpact van Glasgow, vastgesteld op 13 november 2021 op COP26 in Glasgow, https://unfccc.int/sites/default/files/resource/cma2021_L16_adv.pdfhttps://unfccc.int/sites/default/files/resource/cma2021_L16_adv.pdf
85 Klimaatpact van Glasgow, vastgesteld op 13 november 2021 op COP26 in Glasgow, https://unfccc.int/sites/default/files/resource/cma2021_L16_adv.pdfhttps://unfccc.int/sites/default/files/resource/cma2021_L16_adv.pdf
85 bisCDP Carbon Majors Report, 2017 Influence Map Report, Big Oil’s Real Agenda on Climate Change 2022, September 2022, https://influencemap.org/report/Big-Oil-s-Agenda-on-Climate-Change-2022-19585 IEA, Net Zero by 2050, A Roadmap for the Global Energy Sector, blz. 51.
Amendement 10 Voorstel voor een richtlijn Overweging 9
(9) In de Europese Klimaatwet86 heeft de Unie zich er ook wettelijk toe verbonden tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en tegen 2030 de emissies met ten minste 55 % te verminderen. Beide verbintenissen vereisen een verandering van de wijze waarop ondernemingen produceren en aankopen. Het klimaatdoelstellingsplan voor 2030 van de Commissie87 bevat modellen van diverse emissiereducties die worden verlangd van verschillende economische sectoren, hoewel in alle scenario’s alle sectoren aanzienlijke reducties moeten doorvoeren opdat de Unie haar klimaatdoelstellingen kan behalen. In het plan wordt ook benadrukt dat “veranderingen in de regels en praktijken van corporate governance, ook over duurzame financiering, bedrijfsleiders en managers ertoe zullen brengen in hun handelingen en strategieën prioriteit te geven aan duurzaamheidsdoelstellingen”. In de mededeling van de Commissie uit 2019 over de Europese Green Deal88 wordt vermeld dat alle handelingen en beleidsmaatregelen van de Unie gecombineerd moeten worden om de Unie een succesvolle en rechtvaardige overgang naar een duurzame toekomst te helpen bereiken. Er wordt ook vermeld dat duurzaamheid verder moet worden geïntegreerd in het kader van corporate governance.
(9) In de Europese Klimaatwet86 heeft de Unie zich er ook wettelijk toe verbonden tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en tegen 2030 de emissies met ten minste 55 % te verminderen. Beide verbintenissen vereisen een verandering van de wijze waarop ondernemingen produceren en aankopen. Het klimaatdoelstellingsplan voor 2030 van de Commissie87 bevat modellen van diverse emissiereducties die worden verlangd van verschillende economische sectoren, hoewel in alle scenario’s alle sectoren aanzienlijke reducties moeten doorvoeren opdat de Unie haar klimaatdoelstellingen kan behalen. In het plan wordt ook benadrukt dat “veranderingen in de regels en praktijken van corporate governance, ook over duurzame financiering, bedrijfsleiders en managers ertoe zullen brengen in hun handelingen en strategieën prioriteit te geven aan duurzaamheidsdoelstellingen”. Het algemeen milieuactieprogramma voor de Unie voor de periode tot en met 203087 bis (het 8e MAP), het kader voor Uniemaatregelen op het gebied van milieu en klimaat, heeft als doel de groene transitie naar een klimaatneutrale, duurzame, gifvrije, hulpbronnenefficiënte, op hernieuwbare energiebronnen gebaseerde, veerkrachtige en concurrerende circulaire economie te versnellen, op een rechtvaardige, billijke en inclusieve manier, en om de toestand van het milieu te beschermen, te herstellen en te verbeteren door, onder meer, biodiversiteitsverlies een halt toe te roepen en om te buigen. In de mededeling van de Commissie uit 2019 over de Europese Green Deal88 wordt vermeld dat alle handelingen en beleidsmaatregelen van de Unie gecombineerd moeten worden om de Unie een succesvolle en rechtvaardige overgang naar een duurzame toekomst te helpen bereiken, waarbij niemand achterblijft. Er wordt ook vermeld dat duurzaamheid verder moet worden geïntegreerd in het kader van corporate governance.
__________________
__________________
86 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”), PE/27/2021/REV/1 (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
86 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”), PE/27/2021/REV/1 (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
87 SWD(2020)0176.
87 SWD(2020)0176.
87 bisAlgemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030.
Amendement 11 Voorstel voor een richtlijn Overweging 11
(11) Het actieplan voor een circulaire economie91, de EU-biodiversiteitsstrategie92, de “van boer tot bord”-strategie93 en de strategie voor duurzame chemische stoffen94 en de actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa95, Industry 5.096 en het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten97 en de evaluatie van het handelsbeleid 202198 bevatten initiatieven inzake duurzame corporate governance.
(11) Het actieplan voor een circulaire economie91, de EU-biodiversiteitsstrategie92, de “van boer tot bord”-strategie93 en de strategie voor duurzame chemische stoffen94, de farmaceutische strategie, het EU-actieplan “Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” van 2021 en de actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa95, Industry 5.096 en het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten97 en de evaluatie van het handelsbeleid 202198 bevatten initiatieven inzake duurzame corporate governance. De in deze richtlijn bedoelde vereisten inzake passende zorgvuldigheid moeten derhalve bijdragen tot het behoud en het herstel van de biodiversiteit en, middels verbetering van de toestand van het milieu, met name van water, lucht en bodem. Zij moeten daarnaast bijdragen tot versnelling van de transitie naar een niet-toxische circulaire economie. De zorgvuldigheidseisen in het kader van deze richtlijn moeten tevens bijdragen aan de doelstellingen van het actieplan om alle verontreiniging naar nul terug te dringen, te weten de totstandkoming van een gifvrij milieu, en de gezondheid en het welzijn van de mensen, dieren en ecosystemen beschermen tegen milieugebonden risico’s en negatieve effecten.
__________________
__________________
91 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa (COM(2020)0098).
91 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa (COM(2020)0098).
92 Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en sociaal comité en het Comité van de regio’s, EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen (COM(2020)0380).
92 Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en sociaal comité en het Comité van de regio’s, EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen (COM(2020)0380).
93 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (COM(2020)0381).
93 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem (COM(2020)0381).
94 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Strategie voor duurzame chemische stoffen – Op weg naar een gifvrij milieu (COM(2020)0667).
94 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Strategie voor duurzame chemische stoffen – Op weg naar een gifvrij milieu (COM(2020)0667).
95 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa (COM(2021)0350).
95 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa (COM(2021)0350).
96 Industry 5.0; https://ec.europa.eu/info/research-and-innovation/research-area/industrial-research-and-innovation/industry-50_en
96 Industry 5.0; https://ec.europa.eu/info/research-and-innovation/research-area/industrial-research-and-innovation/industry-50_en
98 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en sociaal comité en het Comité van de regio’s, Evaluatie van het handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid (COM(2021)0066).
98 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en sociaal comité en het Comité van de regio’s, Evaluatie van het handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid (COM(2021)0066).
Amendement 12 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12
(12) Deze richtlijn is in samenhang met het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-202499. Het versterken van de verbintenis van de Unie om de wereldwijde uitvoering van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties en andere toepasselijke internationale richtlijnen zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, onder meer door toepasselijke normen voor passende zorgvuldigheid te bevorderen, wordt in dit actieplan als prioriteit aangemerkt.
(12) Deze richtlijn is in samenhang met het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-202499. Het versterken van de verbintenis van de Unie om de wereldwijde uitvoering van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, die in de “due diligence”-richtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap van de OESO worden verduidelijkt, als de relevante richtsnoeren, onder meer door toepasselijke normen voor passende zorgvuldigheid te bevorderen, wordt in dit actieplan als prioriteit aangemerkt.
__________________
__________________
99 Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad, Het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024 (JOIN(2020)0005).
99 Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement en de Raad, Het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024 (JOIN(2020)0005).
Amendement 13 Voorstel voor een richtlijn Overweging 13
(13) In zijn resolutie van 10 maart 2021 roept het Europees Parlement de Commissie op om Unieregels voor te stellen voor een omvangrijke zorgvuldigheidsverplichting in het bedrijfsleven100. In de conclusies van de Raad over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens van 1 december 2020 werd de Commissie opgeroepen een voorstel voor een rechtskader op Unieniveau op te stellen over duurzame corporate governance, met inbegrip van sectoroverschrijdende zorgvuldigheidsverplichtingen in het bedrijfsleven in mondiale toeleveringsketens101. Het Europees Parlement roept in zijn verslag op eigen initiatief over duurzame corporate governance dat op 2 december 2020 is vastgesteld, ook op tot een verduidelijking van de plichten van bestuurders. In hun gezamenlijke verklaring over EU-wetgevingsprioriteiten voor 2022102 hebben het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie zich ertoe verbonden om werk te maken van een economie die werkt voor de mensen en om het regelgevingskader inzake duurzame corporate governance te verbeteren.
(13) In zijn resolutie van 10 maart 2021 roept het Europees Parlement de Commissie op om Unieregels voor te stellen voor omvangrijke zorgvuldigheidsverplichtingen in het bedrijfsleven, met gevolgen zoals burgerlijke aansprakelijkheid voor ondernemingen die schade veroorzaken of bijdragen tot schade doordat zij geen passende zorgvuldigheid betrachten100. In de conclusies van de Raad over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens van 1 december 2020 werd de Commissie opgeroepen een voorstel voor een rechtskader op Unieniveau op te stellen over duurzame corporate governance, met inbegrip van sectoroverschrijdende zorgvuldigheidsverplichtingen in het bedrijfsleven in mondiale toeleveringsketens101. Het Europees Parlement roept in zijn verslag op eigen initiatief over duurzame corporate governance dat op 2 december 2020 is vastgesteld, ook op tot een verduidelijking van de plichten van bestuurders. In hun gezamenlijke verklaring over EU-wetgevingsprioriteiten voor 2022102 hebben het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie zich ertoe verbonden om werk te maken van een economie die werkt voor de mensen en om het regelgevingskader inzake duurzame corporate governance te verbeteren.
__________________
__________________
100 Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen (2020/2129(INL)), P9_TA(2021)0073, beschikbaar op https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52021IP0073
100 Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen (2020/2129(INL)), P9_TA(2021)0073, beschikbaar op https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52021IP0073
101 Conclusies van de Raad over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens, 1 december 2020 (13512/20).
101 Conclusies van de Raad over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens, 1 december 2020 (13512/20).
102 Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over EU-wetgevingsprioriteiten voor 2022, beschikbaar op https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/joint_declaration_2022.pdf
102 Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over EU-wetgevingsprioriteiten voor 2022, beschikbaar op https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/joint_declaration_2022.pdf
Amendement 14 Voorstel voor een richtlijn Overweging 14
(14) Het doel van deze richtlijn is ervoor te zorgen dat ondernemingen die actief zijn op de interne markt bijdragen aan duurzame ontwikkeling en de overgang naar duurzaamheid van economieën en samenlevingen door potentiële of feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in verband met de eigen activiteiten van ondernemingen, dochterondernemingen en waardeketens vast te stellen, te voorkomen, in te perken, te beëindigen of tot een minimum te beperken.
(14) Het doel van deze richtlijn is ervoor te zorgen dat ondernemingen die actief zijn op de interne markt bijdragen aan duurzame ontwikkeling en de overgang naar duurzaamheid van economieën en samenlevingen door de mensenrechten en het milieu te eerbiedigen, door potentiële of feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in verband met de eigen activiteiten van ondernemingen, dochterondernemingen en waardeketens vast te stellen, te voorkomen, in te perken, te beëindigen, te herstellen of tot een minimum te beperken, en waar nodig te prioriteren, en ervoor te zorgen dat degenen die worden getroffen door het verzaken aan die plicht toegang hebben tot de rechter. Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de mensenrechten en het milieu uit hoofde van het internationaal recht te eerbiedigen, noch aan de plicht om ze te beschermen.
Amendement 15 Voorstel voor een richtlijn Overweging 15
(15) Ondernemingen moeten passende stappen ondernemen om zorgvuldigheidsmaatregelen op te stellen en uit te voeren, met betrekking tot hun eigen activiteiten, hun dochterondernemingen, alsook hun gevestigde directe en indirecte zakelijke relaties in hun waardeketens, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. Deze richtlijn mag van ondernemingen niet vereisen dat zij in alle omstandigheden waarborgen dat negatieve effecten nooit zullen voorkomen of dat zij zullen worden beëindigd. Bijvoorbeeld met betrekking tot zakelijke relaties waar de negatieve effecten voortvloeien uit overheidsmaatregelen, kan het zijn dat de onderneming niet in staat is om dergelijke resultaten te behalen. Daarom moeten de belangrijkste verplichtingen in deze richtlijn “middelenverbintenissen” zijn. De onderneming moet de passende maatregelen nemen waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat zij in de omstandigheden van een specifiek geval zullen leiden tot preventie of beperking tot een minimum van de negatieve effecten. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de waardeketen van de onderneming, de sector of het geografisch gebied waarin de partners van haar waardeketen actief zijn, de bevoegdheid van de onderneming om haar direct en indirecte zakelijke relaties te beïnvloeden en het feit of de onderneming haar invloed zou kunnen vergroten.
(15) Ondernemingen moeten binnen hun mogelijkheden passende stappen ondernemen om zorgvuldigheidsmaatregelen op te stellen en uit te voeren, met betrekking tot hun eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen, alsook hun directe en indirecte zakelijke relaties in hun waardeketens, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. Deze richtlijn mag van ondernemingen niet vereisen dat zij in alle omstandigheden waarborgen dat negatieve effecten nooit zullen voorkomen of dat zij zullen worden beëindigd. Bijvoorbeeld met betrekking tot zakelijke relaties waar de negatieve effecten voortvloeien uit overheidsmaatregelen, kan het zijn dat de onderneming niet in staat is om dergelijke resultaten te behalen. Daarom moeten de belangrijkste verplichtingen in deze richtlijn “middelenverbintenissen” zijn. De onderneming moet de passende maatregelen nemen waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat zij in de omstandigheden van een specifiek geval zullen leiden tot preventie of beperking tot een minimum van de negatieve effecten, evenredig en in verhouding tot de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect en de omvang, middelen en capaciteiten van de onderneming. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de waardeketen van de onderneming, de sector of het geografisch gebied waarin de partners van haar waardeketen actief zijn, de bevoegdheid van de onderneming om haar zakelijke relaties te beïnvloeden en het feit of de onderneming haar invloed zou kunnen vergroten.
Amendement 16 Voorstel voor een richtlijn Overweging 16
(16) Het in deze richtlijn beschreven proces van passende zorgvuldigheid moet de zes stappen omvatten die zijn gedefinieerd in de OESO-richtsnoeren over passende zorgvuldigheid en verantwoord ondernemen die zorgvuldigheidsmaatregelen omvatten om negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu vast te stellen en aan te pakken. Het betreft de volgende stappen: (1) integratie van passende zorgvuldigheid in beleidsmaatregelen en managementsystemen, (2) vaststelling en beoordeling van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu, (3) preventie, beëindiging of minimalisering van feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten, en milieueffecten, (4) beoordeling van de doeltreffendheid van maatregelen, (5) communicatie, (6) verstrekking van herstel.
(16) Het in deze richtlijn beschreven proces van passende zorgvuldigheid moet de zes stappen omvatten die zijn gedefinieerd in de OESO-richtsnoeren over passende zorgvuldigheid en verantwoord ondernemen die zorgvuldigheidsmaatregelen omvatten om negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu vast te stellen en aan te pakken. Het betreft de volgende stappen: (1) integratie van passende zorgvuldigheid in beleidsmaatregelen en managementsystemen, (2) vaststelling en beoordeling van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu, (3) preventie, beëindiging of minimalisering van feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten, en milieueffecten, (4) verificatie, monitoring en beoordeling van de doeltreffendheid van maatregelen, (5) communicatie, (6) verstrekking van herstel.
Amendement 17 Voorstel voor een richtlijn Overweging 17
(17) Negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu komen voor in de eigen activiteiten van ondernemingen, in hun dochterondernemingen, producten en waardeketens, met name bij de inkoop van grondstoffen, productie, of bij de verwijdering van producten of afval. Opdat passende zorgvuldigheid een betekenisvol effect heeft, moet zij betrekking hebben op negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu die worden veroorzaakt tijdens de hele levenscyclus van productie, gebruik en verwijdering van een product of de verlening van diensten, op het niveau van eigen activiteiten, dochterondernemingen en in waardeketens.
(17) Negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu komen voor in de eigen activiteiten van ondernemingen, in hun dochterondernemingen, producten, diensten en waardeketens, met name bij de inkoop van grondstoffen, productie, of bij de verwijdering van producten of afval. Opdat passende zorgvuldigheid een betekenisvol effect heeft, moet zij betrekking hebben op negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu die worden veroorzaakt tijdens de hele levenscyclus van productie, verkoop en afvalbeheer van een product of de verlening van diensten, op het niveau van eigen activiteiten, dochterondernemingen en in waardeketens.
Amendement 18 Voorstel voor een richtlijn Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis) Mondiale waardeketens, met name waardeketens voor kritieke grondstoffen, worden beïnvloed door schadelijke effecten van natuurlijke of door de mens veroorzaakte risico’s. De COVID-19-crisis heeft duidelijk gemaakt wat de risico’s in kritieke waardeketens zijn, terwijl de frequentie en het effect van die schokken in de toekomst waarschijnlijk zullen toenemen, hetgeen inflatie aanwakkert en tot een toename van de macro-economische volatiliteit en tot markt- en handelsonzekerheid leidt. Om dit aan te pakken, moet de EU jaarlijks op Unieschaal een beoordeling van de veerkracht van ondernemingen bij ongunstige scenario’s in verband met hun waardeketens in het leven roepen, waarmee risico’s in hun waardeketens, met inbegrip van externe effecten, sociale, politieke en milieurisico’s, in kaart kunnen worden gebracht en beoordeeld en potentiële reacties hierop kunnen worden geformuleerd.
Amendement 19 Voorstel voor een richtlijn Overweging 18
(18) De waardeketen moet betrekking hebben op activiteiten die verband houden met de productie van goederen of de verlening van diensten door een onderneming, waaronder de ontwikkeling van het product of de dienst en het gebruik en de verwijdering van het product alsook de verbonden activiteiten van gevestigde zakelijke relaties van de onderneming. Hij moet betrekking hebben op gevestigde directe en indirecte zakelijke relaties stroomopwaarts die grondstoffen, producten, onderdelen van producten ontwerpen, ontginnen, vervaardigen, vervoeren en leveren of die diensten verlenen aan de onderneming die nodig zijn om de activiteiten van de onderneming uit te voeren, en ook stroomafwaartse relaties, waaronder gevestigde directe en indirecte zakelijke relaties die producten, onderdelen van producten of diensten van de onderneming gebruiken of ontvangen tot het einde van de levenscyclus van het product, onder meer de verdeling van het product naar detailhandelaren, het vervoer en de opslag van het product, de ontmanteling van het product, de recycling, compostering of het storten ervan.
(18) De waardeketen moet betrekking hebben op activiteiten die verband houden met de productie, verdeling of verkoop van goederen of de verlening van diensten door een onderneming, waaronder de ontwikkeling van het product of de dienst en het afvalbeheer van het product alsook de verbonden activiteiten van zakelijke relaties van de onderneming. Hij moet betrekking hebben op de activiteiten van de zakelijke relaties van een onderneming met betrekking tot het ontwerpen, ontginnen, vervaardigen, vervoeren, opslaan en leveren van grondstoffen, producten, onderdelen van producten, evenals het verkopen of verdelen van goederen of het verlenen of ontwikkelen van diensten, onder meer het afvalbeheer, het vervoer en de opslag van het product,met uitzondering van het afvalbeheer van het product door individuele consumenten.
Amendement 20 Voorstel voor een richtlijn Overweging 18 bis (nieuw)
(18 bis) In bepaalde situaties kunnen ondernemingen, zodra producten door een zakelijke relatie zijn verkocht of verdeeld, beperkt zijn in de mogelijkheden om de effecten ervan te monitoren teneinde redelijke stappen te nemen om ze te voorkomen of verminderen. In dergelijke situaties is het van belang feitelijke en potentiële effecten te identificeren, en preventieve en beperkende maatregelen te nemen voor en op het moment van de initiële verkoop of verdeling, en bij de opvolging of doorlopende interacties met die zakelijke relaties, wanneer deze effecten redelijkerwijze te voorzien zijn of wanneer men in kennis wordt gesteld van belangrijke effecten via de kennisgevingsprocedure.
Amendement 21 Voorstel voor een richtlijn Overweging 18 ter (nieuw)
(18 ter) Wanneer een onderneming producten afneemt die gerecycled materiaal bevatten, kan het moeilijk zijn om de herkomst van de secundaire grondstoffen te achterhalen. In die situaties moet de onderneming passende maatregelen nemen om secundaire grondstoffen te traceren tot de betrokken leverancier en te beoordelen of er voldoende informatie voorhanden is om aan te tonen dat het materiaal gerecycled is.
Amendement 22 Voorstel voor een richtlijn Overweging 19
(19) Wat betreft gereglementeerde financiële ondernemingen die leningen, kredieten of andere financiële diensten verlenen, moet de“waardeketen”met betrekking tot de verlening van deze diensten worden beperkt tot de activiteiten van de cliënten die deze diensten ontvangen, en van hun dochterondernemingen waarvan de activiteiten verband houden met de overeenkomst in kwestie. Cliënten die huishoudens en natuurlijke personen zijn die niet handelen in een professionele of zakelijke hoedanigheid, alsook kleine en middelgrote ondernemingen, mogen niet als onderdeel van de waardeketen worden beschouwd. De activiteiten van de ondernemingen of andere rechtspersonen in de waardeketen van die cliënt moeten buiten beschouwing worden gelaten.
(19) Wat betreft gereglementeerde financiële ondernemingen die financiële diensten verlenen met betrekking tot de sluiting van een overeenkomst in een waardeketen, moet de verlening van deze diensten de activiteiten omvatten van de cliënten die deze rechtstreeks ontvangen, en van hun dochterondernemingen waarvan de activiteiten verband houden met de overeenkomst in kwestie. Om overlapping van zorgvuldigheidspraktijken van gereglementeerde financiële ondernemingen te voorkomen, worden de activiteiten van de ondernemingen of andere rechtspersonen in de waardeketen van die cliënt uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn indien elders in de EU-wetgeving zorgvuldigheidsverplichtingen zijn vastgesteld. Cliënten die huishoudens en natuurlijke personen zijn die niet handelen in een professionele of zakelijke hoedanigheid, alsook kleine en middelgrote ondernemingen, mogen niet als onderdeel van de waardeketen van gereglementeerde financiële ondernemingen worden beschouwd.
Amendement 23 Voorstel voor een richtlijn Overweging 19 bis (nieuw)
(19 bis) Gereglementeerde financiële ondernemingen en andere ondernemingen moeten naast de informatie van ratingbureaus, ratingbureaus op duurzaamheidsgebied of benchmarkbeheerders, ook andere informatie gebruiken.
Amendement 24 Voorstel voor een richtlijn Overweging 20
(20) Opdat ondernemingen de negatieve effecten in hun waardeketen naar behoren kunnen vaststellen en passende invloed kunnen uitoefenen, moeten de zorgvuldigheidsverplichtingen in deze richtlijn worden beperkt tot gevestigde zakelijke relaties. Voor de toepassing van deze richtlijn zijn gevestigde zakelijke relaties die zakelijke relaties, direct of indirect, die duurzaam zijn of waarvan wordt verwacht dat zij duurzaam zullen zijn, gelet op de intensiteit of de duur ervan, en die geen verwaarloosbaar of slechts bijkomstig onderdeel van de waardeketen vormen. De “gevestigde” aard van zakelijke relaties moet periodiek opnieuw worden beoordeeld, en ten minste elke twaalf maanden. Als de directe zakelijke relatie van een onderneming is vastgesteld, moeten ook alle verbonden indirecte zakelijke relaties worden beschouwd als vastgesteld met betrekking tot die onderneming.
Schrappen
Amendement 25 Voorstel voor een richtlijn Overweging 21
(21) In het kader van deze richtlijn moeten EU-ondernemingen met gemiddeld meer dan 500 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar passende zorgvuldigheid naleven. Voor ondernemingen die niet aan die criteria voldoen maar die in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar meer dan 250 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR hadden en die actief zijn in een of meer sectoren met een bijzonder grote impact, moet passende zorgvuldigheid van toepassing zijn twee jaar na het einde van de overgangsperiode van deze richtlijn, zodat zij meer tijd hebben om zich aan te passen. Om te zorgen voor een evenredige belasting, moeten ondernemingen die actief zijn in die sectoren met een bijzonder grote impact voldoen aan meer doelgerichte passende zorgvuldigheid die toegespitst is op ernstige negatieve effecten. Uitzendkrachten, met inbegrip van deze die zijn gedetacheerd krachtens artikel 1, lid 3, punt c), van Richtlijn 96/71/EG, zoals gewijzigd door Richtlijn 2018/957/EU van het Europees Parlement en de Raad103, moeten worden opgenomen in de berekening van het aantal werknemers in de inlenende onderneming. Gedetacheerde werknemers krachtens artikel 1, lid 3, punten a) en b), van Richtlijn 96/71/EG, zoals gewijzigd door Richtlijn 2018/957/EU, mogen alleen worden opgenomen in de berekening van het aantal werknemers in de onderneming van herkomst.
(21) In het kader van deze richtlijn moeten EU-ondernemingen met gemiddeld meer dan 250 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar of ondernemingen die de uiteindelijke moederonderneming zijn van een groep die meer dan 500 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR heeft behaald in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld, passende zorgvuldigheid naleven. Bij de berekening van de drempels moeten het aantal werknemers en de omzet van de bijkantoren van een onderneming in aanmerking worden genomen, dit wil zeggen andere vestigingen dan het hoofdkantoor die hiervan juridisch afhankelijk zijn en derhalve als deel van de onderneming worden beschouwd, overeenkomstig EU- en nationale wetgeving. Uitzendkrachten en andere werkenden met niet-standaardcontracten, met inbegrip van deze die zijn gedetacheerd krachtens artikel 1, lid 3, punt c), van Richtlijn 96/71/EG, zoals gewijzigd door Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad103, moeten worden opgenomen in de berekening van het aantal werknemers in de inlenende onderneming. Gedetacheerde werknemers krachtens artikel 1, lid 3, punten a) en b), van Richtlijn 96/71/EG, zoals gewijzigd door Richtlijn 2018/957/EU, mogen alleen worden opgenomen in de berekening van het aantal werknemers in de onderneming van herkomst.
__________________
__________________
103 Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 16).
103 Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 173 van 9.7.2018, blz. 16).
Amendement 26 Voorstel voor een richtlijn Overweging 22
(22) Om de prioriteitsgebieden van internationale actie voor het aanpakken van mensenrechten- en milieukwesties te weerspiegelen, moet de selectie van sectoren met een bijzonder grote impact voor de toepassing van deze richtlijn gebaseerd zijn op bestaande sectorale OESO-richtsnoeren over passende zorgvuldigheid. Voor de toepassing van deze richtlijn moeten de volgende sectoren worden beschouwd als sectoren met een bijzonder grote impact: de productie van textiel, leder en verwante producten (met inbegrip van schoeisel), en de groothandel in textiel, kleding en schoeisel; landbouw, bosbouw, visserij (met inbegrip van aquacultuur), de productie van voedingsproducten, en de groothandel in landbouwgrondstoffen, levende dieren, hout, voeding en dranken; de ontginning van minerale hulpbronnen, ongeacht waar zij worden ontgonnen (met inbegrip van ruwe aardolie, aardgas, steenkool, ligniet, metalen en metaalertsen, evenals andere niet-metaalhoudende minerale producten en producten uit steengroeven), de productie van basisproducten van metaal, andere niet-metaalhoudende minerale producten en vervaardigde producten van metaal (met uitzondering van machines en apparaten), en de groothandel in minerale hulpbronnen, mineraalhoudende basisproducten en halffabricaten (met inbegrip van metalen en metaalertsen, bouwmaterialen, brandstoffen, chemicaliën en andere halffabricaten). Hoewel de financiële sector met zijn specifieke kenmerken, met name inzake de waardeketen en de aangeboden diensten, onder sectorspecifieke OESO-richtsnoeren valt, mag hij niet tot de sectoren met een bijzonder grote impact in het kader van deze richtlijn worden gerekend. Tegelijkertijd moet in deze sector de ruimere dekking van feitelijke en potentiële negatieve effecten worden gewaarborgd door ook zeer grote ondernemingen die gereglementeerde financiële ondernemingen zijn in het toepassingsgebied op te nemen, ook wanneer zij geen rechtsvorm met beperkte aansprakelijkheid hebben.
(22) Om de prioriteitsgebieden van internationale actie voor het aanpakken van mensenrechten- en milieukwesties te weerspiegelen, moet de Commissie sectorspecifieke richtsnoeren opstellen, onder meer voor de volgende sectoren gebaseerd op bestaande sectorale OESO-richtsnoeren over passende zorgvuldigheid: de productie van textiel, kleding, leder en verwante producten (met inbegrip van schoeisel), en de groot- en detailhandel in textiel, kleding en schoeisel; landbouw, bosbouw, visserij (met inbegrip van aquacultuur), de productie van voedingsproducten, de marketing van en de reclame voor voeding en dranken, en de groothandel in landbouwgrondstoffen, levende dieren, producten van dierlijke oorsprong, hout, voeding en dranken; energie, de ontginning, het vervoer en de behandeling van minerale hulpbronnen, ongeacht waar zij worden ontgonnen (met inbegrip van ruwe aardolie, aardgas, steenkool, ligniet, metalen en metaalertsen, evenals andere niet-metaalhoudende minerale producten en producten uit steengroeven), de productie van basisproducten van metaal, andere niet-metaalhoudende minerale producten en vervaardigde producten van metaal (met uitzondering van machines en apparaten), en de groothandel in minerale hulpbronnen, mineraalhoudende basisproducten en halffabricaten (met inbegrip van metalen en metaalertsen, bouwmaterialen, brandstoffen, chemicaliën en andere halffabricaten), bouw- en aanverwante activiteiten, de verlening van financiële diensten, beleggingsdiensten en -activiteiten, en andere financiële diensten; en de productie, verlening en verspreiding van informatie- en communicatietechnologieën of aanverwante diensten, met inbegrip van hardware, softwareoplossingen, waaronder artificiële intelligentie, surveillance, gezichtsherkenning, gegevensopslag of -verwerking, telecommunicatiediensten, web- en clouddiensten, met inbegrip van sociale media en netwerken, berichtendiensten, e-commerce, levering, mobiliteit, en andere platformdiensten.
Amendement 27 Voorstel voor een richtlijn Overweging 23
(23) Om de doelstellingen inzake mensenrechten en negatieve milieueffecten van deze richtlijn volledig te behalen met naleving van de activiteiten van ondernemingen, dochterondernemingen en waardeketens, moeten ook ondernemingen in derde landen met aanzienlijke activiteiten in de EU hieronder vallen. De richtlijn moet meer specifiek van toepassing zijn op ondernemingen uit derde landen die in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar een netto-omzet van ten minste 150 miljoen EUR in de Unie hebben behaald of in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR maar minder dan 150 miljoen EUR hebben behaald in een of meer sectoren met een bijzonder grote impact, vanaf twee jaar na het einde van de overgangsperiode van deze richtlijn.
(23) Om de doelstellingen inzake mensenrechten en negatieve effecten op milieugebied van deze richtlijn volledig te behalen met naleving van de activiteiten, producten en diensten van ondernemingen, en die van hun dochterondernemingen en waardeketens, moeten ook ondernemingen in derde landen met aanzienlijke activiteiten in de EU hieronder vallen. De richtlijn moet meer specifiek van toepassing zijn op ondernemingen uit derde landen die in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar een netto-omzet van ten minste 40 miljoen EUR in de Unie hebben behaald of ondernemingen die de uiteindelijke moederonderneming zijn van een groep met meer dan 500 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR, waarvan ten minste 40 miljoen in de Unie werd behaald in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld. De berekening van de netto-omzet moet de omzet omvatten die door derde ondernemingen is behaald waarmee de onderneming en/of haar dochterondernemingen een verticale overeenkomst hebben gesloten in de Unie in ruil voor royalty’s.
Amendement 28 Voorstel voor een richtlijn Overweging 25
(25) Om een zinvolle bijdrage te leveren aan de overgang naar duurzaamheid, moet in het kader van deze richtlijn passende zorgvuldigheid worden betracht met betrekking tot het negatieve effect op de mensenrechten van beschermde personen dat voortvloeit uit de schending van een van de rechten en verbodsbepalingen die zijn neergelegd in de internationale overeenkomsten die in de bijlage bij deze richtlijn zijn vermeld. Om ervoor te zorgen dat de mensenrechten volledig worden bestreken, moet een schending van een verbod of recht dat niet specifiek in die bijlage is opgenomen en dat rechtstreeks afbreuk doet aan een wettelijk belang dat door die overeenkomsten wordt beschermd, ook deel uitmaken van de negatieve effecten op de mensenrechten die onder deze richtlijn vallen, op voorwaarde dat de betrokken onderneming redelijkerwijs het risico van een dergelijke schending had kunnen vaststellen, alsmede de passende maatregelen die moeten worden genomen om aan de zorgvuldigheidsverplichtingen uit hoofde van deze richtlijn te voldoen, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van haar activiteiten, zoals de sector en de operationele context. Passende zorgvuldigheid moet ook betrekking hebben op negatieve milieueffecten die voortvloeien uit de schending van een van de verbodsbepalingen en verplichtingen uit hoofde van de in de bijlage bij deze richtlijn genoemde internationale milieuovereenkomsten.
(25) Om een zinvolle bijdrage te leveren aan de overgang naar duurzaamheid, moet in het kader van deze richtlijn passende zorgvuldigheid worden betracht met betrekking tot het negatieve effect op de mensenrechten van beschermde personen dat voortvloeit uit elke actie die het vermogen wegneemt of vermindert van een individu of een groep om te genieten van de rechten of te worden beschermd door de verbodsbepalingen neergelegd in de internationale overeenkomsten en instrumenten die in de bijlage bij deze richtlijn, en de daaropvolgende jurisprudentie en het werk van verdragsorganen met betrekking tot deze overeenkomsten,met inbegrip van de rechten van vakbonden en van werknemers en de sociale rechten, zijn vermeld. Om ervoor te zorgen dat de mensenrechten volledig worden bestreken, moet een negatief effect op het genot van een recht dat niet specifiek in die bijlage is opgenomen en dat rechtstreeks afbreuk doet aan een wettelijk belang dat door die overeenkomsten en instrumenten wordt beschermd, ook deel uitmaken van de negatieve effecten op de mensenrechten die onder deze richtlijn vallen, op voorwaarde dat de betrokken onderneming redelijkerwijs het risico van een dergelijke schending had kunnen vaststellen, alsmede de passende maatregelen die moeten worden genomen om aan de zorgvuldigheidsverplichtingen uit hoofde van deze richtlijn te voldoen, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van haar activiteiten, zoals de sector en de operationele context. Passende zorgvuldigheid moet ook betrekking hebben op negatieve milieueffecten die voortvloeien uit de schending van een van de verbodsbepalingen en verplichtingen opgesomd in de bijlage bij deze richtlijn.
Amendement 29 Voorstel voor een richtlijn Overweging 25 bis (nieuw)
(25 bis) Deze richtlijn moet voorzien in specifieke maatregelen in geval van negatieve, systemische door de staat gesponsorde effecten die voortvloeien uit acties, beleidsmaatregelen, regelgeving of institutionele praktijken waartoe is besloten door of die worden toegepast of afgedwongen door, of worden uitgevoerd met de actieve ondersteuning van nationale of lokale overheidsinstanties.
Amendement 30 Voorstel voor een richtlijn Overweging 25 ter (nieuw)
(25 ter) Ondernemingen moeten hun invloed ook aanwenden om bij te dragen tot een adequate levensstandaard in waardeketens. Hieronder wordt verstaan: een billijk loon voor werknemers en een inkomen dat voorziet in het levensonderhoud voor zelfstandigen en kleine boeren, dat zij verdienen uit hun werk en productie, en dat moet volstaan om hun behoeften en die van hun familieleden te dekken.
Amendement 31 Voorstel voor een richtlijn Overweging 25 quater (nieuw)
(25 quater) In deze richtlijn wordt de “één gezondheid”-benadering, zoals erkend door de Wereldgezondheidsorganisatie, bekrachtigd als een geïntegreerde en uniforme benadering die gericht is op een duurzaam evenwicht en optimalisering van de gezondheid van mensen, dieren en ecosystemen. De “één gezondheid”-benadering vertrekt van de vaststelling dat de gezondheid van mensen, huisdieren en wilde dieren, planten en het bredere milieu, met inbegrip van ecosystemen, nauw met elkaar verbonden zijn en van elkaar afhankelijk zijn. Het is derhalve dienstig te bepalen dat zorgvuldigheid op het gebied van milieu ook moet inhouden dat milieuschade die tot negatieve gezondheidseffecten zoals epidemieën leidt moet worden voorkomen en dat het recht op een schoon, gezond en duurzaam milieu moet worden geëerbiedigd. Gelet op de toezegging van de G7 om de snelle toename van antimicrobiële resistentie (AMR) op mondiaal niveau te erkennen, is het noodzakelijk het verstandig en verantwoord gebruik van antibiotica in geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik te bevorderen.
Amendement 32 Voorstel voor een richtlijn Overweging 25 quinquies (nieuw)
(25 quinquies) Negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten kunnen vervlochten zijn met of onderbouwd zijn door factoren zoals corruptie en omkoping, vandaar zijn ze opgenomen in de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen. Daardoor kan het noodzakelijk zijn dat ondernemingen deze factoren in aanmerking nemen wanneer zij passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten en milieu betrachten.
Amendement 33 Voorstel voor een richtlijn Overweging 26
(26) Ondernemingen kunnen beschikken over richtsnoeren die aangeven hoe hun activiteiten van invloed kunnen zijn op de mensenrechten en welk ondernemingsgedrag verboden is overeenkomstig internationaal erkende mensenrechten. Dergelijke richtsnoeren zijn bijvoorbeeld opgenomen in het verslagleggingskader voor de richtsnoeren van de Verenigde Naties104 en de uitleg van de richtsnoeren van de Verenigde Naties105. Op basis van de relevante internationale richtsnoeren en normen zou de Commissie aanvullende richtsnoeren moeten kunnen uitgeven die als praktisch instrument voor ondernemingen dienen.
(26) Ondernemingen moeten kunnen beschikken over richtsnoeren die aangeven hoe hun activiteiten van invloed kunnen zijn op de mensenrechten en welk ondernemingsgedrag verboden is overeenkomstig internationaal erkende mensenrechten. Dergelijke richtsnoeren zijn bijvoorbeeld opgenomen in het verslagleggingskader voor de richtsnoeren van de Verenigde Naties104 en de uitleg van de richtsnoeren van de Verenigde Naties105, en moeten gemakkelijk toegankelijk worden gemaakt voor ondernemingen. Op basis van de relevante internationale richtsnoeren en normen zou de Commissie bijgevolg aanvullende richtsnoeren moeten kunnen uitgeven die als praktisch instrument voor ondernemingen dienen.
Amendement 34 Voorstel voor een richtlijn Overweging 27
(27) Om passende zorgvuldigheid inzake mensenrechten en milieu te betrachten ten aanzien van hun activiteiten, hun dochterondernemingen en hun waardeketens, moeten de onder deze richtlijn vallende ondernemingen passende zorgvuldigheid in hun bedrijfsbeleid integreren, potentiële en feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu identificeren, voorkomen en reduceren en potentiële en feitelijke negatieve effecten beëindigen en de omvang ervan tot een minimum beperken, een klachtenprocedure instellen en handhaven, toezien op de doeltreffendheid van de genomen maatregelen overeenkomstig de in deze richtlijn vastgestelde voorschriften, en openbaar communiceren over hun passende zorgvuldigheid. Om ondernemingen duidelijkheid te verschaffen, moet in deze richtlijn met name een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de stappen die moeten worden genomen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te reduceren, en die welke moeten worden genomen om feitelijke negatieve effecten te beëindigen of, wanneer dat niet mogelijk is, tot een minimum te beperken.
(27) Om passende zorgvuldigheid inzake mensenrechten en milieu te betrachten ten aanzien van hun activiteiten, hun dochterondernemingen en hun waardeketens, moeten de onder deze richtlijn vallende ondernemingen passende zorgvuldigheid in hun bedrijfsbeleid integreren, potentiële en feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu identificeren, waar nodig prioriteren, voorkomen, reduceren, herstellen en potentiële en feitelijke negatieve effecten beëindigen en de omvang ervan tot een minimum beperken, een kennisgevings- en buitengerechtelijk grievenmechanisme instellen of eraan deelnemen, toezien op en controleren van de doeltreffendheid van hun acties ondernomen overeenkomstig de in deze richtlijn vastgestelde voorschriften, openbaar communiceren over hun passende zorgvuldigheid, en de dialoog aangaan met de getroffen belanghebbenden gedurende heel dit proces. Om ondernemingen duidelijkheid te verschaffen, moet in deze richtlijn met name een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de stappen die moeten worden genomen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te reduceren, en die welke moeten worden genomen om de omvang van de feitelijke negatieve effecten te beëindigen of, wanneer dat niet mogelijk is, tot een minimum te beperken.
Amendement 35 Voorstel voor een richtlijn Overweging 28
(28) Om ervoor te zorgen dat passende zorgvuldigheid deel uitmaakt van het bedrijfsbeleid van de ondernemingen en in overeenstemming is met het desbetreffende internationale kader, moeten ondernemingen passende zorgvuldigheid in al hun beleidslijnen integreren en over een beleid inzake passende zorgvuldigheid beschikken. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop de onderneming, ook op lange termijn, passende zorgvuldigheid aanpakt, alsmede een gedragscode waarin de regels en beginselen worden beschreven die door de werknemers en dochterondernemingen van de onderneming moeten worden nageleefd; een beschrijving van de processen die zijn ingevoerd om passende zorgvuldigheid toe te passen, met inbegrip van de maatregelen die zijn genomen om de naleving van de gedragscode te controleren en om de toepassing ervan uit te breiden tot gevestigde zakelijke relaties. De gedragscode moet van toepassing zijn op alle relevante bedrijfsfuncties en -activiteiten, met inbegrip van beslissingen inzake aankoop en inkoop. Ook moeten ondernemingen hun zorgvuldigheidsbeleid jaarlijks actualiseren.
(28) Om ervoor te zorgen dat passende zorgvuldigheid deel uitmaakt van het bedrijfsbeleid van de ondernemingen en in overeenstemming is met het desbetreffende internationale kader, moeten ondernemingen passende zorgvuldigheid in hun relevante beleidslijnen en op alle operationele niveaus integreren en over een beleid inzake passende zorgvuldigheid beschikken, met maatregelen en streefdoelen voor de korte, middellange en lange termijn. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop de onderneming passende zorgvuldigheid aanpakt, alsmede een gedragscode waarin de regels, beginselen en maatregelen worden vastgelegd die waar relevant in de hele onderneming en haar dochterondernemingen en in alle bedrijfsactiviteiten moeten worden toegepast en nageleefd; een beschrijving van de processen die zijn ingevoerd en van de passende maatregelen die zijn genomen om passende zorgvuldigheid overeenkomstig de artikelen 7 en 8 toe te passen in de gehele waardeketen, met inbegrip van de desbetreffende maatregelen die zijn genomen om passende zorgvuldigheid op te nemen in de eigen bedrijfsmodellen, arbeids- en inkooppraktijken met entiteiten waarmee de onderneming een zakelijke relatie heeft, en de genomen maatregelen om de activiteiten inzake passende zorgvuldigheid te monitoren en te controleren en passende beleidslijnen om te voorkomen dat de kosten van het proces van passende zorgvuldigheid worden doorberekend aan zakelijke partners in een zwakkere positie. De gedragscode moet van toepassing zijn op alle relevante bedrijfsfuncties en -activiteiten, met inbegrip van prijsstellingspraktijken en beslissingen inzake inkoop, bijvoorbeeld wat handel en aankoop betreft. Ook moeten ondernemingen hun zorgvuldigheidsbeleid actualiseren wanneer zich een belangrijke verandering voordoet.
Amendement 36 Voorstel voor een richtlijn Overweging 28 bis (nieuw)
(28 bis) Moederondernemingen moeten maatregelen kunnen nemen die bijdragen tot de passende zorgvuldigheid van hun dochterondernemingen, waarbij de dochteronderneming alle relevante en noodzakelijke informatie verstrekt en samenwerkt met de moederonderneming en zich houdt aan het zorgvuldigheidsbeleid van haar moederonderneming; de moederonderneming past haar zorgvuldigheidsbeleid naar behoren aan om ervoor te zorgen dat ten aanzien van de dochteronderneming aan de verplichtingen van artikel 5, lid 1, wordt voldaan; de dochteronderneming integreert passende zorgvuldigheid in al haar beleid en risicobeheersystemen overeenkomstig artikel 5 en waar nodig blijft de dochteronderneming passende maatregelen nemen overeenkomstig de artikelen 7 en 8, en blijft zij haar verplichtingen uitvoeren uit hoofde van artikel 8, lid 3, punten a), b) en d); wanneer de moederonderneming specifieke maatregelen neemt ten aanzien van de dochteronderneming, brengen zowel de moeder- als de dochteronderneming de relevante belanghebbenden en het publiek hier op duidelijke en transparante wijze van op de hoogte; en de dochteronderneming integreert klimaat in haar beleidslijnen en risicobeheersystemen overeenkomstig artikel 15. Om dochterondernemingen aansprakelijk te stellen, moet de door artikel 22 van deze richtlijn in het leven geroepen aansprakelijkheid op het niveau van de entiteit blijven, zonder afbreuk te doen aan de wetgeving van de lidstaten inzake hoofdelijke wettelijke aansprakelijkheid.
Amendement 37 Voorstel voor een richtlijn Overweging 28 ter (nieuw)
(28 ter) In conflict- en hoogrisicogebieden lopen ondernemingen een verhoogd risico om betrokken te raken bij ernstige schendingen van de mensenrechten. In die gebieden moeten ondernemingen derhalve een verhoogde, conflictsensitieve passende zorgvuldigheid betrachten om die hogere risico’s aan te pakken en ervoor te zorgen dat zij het conflict niet in de hand werken, financieren, verergeren of op enige andere wijze negatief beïnvloeden of bijdragen tot schendingen van de internationale mensenrechtenwetgeving of het internationaal humanitair recht in conflict- of hoogrisicogebieden. Verhoogde passende zorgvuldigheid houdt in dat de standaard passende zorgvuldigheid wordt aangevuld met een grondige conflictanalyse die gebaseerd is op een zinvolle en conflictsensitieve betrokkenheid van belanghebbenden en erop gericht is een goed inzicht te krijgen in de onderliggende oorzaken, de aanleidingen en de partijen die het conflict aansturen en de invloed van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming op het conflict. In situaties van gewapend conflict en/of militaire bezetting moeten ondernemingen de verplichtingen en normen die zijn vastgelegd in het internationaal humanitair recht (IHR) en het internationaal strafrecht, naleven. Ondernemingen moeten de richtsnoeren volgen die worden verstrekt door de relevante internationale instanties, waaronder het Internationale Comité van het Rode Kruis en het UNDP.
Amendement 38 Voorstel voor een richtlijn Overweging 28 quater (nieuw)
(28 quater) De wijze waarop een onderneming bij negatieve effecten betrokken kan zijn, varieert. Een onderneming kan een negatief effect veroorzaken wanneer haar activiteiten op zich volstaan om een negatief effect teweeg te brengen. Een onderneming kan bijdragen tot een negatief effect wanneer de activiteiten van een onderneming in combinatie met de activiteiten van andere entiteiten een effect veroorzaken, of de activiteiten van de onderneming het veroorzaken van een negatief effect door een andere entiteit veroorzaken, faciliteren of stimuleren. De bijdrage moet substantieel zijn, hetgeen betekent dat kleine of triviale bijdragen hier niet onder vallen. Bij het beoordelen van de substantiële aard van de bijdrage en om te begrijpen wanneer de acties van de onderneming eventueel het veroorzaken van een negatief effect door een andere entiteit hebben veroorzaakt, gefaciliteerd of gestimuleerd, kunnen diverse factoren in aanmerking worden genomen. Er kan rekening worden gehouden met verschillende factoren, zoals de mate waarin een onderneming een negatief effect door een andere entiteit kan aanmoedigen of motiveren, d.w.z. de mate waarin de activiteit het risico heeft vergroot dat het effect zich voordoet, de mate waarin een onderneming kennis had kunnen of moeten hebben van het negatieve effect of de mogelijkheid van een negatief effect, d.w.z. de mate van voorzienbaarheid, en de mate waarin een activiteit van de onderneming het negatieve effect daadwerkelijk heeft beperkt of het risico heeft verminderd dat het effect zich voordoet. Het loutere bestaan van een zakelijke relatie of activiteiten die de algemene voorwaarden scheppen waarin negatieve effecten zich kunnen voordoen, mogen op zich geen bijdragerelatie vormen. De activiteit in kwestie moet het risico van een negatief effect aanzienlijk vergroten. Tot slot kan een onderneming rechtstreeks in verband worden gebracht met een negatief effect wanneer er een relatie bestaat tussen het negatieve effect en de activiteiten, producten of diensten van de onderneming via een andere zakelijke relatie en waarbij de onderneming het effect niet heeft veroorzaakt noch daartoe heeft bijgedragen. Rechtstreeks in verband staan wordt niet gedefinieerd door een directe zakelijke relatie. Een rechtstreeks verband mag ook niet impliceren dat de verantwoordelijkheid van de zakelijke relatie die een negatief effect veroorzaakt, verschuift naar de onderneming waarmee zij een verband heeft.
Amendement 39 Voorstel voor een richtlijn Overweging 29
(29) Om aan de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid te voldoen, moeten ondernemingen passende maatregelen nemen met betrekking tot het identificeren, voorkomen en beëindigen van negatieve effecten. Een “passende maatregel” zou een maatregel moeten zijn waarmee de doelstellingen van passende zorgvuldigheid kunnen worden bereikt, die in verhouding staat tot de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect en waarover de onderneming redelijkerwijs kan beschikken, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval, zoals de kenmerken van de economische sector en de specifieke zakelijke relatie en de invloed van de onderneming daarop, en de noodzaak om prioritering van actie te waarborgen. In dit verband moet, in overeenstemming met internationale kaders, de invloed van de onderneming op een zakelijke relatie enerzijds haar vermogen omvatten om de zakelijke relatie ertoe te bewegen actie te ondernemen om negatieve effecten te beëindigen of te voorkomen (bijvoorbeeld door middel van eigendom of feitelijke zeggenschap, marktmacht, prekwalificatie-eisen, het koppelen van zakelijke stimulansen aan mensenrechten en milieuprestaties enz.) en anderzijds de mate van invloed of hefboomwerking die de onderneming redelijkerwijs zou kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld door samenwerking met de zakenpartner in kwestie of betrokkenheid bij een andere onderneming die de directe zakenpartner is van de zakelijke relatie waarmee het negatieve effect verband houdt.
(29) Om aan de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid te voldoen, moeten ondernemingen passende maatregelen nemen met betrekking tot het identificeren, voorkomen en beëindigen van negatieve effecten die zij hebben veroorzaakt, waartoe zij hebben bijgedragen of waarmee zij rechtstreeks in verband staan. “Passende maatregelen” zouden maatregelen moeten zijn waarmee de doelstellingen van passende zorgvuldigheid kunnen worden bereikt en het vastgestelde negatieve effect overeenkomstig artikel 6 doeltreffend kan worden aangepakt op een manier die evenredig is aan en in verhouding staat tot de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect en die evenredig is aan en in verhouding staat tot de omvang, middelen en capaciteiten van de onderneming, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval, zoals de aard van het negatieve effect, de kenmerken van de economische sector, de aard van de specifieke activiteiten, producten en diensten van de onderneming, en de specifieke zakelijke relatie. Voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 moet, in gevallen waarin een onderneming een effect heeft veroorzaakt of kan hebben veroorzaakt, onder passende maatregelen worden verstaan maatregelen die tot doel hebben een effect te voorkomen of te beperken en door een effect veroorzaakte schade te herstellen. Voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 moet, in gevallen waarin een onderneming aan een effect heeft bijgedragen of kan hebben bijgedragen, onder passende maatregelen worden verstaan maatregelen die tot doel hebben de bijdrage aan het effect te voorkomen of te beperken, door de hefboomwerking die de onderneming zou kunnen uitoefenen op andere verantwoordelijke partijen om het effect te voorkomen of te beperken aan te wenden of te vergroten, en door bij te dragen aan het herstel van door een effect veroorzaakte schade, in de mate van de bijdrage. Voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 moet, in gevallen waarin de activiteiten, producten of diensten van een onderneming rechtstreeks aan een effect zijn gekoppeld of kunnen zijn gekoppeld door de relaties van die onderneming met andere entiteiten, onder passende maatregelen worden verstaan maatregelen die tot doel hebben de hefboomwerking die de onderneming zou kunnen uitoefenen op verantwoordelijke partijen om het effect te voorkomen of te beperken aan te wenden of te vergroten, en te overwegen die hefboomwerking aan te wenden om het herstel van door een effect veroorzaakte schade mogelijk te maken.
Amendement 40 Voorstel voor een richtlijn Overweging 30
(30) In het kader van de zorgvuldigheidsverplichtingen die bij deze richtlijn zijn vastgesteld, moet een onderneming potentiële en feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu identificeren. Om een alomvattende identificatie van negatieve effecten mogelijk te maken, dient een dergelijke identificatie gebaseerd te zijn op kwantitatieve en kwalitatieve informatie. Wat negatieve milieueffecten betreft, moet de onderneming bijvoorbeeld informatie inwinnen over de uitgangssituatie in locaties of faciliteiten met een hoger risico in waardeketens. Bij de identificatie van negatieve effecten moet ook de mensenrechten- en milieucontext op dynamische wijze en met regelmatige tussenpozen worden beoordeeld: voorafgaand aan een nieuwe activiteit of relatie, voorafgaand aan belangrijke beslissingen of veranderingen in de activiteit; naar aanleiding van of anticiperend op veranderingen in de bedrijfsomgeving; en periodiek, ten minste één keer per jaar, gedurende de gehele looptijd van een activiteit of relatie. Gereglementeerde financiële ondernemingen die leningen, kredieten of andere financiële diensten verstrekken, dienen de negatieve effecten pas bij het aangaan van de overeenkomst te identificeren. Bij het identificeren van negatieve effecten moeten ondernemingen ook het effect van het bedrijfsmodel en de bedrijfsstrategieën van een zakelijke relatie vaststellen en beoordelen, met inbegrip van handels-, inkoop- en prijsstellingspraktijken. Wanneer de onderneming niet al haar negatieve effecten tegelijk kan voorkomen, beëindigen of tot een minimum beperken, moet zij prioriteit kunnen geven aan de te nemen actie, op voorwaarde dat zij de maatregelen neemt waarover zij redelijkerwijs kan beschikken, en rekening houdend met de specifieke omstandigheden.
(30) In het kader van de zorgvuldigheidsverplichtingen die bij deze richtlijn zijn vastgesteld, moet een onderneming potentiële en feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu identificeren en beoordelen. Om een alomvattende identificatie en beoordeling van negatieve effecten mogelijk te maken, dient een dergelijke identificatie en beoordeling gebaseerd te zijn op betekenisvolle betrokkenheid van de belanghebbenden en kwantitatieve en kwalitatieve informatie. Wat negatieve milieueffecten betreft, moet de onderneming bijvoorbeeld informatie inwinnen over de uitgangssituatie in locaties of faciliteiten met een hoger risico in waardeketens. Bij de identificatie en beoordeling van negatieve effecten moet ook de mensenrechten- en milieucontext op dynamische wijze en permanent worden beoordeeld, onder meer voorafgaand aan een nieuwe activiteit of relatie, voorafgaand aan belangrijke beslissingen of veranderingen in de activiteit; naar aanleiding van of anticiperend op veranderingen in de bedrijfsomgeving. Gereglementeerde financiële ondernemingen die financiële diensten verstrekken, dienen de negatieve effecten bij het aangaan van de overeenkomst en vóór verdere financiële verrichtingen, en indien in kennis gesteld van eventuele risico’s via de procedure in artikel 9, tijdens de verlening van de diensten, te identificeren. Bij het identificeren en beoordelen van negatieve effecten moeten ondernemingen ook het effect van het bedrijfsmodel en de bedrijfsstrategieën van een zakelijke relatie vaststellen en beoordelen, met inbegrip van aankooppraktijken.
Amendement 41 Voorstel voor een richtlijn Overweging 30 bis (nieuw)
(30 bis) Wanneer de onderneming niet al de vastgestelde en beoordeelde negatieve effecten tegelijk kan voorkomen, beëindigen of beperken, moet het toegestaan zijn de volgorde waarin zij passende maatregelen nemen te prioriteren op basis van de ernst en waarschijnlijkheid van het negatieve effect, en rekening houdend met de risicofactoren, door een prioriteringsstrategie te ontwikkelen, uit te voeren en regelmatig te herzien. In overeenstemming is met het relevante internationale kader, moet de ernst van een negatief effect worden beoordeeld op basis van de gradatie, reikwijdte en onomkeerbaarheid van het negatieve effect, rekening houdend met het gewicht van het negatieve effect, zoals het aantal personen dat wordt of zal worden getroffen of de mate waarin het milieu schade ondervindt of mogelijk schade zal ondervinden, of anderszins wordt getroffen, de onomkeerbaarheid ervan en beperkingen op het vermogen om de situatie van de getroffen personen of het getroffen milieu te herstellen tot een situatie die gelijkwaardig is aan de situatie van vóór het effect. Zodra de meest ernstige en nadelige effecten zijn verholpen, moet de onderneming minder ernstige en minder waarschijnlijke negatieve effecten aanpakken.
Amendement 42 Voorstel voor een richtlijn Overweging 30 ter (nieuw)
(30 ter) Ondernemingen moeten de effecten prioriteren op basis van de ernst en de waarschijnlijkheid ervan. De mate waarin een onderneming hefboomwerking kan uitoefenen ten aanzien van een zakelijke relatie is niet relevant voor het prioriteren van beslissingen of processen. De mate van hefboomwerking kan echter wel van invloed zijn op de passende maatregelen die een onderneming beslist toe te passen om effecten die verband houden met zakenpartners doeltreffend te beperken en/of voorkomen.
Amendement 43 Voorstel voor een richtlijn Overweging 31
(31) Ter voorkoming van onnodige lasten voor de kleinere ondernemingen die actief zijn in de onder deze richtlijn vallende sectoren met een bijzonder grote impact, dienen die ondernemingen alleen verplicht te worden de feitelijke of potentiële ernstige negatieve effecten vast te stellen die relevant voor de betrokken sector zijn.
Schrappen
Amendement 44 Voorstel voor een richtlijn Overweging 32
(32) In overeenstemming met de internationale normen moet bij het voorkomen en reduceren en het beëindigen en tot een minimum beperken van negatieve effecten, rekening worden gehouden met de belangen van degenen die de negatieve effecten ondervinden. Om een voortdurende betrokkenheid bij de zakenpartner in de waardeketen mogelijk te maken in plaats van de zakelijke relaties te beëindigen (terugtrekking) en de negatieve effecten mogelijk te verergeren, moet deze richtlijn ervoor zorgen dat terugtrekking een laatste uitweg is, overeenkomstig het nultolerantiebeleid van de EU inzake kinderarbeid. De beëindiging van een zakelijke relatie waarbij kinderarbeid is vastgesteld, zou het kind kunnen blootstellen aan nog ernstigere negatieve effecten op de mensenrechten. Hiermee moet derhalve rekening worden gehouden wanneer wordt beslist welke passende maatregel moet worden genomen.
(32) In overeenstemming met de internationale normen moet bij het voorkomen en reduceren en het beëindigen en tot een minimum beperken van negatieve effecten, rekening worden gehouden met de belangen van degenen die de negatieve effecten ondervinden. Om een voortdurende betrokkenheid bij de zakenpartner in de waardeketen mogelijk te maken in plaats van de zakelijke relaties te beëindigen (terugtrekking) en de negatieve effecten mogelijk te verergeren, moet deze richtlijn ervoor zorgen dat terugtrekking een laatste uitweg is, overeenkomstig het nultolerantiebeleid van de EU inzake kinderarbeid, de EU-strategie voor de rechten van het kind en de door de Verenigde Naties uitgeroepen streefdatum van 2025 voor een totale uitbanning van kinderarbeid wereldwijd. De beëindiging van een zakelijke relatie waarbij kinderarbeid is vastgesteld, zou het kind kunnen blootstellen aan nog ernstigere negatieve effecten op de mensenrechten. In vergelijkbare zin kunnen ook vrouwen in onzekere arbeidsomstandigheden te maken krijgen met ernstigere negatieve effecten op de mensenrechten waardoor hun kwetsbaarheid nog toeneemt. Hiermee moet derhalve rekening worden gehouden wanneer wordt beslist welke passende maatregel moet worden genomen, en terugtrekking moet worden vermeden wanneer het effect daarvan groter zou zijn dan het negatieve effect dat de onderneming poogt te voorkomen of te beperken. In situaties van door de staat opgelegde dwangarbeid, waarin de negatieve gevolgen door politieke autoriteiten worden georganiseerd, is een ongehinderde samenwerking met de getroffen personen en mitigatie niet mogelijk. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat ondernemingen een zakelijke relatie beëindigen wanneer door de staat opgelegde dwangarbeid plaatsvindt. Bovendien moeten bij verantwoorde terugtrekking ook de mogelijke negatieve effecten voor ondernemingen die afhankelijk zijn van het product of die getroffen worden door verstoringen van de toeleveringsketens in aanmerking worden genomen.
Amendement 45 Voorstel voor een richtlijn Overweging 34
(34) Om te voldoen aan de verplichting inzake preventie en beperking uit hoofde van deze richtlijn, moet van ondernemingen worden verlangd dat zij, in voorkomend geval, de volgende maatregelen nemen. Wanneer dit nodig is vanwege de complexiteit van de preventieve maatregelen, moeten ondernemingen een preventief actieplan ontwikkelen en uitvoeren. Ondernemingen moeten trachten contractuele garanties te verkrijgen van een directe partner waarmee zij een gevestigde zakelijke relatie hebben, dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode of het preventieve actieplan wordt nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen van de onderneming. De contractuele garanties moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. Om een alomvattende preventie van feitelijke en potentiële negatieve effecten te waarborgen, moeten ondernemingen ook investeringen doen die erop gericht zijn negatieve effecten te voorkomen, gerichte en evenredige steun verlenen aan een kmo waarmee zij een gevestigde zakelijke relatie hebben, zoals financiering, bijvoorbeeld door middel van directe financiering, laagrentende leningen, garanties voor voortgezette inkoop, en bijstand bij het verkrijgen van financiering, om de gedragscode of het preventieve actieplan te helpen uitvoeren, of technische begeleiding, bijvoorbeeld in de vorm van opleiding en verbetering van beheersystemen, en samenwerken met andere ondernemingen.
(34) Om te voldoen aan de verplichting inzake preventie en beperking uit hoofde van deze richtlijn, moet van ondernemingen worden verlangd dat zij, in voorkomend geval, de volgende passende maatregelen nemen. Wanneer dit nodig is vanwege de complexiteit van de preventieve maatregelen, moeten ondernemingen een preventief actieplan ontwikkelen en uitvoeren. Ondernemingen moeten overwegen om door middel van contractuele bepalingen met een partner waarmee zij een zakelijke relatie hebben, vast te stellen dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode en waar nodig een preventief actieplan wordt nageleefd. Partners waarmee de onderneming een zakelijke relatie heeft kunnen worden verzocht om overeenkomstige contractuele bepalingen te verkrijgen van hun partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen van de onderneming.
Amendement 46 Voorstel voor een richtlijn Overweging 34 bis (nieuw)
(34 bis) De contractuele bepalingen mogen echter niet leiden tot de overdracht van aansprakelijkheid voor de toepassing van passende zorgvuldigheid overeenkomstig deze richtlijn. Bovendien moeten de contractuele bepalingen billijk, redelijk en niet-discriminerend zijn in de gegeven omstandigheden, en moet er duidelijk uit blijken dat de partijen de gemeenschappelijke taak hebben om tijdens hun lopende samenwerking passende zorgvuldigheid te betrachten. Ondernemingen moeten ook beoordelen of van de zakenpartner redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij aan deze bepalingen voldoet. Vaak legt een koper eenzijdig contractuele bepalingen op aan een leverancier, en leidt elke inbreuk daarop waarschijnlijk tot een eenzijdige maatregel van de koper, zoals beëindiging of terugtrekking. Dergelijk eenzijdig optreden is niet passend in de context van passende zorgvuldigheid en zou wellicht op zich leiden tot negatieve effecten. In situaties waarbij een inbreuk op dergelijke contractuele bepalingen aanleiding geeft tot een potentieel negatief effect, moet de onderneming eerst passende maatregelen nemen om die effecten te voorkomen of op passende wijze te beperken, in plaats van de beëindiging of opschorting van de overeenkomst in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving te overwegen. Om een alomvattende preventie van feitelijke en potentiële negatieve effecten te waarborgen, moeten ondernemingen ook investeringen doen die erop gericht zijn negatieve effecten te voorkomen, gerichte en evenredige financiële en administratieve steun verlenen aan een kmo waarmee zij een zakelijke relatie hebben, zoals financiering, bijvoorbeeld door middel van directe financiering, laagrentende leningen, garanties voor voortgezette inkoop, en bijstand bij het verkrijgen van financiering, om de gedragscode of het preventieve actieplan te helpen uitvoeren, of technische begeleiding, bijvoorbeeld in de vorm van opleiding en verbetering van beheersystemen, en samenwerken met andere ondernemingen.
Amendement 47 Voorstel voor een richtlijn Overweging 35
(35) Om de volledige reeks opties voor de onderneming weer te geven in gevallen waarin potentiële effecten niet konden worden aangepakt door de beschreven preventieve of beperkende maatregelen, moet deze richtlijn ook verwijzen naar de mogelijkheid voor de onderneming om te trachten een overeenkomst te sluiten met de indirecte zakenpartner, teneinde naleving te bereiken van de gedragscode van de onderneming of het preventieve actieplan, en passende maatregelen uit te werken om te verifiëren of de indirecte zakelijke relatie aan de overeenkomst voldoet.
Schrappen
Amendement 48 Voorstel voor een richtlijn Overweging 36
(36) Om ervoor te zorgen dat preventie en beperking van potentiële negatieve effecten doeltreffend zijn, moeten ondernemingen prioriteit geven aan betrokkenheid bij zakelijke relaties in de waardeketen, in plaats van de zakelijke relatie te beëindigen, wat een laatste uitweg is nadat pogingen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te reduceren zijn gefaald. De richtlijn moet echter ook, voor gevallen waarin potentiële negatieve effecten niet door de beschreven preventieve of beperkende maatregelen kunnen worden aangepakt, verwijzen naar de mogelijkheid voor ondernemingen om af te zien van het aangaan van nieuwe of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner in kwestie en, indien de wetgeving die hun relaties regelt hen dat toestaat, hetzij de zakelijke relaties met de partner in kwestie tijdelijk op te schorten, terwijl zij hun inspanningen om de effecten te voorkomen of tot een minimum te beperken voortzetten, indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze inspanningen op korte termijn succes zullen hebben, hetzij de zakelijke relatie met betrekking tot de activiteiten in kwestie te beëindigen indien het potentiële negatieve effect van ernstige aard is. Om ondernemingen in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten een optie bestaat om de zakelijke relatie te beëindigen. Het kan voorkomen dat voor de preventie van negatieve effecten op het niveau van indirecte zakelijke relaties de samenwerking met een andere onderneming is vereist, bijvoorbeeld een onderneming die een directe contractuele relatie met de leverancier onderhoudt. In bepaalde gevallen kan een dergelijke samenwerking de enige realistische manier zijn om negatieve effecten te voorkomen, met name wanneer de indirecte zakelijke relatie niet bereid is een overeenkomst met de onderneming te sluiten. In die gevallen zou de onderneming moeten samenwerken met de entiteit die negatieve effecten op het niveau van de indirecte zakelijke relatie het doeltreffendst kan voorkomen of beperken, waarbij het mededingingsrecht in acht moet worden genomen.
(36) Om ervoor te zorgen dat preventie en beperking van potentiële negatieve effecten doeltreffend zijn, moeten ondernemingen prioriteit geven aan betrokkenheid bij zakelijke relaties in de waardeketen, in plaats van de zakelijke relatie te beëindigen, wat een laatste uitweg is nadat pogingen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te reduceren zijn gefaald. De richtlijn moet echter ook, voor gevallen waarin potentiële negatieve effecten die een onderneming heeft veroorzaakt of waaraan zij heeft bijgedragen niet door de beschreven preventieve of beperkende maatregelen kunnen worden aangepakt, en er geen redelijk vooruitzicht op verandering bestaat, verwijzen naar de mogelijkheid voor ondernemingen om, als laatste redmiddel en in overeenstemming met verantwoordelijke terugtrekking, af te zien van het aangaan van nieuwe of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner in kwestie en, indien de wetgeving die hun relaties regelt hen dat toestaat, hetzij de zakelijke relaties met de partner in kwestie tijdelijk op te schorten, terwijl zij hun inspanningen om de effecten te voorkomen of te beperken voortzetten, hetzij de zakelijke relatie met betrekking tot de activiteiten in kwestie te beëindigen wegens de ernst van het potentiële negatieve effect, of indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor tijdelijke opschorting. Om ondernemingen in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten een optie bestaat om de zakelijke relatie te beëindigen of op te schorten. Wanneer de onderneming beslist om een zakelijke relatie te beëindigen of op te schorten, moet zij beoordelen of de negatieve effecten van die beslissing groter zouden zijn dan de negatieve effecten die zij willen voorkomen of beperken. Wanneer ondernemingen commerciële relaties tijdelijk opschorten of de zakelijke relatie beëindigen, moeten zij maatregelen nemen om de effecten van de opschorting of beëindiging te voorkomen, te beperken of te beëindigen, de zakenpartner daarvan kennisgeven en die beslissing blijven onderzoeken. Het kan voorkomen dat voor de preventie van negatieve effecten op het niveau van indirecte zakelijke relaties de samenwerking met een andere onderneming is vereist, bijvoorbeeld een onderneming die een directe contractuele relatie met de leverancier onderhoudt. In bepaalde gevallen kan een dergelijke samenwerking de enige realistische manier zijn om negatieve effecten te voorkomen, met name wanneer de indirecte zakelijke relatie niet bereid is een overeenkomst met de onderneming te sluiten. In die gevallen zou de onderneming moeten samenwerken met de entiteit die negatieve effecten op het niveau van de indirecte zakelijke relatie het doeltreffendst kan voorkomen of beperken, waarbij het mededingingsrecht in acht moet worden genomen.
Amendement 49 Voorstel voor een richtlijn Overweging 37
(37) Wat de directe en indirecte zakelijke relaties betreft, kunnen samenwerking binnen de sector, sectorale regelingen en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, extra hefboomeffecten helpen creëren om negatieve effecten vast te stellen, te beperken en te voorkomen. Ondernemingen moeten derhalve een beroep kunnen doen op dergelijke initiatieven om hen te ondersteunen bij de uitvoering van de in deze richtlijn neergelegde zorgvuldigheidsverplichtingen, voor zover dergelijke regelingen en initiatieven geschikt zijn om de nakoming van die verplichtingen te ondersteunen. Ondernemingen zouden op eigen initiatief kunnen nagaan of deze regelingen en initiatieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. Om voor een volledige informatieverstrekking betreffende dergelijke initiatieven te zorgen, dient de richtlijn ook te verwijzen naar de mogelijkheid voor de Commissie en de lidstaten om de verspreiding van informatie over dergelijke regelingen of initiatieven en de resultaten ervan te faciliteren. De Commissie kan, in samenwerking met de lidstaten, richtsnoeren uitvaardigen voor de beoordeling van de geschiktheid van sectorale regelingen en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken.
(37) Sectorale regelingen en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, kunnen extra hefboomeffecten helpen creëren om negatieve effecten vast te stellen, te beperken en te voorkomen. Ondernemingen moeten derhalve kunnen deelnemen aan dergelijke initiatieven om hen te ondersteunen bij aspecten van hun passende zorgvuldigheid, onder meer om gezamenlijke hefbomen te coördineren, efficiëntieverbeteringen te bereiken, beste praktijken op te schalen, en deskundigheid na te streven die relevant is voor specifieke sectoren, geografische gebieden, grondstoffen of risicoaspecten. De inhoud van de initiatieven is breed, het gaat onder meer om initiatieven die aspecten van de passende zorgvuldigheid van een onderneming, of de passende zorgvuldigheid vanwege haar dochterondernemingen en/of zakelijke relaties, ondersteunen, monitoren, evalueren, certificeren en/of verifiëren. Dergelijke initiatieven kunnen worden ontwikkeld door en onder toezicht van regeringen, brancheorganisaties, groeperingen van belanghebbende organisaties, sociale partners of maatschappelijke organisaties, en omvatten monitoringorganisaties, algemene kaderovereenkomsten, sectorale dialogen en initiatieven die aspecten van passende zorgvuldigheid certificeren. Om voor een volledige informatieverstrekking betreffende dergelijke initiatieven te zorgen, dient de richtlijn ook te verwijzen naar de mogelijkheid voor de Commissie en de lidstaten om de verspreiding van informatie over dergelijke regelingen of initiatieven en de resultaten ervan te faciliteren. De Commissie moet, in samenwerking met de lidstaten, de OESO en relevante belanghebbenden, richtsnoeren uitvaardigen voor de beoordeling van de precieze reikwijdte, afstemming op deze richtlijn en geloofwaardigheid van sectorale regelingen en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken. Ondernemingen die deelnemen aan sectorale regelingen of initiatieven van meerdere belanghebbenden of die gebruikmaken van verificatie door een derde partij voor aspecten van hun passende zorgvuldigheid, moeten nog steeds een sanctie opgelegd krijgen of aansprakelijk worden gesteld voor schendingen van deze richtlijn en de daaruit voortvloeiende schade van slachtoffers. De minimumnormen die derde verificateurs uit hoofde van deze richtlijn moeten vaststellen via gedelegeerde handelingen moeten in nauw overleg met alle relevante belanghebbenden worden ontwikkeld en worden geëvalueerd in het licht van de geschiktheid overeenkomstig de doelstellingen van deze richtlijn. Derde verificateurs moeten onder toezicht staan van de relevante autoriteiten en waar nodig sancties opgelegd krijgen in overeenstemming met nationale en EU-wetgeving.
Amendement 50 Voorstel voor een richtlijn Overweging 38
(38) Uit hoofde van de zorgvuldigheidsverplichtingen van deze richtlijn moet een onderneming, indien zij feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten of het milieu vaststelt, passende maatregelen nemen om deze te beëindigen. Verwacht mag worden dat een onderneming in staat is een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten in haar eigen activiteiten en dochterondernemingen. Met betrekking tot gevestigde zakelijke relaties moet echter worden verduidelijkt dat, wanneer negatieve effecten niet kunnen worden beëindigd, ondernemingen de omvang van dergelijke effecten tot een minimum moeten beperken. Om de omvang van de negatieve effecten tot een minimum te beperken, moet een resultaat worden bereikt dat de beëindiging van het negatieve effect zo dicht mogelijk benadert. Om ondernemingen juridische duidelijkheid en zekerheid te bieden, moet deze richtlijn bepalen welke maatregelen ondernemingen moeten nemen om een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu en om de omvang ervan tot een minimum te beperken, wanneer dit naar gelang van de omstandigheden relevant is.
(38) Uit hoofde van de zorgvuldigheidsverplichtingen van deze richtlijn moet een onderneming, indien zij feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu vaststelt, passende maatregelen nemen om deze te beëindigen. Verwacht mag worden dat een onderneming in staat is een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten in haar eigen activiteiten en dochterondernemingen. Er moet echter worden verduidelijkt dat, wanneer negatieve effecten niet kunnen worden beëindigd, ondernemingen de omvang van dergelijke effecten moeten beperken, terwijl zij zich inspannen om het negatieve effect te beëindigen en zij een corrigerend actieplan uitvoeren dat is opgesteld in overleg met getroffen belanghebbenden. Om de omvang van de negatieve effecten tot een minimum te beperken, moet een resultaat worden bereikt dat de beëindiging van het negatieve effect zo dicht mogelijk benadert. Om ondernemingen juridische duidelijkheid en zekerheid te bieden, moet deze richtlijn bepalen welke maatregelen ondernemingen moeten nemen om een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu en om de omvang ervan tot een minimum te beperken, wanneer dit naar gelang van de omstandigheden relevant is.
Amendement 51 Voorstel voor een richtlijn Overweging 39
(39) Om te voldoen aan de verplichting inzake de beëindiging en beperking van feitelijke negatieve effecten uit hoofde van deze richtlijn, moet van ondernemingen worden vereist dat zij, in voorkomend geval, de volgende maatregelen nemen. Zij moeten het negatieve effect neutraliseren of de omvang ervan zoveel mogelijk beperken, waarbij de maatregel in verhouding moet staan tot de omvang en de ernst van het negatieve effect en tot de mate waarin het gedrag van de onderneming tot het negatieve effect heeft bijgedragen. Indien het negatieve effect niet onmiddellijk kan worden beëindigd, moeten ondernemingen een corrigerend actieplan opstellen en uitvoeren met redelijke en duidelijk omschreven tijdschema’s voor maatregelen, en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. Ondernemingen moeten ook trachten contractuele garanties te verkrijgen van een directe zakenpartner waarmee zij een gevestigde zakelijke relatie hebben, dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode van de onderneming en, zo nodig, het preventieve actieplan wordt nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen van de onderneming. De contractuele garanties moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. Tot slot dienen ondernemingen ook investeringen te doen die erop gericht zijn negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken, doelgerichte en evenredige steun te verlenen aan kmo’s waarmee zij een gevestigde zakelijke relatie hebben en samen te werken met andere entiteiten, onder meer, in voorkomend geval, om de onderneming beter in staat te stellen een einde te maken aan het negatieve effect.
(39) Om te voldoen aan de verplichting inzake de beëindiging en beperking van feitelijke negatieve effecten uit hoofde van deze richtlijn, moet van ondernemingen worden vereist dat zij, in voorkomend geval, de volgende maatregelen nemen. Zij moeten het negatieve effect neutraliseren of de omvang ervan voldoende beperken, door in herstel te voorzien voor de getroffen personen, groepen en gemeenschappen en/of het milieu naar een situatie die gelijk is aan de situatie vóór het negatieve effect, of deze zo goed mogelijk benadert. Indien het negatieve effect niet onmiddellijk kan worden beëindigd, moeten ondernemingen een corrigerend actieplan opstellen en uitvoeren met redelijke en duidelijk omschreven tijdschema’s voor de uitvoering van passende acties en maatregelen, en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. Ondernemingen kunnen via contractuele bepalingen met een partner waarmee zij een zakelijke relatie hebben, dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode en, zo nodig, het corrigerende actieplan wordt nageleefd. Aan partners waarmee de onderneming een zakelijke relatie heeft, kan worden gevraagd overeenkomstige redelijke, niet-discriminerende en billijke contractuele bepalingenvast te stellen met hun partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen van de onderneming. De contractuele bepalingen moeten vergezeld gaan van maatregelen om de betrachting van passende zorgvuldigheid zoals vastgelegd in deze richtlijn te ondersteunen. Bovendien moeten de contractuele bepalingen billijk, redelijk en niet-discriminerend zijn, en moet er duidelijk uit blijken dat de partijen de gemeenschappelijke taak hebben om tijdens hun lopende samenwerking passende zorgvuldigheid te betrachten, waarbij wordt benadrukt dat passende maatregelen worden genomen om negatieve effecten te beëindigen. Ondernemingen moeten ook beoordelen of van de zakenpartner redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij aan deze bepalingen voldoet. Vaak legt een koper eenzijdig contractuele bepalingen op aan een leverancier, en leidt elke inbreuk daarop waarschijnlijk tot een eenzijdige maatregel van de koper zoals beëindiging of terugtrekking. Dergelijk eenzijdig optreden is niet passend in de context van passende zorgvuldigheid en zou wellicht op zich leiden tot negatieve effecten. In situaties waarbij een inbreuk op dergelijke contractuele bepalingen aanleiding geeft tot een potentieel negatief effect, moet de onderneming eerst passende maatregelen nemen om die effecten te voorkomen of op passende wijze te beperken, in plaats van de beëindiging of opschorting van de overeenkomst in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving te overwegen. Tot slot dienen ondernemingen ook investeringen te doen die erop gericht zijn een negatief effect te beëindigen of de omvang ervan te beperken, doelgerichte en evenredige steun te verlenen aan kmo’s waarmee zij een zakelijke relatie hebben en samen te werken met andere entiteiten, onder meer, in voorkomend geval, om de onderneming beter in staat te stellen een einde te maken aan het negatieve effect.
Amendement 52 Voorstel voor een richtlijn Overweging 40
(40) Om de volledige reeks opties voor de onderneming weer te geven in gevallen waarin feitelijke effecten niet konden worden aangepakt door de beschreven maatregelen, dient deze richtlijn ook te verwijzen naar de mogelijkheid voor de onderneming om te trachten een overeenkomst te sluiten met de indirecte zakenpartner, teneinde naleving te bereiken van de gedragscode van de onderneming of een corrigerend actieplan, en passende maatregelen uit te werken om te verifiëren of de indirecte zakelijke relatie aan de overeenkomst voldoet.
Schrappen
Amendement 53 Voorstel voor een richtlijn Overweging 41
(41) Om ervoor te zorgen dat het beëindigen of tot een minimum beperken van feitelijke negatieve effecten doeltreffend is, moeten ondernemingen prioriteit geven aan het aangaan van betrekkingen met zakelijke relaties in de waardeketen, in plaats van de zakelijke relatie te beëindigen, wat een laatste uitweg is nadat pogingen om feitelijke negatieve effecten te beëindigen of tot een minimum te beperken zijn gefaald. Voor gevallen waarin feitelijke negatieve effecten niet konden worden beëindigd of voldoende beperkt door de beschreven maatregelen, moet deze richtlijn echter ook verwijzen naar de verplichting voor ondernemingen om af te zien van het aangaan van nieuwe of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner in kwestie en, indien de wetgeving die hun relaties regelt dat toestaat, hetzij de zakelijke relaties met de partner in kwestie tijdelijk op te schorten, terwijl zij de inspanningen voortzetten om de negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan zoveel mogelijk te beperken, hetzij de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten te beëindigen indien het negatieve effect als ernstig wordt beschouwd. Om ondernemingen in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten een optie bestaat om de zakelijke relatie te beëindigen.
(41) Om ervoor te zorgen dat het beëindigen of tot een minimum beperken van feitelijke negatieve effecten doeltreffend is, moeten ondernemingen prioriteit geven aan het aangaan van betrekkingen met zakelijke relaties in de waardeketen, in plaats van de zakelijke relatie te beëindigen, wat een laatste uitweg is nadat pogingen om feitelijke negatieve effecten te beëindigen of tot een minimum te beperken zijn gefaald. Voor gevallen waarin feitelijke negatieve effecten die een onderneming heeft veroorzaakt of waaraan zij heeft bijgedragen niet konden worden beëindigd of voldoende beperkt door de beschreven maatregel, en er geen redelijk vooruitzicht op verandering bestaat, moet deze richtlijn echter ook verwijzen naar de verplichting voor ondernemingen om af te zien van het aangaan van nieuwe of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner in kwestie en, indien de wetgeving die hun relaties regelt dat toestaat, als laatste redmiddel en in overeenstemming met verantwoordelijke terugtrekking, hetzij de zakelijke relaties met de partner in kwestie tijdelijk op te schorten, terwijl zij de inspanningen voortzetten om de negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan te beperken, hetzij de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten te beëindigen wegens de ernst van het feitelijke negatieve effect of indien niet is voldaan aan de voorwaarden voor tijdelijke opschorting. Om ondernemingen in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten een optie bestaat om de zakelijke relatie te beëindigen of op te schorten. Wanneer de onderneming beslist om een zakelijke relatie te beëindigen of op te schorten, moet zij beoordelen of de negatieve effecten van die beslissing groter zouden zijn dan de negatieve effecten die zij willen beëindigen of beperken. Wanneer ondernemingen commerciële relaties tijdelijk opschorten of de zakelijke relatie beëindigen, moeten zij maatregelen nemen om de effecten van de opschorting of beëindiging te voorkomen, te beperken of te beëindigen, de zakenpartner daarvan kennisgeven en de beslissing blijven onderzoeken.
Amendement 54 Voorstel voor een richtlijn Overweging 41 bis (nieuw)
(41 bis) Wanneer een onderneming een feitelijk negatief effect heeft veroorzaakt of daartoe heeft bijgedragen, moet die onderneming passende maatregelen nemen om dat effect te herstellen. Herstelmaatregelen moeten erop gericht zijn de situatie van de getroffen personen en groepen en/of van het milieu te herstellen tot een situatie die gelijkwaardig is aan de situatie van vóór het effect, of tot een situatie die zo dicht mogelijk bij die situatie ligt, en moeten worden ontwikkeld rekening houdend met de behoeften en de standpunten van de getroffen belanghebbenden. Ze kunnen omvatten, maar zijn niet beperkt tot: compensatie, teruggave, rehabilitatie, openbare verontschuldigingen, herstel of te goeder trouw meewerken aan een onderzoek. In bepaalde situaties kan financiële compensatie nodig zijn om dat herstel te bieden. Wanneer een onderneming rechtstreeks aan een negatief effect wordt gekoppeld, moet die onderneming de toestemming krijgen om vrijwillig deel te nemen aan herstelmaatregelen, in voorkomend geval, en te overwegen haar hefboomwerking uit te oefenen op verantwoordelijke partijen om het herstel van schade ten gevolge van een effect mogelijk te maken. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat belanghebbenden die door een negatief effect getroffen zijn, niet eerst herstel moeten eisen voordat zij een rechtsvordering instellen.
Amendement 55 Voorstel voor een richtlijn Overweging 42
(42) Ondernemingen moeten personen en organisaties de mogelijkheid bieden om rechtstreeks klachten bij hen in te dienen in geval van gerechtvaardigde bezorgdheid over feitelijke of potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu. Tot de organisaties die dergelijke klachten kunnen indienen, moeten vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers die in de betrokken waardeketen werkzame personen vertegenwoordigen behoren, alsmede organisaties uit het maatschappelijk middenveld die actief zijn op gebieden die met de betrokken waardeketen verband houden, wanneer zij op de hoogte zijn van een potentieel of feitelijk negatief effect. Ondernemingen moeten een procedure vaststellen voor de behandeling van deze klachten en werknemers, vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers, in voorkomend geval, over dergelijke procedures informeren. Een beroep op het klachten- en herstelmechanisme mag de klager niet beletten een voorziening in rechte in te stellen. Overeenkomstig de internationale normen moeten klagers het recht hebben om van de onderneming een passende follow-up van de klacht te verlangen en met vertegenwoordigers op passend niveau van de onderneming bijeen te komen om potentiële of feitelijke ernstige negatieve effecten waarop de klacht betrekking heeft, te bespreken. Deze mogelijkheid mag niet leiden tot onredelijke verzoeken aan ondernemingen.
(42) Ondernemingen moeten voorzien in een openbaar toegankelijk en doeltreffend kennisgevings- en buitengerechtelijk grievenmechanismeop operationeel niveau, dat kan worden gebruikt door personen en organisaties om hen in kennis te stellen van grieven of om grieven te uiten en te verzoeken om rechtsmiddelen in geval van gerechtvaardigde bezorgdheid over feitelijke of potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in de waardeketen. Tot de personen en organisaties die dergelijke grieven kunnen indienen, moeten personen die worden getroffen of redelijke gronden hebben om aan te nemen dat zij getroffen kunnen worden en hun legitieme vertegenwoordigers, vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers die in de betrokken waardeketen werkzame personen vertegenwoordigen behoren, alsmede betrouwbare en ervaren organisaties die onder meer gericht zijn op milieubescherming. Kennisgevingen kunnen worden ingediend door de bovengenoemde personen en organisaties, alsook door organisaties uit het maatschappelijk middenveld die actief zijn op gebieden die met de betrokken waardeketen verband houden, wanneer zij op de hoogte zijn van een potentieel of feitelijk negatief effect, en rechtspersonen en natuurlijke personen die de mensenrechten en het milieu verdedigen. Ondernemingen moeten een procedure vaststellen voor de behandeling van deze kennisgevingen en grieven en werknemers, vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers, in voorkomend geval, over dergelijke procedures informeren. Ondernemingen moeten voorzien in de mogelijkheid om kennisgevingen en grieven in te dienen door middel van samenwerkingsafspraken, zoals initiatieven van de sector, met andere ondernemingen of organisaties, door deel te nemen aan mechanismen inzake grieven van meer belanghebbenden of door zich aan te sluiten bij een algemene kaderovereenkomst. De indiening van een kennisgeving of grief mag geen voorwaarde zijn noch de persoon die deze indient beletten toegang te krijgen tot de procedure inzake gemotiveerde bezwaren of tot gerechtelijke of andere buitengerechtelijke mechanismen, zoals de nationale contactpunten van de OESO, wanneer deze bestaan. Overeenkomstig de internationale normen moeten personen die klachten of grieven indienen, wanneer zij deze niet anoniem indienen, het recht hebben om van de onderneming een tijdige en passende follow-up te ontvangen en personen die grieven indienen moeten bovendien het recht hebben om met vertegenwoordigers op passend niveau van de onderneming in dialoog te gaan om potentiële of feitelijke ernstige negatieve effecten waarop de klacht betrekking heeft, te bespreken, waarbij de klacht wordt verstrekt met een motivering van het feit of een grief als ongegrond of gegrond wordt beschouwd, en met informatie over de stappen en maatregelen die zijn genomen, en om herstel of een bijdrage tot herstel te vragen. Deze mogelijkheid mag niet leiden tot onredelijke verzoeken aan ondernemingen. Ondernemingen moeten er ook voor zorgen dat personen die grieven of kennisgevingen indienen tegen mogelijke vergelding en wraak worden beschermd, onder meer door in de kennisgevings- en grievenprocedure anonimiteit of vertrouwelijkheid te garanderen, overeenkomstig de nationale wetgeving. De kennisgevings- en buitengerechtelijke grievenprocedure moet legitiem, toegankelijk, voorspelbaar, rechtvaardig, transparant, compatibel met rechten, gender- en cultuurbewust, gebaseerd op betrokkenheid en dialoog en aanpasbaar zijn overeenkomstig de doeltreffendheidscriteria voor buitengerechtelijke grievenmechanismen in beginsel 31 van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties en algemene opmerking nr. 16 van het VN-Comité voor de rechten van het kind. Ondernemingen moeten getroffen belanghebbenden bekend maken met het bestaan de doelstellingen de processen van kennisgevings- en grievenmechanismen, in de officiële taal of talen van de staat waar ze actief zijn, onder meer over de manier waarop toegang kan worden verkregen, over beslissingen en rechtsmiddelen met betrekking tot een onderneming en de manier waarop een onderneming die uitvoert. Werknemers en hun vertegenwoordigers moeten ook naar behoren worden beschermd, en eventuele buitengerechtelijke remediëringsinspanningen mogen geen afbreuk doen aan de bevordering van collectieve onderhandelingen en de erkenning van vakbonden en geenszins de rol van legitieme vakbonden of werknemersvertegenwoordigers bij het aankaarten van arbeidsgerelateerde geschillen ondermijnen.
Amendement 56 Voorstel voor een richtlijn Overweging 43
(43) Ondernemingen moeten toezien op de uitvoering en doeltreffendheid van hunmaatregelen inzake passende zorgvuldigheid. Zij moeten hun eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met de waardeketens van de onderneming, die van hun gevestigde zakelijke relaties periodiek evalueren om de doeltreffendheid van de identificatie, preventie, vermindering, beëindiging en beperking van negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten te controleren. Bij deze beoordelingen moet worden nagegaan of negatieve effecten naar behoren zijn geïdentificeerd, of zorgvuldigheidsmaatregelen zijn uitgevoerd en of negatieve effecten daadwerkelijk zijn voorkomen of beëindigd. Om ervoor te zorgen dat deze beoordelingen actueel zijn, moeten zij ten minste één keer per jaar worden uitgevoerd en tussentijds worden herzien wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er zich belangrijke nieuwe risico’s op negatieve effecten kunnen hebben voorgedaan.
(43) Ondernemingen moeten de uitvoering en doeltreffendheid van de acties die zij overeenkomstig deze richtlijn hebben ondernomen, voortdurend controleren. Zij moeten hun eigen activiteiten, producten en diensten, die van hun dochterondernemingen en die van hun zakelijke relaties periodiek evalueren om de doeltreffendheid van de identificatie, preventie, vermindering, beëindiging, beperking en herstel van negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten te controleren. Bij deze beoordelingen moet worden nagegaan of negatieve effecten naar behoren zijn geïdentificeerd, of zorgvuldigheidsmaatregelen zijn uitgevoerd en of negatieve effecten daadwerkelijk zijn voorkomen of beëindigd. Om ervoor te zorgen dat deze beoordelingen actueel zijn, moeten zij doorlopend en nadat een aanzienlijke wijziging heeft plaatsgevonden worden uitgevoerd en doorlopend worden herzien wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er zich belangrijke nieuwe risico’s op negatieve effecten kunnen hebben voorgedaan. Ondernemingen moeten de documentatie die aantoont dat zij dit voorschrift naleven gedurende tien jaar bijhouden.
Amendement 57 Voorstel voor een richtlijn Overweging 44
(44) Net als in de bestaande internationale normen die zijn vastgesteld in de richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties en het OESO-kader, moet volgens de zorgvuldigheidseis extern relevante informatie worden verstrekt over het beleid, de processen en de verrichte activiteiten in het kader van passende zorgvuldigheid teneinde feitelijke of potentiële negatieve effecten vast te stellen en aan te pakken, met inbegrip van de bevindingen en de resultaten van die activiteiten. Het voorstel tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen, bevat de desbetreffende rapportageverplichtingen voor de ondernemingen die onder deze richtlijn vallen. Om dubbele verplichtingen met betrekking tot verslaglegging te vermijden, mogen bij deze richtlijn derhalve geen nieuwe verslagleggingsverplichtingen worden ingevoerd naast die welke krachtens Richtlijn 2013/34/EU gelden voor de ondernemingen die onder die richtlijn vallen, noch verslagleggingsnormen die uit hoofde van die richtlijn moeten worden ontwikkeld. Ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, maar niet onder dat van Richtlijn 2013/34/EU, moeten om te voldoen aan hun verplichting tot openbaarmaking als onderdeel van de passende zorgvuldigheid in het kader van deze richtlijn, op hun website een jaarlijkse verklaring publiceren in een taal die gebruikelijk is binnen de internationale zakenwereld.
(44) Net als in de bestaande internationale normen die zijn vastgesteld in de richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties en het OESO-kader, moet volgens de zorgvuldigheidseis extern relevante informatie worden verstrekt over het beleid, de processen en de verrichte activiteiten in het kader van passende zorgvuldigheid teneinde feitelijke of potentiële negatieve effecten vast te stellen en aan te pakken, met inbegrip van de bevindingen en de resultaten van die activiteiten. Richtlijn 2013/34/EU betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen, bevat de desbetreffende rapportageverplichtingen voor de ondernemingen die onder deze richtlijn vallen, evenals Verordening (EU) 2019/2088 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector voor financiële ondernemingen. Om dubbele verplichtingen met betrekking tot verslaglegging te vermijden, mogen bij deze richtlijn derhalve geen nieuwe verslagleggingsverplichtingen worden ingevoerd naast die welke krachtens Richtlijn 2013/34/EU gelden voor de ondernemingen die onder die richtlijn vallen, noch verslagleggingsnormen die uit hoofde van die richtlijn moeten worden ontwikkeld, noch mogen er nieuwe verslagleggingsverplichtingen worden ingevoerd naast die welke krachtens Verordening (EU) 2019/2088 gelden. Ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, maar niet onder dat van Richtlijn 2013/34/EU, moeten om te voldoen aan hun verplichting tot openbaarmaking als onderdeel van de passende zorgvuldigheid in het kader van deze richtlijn, op hun website een jaarlijkse verklaring publiceren die in overeenstemming is met deze voorschriften in ten minste één officiële taal van de Unie.
Amendement 58 Voorstel voor een richtlijn Overweging 44 bis (nieuw)
(44 bis) Voorschriften voor ondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en die tegelijkertijd onderworpen zijn aan verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van de artikelen 19 bis, 29 bis en 40 bis van Richtlijn 2013/34/EU en derhalve verslag moeten uitbrengen over hun proces inzake passende zorgvuldigheid zoals bepaald in de artikelen 19 bis, 29 bis en 40 bis van Richtlijn 2013/34/EU, moeten worden opgevat als een vereiste voor ondernemingen om te beschrijven op welke manier zij de passende zorgvuldigheid als bedoeld in deze richtlijn uitvoeren. Wanneer ondernemingen voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 2013/34/EU in verband met de verslaglegging over maatregelen die zij hebben genomen om potentiële of feitelijke negatieve effecten aan te wijzen, moeten zij uitleggen of zij de volgorde waarin zij passende maatregelen hebben genomen, hebben geprioriteerd, hoe die aanpak werd toegepast en waarom die prioritering noodzakelijk was. Wanneer ondernemingen voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 2013/34/EU in verband met de verslaglegging over maatregelen die zij hebben genomen om potentiële of feitelijke negatieve effecten te voorkomen, te beperken, te herstellen of te beëindigen, alsook over het resultaat van deze maatregelen, moet de onderneming ook bekendmaken in hoeveel gevallen zij heeft besloten zich terug te trekken, de reden voor de terugtrekking en de locatie van de betrokken zakelijke relaties, zonder hun identiteit bekend te maken.
Amendement 59 Voorstel voor een richtlijn Overweging 44 ter (nieuw)
(44 ter) Het is niet de doelstelling van deze richtlijn ondernemingen te verplichten intellectueel kapitaal, intellectuele eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie openbaar te maken die als bedrijfsgeheim in de zin van Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad zouden kunnen worden aangemerkt. De in deze richtlijn vastgestelde verslagleggingsvereisten moeten Richtlijn (EU) 2016/943 dan ook onverlet laten. Deze richtlijn moet van toepassing zijn zonder afbreuk te doen aan Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie.
Amendement 60 Voorstel voor een richtlijn Overweging 44 quater (nieuw)
(44 quater) Ondernemingen moeten passende maatregelen nemen om een zinvolle dialoog aan te gaan met de getroffen belanghebbenden waardoor een ware interactie en dialoog tot stand kan komen in hun zorgvuldigheidsproces. Betrokkenheid moet het informeren en raadplegen van de getroffen belanghebbenden omvatten, en moet alomvattend, structureel, doeltreffend, tijdig en cultuur- en genderbewust zijn. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het niet mogelijk is een zinvolle dialoog aan te gaan met de getroffen belanghebbenden, of waarbij het betrekken van bijkomende deskundige perspectieven nuttig kan zijn om ervoor te zorgen dat de onderneming volledig aan de voorschriften van deze richtlijn kan voldoen, met name bij beslissingen inzake reikwijdte en prioritering. In deze gevallen moeten ondernemingen in dialoog treden met andere relevante belanghebbenden, zoals maatschappelijke organisaties of rechtspersonen of natuurlijke personen die de mensenrechten of het milieu verdedigen, om betrouwbare inzichten te verwerven in potentiële en feitelijke negatieve effecten. De raadpleging moet onafgebroken verlopen en ondernemingen moeten alomvattende, gerichte en relevante informatie verstrekken aan de getroffen belanghebbenden. Getroffen belanghebbenden moeten het recht hebben om aanvullende schriftelijke informatie te verzoeken, die door de onderneming moet worden verstrekt binnen een redelijke termijn en in een passend en begrijpelijk formaat. Wanneer een dergelijk verzoek wordt geweigerd, moeten getroffen belanghebbenden het recht hebben op een schriftelijke rechtvaardiging van die weigering. Tijdens de voorlichting en raadpleging van getroffen belanghebbenden moet naar behoren rekening worden gehouden met belemmeringen voor betrokkenheid, moet ervoor worden gezorgd dat de belanghebbenden niet te maken krijgen met vergelding en wraak, onder meer door de vertrouwelijkheid en anonimiteit te bewaren, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de behoeften van kwetsbare belanghebbenden, en aan overlappende kwetsbaarheden en intersectionaliteit, onder meer door te zorgen voor een genderresponsieve benadering, en door zich volledig te houden aan de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de rechten van inheemse volken. Werknemersvertegenwoordigers moeten van hun onderneming informatie ontvangen over haar strategie voor passende zorgvuldigheid en de uitvoering daarvan, overeenkomstig het bestaande EU-recht en zonder afbreuk te doen aan hun toepasselijke recht op informatie, raadpleging en participatie, en met name de rechten die onder de toepasselijke EU-wetgeving inzake arbeids- en sociale rechten valt, met inbegrip van Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad1 bis, Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad1 ter, en Richtlijn 2001/86/EC van het Europees Parlement en de Raad1 quater. Raadpleging van belanghebbenden moet relevant worden geacht in situaties waarbij redelijkerwijs kan worden voorzien dat de potentiële en feitelijke effecten of de in de artikelen 4 tot en met 10 een invloed hebben op de rechten of de belangen van de belanghebbenden, of wanneer de getroffen belanghebbenden om informatie, een raadpleging of dialoog hebben verzocht.
__________________
1 bis Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap – Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de vertegenwoordiging van de werknemers (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29).
1 ter Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28).
1 quater Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PB L 294 van 10.11.2001, blz. 22).
Amendement 61 Voorstel voor een richtlijn Overweging 44 quinquies (nieuw)
(44 quinquies) Strategische rechtszaken tegen publieke participatie is een specifieke vorm van intimidatie gericht tegen natuurlijke personen of rechtspersonen om te voorkomen of te bestraffen dat zij zich uitspreken over aangelegenheden van openbaar belang. De lidstaten moeten de waarborgen in het leven roepen die nodig zijn om deze kennelijk ongegronde of onrechtmatige gerechtelijke procedures tegen publieke participatie aan te pakken overeenkomstig nationale en EU-wetgeving.
Amendement 62 Voorstel voor een richtlijn Overweging 45
(45) Om het voor ondernemingen gemakkelijker te maken de zorgvuldigheidseisen in de hele waardeketen na te leven en om de lasten van de naleving hiervan voor kmo-zakenpartners te beperken, moet de Commissie richtsnoeren verstrekken voor modelcontractbepalingen.
(45) Om ondernemingen instrumenten te bieden om hen te helpen de zorgvuldigheidseisen in de hele waardeketen na te leven, moet de Commissie, in overleg met de lidstaten en de betrokken belanghebbenden, richtsnoeren verstrekken voor modelcontractbepalingen, die ondernemingen vrijwillig als instrument kunnen gebruiken om hen te helpen aan hun verplichtingen in de artikelen 7 en 8 te voldoen. In dergelijke bepalingen moet op zijn minst een duidelijke toewijzing van de taken tussen de partijen bij het contract tijdens de lopende samenwerking zijn vastgesteld, alsook het feit dat de bepalingen niet leiden tot de overdracht van aansprakelijkheid voor de toepassing van passende zorgvuldigheid, en dat ondernemingen bij een inbreuk op die bepalingen moeten vermijden om een einde te stellen aan deze bepalingen door eerst passende maatregelen te nemen overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van deze richtlijn. In de richtsnoeren moet voorts worden verduidelijkt dat de loutere opname van contractuele garanties op zich niet volstaat om te voldoen aan de normen voor passende zorgvuldigheid van deze richtlijn. Aan die normen wordt uitsluitend voldaan als de zorgvuldigheidsverplichtingen op dusdanig zorgvuldige wijze aan anderen worden toegewezen dat de doeltreffende uitvoering van die verplichtingen gegarandeerd is en in de gegeven omstandigheden passende maatregelen worden opgenomen, zoals monitoring, financiële en niet-financiële bijstand, en verantwoorde aankooppraktijken.
Amendement 63 Voorstel voor een richtlijn Overweging 46
(46) Teneinde ondernemingen of autoriteiten van de lidstaten steun en praktische instrumenten te bieden voor de wijze waarop ondernemingen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen moeten voldoen, moet de Commissie, op basis van relevante internationale richtsnoeren en normen en in overleg met de lidstaten en belanghebbenden, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap en, waar passend, internationale instanties die deskundig zijn op het gebied van passende zorgvuldigheid, de mogelijkheid hebben richtsnoeren uit te vaardigen, ook voor specifieke sectoren of specifieke negatieve effecten.
(46) Teneinde ondernemingen of autoriteiten van de lidstaten steun en praktische instrumenten te bieden voor de wijze waarop ondernemingen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen moeten voldoen, moet de Commissie, op basis van relevante internationale richtsnoeren en normen en in overleg met de lidstaten, de Europese bedrijfstakoverkoepelende en sectorale sociale partners en andere relevante belanghebbenden, zoals maatschappelijke organisaties, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap, de Europese Arbeidsautoriteit, de Europese Dienst voor extern optreden, het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb (EISMEA), Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en, waar passend, de OESO en andere internationale instanties die deskundig zijn op het gebied van passende zorgvuldigheid, richtsnoeren uitvaardigen, ook algemene en sectorspecifieke richtsnoeren om de naleving op praktische wijze te vergemakkelijken.
Amendement 64 Voorstel voor een richtlijn Overweging 46 bis (nieuw)
(46 bis) Om ondernemingen te ondersteunen bij het vervullen van hun zorgvuldigheidsverplichtingen in de waardeketen, moet de Commissie verder onderzoek over digitale instrumenten uitvoeren en deze bevorderen.
Amendement 65 Voorstel voor een richtlijn Overweging 47
(47) Hoewel kmo’s niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, kunnen zij als aannemers of onderaannemers van de ondernemingen die wel onder het toepassingsgebied vallen door de bepalingen ervan worden getroffen. Het doel is niettemin de financiële of administratieve lasten voor kmo’s te verlichten, waarvan vele het al moeilijk hebben in de context van de wereldwijde economische en gezondheidscrisis. Ter ondersteuning van kmo’s zouden de lidstaten, afzonderlijk of gezamenlijk, specifieke websites, portalen of platformen moeten opzetten en gebruiken, en zouden de lidstaten kmo’s ook financieel kunnen bijstaan en helpen bij hun capaciteitsopbouw. Een dergelijke ondersteuning moet ook toegankelijk worden gemaakt voor en zo nodig worden aangepast aan en uitgebreid tot stroomopwaartse economische actoren in derde landen. Ondernemingen waarvan de zakenpartner een kmo is, worden ook aangemoedigd om hen te steunen bij de naleving van maatregelen inzake passende zorgvuldigheid, indien dergelijke eisen de levensvatbaarheid van de kmo’s in gevaar zouden brengen, en ten aanzien van kmo’s eerlijke, redelijke, niet-discriminerende en evenredige eisen te hanteren.
(47) Hoewel kmo’s niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, kunnen zij als aannemers of onderaannemers van de ondernemingen die wel onder het toepassingsgebied vallen door de bepalingen ervan worden getroffen. Het doel is niettemin de financiële of administratieve lasten voor kmo’s te verlichten, waarvan vele het al moeilijk hebben in de context van de wereldwijde economische en gezondheidscrisis. Ter ondersteuning van kmo’s zouden de lidstaten, met de steun van de Commissie, afzonderlijk of gezamenlijk, specifieke websites, portalen of platformen moeten opzetten en gebruiken, en zouden de lidstaten kmo’s ook financieel moeten bijstaan en helpen bij hun capaciteitsopbouw. Een dergelijke ondersteuning moet ook toegankelijk worden gemaakt voor en zo nodig worden aangepast aan en uitgebreid tot stroomopwaartse economische actoren in derde landen. Ondernemingen waarvan de zakenpartner een kmo is, worden ook aangemoedigd om hen te steunen bij de naleving van maatregelen inzake passende zorgvuldigheid, en ten aanzien van kmo’s eerlijke, redelijke, niet-discriminerende en evenredige eisen te hanteren. Kmo’s moeten ook de mogelijkheid hebben om deze richtlijn op vrijwillige basis toe te passen en moeten daarbij worden ondersteund met passende maatregelen en instrumenten, en worden gestimuleerd.
Amendement 66 Voorstel voor een richtlijn Overweging 48
(48) Ter aanvulling van de steun van de lidstaten aan kmo’s kan de Commissie voortbouwen op bestaande EU-instrumenten, -projecten en andere maatregelen die helpen bij de uitvoering van passende zorgvuldigheid in de EU en in derde landen. Zij kan nieuwe steunmaatregelen opzetten die ondernemingen, waaronder kmo’s, hulp bieden bij de zorgvuldigheidseisen, waaronder een waarnemingspost voor de transparantie van de waardeketen en het vergemakkelijken van gezamenlijke initiatieven van belanghebbenden.
(48) Ter aanvulling van de steun van de lidstaten aan ondernemingen, waaronder kmo’s, bij de uitvoering,moet de Commissie voortbouwen op bestaande EU-instrumenten, -projecten en andere maatregelen die helpen bij de uitvoering van passende zorgvuldigheid in de EU en in derde landen. Zij moet nieuwe steunmaatregelen opzetten die ondernemingen, waaronder kmo’s, hulp bieden bij de zorgvuldigheidseisen, waaronder een waarnemingspost voor de transparantie van de waardeketen en het vergemakkelijken van gezamenlijke initiatieven van belanghebbenden.
Amendement 67 Voorstel voor een richtlijn Overweging 49
(49) De Commissie en de lidstaten moeten in partnerschap met derde landen blijven werken aan de ondersteuning van stroomopwaartse economische actoren bij het opbouwen van de capaciteit om negatieve effecten van hun activiteiten en zakelijke relaties op de mensenrechten en het milieu doeltreffend te voorkomen en te reduceren, met bijzondere aandacht voor de uitdagingen waarmee kleine boeren te kampen hebben. Zij moeten gebruikmaken van hun instrumenten op het gebied van nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking om regeringen van derde landen en stroomopwaartse economische actoren in derde landen te ondersteunen bij het aanpakken van de negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu van hun activiteiten en stroomopwaartse zakelijke relaties. Dit kan onder meer inhouden dat zij samenwerken met de regeringen van partnerlanden, de lokale particuliere sector en belanghebbenden bij het aanpakken van de onderliggende oorzaken van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu.
(49) De Commissie en de lidstaten moeten in partnerschap met derde landen blijven werken aan de ondersteuning van stroomopwaartse economische actoren bij het opbouwen van de capaciteit om negatieve effecten van hun activiteiten en zakelijke relaties op de mensenrechten en het milieu doeltreffend te voorkomen en te reduceren, met bijzondere aandacht voor de uitdagingen waarmee kleine boeren te kampen hebben. Zij moeten gebruikmaken van hun instrumenten op het gebied van nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking, met inbegrip van vrijhandelsakkoorden, om regeringen van derde landen en stroomopwaartse economische actoren in derde landen te ondersteunen bij het aanpakken van de negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu van hun activiteiten en stroomopwaartse zakelijke relaties. Dit kan onder meer inhouden dat zij samenwerken met de regeringen van partnerlanden, de lokale particuliere sector en belanghebbenden bij het aanpakken van de onderliggende oorzaken van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu.
Amendement 68 Voorstel voor een richtlijn Overweging 50
(50) Om ervoor te zorgen dat deze richtlijn daadwerkelijk bijdraagt aan de bestrijding van de klimaatverandering, moeten ondernemingen een plan vaststellen om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs. Indien het klimaat geïdentificeerd is of had moeten zijn als een belangrijk risico voor of een belangrijk effect van de activiteiten van de onderneming, moet de onderneming emissiereductiedoelstellingen in haar plan opnemen.
(50) Om ervoor te zorgen dat deze richtlijn daadwerkelijk bijdraagt aan de bestrijding van de klimaatverandering, moeten ondernemingen in overleg met belanghebbenden en in overeenstemming met de rapportagevereisten in artikel 19 bis van Richtlijn (EU) 2022/2464 (CSRD) een transitieplan vaststellen en uitvoeren om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming afgestemd zijn op de doelstellingen van de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs, evenals de in Verordening (EU) 2021/1119 (Europese klimaatwet) vastgestelde doelstelling om klimaatneutraliteit te verwezenlijken tegen 2050, en de klimaatdoelstelling voor 2030. In het plan moet rekening worden gehouden met de waardeketen en moeten tijdsgebonden streefcijfers opgenomen zijn in verband met hun klimaatdoelstellingen voor emissies die binnen de toepassingsgebieden 1 en 2, en, in voorkomend geval, toepassingsgebied 3 vallen, met inbegrip van absolute streefcijfers voor de reductie van emissies van broeikasgassen en, in voorkomend geval, methaan, voor 2030 en verder in vijfjaarlijkse stappen tot 2050, op basis van afdoende wetenschappelijke bewijzen, behalve wanneer een onderneming kan aantonen dat haar activiteiten en waardeketen geen broeikasgasemissies met zich meebrengen en dat die emissiereductiedoelstellingen bijgevolg niet passend zijn. In de plannen moeten uitvoeringsmaatregelen worden uitgewerkt om de klimaatdoelstellingen van de onderneming te behalen en ze moeten gebaseerd zijn op afdoend wetenschappelijk bewijsmateriaal, dat wil zeggen bewijsmateriaal met onafhankelijke wetenschappelijke validatie dat in overeenstemming is met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C zoals vastgesteld door de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) en rekening houdend met de aanbevelingen van de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering.
Amendement 69 Voorstel voor een richtlijn Overweging 51
(51) Om ervoor te zorgen dat een dergelijk emissiereductieplan naar behoren wordt uitgevoerd en wordt ingebed in de financiële stimulansen van bestuurders, moet het plan op passende wijze in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de variabele beloning van bestuurders, wanneer de variabele beloning is gekoppeld aan de bijdrage van een bestuurder aan debedrijfsstrategie en de langetermijnbelangen en -duurzaamheid van de onderneming.
(51) Transitieplannen moeten duidelijke verplichtingen voor directeurs en leden van de raad van bestuur behelzen om ervoor te zorgen dat milieu- en klimaatrisico’s en effecten aan bod komen in de strategie van de onderneming. Om de financiële stimulansen van bestuurders te vergroten, moeten ondernemingen met gemiddeld meer dan 1 000 werknemers over een relevant en doeltreffend beleid beschikken om ervoor te zorgen dat een deel van de variabele beloning van bestuurders is gekoppeld aan de verwezenlijking van de streefdoelen in het transitieplan van de onderneming om de klimaatverandering te bestrijden.
Amendement 70 Voorstel voor een richtlijn Overweging 53
(53) Om te zorgen voor het toezicht op de correcte uitvoering van de zorgvuldigheidsverplichtingen van de ondernemingen en voor een goede handhaving van deze richtlijn, moeten de lidstaten een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten aanwijzen. Deze toezichthoudende autoriteiten moeten een publiek karakter hebben, onafhankelijk zijn van de ondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen of van andere marktbelangen, en vrij zijn van belangenconflicten. De lidstaten moeten overeenkomstig de nationale wetgeving zorgen voor een adequate financiering van de bevoegde autoriteit. Zij moeten het recht hebben om op eigen initiatief of op basis van klachten of gemotiveerde bezwaren die in het kader van deze richtlijn worden geuit, onderzoeken in te stellen. Indien er uit hoofde van sectorale wetgeving bevoegde autoriteiten bestaan, kunnen de lidstaten deze aanwijzen als verantwoordelijken voor de toepassing van deze richtlijn op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen. Zij kunnen de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de gereglementeerde financiële ondernemingen ook aanwijzen als toezichthoudende autoriteiten in het kader van deze richtlijn.
(53) Om te zorgen voor het toezicht op de correcte uitvoering van de zorgvuldigheidsverplichtingen van de ondernemingen en voor een goede handhaving van deze richtlijn, moeten de lidstaten een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten aanwijzen. Deze toezichthoudende autoriteiten moeten een publiek karakter hebben, onafhankelijk zijn van de ondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen of van andere marktbelangen, en vrij zijn van belangenconflicten. De lidstaten moeten overeenkomstig de nationale wetgeving zorgen voor een adequate financiering van de bevoegde autoriteit. Zij moeten het recht hebben om op eigen initiatief of op basis van grieven of gemotiveerde bezwaren die in het kader van deze richtlijn worden geuit, onderzoeken in te stellen, in voorkomend geval met inbegrip van inspecties ter plaatse en het horen van relevante belanghebbenden. Indien er uit hoofde van sectorale wetgeving bevoegde autoriteiten bestaan, kunnen de lidstaten deze aanwijzen als verantwoordelijken voor de toepassing van deze richtlijn op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen. Zij kunnen de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de gereglementeerde financiële ondernemingen ook aanwijzen als toezichthoudende autoriteiten in het kader van deze richtlijn. De lidstaten moeten bij het aanwijzen van toezichthoudende autoriteiten en het vaststellen van de procedures volgens dewelke zij werken, zorgen voor coördinatie en complementariteit met andere processen die in het kader van andere internationale instrumenten beschikbaar zijn, zoals het buitengerechtelijke grievenmechanisme dat door de nationale contactpunten wordt beheerd.
Amendement 71 Voorstel voor een richtlijn Overweging 54
(54) Om ervoor te zorgen dat de nationale maatregelen voor de uitvoering van deze richtlijn daadwerkelijk worden gehandhaafd, moeten de lidstaten voorzien in afschrikkende, evenredige en doeltreffende sancties voor inbreuken op die maatregelen. Wil een dergelijke sanctieregeling doeltreffend zijn, dan moeten de door de nationale toezichthoudende autoriteiten op te leggen administratieve sancties geldboeten omvatten. Indien het rechtsstelsel van een lidstaat niet voorziet in administratieve sancties als bedoeld in deze richtlijn, moeten de voorschriften inzake administratieve sancties zodanig worden toegepast dat de sanctie door de bevoegde toezichthoudende autoriteit wordt ingeleid en door de rechterlijke instantie wordt opgelegd. Daarom moeten die lidstaten ervoor zorgen dat de toepassing van de regels en sancties hetzelfde effect heeft als de administratieve sancties die door de bevoegde toezichthoudende autoriteiten worden opgelegd.
(54) Om ervoor te zorgen dat de nationale maatregelen voor de uitvoering van deze richtlijn daadwerkelijk worden gehandhaafd, moeten de lidstaten voorzien in afschrikkende, evenredige en doeltreffende sancties voor inbreuken op die maatregelen. Wil een dergelijke sanctieregeling doeltreffend zijn, dan moeten de door de nationale toezichthoudende autoriteiten op te leggen administratieve sancties geldboeten omvatten, evenals een publieke verklaring waarin de verantwoordelijke onderneming en de aard van de inbreuk worden vermeld, verplichtingen om een maatregel te nemen, waaronder het gedrag dat de inbreuk oplevert, te staken en zich te onthouden van elke herhaling van dat gedrag, en de opschorting van het vrije verkeer of de uitvoer van producten. Indien het rechtsstelsel van een lidstaat niet voorziet in administratieve sancties als bedoeld in deze richtlijn, moeten de voorschriften inzake administratieve sancties zodanig worden toegepast dat de sanctie door de bevoegde toezichthoudende autoriteit wordt ingeleid en door de rechterlijke instantie wordt opgelegd. Daarom moeten die lidstaten ervoor zorgen dat de toepassing van de regels en sancties hetzelfde effect heeft als de administratieve sancties die door de bevoegde toezichthoudende autoriteiten worden opgelegd.
Amendement 72 Voorstel voor een richtlijn Overweging 54 bis (nieuw)
(54 bis) Om de kunstmatige terugdringing van potentiële administratieve boeten als gevolg van het feit dat een uiteindelijke moederonderneming haar wereldwijde netto-omzet naar derde entiteiten te verschuiven, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bij de berekening van de in artikel 2, lid 1, onder b) en artikel 2, lid 2, onder b) bedoelde administratieve geldboeten rekening wordt gehouden met de door die onderneming gerapporteerde geconsolideerde omzet.
Amendement 73 Voorstel voor een richtlijn Overweging 54 ter (nieuw)
(54 ter) Krachtens artikel 18, lid 2, van Richtlijn 2014/24/EU, artikel 36, lid 2, van Richtlijn 2014/25/EU en artikel 30, lid 3, van Richtlijn 2014/23/EU moeten de lidstaten passende maatregelen nemen om de naleving van de verplichtingen uit hoofde van het Unierecht te waarborgen wat aanbestedings- en concessieovereenkomsten betreft. Daarom moet de Commissie beoordelen of het relevant is deze richtlijnen te herzien om de vereisten en maatregelen nader toe te lichten die de lidstaten moeten goedkeuren om te waarborgen dat de duurzaamheids- en zorgvuldigheidsverplichtingen uit hoofde van deze richtlijn tijdens de gehele aanbestedings- en concessieprocedure, van de selectie tot de uitvoering van de opdracht, worden nageleefd.
Amendement 74 Voorstel voor een richtlijn Overweging 56
(56) Om ervoor te zorgen dat slachtoffers van negatieve effecten daadwerkelijk worden vergoed, moet van de lidstaten worden verlangd dat zij regels vaststellen inzake de wettelijke aansprakelijkheid van ondernemingen voor schade die voortvloeit uit het feit dat zij het proces van passende zorgvuldigheid niet in acht hebben genomen. De onderneming moet aansprakelijk zijn voor schade indien zij niet heeft voldaan aan de verplichtingen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te reduceren of om feitelijke effecten te beëindigen en de omvang ervan tot een minimum te beperken, en indien als gevolg van dit verzuim een negatief effect dat had moeten worden geïdentificeerd, voorkomen, gereduceerd, beëindigd of waarvan de omvang tot een minimum had moeten worden beperkt door middel van passende maatregelen, is opgetreden en tot schade heeft geleid.
(56) Om ervoor te zorgen dat slachtoffers van negatieve effecten daadwerkelijk worden vergoed, moet van de lidstaten worden verlangd dat zij regels vaststellen inzake de wettelijke aansprakelijkheid van ondernemingen voor schade die voortvloeit uit het feit dat zij het proces van passende zorgvuldigheid niet in acht hebben genomen. De onderneming moet aansprakelijk zijn voor schade indien zij niet heeft voldaan aan de verplichtingen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te reduceren of om feitelijke effecten te beëindigen en te beperken, of te voorzien in herstel, en indien de onderneming als gevolg van dit verzuim een negatief effect heeft veroorzaakt of hieraan heeft bijgedragen dat had moeten worden geïdentificeerd, geprioriteerd, voorkomen, gereduceerd, beëindigd, hersteld of waarvan de omvang tot een minimum had moeten worden beperkt door middel van passende maatregelen, en tot schade heeft geleid. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat indien er geen rechtsopvolger is de moederondernemingen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor hun dochteronderneming wanneer de dochteronderneming onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt of viel op het moment van het effect, en werd ontbonden door de moederonderneming of zichzelf bewust heeft ontbonden om aansprakelijkheid te voorkomen, ongeacht of werd samengewerkt met de moederonderneming om passende zorgvuldigheid te betrachten.
Amendement 75 Voorstel voor een richtlijn Overweging 57
(57) Wat schade betreft die zich voordoet op het niveau van gevestigde indirecte zakelijke relaties, moet de aansprakelijkheid van de onderneming aan specifieke voorwaarden worden onderworpen. De onderneming is niet aansprakelijk indien zij specifieke maatregelen inzake passende zorgvuldigheid heeft genomen. Zij mag echter niet van haar aansprakelijkheid worden ontheven door de uitvoering van dergelijke maatregelen indien redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat de feitelijk ondernomen actie, met inbegrip van de controle op de naleving, toereikend zou zijn om het negatieve effect te voorkomen, te reduceren, te beëindigen of tot een minimum te beperken. Voorts moet bij de beoordeling van het bestaan en de omvang van aansprakelijkheid naar behoren rekening worden gehouden met de inspanningen van de onderneming, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de schade in kwestie, om te voldoen aan eventuele herstelmaatregelen die van haar worden verlangd door een toezichthoudende autoriteit, met alle gedane investeringen en alle verleende gerichte steun, alsook met de samenwerking met andere entiteiten om de negatieve effecten in haar waardeketens aan te pakken.
(57) Bij de beoordeling van het bestaan en de omvang van aansprakelijkheid moet naar behoren rekening worden gehouden met de inspanningen van de onderneming, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de schade in kwestie, om eventuele herstelmaatregelen te nemen, onder meer diegene die van haar worden verlangd door een toezichthoudende autoriteit, met alle gedane investeringen en alle verleende gerichte steun, alsook met de samenwerking met getroffen belanghebbenden en andere entiteiten om de negatieve effecten in haar waardeketens aan te pakken.
Amendement 76 Voorstel voor een richtlijn Overweging 57 bis (nieuw)
(57 bis) Bovendien moet de mogelijkheid van een onderneming om prioriteiten te stellen waar nodig in aanmerking worden genomen voor haar potentiële aansprakelijkheid op grond van artikel 22. Indien de prioritering getrouw plaatsvond met betrekking tot de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect, mag een onderneming niet aansprakelijk worden gesteld als een negatief effect voortvloeit uit een activiteit of werkzaamheid waaraan op rechtmatige wijze geen prioriteit werd gegeven.
Amendement 77 Voorstel voor een richtlijn Overweging 58
(58) De aansprakelijkheidsregeling regelt niet wie moet bewijzen dat het optreden van de onderneming in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs adequaat was en deze kwestie wordt dus aan het nationale recht overgelaten.
(58) De aansprakelijkheidsregeling regelt niet wie moet bewijzen dat het optreden van de onderneming in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs adequaat was, maar de lidstaten kunnen in hun nationale recht voorzien dat wanneer een eiser voorlopige elementen aandraagt waaruit blijkt dat de verweerder naar alle waarschijnlijkheid aansprakelijk is, de verweerder aansprakelijk wordt gesteld, tenzij hij kan aantonen dat hij heeft voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn.
Amendement 78 Voorstel voor een richtlijn Overweging 59
(59) Wat de wettelijke-aansprakelijkheidsregels betreft, laat de wettelijke aansprakelijkheid van een onderneming voor schade die voortvloeit uit het feit dat zij niet de vereiste passende zorgvuldigheid heeft betracht, de wettelijke aansprakelijkheid van haar dochterondernemingen of de respectieve wettelijke aansprakelijkheid van directe en indirecte zakenpartners in de waardeketen onverlet. De wettelijke-aansprakelijkheidsregels uit hoofde van deze richtlijn mogen evenmin afbreuk doen aan EU- of nationale regels inzake wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot negatieve effecten op de mensenrechten of negatieve milieueffecten die betrekking hebben op aansprakelijkheid in situaties die niet onder deze richtlijn vallen of die strenger zijn dan de regels van deze richtlijn.
(59) Wat de wettelijke-aansprakelijkheidsregels betreft, laat de wettelijke aansprakelijkheid van een onderneming voor schade die zij heeft veroorzaakt of waaraan zij heeft bijgedragen door het feit dat zij niet de vereiste passende zorgvuldigheid heeft betracht, de wettelijke aansprakelijkheid van haar dochterondernemingen of de respectieve wettelijke aansprakelijkheid van directe en indirecte zakenpartners in de waardeketen onverlet. De wettelijke-aansprakelijkheidsregels uit hoofde van deze richtlijn mogen de aansprakelijkheid van ondernemingen uit hoofde van EU- of nationale rechtsstelsels, met inbegrip van regels inzake hoofdelijke wettelijke aansprakelijkheid, niet beperken.
Amendement 79 Voorstel voor een richtlijn Overweging 59 bis (nieuw)
(59 bis) Het recht op een doeltreffende voorziening in rechte is een internationaal erkend mensenrecht, dat is verankerd in artikel 8 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden en artikel 2, lid 3, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en is ook een grondrecht van de Unie in de zin van artikel 47 van het Handvest. Vertragingen en moeilijkheden bij de toegang tot bewijsmateriaal, evenals genderverschillen, geografische locatie, kwetsbaarheden en marginalisering kunnen belangrijke praktische en procedurele hinderpalen vormen voor de betrokkenen, waardoor hun toegang tot een doeltreffende voorziening in rechte zonder angst voor represailles wordt belemmerd. De lidstaten moeten er dus voor zorgen dat slachtoffers toegang hebben tot een doeltreffende voorziening in rechte en dat de toegang tot de rechter voor hen niet wordt verhinderd door de kosten en de duur van de procedure. Deze maatregelen kunnen bijvoorbeeld de vorm aannemen van overheidsfinanciering, onder meer structurele steun voor slachtoffers van feitelijke en potentiële negatieve effecten, beperking van toepasselijke gerechtskosten of administratieve kosten, of toegang tot rechtsbijstand.
Amendement 80 Voorstel voor een richtlijn Overweging 59 ter (nieuw)
(59 ter) Gemachtigde vakbonden, maatschappelijke organisaties of andere relevante actoren die handelen in het openbaar belang, zoals nationale instanties voor de mensenrechten of een ombudsman, moeten vorderingen kunnen indienen namens een slachtoffer of een groep van slachtoffers van negatieve effecten, en moeten tijdens de procedure de rechten en plichten hebben van een eisende partij, zonder afbreuk te doen aan bestaande nationale wetgeving.
Amendement 81 Voorstel voor een richtlijn Overweging 59 quater (nieuw)
(59 quater) De verjaringstermijn om een schadevordering op grond van wettelijke aansprakelijkheid in te stellen moet ten minste tien jaar bedragen. Bij het bepalen van het beginpunt van die verjaringstermijnen moeten lidstaten overwegen om rekening te houden met het moment waarop het effect dat de schade heeft veroorzaakt is gestopt en wanneer het betrokken slachtoffer wist of redelijkerwijs kon worden geacht te weten dat de geleden schade werd veroorzaakt door het negatieve effect.
Amendement 82 Voorstel voor een richtlijn Overweging 65 bis (nieuw)
(65 bis) Mensenrechten- en milieurechtenverdedigers staan in de frontlinie van de gevolgen van negatieve effecten op het milieu en de mensenrechten, zowel in de EU als in de rest van de wereld, en zijn bedreigd, geïntimideerd, vervolgd, lastiggevallen of zelfs vermoord. Ondernemingen mogen hen derhalve niet blootstellen aan om het even welke vorm van geweld.
Amendement 83 Voorstel voor een richtlijn Overweging 69
(69) Deze richtlijn laat de verplichtingen op het gebied van mensenrechten, milieubescherming en klimaatverandering uit hoofde van andere wetgevingshandelingen van de Europese Unie onverlet. Indien de bepalingen van deze richtlijn in strijd zijn met een bepaling van een andere wetgevingshandeling van de EU die dezelfde doelstellingen nastreeft en voorziet in uitgebreidere of specifiekere verplichtingen, hebben de bepalingen van de andere wetgevingshandeling van de EU voorrang wat deze strijdigheid betreft en zijn zij van toepassing op die specifieke verplichtingen.
(69) Deze richtlijn laat de verplichtingen op het gebied van mensenrechten, milieubescherming en klimaatverandering uit hoofde van andere wetgevingshandelingen van de Europese Unie onverlet. Indien de bepalingen van deze richtlijn in strijd zijn met een bepaling van een andere wetgevingshandeling van de EU die dezelfde doelstellingen nastreeft en voorziet in uitgebreidere of specifiekere verplichtingen, hebben de bepalingen van de andere wetgevingshandeling van de EU voorrang wat deze strijdigheid betreft en zijn zij van toepassing op die specifieke verplichtingen, in die gevallen waar de in de andere wetgevingshandeling uiteengezette verplichtingen van toepassing zijn op een specifiekere sector of een specifieker thema. Dergelijke handelingen omvatten, maar zijn niet beperkt tot bestaande en toekomstige EU-wetgeving inzake hout en ontbossing, detachering van werknemers en dwangarbeid.
Amendement 84 Voorstel voor een richtlijn Overweging 70
(70) De Commissie dient te beoordelen en te melden of nieuwe sectoren moeten worden toegevoegd aan de lijst van sectoren met een bijzonder grote impact die onder deze richtlijn vallen, teneinde deze in overeenstemming te brengen met de richtsnoeren van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling of in het licht van duidelijk bewijsmateriaal inzake arbeidsuitbuiting, mensenrechtenschendingen of nieuwe milieubedreigingen, of de lijst van relevante internationale overeenkomsten waarnaar in deze richtlijn wordt verwezen, moet worden gewijzigd, met name met het oog op internationale ontwikkelingen, dan wel of de bepalingen inzake passende zorgvuldigheid uit hoofde van deze richtlijn moeten worden uitgebreid tot negatieve klimaateffecten.
(70) De Commissie dient te beoordelen en te melden of het toepassingsgebied van de richtlijnmoet worden verkleind, in het bijzonder voor bepaalde sectoren met een bijzonder grote impact die onder deze richtlijn vallen, teneinde deze in overeenstemming te brengen met de richtsnoeren van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling of in het licht van duidelijke gegevens of duidelijk bewijsmateriaal inzake arbeidsuitbuiting, mensenrechtenschendingen of nieuwe milieubedreigingen, onder meer gegevens van de EBWO, de IAO of het FRA.
Amendement 85 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – alinea 1 – punt a
a) de verplichtingen van ondernemingen met betrekking tot feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu wat betreft hun eigen activiteiten, de activiteiten van hun dochterondernemingen en de activiteiten in de waardeketen die worden uitgevoerd door entiteiten waarmee de onderneming een gevestigde zakelijke relatie heeft, en
a) de verplichtingen van ondernemingen met betrekking tot feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu die zij hebben veroorzaakt, waartoe zij hebben bijgedragen of waarmee zij rechtstreeks in verband staan, wat betreft hun eigen activiteiten, de activiteiten van hun dochterondernemingen en de activiteiten die worden uitgevoerd door entiteiten in de waardeketen waarmee de onderneming een zakelijke relatie heeft, en
Amendement 86 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – alinea 1 – punt b
b) de aansprakelijkheid voor schendingen van de hierboven genoemde verplichtingen.
b) de aansprakelijkheid voor schendingen van de hierboven genoemde verplichtingen die tot schade hebben geleid; en
Amendement 87 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 – alinea 2
De aard van de zakelijke relaties die als “gevestigd” worden beschouwd, wordt periodiek, en ten minste één keer per jaar opnieuw beoordeeld.
Schrappen
Amendement 88 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 2
2. Deze richtlijn vormt geen rechtvaardiging voor een verlaging van het niveau van de bescherming van de mensenrechten, de bescherming van het milieu of de bescherming van het klimaat waarin de wetgeving van de lidstaten op het tijdstip van de vaststelling van deze richtlijn voorziet.
2. Deze richtlijn vormt geen rechtvaardiging voor een verlaging van het niveau van de bescherming van de mensenrechten, met inbegrip van arbeids- en sociale rechten zoals bepaald in bestaande Unie- en nationale wetgeving, het milieu of het klimaat waarin de lidstaten of toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten op het tijdstip van de vaststelling van deze richtlijn voorzien.
Amendement 89 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – lid 1 – punt a
a) de onderneming had gemiddeld meer dan 500 werknemers en had een netto-omzet wereldwijd van meer dan 150 miljoen EUR in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld;
a) de onderneming had gemiddeld meer dan 250 werknemers en had een netto-omzet wereldwijd van meer dan 40 miljoen EUR in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld;
Amendement 90 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – lid 1 – punt b – inleidende formule
b) de onderneming heeft de in punt a) genoemde drempelwaarden niet bereikt, maar had gemiddeld meer dan 250 werknemers en had in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld wereldwijd een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR, mits ten minste 50 % van deze netto-omzet werd behaald in een of meer van de volgende sectoren:
b) de onderneming heeft de in a) genoemde drempelwaarden niet bereikt, maar is de uiteindelijke moederonderneming van een groep met500 werknemers en had in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld wereldwijd een netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR.
Amendement 91 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – lid 1 – punt b – i
i) de productie van textiel, leder en verwante producten (met inbegrip van schoeisel), en de groothandel in textiel, kleding en schoeisel;
Schrappen
Amendement 92 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – lid 1 – punt b – ii
ii) landbouw, bosbouw, visserij (met inbegrip van aquacultuur), de productie van voedingsproducten, en de groothandel in landbouwgrondstoffen, levende dieren, hout, voeding en dranken;
Schrappen
Amendement 93 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – lid 1 – punt b – iii
iii) de ontginning van minerale hulpbronnen, ongeacht waar zij worden ontgonnen (met inbegrip van ruwe aardolie, aardgas, steenkool, ligniet, metalen en metaalertsen, evenals andere niet-metaalhoudende minerale producten en producten uit steengroeven), de productie van basisproducten van metaal, andere niet-metaalhoudende minerale producten en vervaardigde producten van metaal (met uitzondering van machines en apparaten), en de groothandel in minerale hulpbronnen, mineraalhoudende basisproducten en halffabricaten (met inbegrip van metalen en metaalertsen, bouwmaterialen, brandstoffen, chemicaliën en andere halffabricaten).
Schrappen
Amendement 94 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – lid 2 – punt a
a) in het boekjaar voorafgaande aan het laatste boekjaar werd in de EU een netto-omzet behaald van meer dan 150 miljoen EUR;
a) de onderneming behaalde in het boekjaar voorafgaande aan het laatste boekjaar wereldwijd een netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR, mits ten minste 40 miljoen EUR werd behaald in de Unie, met inbegrip van omzet die door derde ondernemingen is behaald waarmee de onderneming en/of haar dochterondernemingen een verticale overeenkomst hebben gesloten in de Unie in ruil voor royalty’s;
Amendement 95 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – lid 2 – punt b
b) in het boekjaar voorafgaande aan het laatste boekjaar in de EU werd een netto-omzet behaald van meer dan 40 miljoen EUR doch niet meer dan 150 miljoen EUR, mits ten minste 50 % van deze netto-omzet wereldwijd is behaald in een of meer van de in lid 1, punt b), genoemde sectoren.
b) de onderneming heeft de in punt a) genoemde drempelwaarden niet bereikt, maar is de uiteindelijke moederonderneming van een groep die in het laatste boekjaar waarvoor jaarrekeningen zijn opgesteld 500 werknemers had en een netto-omzet wereldwijd behaalde van meer dan 150 miljoen EUR, waarbij ten minste 40 miljoen EUR is behaald in de Unie, met inbegrip van omzet die door derde ondernemingen is behaald waarmee de onderneming en/of haar dochterondernemingen een verticale overeenkomst hebben gesloten in de Unie in ruil voor royalty’s.
Amendement 96 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – lid 3
3. Voor de toepassing van lid 1 wordt het aantal deeltijdwerknemers berekend op basis van voltijdequivalenten. Uitzendkrachten worden bij de berekening van het aantal werknemers op dezelfde wijze meegeteld als werknemers die gedurende dezelfde periode rechtstreeks bij de onderneming in dienst zijn.
3. Voor de toepassing van lid 1 wordt het aantal deeltijdwerknemers berekend op basis van voltijdequivalenten. Uitzendkrachten en andere werkenden met niet-standaard werkvormen worden bij de berekening van het aantal werknemers op dezelfde wijze meegeteld als werknemers die gedurende dezelfde periode rechtstreeks bij de onderneming in dienst zijn.
Amendement 97 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – inleidende formule
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
Amendement 98 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt a – i
i) een rechtspersoon met een van de rechtsvormen die zijn opgesomd in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad110;
i) een rechtspersoon met een van de rechtsvormen die zijn opgesomd in bijlage I en bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad110;
__________________
__________________
110 Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
110 Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
Amendement 99 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt a – iii
iii) een rechtspersoon met een van de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU genoemde rechtsvormen, die volledig bestaat uit ondernemingen met een van de in de punten i) en ii) genoemde rechtsvormen;
Schrappen
Amendement 100 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt a – iv – streepje 8
– pensioeninstellingen die pensioenregelingen uitvoeren welke worden beschouwd als socialezekerheidsregelingen die onder Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad119 en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad120 vallen, alsook elke juridische entiteit die is opgericht met het oog op de beleggingen van die regelingen;
Schrappen
__________________
119 Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
120 Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).
Amendement 101 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt a – iv – streepje 9
– een alternatieve beleggingsinstelling (abi) beheerd door een abi-beheerder zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt b), van Richtlijn 2011/61/EU of een abi die onder toezicht staat uit hoofde van het toepasselijke nationale recht;
Schrappen
Amendement 102 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt a – iv – streepje 10
– een icbe in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG;
Schrappen
Amendement 103 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt a bis (nieuw)
a bis) “vennootschap waarin wordt belegd”: een onderneming waarin een institutionele belegger of vermogensbeheerder belegt en die niet kan worden beschouwd als een gecontroleerde onderneming;
Amendement 104 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt a ter (nieuw)
a ter) “institutionele belegger”: een entiteit als bedoeld in artikel 2, punt e), van Richtlijn 2007/36/EG die onder het toepassingsgebied van artikel 2 van deze richtlijn valt;
Amendement 105 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt a quater (nieuw)
a quater) “vermogensbeheerder”: een entiteit als bedoeld in artikel 2, punt f), van Richtlijn 2007/36/EG die onder het toepassingsgebied van artikel 2 van deze richtlijn valt;
Amendement 106 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt b
b) “negatief milieueffect”: negatief gevolg voor het milieu dat voortvloeit uit deschending van een van de verbodsbepalingen en verplichtingen uit hoofde vande in deel II van de bijlage bij deze richtlijn genoemde internationale milieuovereenkomsten;
b) “negatief milieueffect”: negatief gevolg voor het milieu dat voortvloeit uit het in gebreke blijven bij de naleving van verplichtingen in overeenstemming met de in deel I, punten 18 en 19 en deel II van de bijlage, waar beschikbaar rekening houdend met de nationale wetgeving en maatregelen in verband met deze bepalingen met betrekking tot de in deel I, punten 18 en 19 van de bijlage en deel II van de bijlage vermelde internationale teksten;
Amendement 107 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt c
c) “negatief effect op de mensenrechten”: negatief gevolg voor beschermde personen, dat voortvloeit uit de schending van een of meer van de in afdeling 1, deel I, van de bijlage genoemde rechten of verbodsbepalingen, zoals neergelegd in de in afdeling 2, deel I, van de bijlage genoemde internationale overeenkomsten;
c) “negatief effect op de mensenrechten”: negatief gevolg voor personen, dat voortvloeit uit elke handeling die het vermogen wegneemt of vermindert van een individu of een groep om te genieten van de rechten of te worden beschermd door de verbodsbepalingen, zoals neergelegd in de in afdeling 1, deel I en afdeling 2, deel I, van de bijlage genoemde internationale overeenkomsten en instrumenten;
Amendement 108 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt c bis (nieuw)
c bis) “negatief effect”: potentiële of feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten of het milieu;
Amendement 109 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt d
d) “dochteronderneming”: een rechtspersoon via welke de activiteit van een “gecontroleerde onderneming” zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt f), van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad wordt uitgeoefend;
d) “dochteronderneming”: een rechtspersoon zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Richtlijn 2013/34/EU en een rechtspersoon via welke de activiteit van een “gecontroleerde onderneming” zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt f), van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad128 wordt uitgeoefend;
__________________
__________________
128 Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).
128 Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).
Amendement 110 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt e – inleidende formule
e) “zakelijke relatie”: een relatie met een aannemer, onderaannemer of andere juridische entiteiten (“partner”)
e) “zakelijke relatie”: een directe of indirecte relatie van een onderneming met een aannemer, onderaannemer of andere entiteiten in haar waardeketen:
Amendement 111 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt e – i
i) met wie de onderneming een commerciële overeenkomst heeft of aan wie de onderneming financiering, verzekering of herverzekering verstrekt, of
i) met wie de onderneming een commerciële overeenkomst heeft of aan wie de onderneming financiële diensten verstrekt
Amendement 112 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt e – ii
ii) die voor of namens de ondernemingzakelijke transacties verricht met betrekking tot de producten of diensten van de onderneming;
ii) die activiteiten verricht met betrekking tot de producten of diensten van de onderneming;
Amendement 113 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt f
f) “gevestigde zakelijke relatie”: een zakelijke relatie, direct of indirect, die duurzaam is of waarvan wordt verwacht dat zij duurzaam zal zijn, gelet op de intensiteit of de duur ervan, en die geen verwaarloosbaar of slechts bijkomstig onderdeel van de waardeketen vormt;
Schrappen
Amendement 114 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt g
g) “waardeketen”: activiteiten in verband met de productie van goederen of de verlening van diensten door een onderneming, met inbegrip van de ontwikkeling van het product of de dienst en het gebruik en de verwijdering van het product, alsmede de daarmee verband houdende activiteiten van de zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts gevestigde zakelijke relaties van de onderneming. Wat betreft ondernemingen in de zin van punt a), iv), omvat “waardeketen” met betrekking tot de verlening van deze specifieke diensten alleen de activiteiten van de cliënten die dergelijke leningen, kredieten en andere financiële diensten ontvangen en van andere ondernemingen die tot dezelfde groep behoren en waarvan de activiteiten verband houden met de overeenkomst in kwestie. Tot de waardeketen van dergelijke gereglementeerde financiële ondernemingen behoren geen kmo’s die leningen, kredieten, financieringen, verzekeringen of herverzekeringen van dergelijke entiteiten ontvangen;
g) “waardeketen”:
Amendementen 115 en 422cp2 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt g – i (nieuw)
i) activiteiten in verband met en entiteiten betrokken bij de productie, het ontwerp, het beheer, de ontginning, de vervaardiging, het vervoer, de opslag en de levering van grondstoffen, producten, of onderdelen van een product van een onderneming en de ontwikkeling van het product van een onderneming of de ontwikkeling of verlening van een dienst, en
Amendement 116 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt g – ii (nieuw)
ii) activiteiten in verband met en entiteiten betrokken bij de verkoop, de verdeling, het vervoer, de opslag en het afvalbeheer van de producten van een onderneming of de verlening van diensten, let uitzondering van het afvalbeheer van het product door individuele consumenten.
Amendement 117 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt g – alinea 1 bis (nieuw)
Wat betreft ondernemingen in de zin van punt a), iv), omvat “waardeketen” met betrekking tot de verlening van deze specifieke diensten de activiteiten van de cliënten die dergelijke financiële diensten rechtstreeks ontvangen van financiële ondernemingen overeenkomstig punt iv) en van andere ondernemingen die tot dezelfde groep behoren en waarvan de activiteiten verband houden met de overeenkomst in kwestie. Tot de waardeketen van gereglementeerde financiële ondernemingen in de zin van punt a), iv), behoren geen huishoudens en natuurlijke personen of kmo’s
Amendement 118 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea1 – punt h
h) “verificatie door een onafhankelijke derde”: verificatie van de naleving door een onderneming, of delen van haar waardeketen, van de mensenrechten- en milieuvoorschriften die voortvloeien uit de bepalingen van deze richtlijn, door een van de onderneming onafhankelijke auditor, die vrij is van belangenconflicten, over ervaring en deskundigheid beschikt op het gebied van milieu- en mensenrechtenkwesties en verantwoordelijk is voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de controle;
h) “verificatie door een onafhankelijke derde”: verificatie van de aspecten inzake passende zorgvuldigheid van een onderneming, of delen van haar waardeketen, die voortvloeien uit de bepalingen van deze richtlijn, door een auditor of auditkantoor, die is toegelaten overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2006/43/EGof die in een lidstaat is erkend wat betreft de uitvoering van certificeringen of die door een onafhankelijke verlener van assurancediensten, zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 2006/43/EG die is geaccrediteerd in een lidstaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad voor de specifieke conformiteitsbeoordeling als bedoeld in artikel 14, lid 4 bis, of door een onafhankelijke derde partij die is geaccrediteerd in een lidstaat voor de uitvoering van certificeringen en die onafhankelijk is van de onderneming, vrij is van belangenconflicten, over aantoonbare ervaring, deskundigheid en competentie beschikt op het gebied van milieu-, klimaat- en mensenrechtenkwesties en verantwoordelijk is voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de controle of de beoordeling en voldoet aan de minimumnormen in de gedelegeerde handeling als beschreven in artikel 14, lid 4 bis;
Amendement 119 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt j
j) “initiatief van de sector”: een combinatie van vrijwillige procedures, instrumenten en mechanismen op het gebied van passende zorgvuldigheid in de waardeketen, met inbegrip van verificaties door een onafhankelijke derde, ontwikkeld door en onder toezicht van regeringen, brancheorganisaties of groeperingen van belanghebbende organisaties;
j) “initiatief van de sector of van meerdere belanghebbenden”: een initiatief waaraan ondernemingen deelnemen, dat normen, procedures, instrumenten en/of mechanismen, om aspecten van hun passende zorgvuldigheid, of de passende zorgvuldigheid die wordt betracht door hun dochterondernemingen en/of zakelijke relaties, te ondersteunen, monitoren, evalueren, certificeren en/of verifiëren. Die initiatieven kunnen worden ontwikkeld door en onder toezicht van regeringen, brancheorganisaties of groeperingen van belanghebbende organisaties, of organisaties uit het maatschappelijk middenveld;
Amendement 120 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt l
l) “ernstig negatief effect”: negatief gevolg voor het milieu of voor de mensenrechten, dat door zijn aard bijzonder significant is, een groot aantal personen of een groot milieugebied treft, onomkeerbaar is, of bijzonder moeilijk te verhelpen is als gevolg van de maatregelen die nodig zijn om de situatie van vóór het effect te herstellen;
Schrappen
Amendement 121 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt n
n) “belanghebbenden”: de werknemers van de onderneming, de werknemers van haar dochterondernemingen, en andere personen, groepen, gemeenschappen of entiteiten van wie de rechten of belangen worden of kunnen worden beïnvloed door de producten, diensten en activiteiten van die onderneming, haar dochterondernemingen en haar zakelijke relaties;
n) “getroffen belanghebbenden”: die personen, groepen of gemeenschappen die rechten of rechtmatige belangen hebben die worden of kunnen worden beïnvloed door de negatieve effecten die voortvloeien uit de activiteiten of acties van een onderneming, of de activiteiten of acties van entiteiten in haar waardeketen, en de wettige vertegenwoordigers van die personen of groepen, met inbegrip van de werknemers en hun vertegenwoordigers en de vakbonden van de onderneming, van haar dochterondernemingen en in haar hele waardeketen, of in gevallen waar er geen personen, groepen of gemeenschappen worden beïnvloed door een negatief effect op het milieu, betrouwbare en ervaren organisaties die onder meer de bescherming van het milieu als doel hebben;
Amendement 122 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt n bis (nieuw)
n bis) “kwetsbare belanghebbenden”: de getroffen belanghebbenden die zich in een gemarginaliseerde en kwetsbare situatie bevinden door een specifieke context of een combinatie van factoren, met inbegrip van onder meer geslacht, gender, leeftijd, ras, etniciteit, klasse, kaste, opleiding, inheemse volken, migratiestatus, handicap evenals sociale en economische status, en belanghebbenden die wonen in conflict- en hoogrisicogebieden, die de oorzaak zijn van gedifferentieerde en vaak onevenredige negatieve effecten en leiden tot discriminatie en bijkomende belemmeringen voor participatie en de toegang tot de rechter;
Amendement 123 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt q
q) “passende maatregel”: een maatregel waarmee de doelstellingen van passende zorgvuldigheid kunnen worden bereikt, die in verhouding staat tot de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect en waarover de onderneming redelijkerwijs kan beschikken, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de kenmerken van de economische sector en van de specifieke zakelijke relatie en de invloed van de onderneming daarop, en de noodzaak om te zorgen voor prioritering van actie.
q) “passende maatregelen”: maatregelen waarmee de doelstellingen van passende zorgvuldigheid kunnen worden bereikt en het vastgestelde negatieve effect overeenkomstig artikel 6 doeltreffend worden aangepakt op een manier die evenredig is aan en in verhouding staat tot de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect, en die evenredig is aan en in verhouding staat tot de omvang, resources en capaciteiten van de onderneming. Hierbij wordt rekening gehouden met de omstandigheden van het specifieke geval, waaronder de aard van het negatieve effect, de kenmerken van de economische sector, de aard van de specifieke activiteiten, producten en diensten van de onderneming, en van de specifieke zakelijke relatie en de invloed van de onderneming daarop, en de noodzaak om te zorgen voor prioritering van actie.
Amendement 124 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt q bis (nieuw)
(q bis) “invloed”: het vermogen om verandering tot stand te brengen in de praktijken van de entiteit die het negatieve effect veroorzaakt of daartoe bijdraagt;
Amendement 125 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt q ter (nieuw)
(q ter) “een negatief effect veroorzaken”: de activiteiten van een onderneming kunnen op zich volstaan om een negatief effect teweeg te brengen;
Amendement 126 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt q quater (nieuw)
(q quater) “bijdragen tot een negatief effect”: de eigen activiteiten van een onderneming veroorzaken in combinatie met de activiteiten van andere entiteiten een effect of de activiteiten van de onderneming veroorzaken, faciliteren of stimuleren het veroorzaken van een negatief effect door een andere entiteit. De bijdrage moet substantieel zijn, hetgeen betekent dat kleine of triviale bijdragen hier niet onder vallen. Bij het beoordelen van de substantiële aard van de bijdrage en om te begrijpen wanneer de acties van de onderneming eventueel het veroorzaken van een negatief effect door een andere entiteit hebben veroorzaakt, gefaciliteerd of gestimuleerd, kunnen diverse factoren in aanmerking worden genomen. Er kan rekening worden gehouden met de volgende factoren:
– de mate waarin een onderneming een negatief effect door een andere entiteit kan aanmoedigen of motiveren, d.w.z. de mate waarin de activiteit het risico heeft vergroot dat het effect zich voordoet;
– de mate waarin een onderneming kennis had kunnen of moeten hebben van het negatieve effect of de mogelijkheid van een negatief effect, d.w.z. de mate van voorzienbaarheid;
– de mate waarin een activiteit van de onderneming het negatieve effect daadwerkelijk heeft beperkt of het risico heeft verminderd dat het effect zich voordoet.
Het loutere bestaan van een zakelijke relatie of activiteiten die de algemene voorwaarden scheppen waarin negatieve effecten zich kunnen voordoen, vormt op zich geen bijdragerelatie. De activiteit in kwestie moet het risico van een negatief effect aanzienlijk vergroten;
Amendement 127 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt q quinquies (nieuw)
q quinquies) “rechtstreeks in verband staan met een negatief effect”: er bestaat een relatie tussen het negatieve effect en de producten, diensten of activiteiten van de onderneming via een andere zakelijke relatie en waarbij de onderneming het effect niet heeft veroorzaakt noch daartoe heeft bijgedragen. Rechtstreeks in verband staan wordt niet gedefinieerd door een directe zakelijke relatie. Een rechtstreeks verband impliceert niet dat de verantwoordelijkheid van de zakelijke relatie die een negatief effect veroorzaakt, verschuift naar de onderneming waarmee zij een verband heeft;
Amendement 128 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt q sexies (nieuw)
q sexies) “risicogebaseerd”: evenredig aan de waarschijnlijkheid en ernst van potentiële negatieve gevolgen;
Amendement 129 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt q septies (nieuw)
q septies) “risicofactoren”: risicofactoren op het niveau van de onderneming, geografische risicofactoren, product- en dienstgerelateerde risicofactoren en sectorale risicofactoren;
Amendement 130 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 – punt q octies (nieuw)
q octies) “ernst van een negatief effect”: de gradatie, reikwijdte en onomkeerbaarheid van het negatieve effect, rekening houdend met het gewicht van het negatieve effect, zoals het aantal personen dat wordt of zal worden getroffen of de mate waarin het milieu schade ondervindt of mogelijk schade zal ondervinden, of anderszins wordt getroffen, de onomkeerbaarheid ervan en beperkingen op het vermogen om de situatie van de getroffen personen of het getroffen milieu te herstellen tot een situatie die gelijkwaardig is aan de situatie van vóór het effect.
Amendement 131 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – alinea 1 bis (nieuw)
1 bis. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast om de bijlage te wijzigen en ervoor te zorgen dat deze blijft overeenstemmen met de doelstellingen van de Unie inzake mensenrechten en het milieu.
Amendement 132 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 bis (nieuw)
Artikel 3 bis
Eengemaaktemarktclausule
1. De Commissie en de lidstaten coördineren tijdens de omzetting van deze richtlijn en nadien, met het oog op de volledige harmonisatie tussen de lidstaten, om een gelijk speelveld te creëren voor ondernemingen en om versnippering van de eengemaakte markt tegen te gaan.
2. Zes jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn overweegt de Commissie of wijzigingen aan het niveau van harmonisatie van deze richtlijn vereist zijn om een gelijk speelveld te waarborgen voor ondernemingen in de eengemaakte markt, en of de bepalingen in deze richtlijn kunnen worden omgezet naar een verordening.
Amendement 133 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 1 – inleidende formule
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen de in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten en milieu (“passende zorgvuldigheid”) betrachten door de volgende maatregelen uit te voeren:
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen de in de artikelen 5 tot en met 11 bedoelde risicogebaseerde passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten en milieu (“passende zorgvuldigheid”) betrachten door de volgende maatregelen uit te voeren:
Amendement 134 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 1 – punt c bis (nieuw)
c bis) waar nodig potentiële en feitelijke negatieve effecten overeenkomstig artikel 8 ter identificeren en prioriteren;
Amendement 135 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 1 – punt c ter (nieuw)
c ter) het herstellen van feitelijke negatieve effecten overeenkomstig artikel 8 quater;
Amendement 136 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 1 – punt d
d) het instellen en handhaven van een klachtenprocedure overeenkomstig artikel 9;
d) het instellen of deelnemen aan een kennisgevings- en buitengerechtelijk grievenmechanisme overeenkomstig artikel 9;
Amendement 137 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 1 – punt e
e) het bewaken van de doeltreffendheid van hun beleid en maatregelen inzake passende zorgvuldigheid overeenkomstig artikel 10;
e) het bewaken en verifiëren van de doeltreffendheid van hun beleid en maatregelen inzake passende zorgvuldigheid overeenkomstig artikel 10;
Amendement 138 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 1 – punt f bis nieuw)
f bis) het zorgen voor de raadpleging en de zinvolle betrokkenheid van getroffen belanghebbenden overeenkomstig artikel 8 quinquies.
Amendement 139 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Ondernemingen houden de documentatie die de naleving van deze richtlijn aantoont gedurende minstens tien jaar bij.
Amendement 140 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 bis (nieuw)
Artikel 4 bis
Ondersteuning voor passende zorgvuldigheid op groepsniveau
1. De lidstaten zorgen ervoor dat moederondernemingen maatregelen kunnen nemen die ertoe bijdragen dat hun dochterondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, voldoen aan de verplichtingen van de artikelen 5 tot en met 11 en artikel 15. Dit geldt onverminderd de wettelijke aansprakelijkheid van dochterondernemingen overeenkomstig artikel 22.
2. De moederonderneming kan maatregelen nemen die ertoe bijdragen dat door de dochteronderneming wordt voldaan aan de zorgvuldigheidsverplichtingen overeenkomstig lid 1, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a) de dochteronderneming verstrekt alle nodige informatie aan haar moederonderneming en werkt met haar samen;
b) de dochteronderneming houdt zich aan het zorgvuldigheidsbeleid van haar moederonderneming;
c) de moederonderneming past haar zorgvuldigheidsbeleid dienovereenkomstig aan om ervoor te zorgen dat ten aanzien van de dochteronderneming aan de verplichtingen van artikel 5, lid 1, wordt voldaan;
d) de dochteronderneming integreert passende zorgvuldigheid in al haar beleid en risicobeheersystemen overeenkomstig artikel 5;
e) waar nodig blijft de dochteronderneming passende maatregelen nemen overeenkomstig de artikelen 7 en 8, en blijft haar verplichtingen uit hoofde van de artikelen 8 bis, 8 ter en 8 quater nakomen;
f) wanneer de moederonderneming specifieke maatregelen neemt ten aanzien van de dochteronderneming, brengen zowel de moeder- als de dochteronderneming de relevante belanghebbenden en het publiek hier op duidelijke en transparante wijze van op de hoogte;
g) de dochteronderneming integreert klimaat in al haar beleid en risicobeheersystemen overeenkomstig artikel 15.
Amendement 141 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 – lid 1 – inleidende formule
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende zorgvuldigheid in al hun beleidslijnen integreren en dat zij over een beleid inzake passende zorgvuldigheid beschikken. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet alle volgende elementen bevatten:
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende zorgvuldigheid in hun relevante beleidslijnen integreren en dat zij over een beleid inzake passende zorgvuldigheid beschikken. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet alle volgende elementen bevatten:
Amendement 142 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 – lid 1 – punt -a (nieuw)
-a) een beschrijving van de door de onderneming vastgestelde potentiële of feitelijke negatieve effecten overeenkomstig artikel 6;
Amendement 143 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 – lid 1 – punt a
a) een beschrijving van de aanpak van de onderneming, ook op de lange termijn, op het gebied van passende zorgvuldigheid;
a) een beschrijving van de aanpak van de onderneming op het gebied van passende zorgvuldigheid, en wel op de korte, middellange en lange termijn;
Amendement 144 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 – lid 1 – punt b
b) een gedragscode waarin de regels en beginselen worden beschreven die door de werknemers en dochterondernemingen van de onderneming moeten worden nageleefd;
b) een gedragscode waarin de regels en beginselen en maatregelen worden vastgesteld die indien relevant in de hele onderneming en haar dochterondernemingen moeten worden nageleefd in alle activiteiten; De gedragscode moet ervoor zorgen dat de onderneming de mensenrechten en het milieu eerbiedigt en wordt afgestemd op de fundamentele waarden van de Unie.
Amendement 145 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 – lid 1 – punt c
c) een beschrijving van de processen die zijn ingevoerd om passende zorgvuldigheid toe te passen, met inbegrip van de maatregelen die zijn genomen om de naleving van de gedragscode te controleren en om de toepassing ervan uit te breiden tot gevestigde zakelijke relaties.
c) een beschrijving van de processen die zijn ingevoerd en de passende maatregelen die zijn genomen om passende zorgvuldigheid overeenkomstig de artikelen 7 en 8 toe te passen in de waardeketen, met inbegrip van de desbetreffende maatregelen die zijn genomen om passende zorgvuldigheid in het eigen bedrijfsmodel, de tewerkstelling en aankooppraktijken te integreren, met entiteiten waarmee de onderneming een zakelijke relatie heeft, en maatregelen die zijn genomen om passende zorgvuldigheid te monitoren en te controleren.
Amendement 146 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 – lid 2
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de ondernemingen hun beleid inzake passende zorgvuldigheid jaarlijks actualiseren.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de ondernemingen hun beleid inzake passende zorgvuldigheid voortdurend herzien en actualiseren wanneer er zich een belangrijke verandering voordoet.
Amendement 147 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Ondernemingen passen een beleid inzake passende zorgvuldigheid toe dat evenredig is met en in verhouding staat tot de waarschijnlijkheid en ernst van hun potentiële negatieve effecten de ernst van hun feitelijke negatieve effecten, en hun specifieke omstandigheden en risicofactoren, met name hun activiteitensector, de locatie van de activiteiten, de omvang en lengte van hun waardeketen, de omvang van de onderneming en haar capaciteit, resources en invloed.
Amendement 148 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 – lid 2 ter (nieuw)
2 ter. Wanneer ondernemingen werkzaam zijn in gebieden die getroffen zijn door een gewapend conflict of een onstabiele situatie in de nasleep van een conflict, bezette en/of geannexeerde gebieden, evenals gebieden zonder of met een zwak bestuur en zonder of met beperkte veiligheid, zoals falende staten, zorgen de lidstaten ervoor dat zij hun verplichtingen uit hoofde van het internationaal humanitair recht nakomen en verhoogde, conflictsensitieve passende zorgvuldigheid betrachten bij al hun activiteiten en zakelijke relaties door in het kader van hun passende zorgvuldigheid een conflictanalyse te verrichten die gebaseerd is op een zinvolle en conflictsensitieve betrokkenheid van belanghebbenden en rekening houdt met de onderliggende oorzaken, de aanleidingen en de partijen die het conflict aansturen en de invloed van de activiteiten van de onderneming op het conflict.
Amendement 149 Voorstel voor een richtlijn Artikel 6 – titel
Vaststelling van feitelijke en potentiële negatieve effecten
Vaststelling en beoordeling van feitelijke en potentiële negatieve effecten
Amendement 150 Voorstel voor een richtlijn Artikel 6 – lid 1
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en negatievemilieueffecten van hun eigen activiteiten of die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met hun waardeketens, van hun gevestigde zakelijke relaties, te identificeren, overeenkomstig de leden 2, 3 en 4.
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om de effecten van hun activiteiten, dochterondernemingen en zakelijke relaties uitgebreid te onderzoeken om feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en op het milieu van hun eigen activiteiten, producten en diensten of die van hun dochterondernemingen en diegene die verband houden met hun waardeketens, te identificeren en te beoordelen, en of zij deze effecten veroorzaken, ertoe bijdragen of er rechtstreeks mee in verband staan.
Amendement 151 Voorstel voor een richtlijn Artikel 6 – lid 2
2. In afwijking van lid 1 zijn de in artikel 2, lid 1, punt b), en artikel 2, lid 2, punt b), bedoelde ondernemingen alleen verplicht de feitelijke en potentiële ernstige negatieve effecten te identificeren die relevant zijnvoor de respectieve in artikel 2, lid 1, punt b), genoemde sector.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen als onderdeel van hun zorgvuldigheidsproces het volgende doen:
a) de gebieden identificeren waarop negatieve effecten zich met de grootste waarschijnlijkheid zullen voordoen en ernstig zullen zijn, met inbegrip van het identificeren van individuele activiteiten, dochterondernemingen en zakelijke relaties met een hoger risico die moeten worden geprioriteerd, rekening houdend met relevante risicofactoren; alsmede
b) grondige beoordelingen verrichten van geprioriteerde activiteiten, dochterondernemingen en zakelijke relaties om de aard en reikwijdte van specifieke feitelijke en potentiële negatieve effecten vast te stellen.
Amendement 152 Voorstel voor een richtlijn Artikel 6 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Bij het vaststellen van de individuele zakelijke relaties met een hoger risico, omvatten de relevante risicofactoren op het niveau van de onderneming onder meer het feit of de zakelijke relatie een onderneming betreft die onder deze richtlijn valt.
Amendement 153 Voorstel voor een richtlijn Artikel 6 – lid 3
3. Wanneer de in artikel 3, punt a), iv), bedoelde ondernemingen krediet, leningen of andere financiële diensten verstrekken, vindt de identificatie van feitelijke en potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu pas plaats voordat die dienst wordt verleend.
3. Wanneer de in artikel 3, punt a), iv), bedoelde ondernemingen financiële diensten verstrekken, vindt de identificatie van feitelijke en potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu plaats voordat die dienst wordt verleend, en vóór verdere financiële verrichtingen, en indien in kennis gesteld van eventuele risico’s via de procedures in artikel 9, tijdens de verlening van de dienst.
Amendement 154 Voorstel voor een richtlijn Artikel 6 – lid 4
4. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen voor de vaststelling van de in lid 1 bedoelde negatieve effecten op basis van, in voorkomend geval, kwantitatieve en kwalitatieve informatie, gebruik kunnen maken van passende middelen, met inbegrip van onafhankelijke verslagen en informatie die is verzameld via de in artikel 9 bedoelde klachtenprocedure. Ondernemingen plegen in voorkomend geval ook overleg met potentieel getroffen groepen, met inbegrip van werknemers en andere relevante belanghebbenden, om informatie te verzamelen over feitelijke of potentiële negatieve effecten.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen voor de vaststelling en de beoordeling van negatieve effecten op basis van, in voorkomend geval, kwantitatieve en kwalitatieve informatie, met inbegrip van uitgesplitste gegevens die redelijkerwijs door een onderneming kunnen worden bekomen, gebruikmaken van passende methoden en middelen, met inbegrip van openbare verslagen, onafhankelijke verslagen en informatie die is verzameld via de in artikel 9 bedoelde kennisgevings- en buitengerechtelijke grievenmechanisme. Ondernemingen starten overeenkomstig artikel 8 quinquies ook een zinvolle dialoog op met potentieel getroffen belanghebbenden, met inbegrip van werknemers en andere relevante belanghebbenden, om informatie te verzamelen over feitelijke of potentiële negatieve effecten en deze te identificeren en te beoordelen.
Amendement 155 Voorstel voor een richtlijn Artikel 6 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. In het geval niet alle noodzakelijke informatie met betrekking tot de waardeketen beschikbaar is, licht de onderneming de inspanningen toe die zij geleverd heeft om de noodzakelijke informatie over haar waardeketen te verkrijgen, de redenen waarom niet alle noodzakelijke informatie kon worden verkregen en haar plannen om noodzakelijke informatie in de toekomst te verkrijgen.
Amendement 156 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 1
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu die overeenkomstig artikel 6 geïdentificeerd zijn of hadden moeten zijn, te voorkomen of, indien preventie niet of niet onmiddellijk mogelijk is, afdoende te beperken overeenkomstig de leden 2, 3, 4 en 5 van dit artikel.
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu die overeenkomstig artikel 6 geïdentificeerd zijn of hadden moeten zijn, te voorkomen of, indien preventie niet of niet onmiddellijk mogelijk is of heeft gefaald, afdoende te beperken overeenkomstig dit artikel.
Amendement 157 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. Voor de toepassing van dit artikel wordt, in gevallen waarin een onderneming een potentieel negatief effect kan veroorzaken, onder passende maatregelen verstaan: maatregelen die bedoeld zijn om een potentieel negatief effect te voorkomen of te beperken. In gevallen waarin een onderneming kan bijdragen aan een negatief effect, wordt onder passende maatregelen verstaan: maatregelen die bedoeld zijn om de bijdrage aan dat effect te voorkomen of te beperken, met behulp van of door versterking van de hefboomwerking die de onderneming uitoefent op andere verantwoordelijke partijen om het potentiële negatieve effect te voorkomen of te beperken. In gevallen waarin de activiteiten, producten of diensten van een onderneming rechtstreeks kunnen worden gekoppeld aan een negatief effect via haar zakelijke relaties met andere entiteiten, wordt onder passende maatregelen verstaan: maatregelen die bedoeld zijn om de hefboomwerking die de onderneming uitoefent op verantwoordelijke partijen aan te wenden of te versterken, om te pogen het potentiële negatieve effect te voorkomen of te beperken en de entiteit die het effect veroorzaakt te beïnvloeden.
Amendement 158 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 1 ter (nieuw)
1 ter. Voor de toepassing van dit artikel wordt aangenomen dat financiële ondernemingen direct in verband staan met een negatief effect in hun waardeketen zonder dat zij dit veroorzaken of ertoe bijdragen.
Amendement 159 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 2 – inleidende formule
2. Van de ondernemingen wordt verlangd dat zij, in voorkomend geval, de volgende maatregelen nemen:
2. Van de ondernemingen wordt verlangd dat zij passende maatregelen nemen, in voorkomend geval met inbegrip van de volgende maatregelen:
Amendement 160 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 2 – punt a
a) indien nodig vanwege de aard of de complexiteit van de vereiste preventieve maatregelen, een preventief actieplan ontwikkelen en uitvoeren, met redelijke en duidelijk omschreven tijdschema’s voor maatregelen en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. Het preventieve actieplan wordt opgesteld in overleg met de betrokken belanghebbenden;
a) indien nodig vanwege de aard of de complexiteit van de vereiste preventieve maatregelen, een preventief actieplan ontwikkelen en uitvoeren, met een redelijk en duidelijk omschreven tijdschema voor de uitvoering van passende maatregelen en acties, en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. Het preventieve actieplan is van toepassing en wordt nauwkeurig afgestemd op de context van de activiteiten en de waardeketen van ondernemingen. De ontwikkeling en uitvoering van een klimaattransitieplan als bedoeld in artikel 15 wordt een passende maatregel beschouwd voor het voorkomen en beperken van negatieve milieueffecten in verband met beperking van de klimaatverandering overeenkomstig lid 1 van dit artikel.
Amendement 161 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 2 – punt b
b) trachten contractuele garanties te verkrijgen van een zakenpartner waarmee zij een directe zakelijke relatie hebben, dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode van de onderneming en, zo nodig, een preventief actieplan wordt nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen van de onderneming (cascadeovereenkomsten). Wanneer dergelijke contractuele garanties worden verkregen, is lid 4 van toepassing;
b) overwegen via contractuele bepalingen met een partner waarmee zij een directe relatie hebben, dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode van de onderneming en, zo nodig, een preventief actieplan wordt nageleefd. Aan partners waarmee de onderneming een zakelijke relatie heeft, kan worden gevraagd overeenkomstige,redelijke, niet-discriminerende en billijke contractuele bepalingen op te stellen met hun partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen van de onderneming. Wanneer dergelijke contractuele garanties worden verkregen, is lid 4 van toepassing;
Amendement 162 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 2 – punt c
c) de nodige investeringen doen, bijvoorbeeld in beheers- ofproductieprocessen en infrastructuur, om te voldoen aan lid 1;
c) de nodige wijzigingen, verbeteringen, verwijderingen aanbrengen of investeringen doen in de eigen activiteiten van de onderneming, bijvoorbeeld in management, beheers-, productie- of andere operationele processen, voorzieningen, producten en de traceerbaarheid ervan, projecten, diensten en vaardigheden;
Amendement 163 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 2 – punt c bis (nieuw)
c bis) bedrijfsmodellen en -strategieën aanpassen, met inbegrip van inkooppraktijken, onder meer diegene die leefbare lonen en inkomsten van leveranciers bevorderen; teneinde potentiële negatieve effecten te voorkomen en een aankoopbeleid ontwikkelen en toepassen dat de potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en op het milieu niet in de hand werkt;
Amendement 164 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 2 – punt d
d) doelgerichte en evenredige steun verlenen aan een kmo waarmee de onderneming een gevestigde zakelijke relatie heeft, indien de naleving van de gedragscode of het preventieve actieplan de levensvatbaarheid van de kmo in gevaar zou brengen;
d) doelgerichte en evenredige financiële en administratieve steun verlenen aan een kmo waarmee de onderneming een zakelijke relatie heeft;
Amendement 165 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 2 – punt d bis (nieuw)
d bis) een partner waarmee de onderneming een zakelijke relatie heeft, betrekken bij de verwachtingen van de onderneming in verband met het voorkomen en beperken van de potentiële negatieve effecten, onder meer door toegang tot capaciteitsopbouw, richtsnoeren, administratieve en financiële steun zoals leningen of financiering, rekening houdend met de middelen, kennis en beperkingen van de zakelijke partner;
Amendement 166 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 2 – punt e
e) overeenkomstig het Unierecht, met inbegrip van het mededingingsrecht, samenwerken met andere entiteiten, onder meer, in voorkomend geval, om de onderneming beter in staat te stellen het negatieve effect te beëindigen, met name wanneer geen andere maatregel geschikt of doeltreffend is.
e) overeenkomstig het Unierecht, met inbegrip van het mededingingsrecht, samenwerken met andere entiteiten, onder meer om de onderneming beter in staat te stellen het negatieve effect te beëindigen, met name wanneer geen andere maatregel geschikt of doeltreffend is.
Amendement 167 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 2 – punt e bis (nieuw)
e bis) Wanneer er een rechtstreeks verband bestaat met effecten die zich voordoen in zakelijke relaties met andere in de Unie werkzame ondernemingen, kunnen passende maatregelen onder meer inhouden dat men de betrokken toezichthoudende autoriteiten inlicht, terwijl men redelijke inspanningen blijft leveren om het effect te proberen voorkomen en beperken.
Amendement 168 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Bij het verdelen of verkopen van een product of het verlenen van een dienst nemen ondernemingen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de samenstelling, het ontwerp en het in de handel brengen van een product of dienst in overeenstemming is met het Unierecht en geen negatieve effecten tot gevolg heeft, hetzij individueel, hetzij collectief. In dit verband wordt bijzondere aandacht besteed aan potentiële negatieve effecten op kinderen.
Amendement 169 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 3
3. Ten aanzien van potentiële negatieve effecten die niet voorkomen of voldoende beperkt kunnen worden door de in lid 2 genoemde maatregelen, kan de onderneming trachten een overeenkomst te sluiten met een partner met wie zij een indirecte relatie heeft, teneinde naleving van de gedragscode van de onderneming of een preventief actieplan te bewerkstelligen. Wanneer een dergelijke overeenkomst wordt gesloten, is lid 4 van toepassing.
Schrappen
Amendement 170 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 4 – alinea 1
De contractuele garanties of de overeenkomst moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. Voor een verificatie van naleving kan de onderneming een beroep doen op passende initiatieven van de sector of verificatie door een onafhankelijke derde partij.
De contractuele bepalingen moeten vergezeld gaan van maatregelen om de toepassingvan passende zorgvuldigheid te ondersteunen.
Amendement 171 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 4 – alinea 2
Wanneer contractuele garanties worden verkregen van of een overeenkomst wordt gesloten met een kmo, moeten de gebruikte voorwaarden eerlijk, redelijk en niet-discriminerend zijn. Wanneer ten aanzien van kmo’s maatregelen worden genomen om naleving te verifiëren, draagt de onderneming de kosten van de verificatie door een onafhankelijke derde partij.
Wanneer bepalingen, waaronder contractuele worden opgesteld of een overeenkomst wordt gesloten met een zakelijke relatie, moeten de gebruikte voorwaarden eerlijk, redelijk en niet-discriminerend zijn. Wanneer ten aanzien van kmo’s maatregelen worden genomen om naleving te verifiëren, draagt de onderneming de kosten van de verificatie door een onafhankelijke derde partij. Op verzoek van de kmo nemen zij de kosten volledig voor hun rekening of delen zij deze met de onderneming. Kmo’s kunnen het resultaat van verificaties die ten aanzien van henzelf zijn uitgevoerd met meerdere ondernemingen delen.
De contractuele bepalingen die overeenkomstig lid 2 worden nagestreefd mogen echter niet leiden tot de overdracht van aansprakelijkheid voor de toepassing van passende zorgvuldigheid overeenkomstig deze richtlijn en de aansprakelijkheid wanneer men daarbij in gebreke blijft.
Wanneer ondernemingen dergelijke contractuele bepalingen nastreven, beoordelen zij of van de zakenpartner redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij deze bepalingen nakomt.
Amendement 172 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 5 – alinea 1 – inleidende formule
Ten aanzien van potentiële negatieve effecten in de zin van lid 1 die niet voorkomen of voldoende beperkt kunnen worden door de maatregelen van de leden 2, 3 en 4, moet de onderneming afzien van het aangaan van nieuwe relaties of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner verbonden aan of in de waardeketen waar het effect zich heeft voorgedaan, en onderneemt zij, indien de wetgeving die op hun relaties van toepassing is dit toestaat, de volgende maatregelen:
Ten aanzien van potentiële negatieve effecten in de zin van lid 1 die een onderneming heeft veroorzaakt of waartoe zij heeft bijgedragen en die niet voorkomen of voldoende beperkt kunnen worden, en ten aanzien waarvan geen redelijk vooruitzicht op verandering bestaat, moet de onderneming afzien van het aangaan van nieuwe relaties of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner verbonden aan of in de waardeketen waar het effect zich heeft voorgedaan, en onderneemt zij, indien de wetgeving die op hun relaties van toepassing is dit toestaat, de volgende maatregelen, als laatste redmiddel en in overeenstemming met verantwoordelijke terugtrekking:
Amendement 173 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 5 – alinea 1 – punt a
a) de commerciële relaties met de partner in kwestie tijdelijk opschorten, terwijl zij de inspanningen op het gebied van het voorkomen en tot een minimum beperken van de effecten voortzet, indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze inspanningen op korte termijn succes zullen hebben;
a) de commerciële relaties met de partner in kwestie tijdelijk opschorten, terwijl zij de inspanningen op het gebied van het voorkomen en beperken van de effecten voortzet;
Amendement 174 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 5 – alinea 1 – punt b
b) de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten beëindigen indien het potentiële negatieve effect ernstig is.
b) de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten beëindigen wegens de ernst van het potentiële negatieve effect, of indien niet is voldaan aan de in punt a) opgenomen voorwaarden voor tijdelijke opschorting.
Amendement 175 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 5 – alinea 1 bis (nieuw)
Voordat ondernemingen commerciële relaties tijdelijk opschorten of de zakelijke relatie beëindigen, moeten zij eerst beoordelen of de negatieve effecten van die opschorting of beëindiging groter zouden zijn dan de negatieve effecten die zij willen voorkomen of beperken. In dat geval mogen ondernemingen afzien van de tijdelijke opschorting van commerciële relaties of de beëindiging van de zakelijke relatie. Wanneer ondernemingen commerciële relaties tijdelijk opschorten of de zakelijke relatie beëindigen, nemen zij maatregelen om de effecten van de opschorting of beëindiging te voorkomen, te beperken of te beëindigen, de zakenpartner daarvan kennisgeven en die beslissing blijven onderzoeken.
Amendement 176 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 5 – alinea 2
De lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid van beëindiging van de zakelijke relatie in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten.
De lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid van opschorting of beëindiging van een zakelijke relatie in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten, behalve in het geval van overeenkomsten waarbij de partijen wettelijk verplicht zijn deze aan te gaan. Ondernemingen kunnen een beroep doen op de bevoegde autoriteiten voor richtsnoeren over de te nemen maatregelen.
Amendement 177 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 6
6. In afwijking van lid 5, punt b), zijn de in artikel 3, punt a), iv), bedoelde ondernemingen, wanneer zij krediet, leningen of andere financiële diensten verstrekken, niet verplicht de overeenkomst inzake het krediet, de lening of een andere financiële dienst te beëindigen indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat dit aanzienlijke schade zal toebrengen aan de entiteit waaraan deze dienst wordt verstrekt.
6. In afwijking van lid 5, punt b), zijn de in artikel 3, punt a), iv), bedoelde ondernemingen, wanneer zij financiële diensten verstrekken aan entiteiten die potentiële negatieve effecten veroorzaken of daartoe bijdragen als bedoeld in lid 1, niet verplicht de overeenkomst inzake de financiële dienst te beëindigen indien dit strikt noodzakelijk is om faillissement van de entiteit waaraan deze dienst wordt verstrekt te voorkomen. Naast lid 5, alinea 2, mag een beslissing om in afwijking van lid 5, punt b), de overeenkomst inzake de financiële dienst te beëindigen, alleen als laatste redmiddel worden genomen indien blijkt dat de inspanningen van de in artikel 3, punt a), iv), bedoelde ondernemingen om hun invloed aan te wenden de entiteit waaraan deze dienst wordt verstrekt er uiteindelijk niet toe hebben aangezet de potentiële negatieve effecten te voorkomen of afdoende te beperken.
Amendement 178 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 1
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten die uit hoofde van artikel 6 geïdentificeerd zijn of hadden moeten zijn, overeenkomstig de leden 2 tot en met 6 van dit artikel.
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten die uit hoofde van artikel 6 geïdentificeerd zijn of hadden moeten zijn, overeenkomstig dit artikel.
Amendement 179 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 2
2. Indien aan de negatieve effecten geen einde kan worden gemaakt, zorgen de lidstaten ervoor dat de ondernemingen de omvang van die effecten tot een minimum beperken.
2. Indien aan de negatieve effecten niet onmiddellijk een einde kan worden gemaakt, zorgen de lidstaten ervoor dat de ondernemingen de omvang van die effecten afdoende beperken, terwijl zij inspanningen blijven leveren om de negatieve effecten te beëindigen.
Amendement 180 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Voor de toepassing van dit artikel wordt, in gevallen waarin een onderneming een feitelijk effect heeft veroorzaakt, onder passende maatregelen verstaan: maatregelen die bedoeld zijn om de omvang van een feitelijk negatief effect te beperken en de schade te herstellen. In gevallen waarin een onderneming heeft bijgedragen aan een feitelijk negatief effect, wordt onder passende maatregelen verstaan: maatregelen die bedoeld zijn om de bijdrage aan dat effect te beperken, met behulp van of door versterking van de hefboomwerking die de onderneming uitoefent op andere verantwoordelijke partijen om het potentiële negatieve effect te beperken en bij te dragen tot het herstel van de schade, in de mate van de bijdrage. In gevallen waarin de activiteiten, producten of diensten van een onderneming rechtstreeks kunnen worden gekoppeld aan een negatief effect via haar relaties met andere entiteiten, wordt onder passende maatregelen verstaan: maatregelen die bedoeld zijn om de hefboomwerking die de onderneming uitoefent op verantwoordelijke partijen aan te wenden of te versterken om te pogen het negatieve effect te beperken. Wanneer een onderneming rechtstreeks aan een negatief effect wordt gekoppeld, moet die onderneming haar hefboomwerking uitoefenen op verantwoordelijke partijen om het herstel van schade ten gevolge van een effect mogelijk te maken.
Amendement 181 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 2 ter (nieuw)
2 ter. Voor de toepassing van dit artikel wordt aangenomen dat financiële ondernemingen direct in verband staan met een negatief effect in hun waardeketen zonder dat zij dit veroorzaken of ertoe bijdragen.
Amendement 182 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 – inleidende formule
3. Van de ondernemingen wordt verlangd dat zij, in voorkomend geval, de volgende maatregelen nemen:
3. Van de ondernemingen wordt verlangd dat zij passende maatregelen nemen, in voorkomend geval met inbegrip van de volgende maatregelen:
Amendement 183 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 – punt a
a) de negatieve effecten neutraliseren of de omvang ervan tot een minimum beperken, onder meer door het betalen van schadevergoeding aan de getroffen personen en van een financiële compensatie aan de getroffen gemeenschappen. De maatregel staat in verhouding tot de ernst en de omvang van het negatieve effect en tot de mate waarin het gedrag van de onderneming tot het negatieve effect heeft bijgedragen;
a) overeenkomstig artikel 8 quater de negatieve effecten neutraliseren of de omvang ervan afdoende beperken, door de situatie van de getroffen personen en/of van het milieu te herstellen tot een situatie die gelijkwaardig is aan de situatie van vóór het effect, of tot een situatie die zo dicht mogelijk bij die situatie ligt. De maatregel is evenredig met en staat in verhouding tot de ernst en de omvang van het negatieve effect en tot de mate waarin het gedrag van de onderneming tot het negatieve effect heeft bijgedragen, alsook tot haar middelen en invloed;
Amendement 184 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 – punt b
b) indien het negatieve effect niet onmiddellijk kan worden beëindigd, een corrigerend actieplan opstellen en uitvoeren met redelijke en duidelijk omschreven tijdschema’s voor maatregelen en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. In voorkomend geval, wordt het corrigerende actieplan opgesteld in overleg met belanghebbenden;
b) indien het negatieve effect niet onmiddellijk kan worden beëindigd, een corrigerend actieplan opstellen en uitvoeren met redelijke en duidelijk omschreven tijdschema’s voor de uitvoering van passende maatregelen en acties, en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. Het preventieve actieplan is van toepassing en wordt nauwkeurig afgestemd op de context van de activiteiten en de waardeketen van ondernemingen. Ondernemingen kunnen hun actieplannen ontwikkelen in samenhang met sectorale initiatieven; De ontwikkeling en uitvoering van een klimaattransitieplan als bedoeld in artikel 15 wordt een passende maatregel beschouwd voor het tot een minimum beperken van negatieve milieueffecten in verband met beperking van de klimaatverandering overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel.
Amendement 185 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 – punt c
c) trachten contractuele garanties te verkrijgen van een directe partner waarmee zij een gevestigde zakelijke relatie hebben, dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode en, zo nodig, een corrigerend actieplan wordt nageleefd,onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen (cascadeovereenkomsten). Wanneer dergelijke contractuele garanties worden verkregen, is lid 5 van toepassing;
c) ervoor kiezen via contractuele bepalingen met een partner waarmee zij een zakelijke relatie hebben, dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode van een onderneming en, zo nodig, een corrigerend actieplan wordt nageleefd. Aan partners waarmee de onderneming een zakelijke relatie heeft, kan worden gevraagd overeenkomstige redelijke, niet-discriminerende en billijke contractuele bepalingen op te stellen met hun partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen. Wanneer dergelijke contractuele garanties worden verkregen, is lid 5 van toepassing;
Amendement 186 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 – punt d
d) de nodige investeringen doen, bijvoorbeeld in beheers- ofproductieprocessen en infrastructuur, om te voldoen aan de leden 1, 2 en 3;
d) de nodige wijzigingen, verbeteringen, verwijderingen aanbrengen of investeringen doen in de eigen activiteiten van de onderneming, bijvoorbeeld in management, beheers-,productie- of andere operationele processen, voorzieningen, producten en de traceerbaarheid ervan, projecten, diensten en vaardigheden;
Amendement 187 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 – punt d bis (nieuw)
d bis) bedrijfsmodellen en -strategieën aanpassen, met inbegrip van inkooppraktijken, onder meer diegene die leefbare lonen en inkomsten van leveranciers bevorderen; teneinde feitelijke negatieve effecten te beëindigen of te beperken en een aankoopbeleid ontwikkelen en toepassen dat de feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en op het milieu niet in de hand werkt;
Amendement 188 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 – punt e
e) doelgerichte en evenredige steun verlenen aan een kmo waarmee de onderneming een gevestigde zakelijke relatie heeft, indien de naleving van de gedragscode of het corrigerende actieplan de levensvatbaarheid van de kmo in gevaar zou brengen;
e) doelgerichte en evenredige financiële en administratieve steun verlenen aan een kmo waarmee de onderneming een zakelijke relatie heeft;
Amendement 189 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 – punt e bis (nieuw)
e bis) een partner waarmee de onderneming een zakelijke relatie heeft, betrekken bij de verwachtingen van de onderneming in verband met het beëindigen en beperken van feitelijke negatieve effecten, onder meer door toegang tot capaciteitsopbouw, richtsnoeren, administratieve en financiële steun zoals leningen of financiering, rekening houdend met de middelen, kennis en beperkingen van de zakelijke partner;
Amendement 190 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 – punt f bis (nieuw)
f bis) wanneer er een rechtstreeks verband bestaat met effecten die zich voordoen in zakelijke relaties met andere in de Unie werkzame ondernemingen, kunnen passende maatregelen onder meer inhouden dat men de betrokken toezichthoudende autoriteiten inlicht, terwijl men redelijke inspanningen blijft leveren om het effect te proberen beëindigen en beperken.
Amendement 191 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. Bij het verdelen of verkopen van een product of het verlenen van een dienst nemen ondernemingen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de samenstelling, het ontwerp en het in de handel brengen van een product of dienst in overeenstemming is met het Unierecht en geen negatieve effecten tot gevolg heeft, hetzij individueel, hetzij collectief. In dit verband wordt bijzondere aandacht besteed aan potentiële negatieve effecten op kinderen.
Amendement 192 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 4
4. Ten aanzien van feitelijke negatieve effecten die niet beëindigd of voldoende gereduceerd konden worden door de in lid 3 genoemde maatregelen, kan de onderneming trachten een overeenkomst te sluiten met een partner met wie zij een indirecte relatie heeft, teneinde naleving van de gedragscode van de onderneming of een corrigerend actieplan te bewerkstelligen. Wanneer een dergelijke overeenkomst wordt gesloten, is lid 5 van toepassing.
Schrappen
Amendement 193 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 5 – alinea 1
De contractuele garanties of de overeenkomst moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. Voor een verificatie van naleving kan de onderneming een beroep doen op passende initiatieven van de sector of verificatie door een onafhankelijke derde partij.
De contractuele bepalingen moeten vergezeld gaan van maatregelen om de toepassing van passende zorgvuldigheid te ondersteunen.
Amendement 194 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 5 – alinea 2
Wanneer contractuele garanties worden verkregen van of een overeenkomst wordt gesloten met een kmo, moeten de gebruikte voorwaarden eerlijk, redelijk en niet-discriminerend zijn. Wanneer ten aanzien van kmo’s maatregelen worden genomen om naleving te verifiëren, draagt de onderneming de kosten van de verificatie door een onafhankelijke derde partij.
Wanneer bepalingen, waaronder contractuele worden opgesteld of een overeenkomst wordt gesloten met een zakelijke relatie, moeten de gebruikte voorwaarden eerlijk, redelijk en niet-discriminerend zijn. Wanneer ten aanzien van kmo’s maatregelen worden genomen om naleving te verifiëren, draagt de onderneming de kosten van de verificatie door een onafhankelijke derde partij. Kmo’s kunnen het resultaat van de verificaties die ten aanzien van henzelf zijn uitgevoerd met meerdere ondernemingen delen.
Amendement 195 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 5 – alinea 2 bis (nieuw)
De contractuele bepalingen die overeenkomstig lid 3 worden nagestreefd mogen echter niet leiden tot de overdracht van aansprakelijkheid voor de toepassing van passende zorgvuldigheid overeenkomstig deze richtlijn en de aansprakelijkheid wanneer men daarbij in gebreke blijft.
Amendement 196 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 5 – alinea 2 ter (nieuw)
Wanneer ondernemingen dergelijke contractuele bepalingen nastreven, beoordelen zij of van de zakenpartner redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij deze bepalingen nakomt.
Amendement 197 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 6 – alinea 1 – inleidende formule
Wat betreft feitelijke negatieve effecten in de zin van lid 1 die niet beëindigd konden worden of waarvan de mate niet tot een minimum beperkt kon worden door de maatregelen van de leden 3, 4 en 5, ziet de onderneming af van het aangaan van nieuwe relaties of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner verbonden aan of in de waardeketen waar het effect zich heeft voorgedaan, en onderneemt zij, indien de wetgeving die op hun relaties van toepassing is dit toestaat, één van de volgende maatregelen:
Wat betreft feitelijke negatieve effecten in de zin van lid 1 die een onderneming heeft veroorzaakt of waartoe een onderneming heeft bijgedragen, en die niet beëindigd konden worden of waarvan de mate niet beperkt kon worden, en ten aanzien waarvan geen redelijk vooruitzicht op verandering bestaat,is de onderneming verplicht af te zien van het aangaan van nieuwe relaties of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner verbonden aan of in de waardeketen waar het effect zich heeft voorgedaan, en onderneemt zij, indien de wetgeving die op hun relaties van toepassing is dit toestaat, als laatste redmiddel en in overeenstemming met verantwoordelijke terugtrekking één van de volgende maatregelen:
Amendement 198 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 6 – alinea 1 – punt a
a) de zakelijke relaties met de partner in kwestie tijdelijk op te schorten, terwijl zij de inspanningen voortzetten om de negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan zoveel mogelijk te beperken, hetzij
a) de zakelijke relaties met de partner in kwestie tijdelijk op te schorten, terwijl zij de inspanningen op het gebied van het voorkomen en het beperken voortzetten
Amendement 199 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 6 – alinea 1 – punt b
b) de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten te beëindigen indien het negatieve effect als ernstig wordt beschouwd.
b) de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten te beëindigen wegens de ernst van het feitelijke negatieve effect als ernstig wordt beschouwd, of indien niet is voldaan aan de in punt a) opgenomen voorwaarden voor tijdelijke opschorting.
Amendement 200 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 6 – alinea 1 bis (nieuw)
Voordat ondernemingen commerciële relaties tijdelijk opschorten of de zakelijke relatie beëindigen, moeten zij eerst beoordelen of de negatieve effecten van die opschorting of beëindiging groter zouden zijn dan de negatieve effecten die zij willen beëindigen of beperken. In dat geval mogen ondernemingen afzien van de tijdelijke opschorting van commerciële relaties of de beëindiging van de zakelijke relatie. Wanneer ondernemingen commerciële relaties tijdelijk opschorten of de zakelijke relatie beëindigen, nemen zij maatregelen om de effecten van de opschorting of beëindiging te voorkomen, te beperken of te beëindigen, de zakenpartner daarvan kennisgeven en die beslissing blijven onderzoeken.
Amendement 201 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 6 – alinea 2
De lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid van beëindiging van de zakelijke relatie in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten.
De lidstaten moeten voorzien in de mogelijkheid van opschorting of beëindiging van een zakelijke relatie in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten, behalve in het geval van overeenkomsten waarbij de partijen wettelijk verplicht zijn deze aan te gaan. Ondernemingen kunnen een beroep doen op de bevoegde autoriteiten voor richtsnoeren over de te nemen maatregelen.
Amendement 202 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 – lid 7
7. In afwijking van lid 6, punt b), zijn de in artikel 3, punt a), iv), bedoelde ondernemingen, wanneer zij krediet, leningen of andere financiële diensten verstrekken, niet verplicht de overeenkomst inzake het krediet, de lening of een andere financiële dienst te beëindigen indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat dit aanzienlijke schade zal toebrengen aan de entiteit waaraan deze dienst wordt verstrekt.
7. In afwijking van lid 6, punt b), zijn de in artikel 3, punt a), iv), bedoelde ondernemingen, wanneer zij krediet, leningen of andere financiële diensten verstrekken aan entiteiten die feitelijke negatieve effecten veroorzaken of daartoe bijdragen in de zin van lid 1, niet verplicht de overeenkomst inzake de financiële dienst te beëindigen indien dit strikt noodzakelijk is om faillissement van de entiteit waaraan deze dienst wordt verstrekt te voorkomen. Naast lid 6, alinea 2, mag een beslissing om in afwijking van lid 6, punt b), de overeenkomst inzake de financiële dienst te beëindigen, alleen als laatste redmiddel worden genomen indien blijkt dat de inspanningen van de in artikel 3, alinea 1, punt a), iv), bedoelde ondernemingen om hun invloed aan te wenden de entiteit waaraan deze dienst wordt verstrekt er uiteindelijk niet toe hebben aangezet de feitelijke negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken.
Amendement 203 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 bis (nieuw)
Artikel 8bis
Passende maatregelen van institutionele beleggers en vermogensbeheerders om de vennootschappen waarin zij beleggen ertoe aan te zetten de door hen veroorzaakte feitelijke negatieve effecten te beëindigen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat institutionele beleggers en vermogensbeheerders passende maatregelen nemen zoals omschreven in lid 3 van dit artikel om de vennootschappen waarin zij beleggen ertoe aan te zetten een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten die uit hoofde van artikel 6 geïdentificeerd zijn of hadden moeten zijn.
2. Indien aan de negatieve effecten geen einde kan worden gemaakt, zorgen de lidstaten ervoor dat de institutionele beleggers en de vermogensbeheerders de vennootschappen waarin zij beleggen ertoe aanzetten de omvang van die effecten tot een minimum te beperken.
3. In voorkomend geval wordt van institutionele beleggers en vermogensbeheerders verlangd dat zij met de vennootschap waarin wordt belegd in gesprek gaan en stemrechten uitoefenen overeenkomstig artikel 3 octies, lid 1, punt a), van Richtlijn 2007/36/EG [tweede richtlijn rechten van aandeelhouders], teneinde het leidinggevend orgaan van een vennootschap waarin wordt geïnvesteerd ertoe te bewegen het feitelijke effect te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken. De maatregel die wordt verlangd van de onderneming waarin wordt belegd, staat in verhouding tot de ernst en de omvang van het negatieve effect en tot de mate waarin het gedrag van die onderneming tot het negatieve effect heeft bijgedragen. Evenzo moeten de van institutionele beleggers en vermogensbeheerders verlangde maatregelen evenredig en evenredig zijn en moet daarin naar behoren rekening worden gehouden met de mate waarin zij zeggenschap hebben over de onderneming waarin wordt belegd.
Amendement 204 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 ter (nieuw)
Artikel 8 ter
Prioritering van feitelijke en potentiële negatieve effecten
1. Ingeval het niet mogelijk is alle geïdentificeerde negatieve effecten tegelijkertijd te voorkomen, te beëindigen of te beperken door middel van passende maatregelen zoals uiteengezet in de artikelen 7 en 8, mogen ondernemingen de volgorde waarin zij passende maatregelen nemen prioriteren op basis van de ernst en waarschijnlijkheid van de negatieve effecten.
2. Ondernemingen worden verplicht om passende maatregelen te nemen overeenkomstig lid 1 naargelang de ernst en de waarschijnlijkheid van de effecten, en rekening houdend met de risicofactoren.
3. Zodra de meest ernstige en waarschijnlijke nadelige effecten overeenkomstig artikel 7 of artikel 8 binnen een redelijke termijn zijn verholpen, pakt de onderneming minder ernstige en minder waarschijnlijke negatieve effecten aan.
Amendement 205 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 quater (nieuw)
Artikel 8 quater
Herstel van feitelijke negatieve effecten
1. De lidstaten zorgen ervoor dat een onderneming die een negatief effect heeft veroorzaakt of heeft bijgedragen tot een negatief effect, passende maatregelen neemt om dat negatieve effect en de mogelijke schade die zij aan mensen of het milieu heeft toegebracht, te herstellen of bij te dragen tot het herstel ervan. De herstelmaatregel kan worden voorgesteld naar aanleiding van een overeenkomstig artikel 9 buitengerechtelijke grievenprocedure.
2. Dergelijke herstelmaatregelen zijn erop gericht de situatie van de getroffen personen en groepen of gemeenschappen en/of van het milieu te herstellen tot een situatie die gelijkwaardig is aan de situatie van vóór het effect, of tot een situatie die zo dicht mogelijk bij die situatie ligt. Ze omvatten onder meer: compensatie, teruggave, rehabilitatie, openbare verontschuldigingen, herstel of een bijdrage aan een onderzoek. Ondernemingen voorkomen dat bijkomende schade wordt veroorzaakt.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de centrale helpdesk zoals aangewezen overeenkomstig artikel 14 bis optreedt als contactpunt voor passende zorgvuldigheid om ondernemingen en belanghebbenden te helpen bij het vinden van oplossingen op het gebied van herstel. Bij het uitvoeren van deze taken is de centrale helpdesk onpartijdig, voorspelbaar en rechtvaardig.
4. Wanneer een onderneming rechtstreeks aan een negatief effect wordt gekoppeld, moeten de lidstaten deze onderneming aansporen vrijwillig deel te nemen aan herstelmaatregelen, in voorkomend geval, en te overwegen haar hefboomwerking uit te oefenen op verantwoordelijke partijen om het herstel van schade ten gevolge van een effect mogelijk te maken.
Amendement 206 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 quinquies (nieuw)
Artikel 8 quinquies
Een zinvolle dialoog aangaan met de getroffen belanghebbenden
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen passende maatregelen nemen om een zinvolle dialoog aan te gaan met de getroffen belanghebbenden waardoor een ware interactie en dialoog tot stand kan komen in hun zorgvuldigheidsproces. Met het oog daarop omvat de dialoog het informeren en raadplegen van de getroffen belanghebbenden, en is deze alomvattend, structureel, doeltreffend, tijdig en cultuur- en genderbewust.
2. Wanneer het niet mogelijk is een zinvolle dialoog aan te gaan met de getroffen belanghebbenden, of wanneer het betrekken van bijkomende deskundige perspectieven nuttig kan zijn om ervoor te zorgen dat de onderneming volledig aan de voorschriften van deze richtlijn kan voldoen, met name bij beslissingen inzake onderzoek en prioritering uit hoofde van artikel 6, treden ondernemingen in dialoog met andere relevante belanghebbenden, zoals maatschappelijke organisaties of rechtspersonen of natuurlijke personen die de mensenrechten of het milieu verdedigen, om betrouwbare inzichten te verwerven in potentiële en feitelijke negatieve effecten, en aan de voorschriften van deze richtlijn te kunnen voldoen.
3. Ondernemingen verstrekken alomvattende, gerichte en relevante informatie aan de getroffen belanghebbenden over hun waardeketen en hun feitelijke of potentiële negatieve effecten op het milieu, de mensenrechten en goed bestuur.
4. Getroffen belanghebbenden mogen om aanvullende schriftelijke informatie verzoeken, die door de onderneming wordt verstrekt binnen een redelijke termijn en in een passend en begrijpelijk formaat. Onverminderd Richtlijn (EU) 2016/943 heeft de getroffen belanghebbende, indien de onderneming een verzoek om aanvullende informatie weigert, het recht op een schriftelijke rechtvaardiging van die weigering. De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthoudende of gerechtelijke autoriteiten het recht hebben de openbaarmaking van de informatie te gelasten.
5. Ondernemingen voeren een passend kader in om getroffen belanghebbenden te raadplegen. Ondernemingen kunnen ervoor kiezen verschillende getroffen belanghebbenden te identificeren en te raadplegen, afhankelijk van de context of van het desbetreffende negatieve effect. Ondernemingen zorgen voor het inlichten en raadplegen van werknemers en werknemersvertegenwoordigers, alsook andere relevante getroffen belanghebbenden wanneer zij een zorgvuldigheidsbeleid uitwerken overeenkomstig artikel 5, wanneer zij negatieve effecten vaststellen overeenkomstig artikel 6, wanneer zij actieplannen opstellen of een zakelijke relatie beëindigen overeenkomstig de artikelen 7 en 8, wanneer zij hun negatieve effecten prioriteren overeenkomstig artikel 8 ter, wanneer zij herstelmaatregelen ontwikkelen overeenkomstig artikel 8 quater, wanneer zij kennisgevings- en buitengerechtelijke grievenmechanismen opzetten overeenkomstig artikel 9naj wanneer zij hun verplichtingen uitvoeren overeenkomstig artikel 10.
6. Werknemers en hun vertegenwoordigers ontvangen van hun onderneming informatie over haar beleid voor passende zorgvuldigheid en de uitvoering daarvan, en hun betrokkenheid doet geen afbreuk aan de bestaande EU-en nationale wetgeving op het gebied van arbeids- en sociale rechten, alsook de toepasselijke collectieve overeenkomsten.
7. Bij het informeren en raadplegen van de getroffen belanghebbenden brengen ondernemingen obstakels voor betrokkenheid in kaart en zorgen zij ervoor dat de deelnemers niet te maken krijgen met vergelding of wraak, onder meer door de vertrouwelijkheid of anonimiteit te bewaren. Ondernemingen besteden in het bijzonder aandacht aan de behoeften van kwetsbare belanghebbenden en overlappende kwetsbaarheden en intersectionaliteit, zorgen voor een genderresponsieve benadering, en houden zich volledig aan de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de rechten van inheemse volken.
Amendement 207 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – titel
Klachtenprocedures
Kennisgevings- en buitengerechtelijk grievenmechanisme
Amendement 208 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 1
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen de in lid 2 genoemde personen en organisaties de mogelijkheid bieden om bij hen klachten in te dienen wanneer zij gerechtvaardigde bezorgdheid hebben over feitelijke of potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten met betrekking tot hun eigen activiteiten, de activiteiten van hun dochterondernemingen en hun waardeketens.
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen voorzien in een openbaar toegankelijk en doeltreffend kennisgevings- en buitengerechtelijk grievenmechanisme op operationeel niveau, dat kan worden gebruikt door de in lid 2 genoemde personen en organisaties om hen in kennis te stellen van grieven of om grieven te uiten en te verzoeken om herstel wanneer zij gerechtvaardigde informatie of bezorgdheid hebben over feitelijke of potentiële negatieve effecten op de mensenrechten of het milieu met betrekking tot de eigen activiteiten van de onderneming, de activiteiten van hun dochterondernemingen en hun waardeketens. De lidstaten garanderen dat ondernemingen kunnen zorgen voor die mogelijkheid om kennisgevingen en grieven in te dienen via samenwerkingsregelingen, waaronder sectorale initiatieven, met andere ondernemingen of organisaties, door deel te nemen aan mechanismen inzake grieven van meer belanghebbenden of door zich aan te sluiten bij een algemene kaderovereenkomst.
Amendement 209 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 2 – inleidende formule
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de klachten kunnen worden ingediend door:
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de grieven kunnen worden ingediend door:
Amendement 210 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 2 – punt a
a) personen die worden getroffen of redelijke gronden hebben om aan te nemen dat zij getroffen kunnen worden door een negatief effect,
a) personen die worden getroffen of redelijke gronden hebben om aan te nemen dat zij getroffen kunnen worden door een negatief effect, en de wettige vertegenwoordigers van die personen, of in gevallen waar er geen personen, groepen of gemeenschappen worden getroffen door een negatief effect op het milieu, betrouwbare en ervaren organisaties die onder meer de bescherming van het milieu als doel hebben,
Amendement 211 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 2 – punt c
c) organisaties uit het maatschappelijk middenveld die actief zijn op de gebieden die verband houden met de betrokken waardeketen.
Schrappen
Amendement 212 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat kennisgevingen kunnen worden ingediend door de in de punten a) en b) van lid 2 genoemde personen en organisaties, en daarnaast, voor zover zij niet onder deze punten vallen, door:
a) rechtspersonen of natuurlijke personen die de mensenrechten of het milieu verdedigen;
b) organisaties uit het maatschappelijk middenveld die actief zijn op de gebieden die verband houden met de betrokken waardeketen.
Amendement 213 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 3
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de ondernemingen een procedure vaststellen voor de behandeling van de in lid 1 bedoelde klachten, met inbegrip van een procedure indien de onderneming de klacht ongegrond acht, en dat zij de betrokken werknemers en vakbonden over deze procedures informeren. De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de klacht gegrond is, de negatieve effecten waarop de klacht betrekking heeft, worden geacht te zijn geïdentificeerd in de zin van artikel 6.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de ondernemingen een procedure vaststellen voor de behandeling van de in lid 1 bedoelde kennisgevingen en grieven, met inbegrip van een procedure indien de onderneming de kennisgevingen of grieven ongegrond acht, en dat zij de betrokken getroffen belanghebbenden en hun vertegenwoordigers, indien van toepassing en andere in lid 2 en lid 2 bis genoemde relevante personen of organisaties over deze procedures informeren. De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de kennisgeving of grief gegrond is, de negatieve effecten waarop de kennisgeving of grief betrekking heeft, worden geacht te zijn geïdentificeerd in de zin van artikel 6.
Amendement 214 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer ondernemingen kennisgevings- en grievenmechanismen vaststellen of eraan deelnemen, die mechanismen wettelijk, toegankelijk, voorspelbaar, rechtvaardig, transparant, compatibel met rechten en gender- en cultuurbewust zijn en dat zij zijn gebaseerd op betrokkenheid en dialoog. Kennisgevings- en grievenmechanismen worden opgezet en geëxploiteerd op een wijze die rekening houdt met de standpunten van de belanghebbenden en die aangepast is aan de behoeften van mensen die het kwetsbaarst kunnen zijn voor negatieve effecten. Ondernemingen stellen beleid en processen vast die de onafhankelijkheid van het kennisgevings- en grievenmechanisme handhaven, en voeren deze uit.
Amendement 215 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 3 ter (nieuw)
3 ter. Ondernemingen treffen maatregelen om ervoor te zorgen dat personen die kennisgevingen of grieven indienen niet te maken krijgen met vergelding of wraak, onder meer door ervoor te zorgen dat kennisgevingen en grieven anoniem of vertrouwelijk kunnen worden ingediend, overeenkomstig het nationaal recht, en zij stellen dienovereenkomstig beleidslijnen op en voeren deze uit. Wanneer informatie moet worden gedeeld, gebeurt dit op een wijze die de veiligheid van de belanghebbenden niet in gevaar brengt, onder meer door hun identiteit niet bekend te maken.
Amendement 216 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 3 quater (nieuw)
3 quater. De lidstaten zorgen ervoor dat personen die grieven indienen op grond van lid 2, wanneer zij deze niet anoniem indienen, het recht hebben om van de onderneming waarbij ze een grief hebben ingediend een tijdige en passende follow-up te ontvangen overeenkomstig lid 1, en dat zij het recht hebben om:
a) een motivering te ontvangen met de redenen waarom een grief al dan niet gegrond werd geacht, evenals informatie voer de genomen stappen en maatregelen;
b) samen te werken met vertegenwoordigers op passend niveau van de onderneming om potentiële of feitelijke negatieve effecten waarop de grief betrekking heeft, te bespreken;
c) te verzoeken dat ondernemingen feitelijke negatieve effecten herstellen of hiertoe bijdragen.
Amendement 217 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 4 – inleidende formule
4. De lidstaten zorgen ervoor dat de klagers het recht hebben
4. De lidstaten zorgen ervoor dat de personen die kennisgevingen indienen op grond van lid 2, wanneer zij deze niet anoniem indienen, het recht hebben om van de onderneming waarbij ze een kennisgeving hebben ingediend een tijdige en passende follow-up te ontvangen overeenkomstig lid 1, en dat zij het recht hebben
Amendement 218 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 4 – punt a
a) van de onderneming waarbij zij een klacht in de zin van lid 1 hebben ingediend, een passende follow-up van de klacht te verlangen, en
Schrappen
Amendement 219 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 4 – punt b
b) met vertegenwoordigers op passend niveau van de onderneming bijeen te komen om potentiële of feitelijke ernstige negatieve effecten waarop de klacht betrekking heeft, te bespreken.
Schrappen
Amendement 220 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid hebben om richtsnoeren te verstrekken aan ondernemingen en andere relevante actoren die verantwoordelijk zijn voor het opzetten en toepassen van kennisgevings- en grievenmechanismen, ook in verband met hun naleving van de in dit artikel uiteengezette criteria, en overeenkomstig de desbetreffende internationale normen.
Amendement 221 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 4 ter (nieuw)
4 ter. De indiening van een kennisgeving of grief uit hoofde van dit artikel is geen voorwaarde voor of belet de personen die deze indienen niet toegang te krijgen tot de procedure inzake gemotiveerde bezwaren uit hoofde van artikel 19 of tot gerechtelijke of andere buitengerechtelijke mechanismen, zoals de nationale contactpunten van de OESO, wanneer deze bestaan.
Amendement 222 Voorstel voor een richtlijn Artikel 10 – titel
Toezicht
Toezicht en controle
Amendement 223 Voorstel voor een richtlijn Artikel 10 – alinea 1
De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen hun eigen activiteiten en maatregelen, die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met de waardeketens van de onderneming, die van hun gevestigde zakelijke relaties periodiek evalueren om de doeltreffendheid van de identificatie, preventie, beperking, beëindiging en het tot een minimum beperken van de omvang van negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten te controleren. Deze beoordelingen zijn, in voorkomend geval, gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en vinden ten minste één keer per jaar plaats en telkens wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat er zich belangrijke nieuwe risico’s op deze negatieve effecten kunnen voordoen. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid wordt geactualiseerd overeenkomstig de resultaten van deze beoordelingen.
De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen de uitvoering van de maatregelen die zij overeenkomstig deze richtlijn hebben genomen voortdurend verifiëren en de geschiktheid en de doeltreffendheid ervan controleren. De controle en verificatie zijn, in voorkomend geval, gebaseerd op kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en vinden doorlopend plaats, rekening houdend met de aard, ernst en waarschijnlijkheid van de negatieve effecten in kwestie, en telkens wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat er zich belangrijke nieuwe risico’s op deze negatieve effecten kunnen voordoen. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid, het preventieplan en het corrigerende plan, worden in voorkomend geval herzien en geactualiseerd overeenkomstig de resultaten van deze beoordelingen.
Amendement 224 Voorstel voor een richtlijn Artikel 11 – alinea 1
De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die niet onderworpen zijn aan verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU verslag uitbrengen over de aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen door op hun website een jaarlijkse verklaring te publiceren in een taal die gebruikelijk is binnen de internationale zakenwereld. De verklaring wordt uiterlijk op 30 april van elk jaar gepubliceerd en heeft betrekking op het voorgaande kalenderjaar.
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die niet onderworpen zijn aan verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van de artikelen 19 bis, 29 bis en 40 bis van Richtlijn 2013/34/EU verslag uitbrengen over de aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen door op hun website een jaarlijkse verklaring te publiceren in ten minste één officiële taal van de Unie. De verklaring wordt uiterlijk twaalf maanden na de datum van de eindbalans van het boekjaar waarop de verklaring betrekking heeft, gepubliceerd. Voor niet-EU-ondernemingen bevat de verklaring informatie over de manier waarop contact kan worden opgenomen met de gemachtigde van de onderneming overeenkomstig artikel 16.
Amendement 225 Voorstel voor een richtlijn Artikel 11 – alinea 2
De Commissie stelt overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de inhoud van en de criteria voor deze in lid 1 bedoelde verslaglegging, waarbij informatie wordt gespecificeerd over de beschrijving van passende zorgvuldigheid, potentiële en feitelijke negatieve effecten en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen.
2. De Commissie stelt overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de inhoud van en de criteria voor deze in lid 1 bedoelde verslaglegging, waarbij zij erop toeziet dat deze in overeenstemming is met de openbaarmakingsvereisten voor passende zorgvuldigheid vastgesteld in artikel 40 van Richtlijn 2013/34/EU, en waarbij informatie wordt gespecificeerd over de beschrijving van passende zorgvuldigheid, potentiële en feitelijke negatieve effecten en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen. Deze verslaglegging moet voldoende gedetailleerd zijn om aan te tonen dat voldaan is aan de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn.
Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen zorgt de Commissie ervoor dat er geen overlapping is bij de rapportageverplichtingen voor de in artikel 3, punt a), iv), bedoelde ondernemingen die aan rapportagevereisten zijn onderworpen, dat die rekening houden met de belangrijkste negatieve effecten uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad, en dat tevens de in deze richtlijn vastgestelde minimumverplichtingen volledig in acht worden genomen.
Voor ondernemingen die geen website hebben, moeten de lidstaten een speciale website inrichten waarop de jaarlijkse verklaring van de ondernemingen wordt gepubliceerd.
Amendement 226 Voorstel voor een richtlijn Artikel 11 bis (nieuw)
Artikel 11 bis
Toegankelijkheid van informatie op het European Single Access Point (ESAP)
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer ondernemingen de overeenkomstig artikel 11, lid 1, van deze richtlijn opgestelde jaarlijkse verklaringen openbaar maken, zij die informatie op hetzelfde tijdstip voor toegankelijkheid op het op grond van Verordening (EU) XX/XXXX [ESAP-verordening] van het Europees Parlement en de Raad1 bis opgerichte ESAP aanleveren bij de in lid 3 van dit artikel genoemde verzamelende instantie.
Die informatie voldoet aan alle volgende vereisten:
a) de informatie is opgesteld in een voor data-extractie geschikt formaat in de zin van artikel 2, punt 3, van Verordening (EU) XX/XXXX [ESAP-verordening]1 ter of, wanneer zulks krachtens Uniewetgeving is voorgeschreven, in een machinaal leesbaar formaat in de zin van artikel 2, punt 13, van Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad1 quater;
b) de informatie gaat vergezeld van alle volgende metadata:
i) alle namen van de onderneming waarop de informatie betrekking heeft;
ii) de identificatiecode voor juridische entiteiten van de onderneming overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) XX/XXXX [ESAP-verordening];
iii) de grootte van de onderneming naar categorie overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) XX/XXXX [ESAP-verordening];
iv) het type informatie volgens de indeling van artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) XX/XXXX [ESAP-verordening];
v) de specifieke periode gedurende welke de informatie (in voorkomend geval) op ESAP beschikbaar moet worden gesteld.
2. Voor de toepassing van lid 1, punt b), ii), dragen de lidstaten er zorg voor dat ondernemingen een identificatiecode voor juridische entiteiten overeenkomstig artikel 7, lid 4, van Verordening (EU) XX/XXXX [ESAP-verordening] verkrijgen.
3. Uiterlijk op [1 dag voordat de verplichting voor ondernemingen om bij de verzamelende instantie in te dienen van toepassing wordt], met het doel om de in lid 1 bedoelde informatie beschikbaar te stellen op ESAP, duiden de lidstaten een van de in artikel 21, punt 2) van Richtlijn 2004/109/EG aangewezen mechanismen aan als de verzamelende instantie in de zin van artikel 2, punt 2) van Verordening (EU) XX/XXXX [ESAP verordening] en brengen de ESMA daarvan op de hoogte.
4. Om ervoor te zorgen dat de overeenkomstig lid 1, punten a) en b), aangeleverde data efficiënt worden verzameld en beheerd, wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen tot nadere bepaling van:
a) andere metadata waarvan de informatie vergezeld moet gaan;
b) de structurering van data in de informatie;
c) het feit of een machinaal leesbaar formaat vereist is en welk machinaal leesbaar formaat moet worden gebruikt.
__________________
1 bis Verordening (EU) XX/XXXX van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een European Single Access Point (ESAP) dat gecentraliseerde toegang biedt tot informatie die publiek beschikbaar is met betrekking tot financiële diensten, kapitaalmarkten en duurzaamheid (PB L [...] van […], blz. […]).
1 ter Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).
1 quater Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).
Amendement 227 Voorstel voor een richtlijn Artikel 12 – alinea 1
Om ondernemingen te ondersteunen bij de naleving van artikel 7, lid 2, punt b), en artikel 8, lid 3, punt c), stelt de Commissie richtsnoeren vast voor vrijwillige modelcontractbepalingen.
Om ondernemingen te ondersteunen bij de naleving van artikel 7, lid 2, punt b), en artikel 8, lid 3, punt c), stelt de Commissie, in overleg met de lidstaten en de betrokken belanghebbenden,vóór de eerste datum van toepassing van deze richtlijn richtsnoeren vast voor vrijwillige modelcontractbepalingen, die zijn afgestemd op de sector en de omvang van de onderneming. In deze modelcontractbepalingen wordt ten minste het volgende bepaald:
Amendement 228 Voorstel voor een richtlijn Artikel 12 – alinea 1 – punt a (nieuw)
a) de duidelijke toewijzing van taken tussen beide partijen bij het contract, tijdens hun lopende samenwerking, en het feit dat de contractbepalingen niet tot de overdracht van aansprakelijkheid voor de toepassing van passende zorgvuldigheid leiden; alsmede
Amendement 229 Voorstel voor een richtlijn Artikel 12 – alinea 1 – punt b (nieuw)
b) het feit dat onverminderd artikel 7, lid 5 en artikel 8, lid 6, ondernemingen bij een inbreuk op de contractbepalingen eerst passende maatregelen nemen overeenkomstig artikel 7, lid 4, en artikel 8, lid 5, en vermijden om een einde te stellen aan deze bepalingen.
Amendement 230 Voorstel voor een richtlijn Artikel 13 – alinea 1
Teneinde ondernemingen of autoriteiten van de lidstaten steun te bieden voor de wijze waarop ondernemingen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen moeten voldoen, kan de Commissie het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap en, waar passend, internationale instanties die deskundig zijn op het gebied van passende zorgvuldigheid, richtsnoeren uitvaardigen, ookvoor specifieke sectoren of specifieke negatieve effecten.
1. Teneinde ondernemingen of autoriteiten van de lidstaten steun te bieden voor de wijze waarop ondernemingen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen, onder meer met betrekking tot de rechten en bescherming zoals opgenomen in de bijlage, moeten voldoen, kan de Commissie, in overleg met de lidstaten, de Europese bedrijfstakoverkoepelende en sectorale sociale partners en andere relevante belanghebbenden, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap, de Europese Arbeidsautoriteit, de Europese Dienst voor extern optreden, het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb (EISMEA), de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en, waar passend, het OESO en andere internationale instanties die deskundig zijn op het gebied van passende zorgvuldigheid, duidelijke en gemakkelijk te begrijpen richtsnoeren uitvaardigen, waaronder algemene en sectorspecifieke richtsnoeren, om de naleving op praktische wijze te vergemakkelijken.
Amendement 231 Voorstel voor een richtlijn Artikel 13 – alinea 1 bis (nieuw)
1 bis. Om ondernemingen of autoriteiten van de lidstaten steun te bieden voor de wijze waarop ondernemingen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen moeten voldoen, kan de Commissie, omvatten de richtsnoeren het volgende:
a) informatie over de uitvoering van de op ondernemingen van toepassing zijnde normen op het gebied van de mensenrechten en het milieu, op basis van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, zoals uiteengezet in de OESO-zorgvuldigheidsrichtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap en de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten;
b) lijsten van risicofactoren en begeleidende richtsnoeren, met inbegrip van risico’s op het niveau van de onderneming, geografische risicofactoren en sectorale risicofactoren;
c) sectorspecifieke richtsnoeren, met name voor de volgende sectoren, in overeenstemming met huidige of toekomstige OESO-richtsnoeren:
i) de productie, groot- en detailhandel van textiel, kleding, bont, leder en verwante producten (met inbegrip van schoeisel),
ii) landbouw, waterbevoorrading, het beheer van bodem en hulpbronnen, met inbegrip van natuurbehoud, bosbouw, visserij (met inbegrip van aquacultuur), de rubberindustrie, productie van voedingsproducten, de marketing van en de reclame voor voeding en dranken, en de groot- en detailhandel van landbouwgrondstoffen, levende dieren, producten van dierlijke oorsprong, hout, voeding en dranken, en afvalbeheer;
iii) de winning van delfstoffen, de ontginning, de raffinage, het vervoer en de behandeling van minerale hulpbronnen, ongeacht waar zij worden ontgonnen (met inbegrip van ruwe aardolie, aardgas, steenkool, ligniet, metalen en metaalertsen, evenals andere niet-metaalhoudende mineralen en producten uit steengroeven), de productie van basisproducten van metaal, andere niet-metaalhoudende minerale producten en vervaardigde producten van metaal (met uitzondering van machines en apparaten), en de groothandel in minerale hulpbronnen, mineraalhoudende basisproducten en halffabricaten (met inbegrip van metalen en metaalertsen, bouwmaterialen, brandstoffen, chemicaliën en andere halffabricaten), de bouwsector en de energiesector;
iv) de verlening van financiële diensten, investeringsdiensten en -activiteiten, en andere financiële diensten;
d) informatie over de manier waarop versterkte passende zorgvuldigheid in conflictgebieden kan worden toegepast;
e) informatie over de manier waarop middelen en informatie tussen ondernemingen en andere juridische entiteiten kunnen worden gedeeld, teneinde negatieve effecten te voorkomen, te beperken en te herstellen in overeenstemming met het mededingingsrecht;
f) informatie over de manier waarop de specifieke behoeften van kmo’s in aanmerking kunnen worden genomen;
g) informatie over de invoering van een kennisgevings- en buitengerechtelijk grievenmechanisme,
h) informatie over verantwoorde terugtrekking en een beoordeling en dynamische opsomming van contexten waarin negatieve effecten systemisch zijn of door de staat gesponsord worden;
i) praktische richtsnoeren over d manier waarop getroffen belanghebbenden kunnen worden geïdentificeerd en betrokken;
j) informatie over het faciliteren door lidstaten van toegang tot de rechter voor slachtoffers en het voorkomen van vergelding ten aanzien van getroffen belanghebbenden;
k) praktische sturing voor het ontwikkelen en uitvoeren van prioriteringsstrategieën, met inbegrip van praktische sturing voor het in acht nemen van de evenredigheid en het stellen van prioriteiten, wat effecten, sectoren en geografische gebieden betreft, met betrekking tot zorgvuldigheidsverplichtingen, afhankelijk van de omvang en de sector van de onderneming;
l) informatie over verantwoorde aankooppraktijken;
m) informatie over gender- en cultuurbewuste passende zorgvuldigheid, en maatregelen die ondernemingen moeten nemen om de uitdagingen aan te pakken waarmee kleine boeren worden geconfronteerd, met inbegrip van toegang tot een leefbaar inkomen;
n) informatie over manieren om een veilige, participatieve inzameling van onafhankelijke gegevens over mensenrechtenschendingen, goed bestuur en milieu- en klimaatschade te ondersteunen, en om de maatregelen te treffen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de gegevens in aanmerking worden genomen;
o) informatie voor EU-exportkredietinstellingen om ertoe bij te dragen dat de fondsen en exportkredieten van de EU en de lidstaten overeenkomstig de beginselen van deze richtlijn functioneren.
Amendement 232 Voorstel voor een richtlijn Artikel 13 – alinea 1 ter (nieuw)
1 ter. De richtsnoeren worden uiterlijk op ... beschikbaar gesteld. [1 jaar vóór de datum waarop de verplichtingen voor ondernemingen uit hoofde van deze richtlijn in werking treden], in een gratis en gemakkelijk toegankelijk formaat, ook digitaal, en in alle officiële talen van de Unie. De Commissie evalueert periodiek de relevantie van haar richtsnoeren en past deze aan, onder meer aan nieuwe beste praktijken.
Amendement 233 Voorstel voor een richtlijn Artikel 13 – alinea 1 quater (nieuw)
1 quater. Landeninformatiebladen worden door de Commissie regelmatig bijgewerkt en openbaar gemaakt om actuele informatie te verstrekken over de internationale akkoorden en verdragen die zijn geratificeerd door elk van de handelspartners van de Unie. De Commissie verzamelt en publiceert handels- en douanegegevens over de herkomst van grondstoffen, halffabricaten en eindproducten, en publiceert informatie over het risico van potentiële of feitelijke effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur met betrekking tot bepaalde landen of regio’s, sectoren en subsectoren, en producten.
Amendement 234 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 1
1. Teneinde ondernemingen en de partners waarmee deze in hun waardeketens gevestigde zakelijke relaties onderhouden, te informeren en te ondersteunen bij hun inspanningen om te voldoen aan de verplichtingen die uit deze richtlijn voortvloeien, zetten de lidstaten, afzonderlijk of gezamenlijk, specifieke websites, platformen of portalen op en beheren deze. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de kmo’s in de waardeketens van ondernemingen.
1. Vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn, zien de lidstaten, met ondersteuning van de Commissie, toe op de ontwikkeling en uitvoering van maatregelen en toolboxen teneinde ondernemingen en de partners waarmee deze in hun waardeketens zakelijke relaties onderhouden, te informeren, te adviseren en te ondersteunen bij hun inspanningen om te voldoen aan de verplichtingen die uit deze richtlijn voortvloeien, en zetten de lidstaten, afzonderlijk of gezamenlijk, specifieke gebruiksvriendelijke websites, platformen of portalen op en beheren deze. Deze informatie, dit advies en deze ondersteuning hebben een praktisch karakter en zijn met name toegesneden op de specifieke behoeften van kmo’s. De lidstaten zorgen er ook voor dat opleiding over de toepassing van passende zorgvuldigheid ter beschikking wordt gesteld van ondernemingen. Daarbij zien de lidstaten toe op de complementariteit en samenhang met vergelijkbare reeds bestaande maatregelen, zoals de informatie en promotie door de nationale contactpunten van de OESO wordt aangeboden.
Amendement 235 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De Commissie richt een specifiek digitaal portaal in dat ondernemingen kunnen gebruiken om kosteloos toegang te krijgen tot alle modellen en informatie met betrekking tot alle verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van deze richtlijn en andere wetgevende Unieinstrumenten, specifiek toegespitst op de onderneming op basis van haar omvang, sector, producten, diensten, risicopositie enz., alsook toegang tot informatie over financiering en mogelijke aanbestedingen teneinde hun verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid te kunnen uitvoeren, naleven en benutten.
Amendement 236 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 1 ter (nieuw)
1 ter. De lidstaten verstrekken informatie en steun voor belanghebbenden en hun vertegenwoordigers om hun betrokkenheid rond passende zorgvuldigheid in praktijk te brengen, voor de ontwikkeling van hun capaciteit, en verstrekken hen informatie en bijstand om hun toegang tot de rechter te vergemakkelijken. Dit omvat juridisch advies en het individueel of gezamenlijk opzetten en exploiteren van specifieke websites, platformen of portalen. De lidstaten kunnen belanghebbenden ook financiële steun verlenen om het bewustzijn te vergroten en de toegang tot de rechten die hen uit hoofde van deze richtlijn zijn toegekend te vergemakkelijken, alsook ondersteuning en bescherming voor getroffen belanghebbenden waar het potentiële of feitelijke negatieve effecten op zakelijke activiteiten betreft.
Amendement 237 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 2
2. Onverminderd de toepasselijke voorschriften inzake staatssteun, kunnen de lidstaten kmo’s financieel ondersteunen.
2. Onverminderd de toepasselijke voorschriften inzake staatssteun, verlenen de lidstaten kmo’s zo nodig financiële en andere ondersteuning.
Amendement 238 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 3
3. De Commissie kan de steunmaatregelen van de lidstaten aanvullen door voort te bouwen op bestaande maatregelen van de EU ter ondersteuning van passende zorgvuldigheid in de EU en in derde landen, en kan met nieuwe maatregelen komen, waaronder het faciliteren van gezamenlijke initiatieven van belanghebbenden om ondernemingen te helpen aan hun verplichtingen te voldoen.
3. De Commissie stelt in het kader van het Enterprise Europe Network adviseurs op het gebied van passende zorgvuldigheid aan en vult, onder meer met het oog op consistente toepassing de steunmaatregelen van de lidstaten aan door voort te bouwen op bestaande maatregelen van de EU ter ondersteuning van passende zorgvuldigheid in de EU en in derde landen, en kan met nieuwe maatregelen komen, waaronder het faciliteren van gezamenlijke initiatieven van belanghebbenden om ondernemingen te helpen aan hun verplichtingen te voldoen.
Amendement 239 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de samenwerkings- en handelsinstrumenten van de Unie de ontwikkeling van een stimulerend klimaat in derde landen ondersteunen, alsook de ontwikkeling en de versterking van samenwerkings- en partnerschapsmechanismen met derde landen, en voortbouwen op bestaande instrumenten, om de onderliggende oorzaken van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu aan te pakken en de capaciteit van economische actoren in derde landen opbouwen met het oog op de eerbiediging van het milieu en de mensenrechten.
Amendement 240 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 4
4. Ondernemingen kunneneen beroep doen op sectorale regelingen en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, om de nakoming van hun verplichtingen als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11 van deze richtlijn te ondersteunen, voor zover dergelijke regelingen en initiatieven geschikt zijn om de nakoming van die verplichtingen te ondersteunen. De Commissie en de lidstaten kunnen de verspreiding van informatie over dergelijke regelingen of initiatieven en de resultaten ervan faciliteren. De Commissie kan, in samenwerking met de lidstaten, richtsnoeren uitvaardigen voor de beoordeling van de geschiktheid van regelingen van het bedrijfsleven en initiatieven van meerdere belanghebbenden.
4. Onverminderd de artikelen 18, 19 en 22, kunnen ondernemingen deelnemen aan sectorale initiatieven en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, om de nakoming van aspecten van hun zorgvuldigheidsverplichtingen als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11 van deze richtlijn te ondersteunen, voor zover dergelijke initiatieven geschikt zijn om de nakoming van de desbetreffende verplichtingen te ondersteunen. Zij kunnen bijzonder geschikt zijn om sectorbrede risico-identificaties te ondersteunen, door tools voor specifieke risico’s te beperken, de aanwending van de invloed van ondernemingen te coördineren om herstel mogelijk te maken, en toegang te bieden tot een grievenmechanisme. De Commissie zorgt in samenwerking met de lidstaten, de OESO, het OHCHR en betrokken belanghebbenden voor het volgende;
Amendement 241 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 4 – punt a (nieuw)
a) richtsnoeren en een methodologie uitvaardigen om het toepassingsgebied, de afstemming op deze richtlijn en de geloofwaardigheid te beoordelen, onder meer wat transparantie, governance, toezichtmechanismen en verantwoordingsplicht betreft van deelnemende ondernemingen, van initiatieven van afzonderlijke sectoren of meerdere belanghebbenden, voortbouwend op de OESO-methodologie om afstemming te beoordelen;
Amendement 242 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 4 – punt b (nieuw)
b) een gecentraliseerd en openbaar digitaal platform oprichten voor ondernemingen, regeringen en andere belanghebbenden om toegang te krijgen tot gratis beoordelingen van onafhankelijke derde partijen over het toepassingsgebied, de afstemming en de geloofwaardigheid van initiatieven van onafhankelijke sectoren of meerdere belanghebbenden, op basis van de door Commissie ontwikkelde methodologie opgenomen in punt a). Beoordelingen door een onafhankelijke derde kunnen worden uitgevoerd door de lidstaten, de OESO of andere onafhankelijke derde beoordelaars;
Amendement 243 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 4 – punt c (nieuw)
c) de verspreiding van andere relevante informatie over het toepassingsgebied, de afstemming op deze richtlijn en de geloofwaardigheid van dergelijke sectorale initiatieven of initiatieven met meerdere belanghebbenden en de resultaten ervan faciliteren. De lidstaten bevorderen de ontwikkeling van passende sectorale regelingen of initiatieven van meerdere belanghebbenden om ondernemingen in specifieke sectoren te ondersteunen of over specifieke kwesties waar sprake is van ernstige duurzaamheidsrisico’s, maar waar dergelijke initiatieven ontbreken.
Amendement 244 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. Onverminderd de artikelen 18, 19 en 22, kunnen ondernemingen een beroep doen op verificatie door een onafhankelijke derde om de nakoming van aspecten van hun zorgvuldigheidsverplichtingen als bedoeld in de artikelen 5 tot en met 11 van deze richtlijn te ondersteunen, voor zover dergelijke verificaties geschikt zijn om de nakoming van de desbetreffende verplichtingen te ondersteunen. Commissie stelt overeenkomstig artikel 28 een gedelegeerde handeling vast met betrekking tot de minimumnormen voor de verificatie door een onafhankelijke derde waaronder normen inzake transparantie.
Amendement 245 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 – lid 4 ter (nieuw)
4 ter. Betrokken belanghebbenden kunnen kennisgevingen en grieven indienen overeenkomstig artikel 9 via sectorale initiatieven en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, waaraan de onderneming deelneemt.
Amendement 246 Voorstel voor een richtlijn Artikel 14 bis (nieuw)
Artikel 14 bis
Centrale helpdesk
1. Elke lidstaat wijst één of meer nationale helpdesks voor passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid aan. De lidstaten mogen deze taak toekennen aan een bestaande autoriteit zoals de nationale contactpunten indien deze aanwezig is, maar moeten erop toezien dat de centrale helpdesks functioneel onafhankelijk zijn van de taken en de rol van de toezichthoudende autoriteiten.
2. Ondernemingen kunnen via dit contactpunt aanvullend advies inwinnen en extra ondersteuning en informatie krijgen over hoe zij het best aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen kunnen voldoen, onder meer over de rol van gezamenlijke sectorale initiatieven en initiatieven met meerdere belanghebbenden bij het ondersteunen en bijstaan van ondernemingen om aan specifieke aspecten van hun zorgvuldigheidsverplichtingen te voldoen.
3. De centrale helpdesks kunnen ook contact onderhouden met elkaar om grensoverschrijdende samenwerking te waarborgen en waar passend zorgen de lidstaten ervoor dat de centrale helpdesks afstemmen met andere uitvoeringsorganen van andere relevante internationale instrumenten, zoals de nationale contactpunten van de OESO.
Amendement 247 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 – lid 1
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt a),en artikel 2, lid 2, punt a), een plan vaststellen om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs. In dit plan wordt met name, op basis van informatie waarover de onderneming redelijkerwijs kan beschikken, vastgesteld in welke mate de klimaatverandering een risico vormt voor of een effect is van de activiteiten van de onderneming.
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen als bedoeld in artikel 2 een transitieplan ontwikkelen en uitvoeren in overeenstemming met de rapportagevereisten van artikel 19 bis van verordening (EU) 2021/0104 (CSRD) om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming afgestemd zijn op de doelstellingen van de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs, en op de doelstelling om tot klimaatneutraliteit te komen als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1119 (de “Europese klimaatwet”) voor wat betreft haar activiteiten in de Unie, met inbegrip van de klimaatneutraliteitsdoelstelling voor 2050 en de klimaatdoelstelling voor 2030. Dit plan omvat een omschrijving van:
Amendement 248 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 – lid 1 – punt a (nieuw)
a) de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming ten aanzien van risico’s in verband met klimaataspecten;
Amendement 249 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 – lid 1 – punt b (nieuw)
b) de kansen voor de onderneming op het gebied van klimaataspecten;
Amendement 250 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 – lid 1 – punt c (nieuw)
c) waar passend de identificatie van en een toelichting op de decarbonisatiehefbomen op het niveau van de activiteiten en de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van de blootstelling van de onderneming aan kolen-, olie- en gasgerelateerde activiteiten als bedoeld in artikel 19 bis, lid 2, punt a), iii), en artikel 29 bis, lid 2, punt a), iii), van Richtlijn 2013/34/EU;
Amendement 251 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 – lid 1 – punt d (nieuw)
d) de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming rekening wordt gehouden met de belangen van de getroffen belanghebbenden van de onderneming en met de effecten van de onderneming op klimaatverandering;
Amendement 252 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 – lid 1 – punt e (nieuw)
e) de wijze waarop de strategie van de onderneming is uitgevoerd en uitgevoerd zal worden wat betreft klimaataspecten, met inbegrip van financiële en investeringsplannen;
Amendement 253 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 – lid 1 – punt f (nieuw)
f) een overzicht van de tijdsgebonden streefcijfers in verband met klimaatverandering zoals vastgesteld door de onderneming voor emissies die binnen de toepassingsgebieden 1 en 2, en, in voorkomend geval, toepassingsgebied 3 vallen, waar passend met inbegrip van absolute streefcijfers voor de reductie van emissies van broeikasgassen voor 2030 en verder in vijfjaarlijkse stappen tot 2050, gebaseerd op sluitende wetenschappelijke bewijzen en een beschrijving van de vooruitgang die de onderneming heeft geboekt in de richting van het verwezenlijken van die doelstellingen;
Amendement 254 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 – lid 1 – punt g (nieuw)
g) een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen ten aanzien van klimaataspecten.
Amendement 255 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 – lid 2
2. De lidstaten zorgen ervoor dat, indien de klimaatverandering geïdentificeerd is of had moeten zijn als een belangrijk risico voor of een belangrijk effect van de activiteiten van de onderneming, de onderneming emissiereductiedoelstellingen in haar plan opneemt.
Schrappen
Amendement 256 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 – lid 3
3. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen bij de vaststelling van variabele beloning naar behoren rekening houden met de naleving van de in de leden 1 en 2 bedoelde verplichtingen, indien de variabele beloning is gekoppeld aan de bijdrage van een bestuurder aan de bedrijfsstrategie en de langetermijnbelangen en -duurzaamheid van de onderneming.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat bestuurders verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de in dit artikel uiteengezette verplichtingen en dat ondernemingen met gemiddeld meer dan 1 000 werknemers over een relevant en doeltreffend beleid beschikken om te waarborgen dat een deel van een eventuele variabele beloning voor bestuurders is gekoppeld aan het in dit artikel bedoelde transitieplan van de onderneming. Dit beleid wordt vastgesteld door de jaarlijkse algemene vergadering.
Amendement 257 Voorstel voor een richtlijn Artikel 17 – lid 1
1. Elke lidstaat wijst een of meer toezichthoudende autoriteiten aan die toezicht houden op de naleving van de in de nationale bepalingen neergelegde verplichtingen, vastgesteld uit hoofde van de artikelen 6 tot en met 11 en artikel 15, leden 1 en 2 (“toezichthoudende autoriteit”).
1. Elke lidstaat wijst een of meer toezichthoudende autoriteiten aan die toezicht houden op de naleving van de in de nationale bepalingen neergelegde verplichtingen, vastgesteld uit hoofde van deze richtlijn (“toezichthoudende autoriteit”).
Amendement 258 Voorstel voor een richtlijn Artikel 17 – lid 6
6. Uiterlijk op de in artikel 30, lid 1, punt a), genoemde datum stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de namen en contactgegevens van de overeenkomstig dit artikel aangewezen toezichthoudende autoriteiten, alsook van hun respectieve bevoegdheden wanneer er meerdere toezichthoudende autoriteiten worden aangewezen. Zij stellen de Commissie in kennis van eventuele wijzigingen.
6. Uiterlijk op de in artikel 30, lid 1, punt a), genoemde datum stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de namen en contactgegevens van de overeenkomstig dit artikel aangewezen toezichthoudende autoriteiten en,indien van toepassing, de respectieve bevoegdheden van deze autoriteiten, alsook van hun respectieve bevoegdheden wanneer er meerdere toezichthoudende autoriteiten worden aangewezen. Zij stellen de Commissie in kennis van eventuele wijzigingen.
Amendement 259 Voorstel voor een richtlijn Artikel 17 – lid 7
7. De Commissie maakt een lijst van de toezichthoudende autoriteiten toegankelijk voor het publiek, onder meer op haar website. De Commissie werkt de lijst regelmatig bij op basis van de van de lidstaten ontvangen informatie.
7. De Commissie maakt een lijst van de toezichthoudende autoriteiten toegankelijk voor het publiek, onder meer op haar website en, wanneer er in een lidstaat verschillende toezichthoudende autoriteiten zijn, vermeldt zij de respectieve bevoegdheden van die autoriteiten. De Commissie werkt de lijst regelmatig bij op basis van de van de lidstaten ontvangen informatie.
Amendement 260 Voorstel voor een richtlijn Artikel 17 – lid 8
8. De lidstaten waarborgen de onafhankelijkheid van de toezichthoudende autoriteiten en zien erop toe dat zij, evenals alle personen die voor hen werken of gewerkt hebben en de auditoren of deskundigen die namens hen optreden, hun bevoegdheden onpartijdig, op transparante wijze en met inachtneming van het beroepsgeheim uitoefenen. De lidstaten zorgen er met name voor dat de autoriteit juridisch en functioneel onafhankelijk is van de ondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen of van andere marktbelangen, dat haar personeel en de personen die belast zijn met het beheer ervan vrij zijn van belangenconflicten, onderworpen zijn aan geheimhoudingsplicht, en dat zij zich onthouden van alle handelingen die onverenigbaar zijn met hun taken.
8. De lidstaten waarborgen de onafhankelijkheid van de toezichthoudende autoriteiten en zien erop toe dat zij, evenals alle personen die voor hen werken of gewerkt hebben en de personen die namens hen optreden, hun bevoegdheden onpartijdig, op transparante wijze en met inachtneming van het beroepsgeheim uitoefenen. De lidstaten zorgen er met name voor dat de autoriteit juridisch en functioneel onafhankelijk is van de ondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen of van andere marktbelangen, dat haar personeel en de personen die belast zijn met het beheer ervan vrij zijn van belangenconflicten, onderworpen zijn aan geheimhoudingsplicht, en dat zij zich onthouden van alle handelingen die onverenigbaar zijn met hun taken.
Amendement 261 Voorstel voor een richtlijn Artikel 17 – lid 8 bis (nieuw)
8 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten een jaarverslag op hun website publiceren en beschikbaar stellen met informatie over hun activiteiten in het verleden, hun toekomstige werkplan en hun prioriteiten, en de ernstigste kwesties inzake niet-naleving.
Amendement 262 Voorstel voor een richtlijn Artikel 17 – lid 8 ter (nieuw)
8 ter. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de rol van uitvoeringsorganen van andere relevante internationale instrumenten, zoals de nationale contactpunten van de OESO, erkennen. De Commissie kan in overleg met relevante internationale instanties richtsnoeren opstellen over de coördinatie tussen de toezichthoudende autoriteiten en die internationale instanties.
Amendement 263 Voorstel voor een richtlijn Artikel 18 – lid 1
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten over passende bevoegdheden en middelen beschikken om de hen krachtens deze richtlijn toevertrouwde taken uit te voeren, met inbegrip van de bevoegdheid om informatie op te vragen en onderzoeken te verrichten met betrekking tot de naleving van de in deze richtlijn omschreven verplichtingen.
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten onafhankelijk en onpartijdig zijn en over passende bevoegdheden, middelen en deskundigheid beschikken om de hen krachtens deze richtlijn toevertrouwde taken uit te voeren, met inbegrip van de bevoegdheid om ondernemingen op te dragen informatie te verstrekken en onderzoeken te verrichten, in voorkomend geval met inbegrip van inspecties ter plaatse en het horen van relevante belanghebbenden, met betrekking tot de naleving van de in deze richtlijn omschreven verplichtingen.
Amendement 264 Voorstel voor een richtlijn Artikel 18 – lid 4 – alinea 2
Het nemen van corrigerende maatregelen sluit het opleggen van administratieve sancties of het doen ontstaan van wettelijke aansprakelijkheid in geval van schade, overeenkomstig respectievelijk de artikelen 20 en 22, niet uit.
Het nemen van corrigerende maatregelen sluit het opleggen van administratieve sancties of het doen ontstaan van wettelijke aansprakelijkheid in geval van schade, onder meer overeenkomstig respectievelijk de artikelen 20 en 22, niet uit.
Amendement 265 Voorstel voor een richtlijn Artikel 18 – lid 5 – punt b
b) geldboeten op te leggen overeenkomstig artikel 20;
b) sancties op te leggen overeenkomstig artikel 20;
Amendement 266 Voorstel voor een richtlijn Artikel 18 – lid 5 – punt c
c) tussentijdse maatregelen vast te stellen om het risico van ernstige en onherstelbare schade te voorkomen.
c) tussentijdse maatregelen vast te stellen om het risico van ernstige of onherstelbare schade te voorkomen;
Amendement 267 Voorstel voor een richtlijn Artikel 18 – lid 5 – punt c bis (nieuw)
c bis) de geldigheid van prioriteringsstrategieën te beoordelen zoals voorzien in artikel 8 bis en een herziening te gelasten indien niet aan de vereisten voor dergelijke strategieën is voldaan.
Amendement 268 Voorstel voor een richtlijn Artikel 18 – lid 7
7. De lidstaten zorgen ervoor dat elke natuurlijke of rechtspersoon het recht heeft om een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen tegen een hem betreffend juridisch bindend besluit van een toezichthoudende autoriteit.
7. De lidstaten zorgen ervoor dat elke natuurlijke of rechtspersoon het recht heeft om een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen tegen een hem betreffend juridisch bindend besluit van een toezichthoudende autoriteit, overeenkomstig het nationaal recht en onverminderd de voorschriften van de lidstaten inzake het recht van beroep van ondernemingen en andere relevante waarborgen.
Amendement 269 Voorstel voor een richtlijn Artikel 18 – lid 7 bis (nieuw)
7 bis. De toezichthoudende autoriteiten maken een lijst bekend van alle ondernemingen onder hun jurisdictie die onder deze richtlijn vallen en actualiseren deze lijst regelmatig, zonder dat deze persoonsgegevens bevat in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679. De lijsten van ondernemingen waarop deze richtlijn van toepassing is, bevatten in voorkomend geval links naar de verklaringen van ondernemingen inzake hun passende zorgvuldigheid.
Amendement 270 Voorstel voor een richtlijn Artikel 18 – lid 7 ter (nieuw)
7 ter. De lidstaten garanderen dat de toezichthoudende autoriteiten dossiers bijhouden over de in lid 1 bedoelde onderzoeken, waarin met name de aard en de resultaten van de onderzoeken worden aangegeven, alsmede over alle herstelmaatregelen waarvan kennis is gegeven uit hoofde van lid 5.
Amendement 271 Voorstel voor een richtlijn Artikel 18 – lid 7 quater (nieuw)
7 quater. De besluiten van toezichthoudende autoriteiten met betrekking tot de naleving van deze richtlijn door een onderneming doen geen afbreuk aan de wettelijke aansprakelijkheid van de onderneming krachtens artikel 22. In de context van lopende gerechtelijk procedures in verband met wettelijke aansprakelijkheid en indien het gerecht daarom verzoekt, delen de toezichthoudende autoriteiten alle informatie over een bepaalde onderneming waarover zij beschikken met de rechtbank waar het rechtsgeding uit hoofde van artikel 22 zal plaatsvinden.
Amendement 272 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer personen die gemotiveerde bezwaren indienen daarom verzoeken, de toezichthoudende autoriteit de nodige maatregelen neemt voor de passende bescherming van de identiteit van die persoon en hun persoonsgegevens die, indien bekendgemaakt, schadelijk zouden zijn voor die persoon.
Amendement 273 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19 – lid 2
2. Wanneer het gemotiveerde bezwaar onder de bevoegdheid van een andere toezichthoudende autoriteit valt, geeft de autoriteit die het bezwaar ontvangt, dit door aan die autoriteit.
2. Wanneer het gemotiveerde bezwaar onder de bevoegdheid van een andere toezichthoudende autoriteit valt, geeft de autoriteit die het bezwaar ontvangt, dit door aan die autoriteit en stelt zij de persoon die een gemotiveerd bezwaar zoals bepaald in lid 1 heeft ingediend daarvan in kennis.
Amendement 274 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19 – lid 3
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de gemotiveerde bezwaren beoordelen en, in voorkomend geval, hun bevoegdheden als bedoeld in artikel 18 uitoefenen.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten de gemotiveerde bezwaren beoordelen en, in voorkomend geval, hun bevoegdheden als bedoeld in artikel 18 binnen een redelijke termijn uitoefenen.
Amendement 275 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19 – lid 4
4. De toezichthoudende autoriteit stelt de in lid 1 bedoelde persoon zo spoedig mogelijk en in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van nationaal recht en met inachtneming van het Unierecht in kennis van het resultaat van de beoordeling van zijn gemotiveerde bezwaar en zal dit met redenen omkleden.
4. De toezichthoudende autoriteit stelt de in lid 1 bedoelde persoon zo spoedig mogelijk en in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van nationaal recht en met inachtneming van het Unierecht in kennis van het resultaat van de beoordeling van zijn gemotiveerde bezwaar en van haar beslissing om het verzoek om maatregelen in te willigen of af te wijzen, zal dit met redenen omkleden en een beschrijving verstrekken van de stappen maatregelen die zij verder zal nemen.De toezichthoudende autoriteiten kunnen toestaan dat aanvullende informatie wordt verstrekt door de persoon die het bezwaar heeft ingediend.
Amendement 276 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthoudende autoriteiten gemakkelijk toegankelijke kanalen inrichten voor de ontvangst van bezwaren. De procedures voor het indienen van gemotiveerde bezwaren zijn eerlijk, billijk, snel en kosteloos. De lidstaten dragen er zorg voor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over toegang tot administratieve en rechterlijke toetsingsprocedures.
Amendement 277 Voorstel voor een richtlijn Artikel 19 – lid 5
5. De lidstaten zorgen ervoor dat de personen die overeenkomstig dit artikel een gemotiveerd bezwaar hebben ingediend en overeenkomstig het nationale recht een rechtmatig belang bij de zaak hebben, toegang hebben tot een procedure voor een rechtbank of een andere onafhankelijke en onpartijdige overheidsinstantie die bevoegd is de beslissingen, het handelen of het verzuim van de krachtens deze richtlijn bevoegde instantie aan de procedurele en materieelrechtelijke voorschriften te toetsen.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat de personen die overeenkomstig dit artikel een gemotiveerd bezwaar hebben ingediend, toegang hebben tot een procedure voor een rechtbank of een andere onafhankelijke en onpartijdige overheidsinstantie die bevoegd is de beslissingen, het handelen of het verzuim van de krachtens deze richtlijn bevoegde instantie aan de procedurele en materieelrechtelijke voorschriften te toetsen.
Amendement 278 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2
2. Bij de beslissing over het al dan niet opleggen van sancties en zo ja, bij het bepalen van de aard en het passende niveau ervan, wordt naar behoren rekening gehouden met de inspanningen van de onderneming om te voldoen aan eventuele herstelmaatregelen die een toezichthoudende autoriteit van haar verlangt, eventuele investeringen en gerichte steun uit hoofde van de artikelen 7 en 8, alsmede samenwerking met andere entiteiten om negatieve effecten in haar waardeketens aan te pakken, al naargelang het geval.
2. Bij de beslissing over het al dan niet opleggen van sancties en zo ja, bij het bepalen van de aard en het passende niveau ervan, wordt naar behoren rekening gehouden met:
Amendement 279 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2 – punt a (nieuw)
a) de inspanningen van de onderneming om te voldoen aan eventuele herstelmaatregelen die een toezichthoudende autoriteit van haar verlangt;
Amendement 280 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2 – punt b (nieuw)
b) eventuele investeringen en gerichte steun uit hoofde van de artikelen 7 en 8;
Amendement 281 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2 – punt c (nieuw)
c) elke samenwerking met andere entiteiten om negatieve effecten in haar waardeketens aan te pakken;
Amendement 282 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2 – punt d (nieuw)
d) de ernst en de duur van de inbreuk van de onderneming, of de ernst van de effecten die zich hebben voorgedaan;
Amendement 283 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2 – punt e (nieuw)
e) de mate waarin de prioriteringsbesluiten redelijk en geloofwaardig waren en te goeder trouw werden genomen;
Amendement 284 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2 – punt f (nieuw)
f) eerdere inbreuken van de onderneming op nationale bepalingen die uit hoofde van deze richtlijn zijn vastgesteld;
Amendement 285 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2 – punt g (nieuw)
g) de door de onderneming als gevolg van de inbreuk behaalde financiële voordelen of vermeden verliezen, indien daarover informatie beschikbaar is;
Amendement 286 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2 – punt h (nieuw)
h) sancties die met betrekking tot vergelijkbare inbreuken in andere lidstaten zijn opgelegd;
Amendement 287 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2 – punt i (nieuw)
i) het feit of de onderneming klachten of voorstellen van personen of belanghebbenden heeft behandeld, onder meer overeenkomstig artikel 9;
Amendement 288 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2 – punt j (nieuw)
j) andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.
Amendement 289 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 2bis (nieuw)
2 bis. Ten minste de volgende maatregelen en sancties worden vastgesteld:
a) geldboeten;
b) een publieke verklaring waarin wordt aangegeven dat de onderneming verantwoordelijk is en wat de aard is van de inbreuk;
c) De verplichting om een maatregel te nemen, waaronder het staken van het gedrag dat de inbreuk oplevert, en het zich te onthouden van elke herhaling van dat gedrag;
d) de opschorting van het vrije verkeer of de uitvoer van producten.
Amendement 290 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 3
3. Wanneer geldboetes worden opgelegd, worden deze gebaseerd op de omzet van de onderneming.
3. Wanneer geldboetes worden opgelegd, worden deze gebaseerd op de wereldwijde netto-omzet van de onderneming. De maximumgrens voor geldboetes bedraagt ten minste 5 % van de wereldwijde netto-omzet van de onderneming in het boekjaar dat voorafgaat aan het boetebesluit.
Amendement 291 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 3 – alinea 1 bis (nieuw)
De lidstaten dragen er zorg voor dat bij de berekening van de administratieve geldboeten voor in artikel 2, lid 1, onder b) en artikel 2, lid 2, onder b) bedoelde ondernemingen rekening wordt gehouden met de door die onderneming gerapporteerde geconsolideerde omzet.
Amendement 292 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De lidstaten stellen regels vast opdat ondernemingen die overeenkomstig de wetgeving van een derde land uit hoofde van artikel 2, lid 2, zijn opgericht, van procedures voor overheidsopdrachten worden uitgesloten indien zij geen gemachtigde vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 16 aanwijzen.
Amendement 293 Voorstel voor een richtlijn Artikel 20 – lid 4
4. De lidstaten zorgen ervoor dat alle besluiten van de toezichthoudende autoriteiten die sancties bevatten met betrekking tot de overtreding van de bepalingen van deze richtlijn worden bekendgemaakt.
4. De lidstaten houden een register bij van de opgelegde sancties en zorgen ervoor dat alle besluiten van de toezichthoudende autoriteiten die sancties bevatten met betrekking tot de overtreding van de bepalingen van deze richtlijn worden bekendgemaakt. Het bekendgemaakte besluit bevat geen persoonsgegevens in de zin van artikel 4, punt 1), van Verordening (EU) 2016/679.
Amendement 294 Voorstel voor een richtlijn Artikel 21 – lid 1 – alinea 1
De Commissie richt een Europees Netwerk van toezichthoudende autoriteiten op, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de toezichthoudende autoriteiten. Het netwerk bevordert de samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten en de coördinatie en afstemming van de regelgevende, onderzoeks-, sanctie- en toezichtpraktijken van de toezichthoudende autoriteiten en, in voorkomend geval, het delen van informatie tussen hen.
De Commissie richt een Europees Netwerk van toezichthoudende autoriteiten op, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de toezichthoudende autoriteiten. Het netwerk bevordert de samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten en de coördinatie en afstemming van de regelgevende, onderzoeks-, sanctie- en toezichtpraktijken van de toezichthoudende autoriteiten en, in voorkomend geval, het delen van informatie tussen hen, en waarborgt de regelmatige bekendmaking van de activiteiten van het netwerk.
Amendement 295 Voorstel voor een richtlijn Artikel 21 – lid 1 – alinea 2
De Commissie kan agentschappen van de EU met relevante expertise op de onder deze richtlijn vallende gebieden verzoeken toe te treden tot het Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten.
De Commissie verzoekthet Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap, de Europese arbeidsautoriteit, de Europese Innovatieraad en het Europees Uitvoerend Agentschap Innovatieraad en het mkb, de Europese Autoriteit voor effecten en markten en andere agentschappen van de EU met relevante expertise op de onder deze richtlijn vallende gebieden toe te treden tot het Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten.
Amendement 296 Voorstel voor een richtlijn Artikel 21 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De lidstaten werken samen met het netwerk om de ondernemingen binnen hun jurisdictie te identificeren, met name door alle nodige informatie te verstrekken om te beoordelen of een niet-Europese onderneming aan de criteria van artikel 2 voldoet.
Amendement 297 Voorstel voor een richtlijn Artikel 21 – lid 8 bis (nieuw)
8 bis. Het Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten publiceert een register van niet-EU-ondernemingen en hun mate van naleving.
Amendement 298 Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 – lid 1 – punt a
a) zij de in de artikelen 7 en 8 vastgelegde verplichtingen niet zijn nagekomen en
a) zij de in deze richtlijn vastgelegde verplichtingen niet zijn nagekomen en
Amendement 299 Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 – lid 1 – punt b
b) zich als gevolg van deze nalatigheid een negatief effect heeft voorgedaan dat had moeten worden geïdentificeerd, voorkomen, gereduceerd of beëindigd of waarvan de omvang tot een minimum had moeten worden beperkt door middel van de in de artikelen 7 en 8 bedoelde passende maatregelen, en dat tot schade heeft geleid.
b) de onderneming als gevolg van deze nalatigheid een feitelijk negatief effect heeft veroorzaakt of hiertoe heeft bijgedragen, dat had moeten worden geïdentificeerd, geprioriteerd, voorkomen, gereduceerd, beëindigd of hersteld, of waarvan de omvang tot een minimum had moeten worden beperkt door middel van de in de artikelen 7 en 8 bedoelde passende maatregelen, en dat tot schade heeft geleid.
Amendement 300 Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 – lid 2 – alinea 1
Onverminderd lid 1, zorgen de lidstaten ervoor dat wanneer een onderneming de in artikel 7, lid 2, punt b), en artikel 7, lid 4, of artikel 8, lid 3, punt c), en artikel 8, lid 5, bedoelde maatregelen heeft genomen, zij niet aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door een negatief effect voortvloeiend uit de activiteiten van een indirecte partner met wie zij een gevestigde zakelijke relatie heeft, tenzij in de betreffende omstandigheden redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat de feitelijk ondernomen maatregel, met inbegrip van de verificatie van naleving, toereikend zou zijn om het negatieve effect te voorkomen, reduceren, beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken.
Schrappen
Amendement 301 Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 – lid 2 – alinea 2
Bij de beoordeling van het bestaan en de mate van aansprakelijkheid krachtens dit lid wordt terdege rekening gehouden met de inspanningen van de onderneming, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de betrokken schade, om te voldoen aan herstelmaatregelen die door een toezichthoudende autoriteit van haar worden verlangd, met gedane investeringen en met verleende gerichte steun uit hoofde van de artikelen 7 en 8, alsook met de samenwerking met andere entiteiten om negatieve effecten in haar waardeketens aan te pakken.
Bij de beoordeling van het bestaan en de mate van aansprakelijkheid wordt terdege rekening gehouden met de omvang van de inspanningen van de onderneming, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de betrokken schade, om herstelmaatregelen te nemen,waaronder diegene die door een toezichthoudende autoriteit van haar worden verlangd, met gedane investeringen en met verleende gerichte steun uit hoofde van de artikelen 7 en 8, alsook met de samenwerking met andere entiteiten en getroffen belanghebbenden om negatieve effecten in haar waardeketens aan te pakken.
Amendement 302 Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat:
a) de verjaringstermijn voor het instellen van vorderingen tot schadevergoeding ten minste tien jaar bedraagt en dat er maatregelen bestaan om te waarborgen dat de kosten van de procedures niet zo hoog oplopen dat klagers erdoor worden belet toegang te krijgen tot de rechter;
b) klagers injunctie kunnen inroepen, met inbegrip van kort geding. Dit gebeurt in de vorm van een definitieve of voorlopige maatregel om een maatregel stop te zetten die mogelijk inbreuk maakt op deze richtlijn, of om aan een maatregel uit hoofde van deze richtlijn te voldoen;
c) er maatregelen bestaan om ervoor te zorgen dat gemachtigde vakbonds- en maatschappelijke organisaties of andere relevante actoren die in het algemeen belang handelen, namens een slachtoffer of een groep slachtoffers van negatieve effecten vorderingen bij rechtbanken kunnen aanspannen, en dat deze entiteiten tijdens de procedure de rechten en plichten hebben van een verzoekende partij, zonder afbreuk te doen aan bestaande nationale wetgeving;
d) wanneer een rechtsvordering wordt ingesteld, een verzoekende partij voorlopig bewijsmateriaal indient aan de hand waarvan de waarschijnlijkheid van de aansprakelijkheid van de onderneming uit hoofde van deze richtlijn wordt onderbouwd en deze heeft aangegeven dat de onderneming controle heeft over aanvullend bewijsmateriaal, de rechtbanken kunnen bevelen dat dit bewijsmateriaal wordt bekendgemaakt door de onderneming overeenkomstig het nationale procesrecht, met inachtneming van de voorschriften van de Unie en de lidstaat aangaande vertrouwelijkheid en evenredigheid.
Amendement 303 Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 – lid 2 ter (nieuw)
2 ter. Ondernemingen die hebben deelgenomen aan sectorale regelingen of initiatieven van meerdere belanghebbenden of die gebruik hebben gemaakt van verificatie door een derde partij of contractbepalingen om de uitvoering van specifieke aspecten van hun zorgvuldigheidsverplichtingen te ondersteunen, kunnen nog steeds aansprakelijk worden gesteld overeenkomstig dit artikel.
Amendement 304 Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 – lid 3
3. De wettelijke aansprakelijkheid van een onderneming voor schade die uit deze bepaling voortvloeit, laat de wettelijke aansprakelijkheid van haar dochterondernemingen en van alle directe en indirecte zakenpartners in de waardeketen onverlet.
3. De wettelijke aansprakelijkheid van een onderneming voor schade die uit deze bepaling voortvloeit, laat de wettelijke aansprakelijkheid van haar dochterondernemingen en van alle directe en indirecte zakenpartners in de waardeketen onverlet. In gevallen waar de dochteronderneming onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt en werd ontbonden door de moederonderneming of zichzelf bewust heeft ontbonden om aansprakelijkheid te voorkomen, kan de aansprakelijkheid aan de moederonderneming worden toegerekend wanneer er geen rechtsopvolger is.
Amendement 305 Voorstel voor een richtlijn Artikel 22 – lid 4
4. De wettelijke-aansprakelijkheidsregels uit hoofde van deze richtlijn doen geen afbreuk aan EU- of nationale regels inzake wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot negatieve effecten op de mensenrechten of negatieve milieueffecten die betrekking hebben op aansprakelijkheid in situaties die niet onder deze richtlijn vallen of die strenger zijn dan de regels van deze richtlijn.
4. De wettelijke-aansprakelijkheidsregels vormen geen beperking voor de aansprakelijkheid van een onderneming uit hoofde van EU- of nationale rechtsstelsels, met inbegrip van regels inzake hoofdelijke wettelijke aansprakelijkheid.
Amendement 306 Voorstel voor een richtlijn Artikel 24 – titel
Overheidssteun
Overheidssteun, overheidsopdrachten en overheidsconcessies
Amendement 307 Voorstel voor een richtlijn Artikel 24 – lid 1
De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die overheidssteun aanvragen, verklaren dat hen geen sancties zijn opgelegd wegensniet-naleving van de verplichtingen van deze richtlijn.
De lidstaten zorgen ervoor dat (niet-)naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn of de vrijwillige uitvoering ervan kan worden aangemerkt als een van de milieu- en sociale aspecten die in aanmerking moeten worden genomen overeenkomstig de regels die gelden voor de verstrekking van overheidssteun of de gunning van overheidsopdrachten en -concessies.
Amendementen 391 en 405 Voorstel voor een richtlijn Artikel 26
Artikel 26
Schrappen
Invoering van en toezicht op passende zorgvuldigheid
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bestuurders van de in artikel 2, lid 1, bedoelde ondernemingen verantwoordelijk zijn voor de invoering van en het toezicht op de in artikel 4 bedoelde maatregelen inzake passende zorgvuldigheid en met name het in artikel 5 bedoelde beleid inzake passende zorgvuldigheid, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de relevante inbreng van belanghebbenden en organisaties uit het maatschappelijk middenveld. De bestuurders brengen in dit verband verslag uit aan de raad van bestuur.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de bestuurders stappen ondernemen om de bedrijfsstrategie aan te passen teneinde rekening te houden met de feitelijke en potentiële negatieve effecten die overeenkomstig artikel 6 zijn geïdentificeerd en met alle maatregelen die overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 9 zijn genomen.
Amendement 308 Voorstel voor een richtlijn Artikel 28 – lid 2
2. De in artikel 11 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor onbepaalde tijd.
2. De in artikel 3, lid 2, artikel 11 en artikel 14, lid 4 bis, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met perioden van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke periode tegen deze verlenging verzet.
Amendement 309 Voorstel voor een richtlijn Artikel 28 – lid 3
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 3, lid 2, artikel 11 of artikel 14, lid 4 bis, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Amendement 310 Voorstel voor een richtlijn Artikel 28 – lid 6
6. Een overeenkomstig artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
6. Een overeenkomstig artikel 3, lid 2, artikel 11 of artikel 14, lid 4 bis, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Amendement 311 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – titel
Evaluatie
Evaluatie en verslaglegging
Amendement 312 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – inleidende formule
Op uiterlijk … [PB: voeg de datum in = 7 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering van deze richtlijn. In het verslag wordt nagegaan in hoeverre de doelstellingen van deze richtlijn effectief zijn verwezenlijkt en worden de volgende punten beoordeeld:
1. Op uiterlijk … [PB: voeg de datum in = zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn], en vervolgens om de drie jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een uitgebreid verslag in over de uitvoering van deze richtlijn. In het verslag wordt nagegaan in hoeverre de doelstellingen van deze richtlijn effectief zijn verwezenlijkt, met name wat betreft de doeltreffendheid om potentiële negatieve effecten te voorkomen, een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten of de omvang ervan globaal tot een minimum te beperken, er worden aanbevelingen voor maatregelen uit afgeleid, en het verslag gaat indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel. In het verslag worden met name de volgende punten beoordeeld:
Amendement 313 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – punt -a (nieuw)
-a) welke impact deze richtlijn heeft op kmo’s, vergezeld van een overzicht en een beoordeling van de doeltreffendheid van de verschillende door de Commissie en de lidstaten aan kmo’s verstrekte steunmaatregelen en -instrumenten;
Amendement 314 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – punt -a bis (nieuw)
-a bis) het aantal kleine en middelgrote ondernemingen die duurzaamheid in het bedrijfsleven en passende zorgvuldigheid overeenkomstig deze richtlijn vrijwillig toepassen;
Amendement 315 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – punt -a ter (nieuw)
-a ter) de doeltreffendheid van deze richtlijn bij het behalen van haar doelstellingen, met inbegrip van de ermee gepaard gaande indirecte kosten en de economische, sociale en milieuvoordelen ervan, alsook de gevolgen voor het concurrentievermogen van ondernemingen in de Europese Unie;
Amendement 316 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – punt a
a) of de in artikel 2,lid 1, vastgestelde drempelwaarden voor het aantal werknemers en de netto-omzet moeten worden verlaagd;
a) of de in artikel 2 vastgestelde drempelwaarden voor het aantal werknemers en de netto-omzet moeten worden verlaagd, met name voor bepaalde sectoren, of de wijze van berekening van de drempelwaarden passend is en of er belangrijke mazen moeten worden gedicht opdat de richtlijn van toepassing is op alle relevante wettelijke soorten marktdeelnemers en complexe bedrijfsstructuren;
Amendement 317 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – punt a bis (nieuw)
a bis) de doeltreffendheid van de op nationaal niveau vastgestelde handhavingsmechanismen en met name van de sancties en de procedures voor wettelijke aansprakelijkheid;
Amendement 318 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – punt a ter (nieuw)
a ter) de convergentie en verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot de nationale wetgeving na de uitvoering van deze richtlijn;
Amendement 319 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – punt b
b) of de lijst van sectoren in artikel 2, lid 1, punt b), moet worden gewijzigd, onder meer om deze in overeenstemming te brengen met de richtsnoeren van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling;
Schrappen
Amendement 320 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – punt c
c) of de bijlage moet worden gewijzigd, mede in het licht van internationale ontwikkelingen;
Schrappen
Amendement 321 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – punt d
d) of de artikelen 4 tot en met 14 moeten worden uitgebreid tot negatieve effecten voor het klimaat.
d) of de artikelen 4 tot en met 14 moeten worden uitgebreid tot aanvullende negatieve effecten, zodat zij met name ook negatieve effecten voor goed bestuur omvatten.
Amendement 322 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – punt d bis (nieuw)
d bis) of een breed duurzaamheidsplan voor andere milieueffecten dan effecten voor het klimaat moet worden ontwikkeld;
Amendement 323 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 – punt d ter (nieuw)
d ter) of de definitie van “waardeketen” met betrekking tot gereglementeerde financiële ondernemingen moet worden uitgebreid tot een brede waaier aan ondernemingen;
Amendement 324 Voorstel voor een richtlijn Artikel 29 – alinea 1 bis (nieuw)
1 bis. De Commissie zet op Unieschaal jaarlijks een beoordeling van de veerkracht van ondernemingen bij ongunstige scenario’s in verband met hun waardeketens op touw en coördineert deze. De Commissie bezorgt deze beoordeling aan het Europees Parlement en de Raad.
Amendement 325 Voorstel voor een richtlijn Artikel 30 – lid 1 – alinea 2 – inleidende formule
Zij passen die bepalingen op de volgende wijze toe:
Zij passen die bepalingen toe van… [door PB in te voegen: drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] met betrekking tot de in artikel 2, lid 1, genoemde ondernemingen die gemiddeld meer dan 1 000 werknemers hadden en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR behaalden in het laatste boekjaar, of die de uiteindelijke moederonderneming zijn van een groep die dat aantal werknemers heeft en die omzet behaalde, en de in artikel 2, lid 2, genoemde ondernemingen die een netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR behaalden in de Unie in het boekjaar voorafgaande aan het laatste boekjaar, of die de uiteindelijke moederonderneming zijn van een groep die die omzet behaalde.
Zij passen die bepalingen toe van… [door PB in te voegen:vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] met betrekking tot de in artikel 2, lid 1, genoemde ondernemingen die gemiddeld meer dan 500 werknemers hadden en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR behaalden in het laatste boekjaar, of die de uiteindelijke moederonderneming zijn van een groep die dat aantal werknemers heeft en die omzet behaalde;
Zij passen die maatregelen toe van… [door PB in te voegen: vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] met betrekking tot de in artikel 2, lid 1, punt a), genoemde ondernemingen die gemiddeld meer dan 250 werknemers hadden en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR behaalden, en de in artikel 2, lid 2, genoemde ondernemingen die een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR behaalden in de Unie en 150 miljoen EUR wereldwijd in het boekjaar voorafgaande aan het laatste boekjaar, of die de uiteindelijke moederonderneming zijn van een groep die die omzet behaalde.
In afwijking van de vierde alinea van dit lid kunnen de in artikel 2, lid 1, punt a) genoemde ondernemingen die gemiddeld meer dan 250 werknemers hadden en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR, maar niet meer dan 150 miljoen EUR behaalden in het laatste boekjaar, beslissen om de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet na te komen tot [door PB in te voegen: vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. In dat geval stelt de onderneming de toezichthoudende autoriteit hiervan in kennis, en verstrekt zij een beknopte verklaring met de redenen daarvoor.
Amendement 326 Voorstel voor een richtlijn Artikel 30 – lid 1 – alinea 2 – punt a
a) van… [door PB in te voegen: twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] ten aanzien van de ondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt a), en artikel 2, lid 2, punt a);
Schrappen
Amendement 327 Voorstel voor een richtlijn Artikel 30 – lid 1 – alinea 2 – punt b
b) tot… [door PB in te voegen: vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] ten aanzien van de ondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt b), en artikel 2, lid 2, punt b).
Schrappen
Amendement 328 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – titel
1. Schendingen van rechten en verbodsbepalingen in internationale mensenrechtenovereenkomsten
1. Rechten en verbodsbepalingen in internationale mensenrechtenovereenkomsten
Amendement 329 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 1
1. Schending van het recht van volkeren om te beschikken over de natuurlijke hulpbronnen van een land en om niet te worden beroofd van bestaansmiddelen overeenkomstig artikel 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
1. Het recht van volkeren om te beschikken over de natuurlijke hulpbronnen van een land en om niet te worden beroofd van bestaansmiddelen overeenkomstig artikel 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
Amendement 330 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 2
2. schending van het recht op leven en veiligheid overeenkomstig artikel 3 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
2. het recht op leven en veiligheid overeenkomstig artikel 3 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
Amendement 331 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 3
3. schending van het verbod op folteringen, wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing overeenkomstig artikel 5 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
3. het verbod op folteringen, wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing overeenkomstig artikel 5 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
Amendement 332 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 4
4. schending van het recht op vrijheid en veiligheid overeenkomstig artikel 9 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
4. het recht op vrijheid en veiligheid overeenkomstig artikel 9 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
Amendement 333 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 5
5. schending van het verbod op arbitraire of onwettige inbreuk op de privacy, familie, woning of correspondentie van personen en op aanvallen op hun reputatie, overeenkomstig artikel 17 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
5. het verbod op arbitraire of onwettige inbreuk op de privacy, familie, woning of correspondentie van personen en op aanvallen op hun reputatie, overeenkomstig artikel 17 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
Amendement 334 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 6
6. schending van het verbod op inmenging in de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst overeenkomstig artikel 18 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
6. het verbod op inmenging in de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst overeenkomstig artikel 18 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
Amendement 335 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 7
7. schending van het recht op billijke en gunstige arbeidsomstandigheden met inbegrip van een billijk loon, een behoorlijk levenspeil, veilige en hygiënische arbeidsomstandigheden en redelijke duur van de werktijden overeenkomstig artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten;
7. het recht op billijke en gunstige arbeidsomstandigheden met inbegrip van een beloning die zorgt voor een behoorlijk levenspeil, veilige en hygiënische arbeidsomstandigheden en redelijke duur van de werktijden. Dit omvat zowel het recht van werknemers op een toereikend loon als het recht op een inkomen dat voorziet in het levensonderhoud voor zelfstandigen en kleine boeren overeenkomstig artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en artikel 23, lid 3, van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
Amendement 336 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 7 bis (nieuw)
7 bis. het recht van eenieder op een adequate levensstandaard voor zichzelf en zijn/haar gezin, met inbegrip van voldoende voedsel, kleding en huisvesting, en het recht op voortdurende verbetering van de levensomstandigheden in overeenstemming met artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en artikel 25 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens;
Amendement 337 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 8
8. schending van het verbod om werknemers de toegang te ontzeggen tot behoorlijke huisvesting, als de werknemers gehuisvest zijn in accommodatie die door de onderneming wordt verstrekt, en om hen de toegang tot passende voeding, kleding, water en sanitaire voorzieningen op de werkplek te ontzeggen overeenkomstig artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten;
8. het verbod om werknemers de toegang te ontzeggen tot behoorlijke huisvesting, als de werknemers gehuisvest zijn in accommodatie die door de onderneming wordt verstrekt, en om hen de toegang tot passende voeding, kleding, water en sanitaire voorzieningen op de werkplek te ontzeggen overeenkomstig artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten;
Amendement 338 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 9
9. schending van het recht van het kind dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind; schending van het recht van het kind om zich ten volle te ontwikkelen overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag inzake de rechten van het kind; schending van het recht van het kind op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid overeenkomstig artikel 24 van het Verdrag inzake de rechten van het kind; schending van het recht op voorzieningen voor sociale zekerheid en een adequate levensstandaard overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind; schending van het recht op onderwijs overeenkomstig artikel 28 van het Verdrag inzake de rechten van het kind; schending van het recht van het kind op bescherming tegen alle vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik en om te worden beschermd tegen ontvoering, verkoop of illegale overbrenging naar een andere plaats binnen of buiten zijn of haar land met het oog op uitbuiting, overeenkomstig de artikelen 34 en 35 van het Verdrag inzake de rechten van het kind;
9. het recht van het kind dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind; het recht van het kind om zich ten volle te ontwikkelen overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag inzake de rechten van het kind; het recht van het kind op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid overeenkomstig artikel 24 van het Verdrag inzake de rechten van het kind; het recht op voorzieningen voor sociale zekerheid en een adequate levensstandaard overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind; het recht op onderwijs overeenkomstig artikel 28 van het Verdrag inzake de rechten van het kind; het recht van het kind op bescherming tegen alle vormen van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik en om te worden beschermd tegen ontvoering, verkoop of illegale overbrenging naar een andere plaats binnen of buiten zijn of haar land met het oog op uitbuiting, overeenkomstig de artikelen 34 en 35 van het Verdrag inzake de rechten van het kind;
Amendement 339 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 10
10. schending van het verbod op de tewerkstelling van een kind onder de leeftijd waarop de verplichte scholing is voltooid en in elk geval minstens 15 jaar, behalve wanneer de wet van de plaats van tewerkstelling hierin voorziet overeenkomstig artikel 2, lid 4, en de artikelen 4 tot en met 8 van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de minimumleeftijd, 1973 (nr. 138);
10. het verbod op de tewerkstelling van een kind onder de leeftijd waarop de verplichte scholing is voltooid en in elk geval minstens 15 jaar, behalve wanneer de wet van de plaats van tewerkstelling hierin voorziet overeenkomstig artikel 2, lid 4, en de artikelen 4 tot en met 8 van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de minimumleeftijd, 1973 (nr. 138);
Amendement 340 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 11 – inleidende formule
11. schending van het verbod op kinderarbeid uit hoofde van artikel 32 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, met inbegrip van de ergste vormen van kinderarbeid (personen jonger dan 18 jaar) overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (nr. 182). Dit omvat:
11. het verbod op kinderarbeid uit hoofde van artikel 32 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, met inbegrip van de ergste vormen van kinderarbeid (personen jonger dan 18 jaar) overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake de ergste vormen van kinderarbeid, 1999 (nr. 182). Dit omvat:
Amendement 341 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 12
12. schending van het verbod op dwangarbeid; dit omvat alle werkzaamheden of diensten die worden gevergd van een persoon onder de bedreiging van een boete of waarvoor de genoemde persoon zichzelf niet vrijwillig heeft aangeboden, bijvoorbeeld als gevolg van schuldslavernij of mensenhandel; uitgesloten van dwangarbeid zijn de werkzaamheden of diensten die voldoen aan artikel 2, lid 2, van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende dwangarbeid, 1930 (nr. 29) of aan artikel 8, lid 3, punten b) en c), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
12. het verbod op dwangarbeid; dit omvat alle werkzaamheden of diensten die worden gevergd van een persoon onder de bedreiging van een boete of waarvoor de genoemde persoon zichzelf niet vrijwillig heeft aangeboden, bijvoorbeeld als gevolg van schuldslavernij of mensenhandel; uitgesloten van dwangarbeid zijn de werkzaamheden of diensten die voldoen aan artikel 2, lid 2, van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende dwangarbeid, 1930 (nr. 29) of aan artikel 8, lid 3, punten b) en c), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
Amendement 342 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 13
13. schending van het verbod op alle vormen van slavernij, praktijken die verwant zijn aan slavernij, lijfeigenschap of andere vormen van dominantie of onderdrukking op de werkplek, zoals extreme economische of seksuele uitbuiting overeenkomstig artikel 4 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens en artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
13. het verbod op alle vormen van slavernij, praktijken die verwant zijn aan slavernij, lijfeigenschap of andere vormen van dominantie of onderdrukking op de werkplek, zoals extreme economische of seksuele uitbuiting overeenkomstig artikel 4 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens en artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
Amendement 343 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 14
14. schending van het verbod op mensenhandel overeenkomstig artikel 3 van het Aanvullend Protocol van Palermo inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, ter aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad;
14. het verbod op mensenhandel overeenkomstig artikel 3 van het Aanvullend Protocol van Palermo inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, ter aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad;
Amendement 344 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 15 – inleidende formule
15. schending van het recht op vrijheid van vereniging, vergadering, het recht om zich te organiseren en collectief te onderhandelen overeenkomstig artikel 20 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, de artikelen 21 en 22 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948 (nr. 87) en het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de toepassing van de beginselen van het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, 1949 (nr. 98), met inbegrip van de volgende rechten:
15. het recht op vrijheid van vereniging, vergadering, het recht om zich te organiseren en collectief te onderhandelen overeenkomstig artikel 20 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, de artikelen 21 en 22 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948 (nr. 87) en het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de toepassing van de beginselen van het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, 1949 (nr. 98), met inbegrip van de volgende rechten:
Amendement 345 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 16
16. schending van het verbod op ongelijke behandeling bij tewerkstelling, tenzij dit is gerechtvaardigd door de vereisten van de tewerkstelling overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende gelijke beloning 1951 (nr. 100), de artikelen 1 en 2 van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende discriminatie (arbeid en beroep), 1958 (nr. 111) en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten; ongelijke behandeling omvat met name de betaling van ongelijk loon voor gelijkwaardig werk;
16. het verbod op ongelijke behandeling bij tewerkstelling, tenzij dit is gerechtvaardigd door de vereisten van de tewerkstelling overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende gelijke beloning 1951 (nr. 100), de artikelen 1 en 2 van het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende discriminatie (arbeid en beroep), 1958 (nr. 111) en artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten; ongelijke behandeling omvat met name de betaling van ongelijk loon voor gelijkwaardig werk;
Amendement 346 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 17
17. schending van het verbod op het inhouden van een toereikend loon overeenkomstig artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten;
17. het verbod op het inhouden van een toereikend loon overeenkomstig artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten;
Amendement 347 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 18 – inleidende formule
18. schending van het verbod om meetbare milieuschade aan te brengen, zoals schadelijke bodemverandering, water- of luchtverontreiniging, schadelijke emissies of buitensporig waterverbruik of andere effecten op natuurlijke hulpbronnen, die
18. het verbod om meetbare milieuschade aan te brengen, zoals schadelijke bodemverandering, water- of luchtverontreiniging, schadelijke emissies of buitensporig waterverbruik of andere effecten op natuurlijke hulpbronnen, die
Amendement 348 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 18 – punt a
(a) afbreuk doen aan de natuurlijke bases voor het behoud en de productie van voedsel of
(a) afbreuk doen aan de natuurlijke bases voor het behoud en de productie van voedsel en diervoeders of
Amendement 349 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 18 – punt d bis (nieuw)
d bis) de gezondheid aantasten, bijvoorbeeld doordat ze epidemieën veroorzaken, rekening houdend met de “één gezondheid”-benadering of
Amendement 350 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 18 – punt e
e) de ecologische integriteit aantasten, zoals ontbossing,
e) de ecologische integriteit aantasten, zoals ontbossing, overeenkomstig artikel 3 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, artikel 5 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten,
Amendement 351 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 19
19. schending van het verbod om land, bossen en waters onwettig te ontruimen of in te nemen bij aankoop, ontwikkeling of anderszins gebruik van land, bossen en waters, ook door ontbossing, waarvan het gebruik instaat voor het levensonderhoud van een persoon overeenkomstig artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten;
19. het verbod om land, bossen en waters onwettig te ontruimen of in te nemen bij aankoop, ontwikkeling of anderszins gebruik van land, bossen en waters, ook door ontbossing, waarvan het gebruik instaat voor het levensonderhoud van een persoon overeenkomstig artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten;
Amendement 352 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 19 bis (nieuw)
19 bis. het recht van inheemse volkeren op zelfbeschikking in overeenstemming met artikel 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 1 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en artikel 5 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, en hun recht op het geven, wijzigen, weigeren of intrekken van hun vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming met betrekking tot interventies, besluiten en activiteiten die invloed kunnen hebben op hun land, gebieden, rijkdommen en rechten, overeenkomstig artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en de artikelen 2 en 5 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie;
Amendement 353 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 20
20. schending van de rechten van inheemse volkeren op de landen, gebieden en middelen die van oudsher hun eigendom waren, die ze in gebruik hadden of die ze anderszins verwierven overeenkomstig artikel 25, artikel 26, lid 1 en lid 2, artikel 27, en artikel 29, lid 2, van de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de rechten van inheemse volkeren;
20. de rechten van inheemse volkeren op de landen, gebieden en middelen die van oudsher hun eigendom waren, die ze in gebruik hadden of die ze anderszins verwierven overeenkomstig de artikelen 1 en 27 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de artikelen 1, 2 en 15 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en artikel 5 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie;
Amendement 354 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 1 – punt 21
21. schending van een verbod of een recht dat niet valt onder de genoemde punten 1 tot en met 20 maar dat is opgenomen in de mensenrechtenovereenkomsten die vermeld staan in deel 2 van deze bijlage, die direct afbreuk doet aan een wettig belang dat in die overeenkomsten is beschermd, op voorwaarde dat de onderneming redelijkerwijze op de hoogte was van het risico van die afbreuk en van eventuele te nemen passende maatregelen om te voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4 van deze richtlijn, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van haar activiteiten, zoals de sector en de operationele context.
21. een verbod of een recht dat niet valt onder de genoemde punten 1 tot en met 20 maar dat is opgenomen in de mensenrechtenovereenkomsten die vermeld staan in deel 2 van deze bijlage, indien er een voorzienbaar risico bestaat dat het verbod of dat recht wordt aangetast.
Amendement 355 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 2 – titel
2. Verdragen inzake mensenrechten en fundamentele vrijheden
2. Verdragen en instrumenten inzake mensenrechten en fundamentele vrijheden
Amendement 356 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 2 – streepje 11
– De Verklaring inzake de rechten van personen behorend tot nationale, etnische, godsdienstige of taalkundige minderheden;
– de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen behorend tot nationale, etnische, godsdienstige of taalkundige minderheden;
Amendement 357 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 2 – streepje 11 bis (nieuw)
– de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van landbouwers en andere mensen die werkzaam zijn in plattelandsgebieden;
Amendement 358 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 2 – streepje 12 bis (nieuw)
– het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van corruptie, 2003;
Amendement 359 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 2 – streepje 12 ter (nieuw)
– het OESO-verdrag tegen omkoping, 1997;
Amendement 360 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 2 – streepje 14 bis (nieuw)
– het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake inheemse en in stamverband levende volkeren, 1989 (nr. 169);
Amendement 361 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 2 – streepje 15 – substreepje 5 bis (nieuw)
– Verdrag van de IAO betreffende arbeidsveiligheid, gezondheid en het arbeidsmilieu, 1981 (nr. 155);
Amendement 362 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 2 – streepje 15 – substreepje 5 ter (nieuw)
– het Verdrag inzake het stimuleringskader voor de gezondheid en veiligheid op het werk, 2006 (nr. 187);
Amendement 363 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 2 – streepje 15 bis (nieuw)
– de instrumenten van het internationaal humanitair recht, zoals vermeld in de Verdragen van Genève en de Aanvullende Protocollen daarbij;
Amendement 364 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel I – kopje 2 – streepje 15 ter (nieuw)
– het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld;
Amendement 365 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – titel
Schendingen van internationaal erkende doelstellingen en verbodsbepalingen die zijn opgenomen in milieuverdragen
Unie- en internationaal erkende doelstellingen en verbodsbepalingen die zijn opgenomen in milieu- en klimaatverdragen en Uniewetgeving
Amendement 366 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt -1 (nieuw)
-1. De verplichting om een negatief gevolg voor een van de volgende milieucategorieën te identificeren en voorkomen, beperken of beëindigen:
a) klimaatverandering;
b) verlies van biodiversiteit;
c) lucht, water- en bodemverontreiniging;
d) achteruitgang van land-, zee- en zoetwaterecosystemen;
e) ontbossing;
f) overconsumptie van materiële, water-, energie- en andere natuurlijke hulpbronnen;
g) schadelijke productie en wanbeheer van afval, waaronder gevaarlijke stoffen;
Amendement 367 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 1
1. Schending van de verplichting om de nodige maatregelen aan te nemen met betrekking tot het gebruik van biologische rijkdommen, teneinde nadelige gevolgen voor de biologische diversiteit te voorkomen of te beperken, overeenkomstig artikel 10, punt b), van het Verdrag inzake biologische diversiteit van 1992, en [rekening houdend met mogelijke amendementen na het VN-verdrag inzake biologische diversiteit van 2020], met inbegrip van de verplichtingen van het Protocol van Cartagena over de ontwikkeling, behandeling, het vervoer, gebruik, de overdracht en vrijgave van levende gemodificeerde organismen en van het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische hulpbronnen en de eerlijke en billijke verdeling van de baten die voortvloeien uit het gebruik ervan bij het Verdrag inzake biodiversiteit van 12 oktober 2014;
Schrappen
Amendement 368 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 2
2. schending van het verbod op de invoer of uitvoer van soorten die zijn opgenomen in een bijlage bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (CITES) van 3 maart 1973 zonder vergunning, uit hoofde van de artikelen III, IV en V;
2. het verbod op de invoer of uitvoer van soorten die zijn opgenomen in een bijlage bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (CITES) van 3 maart 1973 zonder vergunning, uit hoofde van de artikelen III, IV en V;
Amendement 369 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 3
3. schending van het verbod op de vervaardiging van kwikhoudende producten uit hoofde van artikel 4, lid 1, en bijlage A, deel I, van het Verdrag van Minamata over kwik van 10 oktober 2013 (Verdrag van Minamata);
3. het verbod op de vervaardiging van kwikhoudende producten uit hoofde van artikel 4, lid 1, en bijlage A, deel I, van het Verdrag van Minamata over kwik van 10 oktober 2013 (Verdrag van Minamata);
Amendement 370 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 4
4. schending van het verbod op het gebruik van productieprocessen waarbij kwik en kwikverbindingen worden gebruikt in de zin van artikel 5, lid 2, en bijlage B, deel I, van het Verdrag van Minamata na de in het verdrag gespecificeerde datum van uitfasering voor de respectieve producten en processen;
4. het verbod op het gebruik van productieprocessen waarbij kwik en kwikverbindingen worden gebruikt in de zin van artikel 5, lid 2, en bijlage B, deel I, van het Verdrag van Minamata na de in het verdrag gespecificeerde datum van uitfasering voor de respectieve producten en processen;
Amendement 371 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 5
5. schending van het verbod op de behandeling van kwikafval in strijd met de bepalingen van artikel 11, lid 3, van het Verdrag van Minamata;
5. het verbod op de behandeling van kwikafval in strijd met de bepalingen van artikel 11, lid 3, van het Verdrag van Minamata;
Amendement 372 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 6
6. schending van het verbod op de productie en het gebruik van chemische stoffen uit hoofde van artikel 3, lid 1, punt a) en punt i), en bijlage A van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen van 22 mei 2001, in de versie van Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25 juni 2019, blz. 45);
6. het verbod op de productie en het gebruik van chemische stoffen uit hoofde van artikel 3, lid 1, punt a) en punt i), en bijlage A van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen van 22 mei 2001, in de versie van Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25 juni 2019, blz. 45);
Amendement 373 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 7
7. schending van het verbod op de behandeling, inzameling, opslag en verwijdering van afval op een niet-milieuverantwoorde wijze overeenkomstig de vereisten die gelden in de toepasselijke jurisdictie in het kader van de bepalingen van artikel 6, lid 1, punt d), punt i) en punt ii), van het Verdrag inzake persistente organische verontreinigende stoffen;
7. het verbod op de behandeling, inzameling, opslag en verwijdering van afval op een niet-milieuverantwoorde wijze overeenkomstig de vereisten die gelden in de toepasselijke jurisdictie in het kader van de bepalingen van artikel 6, lid 1, punt d), punt i) en punt ii), van het Verdrag inzake persistente organische verontreinigende stoffen;
Amendement 374 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 8
8. schending van het verbod op de invoer van een chemische stof die is opgenomen in bijlage III bij het Verdrag inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (UNEP/FAO) (PIC-Verdrag), vastgesteld op 10 september 1998, zoals de invoerende partij die de Conventie heeft ondertekend, heeft aangegeven overeenkomstig de procedure voor voorafgaande geïnformeerde toestemming (Prior Informed Consent – PIC);
Schrappen
Amendement 375 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 9
9. schending van het verbod op de productie en de consumptie van specifieke stoffen die de ozonlaag afbreken (te weten CFK’s, halonen, CTC, trichloorazijnzuur, BCM, MB, HBFK’s en HCFK’s) na de uitfasering ervan uit hoofde van het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken bij dat verdrag;
9. het verbod op de productie en de consumptie van specifieke stoffen die de ozonlaag afbreken (te weten CFK’s, halonen, CTC, trichloorazijnzuur, BCM, MB, HBFK’s en HCFK’s) na de uitfasering ervan uit hoofde van het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag en het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken bij dat verdrag;
Amendement 376 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 10 – inleidende formule
10. schending van het verbod op de uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen in de zin van artikel 1, lid 1, en andere afvalstoffen in de zin van artikel 1, lid 2, van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan van 22 maart 1989 (het Verdrag van Bazel) en in de zin van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12 juli 2006, blz. 1) (Verordening (EG) nr. 1013/2006), zoals laatst gewijzigd door Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2174 van de Commissie van 19 oktober 2020 (PB L 433 van 22 december 2020, blz. 11)
10. het verbod op de uitvoer van gevaarlijke afvalstoffen in de zin van artikel 1, lid 1, en andere afvalstoffen in de zin van artikel 1, lid 2, van het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan van 22 maart 1989 (het Verdrag van Bazel) en in de zin van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12 juli 2006, blz. 1) (Verordening (EG) nr. 1013/2006), zoals laatst gewijzigd door Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2174 van de Commissie van 19 oktober 2020 (PB L 433 van 22 december 2020, blz. 11)
Amendement 377 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 12 bis (nieuw)
12 bis. de verplichting om reducties van de emissies van broeikasgassen te verwezenlijken zoals uitgelegd in overeenstemming met artikel 2, lid 1, punt a), artikel 4, lid 1, artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 1, van de Overeenkomst van Parijs in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, de Europese klimaatwet, en het mondiale methaanpact.
Amendement 378 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 12 ter (nieuw)
12 ter. de verplichting om alle met het Verdrag van de VN inzake het recht van de zee (Unclos) verenigbare maatregelen te nemen die nodig zijn ter voorkoming, vermindering en bestrijding van verontreiniging van het mariene milieu uit welke bron dan ook, hiertoe de bruikbaarste middelen te gebruiken waarover zij beschikken, en wel overeenkomstig hun vermogen, overeenkomstig artikel 194, lid 1, van het Unclos, alsook artikel 194, lid 3, punt a), artikel 194, lid 3, punt b), artikel 194, lid 3, punt c), en artikel 194, lid 3, punt d), van het Unclos.
Amendement 379 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 12 quater (nieuw)
12 quater. het recht op toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden overeenkomstig met name de artikelen 4, 6 en 9 van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus).
Amendement 380 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 12 quinquies (nieuw)
12 quinquies. de verplichting om ervoor te zorgen dat personen, groepen en organisaties die mensenrechten bevorderen en beschermen in het kader van milieu-aangelegenheden in verband met de waardeketen van een onderneming kunnen handelen zonder daarbij bedreigingen, belemmeringen of onveiligheid te ervaren en niet worden gestraft, vervolgd of op enige wijze gehinderd wegens hun betrokkenheid, overeenkomstig artikel 3, lid 8, van het Verdrag van Aarhus.
Amendement 381 Voorstel voor een richtlijn Bijlage I – deel II – punt 12 sexies (nieuw)
12 sexies. de verplichting om alle passende maatregelen te nemen om grensoverschrijdende effecten op grensoverschrijdende waterlopen te voorkomen, te beheersen en te verminderen., overeenkomstig het Verdrag van 1992 inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren.
De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0184/2023).