Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over de stand van zaken bij de PDCA tussen de EU en Cuba in het licht van het recente bezoek van de Hoge Vertegenwoordiger aan het eiland (2023/2744(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Cuba,
– gezien de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds(1) (hierna de “PDCA” genoemd), die in december 2016 is ondertekend en sinds 1 november 2017 voorlopig wordt toegepast,
– gezien de resultaten van de derde formele mensenrechtendialoog in het kader van de PDCA van 26 februari 2021,
– gezien het resultaat van de vergadering van de Gezamenlijke Raad EU-Cuba van 26 mei 2023 in Havana en de gezamenlijke persconferentie van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Cubaanse viceminister van Buitenlandse Zaken na afloop van die vergadering,
– gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger namens de EU over de eerste verjaardag van de demonstraties in Cuba van 11 en 12 juli 2021,
– gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966 en andere internationale mensenrechtenverdragen en -instrumenten,
– gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984, waarbij Cuba partij is,
– gezien de Cubaanse grondwet en het wetboek van strafrecht,
– gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024,
– gezien resolutie 2506 (2023) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 22 juni 2023 over de politieke gevolgen van de aanvalsoorlog van de Russische Federatie tegen Oekraïne,
– gezien verslag nr. 83/23 over zaak 14.196 van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten (IACHR) van 9 juni 2023 getiteld “Admissibility and merits report (publication) – Oswaldo José Payá Sardiña et al.– Cuba”,
– gezien het verslag van de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie van 6 augustus 2021,
– gezien de definitie van “organisatie uit het maatschappelijk middenveld” in het Publicatieblad van de Europese Unie,
– gezien document ARES (2021) 2474104 van de adjunct-directeur voor Noord-, Midden- en Zuid-Amerika van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO),
– gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,
– gezien verslagen van mensenrechtenorganisaties zoals Human Rights Watch, de Human Rights Foundation en Prisoners Defenders,
– gezien hoofdstuk IV.B over Cuba van het jaarverslag 2020 van de IACHR,
– gezien de mededeling van de speciale rapporteur over hedendaagse vormen van slavernij, met inbegrip van de oorzaken en gevolgen ervan, en van de speciale rapporteur over mensenhandel, in het bijzonder vrouwen- en kinderhandel, van 6 november 2019 aan de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN over de Cubaanse medische brigades,
– gezien de conclusies van de meest recente universele periodieke doorlichting van Cuba uit 2018 over de Cubaanse medische brigades,
– gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 5 juli 2017(2) zijn goedkeuring heeft gegeven aan de PDCA, met duidelijke voorwaarden in verband met de verbetering van de mensenrechten en de democratie in Cuba in de overwegingen H, I, J, L en T en de paragrafen 7, 8, 9, 10 en 12 daarvan; overwegende dat de EU er tijdens de derde formele mensenrechtendialoog met Cuba op 26 februari 2021 aan heeft herinnerd dat de verplichtingen op het gebied van het internationaal recht inzake de mensenrechten moeten worden nagekomen; overwegende dat het ratificatieproces nog niet volledig is afgerond en dat de overeenkomst voorlopig wordt toegepast;
B. overwegende dat elke politieke dialoog de rechtstreekse, intensieve en onbeperkte betrokkenheid van vertegenwoordigers van het onafhankelijk maatschappelijk middenveld en alle politieke actoren van de oppositie moet omvatten, zoals in artikel 36 van de PDCA wordt benadrukt; overwegende dat het Parlement herhaaldelijk de schendingen van de mensenrechten in Cuba heeft veroordeeld, met de nadruk op de schendingen van de bepalingen van artikel 1, lid 5, artikel 2, punt c, de artikelen 5 en 22 en artikel 43, lid 2, van de PDCA, waarin de Cubaanse regering zich ertoe heeft verplicht de mensenrechten te eerbiedigen;
C. overwegende dat het Parlement de EDEO er meermaals aan heeft herinnerd dat de deelname van vertegenwoordigers van het onafhankelijke maatschappelijk middenveld aan politieke dialogen en aan de samenwerkingsprojecten van de overeenkomst een essentieel onderdeel vormt van de PDCA, en dat de situatie waarbij vertegenwoordigers van het onafhankelijke maatschappelijk middenveld worden uitgesloten van samenwerkingsfondsen en/of deelname aan de overeenkomst, terwijl deelname aan en toegang tot samenwerkingsfondsen uitsluitend wordt toegestaan aan ondernemingen waarin de staat een belang heeft of die zij controleert, zoals sinds de ondertekening van de overeenkomst het geval is, onmiddellijk moet worden rechtgezet;
D. overwegende dat de PDCA een mensenrechtenclausule bevat, die standaard in internationale overeenkomsten van de EU wordt opgenomen als essentiële component om te garanderen dat de overeenkomst kan worden opgeschort indien de bepalingen inzake mensenrechten worden geschonden, zoals vastgesteld in paragraaf 11 van de resolutie van het Parlement van 5 juli 2017 tot goedkeuring van de PDCA;
E. overwegende dat de goedkeuring van het Parlement van de PDCA gekoppeld was aan de toezegging van de Commissie en de EDEO dat zij zouden zorgen voor een regelmatige uitwisseling met het Parlement over de toepassing van de overeenkomst en de naleving van de daarin opgenomen wederzijdse verplichtingen, met name die welke betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van alle bepalingen inzake de mensenrechten; overwegende dat het Parlement de EDEO tevens heeft verzocht alles in het werk te stellen om de situatie van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden op Cuba nauwlettend in het oog te houden bij de toepassing van de PDCA;
F. overwegende dat het geleidelijk aan Cuba opgelegde communistische regime alle vooruitzichten op democratische veranderingen uitsluit, aangezien artikel 5 van de Cubaanse grondwet bepaalt dat “alleen Martí, het fidelisme en de Marxistisch-Leninistische communistische partij van Cuba” de superieure politieke krachten en heersers van de samenleving en de staat zijn, en aangezien de artikelen 4 en 229 het huidige politieke systeem als onomkeerbaar vastleggen;
G. overwegende dat de artikelen 72 tot en met 84 van het Cubaanse wetboek van strafrecht de definitie bevatten van “gevaarlijke toestand” en “pre-criminele veiligheidsmaatregelen”, op grond waarvan jaarlijks duizenden mensen worden veroordeeld tot gevangenisstraffen van één tot vier jaar, zonder dat er sprake is van een toerekenbaar misdrijf, en op grond waarvan meer dan 8 000 mensen in de gevangenis zitten en er meer dan 2 500 zijn veroordeeld tot dwangarbeid zonder internering;
H. overwegende dat de EU een sociaal-economisch en sociaal-politiek model biedt dat gebaseerd is op het ideaal van een democratische samenleving en het streven naar economische en sociale duurzaamheid; overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft opgeroepen tot hervormingen in Cuba, die in de context van de huidige economische, sociale en mensenrechtencrises noodzakelijker zijn dan ooit;
I. overwegende dat het Parlement zijn Sacharovprijs voor de vrijheid van denken al drie keer aan Cubaanse activisten heeft toegekend, namelijk aan Oswaldo Payá in 2002, de Dames in het Wit in 2005 en Guillermo Fariñas in 2010; overwegende dat winnaars van de Sacharovprijs en hun familieleden nog steeds regelmatig worden lastiggevallen en geïntimideerd en dat hun wordt belet het land te verlaten en deel te nemen aan internationale events;
J. overwegende dat in IACHR-verslag nr. 83/23 over zaak 14.196 wordt geconcludeerd dat de Cubaanse staat rechtstreeks verantwoordelijk is voor de dood van Oswaldo Payá en Harold Cepero; overwegende dat er in het verslag ook aan wordt herinnerd dat schendingen van het recht op vrijheid van meningsuiting en vereniging volgens de vaststellingen van de IACHR geïnstitutionaliseerd zijn, door beleid van de Cubaanse staat om elke kritisch standpunt ten aanzien van het regime of de situatie op politiek, arbeids-, onderwijs of ander gebied te voorkomen;
K. overwegende dat de IACHR bij de beoordeling van de mensenrechtensituatie op Cuba in haar jaarverslag van 2022 heeft besloten een speciaal hoofdstuk over Cuba op te nemen (hoofdstuk IV.B), omdat de IACHR van mening is dat de situatie op het eiland een ernstige schending vormt van de fundamentele elementen en instellingen van de representatieve democratie, zoals bepaald in het Inter-Amerikaans Democratisch Handvest; overwegende dat de IACHR deze elementen en instellingen als essentieel beschouwt voor de verdediging van de mensenrechten; overwegende dat de IACHR erkent dat het Cubaanse regime zich schuldig heeft gemaakt aan massale, ernstige en stelselmatige schendingen van de mensenrechten die worden gewaarborgd in de Amerikaanse Verklaring van de rechten en plichten van de mens, het Amerikaanse Verdrag tot bescherming de mensenrechten en andere toepasselijke mensenrechteninstrumenten;
L. overwegende dat er in Cuba geen concrete vooruitgang is geboekt ten aanzien van de algemene beginselen en doelstellingen van de overeenkomst ter verbetering van de mensenrechtensituatie, en dat het Cubaanse regime daarentegen zijn repressie en schendingen van arbeids- en mensenrechten heeft opgevoerd, met een steeds groter aantal politieke gevangenen tot gevolg; overwegende dat het hoofddoel van de PDCA, verbetering van de fundamentele vrijheden in Cuba, niet is gerealiseerd;
M. overwegende dat het Cubaanse regime zijn banden met het regime van Poetin sinds het begin van de illegale, ongerechtvaardigde en niet-uitgelokte aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne heeft aangehaald; overwegende dat Cuba geen enkele VN-resolutie over de Russische agressie tegen Oekraïne heeft gesteund en de annexatie van verschillende Oekraïense regio’s heeft geprezen; overwegende dat de Belarussische en Cubaanse autoriteiten hebben aangekondigd dat het militair personeel van het eiland opleiding zal krijgen in Belarus, de bondgenoot die het meest betrokken is bij de Russische invasie van Oekraïne en waarmee Havana zijn politieke en economische banden aanhaalt; overwegende dat Álvaro López Miera, minister van de Revolutionaire Strijdkrachten van Cuba, tijdens zijn bezoek aan Moskou in juni 2023 verklaarde dat de uitbreiding van de NAVO tot aan de grenzen van Rusland voor Rusland aanleiding was om een “speciale militaire operatie” uit te voeren en dat Rusland in dit verband een sleutelrol speelt in de strijd tegen de uitbreiding van het fascisme in Europa;
N. overwegende dat de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa in zijn resolutie van 22 juni 2023 Cuba beschouwt als bondgenoot van het regime van Poetin en de parlementen van de lidstaten van de Raad van Europa oproept zich terug te trekken uit de lopende ratificatie van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Cuba (PDCA);
O. overwegende dat mensenrechtenorganisaties onafgebroken documenteren hoe het hardhandige onderdrukken van het recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering en vereniging in het land voortgaat en de Cubaanse autoriteiten afwijkende stemmen het zwijgen opleggen en hun pijlen richten op mensenrechtenverdedigers; overwegende dat er op 31 mei 2023 in totaal 1 037 politieke gevangenen en gewetensgevangenen in Cuba waren, waaronder 35 minderjarigen;
P. overwegende dat de mensenrechtensituatie in Cuba alarmerend is, met name voor dissidenten en kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals vrouwen, personen van Afrikaanse origine en de lhbtiq+-gemeenschap; overwegende dat het aantal gevallen van femicide in Cuba is toegenomen;
Q. overwegende dat het Cubaanse regime het Amerikaanse embargo de schuld geeft van alle economische problemen op het eiland, terwijl het armoedeniveau op Cuba niets anders is dan het resultaat van de totale mislukking van zijn economische en productiesysteem; overwegende dat het Cubaanse regime de economische situatie gebruikt als een voorwendsel voor zijn misstanden en als een manier om de steun te verkrijgen van buitenlandse regeringen die anders misschien bereid zouden zijn om de repressieve praktijken van het land krachtiger te veroordelen;
R. overwegende dat de pesterijen en repressie door het Cubaanse regime al geruime tijd gekenmerkt worden door restrictieve wetten, voortdurende surveillance, censuur en intimidatietactieken, waarbij steeds meer mechanismen worden ingezet om het recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering te controleren en waardoor personen die de mensenrechten verdedigen te maken krijgen met oneerlijke processen, willekeurige detentie en valse en volstrekt onrechtmatige strafrechtelijke aanklachten; overwegende dat Cuba volgens het verslag van 2021 van het VN-Comité inzake gedwongen verdwijningen in 2021 meer dringende verzoeken om maatregelen met betrekking tot gedwongen verdwijningen heeft ingediend dan enig ander land in de wereld en dat het land sinds 2012 op de derde plaats staat voor het totale aantal van dergelijke verzoeken;
S. overwegende dat op 11 juli 2021 de grootste protesten in Cuba sinds de “Maleconazo” van 1994 hebben plaatsgevonden; overwegende dat sinds de protesten van juli 2021 talrijke demonstranten in Cuba zijn gearresteerd, waaronder journalisten, dissidenten, mensenrechtenactivisten, kunstenaars en jongeren;
T. overwegende dat de Cubaanse autoriteiten hebben geweigerd om diplomaten van de EU of de lidstaten, internationale mediabedrijven of mensenrechtenorganisaties toestemming te verlenen voor het volgen van de processen tegen personen die tijdens de protesten van 11 juli 2021 in hechtenis zijn genomen; overwegende dat meer dan 100 Cubaanse burgers die hadden deelgenomen aan de protesten van 11 juli 2021 en geen banden hebben met de militaire dienst noch een militaire functie bekleden, door militaire rechtbanken zijn berecht – hetgeen in strijd is met het internationaal recht – en gevangenisstraffen van 2 tot 22 jaar hebben gekregen;
U. overwegende dat deze willekeurig vastgehouden personen te maken krijgen met voortdurend isolement, waarbij zij soms in strafcellen moeten verblijven, en met wrede folteringen en onmenselijke en vernederende behandelingen zonder toegang tot hun advocaten of passende medische behandeling, en dat dit hun leven in gevaar brengt; overwegende dat sommigen van hen in gevangenissen ver van huis worden vastgehouden, zodat hun familie hen niet kan komen bezoeken; overwegende dat naar verluidt meer dan 1 000 politieke gevangenen in Cuba worden gefolterd, onder wie minderjarigen, jongeren en vrouwen; overwegende dat de organisatie Prisoners Defenders in een verslag van 30 mei 2023 181 gevallen documenteerde van systematische foltering onder politieke gevangenen in Cuba;
V. overwegende dat de Werkgroep inzake willekeurige detentie van de Mensenrechtenraad van de VN in oktober 2020 heeft geconcludeerd dat de willekeurige detenties die de afgelopen decennia op Cuba hebben plaatsgevonden geen geïsoleerde gevallen waren, maar eerder deel uitmaakten van “een systematische praktijk [...], waaraan [...] de Cubaanse autoriteiten decennialang hebben deelgenomen”;
W. overwegende dat in de brieven van de speciale rapporteur van de VN voor hedendaagse vormen van slavernij, met inbegrip van de oorzaken en gevolgen daarvan, de speciale rapporteur van de VN voor mensenhandel, met name vrouwen en kinderen, Human Rights Watch, de Human Rights Foundation en andere organisaties aan de kaak wordt gesteld dat Cubaanse burgers die in het buitenland werken het slachtoffer zijn van mensenhandel door inherent dwingende wetten en voorschriften met betrekking tot zeer expliciete fundamentele vrijheden, zoals artikel 176 van het wetboek van strafrecht inzake het migratierecht, Mincex-resolutie 368 van 2020 en andere; overwegende dat de Cubaanse regering werknemers die zijn aangemerkt als overlopers of niet-gewenste personen op grond van het migratierecht gedurende acht jaar verbiedt om naar Cuba terug te keren en hen kwalificeert als “emigranten”, waardoor zij hun burgerschapsbescherming, rechten en eigendommen volledig verliezen en hun kinderen of familie in Cuba niet mogen bezoeken;
X. overwegende dat José Daniel Ferrer in de gevangenis blijft louter vanwege zijn overtuigingen en de vreedzame uitoefening van zijn mensenrechten; overwegende dat hij zich in een precaire gezondheidstoestand bevindt; overwegende dat hij samen met Luis Manuel Otero Alcántara en Maykel “Osorbo” Castillo Pérez slechts een fractie vertegenwoordigt van de honderden Cubanen die door hun eigen regering worden geconfronteerd met onrecht en repressie; overwegende dat de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie tijdens haar 87e, 88e en 89e zitting uitspraak heeft gedaan over negen zaken tegen Cuba, waaronder die van Ferrer (lid van de “Grupo de los 75”, gearresteerd vanwege zijn betrokkenheid bij de protesten van 11 juli 2021) en die van Aymara Nieto (lid van de “Damas de Blanco”, die al meer dan vijf jaar gevangen zit zonder reden);
Y. overwegende dat Guillermo Fariñas, winnaar van de Sacharovprijs, op 26 juni 2023 een nieuwe hongerstaking is begonnen om campagne te voeren voor de onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen op het eiland;
Z. overwegende dat Josep Borrell, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), op 25 mei 2023 naar Cuba is gereisd om de EU te vertegenwoordigen tijdens de derde bijeenkomst van de Gezamenlijke Raad; overwegende dat dit bezoek een gelegenheid bood om de politieke dialoog tussen de EU en Cuba te heropenen en de mensenrechtensituatie in Cuba daarbij centraal te stellen; overwegende dat de HV/VV opzettelijk heeft nagelaten om een ontmoeting te hebben met geloofwaardige en onafhankelijke maatschappelijke organisaties en politieke gevangenen en/of hun familieleden;
AA. overwegende dat VV/HV Borrell tijdens zijn bezoek publiekelijk heeft verklaard dat de EU noch het vermogen noch de wil heeft om politieke veranderingen op het eiland op te leggen;
AB. overwegende dat de Cubaanse autoriteiten, ondanks jarenlang aandringen op een bezoek aan het eiland, stelselmatig weigeren officiële commissies, delegaties en sommige fracties van het Europees Parlement, internationale mensenrechtenorganisaties en andere onafhankelijke waarnemers van de mensenrechtensituatie, waaronder speciale VN-rapporteurs, tot Cuba toe te laten;
1. wijst erop dat in de PDCA wordt benadrukt dat de “eerbiediging en bevordering van de democratische beginselen, de eerbiediging van alle mensenrechten en grondrechten die zijn vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de relevante internationale instrumenten inzake de mensenrechten en de bijbehorende facultatieve protocollen die van toepassing zijn op de partijen, en de eerbiediging van de rechtsstaat [...] een essentieel element van deze overeenkomst [vormen]”, maar dat het Cubaanse regime deze principes en rechten al decennialang continu miskent en schendt en dat deze schendingen de laatste tijd zijn geëscaleerd; is van oordeel dat, ondanks de tijd die is verstreken sinds de inwerkingtreding van de PDCA, wat betreft het gebrek aan democratie en vrijheden in Cuba helemaal niets is verbeterd; stelt integendeel vast dat de mensenrechtensituatie op het eiland verslechterd is en verder is achteruitgegaan, wat een duidelijke en systematische schending van de basisbepalingen van het PDCA inhoudt;
2. benadrukt het feit dat alle partijen verplicht zijn de bindende bepalingen van de PDCA na te leven en het beginsel van universaliteit van de mensenrechten te eerbiedigen; betreurt het feit dat de situatie van de democratie en de mensenrechten in Cuba ondanks de goedkeuring van de PDCA is verslechterd; herinnert eraan dat de PDCA een zogenaamde mensenrechtenclausule bevat, die standaard in internationale overeenkomsten van de EU wordt opgenomen als essentiële component om te garanderen dat de overeenkomst kan worden opgeschort indien de bepalingen inzake mensenrechten worden geschonden;
3. veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de systematische mensenrechtenschendingen en mishandeling van demonstranten, politieke dissidenten, religieuze leiders, mensenrechtenactivisten en onafhankelijke kunstenaars waaraan het Cubaanse regime zich schuldig maakt; dringt er bij de Cubaanse autoriteiten op aan onmiddellijk een einde te maken aan haar beleid van repressie; veroordeelt het gebrek aan godsdienstvrijheid in Cuba;
4. dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle personen die uitsluitend worden vastgehouden wegens de uitoefening van hun mensenrechten, met inbegrip van het recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering; dringt er tevens op aan dat onrechtmatige strafrechtelijke aanklachten worden ingetrokken en dat mensen in ballingschap naar hun land kunnen terugkeren;
5. veroordeelt het gebruik van foltering en mishandeling door de Cubaanse autoriteiten; dringt aan op onmiddellijke en onpartijdige onderzoeken en onmiddellijke toegang tot de medische zorg van hun keuze voor gedetineerden, alsook op toegang tot hun familie;
6. herhaalt zijn eis in verband met het recht op een eerlijk proces en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, en zijn eis dat personen die van hun vrijheid zijn beroofd, toegang wordt gegarandeerd tot een onafhankelijke advocaat;
7. verzoekt Cuba de mensenrechten te beschermen en het recht op vreedzame vergadering en de vrijheid van meningsuiting te waarborgen, en zich niet schuldig te maken aan discriminatie op grond van politieke opvattingen; verzoekt de Cubaanse autoriteiten onmiddellijk een einde te maken aan hun uitgebreide censuur van de media en aan hun controle van het internet; vraagt dat de Cubaanse autoriteiten het recht op vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid en recht op vrijheid van vergadering eerbiedigen; roept de Cubaanse autoriteiten op te luisteren naar hun burgers en een inclusieve nationale dialoog aan te gaan om het moderniserings- en democratiseringsproces van het land voort te helpen;
8. wijst op de sleutelrol van het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers, journalisten en religieuze leiders in Cuba en verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen aan alle slachtoffers van mensenrechtenschendingen en willekeurige opsluitingen in het land;
9. herhaalt zijn krachtige en onvoorwaardelijke steun aan het Cubaanse volk, aan alle mensenrechtenverdedigers op Cuba en aan hun lovenswaardige inzet voor vrijheden die decennialang door Cubaanse regime zijn ontkend;
10. verzoekt de Cubaanse autoriteiten toegang te verlenen aan een delegatie van het Europees Parlement, de EU en de lidstaten en aan onafhankelijke mensenrechtenorganisaties om toezicht te houden op de processen van en gevangenisbezoeken af te leggen bij de honderden activisten en gewone Cubanen die vastzitten wegens het uitoefenen van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering;
11. beklemtoont dat de mensenrechtencrisis in Cuba gepaard moet gaan met een respons van de EU en de lidstaten die in verhouding staat tot de omvang en de ernst van de situatie; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten, de EDEO en de EU-delegatie in Cuba om het repressieve beleid van het Cubaanse regime krachtig en publiekelijk te veroordelen en meer steun te bieden voor een echt en onafhankelijk maatschappelijk middenveld, waaronder de winnaars van de Sacharovprijs;
12. betreurt het feit dat de VV/HV zijn aanwezigheid in het land niet heeft gebruikt om een ontmoeting te hebben met onafhankelijke vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, politieke gevangenen of hun familieleden, wat een gemiste kans is; betreurt ten eerste dat de VV/HV de kans heeft laten schieten om de democratie te ondersteunen via het Cubaanse maatschappelijk middenveld en de politieke gevangenen en om een duidelijk signaal af te geven over de bezorgdheid van de EU over de schendingen van de mensenrechten in Cuba; betreurt het contraproductieve effect van het vergoelijken van het Cubaanse regime, waaraan zijn bezoek heeft bijgedragen; herinnert eraan dat bij elke dialoog tussen de EU en het maatschappelijk middenveld in Cuba en bij alle financieringsmogelijkheden alleen onafhankelijke maatschappelijke organisaties mogen worden betrokken, en geen ngo’s die worden gefinancierd en getolereerd door het regime, aangezien ondersteuning van deze laatste uiteindelijk neerkomt op financiering van precies het regime dat de collectieve fundamentele vrijheden van het Cubaanse volk inperkt; betreurt ten zeerste de opmerking van VV/HV Borrell tijdens zijn bezoek aan Cuba dat de EU noch de capaciteit noch de wil heeft om in Cuba veranderingen op te leggen, hoewel een van de belangrijkste doelstellingen van de PDCA erin bestaat de fundamentele vrijheden en de levensstandaard van Cubaanse burgers te verbeteren;
13. betreurt het dat de EDEO sinds de ondertekening van de PDCA het besluit van het Cubaanse regime heeft aanvaard om onafhankelijke maatschappelijke organisaties, als belanghebbende partijen bij de ontwikkeling van de dialoog in het kader van de overeenkomst(3), uit te sluiten van deelname aan alle seminars van de EU en Cuba over het maatschappelijk middenveld, waardoor de overeenkomst van een essentieel deel van zijn zin wordt beroofd en ingegaan wordt tegen de wil van het Europees Parlement en de EU-lidstaten die de overeenkomst hebben ondertekend;
14. dringt er bij de EU nogmaals op aan artikel 85, lid 3, punt b), van de PDCA in werking te stellen om een onmiddellijk vergadering bijeen te roepen van het Gemengd Comité wegens de schendingen van de overeenkomst door de Cubaanse regering, die kunnen worden aangemerkt als een “bijzonder dringend geval” dat kan leiden tot de opschorting van de overeenkomst, aangezien het gaat om aanhoudende, ernstige en materiële schendingen van de democratische beginselen en een gebrek aan eerbiediging van alle in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vervatte fundamentele mensenrechten en grondrechten (een essentieel element van de overeenkomst als vermeld in artikel 1, lid 5) en het uitblijven van maatregelen tegen deze schendingen ondanks de vele oproepen daartoe;
15. herhaalt zijn oproep aan de Raad om de bepalingen van de wereldwijde EU‑sanctieregeling voor de mensenrechten (Magnitski-wet van de EU) toe te passen en sancties vast te stellen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor de aanhoudende mensenrechtenschendingen in Cuba, te beginnen met het bestraffen van Miguel Díaz-Canel, als hoogste leider in de commandostructuur van de Cubaanse veiligheidstroepen, samen met andere hooggeplaatste functionarissen binnen de Cubaanse regering;
16. benadrukt dat de aanstaande top tussen de EU en de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten een gelegenheid vormt om de beginselen van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten hoog te houden en doet een oproep aan alle deelnemers van die top om zich aan deze beginselen te houden; wijst erop dat dit niet mogelijk zal zijn zonder de werkelijk transparante, alomvattende en zinvolle betrokkenheid van het onafhankelijk maatschappelijk middenveld; is van mening dat autocratische regimes niet mogen deelnemen aan dergelijke topontmoetingen tussen landen die democratische waarden delen en de mensenrechten eerbiedigen; roept de deelnemers aan de top ertoe op een verklaring af te leggen om te eisen dat de mensenrechten naar behoren worden geëerbiedigd in beide regio’s, met bijzondere aandacht voor het gebrek aan eerbiediging van de democratie en de fundamentele vrijheden in Cuba;
17. veroordeelt de steun van het Cubaanse regime aan de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en zijn verdediging van Rusland en Belarus; herinnert aan de verklaringen van de VV/HV dat het niet steunen van Oekraïne tegen de Russische agressie consequenties zou hebben, en betreurt het feit dat deze verklaringen louter retoriek zijn gebleken, zonder passende gevolgen in de praktijk;
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en de Nationale Vergadering van de Volksmacht van Cuba, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en de regeringen van de lidstaten van de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten.
Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2017 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting, namens de Europese Unie, van een overeenkomst betreffende politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds (PB C 334 van 19.9.2018, blz. 99).