Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 22 november 2023 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende digitalisering en bestuursrecht (2021/2161(INL))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 298 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het recht op behoorlijk bestuur als een grondrecht wordt erkend,
– gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de Europese verklaring over digitale rechten en beginselen voor het digitale decennium van 15 december 2022,
– gezien Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG(1),
– gezien Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(2),
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende informatiebeveiliging in de instellingen, organen en instanties van de Unie (2022/0084(COD)),
– gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de instellingen, organen en instanties van de Unie (2022/0085(COD)),
– gezien Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie(3),
– gezien de uitgebreide rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin een aantal algemene bestuursrechtelijke beginselen wordt erkend die steun vinden in de grondwettelijke tradities van de lidstaten,
– gezien de mededeling van de Commissie van 26 januari 2022 getiteld “Opstelling van een Europese verklaring over digitale rechten en beginselen voor het digitale decennium” (COM(2022)0027) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie met een verslag over de activiteiten voor raadpleging en inspraak van belanghebbenden (SWD(2022)0014),
– gezien de digitale strategie van de Commissie: “Next generation digital Commission” (Digitale Commissie van de volgende generatie) van 30 juni 2022 (C(2022)4388),
– gezien zijn resolutie van 6 september 2001 over het speciaal verslag van de Europese Ombudsman aan het Europees Parlement naar aanleiding van het initiatiefonderzoek naar het bestaan, bij de verschillende instellingen en organen van de Gemeenschappen, van een code van goed administratief gedrag en de toegankelijkheid van die code voor het publiek(4),
– gezien Besluit 2000/633/EG, ECSC, Euratom van de Commissie van 17 oktober 2000 tot wijziging van haar reglement van orde door toevoeging van een bestuurlijke gedragscode voor het personeel van de Commissie bij de contacten met het publiek(5),
– gezien het besluit van de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van 25 juni 2001 betreffende een code voor correct bestuurlijk gedrag van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie en zijn personeel in de contacten die zij om professionele redenen met het publiek hebben(6),
– gezien Aanbeveling CM/Rec(2007)7 van 20 juni 2007 van het Comité van ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten over behoorlijk bestuur,
– gezien de “Beginselen voor de openbare dienst voor EU-ambtenaren”, door de Europese Ombudsman gepubliceerd op 19 juni 2012,
– gezien de opeenvolgende factsheets over digitaal bestuur in de lidstaten, die online zijn gepubliceerd door de Commissie,
– gezien het bestaan in de lidstaten van zowel algemene wetten inzake administratieve procedures, waarin de grondbeginselen van het bestuursrecht zijn vastgelegd, als domeinspecifieke of sectorspecifieke wetgeving,
– gezien het verslag van 2022 van het Europees Rechtsinstituut over modelregels voor effectbeoordelingen van algoritmische besluitvormingssystemen die door de overheid worden gebruikt(7),
– gezien de voordrachtsnotities voor de Conferentie over Europees bestuursrecht, georganiseerd door de beleidsafdeling van de Commissie juridische zaken van het Parlement en de Universiteit van León (León, 27-28 april 2011)(8),
– gezien de aanbevelingen in het werkdocument over de stand van zaken en de vooruitzichten voor EU-bestuursrecht dat de Werkgroep voor EU-bestuursrecht op 22 november 2011 aan de Commissie juridische zaken heeft voorgelegd(9),
– gezien de beoordeling van de Europese meerwaarde van bestuursprocesrecht van de Europese Unie, die op 6 november 2012 door de afdeling Europese Meerwaarde aan de Commissie juridische zaken werd verstrekt(10),
– gezien de openbare raadpleging over algemene regels voor een open, onafhankelijk en efficiënt Europees bestuur en het samenvattend verslag van juli 2018, dat op 10 juli 2018 door de afdeling Europese Meerwaarde van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, aan de Commissie juridische zaken is voorgelegd(11),
– gezien een effectbeoordeling van mogelijke maatregelen op EU-niveau voor een open, efficiënt en onafhankelijk EU-bestuur, die in juli 2018 is afgerond door de afdeling Effectbeoordeling vooraf van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement en op 10 juli 2018 aan de Commissie juridische zaken is verstrekt(12),
– gezien de beoordeling van de Europese meerwaarde van digitalisering en bestuursrecht van 2022, die op 30 mei 2023 door de afdeling Europese Meerwaarde aan de Commissie juridische zaken is verstrekt(13),
– gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het bestuursprocesrecht van de Europese Unie(14),
– gezien zijn resolutie van 9 juni 2016 over een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een open, efficiënt en onafhankelijk bestuur van de Europese Unie(15),
– gezien zijn resolutie van 26 oktober 2017 over de controle op de toepassing van het EU‑recht (2015) (2017/2011(INI))(16),
– gezien zijn resolutie van 7 juli 2022 over betere regelgeving: samen zorgen voor betere regelgeving (2021/2166(INI))(17),
– gezien zijn resolutie van 20 mei 2021 over de digitale toekomst van Europa vormgeven: belemmeringen voor de werking van de digitale eengemaakte markt wegnemen en het gebruik van AI voor Europese consumenten verbeteren (2020/2216(INI))(18),
– gezien de follow-up door de Commissie van de resolutie van het Europees Parlement met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het bestuursprocesrecht van de Europese Unie, die door de Commissie op 24 april 2013 is aangenomen,
– gezien de follow-up door de Commissie van de resolutie van het Europees Parlement over een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat, die door de Commissie op 4 oktober 2016 is aangenomen,
– gezien de follow-up door de Commissie van de resolutie van het Europees Parlement over betere regelgeving: samen zorgen voor betere regelgeving, die door de Commissie op 22 oktober 2022 is aangenomen,
– gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0309/2023),
A. overwegende dat het Verdrag van Lissabon de Unie een geschikte rechtsgrondslag verschaft voor de vaststelling van een Europese wet bestuursprocesrecht;
B. overwegende dat het grondrecht op behoorlijk bestuur, vervat in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, op grond waarvan eenieder er recht op heeft dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen, organen en instanties van de Unie worden behandeld, thans als bepaling van primair recht juridisch bindend is;
C. overwegende dat in een Unie die de beginselen van de rechtsstaat eerbiedigt, de procedurele rechten en verplichtingen altijd naar behoren gedefinieerd, bijgewerkt en geharmoniseerd moeten zijn en moeten worden nageleefd; overwegende dat burgers het recht hebben om van de instellingen, organen en instanties van de Unie een hoge mate van transparantie, eerlijke behandeling, efficiëntie, reactievermogen en snelle uitvoering te verwachten, en dat zij ook recht hebben op informatie over de mogelijkheden die zij hebben om verdere actie te ondernemen in kwesties die zij aan deze instellingen, organen en instanties voorleggen;
D. overwegende dat een transparant, efficiënt en onafhankelijk bestuur van de Unie essentieel is voor het algemeen belang, dat een overmaat – maar ook een gebrek – aan regels en procedures kan leiden tot wanbeheer, gebrekkige eerbiediging van de mensenrechten, de toepasselijke wetgeving of de beginselen van behoorlijk bestuur, en dat wanbeheer ook kan voortvloeien uit tegenstrijdige, gebrekkige, onsamenhangende of onduidelijke voorschriften en procedures; overwegende dat dit het vertrouwen van de burgers in openbare instellingen in de weg kan staan; overwegende dat goed gestructureerde en consistente administratieve procedures zowel een transparant, efficiënt en onafhankelijk bestuur als een correcte handhaving van het grondrecht op behoorlijk bestuur ondersteunen en de meerwaarde hebben dat zij transparantie en verantwoordingsplicht bevorderen, waardoor de legitimiteit van de Unie wordt versterkt en het vertrouwen van de burgers in het bestuur van de Unie toeneemt;
E. overwegende dat het nodig is de omslachtige administratieve regels en procedures van de Unie te vereenvoudigen en prioriteit te geven aan maatregelen om de efficiëntie, transparantie en toegankelijkheid van het bestuur op Europees niveau te verbeteren, teneinde de eerbiediging van het recht van het publiek op behoorlijk bestuur te waarborgen;
F. overwegende dat het gebrek aan vertrouwen onder de burgers de laatste jaren een dringend probleem is waarmee de Unie wordt geconfronteerd en dat haar legitimiteit kan aantasten; overwegende dat de Unie snelle, duidelijke en zichtbare antwoorden moet geven aan de burgers van de Unie om tegemoet te komen aan hun zorgen;
G. overwegende dat de Unie bij haar optreden transparant moet zijn en verantwoording aan haar burgers moet afleggen; overwegende dat digitale technologieën kunnen worden gebruikt als instrument om informatie in de Unie op toegankelijkere wijze voor burgers beschikbaar te maken, zoals blijkt uit het gebruik van artificiële intelligentie om antwoorden te geven op vragen van burgers;
H. overwegende dat, volgens statistieken voor Europa als geheel, burgers vaak problemen ondervinden wat betreft operationele inconsistentie en administratieve lasten met betrekking tot de Europese instellingen(19);
I. overwegende dat er met betrekking tot de werking van het bestuursapparaat van de Unie bij de Europese burgers in het algemeen het gevoel heerst dat er ruimte is voor verbetering, en dat dit ook uit de evaluatie van hun directe ervaringen blijkt; overwegende dat een aanzienlijk percentage Europeanen van mening is dat langdurige procedures, de moeilijkheid om informatie te vinden en er toegang toe te krijgen en de kwaliteit van de reacties die zij ontvangen in hun interactie met de instellingen knelpunten vormen(20);
J. overwegende dat de bestaande regels van de Unie inzake behoorlijk bestuur verspreid zijn over tal van verschillende bronnen: in het primaire recht, in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, in secondaire wetgeving, in zogenaamde “zachte wetgeving” en in verbintenissen die de instellingen van de Unie eenzijdig zijn aangegaan;
K. overwegende dat de interne gedragscodes die bij de verschillende instellingen bestaan een beperkte werking hebben, van elkaar verschillen en juridisch niet bindend zijn;
L. overwegende dat een duidelijke, betrouwbare, toegankelijke en bindende regeling voor het bestuur van de Unie, mede gelet op de aanbevelingen van de Groep van Staten van de Raad van Europa tegen corruptie (Greco), een positief signaal zou zijn voor de bestrijding van corruptie binnen verschillende overheden;
M. overwegende dat het Parlement in zijn resoluties en bijlagen sinds 2001 consequent heeft verzocht om wetgevende maatregelen van de Commissie op dat gebied; overwegende dat het Parlement in 2013 heeft aangedrongen op bestuursprocesrecht van de Europese Unie en in 2016 met name heeft aangedrongen op een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een open, efficiënt en onafhankelijk bestuur van de Europese Unie; overwegende dat de oproepen van het Parlement in feite telkens gericht zijn op het goedkeuren van een verordening betreffende het bestuursproces van de Europese Unie waarin algemene procedureregels worden vastgelegd voor de administratieve activiteiten van het bestuursapparaat van de Unie, dat wil zeggen de instellingen, organen en instanties van de Unie (Europese wet bestuursprocesrecht);
N. overwegende dat die oproepen gebaseerd zijn op gedetailleerde effectbeoordelingen waarin onder meer de kosten van administratieve procedures worden gekwantificeerd; overwegende dat in de effectbeoordeling van 2018 werd vastgesteld dat de versnippering van administratieve procedures tussen instellingen en -organen van de Unie een negatief effect heeft op de openheid, efficiëntie en onafhankelijkheid van de Unie, en dat werd geconcludeerd dat de negatieve effecten waarschijnlijk zullen verergeren met de overgang naar een gedigitaliseerde administratie; overwegende dat de Commissie bij de indiening van het voorstel ook een effectbeoordeling moet voorleggen, rekening houdend met de behoeften van Europese burgers en Europese bedrijven, en met name die van kleine en middelgrote ondernemingen;
O. overwegende dat het Parlement een openbare raadpleging heeft gehouden over de noodzaak om een Europese wet bestuursprocesrecht vast te stellen, waarbij 76 % van de respondenten voorstander was van aanvullende maatregelen op het niveau van de Unie om de administratieve procedures van de Unie te verbeteren en te vereenvoudigen, verbetering van de efficiëntie en transparantie als een van de belangrijkste redenen voor EU-optreden werd genoemd en het ontbreken van operationele samenhang en de kosten van de administratieve lasten als de meest problematische kwesties werden aangemerkt;
P. overwegende dat het Parlement de academische wereld, beroepsbeoefenaren en de rechtsgemeenschap heeft geraadpleegd ter voorbereiding van zijn resolutie van 2016 over een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat; overwegende dat de Commissie in haar op 24 april 2013 aangenomen follow-up van de resolutie van het Parlement van 15 januari 2013 heeft verklaard dat zij een gedetailleerde inventaris zou opmaken van het bestaande bestuursrecht van de Unie en van mogelijke tekortkomingen in alle instellingen, dat zij de aanpak van deze kwesties in de lidstaten zou beoordelen en de academische wereld, beroepsbeoefenaren en de rechtsgemeenschap zou raadplegen om een diepgaande analyse van alle aspecten van de kwestie te verrichten; overwegende dat de Commissie tien jaar later het Parlement nog steeds niet heeft geïnformeerd over de resultaten van de aangekondigde inventarisatie en diepgaande analyse;
Q. overwegende dat de Commissie in dezelfde follow-up van 2013 ook heeft verklaard dat bij elk toekomstig initiatief rekening moet worden gehouden met het bestaande kader van administratieve regels en de complexe relatie tussen horizontale en sectorspecifieke regels, met de vele oorzaken van mogelijk wanbeheer en de vele manieren waarop dit kan worden aangepakt, en met de grenzen aan het gebruik van artikel 298 VWEU; overwegende dat de Commissie tot op heden niet met een dergelijke beoordeling is gekomen;
R. overwegende dat de Commissie in 2022, voor het eerst handelend op basis van artikel 298 VWEU, twee voorstellen heeft ingediend met betrekking tot enerzijds informatiebeveiliging en anderzijds cyberbeveiliging in het bestuursapparaat van de Unie, dat wil zeggen haar instellingen, organen en instanties, om iets te doen aan het ontbreken van een gemeenschappelijke aanpak op deze gebieden en aan het feit dat elk van hen ofwel haar of zijn eigen regels op deze gebieden heeft, gebaseerd op procedureregels of oprichtingsbesluiten, ofwel helemaal geen regels heeft;
S. overwegende dat het bestaan van horizontale en sectorspecifieke regels geen excuus kan zijn om geen Europese wet bestuursprocesrecht vast te stellen, noch een belemmering kan vormen voor de vaststelling van een dergelijke wet, die een algemeen basisreferentiekader zou vormen voor bestuursprocesrecht dat door elk bestuursapparaat van de Unie zou moeten worden toegepast, ongeacht de sector waarin deze opereert; overwegende dat dergelijke algemene bepalingen in veel lidstaten van de Unie bestaan, ongeacht hun structuur, domein of sector, naast sectorspecifieke regels;
T. overwegende dat de versnippering van de relevante rechtskaders tussen de bestuursapparaten van de Unie leidt tot veel dubbel werk voor het opstellen en handhaven van interne regels en tot niet-interoperabele administratieve praktijken; overwegende dat de verschillende regels het risico op misverstanden, verkeerde interpretatie en niet-naleving voor de burgers van de Unie vergroten, en dat zij leiden tot hogere kosten voor mensen, bedrijven en instellingen van de Unie in de vorm van tijdverlies en verlies van middelen; overwegende dat de negatieve gevolgen van de huidige lacunes in de regelgeving in de loop van de tijd waarschijnlijk zullen toenemen als gevolg van de toegenomen digitalisering en het groeiende aantal agentschappen van de Unie; overwegende dat de vaststelling van een algemeen basisreferentiekader van Europees bestuursprocesrecht voor het bestuursapparaat van de Unie een administratieve omgeving zou creëren met uniforme beginselen, gestandaardiseerde regels en toegepaste goede praktijken, waarbij het bestaan van sectorspecifieke regels, zoals ook op nationaal niveau, niet wordt uitgesloten; overwegende dat het vaststellen van Europees bestuursprocesrecht bovendien strookt met het vereiste te handelen met inachtneming van de autonomie of bevoegdheden van elke instelling en elk orgaan van de Unie, die volledig van kracht zullen blijven;
U. overwegende dat het zorgen voor open, verantwoordingsplichtige Europese bestuursapparaten ten dienste van de burgers zowel kosten als baten met zich meebrengt; overwegende dat de baten opwegen tegen de kosten;
V. overwegende dat met de vooruitgang van de technologie en de digitaliseringsinspanningen die van de lidstaten worden gevraagd, ook ten aanzien van hun eigen openbaar bestuur en overheidsdiensten, soortgelijke digitaliseringsinspanningen door het bestuursapparaat van de Unie zijn ondernomen; overwegende dat het bestuursapparaat van de Unie in toenemende mate niet als een afzonderlijke entiteit opereert, maar in verbinding staat met nationale overheden om de burgers van dienst te zijn; overwegende dat het gebrek aan interoperabiliteit tussen overheidsdiensten de bureaucratie kan vergroten en extra lasten voor de burgers kan veroorzaken;
W. overwegende dat verschillende lidstaten nieuwe manieren zoeken om hun overheden te moderniseren; overwegende dat er behoefte is aan een sterkere coördinatie van deze inspanningen, met name door het uitwisselen van goede praktijken en het opschalen op Unieniveau;
X. overwegende dat in de beoordeling van de Europese meerwaarde van 2022, net als in de effectbeoordeling van 2018, werd benadrukt dat bij digitalisering de behoefte aan centralisatie en harmonisatie groter is en dat de voortdurende digitalisering nieuwe problemen en uitdagingen met zich meebrengt;
Y. overwegende dat het Hof van Justitie in zijn rechtspraak een aantal inmiddels beproefde procesrechtelijke beginselen heeft uitgewerkt die voor de procedures in de lidstaten in aangelegenheden van de Unie gelden en dus met des te meer reden ook voor het rechtstreekse bestuur door de Unie dienen te gelden; overwegende dat verwacht mag worden dat de jurisprudentie van het Hof van Justitie zich snel verder zal ontwikkelen en ook betrekking zal hebben op verschijnselen die verband houden met de ontwikkeling van digitalisering in administratieve procedures en in gerechtelijke procedures met administratieve gevolgen;
Z. overwegende dat in de Europese verklaring over digitale rechten en beginselen voor het digitale decennium digitale beginselen worden afgekondigd om alle Europeanen van dienst te zijn en overwegende dat in die verklaring gevolg wordt gegeven aan oproepen van het Parlement om in de aanpak van de Unie van de digitale transformatie de grondrechten volledig te eerbiedigen, met inbegrip van regels inzake gegevensbescherming en gelijke behandeling, alsook beginselen zoals technologische en netwerkneutraliteit en inclusiviteit, maar ook om digitale vaardigheden en competenties te versterken en een goed presterend ecosysteem voor digitaal onderwijs te bevorderen;
AA. overwegende dat de Commissie in het digitaal kompas 2030 voor de Unie een visie heeft vastgesteld voor een digitaal getransformeerd Europa van 2030 in overeenstemming met de Europese waarden; overwegende dat het beleidsprogramma voor het digitale decennium gericht is op het verder versterken van digitaal leiderschap en het versterken van de positie van burgers en bedrijven, zodat de digitale transformatie de motor wordt van duurzame economische groei en sociaal welzijn in Europa, hetgeen onder meer moet worden bereikt door het ontwikkelen van digitale vaardigheden en competenties van de beroepsbevolking, zodat zij volledig kan deelnemen aan de digitale economie, en door overheidsdiensten te digitaliseren en efficiënter en gebruiksvriendelijker te maken ten behoeve van iedereen in onze samenleving; overwegende dat investeringen op Unie- en nationaal niveau nodig zijn om ervoor te zorgen dat alle burgers over de nodige digitale vaardigheden en geletterdheid beschikken zodat zij gebruik kunnen maken van de beschikbare digitale overheidsdiensten;
AB. overwegende dat bij alle digitale oplossingen rekening moet worden gehouden met de behoeften van alle burgers, met bijzondere aandacht voor degenen die extra belemmeringen ondervinden bij de toegang tot digitale oplossingen;
AC. overwegende dat in de digitale strategie van de Commissie: “Next generation digital Commission” van 2022 doelstellingen worden uiteengezet om het bestuursapparaat van de Commissie in staat te stellen de strategische prioriteiten van de Unie te ondersteunen en het goede voorbeeld te geven, en onder andere de volgende elementen worden bevorderd: het personeel meer zeggenschap geven, digitale beleidsvorming mogelijk maken door middel van richtsnoeren en ondersteuning voor de gehele beleidscyclus van de Unie en de voordelen van gegevens en innovatieve technologieën benutten om haar administratieve processen te herontwerpen; overwegende dat de strategie aantoont hoe de digitalisering van administratieve processen en de interactie van het bestuursapparaat van de Unie met burgers zich de komende jaren zal ontwikkelen; overwegende dat deze ontwikkeling gepaard zou moeten gaan met een reeks regels voor administratieve procedures en zou moeten worden geharmoniseerd in het gehele bestuursapparaat van de Unie;
AD. overwegende dat de ontwikkeling van nieuwe technologieën, zoals artificiële intelligentie en geautomatiseerde besluitvormingssystemen, een belangrijke rol kan spelen bij de modernisering en verbetering van de werking van het openbaar bestuur, mits de gebruikte technologieën mensgericht zijn en een hoge mate van betrouwbaarheid en geloofwaardigheid hebben; overwegende dat de mogelijkheid om gebruik te maken van dergelijke nieuwe technologieën door het openbaar bestuur, met inbegrip van het bestuur van de Unie, echter begrensd moet worden door het legaliteitsbeginsel en de noodzaak om de eerbiediging van de rechten van de burgers te waarborgen; overwegende dat het gebruik van nieuwe technologieën, zoals AI en geautomatiseerde besluitvormingssystemen, het potentieel heeft om de efficiëntie van het openbaar bestuur te verbeteren en bij te dragen tot verbeteringen met betrekking tot de kwaliteit en snelheid van de aan burgers verstrekte diensten, maar dat het, indien onjuist uitgevoerd, specifieke problemen kan opleveren ten aanzien van het beginsel van behoorlijk bestuur en het recht op rechterlijke toetsing en daarom een bijzondere analyse vereist met betrekking tot elementen als transparantie, verantwoordingsplicht, naleving en non-discriminatie, door de aanpak van het risico van algoritmische vertekening;
AE. overwegende dat de risico’s van het gebruik van artificiële intelligentie en machinaal leren, met name in de context van het bestuursapparaat van de Unie, waarbij sprake kan zijn van een aanzienlijke machtskloof tussen burgers en het bestuursapparaat, moeten worden aangepakt, zodat de toepassing van machinaal leren door het bestuursapparaat van de Unie bijdraagt tot het verbeteren van de efficiëntie van de administratieve diensten en het verlichten van de werklast van het administratief personeel; overwegende dat in de context van het openbaar bestuur van de Unie gebruikte systemen voor machinaal leren onderworpen moeten zijn aan menselijk toezicht en beperkt moeten blijven tot het verzamelen, ordenen, structureren, converteren, combineren en aanpassen van gegevens, zoals optische tekenherkenning, objectherkenning of spraak-naar-tekst;
AF. overwegende dat het Europees Rechtsinstituut in 2022 een verslag heeft gepresenteerd met modelregels voor effectbeoordelingen van algoritmische besluitvormingssystemen die door het openbaar bestuur worden gebruikt, waarin de modelregels worden voorgesteld wanneer dergelijke algoritmische besluitvormingssystemen een besluit nemen of menselijke besluitvorming ondersteunen – dat wil zeggen een besluit van een door mensen geleide overheidsinstantie (ook op het niveau van de Unie) om al dan niet actie te ondernemen – dat of die waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de burgers(21);
AG. overwegende dat in het verleden voor overheidsdoeleinden ontwikkelde software vaak closed source was, wat betekent dat burgers de broncode niet konden controleren of hergebruiken, ook al hadden ze ervoor betaald; overwegende dat het de moeite waard is te erkennen dat de Commissie zich er in haar opensourcestrategie 2014-2017(22) toe heeft verbonden de broncode van de software die zij ontwikkelt te publiceren, een toezegging waaraan zij zich blijft houden, en dat het bestuursapparaat van de Unie opensourcecode voor software ontwikkelt, publiceert en gebruikt, hetgeen bijdraagt tot de naleving van het beginsel “publiek geld – publieke code”; overwegende dat dit beginsel hergebruik en verbetering van bestaande codes bevordert om de kosten van het ontwikkelen van software en daarmee de kosten van digitalisering te verlagen; overwegende dat het gebruik van opensourcesoftware door het bestuursapparaat van de Unie daarom voortdurend moet worden aangemoedigd; overwegende dat de Unie, op basis van haar bevoegdheden, de lidstaten sterk moet aanmoedigen om dit beginsel te volgen, bijvoorbeeld door dit als voorwaarde te stellen voor het gebruik en de toekenning van Uniemiddelen voor de ontwikkeling van digitale oplossingen in de lidstaten, zodat deze oplossingen hergebruikt kunnen worden door alle lidstaten, wat de impact van de financiering vergroot;
AH. overwegende dat de toegang tot digitale overheidsdiensten voor burgers van de Unie wordt beïnvloed door factoren als handicap, economische situatie, geografische locatie, digitale vaardigheden, gender, geletterdheid, leeftijd, vertrouwen of bereidheid om technologische oplossingen te omarmen, of beschikking over de middelen om er daadwerkelijk toegang toe te hebben; overwegende dat het bestuursapparaat van de Unie hiermee rekening moet houden bij het ontwikkelen van digitale oplossingen voor diensten die het aanbiedt, om het vertrouwen van de burgers niet te verliezen, geen digitale kloof te creëren en burgers te laten wennen aan het bestaan van de digitale dienst; overwegende dat online- en offlinebijstand aan burgers bij het gebruik van digitale overheidsdiensten beschikbaar moet zijn;
AI. overwegende dat experimenten via proefprojecten moeten worden bevorderd als een manier om innovaties veilig te testen en om te controleren op mogelijke problemen voordat die innovaties worden uitgevoerd, en om geïnteresseerde burgers de mogelijkheid te bieden op een veilige manier te experimenteren met innovatievere digitale oplossingen;
AJ. overwegende dat de volgende beginselen voor digitale overheidsdiensten en digitaal bestuur reeds zijn vastgesteld: i) mensgerichte en toegankelijke digitale overheidsdiensten op alle niveaus, ii) de mogelijkheid voor elke persoon om deel te nemen aan het creëren en verbeteren van digitale overheidsdiensten die zijn afgestemd op zijn of haar behoeften en voorkeuren, iii) het “eenmaligheidsbeginsel”, dat inhoudt dat elke persoon zijn of haar gegevens of informatie slechts één keer hoeft te verstrekken wanneer hij of zij digitaal in contact staat met bestuursapparaten in de hele Unie, iv) interoperabiliteit van digitale diensten die door de overheidssector worden aangeboden, zoals oplossingen op het gebied van digitale identiteit met overdraagbaarheid van gegevens in de hele Unie, v) brede betrokkenheid van en bij mensen die mogelijk wordt gemaakt door digitale technologieën en oplossingen en stimulering van de ontwikkeling van participatieve initiatieven op alle niveaus en vi) bijdrage van digitale technologieën en oplossingen aan een beter niveau van rechtszekerheid, openbare veiligheid en beveiliging;
AK. overwegende dat de Europese Commissie haar prioriteiten aan het begin van elke zittingsperiode aankondigt; overwegende dat het Parlement er herhaaldelijk op heeft aangedrongen de kwestie van het bestuursrecht aan te pakken, en dat het daarom verwacht dat deze in de prioriteiten van de komende Europese Commissie voor 2024-2029 wordt opgenomen;
1. verzoekt de Commissie dringend een wetgevingsvoorstel in te dienen, op basis van artikel 298 VWEU, voor een verordening betreffende een open, doeltreffend en onafhankelijk ambtenarenapparaat van de Europese Unie, zodat deze vóór de tweede helft van de nieuwe zittingsperiode kan worden aangenomen, naar aanleiding van de aanbevelingen in de bijlage, en verzoekt de Commissie het bij haar resolutie van 9 juni 2016 gevoegde voorstel voor een verordening als uitgangspunt te beschouwen of een nieuw voorstel in te dienen dat bindend is voor de instellingen van de Unie; verzoekt de Commissie om rekening te houden met de voortschrijdende digitalisering en de impact ervan op het bestuur en de administratieve procedures van de Unie;
2. is van mening dat er na zeventig jaar constante ontwikkeling van het openbaar bestuur van de Unie en 13 jaar sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, waarin de rechtsgrondslag van artikel 298 VWEU is vastgelegd, geen rechtvaardiging is om de beginselen van behoorlijk bestuur niet in bindende wetgeving te verankeren, met name om deze in overeenstemming te brengen met het digitale tijdperk;
3. is van mening dat de rechten van burgers, zoals het recht op behoorlijk bestuur en het recht op toegang tot documenten, zoals verankerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, niet statisch zijn, maar evolueren, en dat technologische vooruitgang zoals digitalisering ook moet leiden tot een betere en doeltreffendere verwezenlijking van deze rechten;
4. herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 15 januari 2013 en in zijn resolutie van 9 juni 2016 overeenkomstig artikel 225 VWEU heeft verzocht om de vaststelling van een verordening betreffende een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat op grond van artikel 298 VWEU; herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 9 juni 2016 met name de Commissie heeft verzocht een wetgevingsvoorstel in te dienen dat in haar werkprogramma voor 2017 moest worden opgenomen; betreurt het dat er tot nu toe geen gevolg is gegeven aan de verzoeken van het Parlement in de vorm van een voorstel van de Commissie;
5. merkt op dat de Commissie geen onderbouwde of overtuigende argumenten heeft gegeven voor haar passiviteit en betreurt dat de Commissie tot op heden geen diepgaande analyse of studies over dit onderwerp heeft ingediend;
6. is van mening dat in het gevraagde voorstel rekening moet worden gehouden met de vooruitgang die is geboekt op het gebied van digitalisering en de gevolgen daarvan voor de administratieve procedures van het bestuursapparaat van de Unie;
7. is van mening dat het gevraagde voorstel in overeenstemming moet zijn met de aanpak van de Unie ten aanzien van de digitale transformatie, waarbij zowel de grondrechten – met inbegrip van regels inzake gegevensbescherming en gelijke behandeling – als beginselen zoals technologische en netwerkneutraliteit en inclusiviteit volledig moeten worden geëerbiedigd, maar dat het ook digitale vaardigheden en competenties moet versterken en een goed presterend ecosysteem voor digitaal onderwijs moet bevorderen;
8. is van oordeel dat het gevraagde voorstel weliswaar financiële implicaties heeft, maar dat de voordelen ervan vele malen opwegen tegen de beperkte administratieve kosten die de uitvoering van het voorstel met zich meebrengt, zoals verbeterde efficiëntie en kostenbesparingen voor het bestuursapparaat van de Unie en voor het publiek; verzoekt de Commissie daarom de kosten te evalueren in overleg met andere instellingen van de Unie;
9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.
AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET GEVRAAGDE VOORSTEL
Aanbeveling 1 (over de grondslag voor een voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende een open, efficiënt en onafhankelijk Europees bestuur)
Het Europees Parlement is van mening dat het voorstel van de Commissie de vorm moet aannemen van een verordening tot vaststelling van een algemene handeling betreffende de administratieve procedure, zoals uiteengezet in de bijlage bij de resolutie van het Parlement van 9 juni 2016 over een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat.
Aanbeveling 2 (over de beginselen die ten grondslag liggen aan de digitalisering van de administratieve procedures van de Unie)
Het Europees Parlement is van mening dat de vooruitgang in de digitalisering en de impact ervan op de administratieve procedures van het bestuursapparaat van de Unie door de Commissie in aanmerking moeten worden genomen bij de indiening van het in deze resolutie gevraagde voorstel. Met name moet hierbij het volgende in aanmerking worden genomen:
1. Met betrekking tot algemene aspecten:
i) het “eenmaligheidsbeginsel”, namelijk dat elke persoon zijn gegevens of informatie slechts één keer hoeft in te dienen wanneer hij digitaal in contact staat met het bestuursapparaat van de Unie en de mogelijkheid moet hebben om desgewenst gebruik te maken van de Europese portemonnee voor digitale identiteit om die gegevens te verstrekken;
ii) de interoperabiliteit van digitale diensten die door het bestuursapparaat van de Unie worden aangeboden, zowel tussen als binnen haar instellingen, organen en instanties, alsmede met relevante diensten van de lidstaten;
iii) de bijdrage van digitale technologieën en oplossingen aan een hoger niveau van rechtszekerheid, openbare beveiliging en veiligheid en vertrouwen in de instellingen van de Unie;
iv) de vaststelling van procedures en verduidelijking van het gebruik van digitale technologieën in de externe communicatie van het bestuursapparaat van de Unie, met als doel tegenmaatregelen te nemen om bestaande lacunes op te vullen, de rechtszekerheid te vergroten, ervoor te zorgen dat het aantal gevallen van administratief onrecht in toenemende mate wordt aangepakt, en de cyclus van wantrouwen te doorbreken;
v) de noodzaak om de uitwisseling van goede praktijken met en tussen de lidstaten inzake het gebruik van digitale technologieën in dit verband te bevorderen;
vi) de noodzaak om digitale technologieën, met inbegrip van opensourcecode die wordt gebruikt voor de ontwikkeling van software, actief te delen met en tussen de lidstaten;
vii) de bijdrage van digitale technologieën om het optreden van de Unie, met inbegrip van haar wetgeving, toegankelijker en begrijpelijker te maken voor de burgers;
2. met betrekking tot toegankelijke, inclusieve digitale overheidsdiensten:
i) digitale overheidsdiensten moeten mensgericht en toegankelijk zijn op alle niveaus;
ii) burgers moeten de mogelijkheid hebben om betrokken te worden bij de opzet en verbetering van digitale overheidsdiensten die zijn afgestemd op hun behoeften en voorkeuren, met name door burgers duidelijke mogelijkheden te bieden om feedback te geven over digitale overheidsdiensten;
iii) analoge alternatieven voor digitale diensten moeten altijd duidelijk aan burgers en bedrijven worden aangeboden en verstrekt en er moet een menselijk contactpunt fysiek en op afstand beschikbaar zijn om burgers te ondersteunen bij het gebruik van deze diensten en om eventuele problemen die zich bij het gebruik van digitale diensten door burgers van de Unie kunnen voordoen, helpen op te lossen;
iv) onlinetutorials moeten beschikbaar worden gesteld om burgers te helpen begrijpen hoe digitale overheidsdiensten moeten worden gebruikt;
v) digitale overheidsdiensten moeten toegankelijk zijn voor personen met een handicap; zij moeten met name worden ontwikkeld in overleg met of met behulp van richtsnoeren van organisaties die personen met een handicap vertegenwoordigen, en ze moeten ook toegankelijk zijn voor personen die te maken hebben met de digitale kloof, zowel wat betreft toegang als gebruik, met name voor ouderen of kwetsbare personen;
vi) digitale overheidsdiensten moeten ook toegankelijk zijn via een breed scala aan apparaten, met ondersteuning van interconnectiviteitsfuncties;
3. Met betrekking tot beveiliging, verantwoording en gegevensbescherming:
i) het beginsel “publiek geld – openbare code”, namelijk dat de broncode van alle software die door het bestuursapparaat van de Unie is ontwikkeld met het oog op het openbaar bestuur met gebruikmaking van overheidsgeld, beschikbaar moet worden gesteld aan het publiek in het kader van de openbare licentie van de Europese Unie (EUPL), en dat het ambtenarenapparaat van de Unie bij uitbesteding van de ontwikkeling van software indien mogelijk de broncode in het kader van de EUPL moet publiceren en ondernemingen moet bevoordelen die de publicatie van de broncode van die software aanvaarden;
ii) de privacy en veiligheid van gebruikers van digitale overheidsdiensten moet worden beschermd, met name met betrekking tot de bescherming van hun persoonsgegevens door middel van systemische privacy door ontwerp;
iii) het management moet verantwoordelijk zijn voor cyberbeveiliging binnen afdelingen en ervoor zorgen dat al het personeel voldoende opleiding heeft gekregen;
iv) het recht om fouten te maken, dat wil zeggen het recht om een fout te herstellen zonder daarvoor sancties opgelegd te krijgen, en het recht op rectificatie;
v) het recht op uitleg, opgevat als het recht om een persoonlijke uitleg te krijgen over de output van het algoritme en over de beslissing die is genomen na een algoritmische beoordeling;
vi) de digitale overheidsdiensten van de Unie moeten in alle officiële talen van de Unie toegankelijk zijn;
vii) het beginsel van transparantie ten aanzien van de criteria op basis waarvan geautomatiseerde besluiten worden genomen, wanneer deze besluiten gevolgen hebben voor burgers.
Aanbeveling 3 (over de beginselen voor de ontwikkeling en invoering van digitale oplossingen)
De noodzaak nieuwe digitale oplossingen te ontwikkelen om te voldoen aan de behoeften van het bestuur van de Unie in het digitaliseringsproces moet worden erkend. Om ervoor te zorgen dat dergelijke oplossingen de burgers van de Unie en het personeel van de Unie zo goed mogelijk dienen, moeten de volgende beginselen in overweging worden genomen:
i) het personeel van de Unie heeft het beste inzicht in administratieve procedures en randgevallen, namelijk problemen of situaties die zich alleen voordoen aan de hoogste of laagste kant van een reeks mogelijke waarden of in extreme situaties; daarom moet het personeel van de Unie worden geraadpleegd bij de ontwikkeling van digitale instrumenten voor de administratie, en moet het naar behoren worden opgeleid om deze instrumenten efficiënt te kunnen gebruiken;
ii) Er moet met een proactieve aanpak worden gezorgd voor een hoge mate van cyberbeveiliging, en er moeten maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat het ontwerp en het gebruik van digitale oplossingen de eerbiediging van de rechtsstaat en de rechten van burgers – zoals het recht om te worden vertegenwoordigd en te worden gehoord – ondersteunen en om te verduidelijken dat het beginsel van verantwoordingsplicht een geïntegreerd onderdeel van behoorlijk bestuur is;
iii) de ontwikkeling van interne digitale oplossingen die essentieel zijn voor de uitrol van de betreffende overheidsdienst moet worden overwogen; in het geval van uitbesteding moet bij voorkeur gebruik worden gemaakt van Europese ondernemingen;
iv) bij uitbesteding moeten openbare aanbestedingsprocedures voor de digitalisering van projecten en processen worden onderverdeeld in oproepen tot het indienen van voorstellen voor kleinere projecten, om digitaliseringscontracten toegankelijker te maken voor Europese kmo’s; bovendien moet met het oog op privacy en veiligheid bij voorkeur gebruik worden gemaakt van Europese bedrijven;
v) digitalisering moet niet alleen worden gezien als een kostenbesparend proces: het is belangrijk om te onthouden dat effectieve digitalisering ook investeringen vereist in zowel technologie als personeel, en met name in de opleiding van personeel;
vi) het personeel van de Unie moet toegang krijgen tot opleidingen over het gebruik van de digitale oplossingen die worden ingezet;
vii) digitalisering moet zodanig worden uitgevoerd dat personeelsleden meer tijd krijgen voor taken die verband houden met hun deskundigheid, door repetitieve taken te automatiseren en personeel te helpen ervoor te zorgen dat het ambtenarenapparaat van de Unie voldoet aan de in aanbeveling 2 genoemde beginselen en doelstellingen;
viii) digitalisering mag er niet toe leiden dat gespecialiseerde taken worden afgewenteld op personeel met niet-gespecialiseerde competenties, dat niet de nodige opleiding en middelen krijgt om dergelijke taken uit te voeren;
ix) experimenten via proefprojecten moeten worden bevorderd als een manier om innovaties veilig te testen en om te controleren op mogelijke problemen voordat ze worden uitgevoerd.