Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 12 juli 2023 - Straatsburg
Verordening ecologisch ontwerp
 Aan het Europees Geneesmiddelenbureau te betalen vergoedingen en heffingen
 De visserij in het overeenkomstgebied van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM)
 Digitale uitwisseling van informatie in terrorismezaken
 Uitwisseling van informatie en samenwerking over strafbare feiten van terroristische aard: aanpassing aan de EU-voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens
 Natuurherstel
 Toetreding tot het Schengengebied
 Situatie in Libanon
 Stand van zaken in de PDCA EU-Cuba na het recente bezoek van de hoge vertegenwoordiger aan het eiland
 Oprichting van het ethische orgaan van de EU
 COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst
 De betrekkingen met de Palestijnse Autoriteit
 Commissieverslag 2022 over Bosnië en Herzegovina
 Commissieverslag 2022 over Albanië
 Financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank – jaarverslag 2022
 Controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank – jaarverslag 2022

Verordening ecologisch ontwerp
PDF 396kWORD 121k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 12 juli 2023 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten en tot intrekking van Richtlijn 2009/125/EG (COM(2022)0142 – C9-0132/2022 – 2022/0095(COD))(1)
P9_TA(2023)0272A9-0218/2023

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
(1)  De Europese Green Deal25 is de Europese strategie voor duurzame groei die de Unie moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, concurrerende, klimaatneutrale en circulaire economie. Hierin wordt het ambitieuze doel gesteld om ervoor te zorgen dat Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent is. In de Europese Green Deal worden de voordelen van investeringen in de concurrerende duurzaamheid van de Unie door de totstandbrenging van een eerlijker, groener en digitaler Europa erkend. Producten moeten een centrale rol spelen in deze groene transitie. In de Europese Green Deal wordt de urgente noodzaak om over te schakelen naar een circulaire economie benadrukt en wordt onderstreept dat daarbij nog grote vooruitgang moet worden geboekt, waarmee wordt bevestigd dat de huidige productieprocessen en consumptiepatronen nog te lineair zijn en te zeer leunen op de aanvoer van nieuw materiaal dat gewonnen, verhandeld en tot producten verwerkt wordt en als afval of emissies eindigt. Bovendien wordt energie-efficiëntie hierin genoemd als prioriteit voor het koolstofvrij maken van de energiesector en voor het behalen van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050.
(1)  De Europese Green Deal25 is de Europese strategie voor duurzame groei die de Unie moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving, met een moderne, concurrerende, klimaatneutrale en circulaire economie en een gifvrij milieu. Hierin wordt het ambitieuze doel gesteld om ervoor te zorgen dat Europa tegen 2050 het eerste klimaatneutrale continent is. In de Europese Green Deal worden de voordelen van investeringen in de concurrerende duurzaamheid van de Unie door de totstandbrenging van een eerlijker, groener en digitaler Europa erkend. Producten moeten een centrale rol spelen in deze groene transitie. In de Europese Green Deal wordt de urgente noodzaak om over te schakelen naar een circulaire economie benadrukt en wordt onderstreept dat daarbij nog grote vooruitgang moet worden geboekt, waarmee wordt bevestigd dat de huidige productieprocessen en consumptiepatronen nog te lineair zijn en te zeer leunen op de aanvoer van nieuw materiaal dat gewonnen, verhandeld en tot producten verwerkt wordt en als afval of emissies eindigt. Bovendien wordt energie-efficiëntie hierin genoemd als prioriteit voor het koolstofvrij maken van de energiesector en voor het behalen van de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050.
__________________
__________________
25 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, De Europese Green Deal (COM(2019)0640).
25 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, De Europese Green Deal (COM(2019)0640).
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
(2)  Om de overgang naar een circulaire economie te versnellen, heeft de Commissie in haar actieplan voor een circulaire economie voor een schoner en concurrerender Europa26 een toekomstgerichte agenda opgesteld, met als doel het regelgevingskader geschikt te maken voor een duurzame toekomst. Zoals uiteengezet in dit plan, is er op dit moment geen alomvattende reeks vereisten om ervoor te zorgen dat alle producten die in de Unie in de handel worden gebracht steeds duurzamer worden en de circulariteitstest doorstaan. Voornamelijk in het productontwerp wordt duurzaamheid in de gehele levenscyclus nog niet bevorderd. Bijgevolg worden producten vaak vervangen, waarbij veel energie en middelen worden ingezet om nieuwe producten te produceren en te distribueren en oude te verwijderen. Het is voor marktdeelnemers en burgers nog te moeilijk om met betrekking tot producten duurzame keuzes te maken, aangezien relevante informatie hierover en betaalbare opties om dat te doen ontbreken. Hierdoor worden kansen gemist voor duurzaamheid en activiteiten waarbij de waarde blijft behouden, is er beperkte vraag naar secundaire materialen en wordt de invoering van circulaire bedrijfsmodellen belemmerd.
(2)  Om de overgang naar een circulaire economie te versnellen, heeft de Commissie in haar actieplan voor een circulaire economie voor een schoner en concurrerender Europa26 een toekomstgerichte agenda opgesteld, met als doel het regelgevingskader geschikt te maken voor een duurzame toekomst. In het plan wordt onderstreept dat de circulaire economie voor de burgers zal zorgen voor hoogwaardige, functionele en veilige producten, die efficiënt en betaalbaar zijn, langer meegaan en zijn ontworpen voor hergebruik, reparatie en hoogwaardige recycling. Zoals uiteengezet in dit plan, is er op dit moment geen alomvattende reeks vereisten om ervoor te zorgen dat alle producten die in de Unie in de handel worden gebracht steeds duurzamer worden en de circulariteitstest doorstaan. Voornamelijk in het productontwerp wordt duurzaamheid in de gehele levenscyclus nog niet bevorderd. Bijgevolg worden producten vaak vervangen, waarbij veel energie en middelen worden ingezet om nieuwe producten te produceren en te distribueren en oude te verwijderen. Het is voor marktdeelnemers en burgers nog te moeilijk om met betrekking tot producten duurzame keuzes te maken, aangezien relevante informatie hierover en betaalbare opties om dat te doen ontbreken. Hierdoor worden kansen gemist voor duurzaamheid en activiteiten waarbij de waarde blijft behouden, is er beperkte vraag naar secundaire materialen en wordt de invoering van circulaire bedrijfsmodellen belemmerd.
__________________
__________________
26 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa (COM(2020)0098).
26 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa (COM(2020)0098).
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis)  De gegarandeerde en toereikende beschikbaarheid van kritieke grondstoffen is van essentieel belang voor het slagen van de Europese dubbele transitie, met waarborging van een concurrerende Europese industrie. Het is belangrijk dat er alomvattende informatievereisten worden vastgesteld inzake materialen, met inbegrip van kritieke grondstoffen, en inzake producten die in de Unie in de handel worden gebracht, teneinde uitvoering te geven aan de aanpak die is uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 3 september 2020 getiteld “Veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen”1 bis en de resolutie van het Europees Parlement van 24 november 2021 over een Europese strategie voor kritieke grondstoffen 1 ter.
__________________
1 bis Mededeling van de Commissie van 3 september 2020 getiteld “Veerkracht op het gebied van kritieke grondstoffen: de weg naar een grotere voorzieningszekerheid en duurzaamheid uitstippelen” (COM(2020)0474).
1 ter P9_TA(2021)0468.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
(4)  Bij gebrek aan wetgeving van de Unie zijn er al verschillende nationale initiatieven ontstaan om de milieuduurzaamheid van producten te verbeteren, van informatievereisten over de duur van de compatibiliteit van software met elektronische apparaten tot verslagleggingsverplichtingen over de verwerking van niet-verkochte, duurzame goederen. Dit is een indicatie dat verdere nationale inspanningen om de doelstellingen van deze verordening te behalen er waarschijnlijk toe leiden dat de interne markt nog meer versnippert. Om de werking van de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd een hoog milieubeschermingsniveau te garanderen, is daarom een regelgevingskader nodig om geleidelijk vereisten inzake ecologisch ontwerp voor producten in te voeren. Met deze verordening wordt een dergelijk kader geschapen, door de aanpak voor ecologisch ontwerp die oorspronkelijk uit Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad29 komt, van toepassing te maken op een zo breed mogelijk gamma aan producten.
(4)  Bij gebrek aan wetgeving van de Unie zijn er al verschillende nationale initiatieven ontstaan om de milieuduurzaamheid van producten te verbeteren, van informatievereisten over de duur van de compatibiliteit van software met elektronische apparaten tot verslagleggingsverplichtingen over de verwerking van niet-verkochte, duurzame goederen. Dit is een indicatie dat verdere nationale inspanningen om de doelstellingen van deze verordening te behalen er waarschijnlijk toe leiden dat de interne markt nog meer versnippert. Om de werking van de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd een hoog milieubeschermingsniveau te garanderen, is daarom een ambitieus regelgevingskader nodig om geleidelijk vereisten inzake ecologisch ontwerp voor producten in te voeren. Met deze verordening wordt een dergelijk kader geschapen, door de aanpak voor ecologisch ontwerp die oorspronkelijk uit Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad29 komt, van toepassing te maken op een zo breed mogelijk gamma aan producten.
__________________
__________________
29 Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).
29 Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (PB L 285 van 31.10.2009, blz. 10).
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
(5)  Met deze verordening wordt ertoe bijgedragen producten geschikt te maken voor een klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie, de hoeveelheid afval te verminderen en ervoor te zorgen dat de prestaties van koplopers op het gebied van duurzaamheid geleidelijk de norm worden. In de verordening moeten nieuwe vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld voor de verbetering van de duurzaamheid, herbruikbaarheid, verbeterbaarheid en repareerbaarheid van producten, het verbeteren van de mogelijkheden voor opknappen en onderhoud, het aanpakken van de aanwezigheid van gevaarlijke chemische stoffen in producten, het verhogen van hun energie- en hulpbronnenefficiëntie, het verkleinen van de verwachte hoeveelheid geproduceerde afvalstoffen en het verhogen van het gehalte aan gerecycled materiaal in producten, zonder afbreuk te doen aan de prestaties en veiligheid daarvan, waarbij herproductie en hoogwaardige recycling mogelijk worden gemaakt en de koolstof- en ecologische voetafdrukken worden verminderd.
(5)  Deze verordening dient ter ondersteuning van productie- en consumptiepatronen die aansluiten bij de algehele duurzaamheidsdoelstellingen, met inbegrip van klimaat, milieu, energie, het gebruik van hulpbronnen en biodiversiteit, waarbij de grenzen van de planeet in acht worden genomen, door het vaststellen van een wetgevingskader dat ertoe bijdraagt dat producten geschikt worden gemaakt voor een klimaatneutrale, hulpbronnenefficiënte en circulaire economie en de hoeveelheid afval wordt verminderd, en dat ervoor zorgt dat de prestaties van koplopers op het gebied van duurzaamheid geleidelijk de norm worden. In de verordening moeten nieuwe vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld voor de verbetering van de duurzaamheid, herbruikbaarheid, verbeterbaarheid, recyclebaarheid en repareerbaarheid van producten, het verbeteren van de mogelijkheden voor opknappen en onderhoud, het aanpakken van de aanwezigheid van gevaarlijke chemische stoffen in producten, het verhogen van hun energie- en hulpbronnenefficiëntie, het verkleinen van de verwachte hoeveelheid geproduceerde afvalstoffen en het verhogen van het gehalte aan gerecycled materiaal in producten, zonder afbreuk te doen aan de prestaties en veiligheid daarvan, waarbij herproductie en hoogwaardige recycling mogelijk worden gemaakt en de koolstof- en ecologische voetafdrukken worden verminderd.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis)  Praktijken waarbij producten vroegtijdig verouderen of niet-functioneel worden gemaakt, hebben negatieve gevolgen voor de consument en een negatief effect op het milieu als gevolg van het toegenomen materiaalgebruik in onze economie. Om ervoor te zorgen dat producten een lange levensduur hebben voor consumenten, om de productie van afval te verminderen en bij te dragen tot duurzame consumptie, moeten dergelijke praktijken in deze verordening worden bestreden, met name wanneer zij het resultaat zijn van ontwerpkeuzes van fabrikanten, wanneer software-updates of accessoires niet binnen een passende termijn worden verstrekt, of wanneer de functionaliteit van een product beperkt is wanneer consumenten verbruiksgoederen, reserveonderdelen of accessoires gebruiken die niet geleverd zijn door de oorspronkelijke fabrikant. Aangezien repareerbaarheid een hoeksteen is van een lange levensduur van producten, moet de verordening er ook voor zorgen dat de demontage van essentiële onderdelen niet wordt belemmerd en dat de toegang tot reparatie-informatie en reserveonderdelen niet beperkt is tot erkende reparateurs.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
(6)  In zijn resolutie van 25 november 2020 “Naar een duurzamer eengemaakte markt voor het bedrijfsleven en consumenten”30 toonde het Europees Parlement zich voorstander van het bevorderen van duurzame producten die gemakkelijker te repareren, te hergebruiken en te recyclen zijn. In zijn verslag over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie dat op 16 februari 2021 is vastgesteld31 heeft het Europees Parlement de agenda die de Commissie in het actieplan voor de circulaire economie heeft ingediend verder ondersteund. Het Europees Parlement was van mening dat de overgang naar een circulaire economie oplossingen kan bieden voor het aanpakken van de huidige milieu-uitdagingen en de economische crisis die is veroorzaakt door de COVID-19-pandemie. In zijn conclusies “Naar een circulair en groen herstel” van 11 december 202032 was de Raad ook ingenomen met de intentie van de Commissie om wetgevingsvoorstellen in te dienen als onderdeel van een alomvattend en geïntegreerd kader voor duurzaam productbeleid dat klimaatneutraliteit, energie- en hulpbronnenefficiëntie alsook een niet-toxische circulaire economie bevordert, de volksgezondheid en biodiversiteit beschermt en ervoor zorgt dat consumenten en overheidsinkopers sterker staan en zich beschermd weten.
(6)  In zijn resolutie van 25 november 2020 “Naar een duurzamer eengemaakte markt voor het bedrijfsleven en consumenten”30 pleitte het Europees Parlement voor het opzetten van een rechtskader om de productie te waarborgen van duurzame producten die gemakkelijker te repareren, te hergebruiken en te recyclen zijn, alsook voor meer rechten voor consumenten, met inbegrip van informatievereisten en langere juridische garantietermijnen. In zijn verslag over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie dat op 16 februari 202131 is vastgesteld benadrukte het Europees Parlement dat duurzame, circulaire, veilige en niet-toxische producten en materialen de norm in plaats van de uitzondering moeten worden op de markt van de Unie en als een standaardoptie moeten worden gezien die aantrekkelijk, betaalbaar en toegankelijk is voor alle consumenten. Het Europees Parlement drong ook aan op bindende streefdoelen van de Unie om de materiaal- en consumptievoetafdrukken van de Unie aanzienlijk te verminderen. Het Europees Parlement was van mening dat de overgang naar een circulaire economie oplossingen kan bieden voor het aanpakken van de huidige milieu-uitdagingen en de economische crisis die is veroorzaakt door de COVID-19-pandemie. In zijn conclusies “Naar een circulair en groen herstel” van 11 december 202032 was de Raad ook ingenomen met de intentie van de Commissie om wetgevingsvoorstellen in te dienen als onderdeel van een alomvattend en geïntegreerd kader voor duurzaam productbeleid dat klimaatneutraliteit, energie- en hulpbronnenefficiëntie alsook een niet-toxische circulaire economie bevordert, de volksgezondheid en biodiversiteit beschermt en ervoor zorgt dat consumenten en overheidsinkopers sterker staan en zich beschermd weten.
__________________
__________________
30 P9_TA(2020)0318.
30 P9_TA(2020)0318.
31 P9_TA(2021)0040.
31 P9_TA(2021)0040.
32 13852/20.
32 13852/20.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
(8)  Met deze verordening moet ook worden bijgedragen aan het behalen van de bredere milieudoelstellingen van de Unie. Met het achtste milieuactieprogramma38 wordt de doelstelling van de Unie om binnen de grenzen van onze planeet te blijven opgenomen in een rechtskader en worden faciliterende voorwaarden vastgesteld voor de verwezenlijking van prioritaire doelstellingen, met inbegrip van de overgang naar een niet-toxische circulaire economie. Volgens de Europese Green Deal moet de Unie bovendien de vervuiling van lucht, water, bodem en consumentenproducten beter monitoren, rapporteren, voorkomen en verhelpen. Dit betekent dat chemische stoffen, materialen en producten zo veilig en duurzaam mogelijk moeten zijn door het ontwerp en tijdens hun levenscyclus, wat leidt tot niet-toxische materiaalcycli39. Bovendien wordt zowel in de Europese Green Deal als in het actieplan voor de circulaire economie erkend dat de kritische massa van de interne markt de Unie in staat stelt mondiale normen met betrekking tot de duurzaamheid van producten en productontwerp te beïnvloeden. Deze verordening moet daarom een belangrijke rol spelen bij het behalen van verschillende streefdoelen uit de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling uit de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties40, zowel binnen als buiten de Unie.
(8)  Met deze verordening moet ook worden bijgedragen aan het behalen van de bredere milieudoelstellingen van de Unie. Met het achtste milieuactieprogramma38 wordt de doelstelling van de Unie om binnen de grenzen van onze planeet te blijven opgenomen in een rechtskader en worden faciliterende voorwaarden vastgesteld voor de verwezenlijking van prioritaire doelstellingen, met inbegrip van de overgang naar een niet-toxische circulaire economie. Volgens de Europese Green Deal moet de Unie bovendien de vervuiling van lucht, water, bodem en consumentenproducten beter monitoren, rapporteren, voorkomen en verhelpen. Dit betekent dat chemische stoffen, materialen en producten zo veilig en duurzaam mogelijk moeten zijn of worden door het ontwerp en tijdens hun levenscyclus, wat leidt tot niet-toxische materiaalcycli39. Bovendien wordt zowel in de Europese Green Deal als in het actieplan voor de circulaire economie erkend dat de kritische massa van de interne markt de Unie in staat stelt mondiale normen met betrekking tot de duurzaamheid van producten en productontwerp te beïnvloeden. Deze verordening moet daarom een belangrijke rol spelen bij het behalen van verschillende streefdoelen uit de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling uit de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties40, zowel binnen als buiten de Unie.
__________________
__________________
38 Besluit (EU) 2022/…. van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 [verwijzing toevoegen na bekendmaking in PB — trialoogovereenkomst 2 december 2021].
38 Besluit (EU) 2022/…. van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende een algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030 [verwijzing toevoegen na bekendmaking in PB — trialoogovereenkomst 2 december 2021].
39 Zoals uiteengezet is in EU-actieplan Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul (COM(2021)0400) en de Strategie voor duurzame chemische stoffen (COM(2020)0667), waarin wordt opgeroepen tot het aannemen van de doelstellingen om verontreiniging bij productie en consumptie tot nul terug te dringen.
39 Zoals uiteengezet is in EU-actieplan Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul (COM(2021)0400) en de Strategie voor duurzame chemische stoffen (COM(2020)0667), waarin wordt opgeroepen tot het aannemen van de doelstellingen om verontreiniging bij productie en consumptie tot nul terug te dringen.
40 Met inbegrip van specifieke streefdoelen uit doelstellingen 12 (“Verantwoorde consumptie en productie”).
40 Met inbegrip van specifieke streefdoelen uit doelstellingen 12 (“Verantwoorde consumptie en productie”).
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis)  De sector voor tweedehandsproducten speelt een specifieke rol bij het bevorderen van duurzame productie en consumptie en bij de ontwikkeling van circulaire bedrijfsmodellen. Gezien de specifieke kenmerken van deze sector, die is gebaseerd op het verlengen van de levensduur van een product en het voorkomen dat het afval wordt, mogen tweedehandsproducten, met name producten die een opknap- of reparatiebeurt ondergaan, die afkomstig zijn uit de Unie, niet worden beschouwd als nieuwe producten die in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen, en hoeven zij derhalve niet te voldoen aan de eisen inzake ecologisch ontwerp. Tweedehandsproducten die uit derde landen worden ingevoerd, moeten voldoen aan de eisen inzake ecologisch ontwerp, maar het moet mogelijk zijn om ze vrij te stellen mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
(13)  Om de milieuduurzaamheid van producten te verbeteren en het vrije verkeer van producten binnen de interne markt te waarborgen, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden verleend, zodat zij deze verordening kan aanvullen met vereisten inzake ecologisch ontwerp. Die vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten in principe gelden voor specifieke productgroepen, zoals wasmachines of wasmachines en wasdroogcombinaties. Om vereisten inzake ecologisch ontwerp zo doeltreffend mogelijk te maken en de milieuduurzaamheid van producten efficiënt te verbeteren, moet het ook mogelijk zijn een of meerdere horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp voor een breder gamma aan productgroepen, zoals elektronische apparatuur of textiel, vast te stellen. Er moeten horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld wanneer de milieuduurzaamheid van productgroepen dankzij hun technische overeenkomsten op basis van dezelfde vereisten kan worden verbeterd.
(13)  Om de milieuduurzaamheid van producten te verbeteren en het vrije verkeer van producten binnen de interne markt te waarborgen, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden verleend, zodat zij deze verordening kan aanvullen met vereisten inzake ecologisch ontwerp. Die vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten in principe gelden voor specifieke productgroepen, zoals wasmachines of wasmachines en wasdroogcombinaties. Om vereisten inzake ecologisch ontwerp zo doeltreffend mogelijk te maken en de milieuduurzaamheid van producten efficiënt te verbeteren, moet het ook mogelijk zijn een of meerdere horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp voor een breder gamma aan productgroepen, zoals elektronische apparatuur of textiel, vast te stellen. Er moeten horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld wanneer de milieuduurzaamheid van productgroepen dankzij hun technische overeenkomsten op basis van dezelfde vereisten kan worden verbeterd. Het is belangrijk dat er horizontale eisen worden ontwikkeld, met name op het gebied van duurzaamheid en repareerbaarheid. Marktdeelnemers moeten voldoende tijd krijgen om zich aan nieuwe eisen inzake ecologisch ontwerp aan te passen. Bij deze horizontale vereisten moet rekening worden gehouden met potentiële milieuvoordelen die voortvloeien uit het gebruik van één universele lader voor meerdere producten. Daarom moeten productgroepen met technische gelijkenissen worden uitgerust met universele opladers.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
(14)  Om ervoor te zorgen dat de Commissie vereisten kan vaststellen die geschikt zijn voor de desbetreffende productgroepen, moeten de vereisten inzake ecologisch ontwerp ook prestatie- en informatievereisten omvatten. Die vereisten moeten worden gebruikt voor het verbeteren van de productaspecten die relevant zijn voor milieuduurzaamheid, zoals energie-efficiëntie, duurzaamheid, repareerbaarheid, en de koolstof- en ecologische voetafdrukken. Vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten transparant, objectief en evenredig zijn, en overeenstemmen met de internationale handelsregels.
(14)  Om ervoor te zorgen dat de Commissie vereisten kan vaststellen die geschikt zijn voor de desbetreffende productgroepen, moeten de vereisten inzake ecologisch ontwerp ook prestatie- en informatievereisten omvatten. Die vereisten moeten worden gebruikt voor het verbeteren van de relevante productaspecten met betrekking tot milieuduurzaamheid, zoals energie-efficiëntie, duurzaamheid, repareerbaarheid, herbruikbaarheid, recyclebaarheid en de koolstof- en ecologische voetafdrukken. Vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten transparant, objectief en evenredig zijn, en overeenstemmen met de internationale handelsregels. Die vereisten moeten ook gebaseerd zijn op de in bijlage I bedoelde productparameters en bij de vaststelling ervan moet de Commissie rekening houden met de doelstellingen van de Unie op het gebied van klimaat, milieu en biodiversiteit, energie-efficiëntie en hulpbronnenvoorzieningszekerheid. Dergelijke vereisten moeten bijdragen tot een aanzienlijke vermindering van de ecologische, materialen- en consumptievoetafdruk van de Unie om deze zo snel mogelijk binnen de grenzen van de planeet te brengen.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
(15)  Om de werking van de interne markt te waarborgen mogen lidstaten wanneer de Commissie voor een bepaalde productgroep een gedelegeerde handeling met vereisten inzake ecologisch ontwerp heeft vastgesteld geen nationale prestatievereisten meer vaststellen op basis van productparameters die onder dergelijke in die gedelegeerde handeling vastgestelde prestatievereisten vallen, en mogen zij geen nationale informatievereisten meer vaststellen op basis van productparameters die onder dergelijke in die gedelegeerde handeling vastgestelde informatievereisten vallen. Om de werking van de interne markt te waarborgen, moet de Commissie de mogelijkheid krijgen vast te stellen dat voor een bepaalde productparameter geen vereisten inzake ecologisch ontwerp in de vorm van prestatievereisten of informatievereisten nodig zijn.
(15)  Om de werking van de interne markt te waarborgen mogen lidstaten wanneer de Commissie voor een bepaalde productgroep een gedelegeerde handeling met vereisten inzake ecologisch ontwerp heeft vastgesteld geen nationale prestatievereisten meer vaststellen op basis van productparameters die onder dergelijke in die gedelegeerde handeling vastgestelde prestatievereisten vallen, en mogen zij geen nationale informatievereisten meer vaststellen op basis van productparameters die onder dergelijke in die gedelegeerde handeling vastgestelde informatievereisten vallen. Om de werking van de interne markt te waarborgen, moet de Commissie de mogelijkheid krijgen vast te stellen dat voor een bepaalde productparameter geen vereisten inzake ecologisch ontwerp in de vorm van prestatievereisten of informatievereisten nodig zijn. Het is belangrijk dat de Commissie haar besluit naar behoren motiveert wanneer zij besluit geen prestatie- of informatievereisten vast te stellen.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
(17)  Om dubbel werk en regeldruk te voorkomen, moet worden gewaarborgd dat deze verordening overeenstemt met de vereisten die zijn vastgesteld in of op grond van andere wetgeving van de Unie, en met name chemicaliën-, product- en afvalwetgeving51. Indien er op grond van andere wetgeving van de Unie bevoegdheden voor het vaststellen van vereisten met dezelfde of vergelijkbare gevolgen als de vereisten op grond van deze verordening bestaan, vormt dit echter geen beperking van de bevoegdheden uit hoofde van deze verordening, tenzij in deze verordening anders is bepaald.
(17)  Het is zaak samenhang te waarborgen tussen deze verordening en de vereisten die zijn vastgesteld in of op grond van andere wetgeving van de Unie, en met name chemicaliën-, product-, verpakkings- en afvalwetgeving51. Indien er op grond van andere wetgeving van de Unie bevoegdheden voor het vaststellen van vereisten met dezelfde of vergelijkbare gevolgen als de vereisten op grond van deze verordening bestaan, vormt dit echter geen beperking van de bevoegdheden uit hoofde van deze verordening, tenzij in deze verordening anders is bepaald.
__________________
__________________
51 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de tenuitvoerlegging van het pakket circulaire economie: opties om te werken aan het snijvlak van chemicaliën-, product- en afvalwetgeving (COM(2018)0032).
51 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de tenuitvoerlegging van het pakket circulaire economie: opties om te werken aan het snijvlak van chemicaliën-, product- en afvalwetgeving (COM(2018)0032).
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 19
(19)  Om rekening te houden met de diversiteit van producten, moet de Commissie methoden selecteren voor het beoordelen van de vaststelling van de vereisten inzake ecologisch ontwerp en deze indien nodig verder ontwikkelen op basis van de aard van het product, de relevantste aspecten ervan en de impact ervan gedurende de levensduur. Hierbij moet de Commissie haar ervaring bij het beoordelen van de vaststelling van vereisten op grond van Richtlijn 2009/125/EG en de aanhoudende inspanningen om op wetenschap gebaseerde beoordelingsinstrumenten te ontwikkelen en verbeteren in aanmerking nemen, zoals de actualisering van de methode voor ecologisch ontwerp van energiegerelateerde producten en de milieuvoetafdrukmethode voor producten van Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie56, onder andere met betrekking tot de tijdelijke opslag van koolstof en de ontwikkeling van normen door internationale en Europese normalisatieorganisaties, onder andere over de materiaalefficiëntie van energiegerelateerde producten. De Commissie moet de circulariteitsaspecten (zoals duurzaamheid, repareerbaarheid, inclusief een scoresysteem voor herstelbaarheid, en de vaststelling van chemische stoffen die hergebruik en recycling in de weg staan) op basis van deze instrumenten en indien nodig met gebruik van gerichte studies verder versterken bij de beoordeling van producten en de voorbereiding van vereisten inzake ecologisch ontwerp, en waar nodig nieuwe methoden of instrumenten ontwikkelen. Er kunnen ook nieuwe werkwijzen nodig zijn voor de voorbereiding van verplichte criteria van overheidsopdrachten en voor het verbieden van de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen.
(19)  Om rekening te houden met de diversiteit van producten, moet de Commissie methoden selecteren voor het beoordelen van de vaststelling van de vereisten inzake ecologisch ontwerp en deze indien nodig verder ontwikkelen op basis van de aard van het product, de relevantste aspecten ervan en de impact ervan gedurende de levensduur. Hierbij moet de Commissie haar ervaring bij het beoordelen van de vaststelling van vereisten op grond van Richtlijn 2009/125/EG en de aanhoudende inspanningen om op wetenschap gebaseerde beoordelingsinstrumenten te ontwikkelen en verbeteren in aanmerking nemen, zoals de actualisering van de methode voor ecologisch ontwerp van energiegerelateerde producten en de milieuvoetafdrukmethode voor producten van Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie56, onder andere met betrekking tot de tijdelijke opslag van koolstof en de ontwikkeling van normen door internationale en Europese normalisatieorganisaties, onder andere over de materiaalefficiëntie van energiegerelateerde producten, alsook op het gebied van elektrotechniek. De Commissie moet de circulariteitsaspecten (zoals duurzaamheid, repareerbaarheid, inclusief een scoresysteem voor herstelbaarheid, recyclebaarheid, herbruikbaarheid, en de vaststelling van chemische stoffen die hergebruik en recycling in de weg staan) op basis van deze instrumenten en indien nodig met gebruik van gerichte studies verder versterken bij de beoordeling van producten overeenkomstig een levenscyclusbenadering met het oog op de voorbereiding van vereisten inzake ecologisch ontwerp, en waar nodig nieuwe methoden of instrumenten ontwikkelen. Er kunnen ook nieuwe werkwijzen nodig zijn voor de voorbereiding van verplichte criteria van overheidsopdrachten en voor het verbieden van de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen.
__________________
__________________
56 Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie van 15 december 2021 betreffende het gebruik van milieuvoetafdrukmethoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus.
56 Aanbeveling (EU) 2021/2279 van de Commissie van 15 december 2021 betreffende het gebruik van milieuvoetafdrukmethoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus.
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 20
(20)  Prestatievereisten moeten betrekking hebben op een geselecteerde productparameter die relevant is voor het productaspect waarvoor is vastgesteld dat de milieuduurzaamheid kan worden verbeterd. Voorbeelden van dergelijke vereisten zijn minimale of maximale prestatieniveaus in verband met de productparameter, niet-kwantitatieve vereisten voor het verbeteren van de prestaties in verband met de productparameter of vereisten in verband met de functionele werking van een product om te waarborgen dat de geselecteerde prestatievereisten geen negatieve invloed hebben op het vermogen van het product om de functie waarvoor het is ontworpen en in de handel is gebracht uit te voeren. Deze minimum- of maximumniveaus kunnen bijvoorbeeld de vorm aannemen van een beperking van het energieverbruik tijdens de gebruiksfase of van de hoeveelheid van een bepaald materiaal dat in het product wordt verwerkt, een vereiste minimale hoeveelheid gerecyclede inhoud, of een beperking van een specifieke milieueffectcategorie of van een aggregatie van alle relevante milieueffecten. Een voorbeeld van een niet-kwantitatieve vereiste is het verbod op een specifieke technische oplossing die nadelig is voor de repareerbaarheid van het product. Prestatievereisten worden gebruikt om te garanderen dat de slechtst presterende producten indien nodig van de markt worden gehaald om bij te dragen aan de doelstellingen uit de verordening op het gebied van milieuduurzaamheid.
(20)  Prestatievereisten moeten betrekking hebben op een geselecteerde productparameter die relevant is voor het productaspect waarvoor is vastgesteld dat de milieuduurzaamheid kan worden verbeterd. Voorbeelden van dergelijke vereisten zijn minimale of maximale prestatieniveaus in verband met de productparameter, niet-kwantitatieve vereisten voor het verbeteren van de prestaties in verband met de productparameter of vereisten in verband met de functionele werking van een product om te waarborgen dat de geselecteerde prestatievereisten geen negatieve invloed hebben op het vermogen van het product om de functie waarvoor het is ontworpen en in de handel is gebracht uit te voeren. Deze minimum- of maximumniveaus kunnen bijvoorbeeld de vorm aannemen van een beperking van het energieverbruik tijdens de gebruiksfase of van de hoeveelheid van een bepaald materiaal dat in het product wordt verwerkt, een vereiste minimale hoeveelheid gerecyclede inhoud, rekening houdend met de beschikbaarheid van gerecyclede materialen, of een beperking van een specifieke milieueffectcategorie of van een aggregatie van alle relevante milieueffecten. Een voorbeeld van een niet-kwantitatieve vereiste is het verbod op een specifieke technische oplossing die nadelig is voor de repareerbaarheid van het product. Prestatievereisten worden gebruikt om te garanderen dat de slechtst presterende producten van de markt worden gehaald en geleidelijk wordt overgestapt naar de best presterende producten wanneer dit nodig is om bij te dragen aan de doelstellingen uit de verordening op het gebied van milieuduurzaamheid. In deze verordening moet ook rekening worden gehouden met het gebruik van duurzaam gewonnen hernieuwbare materialen in producten en moet het vrijkomen van nano- en microplastics worden aangepakt.
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 22
(22)  Chemische veiligheid is een erkend onderdeel van de duurzaamheid van producten. Deze is gebaseerd op de intrinsieke gevaren van chemische stoffen voor de gezondheid of het milieu in combinatie met specifieke of algemene blootstelling en wordt behandeld in de wetgeving inzake chemische stoffen, zoals Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad58, Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad59, Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad60, Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad61 en Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad62. Deze verordening mag het niet mogelijk maken om stoffen te beperken op basis van chemische veiligheid, zoals dit in andere wetgeving van de Unie wordt gedaan. Op dezelfde wijze mag deze verordening het niet mogelijk maken om stoffen te beperken om redenen in verband met voedselveiligheid. Het is op grond van het recht van de Unie inzake chemische stoffen en voeding echter niet toegestaan om duurzaamheidseffecten die niets te maken hebben met chemische of voedselveiligheid aan te pakken door middel van de beperking van bepaalde stoffen. Om deze beperking weg te nemen, moet het in de verordening onder bepaalde omstandigheden, voornamelijk om andere redenen dan chemische of voedselveiligheid, zijn toegestaan om beperkingen op te leggen aan stoffen die aanwezig zijn in producten of worden gebruikt tijdens het productieproces en die een negatieve invloed hebben op de duurzaamheid van producten. Deze verordening mag bovendien niet leiden tot de duplicatie of vervanging van beperkingen van stoffen uit Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad63, die als doel heeft de volksgezondheid en het milieu te beschermen, met inbegrip van de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.
(22)  Chemische veiligheid is een erkend onderdeel van de duurzaamheid van producten. Deze is gebaseerd op de intrinsieke gevaren van chemische stoffen voor de gezondheid of het milieu in combinatie met specifieke of algemene blootstelling en wordt behandeld in de wetgeving inzake chemische stoffen, zoals Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad58, Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad59, Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad60, Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad61 en Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad62. Deze verordening mag het niet mogelijk maken om stoffen te beperken op basis van chemische veiligheid, zoals dit in andere wetgeving van de Unie wordt gedaan, tenzij er sprake is van een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid of het milieu als gevolg van het gebruik van een stof die in het product of het productonderdeel aanwezig is wanneer deze in de handel wordt gebracht of tijdens de daaropvolgende fasen van de levenscyclus ervan. Deze verordening mag het niet mogelijk maken om stoffen te beperken om redenen in verband met voedselveiligheid. Het is op grond van het recht van de Unie inzake chemische stoffen en voeding echter niet toegestaan om duurzaamheidseffecten die niets te maken hebben met chemische of voedselveiligheid aan te pakken door middel van de beperking van bepaalde stoffen. Om deze beperking weg te nemen, moet het in de verordening onder bepaalde omstandigheden zijn toegestaan om beperkingen op te leggen aan stoffen die aanwezig zijn in producten die een negatieve invloed hebben op de duurzaamheid van producten. Deze verordening moet, indien nodig, een aanvulling zijn, maar mag niet leiden tot de duplicatie of vervanging van beperkingen van stoffen uit Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad63, die als doel heeft de volksgezondheid en het milieu te beschermen, met inbegrip van de milieuhygiënisch verantwoorde nuttige toepassing en verwijdering van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.
__________________
__________________
58 Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).
58 Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).
59 Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
59 Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
60 Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59).
60 Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59).
61 Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).
61 Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).
62 Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1).
62 Richtlijn 2009/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de veiligheid van speelgoed (PB L 170 van 30.6.2009, blz. 1).
63 Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).
63 Richtlijn 2011/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 betreffende beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 88).
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 23
(23)  Om de milieuduurzaamheid van producten te verbeteren, moeten informatievereisten betrekking hebben op een geselecteerde productparameter die relevant is voor het productaspect, zoals de milieuvoetafdruk of de duurzaamheid van het product. Hierin kan van fabrikanten worden gevraagd informatie over de prestaties van het product in verband met een geselecteerde productparameter of andere informatie die van invloed kan zijn op de wijze waarop andere partijen het product behandelen openbaar te maken om de prestaties in verband met een dergelijke parameter te verbeteren. Dergelijke informatievereisten kunnen in voorkomend geval worden vastgesteld ter aanvulling of in plaats van prestatievereisten over dezelfde productparameter. Indien een gedelegeerde handeling informatievereisten bevat, moet worden vermeld hoe de vereiste informatie openbaar wordt gemaakt, zoals de opname op een gratis toegankelijke website, in een productpaspoort of op een productetiket. Informatievereisten zijn nodig om de gedragsverandering te bewerkstelligen die noodzakelijk is om te garanderen dat de doelstellingen uit de verordening op het gebied van milieuduurzaamheid worden behaald. Doordat informatievereisten kopers en overheden een solide basis bieden om producten op basis van hun milieuduurzaamheid te vergelijken, zullen zij consumenten en overheden naar verwachting aanzetten tot duurzamere keuzes.
(23)  Om de milieuduurzaamheid van producten te verbeteren, moeten informatievereisten betrekking hebben op een geselecteerde productparameter die relevant is voor het productaspect, zoals de milieu- en koolstofvoetafdruk en de duurzaamheid van het product. Hierin moet van fabrikanten worden gevraagd informatie over de prestaties van het product in verband met een geselecteerde productparameter of andere informatie die van invloed kan zijn op de wijze waarop andere partijen het product behandelen openbaar te maken om de prestaties in verband met een dergelijke parameter te verbeteren. Dergelijke informatievereisten kunnen in voorkomend geval worden vastgesteld ter aanvulling of in plaats van prestatievereisten over dezelfde productparameter. Het is belangrijk dat de Commissie haar besluit om alleen informatievereisten vast te stellen in plaats van prestatievereisten naar behoren motiveert. Indien een gedelegeerde handeling informatievereisten bevat, moet worden vermeld hoe de vereiste informatie openbaar en gemakkelijk toegankelijk wordt gemaakt, zoals de opname op een gratis toegankelijke website, in een productpaspoort of op een productetiket. Essentiële informatie over de gezondheid, veiligheid en rechten van eindgebruikers moet altijd fysiek aan consumenten worden verstrekt en toegankelijk zijn via een gegevensdrager op het product. Informatievereisten zijn nodig om de gedragsverandering te bewerkstelligen die noodzakelijk is om te garanderen dat de doelstellingen uit de verordening op het gebied van milieuduurzaamheid worden behaald. Informatie die relevant is voor een geïnformeerde aankoopbeslissing moet vóór de aankoop van het product aan de consument wordt verstrekt. Doordat informatievereisten kopers en overheden een solide basis bieden om producten op basis van hun milieuduurzaamheid te vergelijken, zullen zij consumenten en overheden naar verwachting aanzetten tot duurzamere keuzes.
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 24
(24)  Indien gedelegeerde handelingen informatievereisten bevatten, kunnen hierin ook prestatieklassen in verband met een of meerdere relevante productparameters worden bepaald om producten op basis van die parameter eenvoudiger te kunnen vergelijken. Met prestatieklassen moet onderscheid tussen producten kunnen worden gemaakt op basis van hun relatieve duurzaamheid, en deze kunnen zowel door consumenten als door overheden worden gebruikt. Deze zijn dus bedoeld om de markt in de richting van duurzamere producten te sturen.
(24)  Indien gedelegeerde handelingen informatievereisten bevatten, kunnen hierin ook prestatieklassen in verband met een of meerdere relevante productparameters worden bepaald om producten op basis van die parameter eenvoudiger te kunnen vergelijken. Met prestatieklassen moet onderscheid tussen producten kunnen worden gemaakt op basis van hun relatieve duurzaamheid, en deze kunnen zowel door consumenten als door overheden worden gebruikt. Deze zijn dus bedoeld om de markt in de richting van duurzamere producten te sturen, zonder afbreuk te doen aan de functionaliteit. Aangezien informatievereisten met betrekking tot de duurzaamheid en repareerbaarheid van producten een centrale rol spelen voor consumenten die duurzame consumptiepatronen aanhouden, moeten in deze verordening criteria worden vastgesteld voor de ontwikkeling van een herstelbaarheidsscore.
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 26
(26)  Het beschikbaar stellen van een productpaspoort moet een van de informatievereisten uit deze verordening zijn. Het productpaspoort is een belangrijk instrument om informatie beschikbaar te stellen aan actoren in de hele waardeketen en de beschikbaarheid van een productpaspoort moet de traceerbaarheid van een product in de gehele waardeketen aanzienlijk verbeteren. Het productpaspoort moet onder andere consumenten helpen geïnformeerde keuzes te maken door de toegang tot voor hen relevante productinformatie te verbeteren, marktdeelnemers en andere actoren in de waardeketen zoals reparateurs of recyclingcentra toegang verlenen tot relevante informatie en bevoegde nationale autoriteiten in staat stellen om hun taken uit te voeren. Niet-digitale manieren om informatie over te dragen, zoals in producthandleidingen of op etiketten, worden daarom niet vervangen door het productpaspoort maar hiermee aangevuld. Bovendien moet het productpaspoort kunnen worden gebruikt voor informatie over andere duurzaamheidsaspecten die op grond van andere wetgeving van de Unie van toepassing zijn op de desbetreffende productgroep.
(26)  Het beschikbaar stellen van een productpaspoort moet een van de informatievereisten uit deze verordening zijn. Het productpaspoort is een belangrijk instrument om informatie beschikbaar te stellen aan actoren in de hele waardeketen en de beschikbaarheid van een productpaspoort moet de traceerbaarheid van een product in de gehele waardeketen aanzienlijk verbeteren. Het productpaspoort moet onder andere consumenten helpen geïnformeerde keuzes te maken door de toegang tot voor hen relevante producten te verbeteren, marktdeelnemers en andere actoren in de waardeketen zoals professionele reparateurs, onafhankelijke marktdeelnemers, opknapbedrijven of recyclingcentra toegang verlenen tot relevante informatie en bevoegde nationale autoriteiten in staat stellen om hun taken uit te voeren, zonder de bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie in gevaar te brengen. Niet-digitale manieren om informatie over te dragen, zoals in producthandleidingen of op etiketten, worden daarom niet vervangen door het productpaspoort maar hiermee aangevuld. Bovendien moet het productpaspoort kunnen worden gebruikt voor informatie over andere duurzaamheidsaspecten die op grond van andere wetgeving van de Unie van toepassing zijn op de desbetreffende productgroep.
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 27
(27)  Om rekening te houden met de aard en de markt van het product, moet de informatie die wordt opgenomen in het productpaspoort per geval nauwkeurig worden bestudeerd bij het opstellen van productspecifieke regels. Teneinde de toegang tot de daaruit volgende informatie te analyseren en tegelijkertijd de intellectuele-eigendomsrechten te beschermen, moet het productpaspoort zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat gedifferentieerde toegang tot de informatie in het productpaspoort mogelijk is afhankelijk van het soort informatie en het type belanghebbende. Om te voorkomen dat bedrijven en het publiek kosten maken die niet in verhouding staan tot de voordelen, moet het productpaspoort bovendien horen bij een specifiek item, een specifieke partij of een specifiek product, afhankelijk van bijvoorbeeld de complexiteit van de waardeketen en de omvang, de aard of de effecten van de desbetreffende producten.
(27)  Om rekening te houden met de aard en de markt van het product, moet de informatie die wordt opgenomen in het productpaspoort per geval nauwkeurig worden bestudeerd bij het opstellen van productspecifieke regels, rekening houdend met gevallen van unieke objecten en bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Teneinde de toegang tot de daaruit volgende informatie te analyseren en tegelijkertijd de intellectuele-eigendomsrechten te beschermen, moet het productpaspoort zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat gedifferentieerde toegang tot de informatie in het productpaspoort mogelijk is afhankelijk van het soort informatie en het type belanghebbende. Om te voorkomen dat bedrijven en het publiek kosten maken die niet in verhouding staan tot de voordelen, moet het productpaspoort bovendien horen bij een specifiek item, een specifieke partij of een specifiek product, afhankelijk van bijvoorbeeld de complexiteit van de waardeketen en de omvang, de aard of de effecten van de desbetreffende producten. Het productpaspoort moet ten minste voor de verwachte levensduur van een specifiek product beschikbaar blijven, maar met voldoende marge om ervoor te zorgen dat het productpaspoort beschikbaar is in gevallen waarin het product langer meegaat dan verwacht.
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 28
(28)  Om te zorgen voor interoperabiliteit moet worden gespecificeerd welke soorten gegevensdragers zijn toegestaan. Om dezelfde reden moeten de gegevensdrager en de unieke productidentificatiecode in overeenstemming met internationaal erkende normen worden bekendgemaakt. De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden verleend, zodat zij deze verordening kan wijzigen door normen te vervangen of toe te voegen volgens welke de gegevensdrager en de unieke identificatiecodes gezien de technische of wetenschappelijke vooruitgang openbaar kunnen worden gemaakt. Hiermee moet worden gewaarborgd dat de informatie uit het productpaspoort door alle marktdeelnemers kan worden geregistreerd en overgedragen en dat de unieke identificatiecode compatibel is met externe onderdelen zoals scanapparatuur.
(28)  Om te zorgen voor interoperabiliteit moet worden gespecificeerd welke soorten gegevensdragers zijn toegestaan. Om dezelfde reden moeten de gegevensdrager en de unieke productidentificatiecode in overeenstemming met internationaal erkende normen worden bekendgemaakt. De gegevens moeten via een open interoperabel gegevensuitwisselingsnetwerk zonder afhankelijkheid van één aanbieder kunnen worden doorgegeven. De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden verleend, zodat zij deze verordening kan wijzigen door normen te vervangen of toe te voegen volgens welke de gegevensdrager en de unieke identificatiecodes gezien de technische of wetenschappelijke vooruitgang openbaar kunnen worden gemaakt. Hiermee moet worden gewaarborgd dat de informatie uit het productpaspoort door alle marktdeelnemers kan worden geregistreerd en overgedragen en dat de unieke identificatiecode compatibel is met externe onderdelen zoals scanapparatuur.
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 29
(29)  Om onnodige vertraging bij het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp die geen betrekking hebben op het productpaspoort te voorkomen of om te garanderen dat productpaspoorten doeltreffend kunnen worden ingevoerd, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om productgroepen vrij te stellen van de vereisten voor productpaspoorten indien er geen technische specificaties beschikbaar zijn over de essentiële vereisten voor het technisch ontwerp en de werking van het productpaspoort. Op dezelfde wijze moet de Commissie, om onnodige administratieve lasten voor marktdeelnemers te voorkomen, de mogelijkheid hebben productgroepen vrij te stellen van de vereisten voor productpaspoorten indien andere wetgeving van de Unie al een systeem omvat voor de digitale verstrekking van productinformatie waarmee actoren in de waardeketen toegang tot relevante productinformatie hebben en bevoegde nationale autoriteiten de productconformiteit gemakkelijker kunnen verifiëren. Deze vrijstellingen moeten periodiek worden herzien met inachtneming van de groeiende beschikbaarheid van technische specificaties.
(29)  Om onnodige vertraging bij het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp die geen betrekking hebben op het productpaspoort te voorkomen of om te garanderen dat productpaspoorten doeltreffend kunnen worden ingevoerd, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om productgroepen vrij te stellen van de vereisten voor productpaspoorten indien er geen technische specificaties beschikbaar zijn over de essentiële vereisten voor het technisch ontwerp en de werking van het productpaspoort. Op dezelfde wijze moet de Commissie, om onnodige administratieve lasten voor marktdeelnemers te voorkomen, de mogelijkheid hebben productgroepen bij wijze van uitzondering vrij te stellen van de vereisten voor productpaspoorten indien andere wetgeving van de Unie al een systeem omvat voor de digitale verstrekking van productinformatie waarmee actoren in de waardeketen toegang tot relevante productinformatie hebben en bevoegde nationale autoriteiten de productconformiteit gemakkelijker kunnen verifiëren. Deze vrijstellingen moeten periodiek worden herzien met inachtneming van de groeiende beschikbaarheid van technische specificaties, en waar mogelijk worden ingetrokken.
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 33
(33)  Om het productpaspoort doeltreffend uit te rollen, moeten het technisch ontwerp, de gegevensvereisten en de werking van het productpaspoort aan een reeks essentiële technische vereisten voldoen. Op basis van deze vereisten moet het productpaspoort in verschillende sectoren consistent worden gebruikt. Om te garanderen dat die essentiële vereisten doeltreffend worden uitgevoerd, moeten er technische specificaties worden vastgesteld in de vorm van geharmoniseerde normen waarnaar in het Publicatieblad wordt verwezen of, als alternatief, een door de Commissie vastgestelde gemeenschappelijke specificatie. Met het technisch ontwerp moet worden gewaarborgd dat de gegevens veilig en in overeenstemming met de privacyregels in het productpaspoort staan. Het digitale productpaspoort wordt in een open dialoog met internationale partners ontwikkeld, zodat in de technische specificaties rekening kan worden gehouden met hun standpunten, zij kunnen helpen om handelsbelemmeringen voor groenere producten weg te nemen en lagere kosten voor duurzame investeringen, marketing en naleving kunnen worden bewerkstelligd. De technische specificaties en de vereisten inzake traceerbaarheid in de hele waardeketen moeten om doeltreffend te worden uitgevoerd zoveel mogelijk worden ontwikkeld op basis van consensus en de betrokkenheid, steun en effectieve samenwerking van diverse actoren, waaronder normalisatie-instellingen, industriebonden, consumentenorganisaties, deskundigen, ngo’s en internationale partners, zoals ontwikkelingseconomieën.
(33)  Om het productpaspoort doeltreffend uit te rollen, moeten het technisch ontwerp, de gegevensvereisten en de werking van het productpaspoort aan een reeks essentiële technische vereisten voldoen. Op basis van deze vereisten moet het productpaspoort in verschillende sectoren consistent worden gebruikt. Om te garanderen dat die essentiële vereisten doeltreffend worden uitgevoerd, moeten er technische specificaties worden vastgesteld in de vorm van geharmoniseerde normen waarnaar in het Publicatieblad wordt verwezen of, als alternatief, een door de Commissie vastgestelde gemeenschappelijke specificatie. Met het technisch ontwerp moet worden gewaarborgd dat de gegevens veilig en in overeenstemming met de privacyregels in het productpaspoort staan. Het digitale productpaspoort wordt in een open dialoog met internationale partners ontwikkeld, zodat in de technische specificaties rekening kan worden gehouden met hun standpunten, zij kunnen helpen om handelsbelemmeringen voor groenere producten met een langere levenscyclus en circulariteit weg te nemen, lagere kosten voor duurzame investeringen, marketing en naleving kunnen worden bewerkstelligd, en innovatie wordt ondersteund. De technische specificaties en de vereisten inzake traceerbaarheid in de hele waardeketen moeten om doeltreffend te worden uitgevoerd zoveel mogelijk worden ontwikkeld op basis van consensus en de betrokkenheid, steun en effectieve samenwerking van diverse actoren, waaronder normalisatie-instellingen, industriebonden, start-ups, consumentenorganisaties, deskundigen, ngo’s en internationale partners, zoals ontwikkelingseconomieën.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 35
(35)  Indien op grond van deze verordening persoonsgegevens worden verwerkt, moeten de toepasselijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen. De verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde nationale autoriteiten binnen de lidstaten moet conform Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad66 verlopen. De verwerking van persoonsgegevens door de Commissie moet overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad67 verlopen.
(35)  Indien op grond van deze verordening persoonsgegevens worden verwerkt, moeten de toepasselijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen. De verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde nationale autoriteiten binnen de lidstaten moet conform Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad66 verlopen, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar de beginselen inzake gegevensbescherming door ontwerp en door standaardinstellingen. De verwerking van persoonsgegevens door de Commissie moet overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad67 verlopen. Persoonsgegevens van eindgebruikers mogen niet worden opgeslagen in het digitale productpaspoort.
__________________
__________________
66 Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
66 Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
67 Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
67 Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 39
(39)  Om consumenten aan te zetten tot duurzamere keuzes moeten etiketten, indien dit is bepaald in de gedelegeerde handelingen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, informatie bevatten waarmee producten doeltreffend kunnen worden vergeleken, zoals prestatieklassen. Vooral voor consumenten kunnen fysieke etiketten een extra informatiebron zijn op de plaats van verkoop. Consumenten kunnen hier snel op kijken om onderscheid tussen producten te maken op basis van hun prestaties in verband met een of meerdere productparameters. Bovendien moet via deze etiketten waar nodig toegang tot extra informatie kunnen worden verkregen, door middel van specifieke kenmerken als webadressen, dynamische QR-codes, koppelingen naar online etiketten of andere consumentgerichte middelen. De Commissie moet de effectiefste manier om dergelijke etiketten weer te geven, ook voor onlineverkoop op afstand, vermelden in de desbetreffende gedelegeerde handeling, met inachtneming van de gevolgen voor klanten en marktdeelnemers en de kenmerken van de desbetreffende producten. De Commissie kan ook vereisen dat het etiket op de verpakking van het product wordt afgedrukt.
(39)  Om consumenten aan te zetten tot duurzame keuzes moeten etiketten, indien dit is bepaald in de gedelegeerde handelingen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, duidelijke en gemakkelijk te begrijpen informatie bevatten waarmee producten doeltreffend kunnen worden vergeleken, zoals prestatieklassen. Vooral voor consumenten kunnen fysieke etiketten een extra informatiebron zijn op de plaats van verkoop. Consumenten kunnen hier snel op kijken om onderscheid tussen producten te maken op basis van hun prestaties in verband met een of meerdere productparameters. Bovendien moet via deze etiketten waar nodig toegang tot extra informatie kunnen worden verkregen, door middel van specifieke kenmerken als webadressen, dynamische QR-codes, koppelingen naar online etiketten of andere consumentgerichte middelen. De Commissie moet de effectiefste manier om dergelijke etiketten weer te geven, ook voor onlineverkoop op afstand, vermelden in de desbetreffende gedelegeerde handeling, met inachtneming van de gevolgen voor klanten en marktdeelnemers en de kenmerken van de desbetreffende producten. De Commissie kan ook vereisen dat het etiket op de verpakking van het product wordt afgedrukt.
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 41
(41)  Consumenten moeten worden beschermd tegen misleidende informatie die hun keuzes voor duurzamere producten in de weg zouden kunnen staan. Daarom moet het worden verboden producten in de handel te brengen met een etiket dat de etiketten uit deze verordening nabootst.
(41)  Consumenten moeten worden beschermd tegen misleidende informatie die hun keuzes voor duurzamere producten in de weg zouden kunnen staan. Daarom moet het worden verboden producten in de handel te brengen met een etiket dat misleidende of tegenstrijdige informatie bevat of de etiketten uit deze verordening nabootst. Het moet echter mogelijk blijven om een EU-milieukeur of andere bestaande milieukeuren van type I te blijven vermelden, zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 66/2010.
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 42
(42)  Om de doelstellingen uit de Europese Green Deal zo efficiënt mogelijk te behalen en de producten met de meeste impact als eerst aan te pakken, moet de Commissie de producten die op grond van deze verordening moeten worden gereguleerd en de hiervoor geldende vereisten prioriteren. Op basis van het proces dat is gevolgd voor de prioritering op grond van Richtlijn 2009/125/EG moet de Commissie een werkplan opstellen dat ten minste drie jaar bestrijkt en een lijst productgroepen bevat waarvoor zij gedelegeerde handelingen wil vaststellen, evenals de productaspecten waarvoor zij horizontaal toepasselijke gedelegeerde handelingen wil vaststellen. De Commissie moet haar prioritering baseren op een reeks criteria die voornamelijk betrekking hebben op de mogelijke bijdrage van de gedelegeerde handelingen aan de klimaat-, milieu- en energiedoelstellingen van de Unie en hun potentieel om de geselecteerde productaspecten te verbeteren zonder onevenredige kosten voor het publiek en marktdeelnemers. Gezien hun belang voor het behalen van de energiedoelstellingen van de Unie moeten de werkplannen voldoende acties in verband met energiegerelateerde producten bevatten. Lidstaten en belanghebbenden moeten bovendien worden geraadpleegd in het forum inzake ecologisch ontwerp. Vanwege de complementariteit tussen deze verordening en Verordening (EU) 2017/1369 voor energiegerelateerde producten moeten de tijdschema’s voor het werkplan op grond van deze verordening en het tijdschema van artikel 15 van Verordening (EU) 2017/1369 op elkaar worden afgestemd.
(42)  Om de doelstellingen uit de Europese Green Deal zo efficiënt mogelijk te behalen en de producten met de meeste impact als eerst aan te pakken, moet de Commissie de producten die op grond van deze verordening moeten worden gereguleerd en de hiervoor geldende vereisten prioriteren. Op basis van het proces dat is gevolgd voor de prioritering op grond van Richtlijn 2009/125/EG moet de Commissie een werkplan opstellen dat ten minste drie jaar bestrijkt en een lijst productgroepen bevat waarvoor zij gedelegeerde handelingen wil vaststellen, evenals de productaspecten waarvoor zij horizontaal toepasselijke gedelegeerde handelingen wil vaststellen en de verwachte tijdschema’s voor hun totstandkoming. Het werkplan en de actualiseringen ervan moeten worden openbaar gemaakt en vóór de vaststelling ervan aan het Europees Parlement worden voorgelegd. De Commissie moet met name rekening houden met de in deze verordening genoemde productgroepen en zich bij het vaststellen van haar prioriteiten baseren op een reeks criteria die in het bijzonder betrekking hebben op de bijdrage van de gedelegeerde handelingen aan de klimaat-, milieu- en energiedoelstellingen van de Unie en hun potentieel om de geselecteerde productaspecten te verbeteren zonder onevenredige kosten voor het publiek en marktdeelnemers. Gezien hun belang voor het behalen van de energiedoelstellingen van de Unie moeten de werkplannen voldoende acties in verband met energiegerelateerde producten bevatten. Lidstaten en belanghebbenden moeten bovendien worden geraadpleegd in het forum inzake ecologisch ontwerp. Vanwege de complementariteit tussen deze verordening en Verordening (EU) 2017/1369 voor energiegerelateerde producten moeten de tijdschema’s voor het werkplan op grond van deze verordening en het tijdschema van artikel 15 van Verordening (EU) 2017/1369 op elkaar worden afgestemd.
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Overweging 42 bis (nieuw)
(42 bis)  De cementindustrie is, als een van de meest energie-, materiaal- en koolstofintensieve sectoren, momenteel verantwoordelijk voor ongeveer 7 % van de mondiale CO2-emissies en 4 % van de CO-emissies1 bis in de EU, waardoor deze sector van cruciaal belang is om zo snel mogelijk te kunnen voldoen aan de klimaatovereenkomst van Parijs en de klimaatdoelstellingen van de Unie. Bouwproducten, met inbegrip van cement, moeten weliswaar onder [de komende verordening tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten, tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 305/2011 (2022/0094 COD)] vallen, maar blijven ook onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Om te vermijden dat productvereisten ontbreken die dringend nodig zijn om onze klimaat- en milieudoelstellingen te bereiken, moet het ontbreken van passende prestatie- en informatievereisten voor deze producten in het kader van [de komende verordening tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten, tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 305/2011 (2022/0094 COD)] ertoe leiden dat zij in het volgende werkprogramma van onderhavige verordening worden opgenomen.
__________________
1bis Decarbonisation options for the cement industry, EUR 31378 EN, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2023, ISBN 978-92-76-61599-6, doi:10.2760/174037, JRC131246.
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Overweging 43
(43)  In deze verordening moeten wat betreft bouwproducten uitsluitend vereisten voor eindproducten worden vastgesteld indien de verplichtingen van [de herziene bouwproductenverordening] en de uitvoering ervan waarschijnlijk niet toereikend zijn om de doelstellingen op het gebied van milieuduurzaamheid uit deze verordening te behalen. Bij het opstellen van werkplannen moet de Commissie er bovendien rekening mee houden dat [de herziene bouwproductenverordening] in navolging van de huidige praktijk voor energiegerelateerde producten die ook bouwproducten zijn voorrang moet verlenen aan duurzaamheidseisen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld. Dit zou bijvoorbeeld het geval moeten zijn voor verwarmingstoestellen, boilers, warmtepompen, toestellen voor water- en ruimteverwarming, ventilatoren, koel- en ventilatiesystemen en fotovoltaïsche producten (met uitzondering van fotovoltaïsche panelen). Indien nodig kan voor deze producten voornamelijk wat betreft veiligheidsaspecten complementair worden opgetreden uit hoofde van [de herziene bouwproductenverordening], waarbij ook rekening wordt gehouden met andere Uniewetgeving inzake producten zoals gastoestellen, laagspanning en machines.
(43)  Bij het opstellen van werkplannen moet de Commissie er rekening mee houden dat [de herziene bouwproductenverordening] van de huidige praktijk voor energiegerelateerde producten die ook bouwproducten zijn voorrang moet verlenen aan duurzaamheidseisen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld. Dit zou bijvoorbeeld het geval moeten zijn voor verwarmingstoestellen, boilers, warmtepompen, toestellen voor water- en ruimteverwarming, ventilatoren, koel- en ventilatiesystemen en fotovoltaïsche producten (met uitzondering van fotovoltaïsche panelen). Indien nodig kan voor deze producten voornamelijk wat betreft veiligheidsaspecten complementair worden opgetreden uit hoofde van [de herziene bouwproductenverordening], waarbij ook rekening wordt gehouden met andere Uniewetgeving inzake producten zoals gastoestellen, laagspanning en machines.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Overweging 44
(44)  Teneinde zelfregulering te stimuleren als geldig alternatief voor een regelgevingsaanpak, moet de industrie in deze verordening, in navolging van Richtlijn 2009/125/EG, de mogelijkheid worden geboden zelfreguleringsmaatregelen in te dienen. De Commissie moet de door de industrie voorgestelde zelfreguleringsmaatregelen, samen met de door de ondertekenaars verstrekte informatie en bewijsmaterialen, onder meer beoordelen in het licht van de internationale handelsverplichtingen van de Unie en de noodzaak om coherentie met het Unierecht te waarborgen. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het vaststellen en actualiseren van een handeling met daarin de zelfreguleringsmaatregelen die als geldige alternatieven voor een gedelegeerde handeling tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp worden beschouwd. Het is ook passend dat de Commissie, bijvoorbeeld met het oog op relevante technologische of marktontwikkelingen binnen de betrokken productgroep, om een herziene versie van de zelfreguleringsmaatregelen kan verzoeken wanneer zij dit nodig acht. Zodra een zelfreguleringsmaatregel is opgenomen in een uitvoeringshandeling, hebben marktdeelnemers een gewettigd vertrouwen dat de Commissie geen gedelegeerde handeling tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor deze specifieke productgroep zal vaststellen. Het is echter niet uitgesloten dat de Commissie voor de productaspecten die in die zelfreguleringsmaatregel niet aan de orde komen horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp vaststelt die ook gelden voor producten die onder een erkende zelfreguleringsmaatregel vallen. Indien de Commissie van mening is dat een zelfreguleringsmaatregel niet langer aan de criteria uit deze verordening voldoet, verwijdert zij deze uit de uitvoeringshandeling die de erkende zelfreguleringsmaatregelen bevat. Dientengevolge kunnen er vervolgens in overeenstemming met deze verordening vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld voor de productgroepen die eerder aan bod kwamen in de zelfreguleringsmaatregel.
(44)  Teneinde zelfregulering aan te moedigen als geldig alternatief voor een regelgevingsaanpak, moet de industrie in deze verordening, in navolging van Richtlijn 2009/125/EG, de mogelijkheid worden geboden zelfreguleringsmaatregelen in te dienen wanneer die producten of productgroepen niet zijn opgenomen in het werkplan inzake ecologisch ontwerp. Zelfreguleringsmaatregelen moeten worden afgestemd op de doelstellingen van deze verordening. De Commissie moet de door de industrie voorgestelde zelfreguleringsmaatregelen, samen met de door de ondertekenaars verstrekte informatie en bewijsmaterialen, onder meer beoordelen in het licht van de internationale handelsverplichtingen van de Unie en de noodzaak om coherentie met het Unierecht te waarborgen. De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om een handeling vast te stellen en te actualiseren met daarin de zelfreguleringsmaatregelen die als geldige alternatieven voor een gedelegeerde handeling tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp worden beschouwd. Het is ook passend dat de Commissie, bijvoorbeeld met het oog op relevante technologische of marktontwikkelingen binnen de betrokken productgroep, om een herziene versie van de zelfreguleringsmaatregelen kan verzoeken wanneer zij dit nodig acht. Zodra een zelfreguleringsmaatregel is opgenomen in een gedelegeerde handeling, hebben marktdeelnemers een gewettigd vertrouwen dat de Commissie geen gedelegeerde handeling tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor deze specifieke productgroep zal vaststellen. Het is echter niet uitgesloten dat de Commissie voor de productaspecten die in die zelfreguleringsmaatregel niet aan de orde komen horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp vaststelt die ook gelden voor producten die onder een erkende zelfreguleringsmaatregel vallen. Indien de Commissie van mening is dat een zelfreguleringsmaatregel niet langer aan de criteria uit deze verordening voldoet, verwijdert zij deze uit de gedelegeerde handeling die de erkende zelfreguleringsmaatregelen bevat. Dientengevolge kunnen er vervolgens in overeenstemming met deze verordening vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld voor de productgroepen die eerder aan bod kwamen in de zelfreguleringsmaatregel.
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Overweging 45
(45)  Micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) zouden enorm kunnen profiteren van een stijgende vraag naar duurzame producten, maar zouden ook te maken kunnen krijgen met kosten en problemen met bepaalde vereisten. De lidstaten en de Commissie moeten binnen het gebied waarvoor zij verantwoordelijk zijn relevante informatie verstrekken, zorgen voor gerichte en gespecialiseerde opleiding en, onder andere op financieel gebied, specifieke hulp en ondersteuning bieden aan micro-, kleine en middelgrote ondernemingen die producten maken waarvoor vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld. Die verrichtingen hebben bijvoorbeeld betrekking op de berekening van de milieuvoetafdruk van producten en de technische uitvoering van het productpaspoort. De lidstaten moeten hun verrichtingen uitvoeren in overeenstemming met de geldende staatssteunregels.
(45)  Micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) zouden enorm kunnen profiteren van een stijgende vraag naar duurzame producten, maar zouden ook te maken kunnen krijgen met kosten en problemen met bepaalde vereisten. Teneinde kmo’s te ondersteunen, moeten de lidstaten en de Commissie binnen het gebied waarvoor zij verantwoordelijk zijn relevante informatie verstrekken, zorgen voor gerichte en gespecialiseerde opleiding en, ook op financieel gebied met behulp van bestaande steun- en financieringsinstrumenten, specifieke hulp en ondersteuning bieden aan micro-, kleine en middelgrote ondernemingen die producten maken waarvoor vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld. Die maatregelen moeten ten minste specifieke mechanismen omvatten om de naleving van de vereisten van het productpaspoort te vergemakkelijken en levenscyclusbeoordelingen uit te voeren. De lidstaten moeten hun verrichtingen uitvoeren in overeenstemming met de geldende staatssteunregels.
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Overweging 46
(46)  De vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen, zoals textiel en schoeisel, door marktdeelnemers is een wijdverspreid milieuprobleem in de hele Unie aan het worden, voornamelijk door toedoen van de snelle groei van de onlineverkoop. Dit brengt het verlies van waardevolle economische hulpbronnen met zich mee, daar de goederen worden geproduceerd en vervoerd en vervolgens worden vernietigd zonder voor het beoogde doel te zijn gebruikt. Het is derhalve voor de milieubescherming noodzakelijk dat in deze verordening een kader wordt vastgesteld om de vernietiging van niet-verkochte producten die overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad69 hoofdzakelijk zijn bestemd voor consumenten te voorkomen, met inbegrip van producten die door een consument zijn teruggezonden op grond van zijn herroepingsrecht overeenkomstig Richtlijn (EU) 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad70. Met dit kader wordt het milieueffect van die producten verkleind, doordat minder afvalstoffen worden geproduceerd en overproductie wordt ontmoedigd. Gezien het feit dat verschillende lidstaten nationale wetgeving over de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen hebben ingevoerd, waardoor de marktverstoringen zijn opgetreden, zijn hierover bovendien geharmoniseerde regels nodig, zodat dezelfde regels en stimuleringsmaatregelen gelden voor distributeurs, detailhandelaren en andere marktdeelnemers in alle lidstaten.
(46)  De vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen, zoals textiel en schoeisel, alsook elektrische en elektronische apparatuur, door marktdeelnemers is een wijdverspreid milieuprobleem in de hele Unie aan het worden, voornamelijk door toedoen van de snelle groei van de onlineverkoop. Dit brengt het verlies van waardevolle economische hulpbronnen met zich mee, daar de goederen worden geproduceerd en vervoerd en vervolgens worden vernietigd zonder voor het beoogde doel te zijn gebruikt. Het is derhalve voor de milieubescherming noodzakelijk dat in deze verordening een kader wordt vastgesteld om de vernietiging van niet-verkochte producten die overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad69 hoofdzakelijk zijn bestemd voor consumenten te voorkomen, met inbegrip van producten die door een consument zijn teruggezonden op grond van zijn herroepingsrecht overeenkomstig Richtlijn (EU) 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad70. Met dit kader wordt het milieueffect van die producten verkleind, doordat minder afvalstoffen worden geproduceerd en overproductie wordt ontmoedigd. Gezien het feit dat verschillende lidstaten nationale wetgeving over de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen hebben ingevoerd, waardoor de marktverstoringen zijn opgetreden, zijn hierover bovendien geharmoniseerde regels nodig, zodat dezelfde regels en stimuleringsmaatregelen gelden voor distributeurs, detailhandelaren en andere marktdeelnemers in alle lidstaten.
__________________
__________________
69 Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG, en tot intrekking van Richtlijn 1999/44/EG (PB L 136 van 22.5.2019, blz. 6).
69 Richtlijn (EU) 2019/771 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 betreffende bepaalde aspecten van overeenkomsten voor de verkoop van goederen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG, en tot intrekking van Richtlijn 1999/44/EG (PB L 136 van 22.5.2019, blz. 6).
70 Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).
70 Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Overweging 47
(47)  Om de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen te ontmoedigen en meer gegevens over deze praktijk te genereren, moet in deze verordening een transparantieverplichting worden ingevoerd voor marktdeelnemers die consumptiegoederen in de Unie bezitten, op basis waarvan zij informatie over het aantal niet-verkochte consumptiegoederen dat per jaar wordt verwijderd openbaar moeten maken. De marktdeelnemer moet het producttype of de productcategorie, de redenen voor verwijdering van de goederen en de levering ervan voor latere afvalverwerkingsverrichtingen vermelden. Hoewel marktdeelnemers zelf mogen bepalen hoe zij die informatie openbaar maken op een wijze die bij hun onderneming past, wordt het als beste praktijk beschouwd om de gevraagde informatie indien passend op te nemen in een publiekelijk beschikbare niet-financiële verklaring die is opgesteld in overeenstemming met artikel 19 bis van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad71.
(47)  Om de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen te ontmoedigen en meer gegevens over deze praktijk te genereren, moet in deze verordening een transparantieverplichting worden ingevoerd voor marktdeelnemers die consumptiegoederen in de Unie bezitten, op basis waarvan zij informatie over het aantal niet-verkochte consumptiegoederen dat per jaar wordt verwijderd openbaar moeten maken op een website van de Commissie. Marktdeelnemers moeten het producttype of de productcategorie, de redenen voor verwijdering van de goederen en de levering ervan voor latere afvalverwerkingsverrichtingen vermelden. Het moet ook als een beste praktijk worden beschouwd om de gevraagde informatie, indien passend, op te nemen in een publiekelijk beschikbare niet-financiële verklaring die is opgesteld in overeenstemming met artikel 19 bis van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad71.
__________________
__________________
71 Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
71 Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Overweging 48
(48)  Indien de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen wijdverspreid is, moet om dit te voorkomen de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden verleend, zodat zij deze verordening kan aanvullen door de vernietiging van dergelijke producten te verbieden. Gezien het brede gamma aan producten dat mogelijk vernietigd kan worden zonder ooit te worden verkocht of gebruikt, is het noodzakelijk om deze bevoegdheid in deze verordening vast te stellen. Het verbod dat in de gedelegeerde handelingen is vastgesteld, moet echter gelden voor specifieke productgroepen die worden bepaald op basis van een beoordeling van de Commissie over de mate waarin de vernietiging van dergelijke producten in de praktijk plaatsvindt, met inachtneming van de informatie die marktdeelnemers eventueel openbaar hebben gemaakt. Om te waarborgen dat deze verplichting evenredig is, moet de Commissie specifieke vrijstellingen overwegen voor gevallen waarin het vernietigen van niet-verkochte consumptiegoederen toegestaan kan zijn, bijvoorbeeld met het oog op de volksgezondheid en de veiligheid. Voor het monitoren van de doeltreffendheid van dit verbod en het ontmoedigen van omzeiling, moeten marktdeelnemers openbaar maken hoeveel niet-verkochte consumptiegoederen zij op grond van geldende vrijstellingen vernietigen en wat de redenen hiervoor zijn. Om onnodige administratieve lasten voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te voorkomen, moeten zij worden vrijgesteld van de verplichting om hun verwijderde niet-verkochte producten openbaar te maken en van het verbod om in gedelegeerde handelingen vastgestelde specifieke productgroepen te verwijderen. Als er echter redelijk bewijs is dat micro-, kleine en middelgrote ondernemingen worden gebruikt om deze verplichtingen te omzeilen, moet de Commissie in die gedelegeerde handelingen voor bepaalde productgroepen kunnen vereisten dat deze verplichtingen ook voor deze ondernemingen gelden.
(48)  Indien de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen wijdverspreid is, moet om dit te voorkomen de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden verleend, zodat zij deze verordening kan aanvullen door de vernietiging van dergelijke producten te verbieden. Gezien het brede gamma aan producten dat mogelijk vernietigd kan worden zonder ooit te worden verkocht of gebruikt, is het noodzakelijk om deze bevoegdheid in deze verordening vast te stellen. Het verbod dat in de gedelegeerde handelingen is vastgesteld, moet echter gelden voor specifieke productgroepen die worden bepaald op basis van een beoordeling van de Commissie over de mate waarin de vernietiging van dergelijke producten in de praktijk plaatsvindt, met inachtneming van de informatie die marktdeelnemers eventueel openbaar hebben gemaakt. Om te waarborgen dat deze verplichting evenredig is, moet de Commissie specifieke vrijstellingen overwegen voor gevallen waarin het vernietigen van niet-verkochte consumptiegoederen toegestaan kan zijn, bijvoorbeeld met het oog op de volksgezondheid en de veiligheid. De Commissie moet marktdeelnemers ook voldoende tijd gunnen om zich aan de nieuwe eisen van een dergelijk verbod aan te passen. Voor het monitoren van de doeltreffendheid van dit verbod en het ontmoedigen van omzeiling, moeten marktdeelnemers openbaar maken hoeveel niet-verkochte consumptiegoederen zij op grond van geldende vrijstellingen vernietigen en wat de redenen hiervoor zijn. Om onnodige administratieve lasten voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te voorkomen, moeten zij worden vrijgesteld van de verplichting om hun verwijderde niet-verkochte producten openbaar te maken en van het verbod om in gedelegeerde handelingen vastgestelde specifieke productgroepen te verwijderen. Als er echter redelijk bewijs is dat micro-, kleine en middelgrote ondernemingen worden gebruikt om deze verplichtingen te omzeilen, moet de Commissie in die gedelegeerde handelingen voor bepaalde productgroepen kunnen vereisten dat deze verplichtingen ook voor deze ondernemingen gelden. Een jaar na … [de datum van inwerkingtreding van deze verordening], moet de vernietiging van onverkochte consumptiegoederen door marktdeelnemers worden verboden voor textiel en schoeisel, alsook voor elektrische en elektronische apparatuur, aangezien er voldoende bewijs is dat de vernietiging van dergelijke producten plaatsvindt en milieuschade veroorzaakt.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Overweging 59
(59)  Het is essentieel dat elektronische marktplaatsen nauw samenwerken met de markttoezichtautoriteiten. Artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad74 bevat de verplichting voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij om samen te werken met markttoezichtautoriteiten in verband met producten die onder die verordening vallen, met inbegrip van producten waarvoor vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld. Om de samenwerking verder te verbeteren en zo illegale inhoud in verband met non-conforme producten aan te pakken, moet deze verordening concrete verplichtingen bevatten om deze samenwerking in de praktijk te brengen met betrekking tot elektronische marktplaatsen. Markttoezichtautoriteiten verbeteren bijvoorbeeld voortdurend de technologische hulpmiddelen die zij voor onlinemarkttoezicht gebruiken om non-conforme producten die online worden verkocht te identificeren. Om deze hulpmiddelen te kunnen gebruiken, moeten elektronische marktplaatsen toegang verlenen tot hun interfaces. Bovendien kan het voor markttoezichtautoriteiten nodig zijn om gegevens van de elektronische marktplaatsen te scrapen.
(59)  Het is essentieel dat elektronische marktplaatsen nauw samenwerken met de markttoezichtautoriteiten. Artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad74 bevat de verplichting voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij om samen te werken met markttoezichtautoriteiten in verband met producten die onder die verordening vallen, met inbegrip van producten waarvoor vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld. Om gelijke tred te houden met de technologische ontwikkeling en met nieuwe vormen van verkoop moeten de verplichtingen inzake “op conformiteit gericht ontwerp” voor aanbieders van elektronische marktplaatsen zoals vastgelegd in artikel 31 van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad74bis van toepassing zijn voor de informatie die vereist is uit hoofde van artikel 25 en artikel 30, lid 1, van deze verordening en, in voorkomend geval, voor de vereisten als bedoeld in de gedelegeerde handelingen die uit hoofde van artikel 4 van deze verordening zijn vastgesteld. De handhaving van die verplichtingen is onderworpen aan de voorschriften van hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2022/2065. Voor de toepassing van artikel 31, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2065 moeten aanbieders van elektronische marktplaatsen ten minste gebruikmaken van het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem. Het moet mogelijk zijn dat het enige contactpunt in het kader van deze verordening hetzelfde is als het contactpunt in het kader van artikel 11 van Verordening (EU) 2022/2065, zonder de verwezenlijking van de doelstelling om kwesties in verband met productveiligheid snel en op specifieke wijze af te handelen, in gevaar te brengen.
_________________
_________________
74 Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).
74 Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1).
74bis Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (digitaledienstenverordening) (PB L 277 van 27.10.2022, blz. 1).
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Overweging 68
(68)  Indien er geen geharmoniseerde normen zijn, moeten gemeenschappelijke specificaties als terugvaloplossing worden gebruikt om de fabrikant te helpen voldoen aan zijn verplichting de vereisten inzake ecologisch ontwerp na te leven, bijvoorbeeld als het normalisatieproces stilligt omdat belanghebbenden niet tot een consensus komen of er onnodige vertragingen optreden bij het opstellen van de geharmoniseerde norm. Dergelijke vertragingen kunnen bijvoorbeeld optreden als de vereiste kwaliteit niet wordt gerealiseerd. Bovendien moet deze oplossing kunnen worden ingezet indien de Commissie de referenties van de betrokken geharmoniseerde normen heeft beperkt of ingetrokken in overeenstemming met artikel 11, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1025/2012. Indien de gemeenschappelijke specificaties worden nageleefd, geldt er eveneens een vermoeden van conformiteit.
(68)  Het huidige normalisatiekader van de Unie, dat stoelt op de beginselen van de zogenaamde “nieuwe aanpak” en op Verordening (EU) 1025/2012, vormt het kader voor het opstellen van normen die een vermoeden van conformiteit met de relevante vereisten van deze verordening vestigen. Indien er geen relevante verwijzingen naar geharmoniseerde normen zijn, moeten, via de vaststelling van uitvoeringshandelingen, gemeenschappelijke specificaties als terugvaloplossing worden gebruikt om de fabrikant te helpen voldoen aan zijn verplichting de vereisten inzake ecologisch ontwerp na te leven, bijvoorbeeld als het normalisatieproces stilligt omdat belanghebbenden niet tot een consensus komen of er onnodige vertragingen optreden bij het opstellen van de geharmoniseerde norm en de voorgeschreven uiterste termijn niet kan worden gerespecteerd. Dergelijke vertragingen kunnen bijvoorbeeld optreden als de vereiste kwaliteit niet wordt gerealiseerd. Bovendien moet deze oplossing kunnen worden ingezet indien de Commissie de referenties van de betrokken geharmoniseerde normen heeft beperkt of ingetrokken in overeenstemming met artikel 11, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1025/2012. Indien de gemeenschappelijke specificaties worden nageleefd, geldt er eveneens een vermoeden van conformiteit. Om de efficiëntie te waarborgen moet de Commissie relevante belanghebbenden betrekken bij de vaststelling van de gemeenschappelijke specificaties voor de vereisten inzake ecologisch ontwerp van deze verordening.
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Overweging 86
(86)  Om consumenten te stimuleren duurzamere keuzes te maken, voornamelijk wanneer duurzamere producten niet betaalbaar genoeg zijn, moet worden voorzien in regelingen zoals ecozegels en milieubelastingen. Indien lidstaten ervoor kiezen gebruik te maken van stimulansen voor het belonen van producten met de beste prestaties waarvoor in de gedelegeerde handelingen op grond van deze verordening prestatieklassen zijn vastgesteld, moeten zij dit doen door die stimulansen te richten op de hoogste twee prestatieklassen, tenzij in de desbetreffende gedelegeerde handeling anders is bepaald. Lidstaten mogen echter niet verbieden een product in de handel te brengen op basis van zijn prestatieklasse. Om dezelfde reden moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden verleend, zodat zij deze verordening kan aanvullen door verder te specificeren op welke productparameters of daaraan gerelateerde prestatieniveaus de stimulansen van lidstaten betrekking hebben indien er in de toepasselijke gedelegeerde handeling geen prestatieklasse is bepaald of indien er prestatieklassen in verband met meerdere productparameters zijn vastgesteld. De invoering van stimulansen van lidstaten mag geen afbreuk doen aan de toepassing van de staatssteunregels van de Unie.
(86)  Om consumenten te stimuleren duurzamere keuzes te maken, voornamelijk wanneer duurzamere producten niet betaalbaar genoeg zijn, moet worden voorzien in regelingen zoals milieubelastingen en ecozegels, die alleen kunnen worden gebruikt om milieuvriendelijke producten en diensten aan te schaffen. Indien lidstaten ervoor kiezen gebruik te maken van stimulansen voor het belonen van producten met de beste prestaties waarvoor in de gedelegeerde handelingen op grond van deze verordening prestatieklassen zijn vastgesteld, moeten zij dit doen door die stimulansen te richten op de hoogste twee prestatieklassen, tenzij in de desbetreffende gedelegeerde handeling anders is bepaald. Lidstaten mogen echter niet verbieden een product in de handel te brengen op basis van zijn prestatieklasse. Om dezelfde reden moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden verleend, zodat zij deze verordening kan aanvullen door verder te specificeren op welke productparameters of daaraan gerelateerde prestatieniveaus de stimulansen van lidstaten betrekking hebben indien er in de toepasselijke gedelegeerde handeling geen prestatieklasse is bepaald of indien er prestatieklassen in verband met meerdere productparameters zijn vastgesteld. De invoering van stimulansen van lidstaten mag geen afbreuk doen aan de toepassing van de staatssteunregels van de Unie.
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Overweging 87
(87)  Overheidsopdrachten zijn goed voor 14 % van het bbp van de Unie. Om bij te dragen aan de doelstelling voor het verwezenlijken van klimaatneutraliteit, het verbeteren van de energie- en hulpbronnenefficiëntie en de overgang naar een circulaire economie die de volksgezondheid en biodiversiteit beschermt, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden verleend, zodat zij waar nodig aanbestedende diensten en entiteiten zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/24/EU78 en Richtlijn 2014/25/EU79 van het Europees Parlement en de Raad kan verplichten hun aanbesteding af te stemmen op specifieke criteria voor groene overheidsopdrachten of doelstellingen, die moeten worden vastgelegd in de gedelegeerde handelingen die op grond van deze verordening worden vastgesteld. De criteria of doelstellingen die in gedelegeerde handelingen voor specifieke productgroepen zijn vastgesteld, moeten niet alleen worden nageleefd indien deze producten rechtstreeks worden aangeschaft in overheidsopdrachten voor leveringen, maar ook in overheidsopdrachten voor werken en diensten indien deze producten worden gebruikt voor activiteiten die het onderwerp van die contracten vormen. In tegenstelling tot met een vrijwillige benadering, wordt er met verplichte criteria of doelstellingen gezorgd voor een optimaal hefboomeffect van overheidsuitgaven om de vraag naar beter presterende producten te stimuleren. De criteria moeten transparant, objectief en niet-discriminerend zijn.
(87)  Overheidsopdrachten zijn goed voor 14 % van het bbp van de Unie. Om bij te dragen aan de doelstelling voor het verwezenlijken van klimaatneutraliteit, het verbeteren van de energie- en hulpbronnenefficiëntie en de overgang naar een circulaire economie die de volksgezondheid en biodiversiteit beschermt, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden verleend, zodat zij waar nodig aanbestedende diensten en entiteiten zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/24/EU78 en Richtlijn 2014/25/EU79 van het Europees Parlement en de Raad kan verplichten hun aanbesteding af te stemmen op specifieke criteria voor groene overheidsopdrachten of doelstellingen, die moeten worden vastgelegd in de gedelegeerde handelingen die op grond van deze verordening worden vastgesteld. De criteria of doelstellingen die in gedelegeerde handelingen voor specifieke productgroepen zijn vastgesteld, moeten niet alleen worden nageleefd indien deze producten rechtstreeks worden aangeschaft in overheidsopdrachten voor leveringen, maar ook in overheidsopdrachten voor werken en diensten indien deze producten worden gebruikt voor activiteiten die het onderwerp van die contracten vormen. In tegenstelling tot met een vrijwillige benadering, wordt er met verplichte criteria of doelstellingen gezorgd voor een optimaal hefboomeffect van overheidsuitgaven om de vraag naar beter presterende producten in alle lidstaten te stimuleren. De criteria moeten transparant, objectief en niet-discriminerend zijn.
__________________
__________________
78 Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
78 Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
79 Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
79 Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Overweging 88
(88)  De doeltreffende handhaving van vereisten inzake ecologisch ontwerp is essentieel om gelijkwaardige mededinging op de Uniemarkt te garanderen en om ervoor te zorgen dat de verwachte voordelen en bijdrage aan het behalen van de klimaat-, energie- en circulariteitsdoelstellingen van de Unie worden verwezenlijkt. Daarom moet Verordening (EU) 2019/1020, waarin een horizontaal kader is vastgesteld voor markttoezicht en controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen, van toepassing zijn op producten waarvoor uit hoofde van deze verordening vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld, voor zover deze verordening geen specifieke bepalingen met hetzelfde doel, dezelfde aard of hetzelfde effect bevat. Om de problematische mate van non-conformiteit van producten die onder op grond van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde uitvoeringsmaatregelen vallen te verlagen, beter te voorkomen dat toekomstige vereisten inzake ecologisch ontwerp niet worden nageleefd, en rekening te houden met de bredere reikwijdte en de verhoogde ambitie van deze verordening in vergelijking met Richtlijn 2009/125/EG, moet deze verordening bovendien specifieke aanvullende regels bevatten ter aanvulling van het kader dat is gecreëerd in Verordening (EU) 2019/1020. Deze specifieke aanvullende regels moeten gericht zijn op de verdere planning, coördinatie en ondersteuning van de inspanningen van lidstaten en moeten de Commissie aanvullende instrumenten bieden om te waarborgen dat markttoezichtautoriteiten voldoende actie ondernemen om te voorkomen dat vereisten inzake ecologisch ontwerp niet worden nageleefd.
(88)  De doeltreffende handhaving van vereisten inzake ecologisch ontwerp is essentieel om gelijkwaardige mededinging op de Uniemarkt te garanderen en om ervoor te zorgen dat de verwachte voordelen en bijdrage aan het behalen van de klimaat-, energie- en circulariteitsdoelstellingen van de Unie worden verwezenlijkt. Daarom moet Verordening (EU) 2019/1020, waarin een horizontaal kader is vastgesteld voor markttoezicht en controle van producten die de markt van de Unie binnenkomen, van toepassing zijn op producten waarvoor uit hoofde van deze verordening vereisten inzake ecologisch ontwerp zijn vastgesteld, voor zover deze verordening geen specifieke bepalingen met hetzelfde doel, dezelfde aard of hetzelfde effect bevat. Om de problematische mate van non-conformiteit van producten die onder op grond van Richtlijn 2009/125/EG vastgestelde uitvoeringsmaatregelen vallen te verlagen, beter te voorkomen dat toekomstige vereisten inzake ecologisch ontwerp niet worden nageleefd, en rekening te houden met de bredere reikwijdte en de verhoogde ambitie van deze verordening in vergelijking met Richtlijn 2009/125/EG, moet deze verordening bovendien specifieke aanvullende regels bevatten ter aanvulling van het kader dat is gecreëerd in Verordening (EU) 2019/1020. Deze specifieke aanvullende regels moeten gericht zijn op de verdere planning, coördinatie en ondersteuning van de inspanningen van lidstaten en moeten de Commissie aanvullende instrumenten bieden om te waarborgen dat markttoezichtautoriteiten voldoende actie ondernemen om te voorkomen dat vereisten inzake ecologisch ontwerp niet worden nageleefd en om, in voorkomend geval, de naleving te herstellen.
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Overweging 90
(90)  Om te waarborgen dat er op passende schaal controles in verband met vereisten inzake ecologisch ontwerp worden uitgevoerd, stellen de lidstaten een specifiek actieplan op met de producten of vereisten die in deze verordening als prioriteiten voor markttoezicht zijn geïdentificeerd en de geplande activiteiten om de non-conformiteit van relevante producten of met relevante vereisten inzake ecologisch ontwerp te beperken. Dit actieplan moet indien van toepassing deel uitmaken van de nationale strategieën voor markttoezicht van de lidstaten die zijn vastgesteld op grond van artikel 13 van Verordening (EU) 2019/1020.
(90)  Om te waarborgen dat er op passende schaal controles in verband met vereisten inzake ecologisch ontwerp worden uitgevoerd, stellen de lidstaten een specifiek actieplan op met de producten of vereisten die in deze verordening als prioriteiten voor markttoezicht zijn geïdentificeerd en de geplande activiteiten om de non-conformiteit van relevante producten of met relevante vereisten inzake ecologisch ontwerp te beperken of te beëindigen. Dit actieplan moet indien van toepassing deel uitmaken van de nationale strategieën voor markttoezicht van de lidstaten die zijn vastgesteld op grond van artikel 13 van Verordening (EU) 2019/1020.
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Overweging 91
(91)  Prioriteiten voor markttoezicht op grond van deze verordening moeten worden geïdentificeerd op basis van objectieve criteria, zoals de waargenomen mate van niet-naleving of de milieueffecten van niet-naleving. De geplande activiteiten voor het aanpakken van die prioriteiten moeten op hun beurt evenredig zijn met de feiten die de aanleiding voor de prioritering vormen. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te bepalen welke producten en vereisten lidstaten als prioriteiten voor markttoezicht moeten beschouwen in hun actieplannen voor het identificeren van prioriteiten voor markttoezicht op grond van deze verordening en de geplande activiteiten voor het beperken van de niet-naleving.
(91)  Prioriteiten voor markttoezicht op grond van deze verordening moeten worden geïdentificeerd op basis van objectieve criteria, zoals de waargenomen mate van niet-naleving, de milieueffecten van niet-naleving of het aantal ontvangen klachten. De geplande activiteiten voor het aanpakken van die prioriteiten moeten op hun beurt evenredig zijn met de feiten die de aanleiding voor de prioritering vormen. Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te bepalen welke producten en vereisten lidstaten als prioriteiten voor markttoezicht moeten beschouwen in hun actieplannen voor het identificeren van prioriteiten voor markttoezicht op grond van deze verordening en de geplande activiteiten voor het beperken van de niet-naleving.
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Overweging 92
(92)  Indien er ondanks de verbeterde planning, coördinatie en ondersteuning uit deze verordening een problematische mate van niet-naleving van de vereisten inzake ecologisch ontwerp wordt waargenomen, moet de Commissie kunnen optreden om te waarborgen dat markttoezichtautoriteiten op passende schaal controles uitvoeren. Om de doeltreffende handhaving van vereisten inzake ecologisch ontwerp zeker te stellen, moet derhalve de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden verleend, zodat zij voor specifieke producten of vereisten een minimumaantal uit te voeren controles kan vastleggen. Deze bevoegdheid vormt een aanvulling op de bevoegdheidsdelegatie van artikel 11, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1020.
(92)  Indien er ondanks de verbeterde planning, coördinatie en ondersteuning uit deze verordening een problematische mate van niet-naleving van de vereisten inzake ecologisch ontwerp wordt waargenomen, moet de Commissie snel en efficiënt kunnen optreden om te waarborgen dat markttoezichtautoriteiten op passende schaal controles uitvoeren. Om de doeltreffende handhaving van vereisten inzake ecologisch ontwerp zeker te stellen, moet derhalve de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen aan de Commissie worden verleend, zodat zij voor specifieke producten of vereisten een minimumaantal uit te voeren controles kan vastleggen. Deze bevoegdheid vormt een aanvulling op de bevoegdheidsdelegatie van artikel 11, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1020.
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Overweging 94
(94)  Om de coördinatie van markttoezichtautoriteiten nog verder te verbeteren, moet de groep voor administratieve samenwerking (ADCO) die is opgezet op grond van Verordening (EU) 2019/1020 voor het vaststellen van de producten of vereisten die op grond van deze verordening als prioriteiten voor markttoezicht worden geïdentificeerd en de geplande activiteiten om de niet-naleving te beperken, regelmatig bijeenkomen en gemeenschappelijke prioriteiten voor markttoezicht waarmee rekening moet worden gehouden in de actieplannen van de lidstaten, prioriteiten voor steun van de Unie en vereisten inzake ecologisch ontwerp die verschillend worden geïnterpreteerd met marktverstoring tot gevolg, identificeren.
(94)  Om de coördinatie van markttoezichtautoriteiten nog verder te verbeteren, moet de groep voor administratieve samenwerking (ADCO) die is opgezet op grond van Verordening (EU) 2019/1020 voor het vaststellen van de producten of vereisten die op grond van deze verordening als prioriteiten voor markttoezicht worden geïdentificeerd en de geplande activiteiten om de niet-naleving te beperken of te beëindigen, regelmatig bijeenkomen en gemeenschappelijke prioriteiten voor markttoezicht waarmee rekening moet worden gehouden in de actieplannen van de lidstaten, prioriteiten voor steun van de Unie en vereisten inzake ecologisch ontwerp die verschillend worden geïnterpreteerd met marktverstoring tot gevolg, identificeren.
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Overweging 95
(95)  Voor het ondersteunen van de inspanningen van lidstaten om ervoor te zorgen dat er voldoende actie wordt ondernomen om niet-naleving van vereisten inzake ecologisch ontwerp te voorkomen, moet de Commissie waar nodig gebruikmaken van de steunmaatregelen uit Verordening (EU) 2019/1020. De Commissie moet projecten betreffende gemeenschappelijk markttoezicht en testprojecten op gebieden van algemeen belang, gemeenschappelijke investeringen in capaciteit voor markttoezicht en gemeenschappelijke opleidingen voor het personeel van markttoezichtautoriteiten, aanmeldende autoriteiten en aangemelde instanties organiseren en waar nodig financieren. Bovendien moet de Commissie indien nodig richtsnoeren opstellen voor de wijze waarop vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten worden toegepast en gehandhaafd om de geharmoniseerde toepassing ervan te waarborgen.
(95)  Voor het ondersteunen van de inspanningen van lidstaten om ervoor te zorgen dat er voldoende actie wordt ondernomen om niet-naleving van vereisten inzake ecologisch ontwerp te voorkomen, moet de Commissie waar nodig gebruikmaken van de steunmaatregelen uit Verordening (EU) 2019/1020. De Commissie moet projecten betreffende gemeenschappelijk markttoezicht en testprojecten op gebieden van algemeen belang, gemeenschappelijke investeringen in capaciteit voor markttoezicht en gemeenschappelijke opleidingen voor het personeel van markttoezichtautoriteiten, aanmeldende autoriteiten en aangemelde instanties organiseren en waar nodig financieren. Bovendien moet de Commissie richtsnoeren opstellen voor de wijze waarop vereisten inzake ecologisch ontwerp moeten worden toegepast en gehandhaafd om de geharmoniseerde toepassing ervan te waarborgen.
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Overweging 101
(101)  Om het vertrouwen in in de handel gebrachte producten te verbeteren, met name wat betreft het voldoen aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp ervan, moet het publiek zeker weten dat er sancties worden opgelegd aan marktdeelnemers die non-conforme producten in de handel brengen. De lidstaten moeten in hun nationaal recht daarom in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties voorzien ter bestraffing van de niet-naleving van deze verordening.
(101)  Om het vertrouwen in in de handel gebrachte producten te verbeteren, met name wat betreft het voldoen aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp ervan, moet het publiek zeker weten dat er sancties worden opgelegd aan marktdeelnemers die non-conforme producten in de handel brengen. De lidstaten moeten in hun nationaal recht daarom in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties voorzien ter bestraffing van de niet-naleving van deze verordening. Om een consistentere toepassing van sancties te vergemakkelijken, moeten gemeenschappelijke niet-uitputtende criteria worden vastgesteld voor het bepalen van de soorten en de hoogte van de sancties die worden opgelegd in geval van inbreuken op deze verordening. Dergelijke criteria moeten onder meer de aard en de ernst van de inbreuk, de economische voordelen en de door de inbreuk veroorzaakte milieuschade omvatten, voor zover deze kunnen worden bepaald.
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 1 – alinea 1 – inleidende formule
Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld om de milieuduurzaamheid van producten te verbeteren en het vrije verkeer van producten binnen de interne markt te waarborgen door vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen waaraan producten moeten voldoen om in de handel te worden gebracht of in gebruik te worden genomen. Deze vereisten inzake ecologisch ontwerp, die de Commissie verder zal uitwerken in gedelegeerde handelingen, hebben betrekking op:
Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld om de milieuduurzaamheid van producten te verbeteren zodat duurzame producten de norm worden en hun totale milieuvoetafdruk gedurende hun levenscyclus wordt verkleind, alsook om het vrije verkeer van producten binnen de interne markt te waarborgen door vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen waaraan producten moeten voldoen om in de handel te worden gebracht of in gebruik te worden genomen. Deze vereisten inzake ecologisch ontwerp, die de Commissie verder zal uitwerken in gedelegeerde handelingen, hebben betrekking op:
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 1 – alinea 1 – punt g
g)  de herproductie en recycling van producten;
g)  de herproductie van producten;
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – lid 1 – alinea 1 – punt g bis (nieuw)
g bis)  de recycling van producten;
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 13
13)  “einde van de levensduur”: stadium van de levenscyclus dat begint als een product wordt verwijderd en eindigt als het product als afvalproduct aan de natuur wordt teruggegeven of in de levenscyclus van een ander product terechtkomt;
13)  “einde van de levensduur”: stadium van de levenscyclus dat begint als een product wordt verwijderd en eindigt als de afvalstoffen van het product aan de natuur wordt teruggegeven of in de levenscyclus van een ander product terechtkomt;
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 15
15)  “prestatieklasse”: bereik van prestatieniveaus in verband met een of meer in bijlage I vermelde productparameters, in opeenvolgende stappen om productdifferentiatie mogelijk te maken;
15)  “prestatieklasse”: bereik van prestatieniveaus in verband met een of meer in bijlage I vermelde productparameters gebaseerd op een gemeenschappelijke methode voor het product of de productgroep, in opeenvolgende stappen om productdifferentiatie mogelijk te maken;
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 16
16)  “herproductie”: industrieel proces waarin een product wordt geproduceerd van voorwerpen die afval, producten of onderdelen zijn en waarin ten minste een wijziging is aangebracht die van invloed is op de veiligheid, de prestatie, het doel of de soort van het product dat doorgaans met een commerciële garantie in de handel wordt gebracht;
16)  “herproductie”: industrieel proces waarin een product wordt geproduceerd van voorwerpen die afval, producten of onderdelen zijn en waarin ten minste een wijziging is aangebracht die aanzienlijk van invloed is op de veiligheid of de prestatie, of invloed heeft op het doel of de soort van het product dat doorgaans met een commerciële garantie in de handel wordt gebracht;
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 17
17)  “upgraden”: verbeteren van de functionaliteit, prestatie, capaciteit of esthetiek van een product;
17)  “upgraden”: verbeteren van de functionaliteit, prestatie, capaciteit, veiligheid of esthetiek van een product;
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 18
18)  “opknappen”: voorbereiden of wijzigen van een voorwerp dat afval of een product is, om de prestaties of functionaliteit daarvan, binnen het beoogde gebruik en het prestatie- en onderhoudsbereik zoals tijdens de ontwerpfase bedoeld, te herstellen of om aan de geldende technische normen of regelgevingsvereisten te voldoen, met de vervaardiging van een volledig functioneel product tot gevolg;
18)  “opknappen”: testen, onderhouden of repareren van een voorwerp dat een product of afval is, om de prestaties of functionaliteit daarvan, binnen het beoogde gebruik zoals tijdens de ontwerpfase bedoeld, te herstellen met de vervaardiging van een volledig functioneel product tot gevolg;
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 20 bis (nieuw)
20 bis)  “vroegtijdige veroudering”: het op de markt aanbieden van een product met een kenmerk dat de te verwachten levensduur ervan beperkt;
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 21
21)  “duurzaamheid”: vermogen van een product om onder gespecificeerde gebruiks-, onderhouds- en reparatievoorwaarden naar behoren te functioneren tot een beperkende gebeurtenis dit verhindert;
21)  “duurzaamheid”: vermogen van een product om onder normale gebruiks-, onderhouds- en reparatievoorwaarden voor een bepaalde tijd naar behoren te functioneren en te presteren tot een beperkende gebeurtenis het product verhindert te functioneren;
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 22
22)  “betrouwbaarheid”: waarschijnlijkheid dat een product onder bepaalde omstandigheden gedurende een bepaalde tijd zonder beperkende gebeurtenis naar behoren functioneert;
22)  “betrouwbaarheid”: grote waarschijnlijkheid dat een product onder bepaalde omstandigheden gedurende een bepaalde tijd zonder beperkende gebeurtenis naar behoren functioneert;
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 23
23)  “milieuvoetafdruk”: kwantificering van de milieueffecten van een product, in verband met één milieueffectcategorie of een geaggregeerde reeks effectcategorieën, op basis van de milieuvoetafdrukmethode;
23)  “milieuvoetafdruk”: kwantificering van de milieueffecten van de levenscyclus van een product, in verband met één milieueffectcategorie of een geaggregeerde reeks effectcategorieën, op basis van de milieuvoetafdrukmethode of andere wetenschappelijke, door internationale organisaties ontwikkelde en in samenwerking met verschillende industriesectoren uitgebreid geteste methoden die door de Commissie erkend zijn;
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 25 bis (nieuw)
25 bis)  “materiële voetafdruk”: de kwantificering van de voor een productsysteem benodigde materialen, uitgedrukt als de som van de verbruikte biomassa, fossiele brandstoffen, metaalertsen en niet-metaalhoudende mineralen;
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 28 – a
a)  voldoet aan de criteria van artikel 57 en wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, of
a)  voldoet aan de criteria van artikel 57 van Verordening (EG) nr. 1907/2006, of
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 28 – b – streepje 9 bis (nieuw)
—  stoffen die worden gereguleerd door Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad1bis;
__________________
1bis Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 45).
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 28 – b – streepje 9 ter (nieuw)
—  specifieke aan beperkingen onderworpen stoffen zoals opgenomen in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 35
35)  “vernietiging”: het opzettelijk beschadigen of verwijderen van een product als afval, met uitzondering van verwijdering met als enige doel het afleveren van een product ter voorbereiding voor hergebruik of herproductie;
35)  “vernietiging”: het opzettelijk beschadigen of verwijderen van een product als afval, met uitzondering van verwijdering met als enige doel het afleveren van een product ter voorbereiding voor hergebruik, opknappen of herproductie;
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 37
37)  “niet-verkocht consumptiegoed”: consumptiegoed dat niet is verkocht of door een consument is teruggezonden op grond van zijn herroepingsrecht overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn (EU) 2011/83/EU;
37)  “niet-verkocht consumptiegoed”: voor consumptie of verkoop geschikt consumptiegoed dat niet is verkocht, met inbegrip van overschot, overmatige voorraad, overtollige voorraad en dode voorraad, inclusief producten die door een consument zijn teruggezonden op grond van zijn herroepingsrecht overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn (EU) 2011/83/EU;
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 46 bis (nieuw)
46 bis)  “onafhankelijke marktdeelnemer”: een natuurlijke of rechtspersoon die onafhankelijk is van de fabrikant en die direct of indirect betrokken is bij het opknappen, de reparatie, het onderhoud of de herbestemming van het product, met inbegrip van afvalverwerkers, opknapbedrijven, reparateurs, fabrikanten of distributeurs van reparatie-apparatuur, gereedschap of reserveonderdelen, alsmede uitgevers van technische informatie, marktdeelnemers die keurings- en testdiensten aanbieden, en marktdeelnemers die opleidingen aanbieden voor installateurs, fabrikanten en reparateurs van apparatuur;
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 46 ter (nieuw)
46 ter)  “professionele reparateur”: een natuurlijke of rechtspersoon die reparatie- en onderhoudsdiensten voor een product verleent, ongeacht of die persoon binnen het distributiesysteem van de fabrikant werkt of onafhankelijk;
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 55
55)  “onlinemarktplaats”: aanbieder van een tussenhandelsdienst die gebruikmaakt van software, bijvoorbeeld een website, een deel van een website of een applicatie, waarmee consumenten in staat worden gesteld om op afstand overeenkomsten te sluiten met marktdeelnemers voor de verkoop van producten die onder de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vallen;
55)  “onlinemarktplaats”: aanbieder van een tussenhandelsdienst die gebruikmaakt van een online-interface waarmee consumenten in staat worden gesteld om op afstand overeenkomsten te sluiten met marktdeelnemers voor de verkoop van producten die onder de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vallen;
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 3 bis (nieuw)
De definitie van “elektrische en elektronische apparatuur” of “EEA” van artikel 3, lid 1, punt a), van Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad is van toepassing1bis.
__________________
1bis Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) (PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38).
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 4 bis (nieuw)
De definities van “leverancier van een stof of een mengsel” en “leverancier van een voorwerp” van artikel 3, punten 32 en 33, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 zijn van toepassing.
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – alinea 1
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 66 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor of in verband met producten en zo de ecologische duurzaamheid van die producten te verbeteren. Deze vereisten moeten de in bijlage VI vermelde elementen omvatten en worden vastgesteld in overeenstemming met de artikelen 5, 6 en 7 en hoofdstuk III. De bevoegdheid om vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen, omvat de bevoegdheid om te bepalen dat er voor bepaalde in bijlage I bedoelde productparameters geen prestatievereisten, geen informatievereisten of noch prestatie- noch informatievereisten nodig zijn.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 66 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen voor of in verband met producten en zo de ecologische duurzaamheid van die producten te verbeteren. Deze vereisten moeten de in bijlage VI vermelde elementen omvatten en worden vastgesteld in overeenstemming met de artikelen 5, 6 en 7 en hoofdstuk III. De bevoegdheid om vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen, omvat de bevoegdheid om te bepalen dat er voor bepaalde in bijlage I bedoelde productparameters geen prestatievereisten, geen informatievereisten of in uitzonderlijke gevallen noch prestatie- noch informatievereisten nodig zijn.
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – alinea 1 bis (nieuw)
De bevoegdheid om vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen omvat de bevoegdheid om te bepalen dat er gedurende een beperkte periode geen vereisten inzake ecologisch ontwerp van toepassing zijn op ingevoerde tweedehandsproducten of productgroepen, indien de Commissie op basis van de overeenkomstig artikel 5, lid 4, punt b), uitgevoerde effectbeoordeling tot de conclusie komt dat:
a)   het zinvol is een bepaald ingevoerd tweedehands product of een bepaalde ingevoerde productgroep vrij te stellen wegens het aanzienlijke aandeel dat het vertegenwoordigt op de relevante markt voor tweedehands producten in de Unie en de reële vraag van de consument waaraan het beantwoordt; en
b)   een dergelijke vrijstelling de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en de bredere toepassing van de vereisten inzake ecologisch ontwerp op de desbetreffende productmarkt van de Unie niet ondermijnt; en
c)   de besparingen op hulpbronnen als gevolg van het in de handel brengen van het ingevoerde tweedehandsproduct of de ingevoerde productgroep opweegt tegen de voordelen van de vereisten inzake ecologisch ontwerp voor nieuwe producten of productgroepen.
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – alinea 2
Wanneer de Commissie de vereisten inzake ecologisch ontwerp bij de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen vaststelt, vult zij deze verordening ook aan door overeenkomstig artikel 36 aan te geven welke modules van bijlage IV bij deze verordening en bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedures zijn, met de aanpassingen die gezien het product of de desbetreffende vereisten inzake ecologisch ontwerp noodzakelijk zijn.
Wanneer de Commissie de vereisten inzake ecologisch ontwerp bij de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen vaststelt, biedt zij marktdeelnemers voldoende tijd om zich aan de nieuwe vereisten aan te passen, met name rekening houdend met de behoeften van micro-ondernemingen en kmo’s. De Commissie vult deze verordening ook aan door overeenkomstig artikel 36 aan te geven welke modules van bijlage IV bij deze verordening en bijlage II bij Besluit nr. 768/2008/EG de toepasselijke conformiteitsbeoordelingsprocedures zijn, met de aanpassingen die gezien het product of de desbetreffende vereisten inzake ecologisch ontwerp noodzakelijk zijn.
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – alinea 3 – punt c bis (nieuw)
c bis)  de methodologie te specifiëren voor het beoordelen van de repareerbaarheid van een product, het definiëren van de prestatieklassen die door de repareerbaarheidsscore moeten worden weergegeven, en het definiëren van de productcategorieën waarop de repareerbaarheidsscore van toepassing is;
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 1 – punt g
g)  aanwezigheid van zorgwekkende stoffen;
g)  aanwezigheid van zorgwekkende stoffen in producten;
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 1 – punt k
k)  mogelijkheden voor herproductie en recycling;
k)  mogelijkheden voor herproductie;
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 1 – punt k bis (nieuw)
k bis)  mogelijkheden voor recycling;
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 2 – alinea 2
Indien twee of meer productgroepen technische overeenkomsten vertonen waardoor een in lid 1 bedoeld productaspect op basis van een gemeenschappelijke vereiste kan worden verbeterd, kunnen er voor die productgroepen echter horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld.
Indien twee of meer productgroepen technische overeenkomsten vertonen waardoor een in lid 1 bedoeld productaspect op basis van een gemeenschappelijke vereiste kan worden verbeterd, kunnen er voor die productgroepen horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp worden vastgesteld. Die horizontale vereisten kunnen nader worden verduidelijkt door de vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor een specifieke productgroep die onder een horizontale vereiste inzake ecologisch ontwerp valt.
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 4 – inleidende formule
4.  Bij het opstellen van de vereisten inzake ecologisch ontwerp:
4.  Bij het opstellen van de vereisten inzake ecologisch ontwerp zorgt de Commissie voor consistentie en vermijdt zij vereisten die tegenstrijdig zijn met andere wetgeving van de Unie en:
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 4 – punt a – i
i)  de prioriteiten van de Unie op het gebied van klimaat, milieu en energie-efficiëntie, en andere daaraan gerelateerde prioriteiten van de Unie;
i)  de doelstellingen van de Unie betreffende:
—   het klimaat, met name de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn, zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2021/1119;
—   het milieu, met inbegrip van biodiversiteit, efficiënt gebruik van hulpbronnen en veiligheid en vermindering van de ecologische, materiële en consumptievoetafdruk, en binnen de planetaire grenzen zoals vastgesteld in het 8e milieuactieprogramma;
—   niet-giftigheid;
—   energie-efficiëntie; en
—   andere daaraan gerelateerde doelstellingen van de Unie;
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 4 – punt a – ii
ii)  de relevante Uniewetgeving, en de mate waarin de relevante in lid 1 vermelde productaspecten daarin aan de orde komen;
ii)  de relevante Uniewetgeving, en de mate waarin de relevante in lid 1 vermelde productaspecten daarin aan de orde komen, en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852;
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 4 – punt a – punt ii bis (nieuw)
ii bis)  relevante internationale overeenkomsten;
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 4 – punt a – v bis (nieuw)
v bis)  prioritering van maatregelen overeenkomstig de in Richtlijn 2008/98/EG vastgestelde afvalhiërarchie;
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 4 – punt b
b)  voert de Commissie een effectbeoordeling uit op basis van de beste beschikbare gegevens en analysen en indien van toepassing op basis van de resultaten van aanvullende studies en onderzoeken in het kader van Europese financieringsprogramma’s. Hierbij waarborgt de Commissie dat de grondigheid van de analyse van de in lid 1 vermelde productaspecten in verhouding staat tot het belang van die aspecten. Het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor de belangrijkste in lid 1 opgesomde productaspecten mag niet onnodig worden vertraagd door onzekerheid omtrent de mogelijkheid om vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen om andere aspecten van het product te verbeteren;
b)  voert de Commissie een effectbeoordeling uit op basis van de beste beschikbare gegevens en analysen en indien van toepassing op basis van de resultaten van aanvullende studies en onderzoeken in het kader van Europese financieringsprogramma’s. Het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor de in lid 1 opgesomde productaspecten mag niet onnodig worden vertraagd door onzekerheid omtrent de mogelijkheid om vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen om andere aspecten van het product te verbeteren. Bij de effectbeoordelingen:
i)   zorgt de Commissie ervoor dat alle in lid 1 genoemde productaspecten worden geanalyseerd en dat de grondigheid van de analyse van de in lid 1 vermelde productaspecten in verhouding staat tot het belang ervan;
ii)   ziet de Commissie erop toe dat de wisselwerking tussen de verschillende in lid 1 vermelde productaspecten wordt geanalyseerd;
iii)   verstrekt de Commissie een beoordeling van de verwachte vermindering van de milieu-, koolstof- en materiële voetafdrukken door de nieuwe vereisten inzake ecologisch ontwerp;
iv)   verstrekt de Commissie een beoordeling van de naleving van de in artikel 4, lid 2, vastgestelde criteria voor ingevoerde tweedehands producten, indien van toepassing;
v)   verstrekt de Commissie een beoordeling van alle relevante effecten op de menselijke gezondheid;
vi)   verstrekt de Commissie een beoordeling van het minimumprestatieniveau van een product of productgroep dat in de toekomst mogelijk moet worden bereikt om dat product of die productgroep in overeenstemming te brengen met de in lid 4, punt a), i), vermelde doelstellingen van de Unie;
In voorkomend geval wordt de effectbeoordeling ook gebruikt ter ondersteuning van de vaststelling van criteria inzake groene overheidsopdrachten, milieukeuren en andere economische stimulansen, teneinde de samenhang tussen de verschillende beleidsinstrumenten te vergroten.
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 4 – punt c bis (nieuw)
c bis)  houdt de Commissie rekening met de bescherming van vertrouwelijke bedrijfsinformatie;
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 4 – punt c ter (nieuw)
c ter)  houdt de Commissie rekening met eventuele feedback in het kader van openbare raadplegingen;
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 5 – punt a
a)  er is, vanuit het oogpunt van de gebruiker, geen significant nadelig effect op de werking van het product;
a)  er is, vanuit het oogpunt van de gebruiker, geen significant nadelig effect op de werking of de veiligheid van het product;
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 5 – punt c
c)  er zijn geen aanzienlijke negatieve gevolgen voor consumenten wat betreft de betaalbaarheid van relevante producten, waarbij ook rekening wordt gehouden met de toegang tot tweedehands producten en de duurzaamheid en levenscycluskosten van producten;
c)  er zijn geen aanzienlijke negatieve gevolgen voor consumenten wat betreft de betaalbaarheid van relevante producten, waarbij ook rekening wordt gehouden met de toegang tot tweedehands producten, met inbegrip van ingevoerde tweedehands producten, en de duurzaamheid en levenscycluskosten van producten;
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 5 – punt d
d)  er zijn geen onevenredige negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen van marktdeelnemers, in elk geval van kmo’s;
d)  er zijn geen onevenredige negatieve gevolgen voor het concurrentievermogen van marktdeelnemers, met name van micro-ondernemingen en kmo’s;
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 5 – punt f
f)  er zijn geen onevenredige administratieve lasten voor fabrikanten of andere marktdeelnemers.
f)  er zijn geen onevenredige administratieve lasten voor fabrikanten of andere marktdeelnemers, met name voor micro-ondernemingen en kmo’s;
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 5 – punt f bis (nieuw)
f bis)  er wordt de fabrikanten of andere marktdeelnemers voldoende tijd gegeven om zich aan de nieuwe vereisten aan te passen, met name rekening houdend met de behoeften van micro-ondernemingen en kmo’s.
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 8
8.  De Commissie maakt de relevante studies en analysen die zijn gebruikt om overeenkomstig deze verordening vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen openbaar.
8.  De Commissie maakt de relevante studies en analysen, met inbegrip van de in lid 4, punt b), bedoelde effectbeoordelingen, die zijn gebruikt om overeenkomstig deze verordening vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen openbaar zodra deze beschikbaar zijn.
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 bis (nieuw)
Artikel 5 bis
Duurzaamheid en repareerbaarheid van producten
1.   Bij het vaststellen van de vereisten inzake ecologisch ontwerp overeenkomstig artikel 5, lid 1, ziet de Commissie erop toe dat fabrikanten de duurzaamheid van een product niet beperken, en het aldus voortijdig verouderd maken, met name als gevolg van het ontwerp van een specifiek kenmerk, het gebruik van verbruiksgoederen, reserveonderdelen of het niet binnen een passende termijn beschikbaar stellen van software-updates of accessoires.
2.   Bij het vaststellen van de vereisten inzake ecologisch ontwerp overeenkomstig artikel 5, lid 1, ziet de Commissie erop toe dat fabrikanten de repareerbaarheid van producten niet beperken door de demontage van essentiële onderdelen te belemmeren of de toegang tot reparatie-informatie en reserveonderdelen te beperken tot uitsluitend erkende reparateurs.
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 2 – inleidende formule
2.  De in lid 1 bedoelde prestatievereisten worden gebaseerd op de in bijlage I vermelde productparameters en bevatten waar nodig:
2.  De in lid 1 bedoelde prestatievereisten worden gebaseerd op de in bijlage I vermelde relevante productparameters en bevatten waar nodig:
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 3
3.  Prestatievereisten op basis van de productparameter van bijlage I, punt f), mogen de aanwezigheid van stoffen in producten niet beperken op gronden die hoofdzakelijk te maken hebben met chemische veiligheid.
3.  Prestatievereisten op basis van de productparameter van bijlage I, punt f), mogen de aanwezigheid van stoffen in producten niet beperken op gronden die hoofdzakelijk te maken hebben met chemische veiligheid, tenzij er sprake is van een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid of het milieu als gevolg van het gebruik van een stof die in het product of de productcomponent aanwezig is wanneer deze in de handel wordt gebracht of in de daaropvolgende fasen van de levenscyclus ervan.
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 2 – punt b – alinea 1 – punt ii
ii)  informatie voor consumenten en andere eindgebruikers over de wijze waarop het product moet worden geïnstalleerd, gebruikt, onderhouden en gerepareerd om het milieueffect ervan tot een minimum te beperken en optimale duurzaamheid te waarborgen, alsook over de wijze waarop het product aan het einde van de levensduur moet worden geretourneerd of verwijderd;
ii)  duidelijke en gemakkelijk te begrijpen informatie voor consumenten en andere eindgebruikers over de wijze waarop het product moet worden geïnstalleerd, gebruikt, onderhouden en gerepareerd om het milieueffect ervan tot een minimum te beperken en optimale duurzaamheid te waarborgen, alsook over de wijze waarop het product aan het einde van de levensduur moet worden geretourneerd of verwijderd;
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 2 – punt b – alinea 1 – punt ii bis (nieuw)
ii bis)  duidelijke en gemakkelijk te begrijpen informatie voor consumenten en andere eindgebruikers over de wijze waarop besturingssystemen van derden moeten worden geïnstalleerd;
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 2 – punt b – alinea 1 – punt ii ter (nieuw)
ii ter)  relevante informatie voor aanbieders van reparatie- en opknapdiensten en marktdeelnemers die betrokken zijn bij de voorbereiding voor hergebruik, reparatie en demontage;
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 4 – alinea 2
Deze prestatieklassen stemmen overeen met statistisch significante verbeteringen in de prestatieniveaus.
Deze prestatieklassen stemmen overeen met statistisch significante verbeteringen in de prestatieniveaus en gebruiken als minimumniveau de overeenkomstig artikel 6 vastgestelde minimale prestatievereisten.
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis.  In voorkomend geval, op basis van het bewijs geleverd in de in artikel 5, lid 4, punt b), bedoelde effectbeoordeling, worden informatievereisten over de prestaties van het product met betrekking tot de repareerbaarheid uitgedrukt in een repareerbaarheidsscore, teneinde eindgebruikers in staat te stellen de prestaties van producten gemakkelijk met elkaar te vergelijken. De methodologie voor het beoordelen van de repareerbaarheid van producten wordt ontwikkeld overeenkomstig de specifieke kenmerken van productcategorieën en gespecificeerd in de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde relevante gedelegeerde handeling. In die gedelegeerde handeling wordt in voorkomend geval ook de inhoud en het uiterlijk van het etiket met de repareerbaarheidsscore gedefinieerd, in overeenstemming met artikel 14, waarbij wordt gekozen voor heldere en gemakkelijk te begrijpen bewoordingen en pictogrammen teneinde consumenten niet te overvoeren met informatie.
Indien beschikbaar kan de methodologie voor het beoordelen van de repareerbaarheid van producten ook betrekking hebben op andere relevante aspecten van een product, zoals de duurzaamheid, de betrouwbaarheid of robuustheid, en in de relevante gedelegeerde handeling nader worden gespecificeerd, rekening houdend met specifieke kenmerken van de productcategorie.
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 5 – alinea 1 – inleidende formule
De in lid 1 bedoelde informatievereisten maken het mogelijk gedurende de levenscyclus van producten alle zorgwekkende stoffen te traceren, tenzij dergelijke tracering reeds mogelijk wordt gemaakt door een andere uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling met betrekking tot de betrokken producten, en omvatten ten minste de volgende gegevens:
De in lid 1 bedoelde informatievereisten maken het mogelijk gedurende de levenscyclus van producten alle zorgwekkende stoffen die aanwezig zijn in het product zoals het in de handel wordt gebracht te traceren, overeenkomstig een op drempels gebaseerde aanpak, tenzij dergelijke tracering reeds mogelijk wordt gemaakt door een andere uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling met betrekking tot de betrokken producten, en omvatten ten minste de volgende gegevens:
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 5 – alinea 1 – punt a
a)  de naam van de zorgwekkende stoffen die in het product voorkomen;
a)  de naam volgens de International Union of Pure and Applied Chemistry (IUPAC) van de zorgwekkende stoffen die in het product voorkomen, met inbegrip van het chemische identificatienummer, d.w.z. volgens de Europese inventaris van bestaande chemische handelsstoffen (Einecs), of het nummer van de Europese lijst van chemische stoffen waarvan kennisgeving is gedaan (Elincs) of het nummer van de Chemical Abstract Service (CAS);
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 5 – alinea 1 – punt d
d)  relevante instructies voor het veilige gebruik van het product;
d)  relevante instructies voor het veilige gebruik van het product en het milieuhygiënisch verantwoord beheer van het product aan het einde van zijn levensduur;
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 5 – alinea 1 – punt e
e)  informatie die relevant is voor demontage.
e)  informatie die relevant is voor demontage en voorbereiding voor hergebruik.
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 5 – alinea 3
De in de tweede alinea, punt c), bedoelde vrijstellingen kunnen worden verleend op basis van de technische haalbaarheid of het belang van het traceren van zorgwekkende stoffen, de noodzaak om vertrouwelijke bedrijfsinformatie te beschermen, en in andere naar behoren gerechtvaardigde gevallen.
De in de tweede alinea, punt c), bedoelde vrijstellingen kunnen worden verleend op basis van de technische haalbaarheid of het belang van het traceren van zorgwekkende stoffen, de beschikbaarheid van analytische methoden om deze te detecteren en kwantificeren, de noodzaak om vertrouwelijke bedrijfsinformatie te beschermen, en in andere naar behoren gerechtvaardigde gevallen.
Amendement 104
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 6 – alinea 2 – punt e
e)  in een handleiding;
e)  in een handleiding of andere documentatie bij het product;
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 6 – alinea 3
Informatie om de traceerbaarheid van stoffen te waarborgen overeenkomstig artikel 5 wordt ofwel op het product gegeven, of is toegankelijk via een gegevensdrager op het product.
Er wordt informatie verstrekt die essentieel is voor de gezondheid, veiligheid en rechten van eindgebruikers en deze is fysiek toegankelijk bij het product en is toegankelijk via een gegevensdrager op het product.
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 6 – alinea 3 bis (nieuw)
Informatie die relevant is voor een geïnformeerde aankoopbeslissing moet vóór de aankoop van een product aan de consumenten worden verstrekt.
Amendement 107
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 7 bis (nieuw)
7 bis.  De krachtens informatievereisten te verstrekken informatie wordt overeenkomstig de toegankelijkheidsvoorschriften van Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad 1bis verstrekt.
__________________
1bis Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 70).
Amendement 108
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 1
1.  In de in artikel 7, lid 1, bedoelde informatievereisten wordt bepaald dat producten alleen in de handel mogen worden gebracht of in gebruik mogen worden genomen als er een productpaspoort beschikbaar is in overeenstemming met de toepasselijke overeenkomstig artikel 4 en de artikelen 9 en 10 vastgestelde gedelegeerde handeling.
1.  In de in artikel 7, lid 1, bedoelde informatievereisten wordt bepaald dat producten alleen in de handel mogen worden gebracht of in gebruik mogen worden genomen als er een productpaspoort beschikbaar is in overeenstemming met de toepasselijke overeenkomstig artikel 4 en de artikelen 9 en 10 vastgestelde gedelegeerde handeling. De in het productpaspoort opgenomen informatie is nauwkeurig, volledig en actueel.
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 2 – punt a
a)  de informatie die overeenkomstig bijlage III in het productpaspoort moet worden opgenomen;
a)  de informatie die overeenkomstig bijlage III in het productpaspoort moet worden opgenomen, met bijzondere aandacht voor vertrouwelijke bedrijfsinformatie;
Amendement 110
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 2 – punt f
f)  welke actoren toegang hebben tot de informatie in het productpaspoort en tot welke informatie zij toegang hebben, met inbegrip van consumenten, eindgebruikers, fabrikanten, importeurs en distributeurs, handelaars, reparateurs, herproducenten, recyclers, de bevoegde nationale autoriteiten, maatschappelijke belangenorganisaties en de Commissie, of organisaties die namens hen handelen;
f)  welke actoren toegang hebben tot de informatie in het productpaspoort en tot welke informatie zij toegang hebben, met inbegrip van consumenten, eindgebruikers, fabrikanten, importeurs en distributeurs, handelaars, professionele reparateurs, onafhankelijke marktdeelnemers, opknapbedrijven, herproducenten, recyclers, de bevoegde nationale autoriteiten, maatschappelijke organisaties, onderzoekers, vakbonden en de Commissie, of organisaties die namens hen handelen;
Amendement 111
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 2 – punt g
g)  welke actoren de informatie in het productpaspoort mogen opnemen of bijwerken, ook indien een nieuw productpaspoort moet worden aangemaakt, en welke informatie zij erin mogen opnemen of bijwerken, met inbegrip van fabrikanten, reparateurs, onderhoudsprofessionals, herproducenten, recyclers, de bevoegde nationale autoriteiten en de Commissie, of organisaties die namens hen handelen;
g)  welke actoren de informatie in het productpaspoort moeten opnemen of bijwerken, ook indien een nieuw productpaspoort moet worden aangemaakt dat wordt gekoppeld aan het productpaspoort of de productpaspoorten van het oorspronkelijke product, en welke informatie zij erin mogen opnemen of bijwerken, met inbegrip van fabrikanten, professionele reparateurs, onafhankelijke marktdeelnemers, opknapbedrijven, onderhoudsprofessionals, herproducenten, recyclers, de bevoegde nationale autoriteiten en de Commissie, of organisaties die namens hen handelen, waarbij dubbele informatie en dubbele verslaglegging moeten worden voorkomen;
Amendement 112
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 2 – punt h
h)  de periode waarin het productpaspoort beschikbaar blijft.
h)  de periode gedurende welke het productpaspoort beschikbaar blijft, die ten minste overeenkomt met de verwachte levensduur van een specifiek product.
Amendement 113
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 3 – punt a
a)  wordt ervoor gezorgd dat actoren in de waardeketen, met name consumenten, marktdeelnemers en de bevoegde nationale autoriteiten, toegang hebben tot de productinformatie die voor hen van belang is;
a)  wordt ervoor gezorgd dat actoren in de waardeketen gemakkelijk toegang hebben tot de productinformatie die voor hen van belang is;
Amendement 114
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 1 – alinea 1 – punt a
a)  het is via een gegevensdrager verbonden aan een unieke productidentificatiecode;
a)  het is via een gegevensdrager verbonden aan een unieke productidentificatiecode aan de hand waarvan het product onafhankelijk van identificatiecodes van het productpaspoort of internetdomeinnamen kan worden geïdentificeerd;
Amendement 115
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 1 – alinea 1 – punt d
d)  alle informatie in het productpaspoort is gebaseerd op open normen die in een interoperabel formaat zijn ontwikkeld en is machinaal leesbaar, gestructureerd en doorzoekbaar, in overeenstemming met de essentiële vereisten van artikel 10;
d)  alle informatie in het productpaspoort is gebaseerd op open normen die in een interoperabel formaat zijn ontwikkeld en is machinaal leesbaar, gestructureerd, en doorzoekbaar en is overdraagbaar via een open interoperabel gegevensuitwisselingsnetwerk zonder afhankelijkheid van één aanbieder, in overeenstemming met de essentiële vereisten van artikel 10;
Amendement 116
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 1 – alinea 1 – punt d bis (nieuw)
d bis)  persoonsgegevens die gerelateerd zijn aan de eindgebruiker van het product mogen niet in het productpaspoort worden opgeslagen;
Amendement 117
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 3
3.  De marktdeelnemer die het product in de handel brengt, doet handelaars een digitale kopie van de gegevensdrager toekomen om hen in staat te stellen deze ter beschikking van consumenten te stellen indien zij geen fysieke toegang hebben tot het product. De marktdeelnemer verstrekt die digitale kopie kosteloos en binnen vijf werkdagen na het verzoek van de handelaar.
3.  De marktdeelnemer die het product in de handel brengt, doet handelaars en onlinemarktplaatsen een digitale kopie van de gegevensdrager toekomen om hen in staat te stellen deze ter beschikking van consumenten te stellen indien zij geen fysieke toegang hebben tot het product. De marktdeelnemer verstrekt die digitale kopie kosteloos en binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek.
Amendement 118
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – alinea 1 – punt a bis (nieuw)
a bis)  de productpaspoorten zijn, waar mogelijk en relevant, interoperabel met bestaande productendatabanken, zoals de SCIP-databank (databank voor informatie over zorgwekkende stoffen in voorwerpen als zodanig of in complexe objecten (producten)), en de Eprel-productendatabank (het Europees productregister voor energie-etikettering);
Amendement 119
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – alinea 1 – punt b
b)  consumenten, marktdeelnemers en andere relevante actoren hebben kosteloze toegang tot het productpaspoort op basis van hun respectieve toegangsrechten zoals vastgesteld in de toepasselijke uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling;
b)  consumenten, eindgebruikers, fabrikanten, importeurs en distributeurs, handelaars, professionele reparateurs, onafhankelijke marktdeelnemers, opknapbedrijven, herproducenten, recyclers, bevoegde nationale autoriteiten, maatschappelijke organisaties, vakbonden en andere relevante actoren hebben kosteloze en gemakkelijke toegang tot het productpaspoort op basis van hun respectieve toegangsrechten zoals vastgesteld in de toepasselijke uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling;
Amendement 120
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – alinea 1 – punt b bis (nieuw)
b bis)  de productpaspoorten worden zodanig ontworpen en uitgevoerd dat ze gebruiksvriendelijk zijn;
Amendement 121
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – alinea 1 – punt c
c)  de in het productpaspoort opgenomen gegevens worden bewaard door de marktdeelnemer die verantwoordelijk is voor het aanmaken ervan of door marktdeelnemers die gemachtigd zijn om namens hen te handelen;
c)  de in het productpaspoort opgenomen gegevens worden bewaard door de marktdeelnemer die verantwoordelijk is voor het aanmaken ervan of door marktdeelnemers die gemachtigd zijn om namens hen te handelen;
Amendement 122
Voorstel voor een verordening
Artikel 12 bis (nieuw)
Artikel 12 bis
Vergelijkingsplatform
1.   Uiterlijk op [vermeld de datum: 12 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] zet de Commissie een openbaar toegankelijk online-instrument op en onderhoudt zij dit zodat belanghebbenden de in de productpaspoorten opgenomen informatie kunnen vergelijken die door de marktdeelnemer wordt bewaard overeenkomstig artikel 10, punt c). Het instrument wordt dusdanig ontworpen dat belanghebbenden de informatie kunnen opzoeken in overeenstemming met hun respectieve toegangsrechten uit hoofde van artikel 10, lid 1, punt b).
Amendement 123
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 1 – punt b
b)  de opmaak van het etiket, rekening houdend met zichtbaarheid en leesbaarheid;
b)  de opmaak van het etiket, om te zorgen voor zichtbaarheid en leesbaarheid;
Amendement 124
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 1 – punt c
c)  de wijze waarop het etiket aan consumenten wordt getoond, ook in geval van verkoop op afstand, rekening houdend met de in artikel 26 vastgestelde vereisten en de gevolgen voor de betrokken marktdeelnemers;
c)  de wijze waarop het etiket aan consumenten wordt getoond, ook in geval van verkoop op afstand, rekening houdend met de in artikel 26 vastgestelde vereisten, de in Richtlijn (EU) 2019/882 vastgestelde vereisten en de gevolgen voor de betrokken marktdeelnemers;
Amendement 125
Voorstel voor een verordening
Artikel 14 – lid 2
2.  Indien een informatievereiste inhoudt dat op een etiket de prestatieklasse van een product als bedoeld in artikel 7, lid 4, moet worden vermeld, maakt het in lid 1, punt b), genoemde uiterlijk van het etiket het voor consumenten mogelijk om productprestaties gemakkelijk te vergelijken met betrekking tot de desbetreffende productparameter, en om voor producten met betere prestaties te kiezen.
2.  Indien een informatievereiste inhoudt dat op een etiket de prestatieklasse van een product als bedoeld in artikel 7, lid 4, moet worden vermeld, is het in lid 1, punt b), genoemde uiterlijk van het etiket duidelijk en gemakkelijk te begrijpen, en maakt het uiterlijk van het etiket het voor consumenten mogelijk om productprestaties gemakkelijk te vergelijken met betrekking tot de desbetreffende productparameter, en om voor producten met betere prestaties kunnen kiezen.
Amendement 126
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – alinea 1
Indien producten op grond van uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen niet van een etiket hoeven te zijn voorzien, mogen die producten niet in de handel worden gebracht of in gebruik worden genomen indien zij etiketten verstrekken of tonen die consumenten waarschijnlijk zullen misleiden of in verwarring zullen brengen met betrekking tot de in artikel 14 bedoelde etiketten.
Producten worden niet in de handel gebracht of in gebruik genomen indien zij etiketten verstrekken of tonen die consumenten waarschijnlijk zullen misleiden of in verwarring zullen brengen met betrekking tot de in artikel 14 bedoelde etiketten, met inbegrip van de gevallen waarin de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen niet vereisen dat producten een etiket hebben.
Amendement 127
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 1 – punt c
c)  de verdeling van de milieueffecten, het energieverbruik en de afvalproductie in de waardeketen, met name of zij binnen de Unie plaatsvinden;
c)  de verdeling van de klimaat- en milieueffecten, het energieverbruik, gebruik van hulpbronnen en de afvalproductie in de waardeketen;
Amendement 128
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 2 – alinea 1
De Commissie stelt voor een periode van ten minste drie jaar een werkplan op en werkt dit regelmatig bij, met daarin een lijst van productgroepen waarvoor zij voornemens is overeenkomstig deze verordening vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen. Die lijst bevat in artikel 5, lid 1, vermelde productaspecten waarvoor de Commissie voornemens is horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp goed te keuren die zijn vastgesteld op grond van artikel 5, lid 2, tweede alinea.
De Commissie stelt een werkplan op en maakt dat plan, samen met alle relevante voorbereidende documenten, openbaar. Het werkplan bevat een lijst van productgroepen waarvoor zij voornemens is overeenkomstig deze verordening vereisten inzake ecologisch ontwerp vast te stellen, alsook het geraamde tijdschema voor de vaststelling van die vereisten. Die lijst bevat in artikel 5, lid 1, vermelde productaspecten waarvoor de Commissie voornemens is horizontale vereisten inzake ecologisch ontwerp goed te keuren die zijn vastgesteld op grond van artikel 5, lid 2, tweede alinea. Het werkplan heeft betrekking op een periode van ten minste drie jaar en het wordt regelmatig bijgewerkt.
Amendement 129
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 2 – alinea 2
Bij het vaststellen of bijwerken van het in de eerste alinea bedoelde werkplan houdt de Commissie rekening met de in lid 1 van dit artikel uiteengezette criteria en raadpleegt zij het in artikel 17 bedoelde forum inzake ecologisch ontwerp.
Bij het vaststellen of bijwerken van het in de eerste alinea bedoelde werkplan houdt de Commissie rekening met de in lid 1 van dit artikel uiteengezette criteria en raadpleegt zij binnen een passende termijn het in artikel 17 bedoelde forum inzake ecologisch ontwerp.
Amendement 130
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 2 – alinea 2 bis (nieuw)
De Commissie legt het ontwerpwerkplan en de bijwerkingen daarvan voor aan het Europees Parlement voordat zij worden vastgesteld.
Amendement 131
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 2 – alinea 2 ter (nieuw)
Voor de periode 2024-2027 gaat de Commissie na welke prioriteit de volgende productgroepen moeten krijgen in het eerste werkprogramma dat uiterlijk ... [datum invoegen: 3 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] moet worden vastgesteld. Indien een van de volgende productgroepen niet in het werkprogramma wordt opgenomen, motiveert de Commissie haar beslissing in het werkprogramma:
—  ijzer, staal
—  aluminium
—  textiel, met name kleding en schoeisel
—  meubelen, met inbegrip van matrassen
—  banden
—  detergenten
—  verf
—  smeermiddelen
—  chemicaliën
—  energiegerelateerde producten, waarvan de uitvoeringsmaatregelen moeten worden herzien of nieuw moeten worden vastgesteld
—  ICT-producten en andere elektronica.
Amendement 132
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 2 – alinea 2 quater (nieuw)
Indien tegen 2027 geen adequate prestatie- en informatievereisten inzake de milieu- en koolstofvoetafdruk voor cement zijn vastgesteld in het kader van [de komende verordening tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten, tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 305/2011 (2022/0094 COD)], zal cement als prioritaire productcategorie worden opgenomen in het volgende werkplan van deze verordening.
Amendement 133
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 1
De Commissie draagt er zorg voor dat zij bij de uitvoering van haar activiteiten oog heeft voor een evenwichtige deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en alle belanghebbende partijen van dat product of die productgroep zoals het bedrijfsleven, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, de ambachtelijke industrie, handelaars, kleinhandelaars, importeurs, milieuorganisaties en consumentenorganisaties. Zij dragen met name bij tot de voorbereiding van vereisten inzake ecologisch ontwerp, de beoordeling van de doeltreffendheid van de gevestigde markttoezichtmechanismen en de evaluatie van zelfreguleringsmaatregelen.
De Commissie draagt er zorg voor dat zij bij de uitvoering van haar activiteiten oog heeft voor een evenwichtige deelname van vertegenwoordigers van de lidstaten en alle belanghebbende partijen van dat product of die productgroep zoals het bedrijfsleven, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, sociale ondernemingen, de ambachtelijke industrie, afvalverwerkers, normalisatieorganisaties, vakbonden en brancheorganisaties, handelaars, kleinhandelaars, importeurs, milieubeschermingsorganisaties, consumentenorganisaties, onderzoekers en andere deskundigen.
Amendement 134
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 1 bis (nieuw)
De in de eerste alinea genoemde partijen dragen met name bij tot de voorbereiding van vereisten inzake ecologisch ontwerp, het onderzoek van de doeltreffendheid van de bestaande markttoezichtmechanismen en de beoordeling van zelfreguleringsmaatregelen.
Amendement 135
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 2 bis (nieuw)
De Commissie maakt op haar website de komende vergaderingen van het “forum inzake ecologisch ontwerp” bekend en zorgt er daarbij voor dat de betrokken partijen tijdig op de hoogte worden gebracht voordat een raadpleging plaatsvindt.
Amendement 136
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 2 ter (nieuw)
Het forum inzake ecologisch ontwerp voert zijn taken op een volledig transparante wijze uit. De Commissie publiceert de vastgestelde conclusies en notulen van de vergaderingen van het forum inzake ecologisch ontwerp en alle andere relevante documenten op de website van de Commissie.
Amendement 137
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 2 quater (nieuw)
Het forum inzake ecologisch ontwerp kan de Commissie verzoeken vereisten inzake ecologisch ontwerp voor een bepaalde productgroep op te stellen. De Commissie neemt een dergelijk verzoek in overweging.
Amendement 138
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 1
1.  Twee of meer marktdeelnemers kunnen een zelfreguleringsmaatregel tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor producten bij de Commissie indienen als een alternatief voor een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling. Die marktdeelnemers tonen aan dat aan de in lid 3, punten a) tot en met e), bedoelde criteria is voldaan. Met betrekking tot lid 3, punt a), bestaat dat bewijs uit een gestructureerde technische, economische en milieuanalyse die de vereisten inzake ecologisch ontwerp en de doelstellingen van de zelfreguleringsmaatregel rechtvaardigt en aan de hand waarvan de effecten van de in die zelfreguleringsmaatregel vastgestelde vereisten inzake ecologisch ontwerp worden beoordeeld.
1.  Twee of meer marktdeelnemers kunnen een zelfreguleringsmaatregel tot vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor producten bij de Commissie indienen als een alternatief voor een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling, indien de producten niet in het werkplan zijn opgenomen. Die marktdeelnemers tonen aan dat aan de in lid 3, punten a) tot en met e), bedoelde criteria is voldaan. Met betrekking tot lid 3, punt a), bestaat dat bewijs uit een gestructureerde technische, economische en milieuanalyse die de vereisten inzake ecologisch ontwerp en de doelstellingen van de zelfreguleringsmaatregel rechtvaardigt en aan de hand waarvan de effecten van de in die zelfreguleringsmaatregel vastgestelde vereisten inzake ecologisch ontwerp worden beoordeeld.
Amendement 139
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 2 – alinea 1 – inleidende formule
De zelfreguleringsmaatregel bevat de volgende informatie:
De overeenkomstig lid 1 ingediende zelfreguleringsmaatregel bevat de volgende informatie:
Amendement 140
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 2 – alinea 1 – punt b
b)  de vereisten inzake ecologisch ontwerp die van toepassing zijn op producten die onder de zelfreguleringsmaatregel vallen;
b)  de in artikel 5 bedoelde vereisten inzake ecologisch ontwerp die van toepassing zijn op producten die onder de zelfreguleringsmaatregel vallen;
Amendement 141
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 2 – alinea 1 – punt d
d)  regels over de informatie die ondertekenaars moeten melden en over tests en inspecties.
d)  regels over de informatie die ondertekenaars moeten melden en regels over tests en inspecties;
Amendement 142
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 2 – alinea 1 – punt d bis (nieuw)
d bis)  regels over de gevolgen van niet-naleving door een ondertekenaar;
Amendement 143
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 2 – alinea 1 – punt d ter (nieuw)
d ter)  een toelichting over de wijze waarop de overeenkomstig lid 1 ingediende zelfreguleringsmaatregel de milieuduurzaamheid van producten in overeenstemming met de doelstellingen van deze verordening verbetert en het vrije verkeer van producten in de interne markt sneller of tegen lagere kosten waarborgt dan een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling.
Amendement 144
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 2 – alinea 2
De in dit lid bedoelde informatie wordt actueel gehouden en is beschikbaar op een openbaar toegankelijke website.
De in dit lid bedoelde informatie wordt actueel gehouden en is beschikbaar op een openbaar toegankelijke website van de Commissie. De marktdeelnemers stellen de Commissie onverwijld in kennis van alle wijzigingen van de zelfreguleringsmaatregel, met name van wijzigingen van de ondertekenaars.
Amendement 145
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 3 – alinea 1 – inleidende formule
De Commissie beoordeelt de voorgestelde zelfreguleringsmaatregel en wint, in voorkomend geval, wetenschappelijk advies in bij gedecentraliseerde agentschappen in de Unie. Zij stelt op basis van die beoordeling vast of de zelfreguleringsmaatregel een geldig alternatief is voor een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling indien aan de volgende criteria is voldaan:
De Commissie beoordeelt de voorgestelde zelfreguleringsmaatregel en wint, in voorkomend geval, wetenschappelijk advies in bij gedecentraliseerde agentschappen in de Unie. De Commissie raadpleegt ook het forum inzake ecologisch ontwerp over de overeenkomstig lid 1 ingediende zelfreguleringsmaatregel. Zij stelt op basis van die beoordeling vast of de zelfreguleringsmaatregel een geldig alternatief is voor een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling indien aan de volgende criteria is voldaan:
Amendement 146
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 3 – alinea 1 – punt a
a)  de zelfreguleringsmaatregel draagt bij tot de verbetering van de milieuduurzaamheid van producten en waarborgt het vrije verkeer van producten in de interne markt sneller of tegen lagere kosten dan een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling;
a)  de zelfreguleringsmaatregel draagt bij tot de verbetering van de milieuduurzaamheid van producten in overeenstemming met de doelstellingen van deze verordening en waarborgt het vrije verkeer van producten in de interne markt sneller of tegen lagere kosten dan een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling;
Amendement 147
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 3 – alinea 2
De Commissie stelt een uitvoeringshandeling vast met een lijst van zelfreguleringsmaatregelen die zijn vastgesteld als geldige alternatieven voor een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
De Commissie stelt overeenkomstig artikel 66 een gedelegeerde handeling vast met een lijst van zelfreguleringsmaatregelen die zijn vastgesteld als geldige alternatieven voor een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling. Die gedelegeerde handeling wordt volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
Amendement 148
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 4
4.  De Commissie kan de ondertekenaars van een zelfreguleringsmaatregel op elk moment verzoeken een herziene en geactualiseerde versie van die maatregel in te dienen met het oog op relevante technologische of marktontwikkelingen binnen de betrokken productgroep of indien zij reden heeft om aan te nemen dat niet langer aan de criteria van lid 3 wordt voldaan.
4.  De Commissie kan de ondertekenaars van een zelfreguleringsmaatregel op elk moment verzoeken een herziene en geactualiseerde versie van die maatregel in te dienen met het oog op relevante technologische of marktontwikkelingen binnen de betrokken productgroep of indien zij reden heeft om aan te nemen dat niet langer aan de criteria van lid 3 wordt voldaan. De ondertekenaars dienen binnen drie maanden na het verzoek van de Commissie een herziene en bijgewerkte versie van die maatregel in.
Amendement 149
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 5
5.  Wanneer een zelfreguleringsmaatregel eenmaal in een overeenkomstig lid 3, tweede alinea, vastgestelde uitvoeringshandeling is opgenomen, brengen de ondertekenaars bij die maatregel volgens een in die uitvoeringshandeling vastgesteld interval regelmatig verslag uit aan de Commissie over de vooruitgang die is geboekt met de verwezenlijking van de doelstellingen van de zelfreguleringsmaatregelen en om aan te tonen dat nog wordt voldaan aan de in lid 3, punten a) tot en met e), vastgestelde criteria. Die verslagen zullen ook op een openbaar toegankelijke website ter beschikking worden gesteld.
5.  Wanneer een zelfreguleringsmaatregel eenmaal in een overeenkomstig lid 3, tweede alinea, vastgestelde gedelegeerde handeling is opgenomen, brengen de ondertekenaars bij die maatregel volgens een in die gedelegeerde handeling vastgesteld interval regelmatig verslag uit aan de Commissie over de vooruitgang die is geboekt met de verwezenlijking van de doelstellingen van de zelfreguleringsmaatregelen en om aan te tonen dat nog wordt voldaan aan de in lid 3, punten a) tot en met e), vastgestelde criteria. Indien een ondertekenaar zich niet houdt aan de vereisten van de zelfreguleringsmaatregelen, treft hij corrigerende maatregelen. De onafhankelijke inspecteur stelt de Commissie in kennis van de gebrekkige naleving door een ondertekenaar. Voortgangsverslagen, met inbegrip van nalevingsverslagen opgesteld door de onafhankelijke inspecteur, en kennisgevingen inzake de gebrekkige naleving en bijbehorende corrigerende maatregelen worden beschikbaar gesteld op een openbaar toegankelijke website van de Commissie.
Amendement 150
Voorstel voor een verordening
Artikel 18 – lid 6
6.  Indien de Commissie, op basis van de overeenkomstig lid 4 of 5 ontvangen informatie van oordeel is dat een zelfreguleringsmaatregel niet langer aan de criteria van lid 3 voldoet, verwijdert zij deze van de in dat lid bedoelde lijst. In dergelijke gevallen kan de Commissie besluiten vereisten inzake ecologisch ontwerp goed te keuren die van toepassing zijn op het product dat onder die zelfreguleringsmaatregel valt.
6.  Indien de Commissie, op basis van de overeenkomstig lid 2, 4 of 5 ontvangen informatie van oordeel is dat een zelfreguleringsmaatregel niet langer aan de criteria van lid 3 voldoet, verwijdert zij deze van de in dat lid bedoelde lijst. In dergelijke gevallen kan de Commissie besluiten vereisten inzake ecologisch ontwerp goed te keuren die van toepassing zijn op het product dat onder die zelfreguleringsmaatregel valt.
Amendement 151
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 1
1.  In het kader van programma’s ten behoeve van kmo’s houdt de Commissie rekening met initiatieven die dergelijke ondernemingen helpen met het integreren van milieuduurzaamheidsaspecten, inclusief energie-efficiëntie, in hun waardeketen.
1.  In het kader van programma’s ten behoeve van micro-ondernemingen en kmo’s houdt de Commissie rekening met initiatieven die dergelijke ondernemingen helpen met het integreren van milieuduurzaamheidsaspecten, inclusief energie-efficiëntie, in hun waardeketen.
Amendement 152
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 2
2.  Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 4 vergezelt de Commissie, in voorkomend geval, die handelingen van richtsnoeren betreffende specifieke kenmerken van kmo’s die actief zijn in de betrokken productsector of productgroepsector, teneinde de toepassing van deze richtlijn door kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken.
2.  Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 4 vergezelt de Commissie, in voorkomend geval, die handelingen van richtsnoeren betreffende specifieke kenmerken van micro-ondernemingen en kmo’s die actief zijn in de betrokken productsector of productgroepsector, teneinde de toepassing van deze richtlijn door dergelijke ondernemingen te vergemakkelijken. Bij het opstellen van de richtsnoeren raadpleegt de Commissie de representatieve organisaties van micro-ondernemingen en kmo’s.
Amendement 153
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 3 – alinea 1
De lidstaten nemen passende maatregelen om kmo’s te helpen de in uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen gestelde vereisten inzake ecologisch ontwerp toe te passen.
De lidstaten nemen passende maatregelen om micro-ondernemingen en kmo’s te helpen de in uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen gestelde vereisten inzake ecologisch ontwerp toe te passen. Bij het voorbereiden van dergelijke maatregelen raadplegen de lidstaten de representatieve organisaties van micro-ondernemingen en kmo’s.
Amendement 154
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 3 – alinea 2
Die maatregelen omvatten ten minste de waarborg dat er éénloketsystemen of vergelijkbare mechanismen zijn om bewustzijn te kweken en om netwerkmogelijkheden voor kmo’s te creëren zodat zij zich aan vereisten kunnen aanpassen.
Die maatregelen omvatten ten minste de waarborg dat er éénloketsystemen of vergelijkbare mechanismen zijn om bewustzijn te kweken en om netwerkmogelijkheden voor micro-ondernemingen en kmo’s te creëren zodat zij zich aan vereisten kunnen aanpassen. In deze maatregelen zijn ten minste ook specifieke mechanismen opgenomen om de naleving van de vereisten van de artikelen 8 tot en met 12 bis en de uitvoering van levenscyclusanalyses te vergemakkelijken.
Amendement 155
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 3 – alinea 3 – punt a
a)  financiële steun, onder andere door belastingvoordelen toe te kennen en in fysieke en digitale infrastructuur te investeren;
a)  financiële steun, onder andere door belastingvoordelen toe te kennen, deelname aan het forum inzake ecologisch ontwerp mogelijk te maken, en in fysieke en digitale infrastructuur te investeren;
Amendement 156
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – alinea 1 – punt a
a)  het aantal niet-verkochte consumptiegoederen dat jaarlijks wordt verwijderd, uitgesplitst naar productsoort of -categorie;
a)  het aantal en het percentage van niet-verkochte consumptiegoederen dat jaarlijks wordt verwijderd, uitgesplitst naar productsoort of -categorie;
Amendement 157
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – alinea 1 – punt c
c)  de levering van verwijderde producten om deze voor te bereiden op hergebruik, herproductie, recycling, energiewinning en storting in overeenstemming met de afvalhiërarchie zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG.
c)  de levering van verwijderde producten voor donatie of om deze voor te bereiden op hergebruik, herproductie, recycling, energiewinning en storting in overeenstemming met de afvalhiërarchie zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG.
Amendement 158
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 1 – alinea 2
De marktdeelnemer maakt die informatie bekend op een vrij toegankelijke website of maakt die informatie anderszins openbaar beschikbaar, totdat een overeenkomstig lid 3 vastgestelde gedelegeerde handeling van toepassing wordt op de categorie niet-verkochte consumptiegoederen die door de betrokken marktdeelnemer zijn verwijderd.
De marktdeelnemer maakt die informatie bekend op een vrij toegankelijke website van de Commissie, totdat een overeenkomstig lid 3 vastgestelde gedelegeerde handeling van toepassing wordt op de categorie niet-verkochte consumptiegoederen die door de betrokken marktdeelnemer zijn verwijderd.
Amendement 159
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 2 – alinea 1
De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin het formaat voor de bekendmaking van de in lid 1 bedoelde informatie wordt bepaald, met inbegrip van de productsoort of -categorie en de wijze waarop de informatie moet worden geverifieerd.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin het formaat voor de bekendmaking van de in lid 1 bedoelde informatie wordt bepaald, met inbegrip van de productsoort of -categorie en de wijze waarop de informatie moet worden geverifieerd.
Amendement 160
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 3 – alinea 1
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 66 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door marktdeelnemers te verbieden niet-verkochte consumptiegoederen te vernietigen in de Unie, indien de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen die tot een bepaalde productgroep behoren significante milieueffecten heeft.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 66 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door marktdeelnemers te verbieden niet-verkochte consumptiegoederen te vernietigen, indien de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen die tot een bepaalde productgroep behoren niet te verwaarlozen milieueffecten heeft.
Amendement 161
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 3 – alinea 1 bis (nieuw)
Op basis van de overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie zal de Commissie uiterlijk... [datum invoegen: 2 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens om de 3 jaar een verslag over de vernietiging van onverkochte goederen publiceren. In dat verslag geeft de Commissie aan voor welke producten zij het nodig acht een gedelegeerde handeling vast te stellen waarbij de vernietiging van onverkochte goederen wordt verboden.
Amendement 162
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 3 – alinea 2 – punt a
a)  de volksgezondheid en de veiligheid;
a)  de volksgezondheid, de hygiëne en de veiligheid;
Amendement 163
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 3 – alinea 2 – punt b
b)  beschadiging van producten als gevolg van de behandeling ervan of die wordt waargenomen nadat een product door een consument is geretourneerd;
b)  beschadiging van producten die niet op een kosteneffectieve manier kunnen worden gerepareerd als gevolg van de behandeling ervan of die wordt waargenomen nadat een product is geretourneerd;
Amendement 164
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 3 – alinea 2 – punt c
c)  geschiktheid van het product voor het doel waarvoor het is bestemd, in voorkomend geval, rekening houdend met het Unierecht en het interne recht en met technische normen;
Schrappen
Amendement 165
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 3 – alinea 2 – punt d bis (nieuw)
d bis)  namaakproducten.
Amendement 166
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 5 – alinea 1 – punt a
a)  het aantal vernietigde niet-verkochte consumptiegoederen;
a)  het aantal en het percentage vernietigde niet-verkochte consumptiegoederen;
Amendement 167
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 – lid 6 bis (nieuw)
6 bis.  De Commissie gunt marktdeelnemers voldoende tijd om zich aan te passen aan nieuwe vereisten.
Amendement 168
Voorstel voor een verordening
Artikel 20 bis (nieuw)
Artikel 20 bis
1.  Eén jaar na ...[de datum van inwerkingtreding van deze verordening invoegen] is de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen door marktdeelnemers verboden voor de volgende productcategorieën:
a)  textiel en schoeisel;
b)  elektrische en elektronische apparatuur.
2.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 66 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met bepaalde vrijstellingen van de in lid 1 bedoelde verboden wanneer dit passend is, rekening houdend met het volgende:
a)  de volksgezondheid, de hygiëne en de veiligheid;
b)  beschadiging van producten als gevolg van de behandeling ervan wanneer die beschadiging niet op een kosteneffectieve manier kan worden gerepareerd of wordt waargenomen nadat een product door een consument is geretourneerd;
c)  weigering van producten voor donatie, voorbereiding voor hergebruik of herproductie;
d)  namaakproducten.
3.  Indien niet-verkochte goederen worden vernietigd in het kader van een in lid 2 bedoelde vrijstelling, maakt de verantwoordelijke marktdeelnemer de volgende informatie bekend op een vrij toegankelijke website of maakt hij die informatie anderszins publiek toegankelijk:
a)  het aantal en het percentage vernietigde niet-verkochte goederen;
b)  de redenen voor de vernietiging van de niet-verkochte goederen, onder verwijzing naar de toepasselijke vrijstelling;
c)  de levering van de vernietigde producten met het oog op recycling, energiewinning en verwijdering in overeenstemming met de afvalhiërarchie zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG.
De details van en het formaat voor de bekendmaking van informatie in de overeenkomstig artikel 20, lid 2, vastgestelde uitvoeringshandeling zijn van toepassing op de informatie die overeenkomstig dit lid moet worden meegedeeld, tenzij in de overeenkomstig lid 2 vastgestelde gedelegeerde handeling anders is bepaald.
4.  Dit artikel is niet van toepassing op kleine en middelgrote ondernemingen.
De Commissie kan in de overeenkomstig lid 2 vastgestelde gedelegeerde handelingen echter bepalen dat het in lid 1 bedoelde verbod om niet-verkochte consumptiegoederen te vernietigen of de in lid 3 bedoelde openbaarmakingsplicht van toepassing zijn op:
a)  middelgrote ondernemingen, indien er voldoende bewijs is dat zij goed zijn voor een aanzienlijk deel van de niet-verkochte consumptiegoederen die worden vernietigd;
b)  micro-ondernemingen en kleine tot middelgrote ondernemingen, indien er voldoende aanwijzingen zijn dat zij mogelijk worden gebruikt om het in lid 1 bedoelde verbod op de vernietiging van niet-verkochte consumptiegoederen of de in lid 3 bedoelde openbaarmakingsplicht te omzeilen.
Amendement 169
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – lid 3
3.  Fabrikanten bewaren de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring gedurende tien jaar nadat het product in de handel is gebracht of in gebruik is genomen. In uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen kan een periode van meer of minder dan tien jaar worden bepaald om rekening te houden met de aard van de betrokken producten of vereisten.
3.  Fabrikanten bewaren de technische documentatie en de EU-conformiteitsverklaring gedurende tien jaar nadat het product in de handel is gebracht of in gebruik is genomen. In uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen kan een periode van meer of minder dan tien jaar worden bepaald om rekening te houden met de aard van de betrokken producten, de complexiteit van de te verstrekken informatie, of vereisten.
Amendement 170
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – lid 7
7.  Fabrikanten zien erop toe dat een onder een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product vergezeld gaat van instructies op basis waarvan consumenten en andere eindgebruikers het product veilig kunnen monteren, installeren, gebruiken, bewaren, onderhouden, repareren en verwijderen, in een taal die gemakkelijk te begrijpen is door consumenten en andere eindgebruikers, zoals bepaald door de betrokken lidstaat. Die instructies zijn duidelijk, begrijpelijk en leesbaar en bevatten ten minste de in de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen en artikel 7, lid 2, punt b), ii), bedoelde informatie.
7.  Fabrikanten zien erop toe dat een onder een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product vergezeld gaat van instructies in digitale vorm op basis waarvan consumenten en andere eindgebruikers het product veilig kunnen monteren, installeren, gebruiken, bewaren, onderhouden, repareren en verwijderen, in een taal die gemakkelijk te begrijpen is door consumenten en andere eindgebruikers, zoals bepaald door de betrokken lidstaat. Die instructies zijn duidelijk, begrijpelijk en leesbaar en bevatten ten minste de in de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen en artikel 7, lid 2, punt b), ii), bedoelde informatie. In de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen wordt ook de periode gespecificeerd waarin dergelijke instructies online beschikbaar moeten zijn. Die periode bedraagt ten minste tien jaar na het in de handel brengen van het product.
Amendement 171
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – lid 7 bis (nieuw)
7 bis.   De fabrikant verstrekt de in lid 7 bedoelde instructies in een vorm die het mogelijk maakt om ze te downloaden en op te slaan op een elektronisch toestel zodat ze te allen tijde voor de consument of eindgebruiker toegankelijk zijn.
Amendement 172
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – lid 7 ter (nieuw)
7 ter.   Op verzoek van de consument of de andere eindgebruiker op het moment van de aankoop of tot zes maanden na de aankoop verstrekt de fabrikant de instructies gratis op papier.
Amendement 173
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – lid 7 quater (nieuw)
7 quater.   In de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen kan in naar behoren gerechtvaardigde gevallen worden gespecificeerd dat bepaalde beknopte informatie die onderdeel van de in lid 7 van dit artikel bedoelde instructies uitmaakt, op papier mag worden verstrekt.
Amendement 174
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – lid 8 – alinea 1
Fabrikanten die vinden of reden hebben om aan te nemen dat een onder een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product dat zij in de handel hebben gebracht of in gebruik hebben genomen niet overeenstemt met de vereisten in die gedelegeerde handelingen, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om dat product, in voorkomend geval, in overeenstemming te brengen, uit de handel te nemen of terug te roepen.
Fabrikanten die vinden of reden hebben om aan te nemen dat een onder een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product dat zij in de handel hebben gebracht of in gebruik hebben genomen niet overeenstemt met de vereisten in die gedelegeerde handelingen, nemen zonder onnodige vertraging de nodige corrigerende maatregelen om dat product, in voorkomend geval, in overeenstemming te brengen, onmiddellijk uit de handel te nemen of terug te roepen.
Amendement 175
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – lid 8 bis (nieuw)
8 bis.   Fabrikanten zorgen voor publiekelijk beschikbare communicatiekanalen, zoals een telefoonnummer, een elektronisch adres of een specifiek onderdeel van hun website, rekening houdend met de toegankelijkheidsbehoeften van personen met een handicap, teneinde eindgebruikers in staat te stellen klachten en bezorgdheden in te dienen in verband met de eventuele non-conformiteit van producten.
Fabrikanten nemen passende maatregelen wanneer zij van mening zijn dat er sprake is van non-conformiteit met de vereisten als bedoeld in deze verordening, en stellen de markttoezichtautoriteiten op de hoogte. Fabrikanten houden uitsluitend zo lang als nodig is voor de doeleinden van deze verordening een register bij van klachten en bezorgdheden, en geven markttoezichtautoriteiten op hun verzoek inzage in dit register.
Amendement 176
Voorstel voor een verordening
Artikel 21 – lid 9 – alinea 1
Fabrikanten verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen, met inbegrip van de technische documentatie, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en documentatie worden op papier of elektronisch verstrekt. De relevante documenten worden binnen tien dagen na ontvangst van een verzoek van een bevoegde nationale autoriteit beschikbaar gesteld.
Fabrikanten verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product aan te tonen, met inbegrip van de technische documentatie, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en documentatie worden op papier of elektronisch verstrekt. De relevante documenten worden zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 15 dagen na ontvangst van een verzoek van een bevoegde nationale autoriteit beschikbaar gesteld.
Amendement 177
Voorstel voor een verordening
Artikel 22 – lid 2 – punt d
d)  op een verzoek van een bevoegde nationale autoriteit relevante documenten beschikbaar stellen binnen tien dagen na de ontvangst van dat verzoek;
d)  op een verzoek van een bevoegde nationale autoriteit relevante documenten beschikbaar stellen zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 15 dagen na de ontvangst van dat verzoek;
Amendement 178
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 – lid 4
4.  Importeurs zien erop toe dat het product vergezeld gaat van instructies op basis waarvan consumenten het product kunnen monteren, installeren, gebruiken, bewaren, onderhouden, repareren en verwijderen, in een taal die gemakkelijk te begrijpen is door consumenten en andere eindgebruikers, zoals bepaald door de betrokken lidstaat. Die instructies zijn duidelijk, begrijpelijk en leesbaar en bevatten tenminste de in de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen bedoelde informatie.
4.  Importeurs zien erop toe dat het product vergezeld gaat van instructies op basis waarvan consumenten het product kunnen monteren, installeren, gebruiken, bewaren, onderhouden, repareren en verwijderen, in een taal die gemakkelijk te begrijpen is door consumenten en andere eindgebruikers, zoals bepaald door de betrokken lidstaat. Die instructies zijn duidelijk, begrijpelijk en leesbaar en bevatten tenminste de in de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen bedoelde informatie. De in artikel 21, leden 7 ter en 7 quater, vastgestelde verplichtingen zijn mutatis mutandis van toepassing.
Amendement 179
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 – lid 6 – alinea 1
Importeurs die vinden of reden hebben om aan te nemen dat een onder een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product dat zij in de handel hebben gebracht of in gebruik hebben genomen niet overeenstemt met de vereisten in die handeling, nemen onmiddellijk de corrigerende maatregelen die nodig zijn om dat product, in voorkomend geval, in overeenstemming te brengen, uit de handel te nemen of terug te roepen.
Importeurs die vinden of reden hebben om aan te nemen dat een onder een uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallend product dat zij in de handel hebben gebracht of in gebruik hebben genomen niet overeenstemt met de vereisten in die handeling, nemen zonder onnodige vertraging de corrigerende maatregelen die nodig zijn om dat product, in voorkomend geval, in overeenstemming te brengen, onmiddellijk uit de handel te nemen of terug te roepen.
Amendement 180
Voorstel voor een verordening
Artikel 23 – lid 8 – alinea 1
Importeurs verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit alle benodigde informatie en documentatie aan die autoriteit om de conformiteit van een product aan te tonen, met inbegrip van technische documentatie, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en documentatie worden op papier of elektronisch verstrekt. De relevante documenten worden binnen tien dagen na ontvangst van een verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat beschikbaar gesteld.
Importeurs verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit alle benodigde informatie en documentatie aan die autoriteit om de conformiteit van een product aan te tonen, met inbegrip van technische documentatie, in een taal die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en documentatie worden op papier of elektronisch verstrekt. De relevante documenten worden zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 15 dagen na ontvangst van een verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat beschikbaar gesteld.
Amendement 181
Voorstel voor een verordening
Artikel 24 – lid 2 – punt b
b)  het product gaat vergezeld van de vereiste documenten en van instructies, op basis waarvan consumenten het product kunnen monteren, installeren, gebruiken, bewaren, onderhouden en verwijderen, in een taal die gemakkelijk te begrijpen is door consumenten en andere eindgebruikers, zoals bepaald door de betrokken lidstaat waarin het product op de markt beschikbaar moet worden gesteld, en die instructies zijn duidelijk, begrijpelijk en leesbaar en bevatten ten minste de in artikel 7, lid 2, punt b), ii), vastgestelde informatie, zoals neergelegd in de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling;
b)  het product gaat vergezeld van de vereiste documenten en van instructies, op basis waarvan consumenten het product kunnen monteren, installeren, gebruiken, bewaren, onderhouden en verwijderen, in een taal die gemakkelijk te begrijpen is door consumenten en andere eindgebruikers, zoals bepaald door de betrokken lidstaat waarin het product op de markt beschikbaar moet worden gesteld, en die instructies zijn duidelijk, begrijpelijk en leesbaar en bevatten ten minste de in artikel 7, lid 2, punt b), ii), vastgestelde informatie, zoals neergelegd in de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling; de in artikel 21, leden 7 ter en 7 quater, vastgestelde verplichtingen zijn mutatis mutandis van toepassing;
Amendement 182
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 3 – punt c
c)  verstrekken of tonen geen andere etiketten, merktekens, symbolen of opschriften die klanten waarschijnlijk misleiden of verwarren wat de informatie op het etiket betreft.
c)  verstrekken of tonen geen andere etiketten, merktekens, symbolen of opschriften die klanten waarschijnlijk misleiden of verwarren wat de informatie op het etiket in verband met ecologisch ontwerp betreft.
Amendement 183
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 bis (nieuw)
Artikel 25 bis
Verplichtingen van leveranciers
De leverancier van een stof of een mengsel of de leverancier van een voorwerp verstrekt de marktdeelnemers kosteloos alle relevante informatie om de naleving van de prestatie- en informatievereisten van respectievelijk de artikelen 6 en 7 te vergemakkelijken.
Amendement 184
Voorstel voor een verordening
Artikel 26 – lid 4 – punt b
b)  verstrekken of tonen geen andere etiketten, merktekens, symbolen of opschriften die klanten waarschijnlijk misleiden of verwarren wat de informatie op het etiket betreft.
b)  verstrekken of tonen geen andere etiketten, merktekens, symbolen of opschriften die klanten waarschijnlijk misleiden of verwarren wat de informatie op het etiket betreft, doordat verplichte etiketten worden nagebootst of informatie wordt verstrekt die in tegenspraak of niet in overeenstemming is met de verplichte etiketten. Deze beperkingen omvatten niet de EU-milieukeur als bedoeld in Verordening (EG) nr. 66/2010 en andere nationaal of regionaal erkende EN ISO 14024 type 1-milieukeuren als bedoeld in die verordening.
Amendement 185
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – titel
Verplichtingen van elektronische marktplaatsen en zoekmachines
Verplichtingen van elektronische marktplaatsen
Amendement 186
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 1
1.  De in artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde samenwerking omvat, met betrekking tot elektronische marktplaatsen en voor de toepassing van deze verordening, met name:
1.  Elektronische marktplaatsen werken voor de toepassing van deze verordening, op verzoek van de markttoezichtautoriteiten en in specifieke gevallen, samen met de markttoezichtautoriteiten ter bevordering van maatregelen om de risico’s van een product dat via hun diensten online te koop aangeboden wordt of werd, weg te nemen of, als dat niet mogelijk is, te beperken.
a)   samenwerken om doeltreffende maatregelen inzake markttoezicht te waarborgen, onder andere door geen belemmeringen voor die maatregelen op te werpen;
b)   markttoezichtautoriteiten in kennis stellen van eventuele actie die is ondernomen;
c)   een regelmatige en gestructureerde uitwisseling tot stand brengen van informatie over aanbiedingen die op basis van dit artikel door elektronische marktplaatsen zijn verwijderd;
d)   door markttoezichtautoriteiten beheerde online-instrumenten toegang tot hun interfaces bieden om non-conforme producten te identificeren;
e)   wanneer elektronische marktplaatsen of onlineverkopers technische belemmeringen hebben opgeworpen voor de extractie van gegevens van hun online-interfaces, op verzoek van markttoezichtautoriteiten die autoriteiten toestaan om dergelijke gegevens voor productconformiteitsdoeleinden te scrapen op basis van de identificatieparameters die de verzoekende markttoezichtautoriteiten hebben verstrekt.
Amendement 187
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 2 – alinea 1
Voor de vereisten van [artikel 22, lid 7] van Verordening (EU) …/… [de wet inzake digitale diensten] ontwerpen en organiseren elektronische marktplaatsen hun online-interface op een wijze die handelaars in staat stelt hun verplichtingen uit hoofde van artikel 25 na te komen en marktdeelnemers in staat stelt hun verplichtingen uit hoofde van artikel 30, lid 1, van deze verordening na te komen.
Schrappen
Amendement 188
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 2 – alinea 2
De informatie kan worden verstrekt voor elk product dat wordt aangeboden of getoond of anderszins gemakkelijk toegankelijk wordt gemaakt voor klanten.
Schrappen
Amendement 189
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 2 – alinea 3
Met name indien uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vereisen dat visuele onlineadvertenties voor bepaalde producten vergezeld moeten gaan van elektronische online-informatie die op het weergavemechanisme moet worden weergegeven, stellen elektronische marktplaatsen handelaars in staat om die weer te geven. Deze verplichting is ook van toepassing op zoekmachines en andere onlineplatforms die visuele online-advertenties voor de betrokken producten verstrekken.
Schrappen
Amendement 190
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 3
3.  Wat betreft de bevoegdheden die de lidstaten verlenen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2019/1020, verlenen de lidstaten hun markttoezichtautoriteiten voor alle producten die onder een relevante overeenkomstig artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handeling vallen de bevoegdheid om een elektronische marktplaats te bevelen specifieke illegale inhoud die verwijst naar een non-conform product van zijn online-interface te verwijderen, de toegang hiertoe uit te schakelen of een expliciete waarschuwing voor eindgebruikers weer te geven als zij deze bezoeken. Dergelijke bevelen voldoen aan [artikel 8, lid 1] van Verordening (EU) …/… [de wet inzake digitale diensten].
3.  Wat betreft de bevoegdheden die de lidstaten verlenen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2019/1020, verlenen de lidstaten hun markttoezichtautoriteiten wat specifieke inhoud betreft die verwijst naar een aanbod van een non-conform product met de vereisten van deze verordening, de bevoegdheid om aanbieders van elektronische marktplaatsen te bevelen dergelijke specifieke inhoud van hun online-interface te verwijderen, de toegang hiertoe uit te schakelen of een expliciete waarschuwing voor eindgebruikers weer te geven als zij deze bezoeken. Dergelijke bevelen voldoen aan [artikel 8, lid 1] van Verordening (EU) …/… [de wet inzake digitale diensten].
Amendement 191
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 4
4.   Elektronische marktplaatsen treffen de maatregelen die nodig zijn om de in lid 2 bedoelde bevelen te ontvangen en te verwerken overeenkomstig [artikel 8] van Verordening (EU) …/… [de wet inzake digitale diensten].
Schrappen
Amendement 192
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 5 – alinea 1
Elektronische marktplaatsen stellen één enkel contactpunt vast voor de directe communicatie met de markttoezichtautoriteiten van lidstaten in verband met de naleving van deze verordening en de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Elektronische marktplaatsen stellen één enkel contactpunt vast of duiden een bestaand contactpunt aan als enkel contactpunt voor de directe communicatie met de markttoezichtautoriteiten van lidstaten in verband met de naleving van deze verordening en de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, en bieden consumenten de mogelijkheid rechtstreeks en snel met hen te communiceren over vereisten inzake ecologisch ontwerp.
Amendement 193
Voorstel voor een verordening
Artikel 29 – lid 5 – alinea 2
Dit contactpunt kan hetzelfde contactpunt zijn als dat in [artikel 20, lid 1] van Verordening (EU) …/… [de verordening inzake algemene productveiligheid] of [artikel 10, lid 1] van Verordening (EU) /… [de wet inzake digitale diensten] wordt bedoeld.
Dit contactpunt kan hetzelfde contactpunt zijn als dat in [artikel 20, lid 1] van Verordening (EU) …/… [de verordening inzake algemene productveiligheid] of artikel 11 van Verordening (EU) 2022/2065.
Amendement 194
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 – lid 1 – punt c
c)  informatie voor het identificeren van het product, waaronder het type en, indien beschikbaar, het partij- of serienummer en eventuele andere productidentificatie.
c)  informatie die identificatie van het product mogelijk maakt, waaronder een afbeelding van het product, het type en eventuele andere productidentificatie.
Amendement 195
Voorstel voor een verordening
Artikel 30 – lid 3 – alinea 1 – inleidende formule
Wanneer de Commissie fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers of importeurs verplicht om delen van de technische documentatie met betrekking tot het betrokken product digitaal beschikbaar te stellen overeenkomstig artikel 4, derde alinea, punt a), houdt zij rekening met de volgende criteria:
Wanneer de Commissie, naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van een bevoegde nationale autoriteit, fabrikanten, hun gemachtigde vertegenwoordigers of importeurs verplicht om delen van de technische documentatie met betrekking tot het betrokken product digitaal beschikbaar te stellen overeenkomstig artikel 4, derde alinea, punt a), houdt zij rekening met de volgende criteria:
Amendement 196
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 – lid 3 – alinea 1 – punt a bis (nieuw)
a bis)  de noodzaak om de bescherming van gegevens en de privacy van gegevens te waarborgen;
Amendement 197
Voorstel voor een verordening
Artikel 31 – lid 3 – alinea 2 – punt a
a)  het verzamelen van de gegevens tijdens het gebruik als die op afstand toegankelijk zijn via het internet, tenzij de eindgebruiker uitdrukkelijk weigert die gegevens beschikbaar te stellen;
a)  het verzamelen van de gegevens tijdens het gebruik als die op afstand toegankelijk zijn via het internet na uitdrukkelijke toestemming van de eindgebruiker overeenkomstig Verordening (EU) .../... 2016/679 om de gegevens beschikbaar te stellen;
Amendement 198
Voorstel voor een verordening
Artikel 33 – lid 4 – alinea 1
Software- of firmware-updates mogen niet leiden tot verslechtering van de productprestaties met betrekking tot een van de productparameters die wordt gereglementeerd in uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen waaronder de producten vallen of met betrekking tot hun functionele werking vanuit het oogpunt van de gebruiker, als gemeten met de testmethode die wordt gebruikt voor de conformiteitsbeoordeling, behalve met uitdrukkelijke toestemming van de eindgebruiker voorafgaand aan de update. Als de update wordt geweigerd, mogen de prestaties niet veranderen.
Software- of firmware-updates mogen niet leiden tot aanzienlijke verslechtering van de productprestaties met betrekking tot een van de productparameters die wordt gereglementeerd in uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen waaronder de producten vallen of met betrekking tot hun functionele werking vanuit het oogpunt van de gebruiker, als gemeten met de testmethode die wordt gebruikt voor de conformiteitsbeoordeling, behalve met uitdrukkelijke toestemming van de eindgebruiker voorafgaand aan de update. Als de update wordt geweigerd, mogen de prestaties niet veranderen.
Amendement 199
Voorstel voor een verordening
Artikel 35 – lid 1 – alinea 2
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Wanneer een Europese normalisatieorganisatie een geharmoniseerde norm vaststelt en deze aan de Commissie voorstelt met het oog op de bekendmaking van de referentie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, beoordeelt de Commissie de geharmoniseerde norm overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012. Wanneer de referentie van een geharmoniseerde norm in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, trekt de Commissie de uitvoeringshandelingen of delen daarvan met dezelfde vereisten inzake ecologisch ontwerp in.
Amendement 200
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 – lid 1
1.  Vereisten overeenkomstig artikel 4, derde alinea, punt h), voor overheidsopdrachten die worden gegund door aanbestedende diensten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, of aanbestedende instanties zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, kunnen al naargelang het geval de vorm aannemen van verplichte technische specificaties, selectiecriteria, gunningscriteria, clausules voor de uitvoering van de opdracht of streefdoelen.
1.  Onverminderd Richtlijn 2014/24/EU en Richtlijn 2014/25/EU nemen vereisten overeenkomstig artikel 4, derde alinea, punt h), voor overheidsopdrachten die worden gegund door aanbestedende diensten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, of aanbestedende instanties zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, al naargelang het geval de vorm aan van verplichte technische specificaties, selectiecriteria, gunningscriteria, clausules voor de uitvoering van de opdracht of streefdoelen.
Amendement 201
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  De lidstaten bieden, samen met de Commissie, bijstand aan nationale aanbestedende diensten om personeel dat belast is met groene overheidsopdrachten bij- en om te scholen.
Amendement 202
Voorstel voor een verordening
Artikel 58 – lid 2 – punt b
b)  de noodzaak om voor voldoende vraag naar ecologisch duurzamere producten te zorgen;
b)  voordelen voor het milieu en de noodzaak om voor voldoende vraag naar ecologisch duurzamere producten te zorgen;
Amendement 203
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 1 – alinea 1
Onverminderd artikel 13 van Verordening (EU) 2019/1020, stelt elke lidstaat ten minste elke twee jaar een actieplan op met een uiteenzetting van de geplande markttoezichtactiviteiten om ervoor te zorgen dat er met betrekking tot deze verordening en de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen op voldoende grote schaal passende controles worden uitgevoerd. Elke lidstaat stelt het eerste van die actieplannen uiterlijk op [16 juli 2024] op.
Onverminderd artikel 13 van Verordening (EU) 2019/1020, stelt elke lidstaat ten minste elke twee jaar een actieplan op met een uiteenzetting van de geplande markttoezichtactiviteiten om ervoor te zorgen dat er met betrekking tot deze verordening en de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen op voldoende grote schaal passende controles, inclusief fysieke en laboratoriumcontroles aan de hand van passende steekproeven worden uitgevoerd. Elke lidstaat stelt het eerste van die actieplannen uiterlijk op [16 juli 2024] op.
Amendement 204
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 1 – alinea 2 – punt b
b)  de geplande markttoezichtactiviteiten om niet-naleving te beperken voor de producten of vereisten die als prioriteiten zijn geïdentificeerd, met inbegrip van de aard en het minimumaantal controles dat moet worden uitgevoerd in de door het actieplan bestreken periode.
b)  de geplande markttoezichtactiviteiten om niet-naleving te beperken of te beëindigen voor de producten of vereisten die als prioriteiten zijn geïdentificeerd, met inbegrip van de aard en het minimumaantal controles dat moet worden uitgevoerd in de door het actieplan bestreken periode.
Amendement 205
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 2 – punt b bis (nieuw)
b bis)   het aantal ontvangen klachten van eindgebruikers, consumentenorganisaties of andere van marktdeelnemers of de media ontvangen informatie;
Amendement 206
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 3
3.  De aard van en het aantal geplande controles overeenkomstig lid 1, punt b), staan in verhouding tot de objectieve criteria die worden gebruikt om de prioriteiten in overeenstemming met lid 2 te identificeren.
3.  De aard van en het aantal geplande controles overeenkomstig lid 1, punt b), staan in verhouding tot de objectieve criteria die worden gebruikt om de prioriteiten in overeenstemming met lid 2 te identificeren. Voor productcategorieën die zijn aangemerkt als producten met een hoog risico van niet-conformiteit, gaan de markttoezichtautoriteiten ervan uit dat die controles fysieke en laboratoriumcontroles aan de hand van passende steekproeven omvatten.
Amendement 207
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  Voor het uitvoeren van markttoezicht in verband met deze verordening en de uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, zorgen de lidstaten ervoor dat hun markttoezichtautoriteiten over de noodzakelijke middelen beschikken, met inbegrip van voldoende financiële en andere middelen, zoals voldoende bevoegd personeel, expertise, procedures en andere regelingen voor de goede uitvoering van hun taken.
Amendement 208
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 5 – alinea 1
De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststelling waarin de producten of vereisten worden opgenomen die de lidstaten ten minste beschouwen als prioriteiten voor markttoezicht overeenkomstig lid 1, punt a).
De Commissie kan overeenkomstig artikel 66 gedelegeerde handelingen vaststellen ter aanvulling van deze verordening, waarin de producten of vereisten worden opgenomen die de lidstaten als prioriteiten voor markttoezicht overeenkomstig lid 1, punt a), aanmerken.
Amendement 209
Voorstel voor een verordening
Artikel 59 – lid 5 – alinea 2
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 67, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
Schrappen
Amendement 210
Voorstel voor een verordening
Artikel 60 – lid 1 – alinea 2 – punt d
d)  in voorkomend geval, de prioriteiten in de in artikel 59, lid 5, bedoelde uitvoeringshandelingen.
d)  in voorkomend geval, de prioriteiten in de in artikel 59, lid 5, bedoelde gedelegeerde handelingen.
Amendement 211
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 1
1.  Markttoezichtautoriteiten voeren in het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem informatie in over de aard en zwaarte van boetes die worden opgelegd met betrekking tot niet-naleving van deze verordening.
1.  Markttoezichtautoriteiten voeren in het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem informatie in over het aantal en de aard van de uitgevoerde controles, alsook de aard en zwaarte van boetes die worden opgelegd met betrekking tot niet-naleving van deze verordening.
Amendement 212
Voorstel voor een verordening
Artikel 61 – lid 3
3.  De Commissie publiceert het in lid 2 van dit artikel bedoelde verslag in het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem en maakt een samenvatting van het verslag openbaar.
3.  De Commissie publiceert het in lid 2 van dit artikel bedoelde verslag in het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem en maakt zowel een samenvatting van het verslag als het verslag zelf openbaar.
Amendement 213
Voorstel voor een verordening
Artikel 62 – lid 2 – alinea 1 – punt d bis (nieuw)
d bis)   raadpleegt de Commissie, in voorkomend geval, belanghebbenden en deskundigen.
Amendement 214
Voorstel voor een verordening
Artikel 63 – lid 1 – alinea 2
Indien de markttoezichtautoriteiten bij die beoordeling vaststellen dat het product niet voldoet aan de in de toepasselijke uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vastgelegde vereisten, eisen zij onverwijld dat de desbetreffende marktdeelnemer passende en evenredige corrigerende maatregelen treft, binnen een redelijke termijn die door de markttoezichtautoriteiten wordt voorgeschreven en die evenredig is met de aard van en, in voorkomend geval, de mate van niet-naleving, om een einde aan de niet-naleving te maken. De corrigerende maatregel die door de marktdeelnemer moet worden genomen kan de acties omvatten als bedoeld in artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1020.
Indien de markttoezichtautoriteiten bij die beoordeling vaststellen dat het product niet voldoet aan de in de toepasselijke uit hoofde van artikel 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen vastgelegde vereisten, eisen zij onverwijld dat de desbetreffende marktdeelnemer passende en evenredige corrigerende maatregelen treft, binnen een redelijke termijn die door de markttoezichtautoriteiten wordt voorgeschreven en die evenredig is met de aard van en, in voorkomend geval, de mate van niet-naleving, om een einde aan de niet-naleving te maken. De corrigerende maatregel die door de marktdeelnemer moet worden genomen kan als minimum de acties omvatten als bedoeld in artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1020.
Amendement 215
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 2
2.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 4, artikel 9, lid 1, tweede alinea, artikel 11, lid 4, artikel 20, lid 3, en artikel 61, lid 1, vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van zes jaar vanaf [één maand na de inwerkingtreding van deze handeling]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zes jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
2.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 4, artikel 9, lid 1, tweede alinea, artikel 11, lid 4, artikel 20, lid 3, en artikel 61, lid 1, vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf [de datum van inwerkingtreding van deze handeling]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
Amendement 216
Voorstel voor een verordening
Artikel 66 – lid 3
3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, artikel 9, lid 1, tweede alinea, artikel 11, lid 4, artikel 20, lid 3, en artikel 61, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 4, artikel 9, lid 1, tweede alinea, artikel 11, lid 4, artikel 20, lid 3, en artikel 60, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
Amendement 217
Voorstel voor een verordening
Artikel 68 – alinea 1
De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, rekening houdend met de mate van niet-naleving en de hoeveelheden non-conforme producten die in de Unie in de handel zijn gebracht. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [een jaar na de datum van toepassing van deze verordening] van deze bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.
De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [een jaar na de datum van toepassing van deze verordening] van deze bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen van die bepalingen mee.
Amendement 218
Voorstel voor een verordening
Artikel 68 – alinea 1 bis (nieuw)
Bij het bepalen van het type en de hoogte van de sancties die bij inbreuken moeten worden opgelegd, houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten terdege rekening met de volgende criteria:
a)   de aard, de ernst en de duur van de inbreuk, met inbegrip van de hoeveelheden non-conforme producten die in de Unie in de handel zijn gebracht;
b)   indien van toepassing, de opzettelijke of nalatige aard van de inbreuk;
c)   de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon, zoals blijkt uit bijvoorbeeld de totale omzet van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte rechtspersoon of het jaarinkomen van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon;
d)   de economische voordelen die door de verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon uit de inbreuk zijn gehaald, voor zover deze kunnen worden vastgesteld;
e)   de schade aan de gezondheid van de mens of het milieu als gevolg van de inbreuk, voor zover die kan worden vastgesteld;
f)   alle maatregelen die door de voor de inbreuk verantwoordelijke geachte natuurlijke of rechtspersoon worden genomen om de veroorzaakte schade te beperken of te herstellen;
g)   de mate waarin de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon zijn medewerking verleent aan de bevoegde autoriteit;
h)   eerdere inbreuken van de voor de inbreuk verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon;
i)   elke maatregel die erop gericht is administratieve controles te omzeilen of te belemmeren, en
j)   eventuele andere verzwarende of verzachtende factoren die van toepassing zijn op de omstandigheden van de zaak.
Amendement 219
Voorstel voor een verordening
Artikel 68 – alinea 1 ter (nieuw)
De lidstaten kunnen ten minste de volgende sancties opleggen in geval van inbreuken op deze verordening:
a)   geldboetes;
b)   inbeslagneming van inkomsten die de natuurlijke of rechtspersoon heeft verworven uit een transactie in verband met de inbreuk;
c)   uitsluiting van procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten.
Amendement 220
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – titel
Evaluatie
Monitoring en evaluatie
Amendement 221
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – lid -1 (nieuw)
-1.  De Commissie verzamelt relevante gegevens over producten en productgroepen waarvoor vereisten inzake ecologisch ontwerp gelden, met inbegrip van gegevens over hun levenscyclus en hun milieu-, koolstof- en materiële voetafdruk, teneinde een evaluatie te kunnen uitvoeren van de verbeteringen van de ecologische duurzaamheid van die producten. Op basis van deze gegevens publiceert de Commissie een jaarverslag.
De Commissie voert regelmatig, en ten minste om de 3 jaar na de vaststelling van vereisten inzake ecologisch ontwerp, een evaluatie van deze vereisten uit om na te gaan of er behoefte is aan mogelijke herzieningen.
Amendement 222
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 – alinea 1
De Commissie voert niet eerder dan [acht jaar na de datum van toepassing van deze verordening] een evaluatie van deze verordening uit, alsook van de bijdrage ervan aan de werking van de interne markt en de verbetering van de ecologische duurzaamheid van producten. De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een verslag in over de belangrijkste bevindingen. De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige gegevens voor het opstellen van dit verslag.
De Commissie voert niet [...] later dan [zes jaar na de datum van toepassing van deze verordening] en vervolgens om de zes jaar, een evaluatie van deze verordening uit, alsook van de bijdrage ervan aan de werking van de interne markt en de verbetering van de ecologische duurzaamheid van producten. De Commissie evalueert ook het gebruik van vrijstellingen voor ingevoerde tweedehandsproducten of productgroepen die zijn opgenomen in overeenkomstig artikel 4 van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Uiterlijk op [datum invoegen: 4 jaar na de datum van toepassing van deze verordening] gaat de Commissie na of sociale duurzaamheids- en zorgvuldigheidsvereisten dienen te worden opgenomen in het toepassingsgebied van deze verordening.
De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een verslag in over de belangrijkste bevindingen en maakt dit openbaar. De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige gegevens voor het opstellen van dit verslag.
Amendement 223
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 bis (nieuw)
Artikel 69 bis
Remedies in geval van gebrekkige naleving
1.  Wanneer een product de vereisten inzake ecologisch ontwerp niet naleeft, wordt dit product in de zin van artikel 5 van Richtlijn (EU) 2019/771 aangemerkt als non-conform met de verkoopovereenkomst en hebben consumenten onder de voorwaarden in artikel 13 van die richtlijn het recht op verhaal, los van het verstrijken van de in artikel 10 van die richtlijn vastgestelde termijnen. 
2.  Het in de handel brengen of te koop aanbieden van een product dat niet aan de vereisten inzake ecologisch ontwerp voldoet, wordt in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2005/29/EG als oneerlijke handelspraktijk beschouwd en geeft consumenten derhalve het recht op verhaal overeenkomstig artikel 11 bis van die richtlijn.
Amendement 224
Voorstel voor een verordening
Artikel 69 ter (nieuw)
Artikel 69 ter
Wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828
In bijlage I bij Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad1bis wordt punt 27 vervangen door:
“27) Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad... betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten en tot intrekking van Richtlijn 2009/125/EG.”
__________________
1bis Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PB L 409 van 4.12.2020, blz. 1).
Amendement 225
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – inleidende formule
De volgende parameters kunnen, waar van toepassing en zo nodig aangevuld met andere parameters, worden gebruikt als uitgangspunt voor het verbeteren van de in artikel 5, lid 1, vermelde productaspecten:
De volgende parameters worden, waar van toepassing en zo nodig aangevuld met andere parameters, afzonderlijk of samen gebruikt als uitgangspunt voor het verbeteren van de in artikel 5, lid 1, vermelde productaspecten:
Amendement 226
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt b
b)  gemak van reparatie en onderhoud, op grond van: kenmerken, beschikbaarheid en levertijd van reserveonderdelen, modulariteit, verenigbaarheid met gemakkelijk verkrijgbare reserveonderdelen, beschikbaarheid van reparatie- en onderhoudsinstructies, aantal gebruikte materialen en onderdelen, gebruik van standaardonderdelen, gebruik van coderingsnormen ter identificatie van onderdelen en materialen, aantal en complexiteit van de benodigde processen en gereedschappen, gemak waarmee niet-destructieve demontage en montage plaatvinden, voorwaarden voor toegang tot productgegevens, voorwaarden voor toegang tot of het gebruik van de benodigde hardware en software;
b)  gemak van reparatie en onderhoud, rekening houdend met de productveiligheid, op grond van: kenmerken, beschikbaarheid, levertijd en betaalbaarheid van reserveonderdelen, modulariteit, verenigbaarheid met gemakkelijk verkrijgbare gereedschappen en reserveonderdelen, beschikbaarheid van reparatie- en onderhoudsinstructies, aantal gebruikte materialen en onderdelen, gebruik van standaardonderdelen, gebruik van coderingsnormen ter identificatie van onderdelen en materialen, aantal en complexiteit van de benodigde processen en of er gespecialiseerde gereedschappen nodig zijn, gemak waarmee niet-destructieve demontage en montage plaatsvinden, voorwaarden voor toegang tot productgegevens, voorwaarden voor toegang tot of het gebruik van de benodigde hardware en software;
Amendement 227
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt d
d)  gemak waarmee recycling plaatsvindt en de kwaliteit ervan, op grond van: gebruik van gemakkelijk recyclebare materialen, veilige, gemakkelijke en niet-destructieve toegang tot recyclebare onderdelen en materialen of onderdelen en materialen die gevaarlijke stoffen bevatten, samenstelling en homogeniteit van materialen, mogelijkheid van sorteren op hoge zuiverheidsgraad, aantal gebruikte materialen en onderdelen, gebruik van standaardonderdelen, gebruik van coderingsnormen ter identificatie van onderdelen en materialen, aantal en complexiteit van de benodigde processen en gereedschappen, gemak waarmee niet-destructieve demontage en montage plaatvinden, voorwaarden voor toegang tot productgegevens, voorwaarden voor toegang tot of het gebruik van de benodigde hardware en software;
d)  gemak waarmee recycling plaatsvindt, de kwaliteit ervan en de economische haalbaarheid, op grond van: gebruik van gemakkelijk recyclebare materialen, veilige, gemakkelijke en niet-destructieve toegang tot recyclebare onderdelen en materialen of onderdelen en materialen die gevaarlijke stoffen bevatten en samenstelling en homogeniteit van materialen, mogelijkheid van sorteren op hoge zuiverheidsgraad, ontwerp met het oog op recycling, aantal gebruikte materialen en onderdelen, gebruik van standaardonderdelen, gebruik van coderingsnormen ter identificatie van onderdelen en materialen, aantal en complexiteit van de benodigde processen en gereedschappen, gemak waarmee niet-destructieve demontage en montage plaatvinden, voorwaarden voor toegang tot productgegevens, voorwaarden voor toegang tot of het gebruik van de benodigde hardware en software;
Amendement 228
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt e
e)  vermijding van technische oplossingen die schadelijk zijn voor het hergebruiken, upgraden, repareren, onderhouden, opknappen, produceren en recyclen van producten en onderdelen;
e)  vermijding van technische oplossingen die schadelijk zijn voor het hergebruiken, upgraden, repareren, onderhouden, opknappen, produceren en recyclen van producten en onderdelen, met inachtneming van de productveiligheid;
Amendement 229
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt e bis (nieuw)
e bis)  vermijding van vroegtijdige veroudering;
Amendement 230
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt f
f)  gebruik van stoffen, afzonderlijk, als componenten van stoffen of in mengsels, tijdens het productieproces van producten, of leidend tot hun aanwezigheid in producten, ook wanneer deze producten afval worden;
f)  gebruik van stoffen, en in het bijzonder het gebruik van zorgwekkende stoffen, afzonderlijk, als componenten van stoffen of in mengsels, tijdens het productieproces van producten, of leidend tot hun aanwezigheid in producten, ook wanneer deze producten afval worden;
Amendement 231
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt h bis (nieuw)
h bis)  gebruik van of gehalte aan hernieuwbare materialen van duurzame oorsprong;
Amendement 232
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt h ter (nieuw)
h ter)  gebruik van of gehalte aan kritieke grondstoffen;
Amendement 233
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt m bis (nieuw)
m bis)  de materiële voetafdruk van het product;
Amendement 234
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt n
n)  vrijkomen van microplastics;
n)  vrijkomen van microplastics en nanoplastics;
Amendement 235
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt p
p)  hoeveelheden geproduceerde afvalstoffen, met inbegrip van kunststofafval en verpakkingsafval en het gemak waarmee zij kunnen worden hergebruikt, en hoeveelheden geproduceerde gevaarlijke afvalstoffen;
p)  hoeveelheden geproduceerde afvalstoffen, met inbegrip van kunststofafval en verpakkingsafval en het gemak waarmee zij kunnen worden hergebruikt of gerecycled, en hoeveelheden geproduceerde gevaarlijke afvalstoffen;
Amendement 236
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt q
q)  gebruiksvoorwaarden.
q)  gebruiksvoorwaarden, met inbegrip van de milieueffecten en -voordelen tijdens het gebruik;
Amendement 237
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt q bis (nieuw)
q bis)  gevolgen voor de volksgezondheid;
Amendement 238
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt q ter (nieuw)
q ter)  veilige en duurzame aanvoer van grondstoffen.
Amendement 239
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – alinea 1 – inleidende formule
De prestatievereisten worden als volgt vastgesteld:
De prestatievereisten dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 5, lid 4, punt a), genoemde doelstellingen en nemen de resultaten van de relevante effectbeoordelingen in aanmerking. De prestatievereisten worden als volgt vastgesteld:
Amendement 240
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – alinea 1 – punt 1 – alinea 2
Door middel van de technische, economische en milieuanalyse zal ook worden vastgesteld welke van de op de markt beschikbare producten en technologieën voor de betreffende parameter de beste prestaties leveren.
Door middel van de technische, economische en milieuanalyse zal ook worden vastgesteld welke van de op de markt beschikbare producten en technologieën voor de betreffende parameter de beste prestaties leveren, evenals verwachte technologische verbeteringen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met bestaande sectorale routekaarten als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1119.
Amendement 241
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – alinea 1 – punt 1 – alinea 4
Op basis van deze analyse en rekening houdend met de economische en technische haalbaarheid, waaronder de beschikbaarheid van belangrijke hulpbronnen en technologieën alsook het potentieel voor verbetering, worden de niveaus van deze niet-kwantitatieve vereisten bepaald.
Op basis van deze analyse en rekening houdend met de negatieve effecten van het product op de menselijke gezondheid en het milieu gedurende de levenscyclus ervan, planetaire grenzen, de economische en technische haalbaarheid, waaronder de beschikbaarheid van belangrijke hulpbronnen en technologieën, alsook het potentieel voor verbetering, worden de niveaus van deze niet-kwantitatieve vereisten bepaald.
Amendement 242
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – alinea 1 – punt 8
8.  uitvoeringsdata en een eventuele gefaseerde of overgangsmaatregel of -periode, met inachtneming van eventuele consequenties voor kleine en middelgrote ondernemingen of voor specifieke productgroepen die in hoofdzaak door kleine en middelgrote ondernemingen worden vervaardigd;
8.  uitvoeringsdata en een eventuele gefaseerde of overgangsmaatregel of -periode, in het bijzonder rekening houdend met de behoeften van micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen of voor specifieke productgroepen die in hoofdzaak door micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen worden vervaardigd;
Amendement 243
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – alinea 1 – inleidende formule
De volgende niet-uitputtende lijst van indicatieve criteria kan worden gebruikt ter beoordeling van zelfreguleringsmaatregelen als een alternatief voor een uit hoofde van artikel 4 van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling:
De volgende niet-uitputtende lijst van indicatieve criteria wordt gebruikt ter beoordeling van zelfreguleringsmaatregelen als een alternatief voor een uit hoofde van artikel 4 van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handeling:
Amendement 244
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – alinea 1 – punt 2
Zelfreguleringsmaatregelen moeten verenigbaar zijn met de beleidsdoelstellingen van deze verordening en moeten aansluiten bij de economische en sociale dimensies van duurzame ontwikkeling. Voor zelfreguleringsmaatregelen is een geïntegreerde aanpak nodig voor de bescherming van de consument, gezondheid, levenskwaliteit en economische belangen.
Zelfreguleringsmaatregelen moeten verenigbaar zijn met de beleidsdoelstellingen van deze verordening en moeten aansluiten bij de economische en sociale dimensies van duurzame ontwikkeling. Voor zelfreguleringsmaatregelen is een geïntegreerde aanpak nodig voor de bescherming van het milieu, de consument, gezondheid, levenskwaliteit en economische belangen.
Amendement 245
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – alinea 1 – punt 4
De door de ondertekenaars in hun zelfreguleringsmaatregelen vastgestelde doelstellingen moeten op een duidelijke en ondubbelzinnige wijze, uitgaande van een vastomlijnd referentiekader, zijn geformuleerd. Indien de zelfreguleringsmaatregel een lange looptijd heeft, moeten er tussentijdse streefwaarden in worden opgenomen. Het moet mogelijk zijn op basis van duidelijke en betrouwbare indicatoren op betaalbare en geloofwaardige wijze na te gaan in hoeverre de doelstellingen en (tussentijdse) streefwaarden in acht worden genomen.
De door de ondertekenaars in hun zelfreguleringsmaatregelen vastgestelde doelstellingen moeten op een duidelijke, kwantificeerbare en ondubbelzinnige wijze, uitgaande van een vastomlijnd referentiekader, zijn geformuleerd. Indien de zelfreguleringsmaatregel een lange looptijd heeft, moeten er tussentijdse streefwaarden in worden opgenomen. Het moet mogelijk zijn op basis van duidelijke en betrouwbare indicatoren op betaalbare en geloofwaardige wijze na te gaan in hoeverre de doelstellingen en (tussentijdse) streefwaarden in acht worden genomen.
Amendement 246
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – alinea 1 – punt 5 – alinea 1
Ter wille van de transparantie moeten alle zelfreguleringsmaatregelen worden gepubliceerd, ook online en via andere elektronische middelen voor de verspreiding van informatie.
Ter wille van de transparantie moeten alle zelfreguleringsmaatregelen worden gepubliceerd, ook online op een openbaar toegankelijke website van de Commissie en via andere elektronische middelen voor de verspreiding van informatie.
Amendement 247
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – alinea 1 – punt 5 – alinea 2
Alle belanghebbenden — het bedrijfsleven, niet-gouvernementele organisaties op het gebied van het milieu en consumentenorganisaties — moeten de mogelijkheid krijgen om commentaar op een zelfreguleringsmaatregel te geven.
Alle belanghebbenden — lidstaten, het bedrijfsleven in de Unie en in derde landen, niet-gouvernementele organisaties op het gebied van het milieu en consumentenorganisaties — moeten de mogelijkheid krijgen om commentaar op een zelfreguleringsmaatregel te geven.
Amendement 248
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – alinea 1 – punt 6 – alinea 4
Indien een ondertekenaar zich niet aan de vereisten van de zelfreguleringsmaatregelen heeft gehouden, moet hij corrigerende maatregelen treffen.
Indien een ondertekenaar zich niet aan de vereisten van de zelfreguleringsmaatregelen houdt, moet hij corrigerende maatregelen treffen. De onafhankelijke inspecteur moet de andere ondertekenaars die aan de zelfreguleringsmaatregel deelnemen, in kennis stellen van een gebrekkige naleving door een ondertekenaar en van de corrigerende maatregelen die de ondertekenaar voornemens is te nemen. Indien de ondertekenaar niet binnen drie maanden voldoende corrigerende maatregelen heeft genomen, moet hij van de zelfreguleringsmaatregel worden uitgesloten.

(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0218/2023).


Aan het Europees Geneesmiddelenbureau te betalen vergoedingen en heffingen
PDF 204kWORD 62k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 12 juli 2023 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aan het Europees Geneesmiddelenbureau te betalen vergoedingen en heffingen, tot wijziging van Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 297/95 van de Raad en Verordening (EU) 658/2014 van het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0721 – C9-0426/2022 – 2022/0417(COD))(1)
P9_TA(2023)0273A9-0224/2023

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
(1)  Het Europees Geneesmiddelenbureau (het “Bureau”) speelt een sleutelrol bij het ervoor zorgen dat alleen veilige, hoogwaardige en werkzame geneesmiddelen in de Unie in de handel worden gebracht, en draagt aldus bij tot de goede werking van de interne markt en waarborgt aldus een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier. Om die reden moet ervoor worden gezorgd dat het Bureau over voldoende middelen beschikt om zijn activiteiten te financieren, waaronder middelen die afkomstig zijn uit vergoedingen.
(1)  Het Europees Geneesmiddelenbureau (het “Bureau”) speelt een sleutelrol bij het ervoor zorgen dat alleen veilige, hoogwaardige en werkzame geneesmiddelen in de Unie in de handel worden gebracht, en draagt aldus bij tot de goede werking van de interne markt en waarborgt aldus een hoog niveau van deskundigheid en bescherming van de gezondheid van mens en dier. Om die reden moet ervoor worden gezorgd dat het Bureau over voldoende middelen beschikt voor het aantrekken en behouden van de deskundigheid die het nodig heeft om zijn taken uit te voeren en zijn activiteiten te financieren, waaronder middelen die afkomstig zijn uit vergoedingen.
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
(3)  De aan het Bureau te betalen vergoedingen moeten in verhouding staan tot de werkzaamheden die worden verricht in verband met het verkrijgen en het handhaven van een vergunning van de Unie, en moeten gebaseerd zijn op een evaluatie van de ramingen en prognoses van het Bureau betreffende de werklast en de daarmee samenhangende kosten voor die werkzaamheden, alsmede op een evaluatie van de kosten van de diensten die aan het Bureau worden verleend door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de regulering van geneesmiddelen en die door de wetenschappelijke comités van het Bureau als rapporteur en, in voorkomend geval, als corapporteur, zijn aangesteld.
(3)  De aan het Bureau te betalen vergoedingen moeten in verhouding staan tot de werkzaamheden die worden verricht in verband met het verkrijgen en het handhaven van een vergunning van de Unie, en moeten gebaseerd zijn op een transparante evaluatie van de ramingen en prognoses van het Bureau betreffende de werklast en de daarmee samenhangende kosten voor die werkzaamheden, alsmede op een evaluatie van de kosten van de diensten die aan het Bureau worden verleend door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de regulering van geneesmiddelen en die door de wetenschappelijke comités van het Bureau als rapporteur en, in voorkomend geval, als corapporteur, zijn aangesteld. Bij de vergoedingen en de vergoedingenstructuur moet rekening worden gehouden met eventuele wijzigingen in het regelgevingskader van de Unie inzake geneesmiddelen. Er moet worden voorzien in toereikende financiering voor die kritieke openbare infrastructuur om de deskundigheid ervan op te voeren en de bestendigheid ervan te waarborgen via passende financiering.
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis)   In de nasleep van de COVID-19-pandemie en vanwege het toegenomen aantal gezondheidsgerelateerde initiatieven op Unieniveau, wordt het Bureau geconfronteerd met een voortdurend toenemende werkbelasting, waardoor de begrotingsbehoeften stijgen, onder meer voor personeel. Voor deze extra werkzaamheden, die onder meer het gevolg zijn van de vaststelling van Verordening (EU) 2022/123 van het Europees Parlement en de Raad1bis en de totstandbrenging van een Europese ruimte voor gezondheidsgegevens, moeten toereikende financiële middelen beschikbaar worden gesteld uit het meerjarig financieel kader.
_________________
1bis Verordening (EU) 2022/123 van het Europees Parlement en de Raad van 25 januari 2022 betreffende een grotere rol van het Europees Geneesmiddelenbureau inzake crisisparaatheid en -beheersing op het gebied van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (PB L 20 van 31.1.2022, blz. 1).
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 ter (nieuw)
(4 ter)   Hoewel de financiering van het Bureau grotendeels uit particuliere bronnen afkomstig is, is het Bureau een overheidsinstantie en is het uiterst belangrijk dat zijn integriteit en onafhankelijkheid gewaarborgd worden, om het vertrouwen van het publiek in het wet- en regelgevingskader inzake geneesmiddelen in de EU te waarborgen. Aan het Bureau moeten dus voldoende middelen worden toegewezen, zodat het aan zijn verplichtingen en aan de eisen inzake transparantie kan voldoen.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 4 quater (nieuw)
(4 quater)   De aan het Bureau te betalen vergoedingen moeten de complexe evaluaties weerspiegelen die nodig zijn voor het verkrijgen en handhaven van een vergunning van de Unie. Het is passend om rekening te houden met de bijdragen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de door hen te maken kosten. Het is met name passend rekening te houden met de synergieën die door multinationale beoordelingsteams tot stand worden gebracht en de gezamenlijke inspanningen van die multinationale teams te ondersteunen. De Commissie en het Bureau moeten derhalve de ontwikkeling van multinationale beoordelingsteams volgen met het oog op het bepalen van wijzigingen die nodig zijn in de honorariastructuur met betrekking tot de lidstaten.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
(5)  De vergoedingen en heffingen moeten de kosten van de wettelijke diensten en activiteiten van het Bureau dekken die niet reeds gedekt worden door de bijdragen aan zijn inkomsten uit andere bronnen. Bij de vaststelling van de vergoedingen en heffingen moet rekening worden gehouden met alle relevante Uniewetgeving betreffende de activiteiten en vergoedingen van het Bureau, waaronder Verordening (EG) nr. 726/2004, Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad21, Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad22, Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad23, Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad24, Verordening (EG) nr. 2049/2005 van de Commissie25, Verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie26, Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad27, Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad28, Verordening (EU) 2018/782 van de Commissie29, Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1281 van de Commissie30, en Verordening (EG) nr. 2141/96 van de Commissie31.
(5)  De vergoedingen en heffingen moeten de kosten van de wettelijke diensten en activiteiten van het Bureau dekken die niet reeds gedekt worden door de bijdragen aan zijn inkomsten uit andere bronnen. Bij de vaststelling van de vergoedingen en heffingen moet rekening worden gehouden met alle relevante Uniewetgeving betreffende de activiteiten en vergoedingen van het Bureau, waaronder Verordening (EG) nr. 726/2004, Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad21, Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad22, Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad23, Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad24, Verordening (EG) nr. 2049/2005 van de Commissie25, Verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie26, Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad27, Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad28, Verordening (EU) 2022/123, Verordening (EU) 2018/782 van de Commissie29, Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1281 van de Commissie30, en Verordening (EG) nr. 2141/96 van de Commissie31.
_________________
_________________
21 Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).
21 Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).
22 Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1768/92, Richtlijn 2001/20/EG, Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 1).
22 Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1768/92, Richtlijn 2001/20/EG, Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 1).
23 Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1).
23 Verordening (EG) nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999 inzake weesgeneesmiddelen (PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1).
24 Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121).
24 Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121).
25 Verordening (EG) nr. 2049/2005 van de Commissie van 15 december 2005 tot vaststelling, krachtens Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad, van voorschriften betreffende de betaling van vergoedingen aan, en het verkrijgen van administratieve bijstand van, het Europese Geneesmiddelenbureau door micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 329 van 16.12.2005, blz. 4).
25 Verordening (EG) nr. 2049/2005 van de Commissie van 15 december 2005 tot vaststelling, krachtens Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad, van voorschriften betreffende de betaling van vergoedingen aan, en het verkrijgen van administratieve bijstand van, het Europese Geneesmiddelenbureau door micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 329 van 16.12.2005, blz. 4).
26 Verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie van 24 november 2008 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 334 van 12.12.2008, blz. 7).
26 Verordening (EG) nr. 1234/2008 van de Commissie van 24 november 2008 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van vergunningen voor het in de handel brengen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PB L 334 van 12.12.2008, blz. 7).
27 Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).
27 Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).
28 Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
28 Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 152 van 16.6.2009, blz. 11).
29 Verordening (EU) 2018/782 van de Commissie van 29 mei 2018 tot vaststelling van de methodologische beginselen voor de risicobeoordeling en aanbevelingen inzake risicomanagement als bedoeld in Verordening (EG) nr. 470/2009 (PB L 132 van 30.5.2018, blz. 5).
29 Verordening (EU) 2018/782 van de Commissie van 29 mei 2018 tot vaststelling van de methodologische beginselen voor de risicobeoordeling en aanbevelingen inzake risicomanagement als bedoeld in Verordening (EG) nr. 470/2009 (PB L 132 van 30.5.2018, blz. 5).
30 Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1281 van de Commissie van 2 augustus 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad inzake goede bewakingspraktijken voor diergeneesmiddelen, alsook inzake de vorm en de inhoud van het basisdossier diergeneesmiddelenbewakingssysteem en de samenvatting daarvan (PB L 279 van 3.8.2021, blz. 15).
30 Uitvoeringsverordening (EU) 2021/1281 van de Commissie van 2 augustus 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad inzake goede bewakingspraktijken voor diergeneesmiddelen, alsook inzake de vorm en de inhoud van het basisdossier diergeneesmiddelenbewakingssysteem en de samenvatting daarvan (PB L 279 van 3.8.2021, blz. 15).
31 Verordening (EG) nr. 2141/96 van de Commissie van 7 november 1996 betreffende de behandeling van een verzoek om overdracht van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad valt (PB L 286 van 8.11.1996, blz. 6).
31 Verordening (EG) nr. 2141/96 van de Commissie van 7 november 1996 betreffende de behandeling van een verzoek om overdracht van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad valt (PB L 286 van 8.11.1996, blz. 6).
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
(7)  Overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Commissie van 19 juli 2012 over gedecentraliseerde agentschappen moeten voor organen waarvan de inkomsten naast de bijdrage van de Unie bestaan uit vergoedingen en heffingen, de vergoedingen op een zodanig niveau worden vastgesteld dat tekorten of significante overschotten worden voorkomen, en moeten zij worden herzien wanneer dat niet het geval is. Om die reden moet een kostenbewakingssysteem worden ingevoerd. Dit bewakingssysteem moet tot doel hebben significante veranderingen in de kosten van het Bureau op te sporen die, rekening houdend met de bijdrage van de Unie en andere inkomsten anders dan vergoedingen, een wijziging van de krachtens deze verordening vastgestelde vergoedingen, heffingen of honoraria noodzakelijk zouden kunnen maken. Dat bewakingssysteem moet tevens in staat zijn om, op basis van objectieve en verifieerbare informatie, significante veranderingen op te sporen in de kosten van de diensten die aan het Bureau worden verleend door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die optreden als rapporteur en, in voorkomend geval, corapporteur, alsmede door deskundigen die door het Bureau zijn ingehuurd voor de procedures van de deskundigenpanels inzake medische hulpmiddelen. Kosteninformatie met betrekking tot deze diensten die door het Bureau worden betaald, moet controleerbaar zijn overeenkomstig artikel 257 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad32.
(7)  Overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad van de EU en de Commissie van 19 juli 2012 over gedecentraliseerde agentschappen moeten voor organen waarvan de inkomsten naast de bijdrage van de Unie bestaan uit vergoedingen en heffingen, de vergoedingen op een zodanig niveau worden vastgesteld dat tekorten of significante overschotten worden voorkomen, en moeten zij worden herzien wanneer dat niet het geval is. Om die reden moet een transparant kostenbewakingssysteem worden ingevoerd. Dit bewakingssysteem moet tot doel hebben significante veranderingen in de kosten van het Bureau op te sporen die, rekening houdend met de bijdrage van de Unie en andere inkomsten anders dan vergoedingen, een wijziging van de krachtens deze verordening vastgestelde vergoedingen, heffingen of honoraria noodzakelijk zouden kunnen maken. Dat bewakingssysteem moet tevens in staat zijn om, op basis van objectieve en verifieerbare informatie, significante veranderingen op te sporen in de kosten van de diensten die aan het Bureau worden verleend door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, die optreden als rapporteur en, in voorkomend geval, corapporteur, alsmede door deskundigen die door het Bureau zijn ingehuurd voor de procedures van de deskundigenpanels inzake medische hulpmiddelen. Kosteninformatie met betrekking tot deze diensten die door het Bureau worden betaald, moet controleerbaar zijn overeenkomstig artikel 257 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad32.
_________________
_________________
32 Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
32 Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 15
(15)  In overeenstemming met het beleid van de Unie is het passend te voorzien in verlagingen van de vergoedingen ter ondersteuning van specifieke sectoren en aanvragers of houders van vergunningen voor het in de handel brengen, zoals micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), of om tegemoet te komen aan specifieke omstandigheden, zoals geneesmiddelen die beantwoorden aan erkende prioriteiten op het gebied van volksgezondheid of diergezondheid of diergeneesmiddelen die bestemd zijn voor een beperkte markt en die zijn toegelaten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2019/6.
(15)  In overeenstemming met het beleid van de Unie is het passend te voorzien in verlagingen van de vergoedingen ter ondersteuning van specifieke sectoren en aanvragers of houders van vergunningen voor het in de handel brengen, zoals micro‑, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), non-profitorganisaties en de academische sector, of om tegemoet te komen aan specifieke omstandigheden, zoals geneesmiddelen die beantwoorden aan erkende prioriteiten op het gebied van volksgezondheid of diergezondheid of diergeneesmiddelen die bestemd zijn voor een beperkte markt en die zijn toegelaten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2019/6.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
(17)  De raad van bestuur van het Bureau moet het mandaat krijgen om verdere verlagingen van vergoedingen toe te kennen om gerechtvaardigde redenen van bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid. Een gunstig advies van de Commissie zou verplicht moeten zijn voordat verdere verlagingen van vergoedingen worden toegekend, teneinde te zorgen voor overeenstemming met het Unierecht en met het algemene beleid van de Unie. Bovendien moet de uitvoerend directeur van het Bureau in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen, om dwingende redenen op het gebied van de volksgezondheid of de diergezondheid, bepaalde soorten vergoedingen kunnen verlagen op basis van een kritisch onderzoek van dat specifieke geval.
(17)  De raad van bestuur van het Bureau moet het mandaat krijgen om verdere verlagingen van vergoedingen toe te kennen om naar behoren gemotiveerde redenen van bescherming van de volksgezondheid en de diergezondheid. Een gunstig advies van de Commissie zou verplicht moeten zijn voordat verdere verlagingen van vergoedingen worden toegekend, teneinde te zorgen voor overeenstemming met het Unierecht en met het algemene beleid van de Unie. Met het oog op de transparantie moet het Bureau informatie over de besluiten tot verdere verlaging van de vergoedingen bekendmaken op zijn website, waaronder informatie over de ontvangers en de redenen voor het besluit tot verdere verlaging van de vergoedingen. Bovendien moet de uitvoerend directeur van het Bureau in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen, om dwingende redenen op het gebied van de volksgezondheid of de diergezondheid, bepaalde soorten vergoedingen kunnen verlagen op basis van een kritisch onderzoek van dat specifieke geval. Het Bureau moet ervoor zorgen dat dergelijke besluiten van de uitvoerend directeur op de website van het Bureau worden bekendgemaakt, waarbij de redenen voor die besluiten moeten worden vermeld. 
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
(18)  Met het oog op flexibiliteit, met name om zich aan te kunnen passen aan wetenschappelijke ontwikkelingen, moet de raad van bestuur van het Bureau op een naar behoren gemotiveerd voorstel van de uitvoerend directeur uitvoeringsregelingen kunnen vaststellen om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken. De raad van bestuur moet met name binnen vastgestelde marges vervaldata en termijnen voor betaling, betalingsmethoden, tijdschema’s, gedetailleerde classificaties, lijsten van aanvullende verlagingen van vergoedingen en gedetailleerde bedragen kunnen vaststellen. Een gunstig advies van de Commissie is vereist voordat het voorstel ter vaststelling aan de raad van bestuur kan worden voorgelegd, zodat het in overeenstemming is met het Unierecht en met het algemene beleid van de Unie.
(18)  Met het oog op flexibiliteit, met name om zich aan te kunnen passen aan wetenschappelijke ontwikkelingen en om te kunnen inspelen op onvoorziene omstandigheden en medische behoeften, moet de raad van bestuur van het Bureau op een naar behoren gemotiveerd voorstel van de uitvoerend directeur uitvoeringsregelingen kunnen vaststellen om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken. De raad van bestuur moet met name binnen vastgestelde marges vervaldata en termijnen voor betaling, betalingsmethoden, tijdschema’s, gedetailleerde classificaties, lijsten van aanvullende verlagingen van vergoedingen en gedetailleerde bedragen kunnen vaststellen. Een gunstig advies van de Commissie is vereist voordat het voorstel ter vaststelling aan de raad van bestuur kan worden voorgelegd, zodat het in overeenstemming is met het Unierecht en met het algemene beleid van de Unie.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 19
(19)  De rapporteurs en corapporteurs en alle anderen die voor de toepassing van deze verordening een als gelijkwaardig beschouwde functie vervullen bij wetenschappelijke adviezen en inspecties, steunen voor hun beoordelingen op de wetenschappelijke evaluaties en middelen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, terwijl het Bureau verantwoordelijk is voor de coördinatie van de bestaande wetenschappelijke middelen die de lidstaten ter beschikking stellen, overeenkomstig artikel 55 van Verordening (EG) nr. 726/2004. In het licht daarvan, en om te zorgen voor passende middelen voor de wetenschappelijke beoordelingen in verband met de op het niveau van de Unie uitgevoerde procedures, moet het Bureau de honoraria betalen voor de wetenschappelijke beoordelingsdiensten die worden geleverd door de rapporteurs en corapporteurs die door de lidstaten zijn aangewezen als leden van de wetenschappelijke comités van het Bureau, of, in voorkomend geval, door de rapporteurs en corapporteurs in de in artikel 27 van Richtlijn 2001/83/EG bedoelde coördinatiegroep. Het bedrag van de honoraria voor de door deze rapporteurs en corapporteurs verleende diensten moet gebaseerd zijn op ramingen van de werklast en moet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van de door het Bureau in rekening gebrachte vergoedingen.
(19)  De rapporteurs en corapporteurs en alle anderen die voor de toepassing van deze verordening een als gelijkwaardig beschouwde functie vervullen bij wetenschappelijke adviezen en inspecties, steunen voor hun beoordelingen op de wetenschappelijke evaluaties en middelen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, terwijl het Bureau verantwoordelijk is voor de coördinatie van de bestaande wetenschappelijke middelen die de lidstaten ter beschikking stellen, overeenkomstig artikel 55 van Verordening (EG) nr. 726/2004. In het licht daarvan, en om te zorgen voor passende middelen voor de wetenschappelijke beoordelingen in verband met de op het niveau van de Unie uitgevoerde procedures, moet het Bureau de honoraria betalen voor de wetenschappelijke beoordelingsdiensten die worden geleverd door de rapporteurs en corapporteurs die door de lidstaten zijn aangewezen als leden van de wetenschappelijke comités van het Bureau, of, in voorkomend geval, door de rapporteurs en corapporteurs in de in artikel 27 van Richtlijn 2001/83/EG bedoelde coördinatiegroep. Het bedrag van de honoraria voor de door deze rapporteurs en corapporteurs verleende diensten moet gebaseerd zijn op ramingen van de werklast en moet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van de door het Bureau in rekening gebrachte vergoedingen. Op grond van een specifiek algemeen belang voor zowel de Unie als de lidstaten, moeten de honoraria voor de rapporteurs en de corapporteurs, wanneer de vergoedingen door het Bureau volledig worden kwijtgescholden, met 50 % of 100 % worden verlaagd, overeenkomstig bijlage V.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 26 bis (nieuw)
(26 bis)   De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de nationale bevoegde autoriteiten te voorzien van personele middelen en andere middelen die nodig zijn om de relevante activiteiten in verband met de overeenkomstig deze verordening geheven vergoedingen en heffingen uit te voeren. Elke herziening van de vergoedingen en heffingen overeenkomstig artikel 11 moet ook in aanmerking worden genomen.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 26 ter (nieuw)
(26 ter)   Bij de berekening van de bedragen van de vergoedingen, heffingen en honoraria wordt rekening gehouden met het inflatiepercentage, gemeten aan de hand van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen dat Eurostat overeenkomstig Verordening (EU) 2016/792 van het Europees Parlement en de Raad heeft gepubliceerd tot de datum van goedkeuring van het voorstel voor deze verordening. Het inflatiepercentage was hoog toen het voorstel voor deze verordening werd ingediend, blijft volgens de metingen in 2023 hoog en zal volgens de prognoses van de Europese Centrale Bank ook in 2024 hoog blijven. De betreffende bedragen moeten worden geactualiseerd om ervoor te zorgen dat de verschuldigde vergoedingen, heffingen en honoraria vóór de datum van toepassing van deze verordening aan de inflatie worden aangepast. De Commissie moet dus een gedelegeerde handeling vaststellen om de desbetreffende bijlagen bij deze verordening te wijzigen op basis van het inflatiepercentage dat vier maanden vóór de datum van toepassing van deze verordening is bekendgemaakt.
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw)
5 bis)   “academische instellingen” of “de academische sector”: publieke of particuliere instellingen voor hoger onderwijs die academische graden toekennen, publieke of particuliere onderzoeksorganisaties zonder winstoogmerk die het doen van onderzoek als belangrijkste taak hebben, en internationale Europese belangenorganisaties;
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 5 ter (nieuw)
5 ter)   “non-profitorganisatie” of een “juridische entiteit zonder winstoogmerk”: een juridische entiteit die op grond van haar rechtsvorm geen winstoogmerk heeft of een wettelijke of statutaire verplichting heeft geen winsten uit te keren aan haar aandeelhouders of afzonderlijke leden;
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 5 quater (nieuw)
5 quater)   “internationale Europese belangenorganisatie”: een internationale organisatie waarvan het merendeel van de leden lidstaten of geassocieerde landen zijn, en waarvan het hoofddoel de bevordering van de wetenschappelijke en technologische samenwerking in Europa is;
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – alinea 1 – punt 6
(6)  “noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid”: een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, zoals erkend door de Commissie overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad40.
(6)  “noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid”: een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, zoals erkend door de Commissie overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2022/2371 van het Europees Parlement en de Raad40.
_________________
_________________
40 Besluit nr. 1082/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 over ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid en houdende intrekking van Beschikking nr. 2119/98/EG (PB L 293 van 5.11.2013, blz. 1).
40 Verordening (EU) 2022/2371 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2022 inzake ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen en tot intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU (PB L 314 van 6.12.2022, blz. 26).
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 2
2.  Tenzij in deze verordening anders is bepaald, worden de honoraria die overeenkomstig deze verordening aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verschuldigd zijn, niet verlaagd wanneer er verlagingen van vergoedingen van toepassing zijn.
2.  Tenzij in deze verordening anders is bepaald, worden de honoraria die overeenkomstig deze verordening aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verschuldigd zijn, niet verlaagd wanneer er niet-volledige verlagingen van vergoedingen van toepassing zijn. Wanneer vergoedingen echter worden kwijtgescholden, worden de honoraria verlaagd zoals bepaald in bijlage V, tenzij in deze verordening anders is bepaald.
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 4
4.  Op een naar behoren gemotiveerd voorstel van de uitvoerend directeur van het Bureau, met name ter bescherming van de volksgezondheid of de diergezondheid of ter ondersteuning van specifieke soorten geneesmiddelen of aanvragers die om naar behoren gemotiveerde redenen zijn geselecteerd, kan de raad van bestuur van het Bureau, na een gunstig advies van de Commissie, een volledige of gedeeltelijke verlaging van de toepasselijke bedragen toestaan, overeenkomstig artikel 8.
4.  Op een naar behoren gemotiveerd voorstel van de uitvoerend directeur van het Bureau, met name ter bescherming van de volksgezondheid of de diergezondheid of ter ondersteuning van specifieke soorten geneesmiddelen of soorten aanvragers die om naar behoren gemotiveerde redenen zijn geselecteerd, kan de raad van bestuur van het Bureau, na een gunstig advies van de Commissie, een volledige of gedeeltelijke verlaging van de toepasselijke bedragen toestaan, overeenkomstig artikel 8. Het Bureau maakt de informatie over deze verlagingen bekend op zijn website, met vermelding van de redenen ervoor.
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 6 – lid 5
5.  In uitzonderlijke omstandigheden en om dwingende redenen op het gebied van de volksgezondheid of de diergezondheid kan de uitvoerend directeur van het Bureau per geval een volledige of gedeeltelijke verlagingen van de in de bijlagen I, II, III en IV vermelde vergoedingen toestaan, met uitzondering van de vergoedingen in de punten 6, 15 en 16 van bijlage I, de punten 7 en 10 van bijlage II, en punt 3 van bijlage III. Elk krachtens dit artikel genomen besluit wordt met redenen omkleed.
5.  In uitzonderlijke omstandigheden en om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen op het gebied van de volksgezondheid of de diergezondheid kan de uitvoerend directeur van het Bureau per geval een volledige of gedeeltelijke verlagingen van de in de bijlagen I, II, III en IV vermelde vergoedingen toestaan, met uitzondering van de vergoedingen in de punten 6, 15 en 16 van bijlage I, de punten 7 en 10 van bijlage II, en punt 3 van bijlage III. Elk krachtens dit artikel genomen besluit wordt met redenen omkleed. Het Bureau maakt informatie over dergelijke besluiten van zijn uitvoerend directeur, met inbegrip van de redenen voor de verlaging, bekend op de website van het Bureau.
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 1
1.  De in de bijlagen vastgestelde bedragen worden bekendgemaakt op de website van het Bureau.
1.  De in de bijlagen vastgestelde bedragen worden bekendgemaakt op de website van het Bureau en worden geactualiseerd om rekening te houden met wijzigingen.
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 2
2.  Het Bureau bewaakt zijn kosten en de uitvoerend directeur van het Bureau verstrekt als onderdeel van het jaarlijkse activiteitenverslag aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer gedetailleerde en onderbouwde informatie over de kosten die moeten worden gedekt door de vergoedingen en heffingen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Die informatie bevat de prestatie-informatie zoals vermeld in bijlage VI en een uitsplitsing van de kosten voor het vorige kalenderjaar en een prognose voor het volgende kalenderjaar. Het Bureau maakt ook een overzicht van deze informatie bekend in zijn jaarverslag.
2.  Het Bureau bewaakt zijn kosten en de uitvoerend directeur van het Bureau verstrekt als onderdeel van het jaarlijkse activiteitenverslag aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer onverwijld gedetailleerde en onderbouwde informatie over de kosten die moeten worden gedekt door de vergoedingen en heffingen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Die informatie bevat de prestatie-informatie zoals vermeld in bijlage VI en andere relevante informatie, met name over praktische aspecten van de uitvoering van activiteiten waarvoor het Bureau vergoedingen of heffingen in rekening brengt, en een uitsplitsing van de kosten voor het vorige kalenderjaar en een prognose voor het volgende kalenderjaar. Het Bureau maakt ook onverwijld een overzicht van deze informatie bekend in zijn jaarverslag.
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.   Alle ontvangen vergoedingen, waaronder vergoedingen die zijn verlaagd of kwijtgescholden, alsook vergoedingen die verschuldigd zijn maar nog niet door het Bureau zijn ontvangen, worden op de website van het Bureau bekendgemaakt en in het jaarverslag van het Bureau vermeld.
In het jaarverslag van het Bureau wordt tevens een gedetailleerd overzicht opgenomen van alle aan nationale autoriteiten voor hun werkzaamheden betaalde bedragen voor honoraria.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 5
5.  De Commissie monitort het inflatiepercentage, zoals gemeten op basis van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen dat door Eurostat wordt bekendgemaakt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/792, met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde bedragen van de vergoedingen, heffingen en honoraria. Deze monitoring vindt niet eerder plaats dan [PB: gelieve de datum één jaar na de datum van toepassing van deze verordening in te voegen], en vervolgens jaarlijks. Elke aanpassing aan de inflatie van de overeenkomstig deze verordening vastgestelde vergoedingen, heffingen en honoraria wordt ten vroegste van toepassing op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de monitoring plaatsvond.
5.  De Commissie monitort het inflatiepercentage, zoals gemeten op basis van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen dat door Eurostat wordt bekendgemaakt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/792, met betrekking tot de in de bijlage bij deze verordening vastgestelde bedragen van de vergoedingen, heffingen en honoraria. Deze monitoring vindt niet eerder plaats dan [PB: gelieve de datum één jaar na de datum van toepassing van deze verordening in te voegen], en vervolgens jaarlijks. Op basis van deze monitoring stelt de Commissie een verslag op, dat zij indient bij het Europees Parlement en de Raad. Elke aanpassing aan de inflatie alsook elke aanpassing naar aanleiding van het in artikel 10, lid 2, bedoelde jaarlijkse activiteitenverslag, van de overeenkomstig deze verordening vastgestelde vergoedingen, heffingen en honoraria wordt ten vroegste van toepassing op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de monitoring plaatsvond.
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 6 – inleidende formule
6.  Ten vroegste op [PB: gelieve de datum drie jaar na de datum van toepassing in te voegen] en vervolgens om de drie jaar kan de uitvoerend directeur van het Bureau, indien dit relevant wordt geacht in het licht van artikel 11, lid 2, en na raadpleging van de raad van bestuur van het Bureau, bij de Commissie een speciaal verslag indienen waarin op objectieve, op feiten gebaseerde en voldoende gedetailleerde wijze gemotiveerde aanbevelingen worden gedaan om:
6.  Ten vroegste op [PB: gelieve de datum drie jaar na de datum van toepassing in te voegen] en vervolgens om de drie jaar dient de uitvoerend directeur van het Bureau, indien dit relevant wordt geacht in het licht van artikel 11, lid 2, en na raadpleging van de raad van bestuur van het Bureau, bij de Commissie een speciaal verslag in. Het Bureau publiceert het speciaal verslag onverwijld, met daarin de volgende op objectieve wijze vastgestelde, onderbouwde, op feiten gebaseerde en voldoende gedetailleerde aanbevelingen om:
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 6 – punt a bis (nieuw)
a bis)   een vergoeding, heffing of honorarium aan te passen of een nieuw(e) vergoeding, heffing of honorarium in te voeren naar aanleiding van een wijziging in de statutaire taken van het Bureau die leidt tot een aanzienlijke wijziging in de kosten;
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 6 – alinea 1 bis (nieuw)
Het speciaal verslag wordt ter informatie voorgelegd aan het Europees Parlement en aan de Raad.
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 6 bis (nieuw)
6 bis.   Om op efficiënte en doeltreffende wijze conclusies te kunnen trekken, organiseert het Bureau in het kader van de opstelling van het verslag raadplegingen met belanghebbenden, om input te krijgen met betrekking tot de structuur en de hoogte van de vergoedingen, heffingen en honoraria, met inbegrip van redenen voor eventuele wijzigingen daarvan.
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 6 ter (nieuw)
6 ter.   Het speciaal verslag wordt onverwijld bekendgemaakt op de website van het Bureau. Het speciaal verslag bevat informatie over de belanghebbenden die in het kader van de opstelling van het verslag zijn geraadpleegd.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 8
8.  De Commissie kan verzoeken om verduidelijking of verdere onderbouwing van het verslag en de aanbevelingen, indien zij dit nodig acht. Na een dergelijk verzoek verstrekt het Bureau de Commissie onverwijld een geactualiseerde versie van het verslag, waarin alle opmerkingen en vragen van de Commissie zijn verwerkt.
8.  De Commissie, het Europees Parlement of de Raad kan verzoeken om verduidelijking of verdere onderbouwing van het verslag en de aanbevelingen, indien zij dit nodig acht. Na een dergelijk verzoek verstrekt het Bureau de Commissie, het Europees Parlement en de Raad onverwijld een geactualiseerde versie van het verslag, waarin alle opmerkingen en vragen van de respectieve instelling zijn verwerkt.
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 9 – inleidende formule
9.  De in lid 6 bedoelde verslagperiode kan in elk van de volgende situaties worden verkort:
9.  De termijn voor de opstelling van het eerste speciaal verslag en de in lid 6 bedoelde verslagperiode kunnen in elk van de volgende situaties worden verkort:
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid -1 (nieuw)
-1.   Uiterlijk op ... [vier maanden voor de datum waarop deze verordening van toepassing wordt] stelt de Commissie, onverminderd artikel 10, lid 5, overeenkomstig artikel 13 een gedelegeerde handeling vast tot wijziging van de bijlagen I, II, III en IV, teneinde de daarin vastgestelde bedragen aan te passen aan het inflatiepercentage dat vier maanden voor ... [de datum waarop deze verordening van toepassing wordt] wordt gepubliceerd. 
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – punt c
c)   een wijziging van de wettelijke taken van het Bureau die leidt tot een significante wijziging in de kosten;
Schrappen
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1 – punt e
e)   ontvangst van andere relevante informatie, met name over praktische aspecten van de uitvoering van activiteiten waarvoor het Bureau vergoedingen of heffingen in rekening brengt.
Schrappen
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2 –alinea 1 bis (nieuw)
In afwijking van de eerste alinea kan de Commissie rekening houden met andere factoren die een aanzienlijke impact kunnen hebben op de begroting van het Bureau, met inbegrip van, maar niet beperkt tot zijn werklast en potentiële risico’s in verband met schommelingen in de inkomsten uit vergoedingen. Het niveau van de vergoedingen wordt zodanig vastgesteld dat gewaarborgd wordt dat de inkomsten uit vergoedingen samen met andere inkomstenbronnen van het Bureau voldoende zijn ter dekking van de diensten die verricht worden in overeenstemming met de kernprestatie-indicatoren en transparantiebeginselen als bedoeld in bijlage VI.
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 4
4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling houdt de Commissie rekening met de adviezen van de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Artikel 17 – alinea 2 bis (nieuw)
De in artikel 11, lid -1, bedoelde gedelegeerde handeling is van toepassing met ingang van [PB: gelieve de eerste dag van de maand na het verstrijken van zes maanden na de inwerkingtreding in te voegen].
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 1 – 1.1 – alinea 1 – inleidende formule
Voor elk van de volgende verzoeken is een vergoeding van 55 200 EUR verschuldigd:
Voor elk van de volgende verzoeken is een vergoeding van 94 000 EUR verschuldigd:
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 1 – 1.1 – alinea 2
Het honorarium bedraagt 10 400 EUR voor elk van de twee coördinatoren voor wetenschappelijk advies.
Het honorarium bedraagt 23 500 EUR voor elk van de twee coördinatoren voor wetenschappelijk advies.
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 1 – 1.2 – alinea 1 – inleidende formule
Voor elk van de volgende verzoeken is een vergoeding van 44 700 EUR verschuldigd:
Voor elk van de volgende verzoeken is een vergoeding van 70 600 EUR verschuldigd:
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 1 – 1.2 – alinea 2
Het honorarium bedraagt 6 500 EUR voor elk van de twee coördinatoren voor wetenschappelijk advies.
Het honorarium bedraagt 17 650 EUR voor elk van de twee coördinatoren voor wetenschappelijk advies.
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 1 – 1.3 – alinea 1 – inleidende formule
Voor elk van de volgende verzoeken is een vergoeding van 37 200 EUR verschuldigd:
Voor elk van de volgende verzoeken is een vergoeding van 46 900 EUR verschuldigd:
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 1 – 1.3 – alinea 2
Het honorarium bedraagt 5 300 EUR voor elk van de twee coördinatoren voor wetenschappelijk advies.
Het honorarium bedraagt 11 730 EUR voor elk van de twee coördinatoren voor wetenschappelijk advies.
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 6 – 6.1
6.1.  Een vergoeding van 136 700 EUR is verschuldigd voor de beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van een op grond van artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 726/2004 ingeleide procedure. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 12 400 EUR voor de rapporteur en 12 400 EUR voor de corapporteur.
6.1.  Een vergoeding van 136 700 EUR is verschuldigd voor de beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van een op grond van artikel 5, lid 3, van Verordening (EG) nr. 726/2004 ingeleide procedure. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 6 200 EUR voor de rapporteur en 6 200 EUR voor de corapporteur.
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 6 – 6.2
6.2.  Een vergoeding van 262 400 EUR is verschuldigd voor de beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van een op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1234/2008 ingeleide procedure. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 15 300 EUR voor de rapporteur en 15 300 EUR voor de corapporteur.
6.2.  Een vergoeding van 262 400 EUR is verschuldigd voor de beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van een op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1234/2008 ingeleide procedure. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 7 650 EUR voor de rapporteur en 7 650 EUR voor de corapporteur.
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 6 – 6.3
6.3.  Een vergoeding van 83 000 EUR is verschuldigd voor de beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van een op grond van artikel 29, lid 4, van Richtlijn 2001/83/EG ingeleide procedure. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 2 800 EUR voor de rapporteur en 2 800 EUR voor de corapporteur.
6.3.  Een vergoeding van 83 000 EUR is verschuldigd voor de beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van een op grond van artikel 29, lid 4, van Richtlijn 2001/83/EG ingeleide procedure. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 1 400 EUR voor de rapporteur en 1 400 EUR voor de corapporteur.
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 10 – 10.1
10.1.  Een vergoeding van 143 200 EUR is verschuldigd voor een aanvraag voor de beoordeling en certificering van de kwalitatieve en niet-klinische gegevens, overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad43. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 47 400 EUR.
10.1.  Een vergoeding van 143 200 EUR is verschuldigd voor een aanvraag voor de beoordeling en certificering van de kwalitatieve en niet-klinische gegevens, overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad43. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 23 700 EUR.
_________________
_________________
43 Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121).
43 Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121).
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 10 – 10.2
10.2.  Een vergoeding van 95 200 EUR is verschuldigd voor een aanvraag voor de beoordeling en certificering van uitsluitend de kwalitatieve gegevens, overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1394/2007. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 31 500 EUR.
10.2.  Een vergoeding van 95 200 EUR is verschuldigd voor een aanvraag voor de beoordeling en certificering van uitsluitend de kwalitatieve gegevens, overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1394/2007. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 15 750 EUR.
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 11 – 11.1
11.1.  Een vergoeding van 31 700 EUR is verschuldigd voor een aanvraag tot verzoek om goedkeuring van een plan voor pediatrisch onderzoek, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1901/2006. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 6 700 EUR.
11.1.  Een vergoeding van 31 700 EUR is verschuldigd voor een aanvraag tot verzoek om goedkeuring van een plan voor pediatrisch onderzoek, overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1901/2006. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 3 350 EUR.
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 11 – 11.2
11.2.  Een vergoeding van 17 600 EUR is verschuldigd voor een aanvraag tot wijziging van een goedgekeurd plan voor pediatrisch onderzoek, overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1901/2006. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 6 400 EUR.
11.2.  Een vergoeding van 17 600 EUR is verschuldigd voor een aanvraag tot wijziging van een goedgekeurd plan voor pediatrisch onderzoek, overeenkomstig artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1901/2006. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 3 200 EUR.
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 11 – 11.3
11.3.  Een vergoeding van 12 000 EUR is verschuldigd voor een verzoek om een productspecifieke vrijstelling, overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1901/2006. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 1 800 EUR.
11.3.  Een vergoeding van 12 000 EUR is verschuldigd voor een verzoek om een productspecifieke vrijstelling, overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1901/2006. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 900 EUR.
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 11 – 11.4
11.4.  Een vergoeding van 8 000 EUR is verschuldigd voor een verzoek tot controle op de naleving van het plan voor pediatrisch onderzoek, overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1901/2006. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 1 000 EUR.
11.4.  Een vergoeding van 8 000 EUR is verschuldigd voor een verzoek tot controle op de naleving van het plan voor pediatrisch onderzoek, overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1901/2006. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 500 EUR.
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 12 – alinea 2
Een vergoeding van 16 800 EUR is verschuldigd voor een verzoek tot aanwijzing als weesgeneesmiddel overeenkomstig Verordening (EG) nr. 141/2000. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 1 500 EUR.
Een vergoeding van 16 800 EUR is verschuldigd voor een verzoek tot aanwijzing als weesgeneesmiddel overeenkomstig Verordening (EG) nr. 141/2000. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium van de rapporteur bedraagt 750 EUR.
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 7 – 7.1
7.1.  Een vergoeding van 152 700 EUR is verschuldigd voor een beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van een op grond van artikel 54, lid 8, van Verordening (EU) 2019/6 ingeleide procedure. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 21 100 EUR voor de rapporteur en 9 600 EUR voor de corapporteur.
7.1.  Een vergoeding van 152 700 EUR is verschuldigd voor een beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van een op grond van artikel 54, lid 8, van Verordening (EU) 2019/6 ingeleide procedure. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 10 550 EUR voor de rapporteur en 4 800 EUR voor de corapporteur.
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 7 – 7.2
7.2.  Een vergoeding van 209 300 EUR is verschuldigd voor een beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van een op grond van artikel 70, lid 11, van Verordening (EU) 2019/6 ingeleide procedure. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 29 200 EUR voor de rapporteur en 12 900 EUR voor de corapporteur.
7.2.  Een vergoeding van 209 300 EUR is verschuldigd voor een beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van een op grond van artikel 70, lid 11, van Verordening (EU) 2019/6 ingeleide procedure. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 14 600 EUR voor de rapporteur en 6 450 EUR voor de corapporteur.
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 7 – 7.3
7.3.  Een vergoeding van 147 200 EUR is verschuldigd voor een overeenkomstig artikel 141, lid 1, punten c) en e), van Verordening (EU) 2019/6 uitgevoerde beoordeling. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 17 500 EUR voor de rapporteur en 7 700 EUR voor de corapporteur.
7.3.  Een vergoeding van 147 200 EUR is verschuldigd voor een overeenkomstig artikel 141, lid 1, punten c) en e), van Verordening (EU) 2019/6 uitgevoerde beoordeling. Deze vergoeding wordt volledig kwijtgescholden. Het honorarium bedraagt 8 750 EUR voor de rapporteur en 3 850 EUR voor de corapporteur.
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Bijlage V – punt 1 bis (nieuw)
1 bis.   Verlagingen van vergoedingen toegekend aan academische instellingen en de non-profitonderzoekssector
1.  Een volledige verlaging van de vergoeding voor verzoeken om technische bijstand en wetenschappelijk advies inzake geneesmiddelen wordt toegekend aan aanvragers van academische instellingen of uit de academische sector.
2.  Aanvragers van academische instellingen of uit de academische sector die niet worden gefinancierd of beheerd door particuliere organisaties met winstoogmerk in de farmaceutische sector (“PPO”, private profit organisations), of geen exploitatieovereenkomst hebben gesloten met een PPO met betrekking tot sponsoring van of deelname aan het specifieke onderzoeksproject waarvoor een vrijstelling van vergoeding wordt gevraagd, verstrekken het volgende:
a)  het formulier juridische entiteit en het “oprichtingsdocument” (of een ander geschikt document dat tijdens het aanvraagproces werd verstrekt);
b)  bewijs van de plaats van oprichting, in de vorm van het oprichtingsdocument of een ander geschikt document waaruit blijkt dat de hoofdzetel van de entiteit in de Unie, IJsland, Liechtenstein of Noorwegen is gevestigd;
c)  bewijs dat de aanvrager niet onder de directe of indirecte zeggenschap staat van een PPO.
Voor de toepassing van lid 2, punt c), kan zeggenschap met name een van de twee volgende vormen aannemen:
i)  het direct of indirect bezitten van meer dan 50 % van de nominale waarde van het uitgegeven aandelenkapitaal in de aanvrager, of van een meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van die aanvrager, of
ii)  het direct of indirect rechtens of feitelijk bezitten van beslissingsbevoegdheden in de desbetreffende aanvrager.
Bij ontvangst van een verzoek om wetenschappelijk advies controleert het Bureau de verklaring inzake het in aanmerking komen van de aanvrager en de aanvaardbaarheid van de verklaring op basis van een vastgesteld sjabloon en de bewijsstukken.
Het Bureau behoudt zich het recht voor om ex-postcontroles uit te voeren en om te verzoeken om bewijzen waaruit blijkt dat aan de criteria voor de vrijstelling van de vergoeding is voldaan vóór de goedkeuring van de brief met het uiteindelijke advies.
3.  Indien verlagingen van toepassing zijn overeenkomstig punt 1 bis, wordt geen honorarium betaald aan de nationale bevoegde autoriteiten in de lidstaten.
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Bijlage V – punt 8 – alinea 2 – inleidende formule
Op de in punt 3 van bijlage III bedoelde jaarlijkse vergoeding voor geneesmiddelenbewaking wordt voor de volgende geneesmiddelen een verlaging van de vergoeding met 20 % toegepast:
Op de in punt 3 van bijlage III bedoelde jaarlijkse vergoeding voor geneesmiddelenbewaking wordt voor de volgende geneesmiddelen een verlaging van de vergoeding met 30 % toegepast:
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – alinea 1 – inleidende formule
Elk kalenderjaar moet de volgende informatie worden verstrekt:
Elk kalenderjaar moet de volgende informatie worden verstrekt en op de website van het Bureau worden bekendgemaakt:
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Bijlage V – alinea 1 – punt 4 bis (nieuw)
4 bis)   het aantal verlagingen van vergoedingen toegekend via de in artikel 6 genoemde uitvoeringsbesluiten;
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – alinea 1 – punt 6
6)  het aantal door de rapporteur, de corapporteurs en de deskundigen van de deskundigenpanels voor medische hulpmiddelen gewerkte arbeidsuren per procedure, op basis van de gegevens die door de nationale bevoegde autoriteiten aan het Bureau zijn verstrekt. De op te nemen procedures worden vastgesteld door de raad van beheer op basis van een voorstel van het Bureau.
6)  het aantal door de rapporteur en de corapporteurs gewerkte arbeidsuren, met inbegrip van de door deskundigen en anderen die in dienst zijn van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten gewerkte uren om hen bij te staan, en de deskundigen van de deskundigenpanels voor medische hulpmiddelen per procedure, op basis van de gegevens die door de nationale bevoegde autoriteiten aan het Bureau zijn verstrekt. De op te nemen procedures worden vastgesteld door de raad van beheer op basis van een voorstel van het Bureau.
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Bijlage V – alinea 1 – punt 6 bis (nieuw)
6 bis)   alle prestatie-indicatoren die relevant zijn voor vergoedingen voor wetenschappelijke diensten of heffingen voor administratieve diensten die verschuldigd zijn overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, van deze verordening;
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – alinea 1 – punt 6 ter (nieuw)
6 ter)   alle aanvullende relevante kernprestatie-indicatoren die van invloed zijn op de veranderende werklast van het Bureau en de nationale bevoegde autoriteiten in de lidstaten in het farmaceutische regelgevingskader van de Unie, met inbegrip van procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen.

(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0224/2023).


De visserij in het overeenkomstgebied van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM)
PDF 140kWORD 54k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean – Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) (herschikking) (COM(2021)0434 – C9-0345/2021 – 2021/0248(COD))
P9_TA(2023)0274A9-0136/2022

(Gewone wetgevingsprocedure – herschikking)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0434),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9‑0345/2021),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 september 2021(1),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(2),

–  gezien de brief van 30 maart 2022 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie visserij, overeenkomstig artikel 110, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 110 en 59 van zijn Reglement,

–  gezien het advies van de Commissie juridische zaken,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij (A9‑0136/2022),

A.  overwegende dat het voorstel van de Commissie volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel louter een codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 juli 2023 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2023/... van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het overeenkomstgebied van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean, GFCM) (herschikking)

P9_TC1-COD(2021)0248


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2023/2124.)

(1) PB C 517 van 22.12.2021, blz. 122.
(2) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


Digitale uitwisseling van informatie in terrorismezaken
PDF 123kWORD 45k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad en van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad, wat de digitale uitwisseling van informatie in terrorismezaken betreft (COM(2021)0757 – C9-0449/2021 – 2021/0393(COD))
P9_TA(2023)0275A9-0261/2022
RECTIFICATIES

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0757),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 16, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0449/2021),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 20 december 2022 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0261/2022),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 juli 2023 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2023/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad en van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad, wat de uitwisseling van digitale informatie in terrorismezaken betreft

P9_TC1-COD(2021)0393


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2023/2131.)


Uitwisseling van informatie en samenwerking over strafbare feiten van terroristische aard: aanpassing aan de EU-voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens
PDF 122kWORD 43k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad, met betrekking tot de aanpassing aan de EU-voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens (COM(2021)0767 – C9-0441/2021 – 2021/0399(COD))
P9_TA(2023)0276A9-0041/2023

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2021)0767),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 16, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0441/2021),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 31 mei 2023 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,

–  gezien artikel 59 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A9-0041/2023),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 12 juli 2023 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2023/... van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad met het oog op de aanpassing ervan aan de Unievoorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens

P9_TC1-COD(2021)0399


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn (EU) 2023/2123.)


Natuurherstel
PDF 592kWORD 179k
Tekst
Geconsolideerde tekst
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 12 juli 2023(1) op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende natuurherstel (COM(2022)0304 – C9-0208/2022 – 2022/0195(COD))(2)
P9_TA(2023)0277A9-0220/2023

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

[Amendement 18, tenzij anders bepaald]

AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT(3)
P9_TA(2023)0277A9-0220/2023
op het voorstel van de Commissie
P9_TA(2023)0277A9-0220/2023
---------------------------------------------------------
P9_TA(2023)0277A9-0220/2023

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende natuurherstel

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Op het niveau van de Unie moeten regels worden vastgesteld voor het herstel van ecosystemen om het herstel van de biodiversiteit en de veerkracht van de natuur op het gehele grondgebied van de Unie te waarborgen. Het herstel van ecosystemen draagt ook bij tot de doelstellingen van de Unie inzake mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering.

(2)  In de Europese Green Deal(5) is een ambitieus stappenplan vastgesteld om de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, met als doel het natuurlijk kapitaal van de Unie te beschermen, te behouden en te verbeteren en de gezondheid en het welzijn van burgers te beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. In het kader van de Europese Green Deal heeft de Commissie een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030(6) vastgesteld.

(3)  De Unie en haar lidstaten hebben zich, als partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, goedgekeurd bij Besluit 93/626/EEG van de Raad(7), verbonden tot de strategische langetermijnvisie die de Conferentie van de Partijen in 2010 heeft goedgekeurd bij Besluit X/2, “Strategic Plan for Biodiversity 2011-2020”(8), namelijk dat de biodiversiteit tegen 2050 moet worden gewaardeerd, behouden, hersteld en verstandig gebruikt, door ecosysteemdiensten te handhaven, een gezonde planeet in stand te houden en ze te laten profiteren van voordelen die essentieel zijn voor alle mensen.

(4)  Tijdens de COP 15 van het Verdrag inzake biologische diversiteit in december 2022(9) is overeenstemming bereikt over het mondiaal biodiversiteitskader met actiegerichte mondiale streefdoelen voor dringend optreden voor het decennium tot 2030 teneinde te verzekeren dat alle gebieden worden bestreken door participatieve, geïntegreerde en biodiversiteitsinclusieve ruimtelijke ordening en/of doeltreffende beheersprocessen waarbij veranderingen in land- en zeegebruik worden aangepakt; teneinde het verlies van gebieden die van groot belang zijn voor de biodiversiteit, met inbegrip van ecosystemen met een hoge ecologische integriteit, tussen nu en 2030 tot nagenoeg nul te brengen, met inachtneming van de rechten van inheemse volken en lokale gemeenschappen, zoals gesteld in de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volken (UNDRIP); teneinde te waarborgen dat tussen nu en 2030 ten minste 30 % van de aangetaste terrestrische gebieden, binnenwateren en mariene en kustecosystemen op doeltreffende wijze wordt hersteld teneinde de biodiversiteit en de functies en diensten van ecosystemen, de ecologische integriteit en de connectiviteit te verbeteren; teneinde de bijdragen van de natuur aan mensen, met inbegrip van ecosysteemfuncties en -diensten zoals de regulering van lucht, water en het klimaat, bodemgezondheid, bestuiving en ziekterisicobeperking, alsmede bescherming tegen natuurgevaren en -rampen, te herstellen, in stand te houden en te versterken door middel van op de natuur gebaseerde oplossingen en/of ecosysteemgerichte benaderingen ten behoeve van alle mensen en de natuur. Het mondiale biodiversiteitskader zal het mogelijk maken vooruitgang te boeken bij de verwezenlijking van de resultaatgerichte doelstellingen voor 2050.

(5)  In de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties(10), met name de doelstellingen 14.2, 15.1, 15.2 en 15.3, wordt verwezen naar de noodzaak om de instandhouding, het herstel en het duurzame gebruik te waarborgen van zoetwaterecosystemen op het land en in de binnenwateren en hun diensten, met name bossen, wetlands, bergen en drylands.

(6)  De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft in een resolutie van 1 maart 2019(11) voor de periode 2021-2030 het VN-decennium voor het herstel van ecosystemen uitgeroepen, met als doel de inspanningen om de aantasting van ecosystemen wereldwijd te voorkomen, een halt toe te roepen en om te keren, te ondersteunen en op te voeren en het bewustzijn omtrent het belang van het herstel van ecosystemen te vergroten.

(7)  De EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 heeft tot doel ervoor te zorgen dat de biodiversiteit in Europa tegen 2030 op weg naar herstel is gebracht ten behoeve van de mensen, de planeet, het klimaat en onze economie. In de strategie wordt een ambitieus EU-plan voor het herstel van de natuur vastgesteld, met inbegrip van een toezegging om een voorstel in te dienen voor juridisch bindende EU-streefdoelen voor natuurherstel in het kader waarvan aangetaste ecosystemen moeten worden hersteld, met name die met het grootste potentieel om koolstof af te vangen en op te slaan, natuurrampen te voorkomen en de gevolgen ervan te beperken.

(8)  In zijn resolutie van 9 juni 2021(12) was het Europees Parlement zeer ingenomen met de toezegging om een wetgevingsvoorstel met bindende streefdoelen voor natuurherstel op te stellen, en was het voorts van mening dat er naast een algemeen op herstel gericht streefdoel ook ecosysteem-, habitat- en soortspecifieke op herstel gerichte streefdoelen moeten worden opgenomen die betrekking hebben op bossen, grasland, wetlands, veengebieden, bestuivers, vrij stromende rivieren, kustgebieden en mariene ecosystemen.

(9)  In zijn conclusies van 23 oktober 2020(13) erkende de Raad dat het voorkomen van een verdere achteruitgang van de huidige toestand van biodiversiteit en natuur essentieel zal zijn, maar niet voldoende om de natuur weer terug in ons leven te brengen. De Raad bevestigde dat er meer ambitie nodig is op het gebied van natuurherstel, zoals wordt voorgesteld in het nieuwe EU-plan voor het herstel van de natuur, dat maatregelen omvat om de biodiversiteit buiten de beschermde gebieden te beschermen en te herstellen. De Raad verklaarde tevens te hebben gewacht op een voorstel voor juridische streefdoelen voor natuurherstel, waarvoor een effectbeoordeling moet worden uitgevoerd.

(10)  In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 wordt toegezegd om ten minste 30 % van het land, met inbegrip van binnenwateren, en 30 % van de zee in de Unie wettelijk te beschermen, waarvan ten minste een derde strikt moet worden beschermd, met inbegrip van alle resterende oerbossen. In de criteria en richtsnoeren voor de aanwijzing van aanvullende beschermde gebieden door de lidstaten(14) (de “criteria en richtsnoeren”), die door de Commissie in samenwerking met de lidstaten en belanghebbenden zijn ontwikkeld, wordt benadrukt dat indien de herstelde gebieden, zodra het herstel volledig effect sorteert, voldoen of naar verwachting zullen voldoen aan de criteria voor beschermde gebieden, die herstelde gebieden ook moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de streefdoelen van de Unie inzake beschermde gebieden. In de criteria en richtsnoeren wordt ook benadrukt dat beschermde gebieden in belangrijke mate aan de op herstel gerichte streefdoelen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 kunnen bijdragen door de voorwaarden te scheppen die ervoor moeten zorgen dat op herstel gerichte inspanningen succes hebben. Dit geldt met name voor gebieden die zich op natuurlijke wijze kunnen herstellen door de druk van menselijke activiteiten weg te nemen of te beperken. Het strikt beschermen van dergelijke gebieden, ook in het mariene milieu, zal in sommige gevallen volstaan om de natuurlijke waarden die zij herbergen te herstellen. Bovendien wordt in de criteria en richtsnoeren benadrukt dat van alle lidstaten wordt verwacht dat zij bijdragen tot de verwezenlijking van de streefdoelen van de Unie inzake beschermde gebieden die zijn opgenomen in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, in een mate die in verhouding staat tot de natuurlijke waarden die zij herbergen en het potentieel voor natuurherstel dat zij hebben.

(11)  In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 wordt als streefdoel vastgesteld dat de instandhoudingstrends of -toestand van beschermde habitats en soorten niet verslechteren en dat ten minste 30 % van de soorten en habitats die momenteel niet in een gunstige toestand verkeren onder die categorie zal vallen of een sterke positieve trend zal vertonen om tegen 2030 onder die categorie te vallen. In de richtsnoeren(15) die de Commissie in samenwerking met de lidstaten en belanghebbenden heeft ontwikkeld om de verwezenlijking van deze streefdoelen te ondersteunen, wordt benadrukt dat er voor de meeste van die habitats en soorten waarschijnlijk inspanningen voor instandhouding en herstel nodig zijn, hetzij door de huidige negatieve trends ervan tegen 2030 te stoppen, hetzij door de huidige stabiele of verbeterende trends te handhaven, hetzij door te voorkomen dat habitats en soorten met een gunstige staat van instandhouding achteruitgaan. In de richtsnoeren wordt voorts benadrukt dat die op herstel gerichte inspanningen in de eerste plaats op nationaal of regionaal niveau moeten worden gepland, uitgevoerd en gecoördineerd en dat bij de selectie en prioritering van de soorten en habitats die tegen 2030 moeten worden verbeterd, synergieën met andere streefdoelen van de Unie en internationale streefdoelen, met name milieu- of klimaatdoelstellingen, moeten worden nagestreefd.

(12)  In het verslag van de Commissie over de stand van de natuur van 2020(16) werd opgemerkt dat de Unie er nog niet in is geslaagd de achteruitgang van beschermde habitattypen en soorten waarvan de instandhouding van EU-belang is, te doen stoppen. Die achteruitgang wordt voornamelijk veroorzaakt door het opgeven van extensieve landbouw, de intensivering van beheerspraktijken, de verandering van hydrologische regimes, verstedelijking en verontreiniging, alsook niet-duurzame bosbouwactiviteiten en de exploitatie van soorten. Bovendien vormen uitheemse invasieve soorten en klimaatverandering grote en toenemende bedreigingen voor de inheemse flora en fauna in de Unie.

(12 bis)  De Commissie stelt in haar mededeling "Evaluatie van het handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid"(17) dat de Europese Green Deal de nieuwe groeistrategie van de EU is, die de drijvende kracht zal zijn achter ons concurrentievermogen en zal leiden tot een geleidelijke maar grondige transformatie van onze economieën, hetgeen op zijn beurt een grote invloed zal hebben op de handelspatronen, terwijl het uitgebreide netwerk van bilaterale handelsovereenkomsten van de EU een essentieel platform vormt om met onze partners samen te werken op het gebied van klimaatverandering en biodiversiteit en derhalve vraagt om de invoering van spiegelmaatregelen, in lijn met de regels van de Wereldhandelsorganisatie. [Mondeling amendement]

(13)  Het is passend een overkoepelende doelstelling voor het herstel van ecosystemen vast te stellen om de economische en maatschappelijke transformatie, het scheppen van hoogwaardige banen en duurzame groei te bevorderen. Ecosystemen met een grote biodiversiteit, zoals wetlands, zoet water en bossen alsook landbouwecosystemen, ecosystemen met schaarse vegetatie, mariene, stedelijke en kustecosystemen leveren, indien zij in goede toestand verkeren, een scala aan essentiële ecosysteemdiensten, en de voordelen van het in goede toestand herstellen van aangetaste ecosystemen in alle land- en zeegebieden wegen ruimschoots op tegen de kosten van herstel. Deze diensten dragen bij tot een breed scala aan sociaaleconomische voordelen, afhankelijk van de economische, sociale, culturele, regionale en lokale kenmerken.

(14)  De Statistische Commissie heeft tijdens haar 52e zitting in maart 2021 het systeem van milieu-economische rekeningen – ecosysteemboekhouding (SEEA EA)(18) aangenomen. SEEA EA vormt een geïntegreerd en alomvattend statistisch kader voor het organiseren van gegevens over habitats en landschappen, het meten van de omvang, toestand en diensten van ecosystemen, het volgen van veranderingen in ecosysteemactiva en het koppelen van deze informatie aan economische en andere menselijke activiteiten.

(15)  Het waarborgen van ecosystemen met een goede biodiversiteit en het aanpakken van de klimaatverandering zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De natuur en op de natuur gebaseerde oplossingen, waaronder natuurlijke koolstofvoorraden en -putten, zijn van fundamenteel belang voor de bestrijding van de klimaatcrisis. Tegelijkertijd zorgt de klimaatcrisis al voor een verandering van terrestrische en mariene ecosystemen en moet de Unie zich voorbereiden op de toenemende intensiteit, frequentie en alomtegenwoordigheid van de effecten ervan. In het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC)(19) over de gevolgen van de opwarming van de aarde met 1,5 °C wordt erop gewezen dat sommige effecten langdurig of onomkeerbaar kunnen zijn. In het zesde beoordelingsverslag van de IPCC(20) wordt gesteld dat het herstel van ecosystemen van fundamenteel belang zal zijn om klimaatverandering te helpen bestrijden en ook om de risico’s voor de voedselzekerheid te verminderen. Het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) beschouwde in zijn mondiaal evaluatieverslag van 2019 over biodiversiteit en ecosysteemdiensten(21) klimaatverandering als een belangrijke oorzaak van veranderingen in de natuur. Het verwachtte dat de effecten ervan in de komende decennia zullen toenemen en in bepaalde gevallen meer impact zullen hebben dan andere oorzaken van veranderingen in ecosystemen, zoals veranderingen in land- en zeegebruik.

(16)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad(22) bevat een bindende doelstelling inzake klimaatneutraliteit in de Unie uiterlijk in 2050 en inzake negatieve emissies daarna, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan snelle en voorspelbare emissiereducties en tegelijkertijd verwijderingen per natuurlijke put moet worden verbeterd. Herstel van ecosystemen kan er in belangrijke mate toe bijdragen dat natuurlijke koolstofputten worden behouden, beheerd en verbeterd en dat de biodiversiteit wordt bevorderd en tegelijkertijd de klimaatverandering wordt bestreden. Verordening (EU) 2021/1119 vereist ook dat de desbetreffende instellingen van de Unie en de lidstaten zorgen voor voortdurende vooruitgang bij het vergroten van het vermogen tot aanpassing aan, en het versterken van de veerkracht en het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering. De verordening schrijft ook voor dat de lidstaten aanpassing aan de klimaatverandering integreren in alle beleidsterreinen en dat zij op de natuur gebaseerde oplossingen(23) en op ecosystemen gebaseerde aanpassing bevorderen.

(17)  In de mededeling van de Commissie van 2021 over aanpassing aan de klimaatverandering(24) wordt benadrukt dat op de natuur gebaseerde oplossingen moeten worden bevorderd en wordt erkend dat kosteneffectieve aanpassing aan de klimaatverandering kan worden bereikt door het beschermen en herstellen van wetlands, veengebieden en kust- en mariene ecosystemen, het creëren van stedelijke groene ruimten en het aanleggen van groene daken en gevels, en het bevorderen en duurzaam beheren van bossen en landbouwgrond. Een groter aantal ecosystemen met een grote biodiversiteit zorgt voor een grotere weerbaarheid tegen klimaatverandering en maakt het mogelijk om rampen doeltreffender te bestrijden en te voorkomen.

(18)  Het klimaatbeleid van de Unie wordt herzien om de in Verordening (EU) 2021/1119 voorgestelde koers te volgen om de netto-emissies tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van 1990. Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/1999(25) heeft met name tot doel de bijdrage van de landsector aan de algemene klimaatambitie voor 2030 te vergroten en brengt de doelstellingen wat betreft de boekhouding met betrekking tot emissies en verwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (“land use, land use change and forestry”, LULUCF) in overeenstemming met gerelateerde beleidsinitiatieven op het gebied van biodiversiteit. In dat voorstel wordt de nadruk gelegd op de noodzaak om op de natuur gebaseerde koolstofverwijderingen te beschermen en te verbeteren, de klimaatveerkracht van ecosystemen te vergroten, aangetaste bodems en ecosystemen te herstellen en veengebieden te vernatten. Het heeft voorts tot doel de monitoring van en de verslaglegging over broeikasgasemissies en verwijderingen van land dat beschermd en hersteld moet worden, te verbeteren. In dit verband is het belangrijk dat ecosystemen in alle categorieën land, met inbegrip van bossen, grasland, bouwland en wetlands, in goede toestand verkeren om koolstof op doeltreffende wijze te kunnen afvangen en opslaan.

(19)  Geopolitieke ontwikkelingen hebben nogmaals aangetoond dat de veerkracht van de voedselsystemen moet worden beschermd(26). Er is aangetoond dat het herstel van agro-ecosystemen op lange termijn positieve gevolgen heeft voor de voedselproductiviteit en dat het herstel van de natuur fungeert als een verzekeringspolis om de duurzaamheid en veerkracht van de EU op lange termijn te waarborgen.

(20)  In het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa roepen de burgers de Unie op de biodiversiteit, het landschap en de oceanen te beschermen en te herstellen, verontreiniging uit te bannen en kennis, bewustzijn, onderwijs en dialogen over het milieu, de klimaatverandering, energieverbruik en duurzaamheid te stimuleren(27).

(21)  Het herstel van ecosystemen zal, in combinatie met inspanningen om de handel in en de consumptie van wilde dieren en planten te verminderen, ook helpen om mogelijke toekomstige overdraagbare ziekten met zoönotisch potentieel te voorkomen en de weerbaarheid ertegen te vergroten, waardoor het risico op uitbraken en pandemieën afneemt, en zal bijdragen tot de ondersteuning van de inspanningen op EU- en mondiaal niveau om de “één gezondheid”-benadering toe te passen, waarin het intrinsieke verband tussen menselijke gezondheid, diergezondheid en een gezonde, veerkrachtige natuur wordt erkend.

(22)  Bodems maken integraal deel uit van terrestrische ecosystemen. De Commissie wijst in haar mededeling van 2021 “EU-bodemstrategie voor 2030”(28) op de noodzaak om aangetaste bodems te herstellen en de bodembiodiversiteit te verbeteren. Het Mondiaal Mechanisme en het secretariaat van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming hebben het programma voor het stellen van doelen inzake de neutraliteit van de bodemdegradatie opgezet om landen te helpen tussen nu en 2030 neutraliteit van de bodemdegradatie te bereiken.

(23)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad(29) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad(30) hebben tot doel de bescherming, de instandhouding en het voortbestaan op lange termijn van de meest waardevolle en bedreigde soorten en habitats van Europa en de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken te waarborgen. Natura 2000, dat in 1992 werd opgericht en het grootste gecoördineerde netwerk van beschermde gebieden ter wereld is, is het belangrijkste instrument voor de verwezenlijking van de doelstellingen van die twee richtlijnen. Deze verordening moet, net als de twee bovengenoemde richtlijnen, van toepassing zijn op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop de Verdragen van toepassing zijn, en moet derhalve ook worden afgestemd op Richtlijn 2008/56/EG.

(24)  Er zijn al een kader en richtsnoeren(31) voor het bepalen van de goede toestand van de op grond van Richtlijn 92/43/EEG beschermde habitattypen en voor het bepalen van toereikende kwaliteit en kwantiteit van de habitats van soorten die binnen het toepassingsgebied van die richtlijn vallen. Op basis van dat kader en die richtsnoeren kunnen op herstel gerichte streefdoelen voor die habitattypen en habitats van soorten worden vastgesteld. Een dergelijk herstel zal echter niet volstaan om het verlies aan biodiversiteit om te buigen en alle ecosystemen te herstellen. Daarom moeten er op basis van specifieke indicatoren aanvullende verplichtingen worden vastgesteld om de biodiversiteit van bredere ecosystemen te verbeteren.

(25)  Voortbouwend op de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG en om de verwezenlijking van de in die richtlijnen vastgestelde doelstellingen te ondersteunen, moeten de lidstaten herstelmaatregelen treffen om te voorzien in het herstel van beschermde habitats en soorten, met inbegrip van wilde vogels, in alle gebieden van de Unie, ook in gebieden die buiten Natura 2000 vallen.

(26)  Richtlijn 92/43/EEG heeft tot doel de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten die voor de Unie van belang zijn in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen. De richtlijn voorziet echter niet in een termijn om dat doel te bereiken. Richtlijn 2009/147/EG bevat evenmin een termijn voor het herstel van vogelpopulaties in de Unie.

(27)  Derhalve moeten er termijnen worden vastgesteld voor het nemen van herstelmaatregelen binnen en buiten Natura 2000-gebieden, teneinde de toestand van beschermde habitattypen in de gehele Unie geleidelijk te verbeteren en deze te herstellen totdat het gunstige referentiegebied dat nodig is om een gunstige staat van instandhouding van die habitattypen in de Unie te bereiken, is verwezenlijkt. Om de lidstaten de nodige flexibiliteit te bieden om grootschalige op herstel gerichte inspanningen te leveren, is het passend habitattypen te groeperen op basis van het ecosysteem waartoe zij behoren en de tijdgebonden en gekwantificeerde gebiedsgebonden streefdoelen voor groepen habitattypen vast te stellen. Dit zal de lidstaten in staat stellen te kiezen welke habitats het eerst binnen de groep moeten worden hersteld.

(28)  Soortgelijke voorwaarden moeten worden vastgesteld voor de habitats van soorten die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen en voor habitats van wilde vogels die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/147/EG vallen; daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de verbindingen die tussen beide habitats nodig zijn om de soortenpopulaties te laten floreren.

(29)  De herstelmaatregelen voor habitattypen moeten toereikend en geschikt zijn om zo snel mogelijk een goede toestand te bereiken en de gunstige referentiegebieden te verwezenlijken, opdat zij hun gunstige staat van instandhouding bereiken. Het is belangrijk dat de herstelmaatregelen de maatregelen zijn die nodig zijn om de tijdgebonden en gekwantificeerde gebiedsgebonden streefdoelen te halen. Het is ook noodzakelijk dat de herstelmaatregelen voor de habitats van de soorten toereikend en geschikt zijn om hun toereikende kwaliteit en kwantiteit zo snel mogelijk te bereiken teneinde de gunstige staat van instandhouding van de soorten te bereiken.

(29 bis)  Herstelmaatregelen in het kader van deze verordening die tot doel hebben bepaalde in bijlage I genoemde habitattypen, zoals grasland-, heide- of wetlandhabitats, te herstellen of in stand te houden, kunnen in sommige gevallen betekenen dat bos wordt verwijderd om weer over te gaan op op instandhouding gericht beheer, dat activiteiten als maaien of grazen kan omvatten. Natuurherstel en het stoppen van ontbossing zijn beide belangrijke en elkaar versterkende milieudoelstellingen. De Commissie zal, zoals aangekondigd in overweging 36 van Verordening (EU) [XXXX/2023] van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 995/2010, richtsnoeren opstellen om de interpretatie van de definitie van “landbouwgebruik” in artikel 2 van die verordening te verduidelijken, met name wat betreft de omzetting van bos naar grond die niet voor landbouwgebruik is bestemd.

(30)  Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de herstelmaatregelen die in het kader van deze verordening worden genomen een concrete en meetbare verbetering van de toestand van de ecosystemen opleveren, zowel op het niveau van de afzonderlijke gebieden die worden hersteld als op nationaal en Unieniveau.

(31)  Om ervoor te zorgen dat de herstelmaatregelen doeltreffend zijn en dat de resultaten ervan mettertijd kunnen worden gemeten, is het, met het oog op de verbetering van de toestand van habitats die binnen het toepassingsgebied van bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG vallen, en het herstel van die habitats en de verbetering van hun verbindingen, van essentieel belang dat de gebieden waarop dergelijke herstelmaatregelen van toepassing zijn, voortdurend verbeteren totdat een goede toestand is bereikt.

(32)  Het is ook van essentieel belang dat de gebieden waarop herstelmaatregelen van toepassing zijn met het oog op de verbetering van de kwaliteit en kwantiteit van de habitats van soorten die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen, alsook van de habitats van wilde vogels die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/147/EG vallen, voortdurend verbeteren om bij te dragen tot het bereiken van toereikende kwantiteit en kwaliteit van de habitats van die soorten.

(33)  Het is belangrijk om te zorgen voor een geleidelijke toename van het aantal gebieden met habitattypen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen die in goede toestand verkeren op het grondgebied van de lidstaten en van de Unie als geheel, totdat het gunstige referentiegebied voor elk habitattype is bereikt en ten minste 90 % van dat gebied op het niveau van de lidstaat in goede toestand verkeert, zodat die habitattypen in de Unie een gunstige staat van instandhouding kunnen bereiken.

(34)  Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de kwaliteit en kwantiteit van de habitats van soorten die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen en van habitats van wilde vogels die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/147/EG vallen geleidelijk verbeteren, op het grondgebied van de lidstaten en uiteindelijk in de gehele Unie, totdat die toereikend zijn om het voortbestaan van die soorten op lange termijn te waarborgen.

(35)  Het is belangrijk dat ▌ gebieden met habitattypen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen en waarvoor herstelmaatregelen gelden, voortdurend verbeteren totdat er een goede toestand wordt bereikt, en dat zij daarna niet significant verslechteren, opdat het behoud ervan op lange termijn of het bereiken van een goede toestand niet in het gedrang komt. Daarnaast is het van belang dat de lidstaten zich trachten in te spannen om significante verslechtering te voorkomen van gebieden met deze habitattypen die hetzij reeds in goed toestand verkeren, hetzij niet in goede toestand verkeren en waarvoor nog geen herstelmaatregelen gelden. Dergelijke maatregelen zijn belangrijk om de herstelbehoeften in de toekomst niet verder te vergroten en moeten gericht zijn op gebieden van habitattypen, zoals door de lidstaten in hun nationale herstelplan vastgelegd, die herstel behoeven met het oog op het verwezenlijken van de op herstel gerichte streefdoelen. Het is ▌passend de mogelijkheid van overmacht, bijvoorbeeld natuurrampen, in overweging te nemen, die kan leiden tot verslechtering van gebieden met die habitattypen, alsook van onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering. Buiten Natura 2000-gebieden is het passend ook te kijken naar het resultaat van een plan of project van groot openbaar belang waarvoor geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn. Voor gebieden die hersteld moeten worden, moet dit per geval worden bepaald. Voor Natura 2000-gebieden, wordt voor plannen en projecten toestemming verleend overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG. Wanneer een gebied, als het gewenste resultaat van een herstelmaatregel, wordt omgevormd van een habitattype in een ander habitattype dat binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, mag het gebied niet als verslechterend worden beschouwd.

(35 bis)  Voor de toepassing van de afwijkingen van de verplichtingen tot voortdurende verbetering en niet-verslechtering buiten Natura 2000-gebieden in deze verordening moeten de lidstaten als uitgangspunt nemen dat installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf en opslagvoorzieningen van dwingend openbaar belang zijn. De lidstaten kunnen besluiten de toepassing van dit uitgangspunt in naar behoren gerechtvaardigde en specifieke omstandigheden, zoals redenen in verband met nationale defensie, te beperken. Daarnaast kunnen de lidstaten voor de toepassing van deze afwijkingen bepalen dat er voor deze projecten niet hoeft te worden aangetoond dat er geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn, mits de projecten voorwerp zijn geweest van een strategische milieubeoordeling of een milieueffectbeoordeling. Door dergelijke installaties als van dwingend openbaar belang te beschouwen en, in voorkomend geval, de vereiste om minder schadelijke alternatieve oplossingen te beoordelen, te beperken, zou van dergelijke projecten een vereenvoudigde beoordeling kunnen worden verricht ten aanzien van de afwijkingen van de beoordeling van dwingend openbaar belang in het kader van deze verordening.

(35 ter)  Activiteiten met defensie of nationale veiligheid als enige doel moeten de hoogste prioriteit krijgen. Daarom kunnen de lidstaten bij het treffen van herstelmaatregelen gebieden die uitsluitend voor de nationale defensie worden gebruikt, vrijstellen indien deze maatregelen onverenigbaar worden geacht met het voortgezette militaire gebruik van de betrokken gebieden. Bovendien moet het de lidstaten, voor de toepassing van de bepalingen inzake afwijkingen van de verplichtingen tot voortdurende verbetering en niet-verslechtering buiten Natura 2000-gebieden in deze verordening, worden toegestaan plannen en projecten met betrekking tot dergelijke activiteiten als van dwingend openbaar belang te beschouwen. De lidstaten kunnen tevens bepalen dat voor deze projecten niet hoeft te worden aangetoond dat er geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn, maar zij moeten wel, voor zover dat redelijk en praktisch uitvoerbaar is, maatregelen nemen om de gevolgen voor de habitattypen te verzachten indien zij deze vrijstelling toepassen.

(36)  In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 wordt benadrukt dat er krachtiger moet worden opgetreden om aangetaste mariene ecosystemen te herstellen, met inbegrip van koolstofrijke ecosystemen en belangrijke paai- en kraamgebieden. In de strategie wordt ook aangekondigd dat de Commissie een nieuw actieplan voor de instandhouding van de visbestanden en de bescherming van de mariene ecosystemen zal voorstellen.

(37)  De in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen mariene habitattypen zijn ruim gedefinieerd en omvatten veel ecologisch verschillende subtypen met een verschillend herstelpotentieel, waardoor het voor de lidstaten moeilijk is passende herstelmaatregelen op het niveau van die habitattypen vast te stellen. De mariene habitattypen moeten daarom nader worden gespecificeerd aan de hand van relevante niveaus van de classificatie van mariene habitats in het natuurinformatiesysteem van de EU. De lidstaten moeten gunstige referentiegebieden vaststellen om de gunstige staat van instandhouding van elk van die habitattypen te bereiken, voor zover die referentiegebieden niet reeds in andere wetgeving van de Unie aan de orde komen. De groep mariene habitattypen met zacht sediment, die overeenkomen met bepaalde brede benthische habitattypen die in Richtlijn 2008/56/EG zijn gespecificeerd, is breed vertegenwoordigd in de mariene wateren van verschillende lidstaten. Daarom moet het de lidstaten worden toegestaan de geleidelijk ingevoerde herstelmaatregelen te beperken tot een kleiner deel van het gebied van deze habitattypen die niet in goede toestand verkeren, op voorwaarde dat dit niet verhindert dat een goede milieutoestand, zoals bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG, wordt bereikt of behouden, met name rekening houdend met de overeenkomstig artikel 9, lid 3, van die richtlijn vastgestelde drempelwaarden voor de descriptoren 1 en 6, voor de omvang van het verlies van deze habitattypen, voor negatieve effecten op de toestand van deze habitattypen en voor de maximaal toelaatbare omvang van die negatieve effecten.

(38)  Wanneer voor de bescherming van kust- en mariene habitats visserij- of aquacultuuractiviteiten moeten worden gereglementeerd, is het gemeenschappelijk visserijbeleid van toepassing. In Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad(32) is met name bepaald dat in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid op het visserijbeheer de ecosysteemgerichte benadering wordt toegepast, om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. In die verordening is ook bepaald dat er met dat beleid naar wordt gestreefd aantasting van het mariene milieu door aquacultuur- en visserijactiviteiten te voorkomen.

(39)  Om de doelstelling van continu, langdurig en duurzaam herstel van de biodiversiteit en de veerkracht van de natuur te verwezenlijken, moeten de lidstaten de mogelijkheden die het gemeenschappelijk visserijbeleid biedt optimaal benutten. De lidstaten kunnen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie met betrekking tot de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee binnen de grens van 12 zeemijl niet-discriminerende maatregelen nemen voor de instandhouding en het beheer van visbestanden, en om de staat van instandhouding van mariene ecosystemen te handhaven of te verbeteren. Daarnaast kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer besluiten gemeenschappelijke aanbevelingen in te dienen voor instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn om verplichtingen uit hoofde van de milieuwetgeving van de Unie na te komen. Dergelijke maatregelen zullen worden beoordeeld en vastgesteld overeenkomstig de regels en procedures van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

(40)  Op grond van Richtlijn 2008/56/EG moeten de lidstaten bilateraal en in het kader van regionale en subregionale samenwerkingsmechanismen samenwerken, onder meer via regionale zeeverdragen(33), en met betrekking tot visserijmaatregelen ook in de context van de regionale groepen die in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn opgericht.

(41)  Het is belangrijk dat er ook herstelmaatregelen worden getroffen voor de habitats van bepaalde mariene soorten, zoals haaien en roggen, die bijvoorbeeld binnen het toepassingsgebied van het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten of van de lijsten van bedreigde soorten van de Europese regionale zeeverdragen, maar buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen, aangezien zij een belangrijke rol spelen in het ecosysteem.

(42)  Om het herstel en de voorkoming van de achteruitgang van terrestrische, zoetwater-, kust- en mariene habitats te ondersteunen, kunnen de lidstaten extra gebieden aanwijzen als “beschermde gebieden” of “strikt beschermde gebieden”, om andere doeltreffende gebiedsgebonden instandhoudingsmaatregelen uit te voeren en om maatregelen voor het behoud van particuliere grond te bevorderen.

(43)  Stedelijke ecosystemen maken ongeveer 22 % van het landoppervlak van de Unie uit en vormen het gebied waarin de meerderheid van de burgers van de Unie woont. Stedelijke groene ruimten omvatten onder meer stadsbossen, -parken en -tuinen, stadsboerderijen, met bomen omzoomde straten, stadsweiden en -heggen. Net als de andere door deze verordening bestreken ecosystemen voorzien stedelijke ecosystemen in belangrijke habitats voor biodiversiteit, met name voor planten, vogels en insecten, met inbegrip van bestuivers. Zij leveren ook tal van andere vitale ecosysteemdiensten, waaronder beperking en beheersing van het risico op natuurrampen (bv. overstromingen, warmte-eilandeffecten), koeling, recreatie, filtering van lucht en water, alsook klimaatmitigatie en -adaptatie. De uitbreiding van de stedelijke groene ruimte is een belangrijke parameter voor het vergroten van het vermogen van stedelijke ecosystemen om deze belangrijke diensten te bieden. Het vergroten van de groenbedekking in een stedelijk gebied vertraagt de waterafstroming (wat het risico op verontreiniging van waterlopen ten gevolge van overstorting van hemelwater vermindert), helpt de zomertemperaturen te beperken en de klimaatbestendigheid te vergroten, en biedt de natuur extra ruimte om in te gedijen. Het vergroten van het niveau van stedelijke groene ruimte zal in veel gevallen de gezondheid van het stedelijke ecosysteem verbeteren. Gezonde stedelijke ecosystemen zijn dan weer van essentieel belang voor het ondersteunen van de gezondheid van andere belangrijke Europese ecosystemen: ze sluiten aan op natuurgebieden in het omringende platteland, verbeteren de gezondheid van de waterlopen buiten de stad, bieden een toevluchtsoord en broedplaats voor vogel- en bestuiversoorten die verbonden zijn met landbouw- en boshabitats, en bieden belangrijke habitats voor bijvoorbeeld trekvogels.

(44)  Maatregelen om ervoor te zorgen dat het door stedelijke groene ruimten, met name bomen, bestreken gebied niet langer het risico loopt te worden verkleind, moeten sterk worden aangescherpt. Om ervoor te zorgen dat stedelijke groene ruimten de nodige ecosysteemdiensten blijven leveren, moet het verlies ervan een halt worden toegeroepen en moeten zij worden hersteld en uitgebreid, onder meer door groene infrastructuur en op de natuur gebaseerde oplossingen ▌, zoals groene daken en gevels, te integreren in het ontwerp van gebouwen. Op die manier wordt er niet enkel toe bijgedragen dat het door de stedelijke groene ruimte bestreken gebied toeneemt, maar ook, indien de integratie bomen omvat, de oppervlakte van de stedelijke boomkroonbedekking.

(44 bis)   Door de toename van kunstmatige lichtbronnen is lichtvervuiling een pertinent probleem geworden. De bronnen ervan zijn buiten- en binnenverlichting van gebouwen, reclame, commerciële terreinen, kantoren, fabrieken, straatverlichting en verlichte sportlocaties. Lichtvervuiling is een belangrijke factor van dalende insectenpopulaties. Veel insecten worden aangetrokken door licht, maar in het geval van kunstmatige verlichting kan die aantrekkingskracht een fatale afloop hebben. De afname van insectenpopulaties heeft negatieve gevolgen voor alle soorten die voor voedsel of bestuiving afhankelijk zijn van insecten. Sommige roofdieren maken gebruik van deze aantrekkingskracht, met onvoorziene gevolgen voor voedselketens. [Am. 2]

(45)  De EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 vereist meer inspanningen om zoetwaterecosystemen en de natuurlijke functies van rivieren te herstellen. Het herstel van zoetwaterecosystemen moet inspanningen omvatten om de natuurlijke verbindingen ▌ van rivieren en hun oeverstroken en overstromingsgebieden te herstellen, onder andere door kunstmatige barrières weg te nemen met het oog op het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van rivieren, meren en alluviale habitats en soorten die leven in de habitats die onder de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG vallen, en door de verwezenlijking van een van de belangrijkste doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, namelijk het herstel van ten minste 25 000 km aan vrij stromende rivieren, zoals beoordeeld ten opzichte van 2020 toen de strategie werd bekendgemaakt. Bij het wegnemen van barrières moeten de lidstaten in de eerste plaats barrières verwijderen die niet langer nodig zijn voor de opwekking van hernieuwbare energie, de binnenvaart, de watervoorziening of andere gebruiksdoeleinden.

(46)  In de Unie is het aantal bestuivers de afgelopen decennia drastisch gedaald, waarbij van één op de drie bijensoorten en vlindersoorten de populatie afneemt en een op de tien soorten op het punt van uitsterven staat. Bestuivers bestuiven in het wild groeiende en geteelde gewassen en zijn daardoor van essentieel belang voor de werking van terrestrische ecosystemen, het welzijn van de mens en de voedselzekerheid. Bijna 5 000 000 000 EUR van de jaarlijkse landbouwproductie van de EU is rechtstreeks toe te schrijven aan bestuivende insecten(34).

(47)  De Commissie is op 1 juni 2018 van start gegaan met het EU-initiatief inzake bestuivers(35), naar aanleiding van oproepen van het Europees Parlement en de Raad om de daling van het aantal bestuivers aan te pakken. Uit het voortgangsverslag over de uitvoering van het initiatief(36) blijkt dat er aanzienlijke uitdagingen blijven bestaan bij het aanpakken van de oorzaken van de daling van het aantal bestuivers, met inbegrip van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het Europees Parlement(37) en de Raad(38) riepen op tot krachtiger maatregelen om de daling van het aantal bestuivers aan te pakken en tot de instelling van een Uniebreed monitoringkader voor bestuivers, en tot duidelijke doelstellingen en indicatoren met betrekking tot de verbintenis om de daling van het aantal bestuivers om te keren. De Europese Rekenkamer heeft de Commissie aanbevolen passende governance- en monitoringmechanismen op te zetten voor maatregelen om bedreigingen voor bestuivers aan te pakken(39). Op 24 januari 2023 heeft de Commissie een herzien EU-initiatief inzake bestuivers gepresenteerd(40). De herziene versie bevat maatregelen die de EU en haar lidstaten moeten nemen om de daling van het aantal bestuivers tussen nu en 2030 om te keren.

(48)  Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen [voor goedkeuring op 22 juni 2022, titel en nummer van de vastgestelde handeling invoegen wanneer beschikbaar] beoogt een van de oorzaken van de daling van het aantal bestuivers te reglementeren door middel van een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen in ecologisch kwetsbare gebieden, waarvan er vele onder deze verordening vallen, zoals gebieden die bestuiversoorten in stand houden die volgens de Europese rode lijsten(41) met uitsterven worden bedreigd.

(49)  Duurzame en veerkrachtige landbouwecosystemen met een goede biodiversiteit zijn nodig om te zorgen voor veilig, duurzaam, voedzaam en betaalbaar voedsel. Landbouwecosystemen met een rijke biodiversiteit vergroten tevens de weerbaarheid van de landbouw tegen klimaatverandering en milieurisico’s, waarborgen tegelijkertijd voedselveiligheid en voedselzekerheid en scheppen nieuwe banen in plattelandsgebieden, met name banen die verband houden met biologische landbouw, plattelandstoerisme en recreatie. Derhalve moet de Unie de biodiversiteit op haar landbouwgrond verbeteren door middel van een reeks bestaande praktijken die gunstig zijn voor of verenigbaar zijn met de verbetering van de biodiversiteit, met inbegrip van extensieve landbouw. Extensieve landbouw is van vitaal belang voor de instandhouding van veel soorten en habitats in gebieden met een rijke biodiversiteit. Er zijn veel extensieve landbouwmethoden met talrijke en aanzienlijke voordelen voor de bescherming van de biodiversiteit, ecosysteemdiensten en landschapselementen, zoals precisielandbouw, biologische landbouw, agro-ecologie, agrobosbouw en laagintensief gebruikt blijvend grasland.

(50)  Er moeten herstelmaatregelen worden genomen om de biodiversiteit van landbouwecosystemen in de gehele Unie te verbeteren, ook in de gebieden waar geen habitattypen voorkomen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen. Bij gebrek aan een gemeenschappelijke methode voor de beoordeling van de toestand van landbouwecosystemen op basis waarvan specifieke streefdoelen voor het herstel van landbouwecosystemen zouden kunnen worden vastgesteld, is het passend een algemene verplichting vast te stellen om de biodiversiteit in landbouwecosystemen te verbeteren en de naleving van die verplichting te meten op basis van bestaande indicatoren.

(51)  Aangezien akker- en weidevogels bekende en algemeen erkende belangrijke indicatoren voor de gezondheid van landbouwecosystemen zijn, is het passend streefdoelen voor het herstel ervan vast te stellen. De verplichting om die streefdoelen te behalen zou gelden voor de lidstaten en niet voor individuele landbouwers. De lidstaten moeten deze doelstellingen bereiken door doeltreffende herstelmaatregelen op landbouwgrond in te voeren en samen te werken met en steun te verlenen aan landbouwers en andere belanghebbenden bij het ontwerp en de uitvoering ervan in de praktijk.

(52)  Landschapselementen met grote diversiteit op landbouwgrond, waaronder bufferstroken, roterende of niet-roterende braakgrond, houtwallen, afzonderlijke bomen of groepen bomen, boomrijen, akkerranden, kleine stukken grond, sloten, waterlopen, kleine wetlands, terrassen, cairns, stapelmuren, kleine vijvers en cultuurelementen, bieden plaats aan wilde planten en dieren, met inbegrip van bestuivers, voorkomen bodemerosie en -uitputting, filteren lucht en water, ondersteunen mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering alsook de landbouwproductiviteit van gewassen die van bestuiving afhankelijk zijn. Vruchtdragende bomen die deel uitmaken van agrobosbouw op bouwland en vruchtdragende elementen in niet-vruchtdragende heggen mogen eveneens als biodiversiteitsrijke landschapselementen worden beschouwd indien zij niet bemest worden en niet worden behandeld met pesticiden en indien de oogst enkel plaatsvindt op momenten waarop de grote biodiversiteit niet in het gedrang komt. Daarom moet er een voorschrift worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat het percentage landbouwgrond met landschapselementen met grote diversiteit steeds groter wordt. ▌Voor andere bestaande indicatoren, zoals de graslandvlinderindex en de voorraad organische koolstof in minerale bodems onder bouwland, moeten stijgende trends worden gerealiseerd. [Am. 14]

(53)  Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) heeft tot doel milieubescherming, met inbegrip van biodiversiteit, te ondersteunen en te versterken. Een van de specifieke doelstellingen van het beleid is bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot de versterking van ecosysteemdiensten en tot de instandhouding van habitats en landschappen. De nieuwe GLB-conditionaliteitsnorm nr. 8 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC 8)(42) vereist dat begunstigden van areaalgerelateerde betalingen ten minste 4 % van het bouwland op bedrijfsniveau voorbehouden voor niet-productieve gebieden en kenmerken, met inbegrip van braakliggend land, en dat zij bestaande landschapselementen behouden. Het aandeel van 4 % dat moet worden toegekend aan de naleving van die GLMC-norm kan worden verlaagd tot 3 % indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan(43). Deze verplichting zal ertoe bijdragen dat de lidstaten een positieve trend op het gebied van landschapselementen met grote diversiteit op landbouwgrond bereiken. Daarnaast hebben de lidstaten in het kader van het GLB de mogelijkheid om ecoregelingen op te zetten voor landbouwpraktijken die landbouwers op landbouwarealen toepassen en die het onderhoud en de creatie van landschapselementen of niet-productieve arealen kunnen omvatten. Evenzo kunnen de lidstaten in hun strategische GLB-plannen ook agromilieuklimaatverbintenissen opnemen, waaronder een verbeterd beheer van landschapselementen dat verder gaat dan conditionaliteit GLMC 8 en/of ecoregelingen. LIFE-projecten op het gebied van natuur en biodiversiteit zullen er ook toe bijdragen dat de biodiversiteit van Europa op landbouwgrond tegen 2030 op weg is naar herstel, door de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG en de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 te ondersteunen.

(54)  Het herstellen en vernatten(44) van organische bodems(45) die voor landbouwdoeleinden (namelijk als grasland of voor de teelt van gewassen) worden gebruikt en die ontwaterde veengebieden vormen, helpt aanzienlijke voordelen voor de biodiversiteit te creëren, een belangrijke vermindering van broeikasgasemissies en andere milieuvoordelen te verwezenlijken, en draagt tegelijkertijd bij tot een divers agrarisch landschap. De lidstaten kunnen kiezen uit een brede waaier aan herstelmaatregelen voor ontwaterde veengebieden die voor landbouwdoeleinden worden gebruikt, gaande van het omzetten van bouwland in blijvend grasland en extensiveringsmaatregelen in combinatie met verminderde drainage tot volledige vernatting met de mogelijkheid om paludicultuur toe te passen, of het aanleggen van de vegetatie waaruit het veen bestaat. De belangrijkste klimaatvoordelen vloeien voort uit het herstel en de vernatting van akkerland, gevolgd door het herstel van intensief grasland. Om een flexibele uitvoering van de hersteldoelstelling voor ontwaterde veengebieden die voor landbouwdoeleinden worden gebruikt mogelijk te maken, kunnen de lidstaten de herstelmaatregelen en het vernatten van ontwaterde veengebieden in gebieden waar turf wordt gewonnen, alsook, tot op zekere hoogte, het herstel en het vernatten van ontwaterde veengebieden onder ander landgebruik (bijvoorbeeld bos) beschouwen als een bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstellingen voor ontwaterde veengebieden die voor landbouwdoeleinden worden gebruikt. Indien dit naar behoren gerechtvaardigd is en indien de vernatting van ontwaterde veengebieden voor landbouwdoeleinden niet kan worden uitgevoerd wegens aanzienlijke negatieve gevolgen voor gebouwen, infrastructuur, klimaatadaptatie of andere openbare belangen en het niet haalbaar is veengebieden te vernatten onder andere vormen van grondgebruik, kunnen de lidstaten een lager niveau van te vernatten veengebieden bepalen.

(55)  Om de voordelen van de biodiversiteit ten volle te benutten, moeten het herstel en de vernatting van ontwaterde veengebieden meer gebieden bestrijken dan de gebieden van de in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen habitattypen van wetlands die moeten worden hersteld. Gegevens over de omvang van organische bodems en hun broeikasgasemissies en -verwijderingen worden gemonitord en beschikbaar gesteld via verslaglegging door de LULUCF-sector in de in het kader van het UNFCCC ingediende nationale broeikasgasinventarissen van de lidstaten. Herstelde en vernatte veengebieden kunnen nog steeds op andere manieren productief worden gebruikt. Paludicultuur, het bedrijven van landbouw op natte veengebieden, kan bijvoorbeeld bestaan uit het telen van verschillende rietsoorten, bepaalde vormen van hout, het telen van blauwe bosbessen en veenbessen, landbouw op veenmos en begrazing door waterbuffels. Dergelijke praktijken moeten zijn gebaseerd op de beginselen van duurzaam beheer en gericht zijn op het verbeteren van de biodiversiteit, zodat zij zowel financieel als ecologisch gezien een hoge waarde kunnen hebben. Paludicultuur kan ook voordelig zijn voor verschillende bedreigde soorten in de Unie en zorgen voor betere verbindingen van wetlands en daarmee samenhangende soortenpopulaties in de Unie. De financiering van maatregelen voor het herstel en het vernatten van ontwaterde veengebieden en ter compensatie van mogelijke inkomstenderving kan afkomstig zijn uit een breed scala aan bronnen, waaronder uitgaven in het kader van de begroting van de Unie en financieringsprogramma’s van de Unie.

(56)  In de nieuwe EU-bosstrategie voor 2030(46) werd gewezen op de noodzaak om de biodiversiteit van bossen te herstellen. Bossen en andere beboste gebieden beslaan meer dan 43,5 % van de landoppervlakte van de EU. Bosecosystemen met een rijke biodiversiteit zijn kwetsbaar voor klimaatverandering, maar zijn onder meer door hun functie als koolstofvoorraden en koolstofputten ook een natuurlijke bondgenoot bij het aanpassen aan en het bestrijden van de klimaatverandering en het aanpakken van klimaatgerelateerde risico’s. Zij leveren ook tal van andere vitale ecosysteemdiensten en bieden andere ecosysteemvoordelen, zoals de levering van (timmer)hout, voedsel en andere niet-houtproducten, klimaatregulering, stabilisatie van de bodem, erosiebeheersing en de zuivering van lucht en water.

▌[Am. 112 rev/1]

(58)  Hersteldoelstellingen en -verplichtingen voor habitats en soorten die krachtens de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG worden beschermd, voor bestuivers en voor zoetwater-, stedelijke, landbouw- en bosecosystemen moeten complementair zijn en in synergie werken, met het oog op de verwezenlijking van de overkoepelende doelstelling om ecosystemen in de land- en zeegebieden van de lidstaten te herstellen. De herstelmaatregelen die nodig zijn om één specifieke doelstelling te bereiken, zullen in veel gevallen bijdragen tot de verwezenlijking van andere doelstellingen of verplichtingen. De lidstaten moeten herstelmaatregelen daarom strategisch plannen zodat zij zo doeltreffend mogelijk bijdragen aan het herstel van de natuur in de hele Unie. Herstelmaatregelen moeten ook zodanig worden gepland dat zij gericht zijn op de mitigatie van en de aanpassing aan de klimaatverandering en op de preventie en beheersing van de gevolgen van natuurrampen en bodemdegradatie. Zij moeten gericht zijn op het optimaliseren van de ecologische, economische en sociale functies van ecosystemen, met inbegrip van hun productiviteitspotentieel, rekening houdend met hun bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de betrokken regio’s en gemeenschappen. Het is belangrijk dat de lidstaten gedetailleerde nationale herstelplannen opstellen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke bevindingen. Gedocumenteerde gegevens over de historische verspreiding en oppervlakte, en over de verwachte veranderingen in de milieuomstandigheden als gevolg van de klimaatverandering, moeten de basis vormen voor uitspraken over gunstige referentiegebieden voor habitattypes. Voorts is het belangrijk dat het publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgt in de voorbereiding van de plannen. De lidstaten moeten rekening houden met de specifieke omstandigheden en behoeften op hun grondgebied, zodat met de plannen kan worden gereageerd op de relevante druk, dreigingen en oorzaken van een verlies aan biodiversiteit, en moeten samenwerken om herstel en verbindingen over de grenzen heen te waarborgen.

(59)  Om te zorgen voor synergieën tussen de verschillende maatregelen die zijn en moeten worden genomen om de natuur in de Unie te beschermen, in stand te houden en te herstellen, moeten de lidstaten bij het opstellen van hun nationale herstelplannen rekening houden met: de instandhoudingsmaatregelen die voor Natura 2000-gebieden zijn vastgesteld en de overeenkomstig de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG opgestelde prioritaire actiekaders; de maatregelen voor het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand van waterlichamen die zijn opgenomen in overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedbeheerplannen; de overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG opgestelde mariene strategieën voor het bereiken van een goede milieutoestand voor alle mariene regio’s van de Unie; de in het kader van Richtlijn (EU) 2016/2284 opgestelde nationale programma’s ter beheersing van de luchtverontreiniging; de overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag inzake biologische diversiteit ontwikkelde nationale biodiversiteitsstrategieën en actieplannen, alsook de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1380/2013 opgestelde instandhoudingsmaatregelen en de overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad(47) opgestelde technische maatregelen.

(60)  Om te zorgen voor samenhang tussen de doelstellingen van deze verordening en Richtlijn (EU) 2018/2001(48), Verordening (EU) 2018/1999(49) en Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft(50), moeten de lidstaten, met name bij het opstellen van nationale herstelplannen, rekening houden met het potentieel van projecten op het gebied van hernieuwbare energie om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen inzake natuurherstel.

(61)  Aangezien het van belang is de dubbele uitdagingen van het verlies aan biodiversiteit en de klimaatverandering consequent aan te pakken, moet bij het herstel van de biodiversiteit rekening worden gehouden met de inzet van hernieuwbare energie en vice versa. Herstelactiviteiten en de uitrol van hernieuwbare energieprojecten kunnen waar mogelijk worden gecombineerd, ook in gebieden voor de versnelde uitrol van hernieuwbare energie en in specifieke netwerkgebieden. Krachtens Richtlijn (EU) 2018/2001 moeten de lidstaten de toepassing van hernieuwbare energie op hun grondgebied gecoördineerd in kaart brengen om het binnenlandse potentieel en het beschikbare landoppervlak, de ondergrond, de zee of het binnenwater te identificeren die nodig zijn voor de installatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen en de bijbehorende infrastructuur, zoals netwerk- en opslagfaciliteiten, inclusief thermische opslag, die nodig zijn om ten minste hun nationale bijdrage aan het herziene streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030 te halen. Dergelijke gebieden, met inbegrip van de bestaande installaties en samenwerkingsmechanismen, moeten in overeenstemming zijn met de geraamde trajecten en de totale geplande geïnstalleerde capaciteit per hernieuwbare energietechnologie die zijn vastgesteld in de nationale energie- en klimaatplannen. De lidstaten moeten een subgroep van dergelijke gebieden aanwijzen als gebieden voor de versnelde uitrol van hernieuwbare energie. Dit zijn specifieke locaties, zowel op land als op zee, die bijzonder geschikt zijn voor installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen ▌waar het gebruik van een specifiek type hernieuwbare energie naar verwachting geen significante milieueffecten zal hebben, gezien de bijzondere kenmerken van het geselecteerde gebied. De lidstaten moeten voorrang geven aan kunstmatige en bebouwde oppervlakken, zoals daken en gevels van gebouwen, vervoersinfrastructuur en de onmiddellijke omgeving hiervan, parkeerterreinen, boerderijen, afvalterreinen, industrieterreinen, mijnen, kunstmatige binnenwaterlichamen, meren of reservoirs, en, waar toepasselijk, locaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater alsmede aangetaste grond die niet bruikbaar is voor de landbouw. In Richtlijn (EU) 2018/2001 is ook bepaald dat de lidstaten een plan of plannen kunnen vaststellen om specifieke infrastructuurgebieden aan te wijzen voor de ontwikkeling van projecten voor netten en opslag die nodig zijn voor de integratie van hernieuwbare energie in het elektriciteitssysteem, wanneer een dergelijke ontwikkeling naar verwachting geen significante milieueffecten zal hebben of dergelijke effecten naar behoren kunnen worden beperkt of, indien dit niet mogelijk is, kunnen worden gecompenseerd. Het doel van dergelijke gebieden is het ondersteunen en aanvullen van de gebieden voor de versnelde uitrol van hernieuwbare energie. Bij de aanwijzing van gebieden voor versnelde uitrol van hernieuwbare energie en van speciale infrastructuurgebieden moeten de lidstaten beschermde gebieden vermijden en rekening houden met hun nationale plannen voor het herstel van de natuur. De lidstaten moeten de ontwikkeling van nationale herstelplannen afstemmen op de inventarisatie van gebieden die nodig zijn voor de nationale bijdrage aan het streefdoel voor hernieuwbare energie voor 2030 en, in voorkomend geval, op de aanwijzing van de gebieden voor versnelde uitrol van hernieuwbare energie en de speciale netgebieden. Tijdens de voorbereiding van de plannen voor het herstel van de natuur moeten de lidstaten zorgen voor synergieën met de opbouw van hernieuwbare energie en bijbehorende infrastructuur en met de reeds aangewezen gebieden voor versnelde uitrol van hernieuwbare energie en de speciale netgebieden en ervoor zorgen dat de werking van deze gebieden voor hernieuwbare energie, met inbegrip van de vergunningsprocedures van Richtlijn (EU) 2018/2001 die van toepassing zijn op deze gebieden voor hernieuwbare energie, ongewijzigd blijft.

(62)  Om synergieën met reeds geplande of ingevoerde herstelmaatregelen in de lidstaten te waarborgen, moeten die herstelmaatregelen in de nationale herstelplannen worden erkend en in aanmerking worden genomen. Aangezien in het IPCC-verslag van 2022 is gewezen op de noodzaak om dringend maatregelen voor het herstel van aangetaste ecosystemen te nemen, moeten de lidstaten die maatregelen tegelijk met de voorbereiding van de herstelplannen uitvoeren.

(63)  In de nationale herstelplannen en in de maatregelen tot herstel van habitats en de maatregelen ter voorkoming van verslechtering van habitats moet ook rekening worden gehouden met de resultaten van onderzoeksprojecten die relevant zijn voor de beoordeling van de toestand van ecosystemen, de vaststelling en invoering van herstelmaatregelen, en voor monitoringdoeleinden, en moet, waar passend, rekening worden gehouden met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie, overeenkomstig artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), zoals sociale, economische en culturele vereisten en regionale en plaatselijke kenmerken, waaronder de bevolkingsdichtheid.

(64)  Er moet rekening worden gehouden met de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden van de Unie, zoals vermeld in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat voorziet in specifieke maatregelen ter ondersteuning van deze gebieden. Zoals in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 wordt beoogd, moet er bijzondere aandacht worden besteed aan het beschermen en herstellen van de ecosystemen in de ultraperifere gebieden, gezien hun uitzonderlijk hoge biodiversiteitswaarde. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met de daarmee gepaard gaande kosten voor de bescherming en het herstel van die ecosystemen en de afgelegen ligging, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte en het moeilijke reliëf en klimaat van de ultraperifere gebieden, met name bij het opstellen van de nationale herstelplannen. De lidstaten worden aangemoedigd om op vrijwillige basis specifieke herstelmaatregelen in te voeren in de ultraperifere gebieden die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

(65)  Het Europees Milieuagentschap (EEA) moet de lidstaten ondersteunen bij het opstellen van de nationale herstelplannen en bij het toezicht op de voortgang bij het halen en nakomen van de op herstel gerichte de streefdoelen en verplichtingen. De Commissie moet beoordelen of de nationale herstelplannen toereikend zijn om die streefdoelen te halen en de verplichtingen na te komen.

(66)  Uit het verslag van de Commissie over de stand van de natuur van 2020 is gebleken dat een aanzienlijk deel van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad(51) en artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG gerapporteerde informatie, met name over de staat van instandhouding en trends van de habitats en soorten die hieronder vallen, afkomstig is van peilingen of uitsluitend op het oordeel van deskundigen is gebaseerd. Uit dat verslag is tevens gebleken dat de toestand van verscheidene onder Richtlijn 92/43/EEG vallende habitattypen en soorten nog onbekend is. Het is noodzakelijk om deze kennishiaten op te vullen en te investeren in monitoring en controle om degelijke en op wetenschappelijke bevindingen gebaseerde nationale herstelplannen te onderbouwen. Om de tijdigheid, doeltreffendheid en samenhang van de verschillende monitoringmethoden te vergroten, moet bij de monitoring en controle optimaal gebruik worden gemaakt van de resultaten van door de Unie gefinancierde onderzoeks- en innovatieprojecten en van nieuwe technologieën, zoals monitoring ter plaatse en teledetectie met gebruikmaking van satellietgegevens en -diensten die worden verstrekt in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie (Egnos/Galileo en Copernicus). De uitvoering van de op herstel gerichte streefdoelen zal worden ondersteund door de EU-missies “Onze oceanen en wateren tegen 2030 herstellen”, “Aanpassing aan klimaatverandering” en “Een bodemdeal voor Europa”(52).

(66 bis)  Gelet op de bijzondere technische en financiële uitdagingen bij het in kaart brengen en monitoren van het mariene milieu, kunnen de lidstaten, als aanvulling op de overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 92/43/EEG en overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2008/56/EG gerapporteerde informatie, bij de beoordeling van de toestand van de in bijlage II opgenomen mariene habitats gebruikmaken van informatie over druk en bedreigingen of andere relevante informatie als basis voor extrapolatie. Die aanpak kan derhalve ook worden gehanteerd als basis voor het plannen van herstelmaatregelen in mariene habitats overeenkomstig deze verordening. De algemene beoordeling van de toestand van de in bijlage II opgenomen mariene habitats moet gebaseerd zijn op de beste beschikbare kennis en de meest recente technische en wetenschappelijke ontwikkelingen.

(67)  Om toezicht te houden op de voortgang bij de uitvoering van de nationale herstelplannen, de genomen herstelmaatregelen, de gebieden waarop herstelmaatregelen van toepassing zijn en de gegevens over de in kaart gebrachte belemmeringen voor de riviercontinuïteit, moet een systeem worden ingevoerd dat de lidstaten ertoe verplicht relevante gegevens over de resultaten van die monitoring te registreren, actueel te houden en toegankelijk te maken. Bij de elektronische rapportage van gegevens aan de Commissie moet gebruik worden gemaakt van het systeem Reportnet van het EEA en moet ernaar worden gestreefd de administratieve lasten voor alle entiteiten zo beperkt mogelijk te houden. Om te zorgen voor een passende infrastructuur voor publieke toegang, verslaglegging en gegevensuitwisseling tussen overheidsinstanties moeten de lidstaten, in voorkomend geval, de gegevensspecificaties baseren op de specificaties als bedoeld in Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad(53), Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad(54) en Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad(55).

(68)  Met het oog op een doeltreffende uitvoering van deze verordening moet de Commissie de lidstaten op verzoek ondersteunen via het instrument voor technische ondersteuning(56), dat op maat gesneden technische ondersteuning biedt bij het ontwerpen en uitvoeren van hervormingen. De technische ondersteuning omvat bijvoorbeeld een versterking van de administratieve capaciteit, een harmonisering van de rechtskaders en het delen van relevante beste praktijken.

(69)  De Commissie moet verslag uitbrengen over de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij het halen en nakomen van de op herstel gerichte streefdoelen en verplichtingen van deze verordening, op basis van door het EEA opgestelde Uniebrede voortgangsverslagen en andere analyses en verslagen die door de lidstaten beschikbaar worden gesteld op relevante beleidsterreinen zoals natuur-, water- en marien beleid.

(70)  Om ervoor te zorgen dat de in deze verordening vastgestelde streefdoelen worden gehaald en de verplichtingen worden nagekomen, is het van het grootste belang dat er adequate particuliere en publieke investeringen in herstel worden gedaan, moeten de lidstaten uitgaven voor biodiversiteitsdoelstellingen, onder meer met betrekking tot de opportuniteits- en transitiekosten die voortvloeien uit de uitvoering van de nationale herstelplannen, opnemen in hun nationale begrotingen en moeten zij nadenken over de vraag hoe zij de financiering van de Unie gaan gebruiken. Met betrekking tot de financiering door de Unie dragen uitgaven in het kader van de begroting van de Unie en financieringsprogramma’s van de Unie, zoals het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)(57), het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA)(58), het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo)(59), het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds(60) en het Fonds voor een rechtvaardige transitie(61), alsook het kaderprogramma van de Unie voor onderzoek en innovatie, Horizon Europa(62), bij aan de biodiversiteitsdoelstellingen, met de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de jaarlijkse uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader 2021-2027(63) aan biodiversiteitsdoelstellingen te besteden.

De herstel- en veerkrachtfaciliteit(64) is nog een bron van financiering voor de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en van ecosystemen. Met betrekking tot het LIFE-programma moeten strategische natuurprojecten op passende wijze worden gebruikt als een specifiek instrument ter ondersteuning van de uitvoering van deze verordening, door de beschikbare financiële middelen op een doeltreffende en efficiënte manier te mainstreamen.

(71)  Er is een reeks EU-, nationale en particuliere initiatieven beschikbaar om particuliere financiering te stimuleren, zoals het InvestEU-programma(65), dat mogelijkheden biedt om publieke en private financiering aan te trekken ter ondersteuning van onder meer de verbetering van de natuur en de biodiversiteit door middel van groene en blauwe infrastructuurprojecten, alsook om koolstoflandbouw als groen bedrijfsmodel(66) te financieren.

(71 bis)  Om de uitvoering van deze verordening te waarborgen, zijn adequate private en publieke investeringen voor natuurherstelmaatregelen van essentieel belang. Daarom moet de Commissie uiterlijk twaalf maanden na de inwerkingtreding van de verordening in overleg met de lidstaten een verslag uitbrengen met een analyse van de lacunes in de uitvoering. Dat verslag moet zo nodig vergezeld gaan van voorstellen voor adequate aanvullende maatregelen, ook op financieel gebied, om de vastgestelde lacunes aan te pakken, zoals de invoering van gerichte financiering, waarbij de prerogatieven van de twee wetgevers met betrekking tot de vaststelling van het volgende meerjarig financieel kader na 2027, onverlet worden gelaten.

(71 ter)  Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie staat het aan de rechterlijke instanties van de lidstaten om, overeenkomstig het in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), neergelegde beginsel van loyale samenwerking, de rechterlijke bescherming te waarborgen van de rechten die een persoon ontleent aan het Unierecht. Voorts verplicht artikel 19, lid 1, VEU de lidstaten om te voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren. De Unie en de lidstaten zijn partij bij het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (“het Verdrag van Aarhus”) van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE). Krachtens het Verdrag van Aarhus moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het publiek, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtsstelsel, toegang heeft tot de rechter.

(72)  De lidstaten moeten bij de voorbereiding en uitvoering van hun nationale herstelplannen een eerlijke en algemene maatschappelijke benadering bevorderen, door daarin processen voor inspraak van het publiek op te nemen en door rekening te houden met de behoeften van lokale gemeenschappen en belanghebbenden.

(73)  Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad(67) moeten strategische GLB-plannen bijdragen aan het bereiken van, en verenigbaar zijn met de nationale langetermijnstreefcijfers die zijn opgenomen in of voortvloeien uit de in bijlage XIII bij die verordening vermelde wetgevingshandelingen. Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 159 van Verordening (EU) 2021/2115 uiterlijk op 31 december 2025 de lijst in bijlage XIII bij die verordening evalueert, moet zij rekening houden met deze verordening betreffende natuurherstel.

(74)  In overeenstemming met de toezegging in het achtste milieuactieprogramma voor de periode tot en met 2030(68) moeten de lidstaten milieuonvriendelijke subsidies op nationaal niveau geleidelijk afschaffen, optimaal gebruikmaken van marktconforme instrumenten en groene begrotingsinstrumenten, met inbegrip van de nodige instrumenten om een sociaal rechtvaardige transitie te waarborgen, en moeten bedrijven en andere belanghebbenden worden geholpen bij de ontwikkeling van gestandaardiseerde boekhoudpraktijken voor natuurlijk kapitaal.

(75)  Met het oog op de noodzakelijke aanpassing van deze verordening moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de bijlagen I tot en met VII om de groepen habitats aan te passen, de lijst met vogelsoorten voor de index van alledaagse akker- en weidevogelsoorten aan te passen en de lijst van biodiversiteitsindicatoren voor landbouwecosystemen, de lijst van biodiversiteitsindicatoren voor bosecosystemen, de lijsten van mariene habitats en soorten ▌en de voorbeelden van herstelmaatregelen aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, teneinde rekening te houden met de ervaring uit de toepassing van de verordening of de consistentie met de EUNIS-habitattypen te waarborgen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden effectbeoordelingen uitvoert en tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, ▌ volgens de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(69). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(76)  Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het vaststellen van de methode voor de monitoring van bestuivers, het vaststellen van de methoden voor de monitoring van de indicatoren voor in bijlage IV bij deze verordening opgenomen landbouwecosystemen en van de indicatoren voor in bijlage VI bij deze verordening opgenomen bosecosystemen, met betrekking tot het instellen van richtinggevende kaders voor het vaststellen van bevredigende niveaus van stedelijke groene ruimte, van stedelijke boomkroonbedekking in stedelijke ecosystemen, van bestuivers, van de indicatoren voor in bijlage IV bij deze verordening opgenomen landbouwecosystemen, en van de indicatoren voor in bijlage VI bij deze verordening opgenomen bosecosystemen, met betrekking tot het vastleggen van een uniform model voor de nationale herstelplannen, en het vastleggen van het model, de structuur en de gedetailleerde regelingen voor het elektronisch rapporteren van gegevens en informatie aan de Commissie. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(70).

(77)  De Commissie moet een evaluatie van deze verordening uitvoeren. Overeenkomstig punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven moet die evaluatie worden uitgevoerd op basis van de criteria doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde van de EU, en vormt die evaluatie de basis voor effectbeoordelingen van opties voor verdere acties. Bovendien moet de Commissie beoordelen of er aanvullende op herstel gerichte streefdoelen moeten worden vastgesteld, op basis van gemeenschappelijke methoden voor de beoordeling van de toestand van ecosystemen die niet onder de artikelen 4 en 5 vallen, rekening houdend met de meest recente wetenschappelijke bevindingen.

(78)  Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege hun omvang en effecten beter door de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.  Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld om bij te dragen tot:

a)  biodiverse, veerkrachtige en productieve ecosystemen in de land- en zeegebieden van de lidstaten door het herstel van aangetaste ecosystemen; [Am. 113/rev1]

b)  de verwezenlijking van de overkoepelende doelstellingen van de Unie op het gebied van mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering, met inbegrip van voedselzekerheid, de energietransitie en sociale huisvesting, en landdegradatieneutraliteit; [Am. 114]

c)  de naleving van de internationale verbintenissen van de Unie.

2.  Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld waarin de lidstaten ▌doeltreffende en gebiedsgebonden herstelmaatregelen ▌treffen, teneinde samen, als streefdoel van de Unie, in alle gebieden en ecosystemen die vallen onder het toepassingsgebied als omschreven in artikel 2, uiterlijk in 2030ten minste 20 % van de landgebieden en 20 % van de zeegebieden te bestrijken en uiterlijk in 2050 alle ecosystemen die moeten worden hersteld.

2 bis.   Deze verordening moet synergieën tot stand brengen en in samenhang zijn met bestaande en lopende wetgeving, rekening houdend met de nationale bevoegdheden, en moet consistentie en samenhang waarborgen met de wetgeving van de Unie inzake onder meer hernieuwbare energie, gewasbeschermingsmiddelen, kritieke grondstoffen, en land- en bosbouw. [Am. 116]

Artikel 2

Geografisch toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op de in de artikelen 4 tot en met 10 bedoelde ecosystemen:

a)  op het grondgebied van de lidstaten;

a bis)  in de kustwateren, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2000/60/EG, van de lidstaten, op de zeebodem en in de ondergrond daarvan;

b)  in wateren, op de zeebodem en in de ondergrond daarvan zeewaarts van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, en reikend tot de uiterste grens van het gebied waarover een lidstaat soevereine rechten of rechtsmacht heeft of uitoefent, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982.

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op ecosystemen op het Europees grondgebied van de lidstaten waarop de Verdragen van toepassing zijn.

Artikel 3

Definities

De volgende definities zijn van toepassing:

1)  “ecosysteem”: een dynamisch geheel van gemeenschappen van planten, dieren, schimmels en micro-organismen en hun niet-levende omgeving die een functionele eenheid vormen, met inbegrip van habitattypen, habitats van soorten en soortenpopulaties;

2)  “habitat van een soort”: habitat van een soort zoals gedefinieerd in artikel 1, punt f), van Richtlijn 92/43/EEG;

3)  “herstel”: het proces van het actief of passief ondersteunen van het herstel van een ecosysteem teneinde de structuur en functies ervan te verbeteren met als doel de biodiversiteit en de veerkracht van een ecosysteem in stand te houden of te verbeteren; voor de toepassing van deze verordening geschiedt het herstel van ecosystemen door de toestand van een habitattype te verbeteren totdat een goede toestand wordt bereikt, door voor de habitat opnieuw een gunstig referentiegebied te verwezenlijken en door een habitat van een soort te verbeteren door te zorgen voor toereikende kwaliteit en kwantiteit overeenkomstig artikel 4, leden 1, 2 en 3, en artikel 5, leden 1, 2 en 3, en door de streefdoelen te bereiken en de verplichtingen na te komen van de artikelen 6 tot en met 10, waaronder het bereiken van bevredigende niveaus van de in artikel 8, lid 1, artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 2, genoemde indicatoren, als een middel om de biodiversiteit en de veerkracht van een ecosysteem in stand te houden of te verbeteren;

4)  “goede toestand” van een habitattype: een staat waarin zijn belangrijkste kenmerken ▌, met name zijn structuur en werking, zijn typische soorten of samenstelling van typische soorten, het hoge niveau van ecologische integriteit, stabiliteit en veerkracht weerspiegelen dat nodig is om het duurzame voortbestaan van het habitattype te waarborgen en aldus bij te dragen tot het bereiken of behouden van een gunstige staat van instandhouding overeenkomstig artikel 1, punt e), van Richtlijn 92/43/EEG, indien het betrokken habitattype is opgenomen in bijlage I bij die richtlijn, en, in mariene ecosystemen, tot het bereiken of behouden van een goede milieutoestand overeenkomstig artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG;

5)  “gunstig referentiegebied”: de totale oppervlakte van een habitattype in een bepaald biogeografisch gebied of marien gebied op nationaal niveau die wordt beschouwd als het minimum dat nodig is om de levensvatbaarheid op lange termijn van het habitattype en zijn typische soorten of de samenstelling van zijn typische soorten en van alle significante ecologische variaties in zijn natuurlijke verspreidingsgebied ▌te waarborgen, en die bestaat uit de oppervlakte van het habitattype en, indien die oppervlakte niet toereikend is, de oppervlakte die nodig is om het habitattype in zijn vroegere toestand te herstellen. Indien het habitattype is opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG, draagt dat herstel bij tot het bereiken van een gunstige staat van instandhouding overeenkomstig artikel 1, punt e), van die richtlijn en, in mariene ecosystemen, tot het bereiken of behouden van een goede milieutoestand overeenkomstig artikel 3, punt 5, van Richtlijn 2008/56/EG;

6)  “toereikende kwaliteit van een habitat”: de kwaliteit van een habitat van een soort die ervoor zorgt dat in elk stadium van de biologische cyclus van een soort aan de ecologische vereisten van die soort kan worden voldaan, zodat de soort zich op lange termijn als een levensvatbare component van zijn habitat in zijn natuurlijke verspreidingsgebied kan handhaven en aldus bijdraagt aan het bereiken of behouden van een gunstige staat van instandhouding van soorten overeenkomstig artikel 1, punt i), van Richtlijn 92/43/EEG voor soorten die zijn opgenomen in bijlage II, IV of V van die richtlijn, en aan het veiligstellen van populaties van in het wild levende vogelsoorten die onder Richtlijn 2009/147/EG vallen, en aanvullend, in mariene ecosystemen, aan het bereiken of behouden van een goede milieutoestand overeenkomstig artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2008/56/EG;

7)  “toereikende kwantiteit van een habitat”: de kwantiteit van een habitat van een soort die ervoor zorgt dat in elk stadium van de biologische cyclus van een soort aan de ecologische vereisten van die soort kan worden voldaan, zodat de soort zich op lange termijn als een levensvatbare component van zijn habitat in zijn natuurlijke verspreidingsgebied kan handhaven en aldus bijdraagt aan het bereiken of behouden van een gunstige staat van instandhouding van soorten overeenkomstig artikel 1, punt i), van Richtlijn 92/43/EEG voor soorten die zijn opgenomen in bijlage II, IV of V van die richtlijn, en aan het veiligstellen van populaties van in het wild levende vogelsoorten die onder Richtlijn 2009/147/EG vallen, en aanvullend, in mariene ecosystemen, aan het bereiken of behouden van een goede milieutoestand overeenkomstig artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2008/56/EG;

7 bis)   “achteruitgang”: het veroorzaken van een netto negatief effect op de habitattypen en de habitats van soorten die onder artikel 4, leden 6 en 7, en artikel 5, leden 6 en 7, vallen, voor zover dat effect significant kan zijn in het licht van de algemene doelstelling van de artikelen 4 en 5 om deze habitattypen en habitats van soorten op nationaal niveau en, afhankelijk van het habitattype of de habitat van een soort in kwestie, op biogeografisch niveau in een gunstige staat van instandhouding te houden of te herstellen; [Am.  117/rev1]

8)  “bestuiver”: een in het wild levend insect dat stuifmeel overbrengt van de helmknop van een plant naar de stempel van een plant, waardoor bevruchting en de productie van zaden mogelijk worden;

9)  “afname van bestuiverpopulaties”: een afname van de dichtheid of diversiteit van bestuivers, of beide;

9 bis)  “inheemse boomsoort”: een boomsoort die binnen zijn natuurlijk verspreidingsgebied (vroeger of nu) en verspreidingsmogelijkheden voorkomt (d.w.z. binnen het verspreidingsgebied dat de soort op natuurlijke wijze inneemt of zou kunnen innemen zonder directe of indirecte introductie of zorg door de mens);

10)  “lokale bestuurlijke eenheid” of “LBE”: een bestuurlijke afdeling op laag niveau van een lidstaat onder het niveau van een provincie, regio of staat, opgericht overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad(71);

10 bis)  “stedelijke centra” en “stedelijke clusters”: territoriale eenheden die in steden, kleinere steden en voorsteden zijn ingedeeld aan de hand van een op rasters gebaseerde typologie als vastgesteld overeenkomstig artikel 4 ter, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1059/2003;

11)  “steden”: lokale bestuurlijke eenheden waar ten minste 50 % van de bevolking in een of meer stedelijke centra woont, gemeten aan de hand van de urbanisatiegraad die is vastgesteld overeenkomstig artikel 4 ter, lid 3, punt a), van Verordening (EG) nr. 1059/2003;

12)  “kleinere steden en voorsteden”: lokale bestuurlijke eenheden waar minder dan 50 % van de bevolking in een stedelijk centrum woont, maar ten minste 50 % van de bevolking in een stedelijke cluster woont, gemeten aan de hand van de urbanisatiegraad die is vastgesteld overeenkomstig artikel 4 ter, lid 3, punt a), van Verordening (EG) nr. 1059/2003;

12 bis)  “voorstedelijke gebieden”: gebieden die grenzen aan stedelijke centra of stedelijke clusters, met inbegrip van minstens alle gebieden binnen 1 km, gemeten vanaf de buitenste grenzen van die stedelijke centra of stedelijke clusters, en die gelegen zijn in dezelfde stad of dezelfde kleine stad en voorstad als die stedelijke centra of stedelijke clusters;

13)  “stedelijke groene ruimte”: de totale oppervlakte aan bomen, heesters, struiken, vaste kruidachtige vegetatie, korstmossen en mossen, vijvers en waterlopen, zoals aangetroffen in steden of kleinere steden en voorsteden, berekend op basis van gegevens die zijn verstrekt door de Copernicusdienst voor landmonitoring zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad(72) en, indien de betrokken lidstaat daarover beschikt, andere aanvullende gegevens ter zake die hij verstrekt;

14)  “stedelijke boomkroonbedekking”: de totale met bomen bedekte oppervlakte in steden, kleinere steden en voorsteden, berekend op basis van de gegevens over de boombedekkingsdichtheid die zijn verstrekt door de Copernicusdienst voor landmonitoring zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad en, indien de betrokken lidstaat daarover beschikt, andere aanvullende gegevens ter zake die hij verstrekt;

14 bis)  “vrij stromende rivier”: een rivier of een riviergedeelte waarvan de longitudinale, laterale en verticale connectiviteit niet belemmerd wordt door kunstmatige structuren, en waarvan de natuurlijke functies grotendeels onaangetast zijn;

14 ter)   “vernatten van veengebied”: het omzetten van een ontwaterde veenbodem in een natte bodem;

15)  “gebied voor versnelde uitrol van hernieuwbare energie”: een gebied voor versnelde uitrol van hernieuwbare energie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 9 bis), van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad(73).

HOOFDSTUK II

OP HERSTEL GERICHTE STREEFDOELEN EN VERPLICHTINGEN

Artikel 4

Herstel van terrestrische, kust- en zoetwaterecosystemen

1.  De lidstaten streven ernaar om in Natura 2000-gebieden de herstelmaatregelen te nemen die nodig zijn om vorderingen te maken in de richting van een gunstige staat van instandhouding voor de in bijlage I opgenomen habitattypen die niet in goede toestand verkeren ▌. Dergelijke maatregelen worden genomen in gebieden van het Natura 2000-netwerk met in bijlage I opgenomen ▌habitattypen die niet in goede staat verkeren, zoals gekwantificeerd in het in artikel 12 bedoelde nationale herstelplan ▌. [Am. 21]

2.  De lidstaten nemen de herstelmaatregelen die nodig zijn om de in bijlage I opgenomen habitattypen te herstellen in gebieden waar die habitattypen niet voorkomen, met het doel het gunstige referentiegebied van die habitattypen te bereiken. Dergelijke maatregelen zijn ▌van toepassing in gebieden die ▌ nodig zijn om de verwezenlijking van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde doelstellingen te waarborgen. [Am. 99]

3.  De lidstaten nemen de herstelmaatregelen voor de terrestrische, kust- en zoetwaterhabitats van de in de bijlagen II, IV en V bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten en voor de terrestrische, kust- en zoetwaterhabitats van de onder Richtlijn 2009/147/EG vallende in het wild levende vogels die, naast de herstelmaatregelen overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel, nodig zijn om de kwaliteit en kwantiteit van die habitats te verbeteren, onder meer door herstel van die habitats en om de verbindingen te verbeteren, totdat er een toereikende kwaliteit en kwantiteit van die habitats is bereikt.

4.  Bij het vaststellen van de meest geschikte gebieden voor herstelmaatregelen overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 van dit artikel wordt uitgegaan van de beste beschikbare kennis en de meest recente wetenschappelijke bevindingen over de toestand van de in bijlage I opgenomen habitattypen, gemeten aan de hand van de structuur en functies die nodig zijn voor de instandhouding ervan op lange termijn, met inbegrip van hun typische soorten, als bedoeld in artikel 1, punt e), van Richtlijn 92/43/EEG, en van de kwaliteit en kwantiteit van de habitats van de in lid 3 van dit artikel bedoelde soorten, met gebruikmaking van informatie die is meegedeeld krachtens artikel 17 van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG, en in voorkomend geval rekening houdend met de uiteenlopende situaties in verschillende regio’s, zoals bedoeld in artikel 11, lid 9 bis.

4 bis.  De lidstaten zorgen er uiterlijk in 2030 voor dat de toestand van ten minste 50 % van de oppervlakte, verspreid over alle in bijlage II opgenomen habitattypen bekend is. De toestand van alle gebieden van de in bijlage I opgenomen habitattypen is uiterlijk in 2040 bekend.

5.  Bij de in de leden 1 en 2 bedoelde herstelmaatregelen wordt rekening gehouden met de noodzaak van betere verbindingen tussen de in bijlage I opgenomen habitattypen en met de ecologische vereisten van de in lid 3 bedoelde soorten die in die habitattypen voorkomen.

6.  De lidstaten trachten erop toe te zien dat de totale nationale oppervlakte in ▌een goede toestand alsook de totale nationale oppervlakte waar de habitats van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde soorten ▌van voldoende kwaliteit zijn, in de loop van de tijd niet aanzienlijk achteruitgaan. [Am. 100]

[Am. 25, 101 en 121]

8.  Buiten Natura 2000-gebieden is het niet nakomen van de in lid 6 ▌vastgelegde verplichtingen gerechtvaardigd indien dit wordt veroorzaakt door:

a)  overmacht, met inbegrip van natuurrampen;

b)  onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering; ▌

c)  een plan of project van dwingend openbaar belang waarvoor geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn, wat per geval moet worden bepaald;

c bis)   in uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de totstandbrenging of voortzetting van activiteiten van algemeen belang is de niet-nakoming van de in lid 6 vastgestelde verplichtingen gerechtvaardigd, mits de verwezenlijking van de in de leden 1, 2 en 3 vastgestelde hersteldoelstellingen daardoor niet in gevaar wordt gebracht. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden en motiveren deze; of [Am. 6]

d)  handelingen of nalatigheid van derde landen waarvoor de betrokken lidstaat niet verantwoordelijk is.

8 bis.  Buiten Natura 2000-gebieden is de in lid 7 bedoelde verplichting om de nodige maatregelen te nemen, niet van toepassing op verslechtering veroorzaakt door:

a)  overmacht, met inbegrip van natuurrampen;

b)  onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering;

c)  een plan of project van dwingend openbaar belang waarvoor geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn; of

d)  handelingen of nalatigheid van derde landen waarvoor de betrokken lidstaat niet verantwoordelijk is.

9.  Voor Natura 2000-gebieden is het niet nakomen van de in de leden 6 en 7 vastgestelde verplichtingen gerechtvaardigd indien dit wordt veroorzaakt door:

a)  overmacht, met inbegrip van natuurrampen;

b)  onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering; of

c)  een plan of project dat overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG is goedgekeurd.

10.  De lidstaten zorgen ervoor dat er sprake is van:

a)  een toename van habitatgebied in goede toestand voor de in bijlage II opgenomen habitattypen totdat ten minste 90 % in een goede toestand verkeert en totdat het gunstige referentiegebied voor elk habitattype in elk biogeografisch gebied van de betrokken lidstaat is bereikt;

b)  een stijgende trend naar toereikende kwaliteit en kwantiteit van de terrestrische, kust- en zoetwaterhabitats van de in de bijlagen II, IV en V bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten en van de onder Richtlijn 2009/147/EG vallende soorten.

10 bis.   In de op grond van dit artikel te nemen maatregelen houden de lidstaten rekening met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG. [Am. 27]

Artikel 5

Herstel van mariene ecosystemen

1.  De lidstaten nemen de herstelmaatregelen die nodig zijn om de gebieden van de in bijlage II opgenomen habitattypen die niet in goede toestand verkeren te verbeteren tot een goede toestand. Dergelijke maatregelen zijn van toepassing:

a)  uiterlijk in 2030, op ten minste 30 % van het totale gebied van de groepen 1 tot en met 6 van de in bijlage II opgenomen habitattypen dat niet in goede toestand verkeert, zoals gekwantificeerd in het in artikel 12 bedoelde nationale herstelplan;

b)  uiterlijk in 2040, op ten minste 60 % en uiterlijk in 2050 op ten minste 90 % van het gebied van elk van de groepen 1 tot en met 6 van de in bijlage II opgenomen habitattypen dat niet in goede toestand verkeert, zoals gekwantificeerd in het in artikel 12 bedoelde nationale herstelplan;

c)  uiterlijk in 2040, op twee derde van het in punt d) vermelde percentage van het gebied van groep 7 van de in bijlage II opgenomen habitattypen dat niet in goede toestand verkeert, zoals gekwantificeerd in het in artikel 12 bedoelde nationale herstelplan; en

d)  uiterlijk in 2050, op een percentage, dat wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 11, lid 2a, van het gebied van groep 7 van de in bijlage II opgenomen habitattypen dat niet in goede toestand verkeert, zoals gekwantificeerd in het in artikel 12 bedoelde nationale herstelplan.

Het in punt d) van dit lid bedoelde percentage wordt zodanig vastgesteld dat dit het bereiken of in stand houden van een goede milieutoestand, zoals bepaald overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG, niet in de weg staat.

[Am. 29]

3.  De lidstaten nemen de herstelmaatregelen voor de mariene habitats van de in bijlage III en de in de bijlagen II, IV en V bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten en voor de mariene habitats van de onder Richtlijn 2009/147/EG vallende in het wild levende vogels, naast de herstelmaatregelen overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel, die nodig zijn om de kwaliteit en kwantiteit van die habitats te verbeteren, onder meer door herstel van die habitats, en om de verbindingen te verbeteren, totdat toereikende kwaliteit en kwantiteit van die habitats is bereikt.

4.  Bij het vaststellen van de meest geschikte gebieden voor herstelmaatregelen overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 van dit artikel wordt uitgegaan van de beste beschikbare kennis en de meest recente technische en wetenschappelijke vooruitgang die is geboekt om de toestand van de in bijlage II opgenomen habitattypen ▌en ▌de kwaliteit en kwantiteit van de habitats van de in lid 3 van dit artikel bedoelde soorten te bepalen, met gebruikmaking van informatie die is meegedeeld krachtens artikel 17 van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG en artikel 178 van Richtlijn 2008/56/EG.

4 bis.  De lidstaten zorgen er uiterlijk in 2030 voor dat de toestand van ten minste 50 % van de oppervlakte, verspreid over alle in bijlage II opgenomen habitattypen van de groepen 1 tot en met 6 bekend is. De toestand van alle gebieden van de in bijlage II opgenomen habitattypen van de groepen 1 tot en met 6 is uiterlijk in 2040 bekend. De lidstaten zorgen er uiterlijk in 2040 ook voor dat de toestand van ten minste 50 % van de oppervlakte, verspreid over alle in bijlage II opgenomen habitattypen van groep 7 bekend is. De toestand van alle gebieden van de in bijlage II opgenomen habitattypen van groep 7 is uiterlijk in 2050 bekend.

5.  Bij de in de leden 1 en 2 bedoelde herstelmaatregelen wordt rekening gehouden met de noodzaak van betere ecologische samenhang en verbindingen tussen de in bijlage II opgenomen habitattypen en met de ecologische vereisten van de in lid 3 bedoelde soorten die in die habitattypen voorkomen.

6.  De lidstaten trachten erop toe te zien dat in gebieden waarop overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 herstelmaatregelen van toepassing zijn de toestand van de in bijlage II opgenomen habitattypen voortdurend verbetert totdat een goede toestand is bereikt, en dat de kwaliteit van de habitats van de in lid 3 bedoelde soorten voortdurend verbetert totdat de toereikende kwaliteit van die habitats is bereikt. De lidstaten trachten, waar mogelijk, de nodige maatregelen te nemen met als doel te voorkomen dat gebieden waar een goede toestand is bereikt en waar de kwaliteit van de habitats van de soorten toereikend is geworden, op nationaal niveau significant verslechteren. [Am. 125/rev1]

▌[Am. 32, 104 en 126/rev1]

8.  Buiten Natura 2000-gebieden is het niet nakomen van de in lid 6 ▌vastgestelde verplichtingen gerechtvaardigd indien dit wordt veroorzaakt door:

a)  overmacht, met inbegrip van natuurrampen;

b)  onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering; ▌

c bis)   in uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de totstandbrenging of voortzetting van activiteiten van algemeen belang is de niet-nakoming van de in lid 6 vastgestelde verplichtingen gerechtvaardigd, mits de verwezenlijking van de in de leden 1, 2 en 3 vastgestelde hersteldoelstellingen daardoor niet in gevaar wordt gebracht. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden en motiveren deze; [Am. 7]

d)   handelingen of nalatigheid van derde landen waarvoor de betrokken lidstaat niet verantwoordelijk is.

8 bis.  Buiten Natura 2000-gebieden is de in lid 7 bedoelde verplichting om de nodige maatregelen te nemen, niet van toepassing op verslechtering veroorzaakt door:

a)  overmacht, met inbegrip van natuurrampen;

b)  onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering;

c)  een plan of project van dwingend openbaar belang waarvoor geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn; of

d)  handelingen of nalatigheid van derde landen waarvoor de betrokken lidstaat niet verantwoordelijk is.

9.  Voor Natura 2000-gebieden is het niet nakomen van de in de leden 6 en 7 vastgestelde verplichtingen gerechtvaardigd indien dit wordt veroorzaakt door:

a)  overmacht, met inbegrip van natuurrampen;

b)  onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering; of

c)  een plan of project dat overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG is goedgekeurd.

10.  De lidstaten zorgen ervoor dat er sprake is van:

a)  een toename van habitatgebied in goede toestand voor de in de groepen 1 tot en met 6 van de in bijlage II opgenomen habitattypen totdat ten minste 90 % in een goede toestand verkeert en totdat het gunstige referentiegebied voor elk habitattype in elk biogeografisch gebied van de betrokken lidstaat is bereikt;

a bis)  een toename van habitatgebied in goede toestand voor de in groep 7 in bijlage II opgenomen habitattypen totdat ten minste het in lid 1, punt d), bedoelde percentage in een goede toestand verkeert en totdat het gunstige referentiegebied voor elk habitattype in elk biogeografisch gebied van de betrokken lidstaat is bereikt;

b)  een positieve trend naar toereikende kwaliteit en kwantiteit van de mariene habitats van de in bijlage III en in de bijlagen II, IV en V bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten en van de onder Richtlijn 2009/147/EG vallende soorten.

Artikel 5 bis

Energie uit hernieuwbare bronnen

Voor de toepassing van artikel 4, leden 8 en 8a, en artikel 5, leden 8 en 8a, worden de planning, de bouw en de exploitatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf en opslagvoorzieningen geacht van dwingend openbaar belang te zijn. De lidstaten kunnen daarvoor een vrijstelling toepassen van de vereiste dat er geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar mogen zijn, krachtens artikel 4, leden 8 en 8 bis, en artikel 5, leden 8 en 8 bis, indien er een strategische milieubeoordeling is verricht onder de voorwaarden van Richtlijn 2001/42/EG of indien zij onderworpen zijn geweest aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 2011/92/EU. De lidstaten kunnen in bepaalde gerechtvaardigde en specifieke omstandigheden de toepassing van deze bepalingen beperken tot bepaalde delen van hun grondgebied, tot bepaalde soorten technologieën of tot projecten met bepaalde technische kenmerken, overeenkomstig de prioriteiten die overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 in hun nationale geïntegreerde energie- en klimaatplannen zijn vastgelegd. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de toegepaste beperkingen en motiveren die.

Artikel 5 ter

Nationale defensie

1.  Bij het treffen van herstelmaatregelen voor de toepassing van artikel 4, leden 1, 2 en 3, en artikel 5, leden 1, 2 en 3, kunnen de lidstaten vrijstelling verlenen voor gebieden die uitsluitend voor activiteiten met het oog op de nationale defensie worden gebruikt, indien deze maatregelen onverenigbaar worden geacht met het voortgezette militaire gebruik van de betrokken gebieden.

2.  Voor de toepassing van artikel 4, leden 8 en 8 bis, en artikel 5, leden 8 en 8 bis, kunnen de lidstaten bepalen dat plannen en projecten die uitsluitend voor nationale defensiedoeleinden zijn bedoeld, worden geacht van dwingend openbaar belang te zijn. Voorts kunnen de lidstaten voor de toepassing van artikel 4, leden 8 en 8 bis, en artikel 5, leden 8 en 8 bis, dergelijke plannen en projecten vrijstellen van de vereiste dat er geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar mogen zijn. Bij toepassing van deze vrijstelling voert de betrokken lidstaat echter, voor zover dat redelijk en praktisch uitvoerbaar is, maatregelen uit om de gevolgen voor de habitattypen te verzachten.

Artikel 6

Herstel van stedelijke ecosystemen

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat er uiterlijk op 31 december 2030 geen nettoverlies is in de totale nationale oppervlakte stedelijke groene ruimte en ▌stedelijke boomkroonbedekking in stedelijke ecosysteemgebieden, als bepaald overeenkomstig artikel 11, lid 2 ter, ten opzichte van [jaar van inwerkingtreding van deze verordening]. Met het oog op deze verplichting kunnen de lidstaten de stedelijke ecosysteemgebieden van die totale nationale oppervlakte uitsluiten indien het aandeel stedelijke groene ruimte in de stedelijke centra en stedelijke clusters groter is dan 45 % en het aandeel stedelijke boomkroonbedekking groter is dan 10 %.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat er daarna sprake is van een stijgende trend in de totale nationale oppervlakte stedelijke groene ruimte, onder meer door integratie van stedelijke groene ruimte in gebouwen en infrastructuur in stedelijke ecosysteemgebieden, als bepaald overeenkomstig artikel 11, lid 2 ter, na 31 december 2030 om de zes jaar gemeten, totdat een overeenkomstig artikel 11, lid 3, vastgesteld bevredigend niveau wordt bereikt.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat er in elk stedelijk ecosysteemgebied, als bepaald overeenkomstig artikel 11, lid 2 ter, sprake is van een stijgende trend in de stedelijke boomkroonbedekking, na 31 december 2030 om de zes jaar gemeten, totdat een overeenkomstig artikel 11, lid 3, vastgesteld bevredigend niveau wordt bereikt.

Artikel 7

Herstel van de natuurlijke verbindingen van rivieren en de natuurlijke functies van de bijbehorende overstromingsgebieden

1.  De lidstaten inventariseren de kunstmatige barrières voor ▌verbindingen ▌van oppervlaktewateren en brengen, rekening houdend met de sociaal-economische functies van die wateren, de barrières in kaart die moeten worden weggenomen om bij te dragen tot het halen van de in artikel 4 van deze verordening vastgelegde op herstel gerichte streefdoelen en van de doelstelling om uiterlijk in 2030 van ten minste 25 000 km ▌rivieren weer vrij stromende rivieren te maken, onverminderd Richtlijn 2000/60/EG, met name artikel 4, leden 3, 5 en 7, en Verordening (EU) nr. 1315/2013, en met name artikel 15.

2.  De lidstaten nemen de kunstmatige barrières voor ▌verbindingen ▌van oppervlaktewateren weg op basis van de inventaris in lid 1 van dit artikel, in overeenstemming met het in artikel 12, lid 2, punten e) en f), bedoelde plan voor de verwijdering van die barrières. Bij het wegnemen van barrières verwijderen de lidstaten in de eerste plaats barrières die niet langer nodig zijn voor de opwekking van hernieuwbare energie, de binnenvaart, de watervoorziening, bescherming tegen overstromingen of andere gebruiksdoeleinden.

3.  De lidstaten voeren naast de verwijdering van de in lid 2 bedoelde barrières ook de maatregelen uit die nodig zijn om de natuurlijke functies van de betrokken overstromingsgebieden te verbeteren.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de natuurlijke verbindingen van rivieren en de natuurlijke functies van de betrokken overstromingsgebieden die overeenkomstig de leden 2 en 3 zijn hersteld, in stand worden gehouden.

Artikel 8

Herstel van bestuiverpopulaties

1.  De lidstaten verbeteren, door middel van het nemen van passende en doeltreffende maatregelen, de diversiteit van bestuivers en keren uiterlijk in 2030 de afname van bestuiverpopulaties om en realiseren daarna een stijgende trend voor bestuiverpopulaties, volgend op de inwerkingtreding van de verordening, die na 2030 om de zes jaar wordt gemeten totdat toereikende niveaus zijn bereikt, overeenkomstig artikel 11, lid 3. [Am. 88]

2.  De Commissie stelt uiterlijk op ... [9 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast om een op wetenschappelijke gegevens gebaseerde methode vast te stellen voor de monitoring van bestuiverpopulaties en -diversiteit. ▌[Am. 89]

3.  De in lid 2 bedoelde methode voorziet in richtsnoeren voor de lidstaten voor het vaststellen van toereikende niveaus overeenkomstig artikel 11, lid 3, en zorgt voor een gestandaardiseerde aanpak voor het verzamelen van jaarlijkse gegevens over de dichtheid en diversiteit van bestuiversoorten in alle ecosystemen en voor het beoordelen van trends voor bestuiverpopulaties en de doeltreffendheid van de door de lidstaten overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde herstelmaatregelen. [Am. 90]

3 bis.  De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de monitoringgegevens afkomstig zijn uit een toereikend aantal locaties om de representativiteit op het hele grondgebied te waarborgen. De lidstaten zorgen voor voldoende middelen voor de monitoring en bevordering van burgerwetenschap. [Am. 91]

3 ter.  De Commissie en de relevante agentschappen van de Unie, met name het EEA, de EFSA en het ECHA, pakken gezamenlijk de belangrijkste belastingen aan waarmee bestuivers worden geconfronteerd en ondersteunen de lidstaten op hun verzoek. [Am. 92]

▌[Am. 34]

Artikel 10

Herstel van bosecosystemen

1.  De lidstaten nemen de herstelmaatregelen die nodig zijn om de biodiversiteit van bosecosystemen te verbeteren, naast de gebieden waarop herstelmaatregelen uit hoofde van artikel 4, leden 1, 2 en 3, van toepassing zijn.

2.  De lidstaten realiseren op nationaal niveau een stijgende trend voor elk van de volgende indicatoren voor bosecosystemen, zoals nader uiteengezet in bijlage VI, gemeten in de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot en met 31 december 2030, en vervolgens om de zes jaar, totdat de overeenkomstig artikel 11, lid 3, vastgestelde toereikende niveaus zijn bereikt:

▌[Am. 129/rev1]

▌[Am. 130/rev1]

c)  de index van alledaagse bosvogels;

2 bis.  De lidstaten realiseren op nationaal niveau een stijgende trend voor drie van de volgende indicatoren voor bosecosystemen, zoals nader uiteengezet in bijlage VI, gekozen op basis van hun vermogen om de verbetering van de biodiversiteit van bosecosystemen binnen de betrokken lidstaat aan te tonen. De trend moet worden gemeten in de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot en met 31 december 2030, en vervolgens om de zes jaar, totdat de overeenkomstig artikel 11, lid 3, vastgestelde bevredigende niveaus zijn bereikt:

a)  het aandeel bossen met een ongelijkjarige structuur;

b)  bosverbindingen;

c)  de voorraad organische koolstof;

d)  het aandeel bossen dat wordt gedomineerd door inheemse boomsoorten;

e)  de diversiteit aan boomsoorten.

3.  Het niet nakomen van de in de leden 2 en 2a vastgelegde verplichtingen is gerechtvaardigd indien dit wordt veroorzaakt door:

a)  grootschalige overmacht, met inbegrip van natuurrampen, met name onvoorziene en ongecontroleerde bosbranden; of

b)  onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering.

Artikel 10 bis

Aanplant van drie miljard extra bomen

1.  Bij het vaststellen en uitvoeren van de herstelmaatregelen die nodig zijn om te voldoen aan de in de artikelen 4, 6, 9 en 10 vastgestelde doelstellingen en verplichtingen, leveren de lidstaten een bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstelling van de Unie om tegen 2030 ten minste drie miljard extra bomen aan te planten.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 genoemde doelstelling wordt verwezenlijkt met volledige inachtneming van de ecologische beginselen; zij waarborgen de diversiteit van soorten en geven voorrang aan inheemse boomsoorten, met uitzondering van, in zeer specifieke gevallen en onder zeer specifieke omstandigheden, niet-inheemse soorten die geschikt zijn voor het plaatselijke klimaat en de plaatselijke bodem, de ecologische context en habitatomstandigheden die een rol spelen bij het vergroten van de weerbaarheid tegen de klimaatverandering. Maatregelen ter verwezenlijking van de doelstelling zijn gericht op het vergroten van de connectiviteit en zijn gebaseerd op bosverbetering, duurzame herbebossing en de vergroening van stedelijke gebieden.

3.  Voor oogstdoeleinden aangeplante bomen tellen niet mee voor de in lid 1 genoemde doelstelling. [Am. 80]

HOOFDSTUK III

NATIONALE HERSTELPLANNEN

Artikel 11

Voorbereiding van de nationale herstelplannen

1.  De lidstaten stellen nationale herstelplannen op en verrichten de voorbereidende monitoring en het nodige onderzoek om na te gaan welke herstelmaatregelen nodig zijn om bij te dragen aan de streefdoelen van de Unie en te voldoen aan de verplichtingen van de artikelen 4 tot en met 10, rekening houdend met de meest recente wetenschappelijke bevindingen, de behoeften van lokale gemeenschappen, met inbegrip van stedelijke gemeenschappen, de meest kosteneffectieve maatregelen en de sociaal-economische gevolgen van deze maatregelen. Een passende betrokkenheid van de belanghebbenden, met inbegrip van grondeigenaren en grondbeheerders, in elke fase van het proces is noodzakelijk. [Am. 35]

2.  De lidstaten kwantificeren het gebied dat moet worden hersteld om de in de artikelen 4 en 5 vastgestelde op herstel gerichte streefdoelen te halen, rekening houdend met de toestand van de in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde habitattypen en met de kwaliteit en kwantiteit van de habitats van de in artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 3, bedoelde soorten▌. De kwantificering berust onder andere op de volgende informatie:

a)  voor elk habitattype:

i)  het totale habitatgebied en een kaart van de huidige verspreiding ervan;

ii)  het habitatgebied dat niet in goede toestand verkeert;

iii)  het gunstige referentiegebied, rekening houdend met de historische verspreidingsgegevens en de verwachte veranderingen in de milieuomstandigheden als gevolg van klimaatverandering;

▌[Am. 37]

b)  de toereikende kwaliteit en kwantiteit van de habitats van de soorten die nodig zijn om hun gunstige staat van instandhouding te bereiken, rekening houdend met de gebieden die het meest geschikt zijn▌, en rekening houdend met de veranderingen als gevolg van de klimaatverandering, de rol die het land speelt op het gebied van voedselproductie en de concurrerende behoeften van de habitats en soorten. [Am. 38]

b bis)  om het gebied van elk habitattype dat moet worden hersteld te kwantificeren om de in artikel 4, lid 1, punt a) en artikel 5, lid 1, punt a), vastgelegde op herstel gerichte streefdoelen te halen, mag het in punt a), ii), bedoelde habitatgebied dat niet in goede toestand verkeert, alleen gebieden omvatten waarvan de toestand bekend is;

b ter)  om het gebied van elk habitattype dat moet worden hersteld te kwantificeren om de in artikel 4, lid 1, punt b), en artikel 5, lid 1, punten b), c) en d), vastgelegde op herstel gerichte streefdoelen te halen, mag het in punt a), ii), bedoelde habitatgebied dat niet in goede toestand verkeert, alleen gebieden omvatten waarvan de toestand bekend is of bekend moet worden op grond van artikel 4, lid 4 bis, en artikel 5, lid 4 bis;

b quater)   haalbaarheid van herstel, kosteneffectiviteit en conflicterende sociaal-economische belangen; [Am. 39]

b quinquies)   bevolkingsdichtheid en ruimteschaarste in de lidstaat; [Am. 40]

2 bis)  De financiering van financieringstekorten in verband met de uitvoering van deze verordening wordt gewaarborgd zonder gebruik te maken van financiering uit het GLB, het GVB of andere financieringsstromen voor landbouw en visserij. [Am. 134]

2 ter.  Voor groep 7 van de in bijlage II opgenomen habitattypen stellen de lidstaten het in artikel 5, lid 1, punt d), bedoelde percentage vast.

2 quater.  De lidstaten stellen stedelijke ecosysteemgebieden als bedoeld in artikel 6 vast en brengen deze in kaart voor al hun steden en kleinere steden en voorsteden.

Het stedelijke ecosysteemgebied van een stad of van een kleinere stad en voorstad omvat:

a)  de gehele stad of kleinere stad en voorstad; of

b)  delen van de stad of van de kleinere stad en voorstad, met inbegrip van ten minste de stedelijke centra, de stedelijke clusters en, indien dit door de betrokken lidstaat passend wordt geacht, de voorstedelijke gebieden.

De lidstaten kunnen de stedelijke ecosysteemgebieden van twee of meer aangrenzende steden en/of kleinere steden en voorsteden samenvoegen tot één stedelijk ecosysteemgebied dat deze steden en/of kleinere steden en voorsteden gemeen hebben.

3.  De lidstaten stellen uiterlijk in 2030 toereikende niveaus vast voor elk van de in de artikel 8, lid 1, artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 2, bedoelde indicatoren, voor elk van de gekozen indicatoren in artikel 10, lid 2 bis, voor stedelijke groene ruimten genoemd in artikel 6, lid 2, en voor stedelijke boomkruinbedekking genoemd in artikel 6, lid 3, door middel van een open en doeltreffend proces en een beoordeling op basis van de meest recente wetenschappelijke bevindingen▌, het in artikel 17, lid 9 bis, bedoelde richtinggevende kader en, indien beschikbaar, het in artikel 17, lid 9, bedoelde richtinggevende kader.

4.  De lidstaten lokaliseren de landbouw- en bosgebieden die moeten worden hersteld en brengen deze in kaart, met name de gebieden die als gevolg van intensivering of andere beheersfactoren betere verbindingen en landschappelijke diversiteit behoeven.

4 bis.  De lidstaten kunnen binnen één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een methode ter aanvulling van de in bijlage IV bedoelde methode ontwikkelen teneinde toezicht te houden op diversiteitsrijke landschapselementen waarvoor niet de gemeenschappelijke methode wordt gebruikt die wordt bedoeld in de beschrijving van diversiteitsrijke landschapselementen in die bijlage. De Commissie verstrekt binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening richtsnoeren over het kader voor de ontwikkeling van een dergelijke methode.

4 ter.  De lidstaten bepalen in voorkomend geval de beperking van de mate van het vernatten van veengebied als bedoeld in artikel 9, lid 4, vijfde alinea.

5.  De lidstaten bewerkstelligen synergieën met klimaatmitigatie en -adaptatie, neutraliteit qua bodemdegradatie en ▌rampenpreventie en geven dienovereenkomstig prioriteit aan herstelmaatregelen. De lidstaten houden ook rekening met:

a)  hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) 2018/1999;

b)  hun langetermijnstrategie als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) 2018/1999;

c)  het bindende streefcijfer van de Unie voor 2030 als vastgesteld in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad.

6.  De lidstaten stemmen de ontwikkeling van nationale herstelplannen af op de inventarisatie van gebieden die nodig zijn voor het bereiken van ten minste hun nationale bijdragen aan het streefdoel voor hernieuwbare energie voor 2030 en, in voorkomend geval, op de aanwijzing van de gebieden voor versnelde uitrol van hernieuwbare energie en de speciale infrastructuurgebieden. Tijdens de voorbereiding van de plannen voor het herstel van de natuur zorgen de lidstaten voor synergieën met de opbouw van hernieuwbare energie en bijbehorende infrastructuur en de reeds aangewezen gebieden voor versnelde uitrol van hernieuwbare energie en de speciale infrastructuurgebieden, en zorgen zij ervoor dat de werking van deze gebieden voor hernieuwbare energie, met inbegrip van de vergunningsprocedures van Richtlijn (EU) 2018/2001 die van toepassing zijn op deze gebieden voor hernieuwbare energie, evenals de werking van netprojecten die nodig zijn voor het integreren van hernieuwbare energie in het elektriciteitssysteem en de bijbehorende vergunningsprocedures, ongewijzigd blijven.

7.  De lidstaten houden bij het opstellen van hun nationale herstelplannen met name rekening met het volgende:

a)  de overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG voor Natura 2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsmaatregelen;

b)  de overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG opgestelde prioritaire actiekaders;

c)  de maatregelen voor het bereiken van een goede kwantitatieve ecologische en chemische toestand van waterlichamen die zijn opgenomen in programma’s met maatregelen, overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedbeheerplannen en overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG opgestelde overstromingsrisicobeheerplannen;

d)  in voorkomend geval, de overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG opgestelde mariene strategieën voor het bereiken van een goede milieutoestand voor alle mariene regio’s van de Unie;

e)  de in het kader van Richtlijn (EU) 2016/2284 opgestelde nationale programma’s ter beheersing van de luchtverontreiniging;

f)  de overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag inzake biologische diversiteit ontwikkelde nationale biodiversiteitsstrategieën en actieplannen;

g)  in voorkomend geval, de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen;

h)  de in overeenstemming met Verordening (EU) 2021/2115 opgestelde strategische GLB-plannen.

8.  De lidstaten maken bij het opstellen van de nationale herstelplannen gebruik van de verschillende voorbeelden van in bijlage VII opgenomen herstelmaatregelen, afhankelijk van de specifieke nationale en lokale omstandigheden en de meest recente wetenschappelijke bevindingen.

9.  Bij het opstellen van de nationale herstelplannen streven de lidstaten ernaar de ecologische, economische en sociale functies van ecosystemen en hun bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de betrokken regio’s en gemeenschappen te optimaliseren.

9 bis.  De lidstaten kunnen bij het opstellen van de nationale herstelplannen rekening houden met de uiteenlopende situaties in verschillende regio’s met betrekking tot sociale, economische en culturele vereisten, regionale en plaatselijke kenmerken en de bevolkingsdichtheid. Indien van toepassing, moet rekening worden gehouden met de specifieke situatie van de ultraperifere regio’s van de Unie, bijvoorbeeld wat betreft hun afgelegen ligging, insulaire karakter, kleine oppervlakte en een moeilijk reliëf en klimaat, alsmede hun rijke biodiversiteit en de daarmee gepaard gaande kosten voor het beschermen en herstellen van hun ecosystemen.

10.  De lidstaten bewerkstelligen waar mogelijk synergieën met de nationale herstelplannen van andere lidstaten, met name voor ecosystemen die zich over de grenzen heen uitstrekken of indien lidstaten een mariene regio of subregio delen in de zin van Richtlijn 2008/56/EG.

10 bis.  De lidstaten kunnen, waar dat praktisch en passend is, voor het opstellen en uitvoeren van nationale herstelplannen met betrekking tot het herstel en het in vroegere toestand terugbrengen van mariene ecosystemen, gebruikmaken van bestaande regionale institutionele samenwerkingsstructuren.

10 ter.  Wanneer de lidstaten een probleem vaststellen dat waarschijnlijk de nakoming van de verplichtingen tot herstel en het in vroegere toestand terugbrengen van mariene ecosystemen in de weg staat en waarvoor maatregelen vereist zijn waarvoor zij niet bevoegd zijn, richten zij zich, individueel of gezamenlijk, tot de lidstaten, de Commissie of internationale organisaties, voor zover zij betrokken zijn, met een beschrijving van het vastgestelde probleem en mogelijke maatregelen, zodat deze bestudeerd kunnen worden en er eventueel maatregelen kunnen worden genomen.

11.  De lidstaten zorgen ervoor dat de voorbereiding van het herstelplan open, transparant, inclusief en doeltreffend is en dat het publiek en met name grondeigenaren, grondbeheerders, maritieme belanghebbenden en andere relevante actoren, zoals advies- en voorlichtingsdiensten, in naleving van het beginsel van voorafgaande en geïnformeerde toestemming, in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgen in de voorbereiding van het plan. De lokale en regionale autoriteiten alsook de betrokken beheersautoriteiten worden naar behoren betrokken bij de voorbereiding van het plan. Raadpleging voldoet aan de voorschriften van ▌Richtlijn 2001/42/EG. [Am. 12]

Artikel 12

Inhoud van de nationale herstelplannen

1.  Het nationale herstelplan bestrijkt de periode tot en met 2050, met tussentijdse termijnen die overeenstemmen met de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgestelde streefdoelen en verplichtingen.

1 bis.  In afwijking van lid 1 kan het nationale herstelplan dat overeenkomstig artikel 13 en artikel 14, lid 6, moet worden ingediend, voor de periode na juni 2032 en totdat het overeenkomstig artikel 15, lid 1, wordt geëvalueerd, worden beperkt tot een strategisch overzicht van:

a)  de in lid 2 genoemde onderdelen, en

b)  de in de leden 3 en 3 bis bedoelde inhoud.

Het herziene nationale herstelplan dat voortvloeit uit de vóór juli 2032 uit te voeren evaluatie overeenkomstig artikel 15, lid 1, kan, voor de periode na juni 2042 en totdat het vóór juli 2042 overeenkomstig artikel 15, lid 1, wordt herzien, worden beperkt tot een strategisch overzicht van die onderdelen en inhoud.

2.  De lidstaten nemen de volgende onderdelen op in hun nationale herstelplan en gebruiken het uniforme model dat overeenkomstig lid 4 van dit artikel is vastgesteld:

a)  de kwantificering van de gebieden die moeten worden hersteld om de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgelegde op herstel gerichte streefdoelen te halen, op basis van de voorbereidende werkzaamheden die overeenkomstig artikel 11 zijn verricht en de indicatieve kaarten van potentieel te herstellen gebieden;

b)  een beschrijving van de geplande of ingevoerde herstelmaatregelen om de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgestelde streefdoelen en verplichtingen te halen en na te komen, en een indicatie van welke van die herstelmaatregelen zijn gepland of ingevoerd binnen het overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG opgerichte Natura 2000-netwerk;

b bis)  een specifiek deel met maatregelen om de verplichtingen van artikel 4, lid 4 bis, en artikel 5, lid 4 bis, na te komen;

▌[Am. 41]

▌[Am. 42]

e)  de inventaris van barrières en de barrières waarvan overeenkomstig artikel 7, lid 1, is vastgesteld dat ze moeten worden verwijderd, het plan voor de verwijdering ervan overeenkomstig artikel 7, lid 2, en de geschatte lengte aan vrij stromende rivieren die moet worden bereikt door het wegnemen van deze barrières tussen 2020 en 2030 en ▌2050, en alle andere maatregelen om de natuurlijke functies van overstromingsgebieden te herstellen overeenkomstig artikel 7, lid 3;

e bis)  in voorkomend geval, een motivering voor het vernatten van het veengebied met een lager percentage dan bedoeld in artikel 9, lid 4, eerste alinea, punten a), b) en c);

e ter)  een overzicht van de overeenkomstig artikel 10, lid 2 bis, gekozen indicatoren voor bosecosystemen en hun vermogen om de verbetering van de biodiversiteit in bosecosystemen in de betrokken lidstaat aan te tonen;

f)  het tijdschema voor de invoering van de herstelmaatregelen overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 10;

g)  een specifieke afdeling waarin op maat gesneden herstelmaatregelen voor hun ultraperifere gebieden worden vastgelegd, indien van toepassing;

h)  de monitoring van de gebieden die overeenkomstig de artikelen 4 en 5 moeten worden hersteld, het proces voor de beoordeling van de doeltreffendheid van de overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 10 ingevoerde herstelmaatregelen en waar nodig voor de herziening van die maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgestelde streefdoelen en verplichtingen worden gehaald en nagekomen;

i)  een indicatie van de bepalingen die de voortdurende, langdurige en duurzame effecten van de in de artikelen 4 tot en met 10 bedoelde herstelmaatregelen moeten waarborgen;

j)  de geraamde nevenvoordelen voor klimaatmitigatie en neutraliteit qua bodemdegradatie in verband met de herstelmaatregelen na verloop van tijd, alsmede de bredere sociaaleconomische voordelen van die maatregelen;

j bis)   de geraamde sociaal-economische gevolgen van de uitvoering van de herstelmaatregelen [Am. 69]

k)  een specifieke afdeling waarin wordt uiteengezet hoe in het nationale herstelplan rekening wordt gehouden met:

i)  het belang van scenario’s voor klimaatverandering voor het plannen van de soort en de locatie van herstelmaatregelen;

ii)  het potentieel van herstelmaatregelen om de gevolgen van ▌klimaatverandering voor de natuur tot een minimum te beperken, de gevolgen van natuurrampen te voorkomen of te verzachten en klimaatadaptatie te ondersteunen;

iii)  synergieën met nationale aanpassingsstrategieën of -plannen en nationale verslagen inzake risico-evaluatie voor rampen;

iv)  een overzicht van de wisselwerking tussen de maatregelen in het nationale herstelplan en het nationale energie- en klimaatplan;

l)  de geraamde financieringsbehoeften voor de uitvoering van de herstelmaatregelen, met een beschrijving van de steun aan belanghebbenden die worden getroffen door herstelmaatregelen of andere nieuwe verplichtingen die uit deze verordening voortvloeien, en de middelen voor de voorgenomen openbare of particuliere financiering, met inbegrip van (mede)financiering met financieringsinstrumenten van de Unie;

m)  een indicatie van de subsidies die het halen van de streefdoelen en het nakomen van de in deze verordening vastgestelde verplichtingen negatief beïnvloeden;

n)  een samenvatting van het proces voor het voorbereiden en opstellen van het nationale herstelplan, met inbegrip van informatie over inspraak van het publiek en van de wijze waarop rekening is gehouden met de behoeften van lokale gemeenschappen en belanghebbenden;

o)  een specifieke afdeling waarin wordt aangegeven hoe de opmerkingen van de Commissie over het in artikel 14, lid 4, bedoelde ontwerp van nationaal herstelplan in aanmerking zijn genomen overeenkomstig artikel 14, lid 5. Indien de betrokken lidstaat geen gevolg geeft aan een opmerking van de Commissie of een aanzienlijk deel daarvan, moet die lidstaat dit motiveren.

3.  De nationale herstelplannen bevatten, indien van toepassing, de instandhoudings- en beheersmaatregelen die een lidstaat voornemens is vast te stellen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met inbegrip van instandhoudingsmaatregelen in gezamenlijke aanbevelingen die een lidstaat voornemens is te initiëren volgens de procedure van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en alle relevante informatie over die maatregelen.

3 bis.  De nationale herstelplannen bevatten een overzicht van de wisselwerking tussen de maatregelen in het nationale herstelplan en het nationaal strategisch plan in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

3 ter.  In voorkomend geval bevatten de nationale herstelplannen een overzicht van de overwegingen in verband met de uiteenlopende situaties in verschillende regio’s, zoals bedoeld in artikel 11, lid 9 bis.

4.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om een uniform model voor de nationale herstelplannen vast te leggen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 21, lid 2. De Commissie wordt bij het opstellen van het uniforme model bijgestaan door het Europees Milieuagentschap (EEA). Uiterlijk op … [datum = de eerste dag van de maand volgend op de drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] dient de Commissie de ontwerpuitvoeringshandelingen in bij het in artikel 21, lid 1, bedoelde comité.

Artikel 13

Indiening van de ontwerpen van nationale herstelplannen

De lidstaten dienen uiterlijk op… [PB: datum invoegen = de eerste dag van de maand volgend op de 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een ontwerp van het in de artikelen 11 en 12 bedoelde nationale herstelplan in bij de Commissie.

Artikel 14

Beoordeling van de nationale herstelplannen

1.  De Commissie beoordeelt de ontwerpen van nationale herstelplannen binnen zes maanden na de datum van ontvangst. De Commissie werkt bij het uitvoeren van die beoordeling nauw samen met de desbetreffende lidstaat.

2.  Wanneer zij het nationale herstelplan beschouwt, gaat de Commissie na of het voldoet aan artikel 12 en of het toereikend is om te voldoen aan de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgestelde streefcijfers en verplichtingen, alsook aan de in artikel 1 bedoelde overkoepelende doelstellingen van de Unie en de in artikel 7, lid 1, bedoelde specifieke doelstellingen om tegen 2035 ten minste 20 000 km rivieren in de Unie in vrij stromende rivieren te herstellen. De Commissie houdt ook rekening met de sociaal-economische effecten in het bijzonder op plattelandsgebieden en de effecten van het nationale herstelplan met name op de land- en bosbouwproductie, om ervoor te zorgen dat het niet leidt tot verplaatsing van de productie buiten de Unie. [Am. 43]

3.  Voor de beoordeling van de ontwerpen van nationale herstelplannen wordt de Commissie bijgestaan door deskundigen van het EEA.

4.  De Commissie kan binnen zes maanden na de datum van ontvangst van het ontwerp van nationaal herstelplan opmerkingen tot de lidstaten richten.

5.  De lidstaten houden in hun definitieve nationale herstelplan ▌rekening met eventuele opmerkingen van de Commissie.

6.  De lidstaten voltooien het nationale herstelplan, maken het bekend en dienen het in bij de Commissie binnen zes maanden na de datum van ontvangst van de opmerkingen van de Commissie.

Artikel 14 bis

Uitvoering van maatregelen voor het herstel van mariene ecosystemen

1.  Lidstaten waarvan de nationale herstelplannen instandhoudingsmaatregelen bevatten in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid waarvoor gezamenlijke aanbevelingen moeten worden ingediend, raadplegen de andere lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer overeenkomstig de artikelen 11 en 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 en dienen de aanbevelingen samen met de andere lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer in: 

a)  uiterlijk twaalf maanden na de definitieve indiening van hun nationale herstelplan, voor de maatregelen van artikel 5, lid 3; 

b)  uiterlijk op 1 januari 2028 voor de herstelmaatregelen die nodig zijn om de voor 2030 vastgestelde streefdoelen te halen; 

c)  uiterlijk op 1 januari 2036 voor de herstelmaatregelen die nodig zijn om de voor 2040 vastgestelde streefdoelen te halen; 

d)  uiterlijk op 1 januari 2046 voor de herstelmaatregelen die nodig zijn om de voor 2050 vastgestelde streefdoelen te halen. 

2.  De Commissie houdt toezicht op de voortgang bij het behalen van de deadlines voor de maatregelen waarvoor gezamenlijke aanbevelingen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten worden ingediend. 

3.  Indien de lidstaten de in Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde gezamenlijke aanbevelingen niet tijdig indienen, stelt de Commissie de maatregelen uiterlijk 12 maanden na de in lid 1 van dit artikel vastgestelde uiterste datum voor de indiening van de gezamenlijke aanbeveling vast, met gebruikmaking van de instrumenten waarin artikel 11, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet, indien er geen gezamenlijke aanbeveling is. [Am. 15]

Artikel 15

Evaluatie van de nationale herstelplannen

1.  Vóór juli 2032 en vóór juli 2042 evalueren en herzien de lidstaten hun nationale herstelplan en nemen zij er aanvullende maatregelen in op. Daarna ten minste om de tien jaar evalueren de lidstaten hun nationale herstelplan en herzien zij het indien nodig en nemen zij er aanvullende maatregelen in op. Deze evaluaties worden uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 11 en 12 en ▌daarbij wordt rekening gehouden met de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de plannen, de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens en de beschikbare kennis over veranderingen of verwachte veranderingen in milieuomstandigheden als gevolg van de klimaatverandering. Bij de evaluaties die vóór juli 2032 en vóór juli 2042 moeten worden uitgevoerd, houden de lidstaten rekening met de overeenkomstig de verplichtingen van artikel 4, lid 4 bis, en artikel 5, lid 4 bis, opgedane kennis over de toestand van de in de bijlagen I en II opgenomen habitattypen. De lidstaten publiceren hun herziene nationale herstelplan en verstrekken het aan de Commissie.

2.  Wanneer uit de monitoring overeenkomstig artikel 17 blijkt dat de maatregelen in het nationale herstelplan niet toereikend zullen zijn om de streefdoelen en verplichtingen van de artikelen 4 tot en met 10 te halen en na te komen, evalueert de lidstaat het nationale herstelplan, waarna hij het zo nodig herziet en er aanvullende maatregelen in opneemt. De lidstaten publiceren hun herziene nationale herstelplan en verstrekken het aan de Commissie.

3.  Op basis van de in artikel 18, leden 1 en 2, bedoelde informatie en de in artikel 18, leden 4, en 5 bedoelde beoordeling kan de Commissie, indien zij van oordeel is dat de door een lidstaat geboekte vooruitgang ontoereikend is om de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgelegde streefdoelen en verplichtingen te halen en na te komen, de ▌ lidstaat, na overleg, verzoeken een herzien ontwerp van nationaal herstelplan met aanvullende maatregelen in te dienen. Dat herziene nationale herstelplan met aanvullende maatregelen wordt binnen zes maanden na de datum van ontvangst van het verzoek van de Commissie bekendgemaakt en ingediend. Op verzoek van de betrokken lidstaat en indien naar behoren gemotiveerd, kan de Commissie die termijn met nog eens zes maanden verlengen.

▌[Am. 18cp en 44]

HOOFDSTUK IV

MONITORING EN VERSLAGLEGGING

Artikel 17

Monitoring

1.  De lidstaten monitoren het volgende:

a)  de toestand en de trend wat betreft de toestand van de habitatsoorten en de kwaliteit en de trend wat betreft de kwaliteit van de habitats van de soorten als bedoeld in de artikelen 4 en 5 in de gebieden waar herstelmaatregelen worden uitgevoerd op basis van de monitoring als bedoeld in artikel 12, lid 2, punt h);

b)  het gebied van stedelijke groene ruimte en boomkroonbedekking binnen in overeenstemming met artikel 11, lid 2b, vastgestelde stedelijke ecosysteemgebieden, als bedoeld in artikel 6;

c)  de indicatoren van biodiversiteit in landbouwecosystemen die zijn opgenomen in bijlage IV;

d)  de populaties van de veelvoorkomende vogelsoorten in landbouwgebieden die zijn opgenomen in bijlage V;

e)  de drie indicatoren van biodiversiteit in bosecosystemen die zijn opgenomen in artikel 10, lid 2;

e bis)  drie van de indicatoren van biodiversiteit in bosecosystemen die zijn opgenomen in artikel 10, lid 2 bis, gekozen door de lidstaat;

f)  de abundantie en diversiteit van soorten bestuivers, volgens de in artikel 8, lid 2, beschreven methode;

g)  de grootte en de toestand van de gebieden die onder de habitattypen vallen die zijn opgenomen in de bijlagen I en II ▌;

h)  het gebied en de kwaliteit van de habitat van de soorten als bedoeld in artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 3 ▌.

2.  De monitoring overeenkomstig lid 1, punt a), begint zodra de herstelmaatregelen zijn ingevoerd.

3.  De monitoring overeenkomstig lid 1, punten b) tot en met e bis), begint op [PB: de datum van inwerkingtreding van deze verordening invoegen].

4.  De monitoring overeenkomstig lid 1, punt f), van dit artikel begint een jaar na de inwerkingtreding van de uitvoeringshandeling als bedoeld in artikel 8, lid 2.

5.  De monitoring overeenkomstig lid 1, punten a) en b), wordt minstens elke zes jaar uitgevoerd. De monitoring overeenkomstig dat lid, punt c), ▌betreffende de voorraad organische koolstof in minerale bodems in akkerland en het percentage landbouwareaal met diversiteitsrijke landschapselementen, en dat lid, punt e), betreffende het staand dood hout en het liggend dood hout, en, in voorkomend geval, het percentage bossen met een ongelijkjarige structuur, de bosconnectiviteit, het percentage bossen dat wordt gedomineerd door inheemse boomsoorten, de diversiteit aan boomsoorten en de voorraad organische koolstof, wordt minstens om de zes jaar uitgevoerd, of, indien nodig, om te evalueren of de stijgende trends tot 2030 sneller worden gerealiseerd. De monitoring overeenkomstig dat lid, punt c), betreffende de graslandvlinderindex, dat lid, punten d) en e), betreffende de index van veelvoorkomende bosvogels, en dat lid, punt f), betreffende bestuiversoorten wordt elk jaar uitgevoerd. De monitoring overeenkomstig dat lid, punten g) en h), wordt minstens elke zes jaar uitgevoerd en wordt gecoördineerd met de verslagleggingscyclus volgens artikel 17 van Richtlijn 92/43/EEG en de eerste beoordeling volgens artikel 17 van Richtlijn 2008/56/EG.

6.  De lidstaten zorgen ervoor dat de indicatoren voor landbouwecosystemen als bedoeld in artikel 9, lid 2, punt b), en de indicatoren voor bosecosystemen als bedoeld in artikel 10, lid 2, punten a) en b), en artikel 10, lid 2a, punt c), van deze verordening, worden gemonitord overeenkomstig de krachtens Verordening (EU) 2018/841 en Verordening (EU) 2018/1999 vereiste monitoring.

7.  De lidstaten maken de gegevens die zijn gegenereerd door de krachtens dit artikel uitgevoerde monitoring bekend overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad en overeenkomstig de in lid 5 beschreven monitoringfrequenties.

8.  De monitoringsystemen van de lidstaten werken op basis van elektronische gegevensbestanden en geografische informatiesystemen en zorgen voor maximale toegang en maximaal gebruik van gegevens en diensten van teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden.

9.  De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om:

a)  de methoden voor monitoring van de indicatoren voor landbouwecosystemen die zijn opgenomen in bijlage IV te specificeren;

b)  de methoden voor monitoring van de indicatoren voor bosecosystemen die zijn opgenomen in bijlage VI te specificeren;

c)  een richtinggevend kader vast te leggen voor de vaststelling van de bevredigende niveaus bedoeld in artikel 10, leden 2 en 2 bis.

9 bis.  Uiterlijk in 2028 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast om een richtinggevend kader vast te leggen voor de vaststelling van de in artikel 6, leden 2 en 3, artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 2, bedoelde bevredigende niveaus.

9 ter.   ▌Uitvoeringshandelingen uit hoofde van de leden 9 en 9 bis worden volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 18

Verslaglegging

1.  De lidstaten brengen ten minste om de drie jaar elektronisch verslag uit aan de Commissie over het gebied waar herstelmaatregelen worden uitgevoerd als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 10 en de barrières als bedoeld in artikel 7 die zijn weggewerkt. Het eerste verslag wordt ingediend in juni 2028.

2.  De lidstaten brengen minstens om de zes jaar elektronisch verslag uit aan de Commissie, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, over de volgende gegevens en informatie:

a)  de vooruitgang in de uitvoering van het nationale herstelplan, in de invoering van de herstelmaatregelen en in de verwezenlijking van de doelstellingen en verplichtingen zoals beschreven in de artikelen 4 tot en met 10;

b)  de resultaten van de overeenkomstig artikel 17 uitgevoerde monitoring. De verslaglegging van de resultaten van de monitoring die is uitgevoerd overeenkomstig artikel 17, lid 1, punten g) en h), wordt ingediend met ▌kaarten met geografische verwijzingen;

c)  de locatie en omvang van de gebieden waar herstelmaatregelen worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 4, artikel 5 en artikel 9, lid 4, met inbegrip van kaarten met geografische verwijzingen van die gebieden;

d)  de geactualiseerde inventaris van obstakels als bedoeld in artikel 7, lid 1;

e)  informatie over de vooruitgang die is geboekt in het voldoen aan financieringsbehoeften, overeenkomstig artikel 12, lid 2, punt l), met inbegrip van een overzicht van werkelijke investeringen ten opzichte van oorspronkelijke investeringsaannamen.

De eerste verslagen worden ingediend in juni 2031 en bestrijken de periode tot en met 2030.

3.  De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin het formaat, de structuur en gedetailleerde regels worden neergelegd voor de presentatie van de informatie als bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 21, lid 2. De Commissie wordt bij de opstelling van het formaat, de structuur en gedetailleerde regels voor elektronische verslaglegging bijgestaan door het Europees Milieuagentschap.

4.  Het Europees Milieuagentschap bezorgt de Commissie om de drie jaar een technisch overzicht van de vooruitgang naar de verwezenlijking van de streefdoelen en verplichtingen van deze verordening, op basis van de gegevens die de lidstaten overeenkomstig lid 1 van dit artikel en artikel 17, lid 7, hebben verstrekt.

5.  Het Europees Milieuagentschap bezorgt de Commissie een Uniebreed technisch verslag over de vooruitgang naar de verwezenlijking van de doelstellingen en verplichtingen van deze verordening op basis van de gegevens die de lidstaten overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 van dit artikel hebben verstrekt. Het kan ook gebruikmaken van informatie die is meegedeeld krachtens artikel 17 van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 15 van Richtlijn 2000/60/EG, artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG en artikel 17 van Richtlijn 2008/56/EG. Het verslag wordt uiterlijk in juni 2032 ingediend en daaropvolgende verslagen worden vervolgens om de zes jaar ingediend.

6.  Vanaf [vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] brengt de Commissie om de zes jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad ▌over de uitvoering van deze verordening.

6 bis.  Binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie, na overleg met de lidstaten, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met:

a)  een overzicht van de op het niveau van de Unie beschikbare financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening;

b)  een beoordeling van de financieringsbehoeften ter uitvoering van de artikelen 4 tot en met 10 en ter verwezenlijking van het in artikel 1, lid 2, gestelde doel;

c)  een analyse om eventuele financieringstekorten bij de uitvoering van de in de verordening vastgestelde verplichtingen vast te stellen, onder meer voor de financiële compensatie van potentiële verliezen door grondeigenaren en grondbeheerders die rechtstreeks voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening;

d)  in voorkomend geval, voorstellen voor adequate aanvullende maatregelen, ook op financieel gebied, om de vastgestelde lacunes aan te pakken, zoals de invoering van een specifiek instrument, waarbij de prerogatieven van de twee wetgevers met betrekking tot de vaststelling van het meerjarig financieel kader na 2027, onverlet worden gelaten. [Am. 11]

7.  De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie als bedoeld in de leden 1 en 2 adequaat en actueel is en dat zij beschikbaar is voor het publiek overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2007/2/EG en Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad.

HOOFDSTUK V

GEDELEGEERDE BEVOEGDHEDEN EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 19

Wijziging van de bijlagen

1.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I te wijzigen teneinde de manier waarop de ▌habitattypen zijn ingedeeld aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang aan te passen en rekening te houden met de ervaring die met de toepassing van deze verordening is opgedaan.

2.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II te wijzigen teneinde:

a)   de lijst van habitattypen aan te passen om te zorgen voor consistentie met actualiseringen in de classificatie van habitats volgens het natuurinformatiesysteem van de EU (European Nature Information System – EUNIS), en

b)  de manier waarop de ▌habitattypen zijn ingedeeld aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang aan te passen en rekening te houden met de ervaring die met de toepassing van deze verordening is opgedaan.

3.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III te wijzigen teneinde de lijst van mariene soorten als bedoeld in artikel 5 aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

4.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage IV te wijzigen teneinde de omschrijving, eenheid en methode van indicatoren voor landbouwecosystemen aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

5.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage V te wijzigen teneinde de lijst van soorten ▌die wordt gebruikt voor de index van veelvoorkomende akkervogels in de lidstaten aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

6.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage VI te wijzigen teneinde de omschrijving, eenheid en methode van indicatoren voor bosecosystemen aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

7.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage VII te wijzigen teneinde de lijst van herstelmaatregelen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang aan te passen en rekening te houden met de ervaring die met de toepassing van deze verordening is opgedaan.

Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 19 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [PB gelieve de datum van inwerkingtreding van deze verordening in te voegen]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.  Een overeenkomstig artikel 19 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 21

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21 bis

Wijziging van Verordening (EU) 2022/869

De eerste alinea van artikel 7, lid 8, van Verordening (EU) 2022/869 wordt vervangen door:"

“Met betrekking tot de in artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG alsmede artikel 4, leden 8 en 8a, en artikel 5, leden 8 en 8a, van [het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende natuurherstel] bedoelde milieueffecten gelden projecten op de Unielijst, mits aan alle in die richtlijnen vervatte voorwaarden is voldaan, vanuit het oogpunt van het energiebeleid als projecten van openbaar belang, en kan worden gesteld dat hierbij sprake is van een dwingend openbaar belang.”.

"

Artikel 22

Evaluatie

1.  De Commissie voert uiterlijk op 31 december 2030 en vervolgens om de twee jaar een evaluatie uit om het effect van deze verordening, in het bijzonder op de landbouwsector en het aanbod van veilig en betrouwbaar voedsel, alsmede de sociaal-economische effecten van deze verordening, met name op plattelandsgebieden, te beoordelen. [Am. 45]

2.  De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een verslag in over de belangrijkste bevindingen van de evaluatie. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetsvoorstel tot wijziging van relevante bepalingen van deze verordening, rekening houdend met de behoefte om aanvullende streefcijfers voor herstel vast te stellen, met inbegrip van geactualiseerde streefcijfers voor 2040 en 2050, op basis van gemeenschappelijke methoden voor beoordeling van de toestand van ecosystemen die niet onder de artikelen 4 en 5 vallen, de in lid 1 van dit artikel bedoelde evaluatie, en de meest recente wetenschappelijke gegevens. [Am. 17]

Artikel 22 bis

Uitstel van de streefdoelen van deze verordening in het geval van uitzonderlijke sociaal-economische gevolgen

1.  Uiterlijk op ... [één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en vervolgens elk jaar publiceert de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een mededeling over de vraag of een of meer van de volgende voorwaarden van toepassing zijn:

a)  de vergunningsprocedures in een of meer lidstaten lopen vertraging op als gevolg van beperkingen die voortvloeien uit de natuurwetgeving van de Unie op de volgende gebieden:

i)  het bouwen en verbouwen van huizen, met name de sector sociale huisvesting;

ii)  de uitrol van projecten op het gebied van hernieuwbare energie die verband houden met de verwezenlijking van de doelstellingen van Verordening (EU) 2021/1119 [Europese klimaatwet];

b)  de gemiddelde voedselprijs is in de loop van één jaar met 10 % gestegen;

c)  de totale productie van levensmiddelen in de Unie is in de loop van één jaar met 5 % gedaald.

2.  Indien een of meer van de in lid 1 bedoelde voorwaarden van toepassing zijn, worden de streefdoelen van deze verordening uitgesteld totdat alle in dat lid bedoelde voorwaarden niet langer van toepassing zijn. [Am. 131]

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is van toepassing vanaf de datum waarop de Commissie het Europees Parlement en de Raad solide en wetenschappelijke gegevens heeft verstrekt over de voorwaarden die nodig zijn om de voedselzekerheid op lange termijn te waarborgen, waarbij rekening wordt gehouden met de behoefte aan landbouwgrond in conventionele en ecologische landbouw, het effect van natuurherstel op de voedselproductie, de beschikbaarheid van voedsel en de voedselprijzen. De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht bekend met vermelding van de datum waarop deze verordening van toepassing wordt. [Am. 135]

Deze verordening is van toepassing met ingang van de datum waarop aan de voorwaarde van artikel 11, lid 2 bis, is voldaan. De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht bekend met vermelding van de datum waarop deze verordening van toepassing wordt. [Am. 136]

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE I

LAND-, KUST- EN ZOETWATERECOSYSTEMEN — HABITATTYPEN EN GROEPEN HABITATTYPEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LEDEN 1 EN 2

Onderstaande lijst omvat alle in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen land-, kust- en zoetwaterhabitats als bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, alsook zes groepen van die habitattypen, namelijk: wetlands (aan de kust en in het binnenland), 2) grasland en overige weidehabitats, 3) rivier-, meer-, oever- en alluviale habitats, 4) bossen, 5) steppe-, heide- en struikhabitats en 6) rotsachtige en duinhabitats.

1.  GROEP 1: Wetlands (aan de kust en in het binnenland)

Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Kust- en zoute habitats

1130

Estuaria

1140

Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten

1150

Kustlagunen

1310

Eenjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende soorten

1320

Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae)

1330

Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)

1340

Zoutmoerassen in het binnenland

1410

Mediterrane schorren (Juncetalia maritimi)

1420

Mediterrane en thermo-Atlantische zoutminnende struikvegetaties (Sarcocornetea fruticosi)

1530

Pannonische zoutsteppen en zoutmoerassen

1650

Smalle baaien van de boreale Oostzee

Vochtige heide en venige graslanden

4010

Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix

4020

Gematigde Atlantische vochtige heide met Erica ciliaris en Erica tetralix

6460

Venige graslanden van Troodos

Venen

7110

Actief hoogveen

7120

Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is

7130

Bedekkingsveen

7140

Overgangs- en trilveen

7150

Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion

7160

Mineraalrijke bronnen en bronnen van laagvenen in Fennoscandinavië

7210

Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae

7220

Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)

7230

Alkalisch laagveen

7240

Alpiene pionierformaties van het Caricion bicoloris-atrofuscae

7310

Aapa-veen

7320

Palsa-veen

Natte bossen

9080

Moerasbossen van loofbomen in Fennoscandinavië

91D0

Veenbossen

2.  GROEP 2: Grasland en overige weidehabitats

Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Kust- en duinhabitats

1630

Kustweiden van de boreale Oostzee

21A0

Machairs

Heide- en struikhabitats

4030

Droge Europese heide

4040

Litorale Atlantische droge heide met Erica vagans

4090

Endemische heide met Genista anglica in het montane Middellandse Zeegebied

5130

Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland

8240

Naakte, kalkhoudende rotsbodem

Graslanden

6110

Kalkminnend of basofiel grasland op rotsbodem behorend tot het Alysso-Sedion albi

6120

Kalkminnend grasland op dorre zandbodem

6130

Grasland op zinkhoudende bodem behorend tot het Violetalia calaminariae

6140

Silicicool grasland met Festuca eskia in de Pyreneeën

6150

Boreo-alpien silicicool grasland

6160

Oro-Iberisch grasland met Festuca indigesta

6170

Alpien en subalpien kalkminnend grasland

6180

Mesofiele Macaronesische graslanden

6190

Pannonisch grasland op rotsbodem (Stipo-Festucetalia pallentis)

6210

Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende bodems (Festuco-Brometalia)

6220

Halfsteppen met grassen en eenjarige planten (Thero-Brachypodietea)

6230

Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)

6240

Sub-Pannonisch steppengrasland

6250

Pannonische steppengraslanden op löss

6260

Pannonische steppengraslanden op zand

6270

Soortenrijke, laaggelegen, droge tot mesofiele Fennoscandinavische graslanden

6280

Noordse Alvar en vlakke pre-Cambrische kalkplateaus

62A0

Oostelijke submediterrane droge graslanden (Scorzoneratalia villosae)

62B0

Cypriotisch grasland op serpentijngesteente

62C0

Pontisch-Sarmatische steppen

62D0

Zuurminnende graslanden in het montane Moesia-gebied

6410

Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae)

6420

Mediterraan vochtig grasland met hoge kruiden van het Molinio-Holoschoenion

6510

Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)

6520

Hooiland in gebergte

Dehesa’s en bosgraslanden

6310

Dehesa’s met wintergroene Quercus spp.

6530

Fennoscandinavische bosgraslanden

9070

Fennoscandinavische bosweiden

3.  GROEP 3: Rivier-, meer-, oever- en alluviale habitats

Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Rivieren en meren

3110

Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflorae)

3120

Mineraalarme oligotrofe wateren van de zandvlakten in het westelijke Middellandse Zeegebied met Isoetes spp.

3130

Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea

3140

Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp.-vegetaties

3150

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition

3160

Dystrofe natuurlijke poelen en meren

3170

Niet-permanente poelen in het Middellandse Zeegebied

3180

Turloughs

3190

Gipskarstmeren

31A0

Lotusvelden in warmwaterbronnen in Transsylvanië

3210

Natuurlijke rivieren van Fennoscandinavië

3220

Alpiene rivieren met oevervegetatie van kruidachtige planten

3230

Alpiene rivieren met houtige oevervegetatie met Myricaria germanica

3240

Alpiene rivieren met houtige oevervegetatie met Salix elaeagnos

3250

Continu stromende mediterrane rivieren met Glaucium flavum

3260

Submontane en laaglandrivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion

3270

Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodion rubri p.p. en Bidention p.p.

3280

Continu stromende mediterrane rivieren behorend tot het Paspalo-Agrostidion met rivierbossen met Salix spp. en Populus alba

3290

Mediterrane rivieren met periodiek stromend water behorend tot het Paspalo-Agrostidion

32A0

Tufsteenwatervallen in karstrivieren in de Dinarische Alpen

Alluviale graslanden

6430

Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van de montane en alpiene zones

6440

Periodiek overstroomd alluviaal grasland van Cnidion dubii

6450

Alluviale noord-boreale graslanden

6540

Submediterraan grasland van het Molinion-Holoschoenion

Alluviale en oeverbossen

9160

Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli

91E0

Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

91F0

Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia, langs de grote rivieren (Ulmenion minoris)

92A0

Galerijbossen met Salix alba en Populus alba

92B0

Oeverformaties langs mediterrane waterlopen met periodiek stromend water, met Rhododendron ponticum, Salix en andere

92C0

Bossen met Platanus orientalis en Liquidambar orientalis (Platanion orientalis)

92D0

Zuidelijke galerijbossen en stroombegeleidende struikvegetaties (Nerio-Tamariceteae en Securinegion tinctoriae)

9370

Palmbossen met Phoenix

4.  GROEP 4: Bossen

Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Boreale bossen

9010

Westelijke taiga

9020

Oude natuurlijke loofbossen van het hemi-boreale deel van Fennoscandinavië, rijk aan epifyten (Quercus, Tilia, Acer, Fraxinus, Ulmus)

9030

Natuurlijke bossen van de eerste fasen in de successie op geologisch omhoogrijzende kustgebieden

9040

Noordse subalpiene/subarctische bossen met Betula pubescens ssp. czerepanovii

9050

Fennoscandinavische bossen met Picea abies met soortenrijke kruidlaag

9060

Naaldbossen op of in de nabijheid van fluvio-glaciale eskers

Bossen van de gematigde klimaatzone

9110

Beukenbossen behorend tot het Luzulo-Fagetum

9120

Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)

9130

Beukenbossen behorend tot het Asperulo-Fagetum

9140

Midden-Europese subalpiene beukenbossen met Acer spp. en Rumex arifolius

9150

Midden-Europese kalkminnende beukenbossen behorend tot het Cephalanthero-Fagion

9170

Eiken-haagbeukenbossen van het type Galio-Carpinetum

9180

Hellingbossen of ravijnbossen behorend tot het Tilio-Acerion

9190

Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur

91A0

Oude eikenbossen van de Britse eilanden met Ilex en Blechnum

91B0

Warmteminnende essenbossen met Fraxinus angustifolia

91G0

Pannonische bossen met Quercus petraea en Carpinus betulus

91H0

Pannonische bossen met Quercus pubescens

91I0

Euro-Siberische steppebossen met Quercus spp.

91J0

Bossen van de Britse eilanden met Taxus baccata

91K0

Illyrische beukenbossen (Aremonio-Fagion)

91L0

Illyrische eiken-haagbeukenbossen (Erythronio-carpinion)

91M0

Pannonisch-Balkanese bossen met moseik en wintereik

91P0

Poolse variant van het zilversparren-lariksbos (Abietetum polonicum)

91Q0

West-Karpatische kalkminnende grovedennenbossen

91R0

Dinarische grovedennenbossen op dolomietbodem (Genisto januensis-Pinetum)

91S0

West-Pontische beukenbossen

91T0

Midden-Europese korstmos-grovedennenbossen

91U0

Sarmatisch steppe-dennenbos

91V0

Dacische beukenbossen (Symphyto-Fagion)

91W0

Beukenbossen in het Moesia-gebied

91X0

Beukenbossen in het Dobroedzja-gebied

91Y0

Dacische eiken-haagbeukenbossen

91Z0

Bossen van zilverlinden in het Moesia-gebied

91AA

Oostelijke witte-eikenbossen

91BA

Zilversparrenbossen in het Moesia-gebied

91CA

Grovedennenbossen in het Rhodope- en het Balkangebergte

Bossen van het mediterrane en Macaronesische gebied

9210

Beukenbossen in de Apennijnen met Taxus en Ilex

9220

Beukenbossen in de Apennijnen met Abies alba en beukenbossen met Abies nebrodensis

9230

Galicisch-Portugese eikenbossen met Quercus robur en Quercus pyrenaica

9240

Iberische eikenbossen met Quercus faginea of Quercus canariensis

9250

Bossen met Quercus trojana

9260

Bossen met Castanea sativa

9270

Griekse beukenbossen met Abies borisii regis

9280

Bossen met Quercus frainetto

9290

Cipressenbossen (Acero-Cupression)

9310

Egeïsche bossen met Quercus brachyphylla

9320

Bossen met Olea en Ceratonia

9330

Bossen met Quercus suber

9340

Bossen met Quercus ilex en Quercus rotundifolia

9350

Bossen met Quercus macrolepis

9360

Laurierbossen op de Macaronesische eilanden (Laurus, Ocotea)

9380

Bossen met Ilex aquifolium

9390

Struikgewas en lage bosvegetatie met Quercus alnifolia

93A0

Bosland met Quercus infectoria (Anagyro foetidae-Quercetum infectoriae)

Naaldbossen in berggebieden

9410

Zuurminnende bossen met Picea van het montane en alpiene gebied (Vaccinio-Picetea)

9420

Alpiene bossen met Larix decidua en/of Pinus cembra

9430

Montane en subalpiene bossen met Pinus uncinata

9510

Bossen van de zuidelijke Apennijnen met Abies alba

9520

Bossen met Abies pinsapo

9530

(Sub-) Mediterrane dennenbossen van het type endemische zwarte den.

9540

Mediterrane dennenbossen van het type endemische mesogeïsche den

9550

Canarische endemische dennenbossen

9560

Endemische bossen met Juniperus spp.

9570

Bossen met Tetraclinis articulata

9580

Mediterrane bossen met Taxus baccata

9590

Bossen met Cedrus brevifolia (Cedrosetum brevifoliae)

95A0

Hoge dennenbossen in het montane Middellandse Zeegebied

5.  GROEP 5: Steppe-, heide- en struikhabitats

Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Zout- en gipssteppen

1430

Zout- en stikstofminnende struikvegetaties (Pegano-Salsoletea)

1510

Mediterrane zoutsteppen (Limonietalia)

1520

Iberische gipsvegetaties (Gypsophiletalia)

Heide- en struikvegetaties van de gematigde klimaatzone

4050

Endemische heide van het Macaronesisch gebied

4060

Alpiene en boreale heide

4070

Duinbossen met Pinus mugo en/of Rhododendron hirsutum (Mugo-Rhododendretum hirsuti)

4080

Struikvegetaties van subarctische Salix spp.

40A0

Subcontinentale peri-Pannonische struikvegetatie

40B0

Potentilla fruticosa-kreupelbos in het Rhodope-gebergte

40C0

Pontisch-Sarmatisch loofverliezend kreupelbos

Sclerofiel struikgewas (matorrals)

5110

Stabiele xero-thermofiele formaties met Buxus sempervirens op rotshellingen (Berberidion p.p.)

5120

Bergformaties van Cytisus purgans

5140

Formaties van Cistus palhinhae op maritieme heide

5210

Boomvormige matorrals met Juniperus ssp.

5220

Boomvormige matorrals met Zyziphus

5230

Boomvormige matorrals met Laurus nobilis

5310

Laurus nobilis-kreupelbos

5320

Lage wolfsmelkvegetaties nabij kliffen

5330

Thermo-mediterrane en halfwoestijn-struikvegetaties

5410

West-mediterrane phrygana’s van kliftoppen (Astragalo-Plantaginetum subulatae)

5420

Phrygana’s van Sarcopoterium spinosum

5430

Endemische phrygana’s van het Euphorbio-Verbascion

6.  GROEP 6: Rotsachtige en duinhabitats

Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Kliffen, stranden en eilandjes

1210

Eenjarige vloedmerkvegetatie

1220

Meerjarige vegetatie van keienstranden

1230

Klifvegetatie van de Atlantische kust en de Oostzeekust

1240

Klifvegetatie van de Middellandse Zeekust met endemische Limonium spp.

1250

Klifvegetatie van het Macaronesisch gebied

1610

Esker-eilanden van de Oostzee met hun zandstrand-, keienstrand-, rotsvegetaties en de sublitorale vegetaties

1620

Eilandjes van de boreale Oostzee

1640

Zandstranden met meerjarige vegetatie van de boreale Oostzee

Kust- en landduinen

2110

Embryonale wandelende duinen

2120

Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (“witte duinen”)

2130

Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie (“grijze duinen”)

2140

Vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum

2150

Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetea)

2160

Duinen met Hippophaë rhamnoides

2170

Duinen met Salix repens ssp. argentea (Salicion arenariae)

2180

Beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied

2190

Vochtige duinvalleien

2210

Vastgelegde kustduinen van Crucianellion maritimae

2220

Duinen met Euphorbia terracina

2230

Duingrasland van Malcolmietalia

2240

Duingrasland van Brachypodietalia en eenjarige planten

2250

Litorale jeneverbesbosjes (Juniperus spp.)

2260

Sclerofiele duinvegetatie van het Cisto-Lavenduletalia

2270

Duinbossen met Pinus pinea en/of Pinus pinaster

2310

Psammofiele heide met Calluna en Genista

2320

Psammofiele heide met Calluna en Empetrum nigrum

2330

Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen

2340

Pannonische binnenlandse duinen

91N0

Pannonische kreupelbos op landduinen (Junipero-Populetum albae)

Rotsachtige habitats

8110

Kiezelhoudende puinhellingen van de montane tot de sneeuwzone (Androsacetalia alpinae en Galeopsietalia ladani)

8120

Kalkhoudende puinhellingen en kalkhoudende leistenen van de montane tot de alpiene zone (Thlapsietea rotundifolii)

8130

Thermofiele puinhellingen van het westelijke Middellandse Zeegebied

8140

Puinhellingen van het oostelijke Middellandse Zeegebied

8150

Midden-Europese kiezelpuinhellingen van hooggelegen gebieden

8160

Midden-Europese kalkpuinhellingen van het heuvelgebied tot het montaan gebied

8210

Kalkhoudende rotshellingen met rotsvegetaties

8220

Kiezelhoudende rotshellingen met rotsvegetaties

8230

Kiezelhoudende rotsen met pioniervegetatie van het Sedo-Scleranthion of van het Sedo albi-Veronicion dillenii

8310

Niet voor publiek opengestelde grotten

8320

Lavavlakten en natuurlijke uitgravingen

8340

Permanente gletsjers

BIJLAGE II

MARIENE ECOSYSTEMEN — HABITATTYPEN EN GROEPEN HABITATTYPEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5, LEDEN 1 EN 2

Onderstaande lijst omvat alle in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde mariene habitattypen, alsook zeven groepen van die habitattypen, namelijk: zeegrasvelden, 2) bossen van macroalgen, 3) mossel- en oesterbanken, 4) kalkwiervelden, 5) spons-, koraal- en koraligene velden, 6) hydrothermale en koude submariene bronnen en 7) zachte sedimenten (boven 1 000 meter diepte). Ook wordt het verband met de in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG vermelde habitattypen weergegeven.

De gebruikte classificatie van mariene habitattypen, gedifferentieerd naar mariene biogeografische regio’s, is opgesteld aan de hand van het natuurinformatiesysteem van de EU (EUNIS), dat in 2022 door het Europees Milieuagentschap (EEA) is herzien wat betreft de typologie van de mariene habitats. De informatie over de gerelateerde habitats van bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad is gebaseerd op de dwarsverbanden die het EEA in 2021 heeft gepubliceerd(74).

1.  Categorie 1: Zeegrasvelden

EUNIS-code

Naam van habitattype in EUNIS

Code van het betrokken habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

Atlantische Oceaan

MA522

Zeegrasvelden op litoraal zand (Atlantische Oceaan)

uit 1140; 1160

MA623

Zeegrasvelden op litorale modder (Atlantische Oceaan)

1140; 1160

MB522

Zeegrasvelden op infralitoraal zand (Atlantische Oceaan)

1110; 1150; 1160

Oostzee

 

MA332

Hydrolitoraal grof sediment gekenmerkt door onderwatervegetatie (Oostzee)

1130; 1160; 1610; 1620

MA432

Hydrolitoraal gemengd sediment gekenmerkt door onderwatervegetatie (Oostzee)

1130; 1140; 1160; 1610

MA532

Hydrolitoraal zand gekenmerkt door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

1130; 1140; 1160; 1610

MA632

Hydrolitorale modder gedomineerd door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

1130; 1140; 1160; 1650

MB332

Infralitoraal grof sediment gekenmerkt door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

1110; 1160

MB432

Infralitoraal gemengd sediment gekenmerkt door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

1110; 1160; 1650

MB532

Infralitoraal zand gekenmerkt door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

1110; 1130; 1150; 1160

MB632

Infralitoraal moddersediment gekenmerkt door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

1130; 1150; 1160; 1650

Zwarte Zee

 

MB546

Zeegrasvelden en velden met algen met wortelstokken in door zoetwater beïnvloede infralitorale modderige zanden (Zwarte Zee)

1110; 1130; 1160

MB547

Zeegrasvelden op gematigd blootgesteld schoon zand in het bovenste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

1110; 1160

MB548

Zeegrasvelden op zand in het onderste deel van de litorale zone (Zwarte Zee)

1110; 1160

Middellandse Zee

 

MB252

Biocoenose van Posidonia oceanica

1120

MB2521

Ecomorfose van gestreepte Posidonia oceanica-velden

1120; 1130; 1160

MB2522

Ecomorfose van Posidonia oceanica-velden van het “barrièrerif”-type

1120; 1130; 1160

MB2523

Facies van dood “matte” van Posidonia oceanica zonder veel epiflora

1120; 1130; 1160

MB2524

Associatie met Caulerpa prolifera op Posidonia-velden

1120; 1130; 1160

MB5521

Associatie met Cymodocea nodosa op goed gesorteerd fijn zand

1110; 1130; 1160

MB5534

Associatie met Cymodocea nodosa op modderig zand aan de oppervlakte in beschutte wateren

1110; 1130; 1160

MB5535

Associatie met Zostera noltei op modderig zand aan de oppervlakte in beschutte wateren

1110; 1130; 1160

MB5541

Associatie met Ruppia cirrhosa en/of Ruppia maritima op zand

1110; 1130; 1160

MB5544

Associatie met Zostera noltei in een euryhalien en eurytherm milieu op zand

1110; 1130; 1160

MB5545

Associatie met Zostera marina in een euryhalien en eurytherm milieu

1110; 1130; 1160

2.  Categorie 2: Bossen van macroalgen

EUNIS-code

Naam van habitattype in EUNIS

Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

Atlantische Oceaan

MA123

Zeewiergemeenschappen op volledig zilt litoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

1160; 1170; 1130

MA125

Fucales op litoraal gesteente met variabel zoutgehalte (Atlantische Oceaan)

1170; 1130

MB121

Kelp- en zeewiergemeenschappen op infralitoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

1170; 1160

MB123

Kelp- en zeewiergemeenschappen op door sedimenten beïnvloed of verstoord infralitoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

1170; 1160

MB124

Kelpgemeenschappen op infralitoraal gesteente met variabel zoutgehalte (Atlantische Oceaan)

1170; 1130; 1160

MB321

Kelp- en zeewiergemeenschappen op infralitoraal grof sediment (Atlantische Oceaan)

1160

MB521

Kelp- en zeewiergemeenschappen op infralitoraal zand (Atlantische Oceaan)

1160

MB621

Vegetatiegemeenschappen op infralitorale modder (Atlantische Oceaan)

1160

Oostzee

 

MA131

Hydrolitoraal gesteente en keien gekenmerkt door meerjarige algen (Oostzee)

1160; 1170; 1130; 1610; 1620

MB131

Meerjarige algen op infralitoraal gesteente en keien (Oostzee)

1170; 1160

MB232

Infralitorale bodems gekenmerkt door schelpengruis (Oostzee)

1160; 1110

MB333

Infralitoraal grof sediment gekenmerkt door meerjarige algen (Oostzee)

1110; 1160

MB433

Infralitoraal gemengd sediment gekenmerkt door meerjarige algen (Oostzee)

1110; 1130; 1160; 1170

Zwarte Zee

 

MB144

Door Mytilidae gedomineerd blootgesteld gesteente met Fucales in het bovenste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

1170; 1160

MB149

Door Mytilidae gedomineerd gematigd blootgesteld gesteente met Fucales in het bovenste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

1170; 1160

MB14A

Fucales en andere algen op beschut gesteente in het bovenste deel van de infralitorale zone, goed belicht (Zwarte Zee)

1170; 1160

Middellandse Zee

 

MA1548

Associatie met Fucus virsoides

1160; 1170

MB1512

Associatie met Cystoseira tamariscifolia en Saccorhiza polyschides

1170; 1160

MB1513

Associatie met Cystoseira amentacea (var. amentacea, var. stricta, var. spicata)

1170; 1160

MB151F

Associatie met Cystoseira brachycarpa

1170; 1160

MB151G

Associatie met Cystoseira crinita

1170; 1160

MB151H

Associatie met Cystoseira crinitophylla

1170; 1160

MB151J

Associatie met Cystoseira sauvageauana

1170; 1160

MB151K

Associatie met Cystoseira spinosa

1170; 1160

MB151L

Associatie met Sargassum vulgare

1170; 1160

MB151M

Associatie met Dictyopteris polypodioides

1170; 1160

MB151W

Associatie met Cystoseira compressa

1170; 1160

MB1524

Associatie met Cystoseira barbata

1170; 1160

MC1511

Associatie met Cystoseira zosteroides

1170; 1160

MC1512

Associatie met Cystoseira usneoides

1170; 1160

MC1513

Associatie met Cystoseira dubia

1170; 1160

MC1514

Associatie met Cystoseira corniculata

1170; 1160

MC1515

Associatie met Sargassum spp.

1170; 1160

MC1518

Associatie met Laminaria ochroleuca

1170; 1160

MC3517

Associatie met Laminaria rodriguezii op detritische bedden

1160

3.  Categorie 3: Mossel- en oesterbanken

EUNIS-code

Naam van habitattype in EUNIS

Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

Atlantische Oceaan

MA122

Mytilus edulis- en/of zeepokkengemeenschappen op aan de golven blootgesteld litoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

1160; 1170

MA124

Mossel- en/of zeepokkengemeenschappen met zeewieren op litoraal gesteende (Atlantische Oceaan)

1160; 1170

MA227

Riffen met tweekleppigen in de litorale zone (Atlantische Oceaan)

1170; 1140

MB222

Riffen met tweekleppigen in de infralitorale zone (Atlantische Oceaan)

1170; 1130; 1160

MC223

Riffen met tweekleppigen in de circalitorale zone (Atlantische Oceaan)

1170

Oostzee

 

MB231

Infralitorale bodems gedomineerd door epibenthische tweekleppigen (Oostzee)

1170; 1160

MC231

Circalitorale bodems gedomineerd door epibenthische tweekleppigen (Oostzee)

1170; 1160; 1110

MD231

Circalitorale biogene bodems uit de kust gekenmerkt door epibenthische tweekleppigen (Oostzee)

1170

MD232

Circalitorale bodems uit de kust met schelpen en grind gekenmerkt door tweekleppigen (Oostzee)

1170

MD431

Circalitorale gemengde bodems uit de kust gekenmerkt door macroscopische epibenthische biotische structuren (Oostzee)

 

MD531

Circalitoraal zand uit de kust gekenmerkt door macroscopische epibenthische biotische structuren (Oostzee)

 

MD631

Circalitorale modder uit de kust gekenmerkt door epibenthische tweekleppigen (Oostzee)

 

Zwarte Zee

 

MB141

Door ongewervelden gedomineerd gesteente in het onderste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

1170

MB143

Door Mytilidae gedomineerd blootgesteld gesteente met bladachtige algen (geen Fucales) in het bovenste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

1170; 1160

MB148

Door Mytilidae gedomineerd gematigd blootgesteld gesteente met bladachtige algen (geen Fucales) in het bovenste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

1170; 1160

MB242

Mosselbanken in de infralitorale zone (Zwarte Zee)

1170; 1130; 1160

MB243

Oesterbanken op gesteente in het onderste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

1170

MB642

Infralitorale terrigene modder (Zwarte Zee)

1160

MC141

Door ongewervelden gedomineerd circalitoraal gesteente (Zwarte Zee)

1170

MC241

Mosselbedden op circalitorale terrigene modder (Zwarte Zee)

1170

MC645

Modder in het onderste deel van de circalitorale zone (Zwarte Zee)

 

Middellandse Zee

 

MA1544

Facies met Mytilus galloprovincialis in water dat rijk is aan organisch materiaal

1160; 1170

MB1514

Facies met Mytilus galloprovincialis

1170; 1160

 

Mediterrane infralittorale oesterbedden

 

 

Mediterrane circalittorale oesterbedden

 

4.  Categorie 4: Kalkwiervelden

EUNIS-code

Naam van habitattype in EUNIS

Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

Atlantische Oceaan

MB322

Kalkwiervelden op infralitoraal grof sediment (Atlantische Oceaan)

1110; 1160

MB421

Kalkwiervelden op infralitoraal gemengd sediment (Atlantische Oceaan)

1110; 1160

MB622

Kalkwiervelden op infralitoraal modderig sediment (Atlantische Oceaan)

1110; 1160

Middellandse Zee

 

MB3511

Associatie met rhodoliet in grof zand en fijne kiezel, gemengd door de golven

1110; 1160

MB3521

Associatie met rhodoliet in grof zand en fijne kiezel onder invloed van bodemstromingen

1110; 1160

MB3522

Associatie met kalkwieren (= associatie met Lithothamnion corallioides en Phymatolithon calcareum) op grof zand en grind (Middellandse Zee)

1110; 1160

MC3521

Associatie met rhodoliet op detritische kustbodems

1110

MC3523

Associatie met kalkwieren (Lithothamnion corallioides en Phymatholithon calcareum) op dendritische kustbodems

1110

5.  Categorie 5: Spons-, koraal- en koraligene velden

EUNIS-code

Naam van habitattype in EUNIS

Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

Atlantische Oceaan

MC121

Faunagemeenschappen op circalitoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

1170

MC124

Faunagemeenschappen op circalitoraal gesteente met variabel zoutgehalte (Atlantische Oceaan)

1170; 1130

MC126

Gemeenschappen van circalitorale grotten en overhangen (Atlantische Oceaan)

8330; 1170

MC222

Koudwaterkoraalriffen in de circalitorale zone (Atlantische Oceaan)

1170

MD121

Sponzengemeenschappen op circalitoraal gesteente uit de kust (Atlantische Oceaan)

1170

MD221

Koudwaterkoraalriffen in de circalitorale zone uit de kust (Atlantische Oceaan)

1170

ME122

Sponzengemeenschappen op gesteente in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

1170

ME123

Gemengde koudwaterkoraalgemeenschappen op gesteente in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

1170

ME221

Koudwaterkoraalrif in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

1170

ME322

Gemengde koudwaterkoraalgemeenschap op grof sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

ME324

Aggregatie van sponzen op grof sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

ME422

Aggregatie van sponzen op gemengd sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

ME623

Aggregatie van sponzen op modder in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

ME624

Rechtopstaand koraalveld op modder in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

MF121

Gemengde koudwaterkoraalgemeenschap op gesteente in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

1170

MF221

Koudwaterkoraalrif in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

1170

MF321

Gemengde koudwaterkoraalgemeenschap op grof sediment in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

MF622

Aggregatie van sponzen op modder in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

MF623

Rechtopstaand koraalveld op modder in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

Oostzee

 

MB138

Infralitoraal gesteente en keien gekenmerkt door epibenthische sponzen (Oostzee)

1170; 1160

MB43A

Infralitoraal gemengd sediment gekenmerkt door epibenthische sponzen (Porifera) (Oostzee)

1160; 1170

MC133

Circalitoraal gesteente en keien gekenmerkt door epibenthische neteldieren (Oostzee)

1170; 1160

MC136

Circalitoraal gesteente en keien gekenmerkt door epibenthische sponzen (Oostzee)

1170; 1160

MC433

Circalitoraal gemengd sediment gekenmerkt door epibenthische neteldieren (Oostzee)

1160; 1170

MC436

Circalitoraal gemengd sediment gekenmerkt door epibenthische sponzen (Oostzee)

1160

Zwarte Zee

 

MD24

Circalitorale biogene habitats uit de kust (Zwarte Zee)

1170

ME14

Gesteente in het bovenste deel van de bathyale zone (Zwarte Zee)

1170

ME24

Biogene habitat in het bovenste deel van de bathyale zone (Zwarte Zee)

1170

MF14

Gesteente in het onderste deel van de bathyale zone (Zwarte Zee)

1170

Middellandse Zee

 

MB151E

Facies met Cladocora caespitosa

1170; 1160

MB151Q

Facies met Astroides calycularis

1170; 1160

MB151α

Facies en associatie van koraligene biocoenose (in enclave)

1170; 1160

MC1519

Facies met Eunicella cavolini

1170; 1160

MC151A

Facies met Eunicella singularis

1170; 1160

MC151B

Facies met Paramuricea clavata

1170; 1160

MC151E

Facies met Leptogorgia sarmentosa

1170; 1160

MC151F

Facies met Anthipatella subpinnata en verspreide rode algen

1170; 1160

MC151G

Facies met massieve sponzen en verspreide rode algen

1170; 1160

MC1522

Facies met Corallium rubrum

8330; 1170

MC1523

Facies met Leptopsammia pruvoti

8330; 1170

MC251

Koraligene platforms

1170

MC6514

Facies van plakkerige modder met Alcyonium palmatum en Parastichopus regalis op circalitorale modder

1160

MD151

Biocoenose van het gesteente aan de rand van het mediterrane plat

1170

MD25

Circalitorale biogene habitats uit de kust (Middellandse Zee)

1170

MD6512

Facies van plakkerige modder met Alcyonium palmatum en Parastichopus regalis op modder in het onderste deel van de circalitorale zone

 

ME1511

Riffen met Lophelia pertusa in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

1170

ME1512

Riffen met Madrepora oculata in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

1170

ME1513

Riffen met Madrepora oculata en Lophelia pertusa in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

1170

ME6514

Facies met Pheronema carpenteri in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

 

MF1511

Riffen met Lophelia pertusa in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

1170

MF1512

Riffen met Madrepora oculata in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

1170

MF1513

Riffen met Madrepora oculata en Lophelia pertusa in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

1170

MF6511

Facies van zanderige modder met Thenea muricata in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

 

MF6513

Facies van compacte modder met Isidella elongata in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

 

6.  Categorie 6: Hydrothermale en koude submariene bronnen

EUNIS-code

Naam van habitattype in EUNIS

Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

Atlantische Oceaan

MB128

Hydrothermale en koude submariene bronnen op infralitoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

1170; 1160; 1180

MB627

Hydrothermale en koude submariene bronnen op infralitorale modder (Atlantische Oceaan)

1130; 1160

MC127

Hydrothermale en koude submariene bronnen op circalitoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

1170; 1180

MC622

Hydrothermale en koude submariene bronnen op circalitorale modder (Atlantische Oceaan)

1160

MD122

Hydrothermale en koude submariene bronnen op circalitoraal gesteente uit de kust (Atlantische Oceaan)

1170

MD622

Hydrothermale en koude submariene bronnen op circalitorale modder uit de kust (Atlantische Oceaan)

 

7.  Categorie 7: Zachte sedimenten (boven 1 000 meter diepte)

EUNIS-code

Naam van habitattype in EUNIS

Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

Atlantische Oceaan

MA32

Litoraal grof sediment (Atlantische Oceaan)

1130; 1160

MA42

Litoraal gemengd sediment (Atlantische Oceaan)

1130; 1140; 1160

MA52

Litoraal zand (Atlantische Oceaan)

1130; 1140; 1160

MA62

Litorale modder (Atlantische Oceaan)

1130; 1140; 1160

MB32

Infralitoraal grof sediment (Atlantische Oceaan)

1110; 1130; 1160

MB42

Infralitoraal gemengd sediment (Atlantische Oceaan)

1110; 1130; 1150; 1160

MB52

Infralitoraal zand (Atlantische Oceaan)

1110; 1130; 1150; 1160

MB62

Infralitorale modder (Atlantische Oceaan)

1110; 1130; 1160

MC32

Circalitoraal grof sediment (Atlantische Oceaan)

1110; 1160

MC42

Circalitoraal gemengd sediment (Atlantische Oceaan)

1110; 1160

MC52

Circalitoraal zand (Atlantische Oceaan)

1110; 1160

MC62

Circalitorale modder (Atlantische Oceaan)

1160

MD32

Circalitoraal grof sediment uit de kust (Atlantische Oceaan)

 

MD42

Circalitoraal gemengd sediment uit de kust (Atlantische Oceaan)

 

MD52

Circalitoraal zand uit de kust (Atlantische Oceaan)

 

MD62

Circalitorale modder uit de kust (Atlantische Oceaan)

 

ME32

Grof sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

ME42

Gemengd sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

ME52

Zand in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

ME62

Modder in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

MF32

Grof sediment in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

MF42

Gemengd sediment in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

MF52

Zand in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

MF62

Modder in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

 

Oostzee

 

MA33

Hydrolitoraal grof sediment (Oostzee)

1130; 1160; 1610; 1620

MA43

Hydrolitoraal gemengd sediment (Oostzee)

1130; 1140; 1160; 1610

MA53

Hydrolitoraal zand (Oostzee)

1130; 1140; 1160; 1610

MA63

Hydrolitorale modder (Oostzee)

1130; 1140; 1160; 1650

MB33

Infralitoraal grof sediment (Oostzee)

1110; 1150; 1160

MB43

Infralitoraal gemengd sediment (Oostzee)

1110; 1130; 1150; 1160; 1170; 1650

MB53

Infralitoraal zand (Oostzee)

1110; 1130; 1150; 1160

MB63

Infralitorale modder (Oostzee)

1130; 1150; 1160; 1650

MC33

Circalitoraal grof sediment (Oostzee)

1110; 1160

MC43

Circalitoraal gemengd sediment (Oostzee)

1160; 1170

MC53

Circalitoraal zand (Oostzee)

1110; 1160

MC63

Circalitorale modder (Oostzee)

1160; 1650

MD33

Circalitoraal grof sediment uit de kust (Oostzee)

 

MD43

Circalitoraal gemengd sediment uit de kust (Oostzee)

 

MD53

Circalitoraal zand uit de kust (Oostzee)

 

MD63

Circalitorale modder uit de kust (Oostzee)

 

Zwarte Zee

 

MA34

Litoraal grof sediment (Zwarte Zee)

1160

MA44

Litoraal gemengd sediment (Zwarte Zee)

1130; 1140; 1160

MA54

Litoraal zand (Zwarte Zee)

1130; 1140; 1160

MA64

Litorale modder (Zwarte Zee)

1130; 1140; 1160

MB34

Infralitoraal grof sediment (Zwarte Zee)

1110; 1160

MB44

Infralitoraal gemengd sediment (Zwarte Zee)

1110; 1170

MB54

Infralitoraal zand (Zwarte Zee)

1110; 1130; 1160

MB64

Infralitorale modder (Zwarte Zee)

1130; 1160

MC34

Circalitoraal grof sediment (Zwarte Zee)

1160

MC44

Circalitoraal gemengd sediment (Zwarte Zee)

 

MC54

Circalitoraal zand (Zwarte Zee)

1160

MC64

Circalitorale modder (Zwarte Zee)

1130; 1160

MD34

Circalitoraal grof sediment uit de kust (Zwarte Zee)

 

MD44

Circalitoraal gemengd sediment uit de kust (Zwarte Zee)

 

MD54

Circalitoraal zand uit de kust (Zwarte Zee)

 

MD64

Circalitorale modder uit de kust (Zwarte Zee)

 

Middellandse Zee

 

MA35

Litoraal grof sediment (Middellandse Zee)

1160; 1130

MA45

Litoraal gemengd sediment (Middellandse Zee)

1140; 1160

MA55

Litoraal zand (Middellandse Zee)

1130; 1140; 1160

MA65

Litorale modder (Middellandse Zee)

1130; 1140; 1150; 1160

MB35

Infralitoraal grof sediment (Middellandse Zee)

1110; 1160

MB45

Infralitoraal gemengd sediment (Middellandse Zee)

 

MB55

Infralitoraal zand (Middellandse Zee)

1110; 1130; 1150; 1160

MB65

Infralitorale modder (Middellandse Zee)

1130; 1150

MC35

Circalitoraal grof sediment (Middellandse Zee)

1110; 1160

MC45

Circalitoraal gemengd sediment (Middellandse Zee)

 

MC55

Circalitoraal zand (Middellandse Zee)

1110; 1160

MC65

Circalitorale modder (Middellandse Zee)

1130; 1160

MD35

Circalitoraal grof sediment uit de kust (Middellandse Zee)

 

MD45

Circalitoraal gemengd sediment uit de kust (Middellandse Zee)

 

MD55

Circalitoraal zand uit de kust (Middellandse Zee)

 

MD65

Circalitorale modder uit de kust (Middellandse Zee)

 

ME35

Grof sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

 

ME45

Gemengd sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

 

ME55

Zand in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

 

ME65

Modder in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

 

MF35

Grof sediment in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

 

MF45

Gemengd sediment in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

 

MF55

Zand in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

 

MF65

Modder in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

 

BIJLAGE III

MARIENE SOORTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 5, LID 3

(2)  dwergzaagrog (Pristis clavata);

(3)  kleintandzaagrog (Pristis pectinata);

(4)  gewone zaagrog (Pristis pristis);

(6)  reuzenhaai (Cetorinhus maximus); en witte haai(Carcharodon carcharias);

(7)  gladde lantaarnhaai (Etmopterus pusillus);

(8)  rifmanta (Manta alfredi);

(9)  reuzenmanta (Mobula birostris);

(10)  duivelsrog (Mobula mobular);

(11)  Afrikaanse duivelsrog (Mobula rochebrunei);

(12)  gestekelde duivelsrog (Mobula japanica);

(13)  gladstaartduivelsrog (Mobula thurstoni);

(14)  langvinduivelsrog (Mobula eregoodootenkee);

(16)  sikkelvinduivelsrog (Mobula tarapacana);

(17)  kortvinduivelsrog (Mobula kuhlii);

(18)  Atlantische duivelsrog (Mobula hypostoma);

(19)  Noorse rog (Raja (Dipturus) nidarosiensis);

(20)  witte rog (Raja alba);

(21)  gitaarroggen (Rhinobatidae);

(22)  zee-engel (Squatina squatina);

(23)  zalm (Salmo salar);

(24)  zeeforel (Salmo trutta);

(25)  houting (Coregonus oxyrhynchus).

[Am. 47]

BIJLAGE V

NATIONALE INDEX VAN VEELVOORKOMENDE AKKERVOGELS

Omschrijving

De akkervogelindex geeft een overzicht van de populatietrends van veelvoorkomende en wijdverspreide akkervogels en is bedoeld om de biodiversiteitstoestand van landbouwecosystemen in Europa bij benadering te beoordelen. De nationale akkervogelindex is een samengestelde index op basis van meerdere soorten die de verandering meet van de relatieve populatiegrootte van akkervogelsoorten op geselecteerde onderzoekslocaties op nationaal niveau. De index omvat speciaal geselecteerde soorten die voor het foerageren en/of nestelen afhankelijk zijn van akkerhabitats. De nationale indexen met veelvoorkomende akkervogels zijn gebaseerd op soortenlijsten per lidstaat.  De index wordt berekend aan de hand van een basisjaar waarin de indexwaarde gewoonlijk op 100 wordt gesteld. De trendwaarden geven de algemene ontwikkeling van de populatiegrootte van de betrokken akkervogels weer over een periode van jaren.

Methode: Brlík e.a. (2021), Long-term and large-scale multispecies dataset tracking population changes of common European breeding birds. Sci Data 8, 21. https://doi.org/10.1038/s41597-021-00804-2

“Lidstaten met van oudsher in sterkere mate uitgedunde populaties akkervogels”: lidstaten waar de populatie van minstens de helft van de soorten die deel uitmaken van de nationale index van veelvoorkomende akkervogels, een negatieve langetermijntrend vertoont. In lidstaten waar voor bepaalde soorten geen informatie beschikbaar is over de langetermijntrends van de populatie, wordt informatie over de Europese status van soorten gebruikt.

Het gaat hierbij om de navolgende lidstaten:

Tsjechië

Denemarken

Estland

Griekenland

Frankrijk

Duitsland

Hongarije

Italië

Luxemburg

Nederland

Spanje

“Lidstaten met van oudsher in minder sterke mate uitgedunde populaties akkervogels”: lidstaten waar de populatie van minder dan de helft van de soorten die deel uitmaken van de nationale index van veelvoorkomende akkervogels, een negatieve langetermijntrend vertoont. In lidstaten waar voor bepaalde soorten geen informatie beschikbaar is over de langetermijntrends van de populatie, wordt informatie over de Europese status van soorten gebruikt.

Het gaat hierbij om de navolgende lidstaten:

Oostenrijk

België

Bulgarije

Kroatië

Cyprus

Griekenland

Ierland

Letland

Litouwen

Oostenrijk

Polen

Slovenië

Roemenië

Slowakije

Slovenië

Zweden

Lijst met in de index van veelvoorkomende akkervogels opgenomen vogels per lidstaat

Oostenrijk

Acrocephalus palustris

Alauda arvensis

Anthus spinoletta

Anthus trivialis

Carduelis cannabina

Carduelis carduelis

Emberiza citrinella

Falco tinnunculus

Jynx torquilla

Lanius collurio

Lullula arborea

Miliaria calandra

Oenanthe oenanthe

Passer montanus

Perdix perdix

Saxicola rubetra

Saxicola torquatus

Serinus citrinella

Serinus serinus

Streptopelia turtur

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Turdus pilaris

Vanellus vanellus

België – Vlaanderen

België – Wallonië

Alauda arvensis

Alauda arvensis

Anthus pratensis

Anthus pratensis

Emberiza citrinella

Carduelis cannabina

Falco tinnunculus

Corvus frugilegus

Haematopus ostralegus

Emberiza citrinella

Hippolais icterina

Falco tinnunculus

Hirundo rustica

Hirundo rustica

Limosa limosa

Lanius collurio

Linaria cannabina

Miliaria calandra

Motacilla alba

Motacilla flava

Motacilla flava

Passer montanus

Numenius arquata

Perdix perdix

Passer montanus

Saxicola torquatus

Perdix perdix

Streptopelia turtur

Phoenicurus ochruros

Sturnus vulgaris

Saxicola torquatus

Sylvia communis

Sylvia communis

Vanellus vanellus

Vanellus vanellus

 

Bulgarije

Alauda arvensis

Carduelis carduelis

Carduelis cannabina

Coturnix coturnix

Corvus frugilegus

Emberiza hortulana

Emberiza melanocephala

Falco tinnunculus

Galerida cristata

Hirundo rustica

Lanius collurio

Miliaria calandra

Motacilla flava

Perdix perdix

Passer montanus

Sylvia communis

Streptopelia turtur

Sturnus vulgaris

Upupa epops

Kroatië

Alauda arvensis

Anthus campestris

Anthus trivialis

Carduelis cannabina

Carduelis carduelis

Coturnix coturnix

Emberiza cirlus

Emberiza citrinella

Emberiza melanocephala

Falco tinnunculus

Galerida cristata

Jynx torquilla

Lanius collurio

Lanius senator

Lullula arborea

Luscinia megarhynchos

Miliaria calandra

Motacilla flava

Oenanthe hispanica

Oriolus oriolus

Passer montanus

Pica pica

Saxicola rubetra

Saxicola torquatus

Streptopelia turtur

Sylvia communis

Upupa epops

Vanellus vanellus

Cyprus

Alectoris chukar

Athene noctua

Carduelis carduelis

Cisticola juncidis

Clamator glandarius

Columba palumbus

Coracias garrulus

Corvus corone cornix

Coturnix coturnix

Emberiza calandra

Emberiza melanocephala

Falco tinnunculus

Francolinus francolinus

Galerida cristata

Hirundo rustica

Chloris chloris

Iduna pallida

Linaria cannabina

Oenanthe cypriaca

Parus major

Passer hispaniolensis

Pica pica

Streptopelia turtur

Sylvia conspicillata

Sylvia melanocephala

Tsjechië

Alauda arvensis

Anthus pratensis

Carduelis cannabina

Ciconia ciconia

Corvus frugilegus

Emberiza citrinella

Falco tinnunculus

Hirundo rustica

Lanius collurio

Miliaria calandra

Motacilla flava

Passer montanus

Perdix perdix

Saxicola rubetra

Saxicola torquatus

Serinus serinus

Streptopelia turtur

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Vanellus vanellus

Denemarken

Alauda arvensis

Anthus pratensis

Carduelis cannabina

Carduelis carduelis

Corvus corone

Corvus frugilegus

Emberiza citrinella

Falco tinnunculus

Gallinago gallinago

Hirundo rustica

Lanius collurio

Miliaria calandra

Motacilla alba

Motacilla flava

Oenanthe oenanthe

Passer montanus

Perdix perdix

Saxicola rubetra

Sylvia communis

Sylvia curruca

Turdus pilaris

Vanellus vanellus

Estland

Alauda arvensis

Anthus pratensis

Corvus frugilegus

Emberiza citrinella

Hirundo rustica

Lanius collurio

Linaria cannabina

Motacilla flava

Passer montanus

Saxicola rubetra

Streptopelia turtur

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Vanellus vanellus

Griekenland

Alauda arvensis

Anthus pratensis

Corvus monedula

Crex crex

Delichon urbica

Emberiza hortulana

Hirundo rustica

Numenius arquata

Passer montanus

Saxicola rubertra

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Turdus pilaris

Vanellus vanellus

Frankrijk

Alauda arvensis

Alectoris rufa

Anthus campestris

Anthus pratensis

Buteo buteo

Carduelis cannabina

Corvus frugilegus

Coturnix coturnix

Emberiza cirlus

Emberiza citrinella

Emberiza hortulana

Falco tinnunculus

Galerida cristata

Lanius collurio

Lullula arborea

Melanocorypha calandra

Motacilla flava

Oenanthe oenanthe

Perdix perdix

Saxicola torquatus

Saxicola rubetra

Sylvia communis

Upupa epops

Vanellus vanellus

Duitsland

Alauda arvensis

Athene noctua

Emberiza citrinella

Lanius collurio

Limosa limosa

Lullula arborea

Miliaria calandra

Milvus milvus

Saxicola rubetra

Vanellus vanellus

Griekenland

Alauda arvensis

Apus apus

Athene noctua

Calandrella brachydactyla

Carduelis cannabina

Carduelis carduelis

Carduelis chloris

Ciconia ciconia

Corvus corone

Corvus monedula

Delichon urbicum

Emberiza cirlus

Emberiza hortulana

Emberiza melanocephala

Falco naumanni

Falco tinnunculus

Galerida cristata

Hirundo daurica

Hirundo rustica

Lanius collurio

Lanius minor

Lanius senator

Lullula arborea

Luscinia megarhynchos

Melanocorypha calandra

Miliaria calandra

Motacilla flava

Oenanthe hispanica

Oenanthe oenanthe

Passer domesticus

Passer hispaniolensis

Passer montanus

Pica pica

Saxicola rubetra

Saxicola torquatus

Streptopelia decaocto

Streptopelia turtur

Sturnus vulgaris

Sylvia melanocephala

Upupa epops

Hongarije

Alauda arvensis

Anthus campestris

Coturnix coturnix

Emberiza calandra

Falco tinnunculus

Galerida cristata

Lanius collurio

Lanius minor

Locustella naevia

Merops apiaster

Motacilla flava

Perdix perdix

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Sylvia nisoria

Vanellus vanellus

Ierland

Carduelis cannabina

Carduelis carduelis

Columba oenas

Columba palumbus

Corvus cornix

Corvus frugilegus

Corvus monedula

Emberiza citrinella

Falco tinnunculus

Fringilla coelebs

Hirundo rustica

Chloris chloris

Motacilla alba

Passer domesticus

Phasianus colchicus

Pica pica

Saxicola torquatus

Sturnus vulgaris

Italië

Alauda arvensis

Anthus campestris

Calandrella brachydactyla

Carduelis carduelis

Carduelis chloris

Corvus cornix

Emberiza calandra

Emberiza hortulana

Falco tinnunculus

Galerida cristata

Hirundo rustica

Jynx torquilla

Lanius collurio

Luscinia megarhynchos

Melanocorypha calandra

Motacilla alba

Motacilla flava

Oriolus oriolus

Passer domesticus italiae

Passer hispaniolensis

Passer montanus

Pica pica

Saxicola torquatus

Serinus serinus

Streptopelia turtur

Sturnus unicolor

Sturnus vulgaris

Upupa epops

Letland

Acrocephalus palustris

Alauda arvensis

Anthus pratensis

Carduelis carduelis

Carpodacus erythrinus

Ciconia ciconia

Crex crex

Emberiza citrinella

Lanius collurio

Locustella naevia

Motacilla flava

Passer montanus

Saxicola rubetra

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Vanellus vanellus

Litouwen

Alauda arvensis

Anthus pratensis

Carduelis carduelis

Ciconia ciconia

Crex crex

Emberiza citrinella

Hirundo rustica

Lanius collurio

Motacilla flava

Passer montanus

Saxicola rubetra

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Vanellus vanellus

Luxemburg

Alauda arvensis

Carduelis cannabina

Emberiza citrinella

Lanius collurio

Passer montanus

Saxicola torquatus

Sylvia communis

Malta

Calandrella brachydactyla

Linaria cannabina

Cettia cetti

Cisticola juncidis

Coturnix coturnix

Emberiza calandra

Lanius senator

Monticola solitarius

Passer hispaniolensis

Passer montanus

Serinus serinus

Streptopelia decaocto

Streptopelia turtur

Sturnus vulgaris

Sylvia conspicillata

Sylvia melanocephala

Nederland

Alauda arvensis

Anthus pratensis

Athene noctua

Calidris pugnax

Carduelis carduelis

Corvus frugilegus

Coturnix coturnix

Emberiza citrinella

Falco tinnunculus

Gallinago gallinago

Haematopus ostralegus

Hippolais icterina

Hirundo rustica

Limosa limosa

Miliaria calandra

Motacilla fl ava

Numenius arquata

Passer montanus

Perdix perdix

Saxicola torquatus

Spatula clypeata

Streptopelia turtur

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Tringa totanus

Turdus viscivorus

Vanellus vanellus

Polen

Alauda arvensis

Anthus pratensis

Carduelis cannabina

Ciconia ciconia

Emberiza citrinella

Emberiza hortulana

Falco tinnunculus

Galerida cristata

Hirundo rustica

Lanius collurio

Limosa limosa

Miliaria calandra

Motacilla flava

Passer montanus

Saxicola torquatus

Saxicola rubetra

Serinus serinus

Streptopelia turtur

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Upupa epops

Vanellus vanellus

Portugal

Athene noctua

Bubulcus ibis

Carduelis carduelis

Chloris chloris

Ciconia ciconia

Cisticola juncidis

Coturnix coturnix

Delichon urbicum

Emberiza cirlus

Falco tinnunculus

Galerida cristata

Hirundo rustica

Lanius meridionalis

Linaria cannabina

Merops apiaster

Miliaria calandra

Milvus migrans

Passer domesticus

Pica pica

Saxicola torquatus

Serinus serinus

Sturnus unicolor

Upupa epops

Roemenië

Alauda arvensis

Anthus campestris

Calandrella brachydactyla

Ciconia ciconia

Corvus frugilegus

Emberiza calandra

Emberiza citrinella

Emberiza hortulana

Emberiza melanocephala

Falco tinnunculus

Galerida cristata

Hirundo rustica

Lanius collurio

Lanius minor

Linaria cannabina

Melanocorypha calandra

Motacilla flava

Passer montanus

Perdix perdix

Saxicola rubetra

Saxicola torquatus

Streptopelia turtur

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Upupa epops

Vanellus vanellus

Slowakije

Alauda arvensis

Carduelis cannabina

Carduelis carduelis

Emberiza calandra

Emberiza citrinella

Falco tinnunculus

Hirundo rustica

Chloris chloris

Lanius collurio

Locustella naevia

Motacilla flava

Passer montanus

Saxicola rubetra

Saxicola torquatus

Serinus serinus

Streptopelia turtur

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Sylvia nisoria

Vanellus vanellus

Slovenië

Acrocephalus palustris

Alauda arvensis

Anthus trivialis

Carduelis cannabina

Carduelis carduelis

Columba oenas

Columba palumbus

Emberiza calandra

Emberiza cirlus

Emberiza citrinella

Falco tinnunculus

Galerida cristata

Hirundo rustica

Jynx torquilla

Lanius collurio

Lullula arborea

Luscinia megarhynchos

Motacilla flava

Passer montanus

Phoenicurus phoenicurus

Picus viridis

Saxicola rubetra

Saxicola torquatus

Serinus serinus

Streptopelia turtur

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Upupa epops

Vanellus vanellus

Spanje

Alauda arvensis

Alectoris rufa

Athene noctua

Calandrella brachydactyla

Carduelis carduelis

Cisticola juncidis

Corvus monedula

Coturnix coturnix

Emberiza calandra

Falco tinnunculus

Galerida cristata

Hirundo rustica

Linaria cannabina

Melanocorypha calandra

Merops apiaster

Oenanthe hispanica

Passer domesticus

Passer montanus

Pica pica

Pterocles orientalis

Streptopelia turtur

Sturnus unicolor

Tetrax tetrax

Upupa epops

Zweden

Alauda arvensis

Anthus pratensis

Carduelis cannabina

Corvus frugilegus

Emberiza citrinella

Emberiza hortulana

Falco tinnunculus

Hirundo rustica

Lanius collurio

Motacilla fl ava

Passer montanus

Saxicola rubetra

Sturnus vulgaris

Sylvia communis

Vanellus vanellus

BIJLAGE VI

LIJST VAN BIODIVERSITEITSINDICATOREN VOOR BOSECOSYSTEMEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 10, LEDEN 2 EN 2 BIS

Indicator

Omschrijving, eenheid en methode voor de bepaling en monitoring van de indicator

Staand dood hout

Omschrijving: deze indicator geeft de hoeveelheid niet-levende, staande houtige biomassa in bossen en andere beboste gebieden weer.

Eenheid: m3/ha.

Methode: zoals ontwikkeld en gebruikt door FOREST EUROPE, State of Europe’s Forests 2020, en opgenomen in de beschrijving van nationale bosinventarissen in Tomppo E. e.a., National Forest Inventories, Pathways for Common Reporting, Springer, 2010, en rekening houdend met de methodiek van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1999 overeenkomstig de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen.

Liggend dood hout

Omschrijving: deze indicator geeft de hoeveelheid niet-levende houtige biomassa weer die op de grond ligt in bossen en andere beboste gebieden.

Eenheid: m3/ha.

Methode: zoals ontwikkeld en gebruikt door FOREST EUROPE, State of Europe’s Forests 2020, en opgenomen in de beschrijving van nationale bosinventarissen in Tomppo E. e.a., National Forest Inventories, Pathways for Common Reporting, Springer, 2010, en rekening houdend met de methodiek van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1999 overeenkomstig de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen.

Aandeel bossen met een ongelijkmatige leeftijdsopbouw

Omschrijving: deze indicator heeft betrekking op het aandeel productiebossen met een ongelijkmatige leeftijdsopbouw ten opzichte van bossen met een gelijkmatige leeftijdsopbouw.

Eenheid: percentage productiebossen met een ongelijkmatige leeftijdsopbouw.

Methode: zoals ontwikkeld en gebruikt door FOREST EUROPE, State of Europe’s Forests 2020, en opgenomen in de beschrijving van nationale bosinventarissen in Tomppo E. e.a., National Forest Inventories, Pathways for Common Reporting, Springer, 2010.

Connectiviteit van bossen

Omschrijving: de connectiviteit van bossen staat voor de mate van compactheid van het bosareaal uitgedrukt in een getal tussen 0 en 100.

Eenheid: index.

Methode: zoals ontwikkeld door de FAO, Vogt P., e.a., FAO — State of the World’s Forests: Forest Fragmentation, technisch verslag van het JRC, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2019.

Index van veelvoorkomende bosvogels

Omschrijving: de bosvogelindicator beschrijft de ontwikkeling van de populatie van veelvoorkomende bosvogels in hun Europese verspreidingsgebied in de loop van de tijd. Deze samengestelde index is opgebouwd uit waarnemingsgegevens van vogelsoorten die kenmerkend zijn voor de Europese boshabitats. De index is gebaseerd op een specifieke soortenlijst per lidstaat.

Eenheid: index.

Methode: Brlík e.a., Long-term and large-scale multispecies dataset tracking population changes of common European breeding birds, Sci Data 8, 21. 2021.

Organische koolstof

Omschrijving: deze indicator beschrijft de voorraad organische koolstof in de strooisellaag en in de minerale bodem op een diepte van 0 cm tot 30 cm in bosecosystemen.

Eenheid: ton organische koolstof per hectare.

Methode: zoals uiteengezet in bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1999 overeenkomstig de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen, en zoals ondersteund door de Land Use and Coverage Area Frame Survey (Lucas) voor bodemgebruik, Jones A. e.a., LUCAS Soil 2022, technisch verslag van het JRC, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2021.

Aandeel bossen dat wordt gedomineerd door inheemse boomsoorten

Omschrijving: het aandeel van bossen en andere beboste gebieden dat wordt gedomineerd (>50 % bedekt) door inheemse boomsoorten

Eenheid: %

Methode: zoals ontwikkeld en gebruikt door FOREST EUROPE, State of Europe’s Forests 2020, en opgenomen in de beschrijving van nationale bosinventarissen in Tomppo E. e.a., National Forest Inventories, Pathways for Common Reporting, Springer, 2010.

Diversiteit aan boomsoorten

Omschrijving: deze indicator beschrijft het gemiddelde aantal boomsoorten dat voorkomt in bosgebieden

Eenheid: Inhoud

Methode: gebaseerd op FOREST EUROPE, State of Europe’s Forests 2020, en opgenomen in de beschrijving van nationale bosinventarissen in Tomppo E. e.a., National Forest Inventories, Pathways for Common Reporting, Springer, 2010.

BIJLAGE VII

LIJST MET VOORBEELDEN VAN HERSTELMAATREGELEN ALS BEDOELD IN

ARTIKEL 11, LID 8

1)  Wetlands herstellen door drooggelegde veengebieden te vernatten, structuren voor de drainage van veengebieden te verwijderen, of veenafgravingen te ontpolderen en de afgravingen stop te zetten.

2)  De hydrologische toestand verbeteren door de kwantiteit, kwaliteit en dynamiek van de oppervlaktewateren te vergroten en het grondwaterpeil te verhogen voor natuurlijke en semi-natuurlijke ecosystemen.

3)  Ongewenste struikgroei of niet-inheemse aanplantingen verwijderen op graslanden, wetlands, in bossen en op schaars begroeid land.

4)  Moeraslandbouw toepassen.

5)  De meandering van rivieren herstellen en kunstmatige meanders of hoefijzermeren weer op de rivier aansluiten.

6)  Barrières in lengte- en dwarsrichting (zoals dijken en dammen) verwijderen, de rivierdynamiek meer ruimte geven en vrij stromende riviergedeelten in ere herstellen.

7)  Natuurlijke rivierbeddingen, meren en laaglandwaterlopen herstellen, bv. door de kunstmatige fixatie van beddingen te verwijderen, de samenstelling van het substraat te optimaliseren en de habitatbedekking te verbeteren of te ontwikkelen.

8)  Natuurlijke sedimentatieprocessen herstellen.

9)  Oeverbuffers aanleggen, zoals ooibossen, bufferstroken, weiden of graslanden.

10)  De ecologische kenmerken van bossen versterken, zoals grote, oude en stervende bomen (habitatbomen) en van de hoeveelheden liggend en staand dood hout.

11)  Toewerken naar een gediversifieerde bosstructuur wat betreft bv. soortensamenstelling en leeftijd, en natuurlijke regeneratie en opeenvolging van boomsoorten mogelijk maken.

11 bis)  De migratie van herkomsten en soorten ondersteunen waar dit nodig kan zijn vanwege klimaatverandering.

12)  Bossen verder diversifiëren door mozaïeken van niet-boshabitats te herstellen, zoals open stukken grasland of heide, vijvers of rotsachtige gebieden.

13)  Bosbouwbenaderingen toepassen die dicht bij de natuur staan of gericht zijn op doorlopende bedekking; inheemse boomsoorten introduceren.

14)  De ontwikkeling van oude inheemse bossen en volgroeide opstanden bevorderen (bv. door af te zien van het oogsten of door actief beheer dat de ontwikkeling van zelfregulerende functies en de nodige veerkracht bevordert).

15)  Diversiteitsrijke landschapselementen – zoals bufferstroken, akkerranden met inheemse bloemen, heggen, bomen, kleine bossen, terrasmuren, vijvers, habitatcorridors en stapstenen enz. – introduceren in bouwland en intensief gebruikt grasland.

16)  Het op agro-ecologische wijze beheerde landbouwareaal vergroten, zoals biologische landbouw of agrobosbouw, de teelt van meerdere gewassen en gewasrotatie, en het geïntegreerde beheer van plagen en nutriënten.

17)  Graslanden in voorkomend geval minder intensief begrazen of minder vaak maaien en weer overgaan op extensieve begrazing met landbouwhuisdieren en extensieve maairegimes waar die werden afgeschaft.

18)  Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen alsook van kunstmest en dierlijke mest stopzetten of verminderen.

19)  Stoppen met het omploegen van grasland en met de introductie van zaden van productieve grassen.

20)  Aanplantingen op vroegere dynamische duinsystemen in het binnenland verwijderen om de natuurlijke winddynamiek te herstellen ten gunste van open habitats.

21)  Habitats beter op elkaar aansluiten om de ontwikkeling van soortenpopulaties, voldoende individuele of genetische uitwisseling alsook migratie van soorten en aanpassing aan klimaatverandering mogelijk te maken.

22)  Ecosystemen in staat stellen hun eigen natuurlijke dynamiek te ontwikkelen, bijvoorbeeld door af te zien van de oogst en door de natuurlijke en wilde staat te bevorderen.

23)  Invasieve uitheemse soorten verwijderen en beheersen en nieuwe introducties daarvan voorkomen of tot een minimum beperken.

24)  De negatieve effecten van visserijactiviteiten op het mariene ecosysteem tot een minimum beperken, bv. door vistuig te gebruiken dat minder impact heeft op de zeebodem.

25)  Belangrijke paai- en kraamgebieden van vissen herstellen.

26)  Structuren of substraten aanleggen om de terugkeer van marien leven te stimuleren, zoals koraalriffen, oesterbanken en keienvelden.

27)  Zeegrasvelden en kelpwouden herstellen door actieve stabilisatie van de zeebodem, door drukfactoren te verminderen en zo nodig weg te nemen, of door actieve vermeerdering en aanplant.

27 bis)  De populatiestand van kenmerkende inheemse soorten die van vitaal belang zijn voor de ecologie van mariene habitats herstellen of verbeteren door passieve of actieve herstelmaatregelen uit te voeren, zoals het introduceren van jonge exemplaren.

28)  Verschillende vormen van mariene verontreiniging verminderen, zoals nutriëntenbelasting, geluidsoverlast en plastic afval.

29)  Stedelijke groene ruimten met ecologische kenmerken uitbreiden, zoals parken, bomen en bosgebieden ▌, groendaken, graslanden met wilde bloemen, tuinen, stadstuinbouw, straten met bomen, stadsweiden en hagen, vijvers en waterlopen, rekening houdend met o.a. soortendiversiteit, inheemse soorten, lokale omstandigheden en bestendigheid tegen klimaatverandering.

30)  Beëindiging, vermindering of sanering van verontreiniging door farmaceutische producten, gevaarlijke chemische stoffen, stedelijk en industrieel afvalwater en ander afval, waaronder zwerfvuil en plastic, alsook lichtvervuiling in alle ecosystemen.

31)  Brownfields, voormalige industrieterreinen en steengroeven omvormen tot natuurgebieden.

(1)* Verwijzingen naar 'cp' in de kopjes van goedgekeurde amendementen worden opgevat als het overeenkomstige deel van deze amendementen.
(2) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0220/2023).
(3)*Amendementen: nieuwe of vervangende tekst staat in vet en cursief, schrappingen zijn met het symbool ▌aangegeven.
(4)PB C van , blz. .
(5)Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De Europese Green Deal”, 11 december 2019 (COM(2019) 640 final).
(6)Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen”, 20 mei 2020 (COM(2020) 380 final).
(7)Besluit 93/626/EEG van de Raad van 25 oktober 1993 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake biologische diversiteit (PB L 309 van 13.12.1993, blz. 1).
(8)https://www.cbd.int/decision/cop/?id=12268
(9) Mondiale biodiversiteitskader van Kunming-Montreal. Ontwerpbesluit ingediend door de voorzitter, CBD/COP/DEC/15/4 19 december 2022.
(10)United Nations Sustainable Development – 17 Goals to Transform Our World
(11)Resolutie 73/284 van 1 maart 2019 inzake het VN-decennium voor ecosysteemherstel (2021–2030).
(12)Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (2020/2273(INI)).
(13)Conclusies van de Raad “Biodiversiteit - dringend actie nodig”, 12210/20.
(14)Werkdocument van de diensten van de Commissie “Criteria and guidance for protected areas designations” (SWD(2022) 23 final).
(15)Beschikbaar op Circabc (europa.eu) [Verwijzing toevoegen].
(16)Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité “De stand van de natuur in de Europese Unie – Verslag over de staat van en trends voor soorten en typen habitats die onder de vogel- en de habitatrichtlijn vallen, in de periode 2013 - 2018”, (COM(2020) 635 final).
(17) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité va de Regio's, Evaluatie van het handelsbeleid – Een open, duurzaam en assertief handelsbeleid – Brussel, 18.2.2021, COM(2021)66 final
(18)https://seea.un.org/sites/seea.un.org/files/documents/EA/seea_ea_white_cover_final.pdf
(19)Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC): “An IPCC special report on the impacts of global warming of 1.5 °C above pre-industrial levels and related global greenhouse gas emission pathways, in the context of strengthening the global response to the threat of climate change, sustainable development, and efforts to eradicate poverty”, [Masson-Delmotte, V., P. Zhai, H.-O. Pörtner, D. Roberts, J. Skea, P.R. Shukla, A. Pirani, W. Moufouma-Okia, C. Péan, R. Pidcock, S. Connors, J.B.R. Matthews, Y. Chen, X. Zhou, M.I. Gomis, E. Lonnoy, T. Maycock, M. Tignor en T. Waterfield (redacteuren)] https://www.ipcc.ch/sr15/
(20)Climate Change 2022: Impacts, Adaptation and Vulnerability | Climate Change 2022: Impacts, Adaptation and Vulnerability (ipcc.ch)
(21)IPBES (2019): “Global assessment report on biodiversity and ecosystem services of the Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services” [E. S. Brondizio, J. Settele, S. Díaz, and H. T. Ngo (redacteuren). IPBES-secretariaat, Bonn, Duitsland. 1 148 bladzijden. https://doi.org/10.5281/zenodo.3831673
(22)Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(23)Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn en die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten.
(24)Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen – de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” (COM(2021) 82 final).
(25)Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft het toepassingsgebied, vereenvoudiging van de nalevingsvoorschriften, vaststelling van de streefcijfers voor de lidstaten voor 2030 en de verbintenis tot de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, bosbouw en landbouw tegen 2035, en van Verordening (EU) 2018/1999 wat betreft verbetering van monitoring, rapportage, het volgen van de vooruitgang en beoordeling (COM(2021) 554 final).
(26)Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, De voedselzekerheid waarborgen en de veerkracht van voedselsystemen versterken (COM(2022) 133 final).
(27)Conference on the Future of Europe – Report on the Final Outcome, mei 2022, voorstel 2 (1, 4, 5), blz. 44, voorstel 6 (6), blz. 48.
(28)Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, EU-bodemstrategie voor 2030 – Profiteren van de voordelen van een gezonde bodem voor mens, voedsel, natuur en klimaat (COM(2021) 699 final).
(29)Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(30)Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(31)DG Milieu. 2017, “Reporting under Article 17 of the Habitats Directive: Explanatory notes and guidelines for the period 2013-2018” en DG Milieu 2013, “Interpretation manual of European Union habitats Eur 28”.
(32)Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(33)Het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan van 1992 (het Ospar-verdrag), het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied van 1992 (het Verdrag van Helsinki), het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee van 1995 (het Verdrag van Barcelona) en het Verdrag inzake de bescherming van de Zwarte Zee tegen verontreiniging van 1992 (het Verdrag van Boekarest).
(34)Vysna, V., Maes, J., Petersen, J.E., La Notte, A., Vallecillo, S., Aizpurua, N., Ivits, E., Teller, A., “Accounting for ecosystems and their services in the European Union (INCA). Final report from phase II of the INCA project aiming to develop a pilot for an integrated system of ecosystem accounts for the EU”. Statistisch overzicht. Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021.
(35)Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, EU-initiatief inzake bestuivers (COM(2018) 395 final).
(36)Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Vooruitgang in de uitvoering van het EU-initiatief inzake bestuivers” (COM(/2021) 261 final).
(37)Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (2020/2273(INI), beschikbaar op https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2021-0277_NL.pdf
(38)Conclusies van de Raad van 17 december 2020 over Speciaal verslag nr. 15/2020 van de Europese Rekenkamer “Bescherming van wilde bestuivers in de EU: de initiatieven van de Commissie hebben geen vruchten afgeworpen (14168/ 20).
(39)Speciaal verslag 15/2020, https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/SR20_15/SR_Pollinators_NL.pdf
(40)Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Herziening van het EU-initiatief inzake bestuivers. Een “New Deal” voor bestuivers (COM/2023/35 final).
(41)European Red List - Environment - Europese Commissie (europa.eu)
(42)Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).
(43)Wanneer een landbouwer zich ertoe verbindt ten minste 7 % van zijn/haar bouwland in het kader van een uitgebreide ecoregeling voor te behouden voor niet-productieve arealen of elementen, met inbegrip van braakliggend land, of indien een minimumaandeel van ten minste 7 % van het bouwland op bedrijfsniveau ook vanggewassen of stikstofbindende gewassen omvat die geteeld worden zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
(44)Vernatten is het omzetten van een ontwaterde bodem in een natte bodem. Hoofdstuk 1 van het IPCC-verslag van 2014 en het supplement uit 2013 bij de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen over wetlands, Hiraishi, T., Krug, T., Tanabe, K., Srivastava, N., Baasansuren, J., Fukuda, M. en Troxler, T.G. (redacteuren).
(45)De term “organische bodem” wordt gedefinieerd in IPCC 2006, de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen, opgesteld in het kader van het programma voor nationale broeikasgasinventarissen, Eggleston H.S., Buendia L., Miwa K., Ngara T. en Tanabe K. (redacteuren).
(46)Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. “Nieuwe EU-bosstrategie voor 2030” (COM(2021) 572 final).
(47)Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).
(48)Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(49)Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
(50)Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58).▌
(51)Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(52)Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende Europese missies (COM(2021) 609 final).
(53)Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).
(54)Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
(55)Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).
(56)Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).
(57)Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 53).
(58)Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PB L 247 van 13.7.2021, blz. 1).
(59)Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 1).
(60)Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).
(61)Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).
(62)Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).
(63)Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11).
(64)Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).
(65)Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).
(66)Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, “Duurzame koolstofcycli” (COM(2021) 800 final).
(67)Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad (EU) van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).
(68)[Verwijzing invoegen wanneer het achtste milieuactieprogramma is bekendgemaakt].
(69)Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(70)Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(71)Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).
(72)Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 69).
(73)Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (COM(2022) 222 final).
(74)EUNIS-classificatie van mariene habitats 2022. Europees Milieuagentschap.


Toetreding tot het Schengengebied
PDF 139kWORD 50k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over de toetreding tot het Schengengebied (2023/2668(RSP))
P9_TA(2023)0278B9-0309/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien verzoekschrift nr. 0004/2023 en verzoekschrift nr. 1033/2015 en de desbetreffende discussie in de Commissie verzoekschriften van 22 maart 2023,

–  gezien Protocol nr. 19 bij het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie (11997D/PRO/02),

–  gezien artikel 67, leden 1 en 2, VWEU, waarin wordt bepaald dat de Unie een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is en ervoor zorgt “dat aan de binnengrenzen geen personencontroles worden verricht”,

–  gezien artikel 2 VEU, waarin is bepaald dat de Unie berust op de waarden van eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren,

–  gezien artikel 20 en artikel 21, lid 1, VWEU waarin wordt bepaald dat iedere burger van de EU het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven,

–  gezien artikel 18 VWEU, waarin wordt bepaald dat “elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden [is]”,

–  gezien artikel 4, lid 3, en artikel 13, leden 1 en 2, VEU met betrekking tot de verplichting van de EU-instellingen om loyaal samen te werken,

–  gezien artikel 4, lid 2, van de Akte van 21 juni 2005 betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond(1),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”), met name artikel 45, waarin wordt bepaald dat iedere burger van de Unie het recht heeft zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven,

–  gezien zijn standpunt van 8 juni 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis in de Republiek Bulgarije en Roemenië(2),

–  gezien de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse zaken van 9 en 10 juni 2011, 22 en 23 september 2011, 25 en 26 oktober 2012, 7 en 8 maart 2013, 5 en 6 december 2013 en 8 en 9 december 2022,

–  gezien Besluit (EU) 2017/1908 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende de inwerkingstelling van bepaalde bepalingen van het Schengenacquis inzake het Visuminformatiesysteem in de Republiek Bulgarije en in Roemenië(3),

–  gezien Besluit (EU) 2018/934 van de Raad van 25 juni 2018 betreffende de inwerkingstelling van de resterende bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem in de Republiek Bulgarije en in Roemenië(4),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 24 mei 2022 getiteld “Verslag over de staat van Schengen 2022” (COM(2022)0301) en de mededeling van de Commissie van 16 mei 2023 getiteld “Verslag over de staat van Schengen 2023” (COM(2023)0274), waarin ertoe wordt opgeroepen “het Schengengebied [te] voltooien met een besluit van de Raad vóór einde 2023 betreffende de volledige toepassing van het Schengenacquis op Bulgarije en Roemenië”,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 november 2022 getiteld “Versterking van het Schengengebied: Bulgarije, Roemenië en Kroatië zijn klaar om volledig deel te nemen aan het gebied zonder binnengrenstoezicht” (COM(2022)0636), met inbegrip van het verslag van de op vrijwilligheid gebaseerde onderzoeksmissie naar Roemenië en Bulgarije over de toepassing van het Schengenacquis en de ontwikkelingen van het Schengenacquis sinds 2011(5), dat samen met de mededeling is gepubliceerd,

–  gezien Verordening (EU) 2022/922 van de Raad van 9 juni 2022 betreffende de instelling en de werking van een evaluatie- en toezichtmechanisme voor de controle op de toepassing van het Schengenacquis, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1053/2013(6),

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2018 over de volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis in Bulgarije en Roemenië: afschaffing van de controles aan de binnengrenzen te land, ter zee en in de lucht(7),

–  gezien zijn resoluties van 13 oktober 2011 en van 18 oktober 2022 over de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot het Schengengebied(8),

–  gezien het verslag van 23 november 2022 van de aanvullende vrijwillige onderzoeksmissie naar Roemenië en Bulgarije over de toepassing van het Schengenacquis en de ontwikkelingen van het Schengenacquis sinds 2011, dat in december 2022 aan het Europees Parlement is toegezonden,

–  gezien de verklaring van 9 december 2022 over het standpunt van Oostenrijk, bekendgemaakt door het Federale Ministerie van Europese en Internationale Zaken van de Republiek Oostenrijk,

–  gezien artikel 227, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het Schengengebied een van de pijlers van het Europese project is en essentieel is in het kader van het Europees burgerschap, en dat het is ontworpen als de steunpilaar van de Europese Unie en van de eengemaakte markt als geheel; overwegende dat het Schengengebied – de meest symbolische verwezenlijking van de Europese integratie en een tastbare uiting van de Europese manier van leven – de economie aanstuurt en de Europeanen over de binnengrenzen heen verenigt;

B.  overwegende dat Roemenië en Bulgarije al meer dan tien jaar niet alle voordelen van het Schengengebied genieten omdat zij nog steeds geen volwaardige leden zijn, hoewel zij aan alle verplichtingen van het Schengenacquis hebben voldaan;

C.  overwegende dat ongeveer 3,5 miljoen mensen elke dag binnengrenzen oversteken om te werken, te studeren of om vrienden en familie te bezoeken en dat bijna 1,7 miljoen mensen in één Schengenland wonen en in een ander werken; overwegende dat het aantal verplaatsingen van Europeanen binnen het Schengengebied op 1,25 miljard per jaar wordt geschat, wat de toeristische en culturele sector zeer ten goede komt(9);

D.  overwegende dat de niet-toetreding van Roemenië en Bulgarije tot Schengen een aanzienlijke maatschappelijke en economische last vormt voor het bedrijfsleven en de bevolking van beide landen; overwegende dat Roemenië meer dan 19 miljoen inwoners telt en Bulgarije bijna 7 miljoen inwoners, waarbij ook de leden van hun respectieve diaspora moeten worden meegerekend, die EU-burgers zijn die in andere lidstaten wonen en regelmatig onder dezelfde last gebukt gaan;

E.  overwegende dat alle burgers van Bulgarije en Roemenië worden gediscrimineerd omdat zij, in vergelijking met hun tegenhangers uit de Schengenlanden, te maken hebben met vertragingen, buitensporige bureaucratische lasten en extra kosten wanneer zij reizen of zakendoen in het buitenland; overwegende dat het veto over de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot het Schengengebied kan leiden tot anti-Europese gevoelens in deze landen, waardoor het vertrouwen in het EU-project en de EU-instellingen afneemt; benadrukt dat identiteitscontroles de handelskosten voor goederen aan elke Schengengrens met ongeveer 0,4 % tot 0,9 % van de waarde van de handel doen stijgen, terwijl de kosten voor de handel in diensten nog hoger zijn; benadrukt dat de handelskosten voor het hele Schengengebied 6,5 à 13 miljard EUR per jaar bedragen;

F.  overwegende dat de Raad tijdens zijn bijeenkomst van 8 december 2022 het besluit betreffende de volledige toepassing van het Schengenacquis in Roemenië en Bulgarije niet heeft gesteund, ondanks de positieve evaluatie door de Commissie, waarin werd benadrukt dat Roemenië en Bulgarije blijven voldoen aan alle criteria voor volledige toetreding tot het Schengengebied;

G.  overwegende dat de argumenten in de op 9 december 2022 gepubliceerde officiële motivering van Oostenrijk voor de stemming(10) geen verband houden met de voorwaarden voor de toetreding van Roemenië tot het Schengengebied, zoals vermeld in artikel 4, lid 2, van de Akte van 2005 betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie;

H.  overwegende dat Roemenië en Bulgarije het Schengenevaluatieproces met succes hebben afgerond overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Akte van 2005 betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Unie; overwegende dat deskundigen van de Groep Schengenevaluatie (SCH-EVAL), en de Raad in zijn conclusies van 9 en 10 juni 2011 hebben bevestigd dat deze twee landen klaar zijn om alle bepalingen van het Schengenacquis uit te voeren; overwegende dat de Raad op 8 juli 2011 heeft vastgesteld dat beide landen op alle gebieden voldeden aan de voorwaarden voor de toepassing van het Schengenacquis; overwegende dat volledige deelname aan het Schengengebied, zodra alle overeengekomen voorwaarden zijn geverifieerd en vervuld, geen voorrecht is, maar eerder een op de wet gebaseerd recht in overeenstemming met de EU-Verdragen;

I.  overwegende dat uit de vrijwillige onderzoeksmissies van oktober en november 2022 is gebleken dat Bulgarije en Roemenië het Schengenacquis en de Schengeninstrumenten sinds 2011 voortdurend op alomvattende wijze ten uitvoer hebben gelegd en derhalve een waardevolle bijdrage leveren aan de goede werking van het Schengengebied;

J.  overwegende dat het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) op basis van statistische gegevens duidelijk heeft verklaard dat Roemenië en Bulgarije geen migratieroute naar de rest van het Schengengebied vormen; overwegende dat alle lidstaten die deel uitmaken van het Schengengebied verplicht zijn het Schengenacquis na te leven, met inbegrip van de grondrechten overeenkomstig artikel 4 van de Schengengrenscode(11);

K.  overwegende dat Roemenië volgens de Commissie de toestroom van meer dan 4,5 miljoen Oekraïense vluchtelingen(12) die sinds het begin van de illegale aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne het land zijn binnengekomen, efficiënt heeft beheerd, in overeenstemming met de Schengennormen;

L.  overwegende dat de Commissie en het Europees Parlement de Raad hebben verzocht onverwijld alle noodzakelijke besluiten te nemen opdat Bulgarije en Roemenië volwaardige leden van het Schengengebied kunnen worden;

M.  overwegende dat ook het milieu en de gezondheid van chauffeurs, douanepersoneel en mensen die in grensgebieden wonen gevaar lopen als gevolg van de toenemende vervuiling door de vele duizenden voertuigen die dagelijks op wachtstroken aanschuiven en uren of zelfs dagen moeten wachten om de grens tussen Hongarije en Roemenië, tussen Roemenië en Bulgarije en tussen Bulgarije en Griekenland over te steken; overwegende dat uit empirisch onderbouwde informatie(13) is gebleken dat 46 000 ton CO2 per jaar wordt uitgestoten als gevolg van het feit dat de controles aan de binnengrenzen voor Roemenië en Bulgarije niet zijn opgeheven;

N.  overwegende dat de wachttijd voor vrachtwagens die de grenzen tussen Schengenlanden passeren in 2021 tussen de tien en dertig minuten bedroeg en dat bij veel grensoverschrijdingen helemaal geen vertraging werd gemeld, terwijl vertragingen bij de grensovergangen voor niet-Schengenlanden enkele uren tot zelfs dagen kunnen duren(14); overwegende dat de rijen wachtende vrachtwagens in 2022 aan de westelijke Roemeense grenzen langer dan 25 km waren(15); overwegende dat deze lange wachtrijen bij de douane, die wachttijden van dagen kunnen inhouden, zeer negatieve gevolgen hebben voor de arbeidsomstandigheden van vrachtwagenchauffeurs en het milieu;

O.  overwegende dat zowel Roemenië als Bulgarije de afgelopen elf jaar aanzienlijke financiële verliezen hebben geleden, terwijl zij eigenlijk aan alle noodzakelijke criteria voor toegang tot het Schengengebied hadden voldaan maar toch geen gebruik konden maken van de bijbehorende rechten;

1.  herhaalt, in overeenstemming met zijn reeds lang bestaande standpunt zoals uiteengezet in zijn eerdere resoluties over de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot het Schengengebied, zijn krachtige steun voor de uitbreiding van het Schengengebied met Roemenië en Bulgarije op basis van het feit dat deze landen al hebben aangetoond dat zij voldoen aan de noodzakelijke criteria, dat zij daadwerkelijk voldoen aan de Schengenverplichtingen en dat zij al een positieve bijdrage leveren aan het Schengengebied;

2.  betreurt ten zeerste het resultaat van de beraadslagingen van de Raad van 8 december 2022, waardoor Roemenië en Bulgarije de toetreding tot het Schengengebied is ontzegd, zonder dat enige juridische rechtvaardiging die verband houdt met de toetredingscriteria is gegeven; is van mening dat dit resultaat eerder werd ingegeven door nationale politieke campagnes dan door de feitelijke toetredingscriteria;

3.  stelt met grote bezorgdheid vast dat dit resultaat ertoe heeft geleid dat Roemeense en Bulgaarse burgers zich gediscrimineerd voelen en verzoekt de Commissie te overwegen mogelijke schendingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie te analyseren; merkt tevens op dat de toetreding van Kroatië tot het Schengengebied wel is goedgekeurd, terwijl dit voor Roemenië en Bulgarije niet het geval was; stelt met bezorgdheid vast dat de weigering om het Schengengebied uit te breiden tot Roemenië en Bulgarije een desastreus effect heeft gehad op de steun van het publiek voor de EU;

4.  dringt er bij de Raad op aan zijn verplichtingen tot loyale samenwerking uit hoofde van artikel 13 VEU na te komen in zijn betrekkingen met de Commissie en het Europees Parlement en verklaart te goeder trouw te zullen handelen in verband met de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot het Schengengebied; is van mening dat de weigering om Roemenië en Bulgarije toe te laten tot het Schengengebied leidt tot een schending van het Handvest met betrekking tot het recht op menselijke waardigheid (artikel 1), het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 6), gelijkheid voor de wet (artikel 20), milieubescherming (artikel 37) en vrijheid van verkeer (artikel 45);

5.  verzoekt de Raad artikel 4, lid 2, van de Akte van 2005 betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de EU na te leven en onverwijld en uiterlijk eind 2023 te stemmen ten gunste van de toetreding van beide landen en hun volledige toepassing van het Schengenacquis, uitsluitend op basis van het feit zij voldoen aan de Schengencriteria;

6.  verzoekt de Raad er nota van te nemen dat de bijkomende en onherstelbare schade, zoals die welke wordt veroorzaakt door de toename van de CO2-uitstoot van de miljoenen voertuigen per jaar die urenlang bij grenscontroles moeten wachten, in schril contrast staat met de doelstellingen inzake klimaatneutraliteit van de Unie;

7.  betreurt en wijst er met grote bezorgdheid op dat het negatieve besluit over het Schengenlidmaatschap van Roemenië en Bulgarije wordt geïnstrumentaliseerd door anti-EU-propaganda, waaronder Russische propaganda, ten koste van de doelstellingen van het buitenlands beleid van de EU; benadrukt dat dit besluit, hoewel het niet is gebaseerd op juridisch deugdelijke en toepasselijke criteria, het vermogen van de EU ondermijnt om haar waarden en goed bestuur in niet-EU-landen, waaronder in toetredingslanden, te bevorderen;

8.  verzoekt de Commissie een raming te maken van de financiële verliezen, misgelopen winsten en milieuschade voor Roemenië en Bulgarije en de Unie als geheel sinds 2011 als gevolg van het feit dat Roemenië en Bulgarije geen Schengenleden zijn; is van mening dat de Commissie mogelijke mechanismen moet analyseren voor de compensatie van de financiële verliezen die Bulgarije en Roemenië hebben geleden als gevolg van de negatieve en ongerechtvaardigde weigering van het lidmaatschap van het Schengengebied, rekening houdend met de financiële verliezen vanaf juni 2011;

9.  onderstreept dat de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot het Schengengebied van essentieel belang is, aangezien een groter Schengengebied zonder controles aan de binnengrenzen de EU sterker zal maken;

10.  verzoekt alle lidstaten te voldoen aan hun verplichting tot loyale samenwerking met Roemenië en Bulgarije met betrekking tot de toetreding van deze twee lidstaten tot het Schengengebied, overeenkomstig artikel 4, lid 3, VEU; merkt op dat geen enkele lidstaat op willekeurige wijze de rechten van andere lidstaten mag schenden, met inbegrip van hun rechtmatige toetreding tot het Schengengebied zodra aan de criteria is voldaan;

11.  dringt er bij de Commissie op aan alle mogelijke procedures te analyseren om het recht op vrij verkeer van Roemeense en Bulgaarse burgers te verdedigen;

12.  onderstreept dat de huidige en mogelijke toekomstige zaken die bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangig worden gemaakt, moeten worden geanalyseerd;

13.  verzoekt het Spaanse voorzitterschap van de Raad hoge prioriteit te geven aan dit onderwerp en in 2023 een stemming over deze kwestie te plannen; verzoekt de Raad maatregelen te nemen om misbruik van het vetorecht te voorkomen;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en aan de Raad, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 157 van 21.6.2005, blz. 203.
(2) PB C 380 E van 11.12.2012, blz. 160.
(3) PB L 269 van 19.10.2017, blz. 39.
(4) PB L 165 van 2.7.2018, blz. 37.
(5) https://home-affairs.ec.europa.eu/system/files/2022-11/Bulgaria%20and%20Romania%20fact-finding%20mission%20report_en.pdf
(6) PB L 160 van 15.6.2022, blz. 1.
(7) PB C 388 van 13.11.2020, blz. 18.
(8) PB C 94 E van 3.4.2013, blz. 13 en PB C 149 van 28.4.2023, blz. 11.
(9) PB C 99 van 1.3.2022, blz. 158.
(10) Officieel document van het Oostenrijkse Federale Ministerie van Europese en Internationale Zaken, gepubliceerd op 9 december 2022 en gepresenteerd als bijlage 2 bij verzoekschrift nr. 0004/2023 over de toetreding van Roemenië tot het Schengengebied.
(11) Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).
(12) Roemeense grenspolitie, https://www.cotidianul.ro/cati-ucraineni-au-intrat-in-tara-noastra/ https://www.politiadefrontiera.ro/ro/main/i-traficul-la-frontiera-in-data-de-13-iunie-2023-33710.html
(13) Mededeling van de Commissie van 16 mei 2023 getiteld “Verslag over de staat van Schengen 2023” (COM(2023)0274).
(14) https://www.euronews.com/my-europe/2021/03/26/a-decade-after-talks-began-is-romania-any-closer-to-joining-schengen
(15) Persbericht Roemeense Nationale Unie voor het Wegvervoer, beschikbaar op https://www.untrr.ro/en/press-release-untrr-requests-priority-for-romania-s-entry-into-the-schengen-area-and-the-right-of-free-movement-in-the-eu-for-romanian-road-carriers-and-passengers-without-blockages-for-trucks-and-coaches-at-the-eu-borders.html


Situatie in Libanon
PDF 139kWORD 53k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over de situatie in Libanon (2023/2742(RSP))
P9_TA(2023)0279RC-B9-0323/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Libanon, met name de resolutie van 16 september 2021 over de situatie in Libanon(1),

–  gezien eerdere resoluties van de VN-Veiligheidsraad, met name de resoluties 1559(2004), 1701(2006), 2539(2020), 2591(2021) en 2650(2022),

–  gezien de Europees-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Libanon, anderzijds(2),

–  gezien Besluit 2007/860/EG van de Raad van 10 december 2007 tot toekenning van communautaire macrofinanciële bijstand aan Libanon(3),

–  gezien de persverklaring van de Delegatie voor de betrekkingen met de Mashreklanden over een officieel bezoek aan Libanon van 19 t/m 23 juni 2023,

–  gezien de verbintenissen die werden aangegaan in het kader van de partnerschapsprioriteiten EU-Libanon in november 2016, de CEDRE-conferentie (Conférence économique pour le développement, par les réformes et avec les entreprises) van 6 april 2018, het Libanese hervormings-, herstel- en wederopbouwkader (3RF) in december 2020 en de bijeenkomsten van de Internationale Steungroep voor Libanon op 11 december 2019, 23 september 2020 en 19 mei 2021,

–  gezien het eindrapport van de EU-verkiezingswaarnemingsmissie over de parlementsverkiezingen van 15 mei 2022,

–  gezien het besluit van de Europese Raad van 26 juli 2022 om het EU-kader voor gerichte sancties met een jaar te verlengen,

–  gezien de verklaring van Josep Borrell, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) van 1 november 2022 over de politieke situatie in Libanon, en die van 8 april 2023 over de geweldsescalatie,

–  gezien de verklaring van de delegatie van de Europese Unie van 13 november 2022 over de huidige situatie in Libanon,

–  gezien de verklaring van de speciale coördinator van de VN voor Libanon van 3 april 2023 over de gemeentelijke verkiezingen in Libanon,

–  gezien de verklaringen van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten en haar woordvoerder over de situatie in Libanon,

–  gezien de vier verdragen van Genève van 1949 betreffende de status van vluchtelingen en de aanvullende protocollen daarbij, die door Libanon zijn geratificeerd,

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,

–  gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de huidige situatie in Libanon uiterst verontrustend en bijzonder zorgwekkend is als gevolg van de politieke, economische, sociale, financiële en gezondheidscrisis en de institutionele impasse; overwegende dat de elektriciteits-, gas- en waterprijzen in juni 2022 vanwege de inflatie een stijging van bijna 600 % vertoonden; overwegende dat de meerderheid van de Libanese bevolking in armoede leeft en dat de autoriteiten er niet in slagen ieders recht op een toereikende levensstandaard, waaronder het recht op voedsel, te waarborgen; overwegende dat de verslechterende economische situatie en de toename van de armoede hebben geleid tot problemen met de toegang tot basisrechten zoals gezondheidszorg en huisvesting, en tot meer emigratie;

B.  overwegende dat Libanon een nauwe en belangrijke partner van de Europese Unie is; overwegende dat dit partnerschap gebaseerd is op gemeenschappelijke belangen, reeds lang bestaande historische en culturele banden, een regelmatige politieke en sociale dialoog en contacten tussen mensen op allerlei niveaus; overwegende dat Libanon actieve politieke partijen heeft en een levendig maatschappelijk middenveld met talrijke activisten, gemeenschapsleiders, academici, kunstenaars en jongerenorganisaties die zich organiseren en oproepen tot dringende hervormingen;

C.  overwegende dat er op 15 mei 2022 parlementsverkiezingen plaatsvonden in Libanon, waarbij Hezbollah en aan Hezbollah gelieerde partijen hun meerderheid in het parlement verloren en Najib Mikati wederom door een meerderheid werd aangewezen om een nieuwe regering te vormen, maar dat hij hier niet in slaagde vanwege een politieke blokkade; overwegende dat deze situatie voortduurde totdat het mandaat van president Michel Aoun afliep, waarna de overgangsregering van Mikati de leiding kreeg over het land;

D.  overwegende dat Hezbollah, de Amal-beweging en hun bondgenoten hun toevlucht hebben genomen tot ongrondwettelijke tactieken om te voorkomen dat de parlementaire stemming werd afgerond, zoals weglopen na de eerste ronde of het opbreken van quorums om de verkiezing van de kandidaat van de oppositie te blokkeren; overwegende dat Nabih Berri, de voorzitter van het Libanese parlement, weigert openbare stemrondes te houden om een president te kiezen, hetgeen in strijd is met de bepalingen van de Libanese grondwet; overwegende dat de presidentsverkiezingen hierdoor al 10 maanden geblokkeerd worden, in een tijd waarin het dringend noodzakelijk is dat een president de nodige hervormingen doorvoert, voorkomt dat het land volledige ineenstort en werkt aan de wederopbouw van overheidsinstellingen en het democratisch stelsel; overwegende dat deze politieke impasse het gevolg is van een veelgelaagde politieke, economische en sociale crisis die alle geledingen van de Libanese staat treft;

E.  overwegende dat Besluit (GBVB) 2021/1277 van de Raad van 30 juli 2021 voorziet in de mogelijkheid om sancties op te leggen aan personen en entiteiten die verantwoordelijk zijn voor het ondermijnen van de democratie of de rechtsstaat in Libanon;

F.  overwegende dat in Libanon op 31 mei 2023 gemeentelijke verkiezingen hadden moeten plaatsvinden, en dat die voor het tweede jaar op rij zijn uitgesteld; overwegende dat Bassam Mawlawi, interim-minister van Binnenlandse Zaken van Libanon, ervoor gezorgd heeft dat het land klaar is om gemeentelijke verkiezingen te houden; overwegende dat de speciale coördinator van de VN voor Libanon deze verkiezingen volledig steunt en van mening is dat het houden ervan belangrijk is om ervoor te zorgen dat de grondwettelijke termijnen en democratische beginselen van Libanon worden nageleefd, nu het land geen president heeft en de institutionele structuur grotendeels verlamd is; overwegende dat het Libanese parlement (met de stemmen van Hezbollah, de Amal-beweging, de Vrije Patriottische Beweging en gelieerde fracties) heeft besloten de gemeenteraadsverkiezingen met maximaal één jaar uit te stellen tot 31 mei 2024 vanwege financieringstekorten; overwegende dat het uitstel van deze verkiezingen ertoe kan leiden dat de huidige situatie van verlamming van de institutionele structuren verder verslechtert en het vertrouwen van het Libanese volk in de democratie verder afneemt;

G.  overwegende dat de economische tegenspoed, het bezuinigingsbeleid en de wijdverbreide corruptie tot verschillende protestgolven hebben geleid, waarvan de grootste plaatsvond rond dezelfde dag waarop in 2019 de revolutie van 17 oktober begon; overwegende dat protesten en sociale onrust om deze redenen nog steeds vaak voorkomen en in het hele land blijven voorkomen;

H.  overwegende dat bij de explosie in de haven van Beiroet op 4 augustus 2020, die nog steeds te boek staat als ’s werelds grootste niet-nucleaire explosie, meer dan 220 mensen omkwamen, onder wie meer dan 20 EU-burgers, 7 000 gewonden vielen, 300 000 mensen ontheemd raakten en 74 000 huizen werden verwoest of beschadigd;

I.  overwegende dat het binnenlandse onderzoek naar de oorzaken van de explosie in de haven van Beiroet drie jaar na dato actief wordt tegengewerkt, en dat dit grotendeels komt door machtsmisbruik door politieke spelers waaronder Hezbollah, haar bondgenoten, de minister van Justitie en de procureur-generaal; overwegende dat langdurige corruptie, wanbeheer en nalatigheid en de beheerstructuur van de haven het mogelijk maakten dat een zeer explosief mengsel (ammoniumnitraat) bijna zes jaar lang lukraak werd opgeslagen in de haven, ondanks waarschuwingen van lokale ambtenaren; overwegende er op 4 augustus 2021 een grote demonstratie plaatsvond in de straten van Beiroet, waarbij demonstranten eisten dat de personen die verantwoordelijk zijn voor de explosie vervolgd worden; overwegende dat er op 14 oktober 2021 ook een grootschalige demonstratie plaatsvond die georganiseerd werd door Hezbollah en de Amal-beweging en gericht was tegen de hoofdonderzoeksrechter Bitar, en dat deze demonstratie uitmondde in een georganiseerde aanval door Hezbollah en de Amal-beweging op de wijk Ain El Remmeneh en de partij Libanese Strijdkrachten die het onderzoek naar de explosie in de haven van Beiroet steunt;

J.  overwegende dat rechter Tarek Bitar op 2 juli 2021 het Libanese Parlement heeft verzocht de immuniteit van drie van zijn leden op te heffen, zodat zij kunnen worden aangeklaagd wegens criminele nalatigheid en doodslag met voorbedachten rade in verband met de ontploffing van de haven, gezien hun ministeriële verantwoordelijkheid gedurende de tijd dat het gevaarlijke materiaal lag opgeslagen; overwegende dat twee van de aangeklaagde voormalige ministers sindsdien zijn herkozen en momenteel zitting hebben in het parlement; overwegende dat in juni 2023 er geen meerderheid in het Libanese parlement was voor opheffing van hun immuniteit;

K.  overwegende dat Human Rights Watch, Amnesty International, Legal Action Worldwide, Legal Agenda en de International Commission of Jurists hebben vastgesteld dat het binnenlandse onderzoek gekenmerkt wordt door diverse procedurele en systemische tekortkomingen, zoals overduidelijke politieke inmenging, immuniteit voor hoge politieke functionarissen en niet-eerbiediging van het recht op een eerlijk proces en de normen inzake een eerlijke rechtsgang, als gevolg waarvan het onmogelijk zal zijn om op geloofwaardige wijze gerechtigheid te waarborgen; overwegende dat het in het licht hiervan nog dringender is dat er een door de VN-Mensenrechtenraad goedgekeurde internationale onderzoeksmissie wordt ingesteld; overwegende dat meer dan 162 Libanese en internationale rechtenorganisaties en overlevenden en familieleden van slachtoffers er bij de leden van de VN-Mensenrechtenraad op hebben aangedrongen daartoe een resolutie in te dienen;

L.  overwegende dat klokkenluider kolonel Joseph Skaf, voormalig directeur van de narcoticadienst van de haven, die zijn superieuren in 2014 waarschuwde voor het gevaar van het opslaan van de chemicaliën, in 2017 is vermoord; overwegende Joe Bejjany, die de gevaarlijke hangar voor en na de explosie fotografeerde, in december 2020 is vermoord en dat zijn telefoon is gestolen; overwegende dat activist en uitgever Lokman Slim in februari 2021 is vermoord, tien dagen nadat hij Hezbollah ervan beschuldigde ammoniumnitraat aan het regime van Bashar al-Assad te leveren;

M.  overwegende dat er sinds 22 september 2021 21 rechtszaken zijn aangespannen tegen rechter Tarek Bitar, de hoofdonderzoeksrechter die belast is met het onderzoek naar de explosie, en tegen ander rechters die zaken onderzoeken, met betrokkenheid van voornamelijk politici van Hezbollah en hun bondgenoten, de procureur-generaal en de minister van Justitie; overwegende dat het binnenlandse onderzoek naar de explosie van 23 december 2021 tot januari 2023 was geschorst, nadat twee van de in deze zaak aangeklaagde politici nog een klacht tegen rechter Bitar hadden ingediend, alsook tegen de Rechterlijke Raad, de hoogste rechtbank van Libanon, die hun eerdere verzoek tot ontslag van rechter Bitar had onderzocht en afgewezen; overwegende dat de algemene vergadering van het Libanese Hof van Cassatie, die nu bevoegd is, geen uitspraak kan doen in deze zaken, omdat er momenteel geen quorum is aangezien een van de rechters van dit hof eind 2021 met pensioen is gegaan en de zaak pas kan worden hervat nadat nieuwe rechterlijke benoemingen hebben plaatsgevonden; overwegende dat de interim-minister van Financiën Youssef Khalil heeft geweigerd het besluit tot rechterlijke benoeming te ondertekenen, waardoor rechter Bitar niet anders kon dan het onderzoek opnieuw stop te zetten;

N.  overwegende dat Libanon naar schatting 1,5 miljoen Syrische vluchtelingen heeft opgenomen, naast ongeveer 15 800 vluchtelingen van Ethiopische, Irakese, Soedanese en andere herkomst die geregistreerd staan bij de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de VN (UNHCR), en ongeveer 207 700 Palestijnse vluchtelingen, hetgeen een impact heeft op de Libanese economie, en een rol speelt in de multidimensionale crisis waarin het land zich bevindt; overwegende dat Palestijnse vluchtelingen in Libanon nog steeds te maken hebben met aanzienlijke uitdagingen en beperkingen, en dat de meerderheid van hen in armoede leeft en afhankelijk is van de hulp van de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) als hun belangrijkste bron van levensonderhoud;

O.  overwegende dat het regime van Assad na de Arabische lente en de volksopstand in Syrië in 2011 een campagne van brute repressie tegen de eigen bevolking lanceerde, waarbij meer dan een half miljoen mensen werden gedood en bijna de helft van de totale bevolking op de vlucht sloeg, wat ertoe leidde dat 6 miljoen mensen vluchteling werden en 7 miljoen mensen in eigen land ontheemd raakten; overwegende dat Hezbollah het Assad-regime in de Syrische oorlog heeft bijgestaan en gesteund, onder meer door het leveren van militairen ter plaatse en het begeleiden van personeel van de Islamitische Revolutionaire Garde bij het organiseren en trainen van Syrische milities; overwegende dat de militaire vleugel van Hezbollah op de EU-lijst van verboden terroristische organisaties staat;

P.  overwegende dat volgens berichten van Human Rights Watch een aantal vluchtelingen is vastgehouden en naar de Syrisch-Libanese grens is gedeporteerd en aan de Syrische autoriteiten is overgedragen;

Q.  overwegende dat Israël en Libanon op 11 oktober 2022 een historische doorbraak hebben bereikt, in die zin dat er een akkoord werd gesloten over de vastlegging van een permanente zeegrens tussen deze twee landen, hetgeen potentieel kan bijdragen tot de stabiliteit en welvaart van deze twee buurlanden en van de rest van de regio;

R.  overwegende dat de VN-Veiligheidsraad op 31 augustus 2022 resolutie 2650 (2022) heeft aangenomen, waarbij het mandaat van de Interimvredesmacht van de Verenigde Naties in Libanon (UNIFIL) werd verlengd tot 31 augustus 2023; overwegende dat de Veiligheidsraad eraan herinnerde dat de Libanese strijdkrachten moeten worden ingezet in Zuid-Libanon en dat alle partijen het staken van de vijandelijkheden moeten eerbiedigen, schendingen van de Blauwe Lijn moeten voorkomen en de bewegingsvrijheid en de toegang van UNIFIL tot de Blauwe Lijn moeten waarborgen;

S.  overwegende dat tegen Riad Salameh, sinds 1993 gouverneur van de centrale bank van Libanon, in mei 2023 op verzoek van Frankrijk en Duitsland een internationaal arrestatiebevel is uitgevaardigd op beschuldiging van het witwassen van geld, fraude, valsheid in geschrifte, verduistering en deelname aan een crimineel verband; overwegende dat Eurojust op 28 maart 2022 bevestigde dat autoriteiten in Frankrijk, Duitsland en Luxemburg beslag hadden gelegd op bezittingen en bevroren tegoeden van de heer Salameh ter waarde van 120 miljoen EUR; overwegende dat de heer Salameh ontkent iets verkeerd te hebben gedaan en weigert af te treden; overwegende dat het mandaat van de heer Salameh in juli 2023 afloopt;

T.  overwegende dat de procureur-generaal van Monaco bezig is met een onderzoek naar witwassen tegen premier Mikati, die ook wordt genoemd in de Pandora Papers;

1.  is van mening dat de huidige situatie in Libanon wordt veroorzaakt door politici in de heersende klasse en door illegaal gewapende partijen die het democratische en constitutionele proces belemmeren, en roept op tot hun ontwapening; verzoekt de politieke elite van Libanon hun deel van de verantwoordelijkheid voor de huidige situatie in het land op zich te nemen;

2.  spoort het Libanese Parlement aan zo snel mogelijk een president te verkiezen, zodat een begin kan worden gemaakt met het aanpakken van de politieke, economische, sociale, financiële en gezondheidscrises en de institutionele impasse; roept alle leden van het Libanese Parlement op om eindelijk de eisen van het Libanese volk te onderschrijven en zich daarvoor in te zetten; is ernstig bezorgd over de obstakels die de uitvoering van de noodzakelijke hervormingen in de weg staan en roept de Libanese leiders op om prioriteit te geven aan nationale belangen; betreurt dat het Libanese Parlement na twaalf presidentiële verkiezingszittingen die geen resultaat opleverden, nog steeds geen president heeft gekozen;

3.  betreurt dat de gemeentelijke verkiezingen die gepland stonden voor mei 2022 voor de tweede keer in twee jaar zijn uitgesteld, hetgeen tot een verdere politieke patstelling leidt en het disfunctioneren van de overheidsinstellingen verergert; dringt er bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Gemeenten op aan zich ertoe te verbinden de gemeentelijke verkiezingen binnen zes maanden te houden en de voorbereidingen dienovereenkomstig in gang te zetten; dringt er bij de Libanese autoriteiten op aan om de VV/HV te vragen om enkele maanden voor de gemeentelijke verkiezingen een verkiezingswaarnemingsmissie of een missie van verkiezingsdeskundigen te sturen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan alle technische en financiële bijstand te verstrekken om zodoende bij te dragen een het op tijd laten plaatsvinden van de verkiezingen onder de best mogelijke omstandigheden, en zich ervoor in te zetten dat het hele proces op eerlijke en transparante wijze verloopt, waarbij er steeds op moet worden gewezen dat de regering de verantwoordelijkheid heeft het benodigde budget voor gemeentelijke verkiezingen op zij te zetten;

4.  pleit voor een internationale humanitaire taskforce onder auspiciën van de VN met als taak het ondersteunen van de humanitaire hulpverlening en het houden van toezicht op het gebruik van financiële middelen;

5.  pleit ervoor dat de EU Libanon aanbiedt een omvattende EU-missie voor administratief advies op te zetten, om tegemoet te komen aan de dringende noodzaak om de steeds snellere instorting van het openbaar bestuur en de basisdiensten een halt toe te roepen door het aanbieden van een actieplan en de nodige gerelateerde ondersteuning; prijst de rol van essentiële werknemers in de openbare sector die, hoewel hun salarissen de afgelopen jaren met meer dan de helft zijn verlaagd als gevolg van bezuinigingsmaatregelen, belangrijke diensten zijn blijven leveren aan de bevolking op gebieden als gezondheid, onderwijs en zorgverlening;

6.  dringt er bij de Libanese regering op aan om snel essentiële bestuurlijke, economische en financiële hervormingen door te voeren die zorgen voor politiek en economisch herstel, waaronder deugdelijke regelgeving voor belangrijke economische sectoren, zoals de elektriciteitssector; is ingenomen met de goedkeuring van wijzigingen van de Libanese wet op het bankgeheim, omdat dit een belangrijke stap is in de richting van het vrijmaken van internationale macrofinanciële bijstand, met name van het Internationaal Monetair Fonds; verzoekt het land om verdere hervormingen door te voeren, onder meer met betrekking tot de rechterlijke macht, om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen en om politieke inmenging en geïnstitutionaliseerde straffeloosheid in het rechtsstelsel te voorkomen; herinnert eraan dat het dringend noodzakelijk is de exorbitante macht van de militaire rechtbank te beperken en zijn bevoegdheden te beperken tot het voeren van processen voor militaire misdaden die door het leger zijn gepleegd, en dat burgers nooit door de militaire rechtbank berecht mogen worden; herinnert eraan dat de EU, de Wereldbank en de VN de instelling hebben geëist van een onafhankelijke en transparante rechterlijke macht, de aanneming van een moderne wet inzake overheidsopdrachten en de vaststelling van een strategie voor corruptiebestrijding;

7.  dringt er bij de Raad op aan om onder het op 30 juli 2021 door de Raad goedgekeurde kader gerichte sancties op te leggen aan alle personen die het democratisch proces en het verkiezingsproces binnen de Libanese instanties schenden, alle personen die betrokken zijn bij ernstig financieel wangedrag en alle personen die onderzoeken naar corruptie of het binnenlandse onderzoek naar de explosie in de haven van Beiroet of een nog op te zetten internationale onderzoeksmissie belemmeren, en beslag te leggen op de vermogensbestanddelen van deze personen in de EU; merkt op dat het kader van de Raad op 30 juli 2023 afloopt; roept de Raad op om onmiddellijk actie te ondernemen om het te verlengen en te werken aan de vernieuwing ervan;

8.  is van mening dat het van prioritair belang is dat er onderzoek gedaan wordt naar de explosie in de haven van Beiroet en dat dit onderzoek op transparante, onafhankelijke, neutrale en doeltreffende wijze wordt uitgevoerd; dringt er bij de Libanese autoriteiten op aan de gerechtelijke procedures en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te eerbiedigen en alle inspanningen te steunen die erop gericht zijn om naar behoren onderzoek te doen naar de personen die verantwoordelijk zijn voor de beslissingen die hebben geleid tot de explosie in de haven van Beiroet, en deze personen daarvoor ter verantwoording te roepen; pleit voor een onafhankelijke internationale onderzoeksmissie naar Libanon, om binnen het VN-kader onderzoek te doen naar de explosie in Beiroet; vindt het uiterst belangrijk dat de personen die direct of indirect verantwoordelijk worden bevonden, ter verantwoording worden geroepen voor het verlies van mensenlevens en de schade die de Libanese bevolking heeft geleden; benadrukt dat de haven van Beiroet essentiële infrastructuur is voor Libanon en moet worden heropgebouwd; dringt er bij de autoriteiten op aan volledig samen te werken met rechter Bitar, die het onderzoek naar de explosie in de haven leidt;

9.  moedigt de EU-lidstaten aan om de families van de slachtoffers van de ontploffing in de haven van Beiroet bij te staan bij het onderzoeken van de mogelijkheden om rechtszaken aan te spannen voor buitenlandse nationale rechtbanken, en om de mogelijkheden te onderzoeken om politici die beschuldigd worden van wreedheden te vervolgen op grond van universele jurisdictie; verzoekt de VN-Mensenrechtenraad een resolutie aan te nemen waarbij een onafhankelijke en onpartijdige onderzoeksmissie wordt ingesteld, die wordt uitgezonden om de feiten en omstandigheden in verband met de explosie in Beiroet te onderzoeken, de oorzaken ervan vast te stellen, en te bepalen welke overheidsactoren en personen hieraan schuldig zijn, om ervoor te zorgen dat de slachtoffers gerechtigheid en een schadevergoeding krijgen;

10.  veroordeelt met klem de cultuur van straffeloosheid die in Libanon hoogtij viert; is bezorgd over pogingen om onafhankelijke leden van het maatschappelijk middenveld op verschillende manieren te intimideren; merkt op dat slachtoffers en families niet langer kunnen wachten op gerechtigheid; dringt erop aan onmiddellijk een einde te maken aan de cultuur van straffeloosheid in de Libanese instellingen en verzoekt de autoriteiten met klem alle belemmeringen van lopende gerechtelijke onderzoeken weg te nemen, met name in corruptiezaken;

11.  benadrukt dat duurzame oplossingen moeten worden bevorderd om de voedselonzekerheid en de energiecrises aan te pakken en dat er rechtstreekse humanitaire bijstand moet worden verleend, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Voedsel- en Landbouworganisatie; wenst dat de humanitaire steun van de EU gepaard gaat met steun voor landbouwers en landarbeiders en andere vormen van steun voor lokale voedselproductie, alsook met investeringen in infrastructuur voor de opwekking van hernieuwbare energie in het land;

12.  spreekt zijn bezorgdheid uit over talrijke gevallen van wanbeheer en fraude in verband met door de EU gefinancierde projecten als gevolg van een gebrek aan transparantie, toezicht, slechte selectie- en aanbestedingscriteria en het niet bijhouden van een administratie; verzoekt de Commissie en het Europees Openbaar Ministerie (EOM) een onderzoek in te stellen naar het vermeende misbruik van EU-middelen voor afvalbeheerfaciliteiten; onderstreept dat de EU toezicht moet houden op de projecten, en de financiering in tranches moet verstrekken na onafhankelijke controles voor elke fase van de desbetreffende projecten, om het hoge corruptierisico van Libanon te compenseren; dringt erop aan dat de EU en haar partners alle relevante documenten publiceren, zodat het maatschappelijk middenveld deze onafhankelijk kan controleren; onderstreept dat dergelijke normen en beste praktijken moeten worden gevolgd door alle internationale donoren die Libanon willen helpen, zoals in het geval van EU-steun voor het beheer van vast afval in Libanon; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de verantwoordingsplicht en monitoring van door de EU gefinancierde projecten in Libanon te vergroten; benadrukt dat de EU-middelen niet in handen mogen komen van Hezbollah;

13.  wijst erop dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een vrijwillige en waardige terugkeer van vluchtelingen naar de conflictgevoelige gebieden in Syrië; wijst op de kwetsbaarheid van de vluchtelingenbevolking in Libanon en vindt het noodzakelijk dat er passende, voorspelbare en gelaagde financiering wordt verstrekt aan actoren die werken met vluchtelingen, om ervoor te zorgen dat alle essentiële diensten aan vluchtelingengemeenschappen in het land kunnen worden verleend; verzoekt de Commissie om te werken aan verbetering van de humanitaire situatie in Syrië, teneinde de oorzaken van de vluchtelingencrisis aan te pakken; benadrukt dat de terugkeer van vluchtelingen vrijwillig, waardig en veilig moet zijn, afgemeten aan internationale criteria; roept op tot voortzetting van humanitaire hulp, onder strenge controle, aan de Libanese bevolking en vluchtelingen; roept Libanon op om partij te worden bij het VN‑Vluchtelingenverdrag van 1951 en het bijbehorende protocol van 1967; dringt aan op de oprichting van een internationale taskforce met deelname van de EU, de VN en de Libanese autoriteiten om het vluchtelingenvraagstuk aan te pakken; uit zijn bezorgdheid over de escalatie van de anti-vluchtelingenretoriek van Libanese politieke partijen en ministers; dringt er bij Libanon op aan om, in geval van actie op het gebied van migratie, af te zien van uitzetting en van de oplegging van discriminerende maatregelen, en niet aan te zetten tot haat tegen Syrische vluchtelingen; dringt er in dit verband bij de EU en de lidstaten op aan financiering te blijven verstrekken ten behoeve van UNRWA en Syrische vluchtelingen;

14.  spreekt zijn steun uit voor het werk van UNIFIL langs de Libanees-Israëlische grens en veroordeelt krachtig alle aanvallen op VN-vredeshandhavers; dringt erop aan dat de verantwoordelijken onmiddellijk ter verantwoording worden geroepen;

15.  verzoekt de EU Hezbollah volledig toe te voegen, en de Islamitische Revolutionaire Garde toe te voegen aan haar lijst van verboden terroristische organisaties;

16.  is ingenomen met de ondertekening van het akkoord inzake de afbakening van de zeegrens tussen Libanon en Israël en spoort de twee landen aan om hun constructieve contact te blijven voortzetten;

17.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de Arabische Liga, de voorzitter van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering en de regering en het parlement van Libanon.

(1) PB C 117 van 11.3.2022, blz. 143.
(2) PB L 143 van 30.5.2006, blz. 2.
(3) PB L 337 van 21.12.2007, blz. 111.


Stand van zaken in de PDCA EU-Cuba na het recente bezoek van de hoge vertegenwoordiger aan het eiland
PDF 146kWORD 53k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over de stand van zaken bij de PDCA tussen de EU en Cuba in het licht van het recente bezoek van de Hoge Vertegenwoordiger aan het eiland (2023/2744(RSP))
P9_TA(2023)0280RC-B9-0311/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Cuba,

–  gezien de Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds(1) (hierna de “PDCA” genoemd), die in december 2016 is ondertekend en sinds 1 november 2017 voorlopig wordt toegepast,

–  gezien de resultaten van de derde formele mensenrechtendialoog in het kader van de PDCA van 26 februari 2021,

–  gezien het resultaat van de vergadering van de Gezamenlijke Raad EU-Cuba van 26 mei 2023 in Havana en de gezamenlijke persconferentie van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Cubaanse viceminister van Buitenlandse Zaken na afloop van die vergadering,

–  gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger namens de EU over de eerste verjaardag van de demonstraties in Cuba van 11 en 12 juli 2021,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 16 december 1966 en andere internationale mensenrechtenverdragen en -instrumenten,

–  gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984, waarbij Cuba partij is,

–  gezien de Cubaanse grondwet en het wetboek van strafrecht,

–  gezien het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-2024,

–  gezien resolutie 2506 (2023) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 22 juni 2023 over de politieke gevolgen van de aanvalsoorlog van de Russische Federatie tegen Oekraïne,

–  gezien verslag nr. 83/23 over zaak 14.196 van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de mensenrechten (IACHR) van 9 juni 2023 getiteld “Admissibility and merits report (publication) – Oswaldo José Payá Sardiña et al.– Cuba”,

–  gezien het verslag van de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie van 6 augustus 2021,

–  gezien de definitie van “organisatie uit het maatschappelijk middenveld” in het Publicatieblad van de Europese Unie,

–  gezien document ARES (2021) 2474104 van de adjunct-directeur voor Noord-, Midden- en Zuid-Amerika van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO),

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers,

–  gezien verslagen van mensenrechtenorganisaties zoals Human Rights Watch, de Human Rights Foundation en Prisoners Defenders,

–  gezien hoofdstuk IV.B over Cuba van het jaarverslag 2020 van de IACHR,

–  gezien de mededeling van de speciale rapporteur over hedendaagse vormen van slavernij, met inbegrip van de oorzaken en gevolgen ervan, en van de speciale rapporteur over mensenhandel, in het bijzonder vrouwen- en kinderhandel, van 6 november 2019 aan de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN over de Cubaanse medische brigades,

–  gezien de conclusies van de meest recente universele periodieke doorlichting van Cuba uit 2018 over de Cubaanse medische brigades,

–  gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 5 juli 2017(2) zijn goedkeuring heeft gegeven aan de PDCA, met duidelijke voorwaarden in verband met de verbetering van de mensenrechten en de democratie in Cuba in de overwegingen H, I, J, L en T en de paragrafen 7, 8, 9, 10 en 12 daarvan; overwegende dat de EU er tijdens de derde formele mensenrechtendialoog met Cuba op 26 februari 2021 aan heeft herinnerd dat de verplichtingen op het gebied van het internationaal recht inzake de mensenrechten moeten worden nagekomen; overwegende dat het ratificatieproces nog niet volledig is afgerond en dat de overeenkomst voorlopig wordt toegepast;

B.  overwegende dat elke politieke dialoog de rechtstreekse, intensieve en onbeperkte betrokkenheid van vertegenwoordigers van het onafhankelijk maatschappelijk middenveld en alle politieke actoren van de oppositie moet omvatten, zoals in artikel 36 van de PDCA wordt benadrukt; overwegende dat het Parlement herhaaldelijk de schendingen van de mensenrechten in Cuba heeft veroordeeld, met de nadruk op de schendingen van de bepalingen van artikel 1, lid 5, artikel 2, punt c, de artikelen 5 en 22 en artikel 43, lid 2, van de PDCA, waarin de Cubaanse regering zich ertoe heeft verplicht de mensenrechten te eerbiedigen;

C.  overwegende dat het Parlement de EDEO er meermaals aan heeft herinnerd dat de deelname van vertegenwoordigers van het onafhankelijke maatschappelijk middenveld aan politieke dialogen en aan de samenwerkingsprojecten van de overeenkomst een essentieel onderdeel vormt van de PDCA, en dat de situatie waarbij vertegenwoordigers van het onafhankelijke maatschappelijk middenveld worden uitgesloten van samenwerkingsfondsen en/of deelname aan de overeenkomst, terwijl deelname aan en toegang tot samenwerkingsfondsen uitsluitend wordt toegestaan aan ondernemingen waarin de staat een belang heeft of die zij controleert, zoals sinds de ondertekening van de overeenkomst het geval is, onmiddellijk moet worden rechtgezet;

D.  overwegende dat de PDCA een mensenrechtenclausule bevat, die standaard in internationale overeenkomsten van de EU wordt opgenomen als essentiële component om te garanderen dat de overeenkomst kan worden opgeschort indien de bepalingen inzake mensenrechten worden geschonden, zoals vastgesteld in paragraaf 11 van de resolutie van het Parlement van 5 juli 2017 tot goedkeuring van de PDCA;

E.  overwegende dat de goedkeuring van het Parlement van de PDCA gekoppeld was aan de toezegging van de Commissie en de EDEO dat zij zouden zorgen voor een regelmatige uitwisseling met het Parlement over de toepassing van de overeenkomst en de naleving van de daarin opgenomen wederzijdse verplichtingen, met name die welke betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van alle bepalingen inzake de mensenrechten; overwegende dat het Parlement de EDEO tevens heeft verzocht alles in het werk te stellen om de situatie van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden op Cuba nauwlettend in het oog te houden bij de toepassing van de PDCA;

F.  overwegende dat het geleidelijk aan Cuba opgelegde communistische regime alle vooruitzichten op democratische veranderingen uitsluit, aangezien artikel 5 van de Cubaanse grondwet bepaalt dat “alleen Martí, het fidelisme en de Marxistisch-Leninistische communistische partij van Cuba” de superieure politieke krachten en heersers van de samenleving en de staat zijn, en aangezien de artikelen 4 en 229 het huidige politieke systeem als onomkeerbaar vastleggen;

G.  overwegende dat de artikelen 72 tot en met 84 van het Cubaanse wetboek van strafrecht de definitie bevatten van “gevaarlijke toestand” en “pre-criminele veiligheidsmaatregelen”, op grond waarvan jaarlijks duizenden mensen worden veroordeeld tot gevangenisstraffen van één tot vier jaar, zonder dat er sprake is van een toerekenbaar misdrijf, en op grond waarvan meer dan 8 000 mensen in de gevangenis zitten en er meer dan 2 500 zijn veroordeeld tot dwangarbeid zonder internering;

H.  overwegende dat de EU een sociaal-economisch en sociaal-politiek model biedt dat gebaseerd is op het ideaal van een democratische samenleving en het streven naar economische en sociale duurzaamheid; overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft opgeroepen tot hervormingen in Cuba, die in de context van de huidige economische, sociale en mensenrechtencrises noodzakelijker zijn dan ooit;

I.  overwegende dat het Parlement zijn Sacharovprijs voor de vrijheid van denken al drie keer aan Cubaanse activisten heeft toegekend, namelijk aan Oswaldo Payá in 2002, de Dames in het Wit in 2005 en Guillermo Fariñas in 2010; overwegende dat winnaars van de Sacharovprijs en hun familieleden nog steeds regelmatig worden lastiggevallen en geïntimideerd en dat hun wordt belet het land te verlaten en deel te nemen aan internationale events;

J.  overwegende dat in IACHR-verslag nr. 83/23 over zaak 14.196 wordt geconcludeerd dat de Cubaanse staat rechtstreeks verantwoordelijk is voor de dood van Oswaldo Payá en Harold Cepero; overwegende dat er in het verslag ook aan wordt herinnerd dat schendingen van het recht op vrijheid van meningsuiting en vereniging volgens de vaststellingen van de IACHR geïnstitutionaliseerd zijn, door beleid van de Cubaanse staat om elke kritisch standpunt ten aanzien van het regime of de situatie op politiek, arbeids-, onderwijs of ander gebied te voorkomen;

K.  overwegende dat de IACHR bij de beoordeling van de mensenrechtensituatie op Cuba in haar jaarverslag van 2022 heeft besloten een speciaal hoofdstuk over Cuba op te nemen (hoofdstuk IV.B), omdat de IACHR van mening is dat de situatie op het eiland een ernstige schending vormt van de fundamentele elementen en instellingen van de representatieve democratie, zoals bepaald in het Inter-Amerikaans Democratisch Handvest; overwegende dat de IACHR deze elementen en instellingen als essentieel beschouwt voor de verdediging van de mensenrechten; overwegende dat de IACHR erkent dat het Cubaanse regime zich schuldig heeft gemaakt aan massale, ernstige en stelselmatige schendingen van de mensenrechten die worden gewaarborgd in de Amerikaanse Verklaring van de rechten en plichten van de mens, het Amerikaanse Verdrag tot bescherming de mensenrechten en andere toepasselijke mensenrechteninstrumenten;

L.  overwegende dat er in Cuba geen concrete vooruitgang is geboekt ten aanzien van de algemene beginselen en doelstellingen van de overeenkomst ter verbetering van de mensenrechtensituatie, en dat het Cubaanse regime daarentegen zijn repressie en schendingen van arbeids- en mensenrechten heeft opgevoerd, met een steeds groter aantal politieke gevangenen tot gevolg; overwegende dat het hoofddoel van de PDCA, verbetering van de fundamentele vrijheden in Cuba, niet is gerealiseerd;

M.  overwegende dat het Cubaanse regime zijn banden met het regime van Poetin sinds het begin van de illegale, ongerechtvaardigde en niet-uitgelokte aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne heeft aangehaald; overwegende dat Cuba geen enkele VN-resolutie over de Russische agressie tegen Oekraïne heeft gesteund en de annexatie van verschillende Oekraïense regio’s heeft geprezen; overwegende dat de Belarussische en Cubaanse autoriteiten hebben aangekondigd dat het militair personeel van het eiland opleiding zal krijgen in Belarus, de bondgenoot die het meest betrokken is bij de Russische invasie van Oekraïne en waarmee Havana zijn politieke en economische banden aanhaalt; overwegende dat Álvaro López Miera, minister van de Revolutionaire Strijdkrachten van Cuba, tijdens zijn bezoek aan Moskou in juni 2023 verklaarde dat de uitbreiding van de NAVO tot aan de grenzen van Rusland voor Rusland aanleiding was om een “speciale militaire operatie” uit te voeren en dat Rusland in dit verband een sleutelrol speelt in de strijd tegen de uitbreiding van het fascisme in Europa;

N.  overwegende dat de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa in zijn resolutie van 22 juni 2023 Cuba beschouwt als bondgenoot van het regime van Poetin en de parlementen van de lidstaten van de Raad van Europa oproept zich terug te trekken uit de lopende ratificatie van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Cuba (PDCA);

O.  overwegende dat mensenrechtenorganisaties onafgebroken documenteren hoe het hardhandige onderdrukken van het recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering en vereniging in het land voortgaat en de Cubaanse autoriteiten afwijkende stemmen het zwijgen opleggen en hun pijlen richten op mensenrechtenverdedigers; overwegende dat er op 31 mei 2023 in totaal 1 037 politieke gevangenen en gewetensgevangenen in Cuba waren, waaronder 35 minderjarigen;

P.  overwegende dat de mensenrechtensituatie in Cuba alarmerend is, met name voor dissidenten en kwetsbare bevolkingsgroepen, zoals vrouwen, personen van Afrikaanse origine en de lhbtiq+-gemeenschap; overwegende dat het aantal gevallen van femicide in Cuba is toegenomen;

Q.  overwegende dat het Cubaanse regime het Amerikaanse embargo de schuld geeft van alle economische problemen op het eiland, terwijl het armoedeniveau op Cuba niets anders is dan het resultaat van de totale mislukking van zijn economische en productiesysteem; overwegende dat het Cubaanse regime de economische situatie gebruikt als een voorwendsel voor zijn misstanden en als een manier om de steun te verkrijgen van buitenlandse regeringen die anders misschien bereid zouden zijn om de repressieve praktijken van het land krachtiger te veroordelen;

R.  overwegende dat de pesterijen en repressie door het Cubaanse regime al geruime tijd gekenmerkt worden door restrictieve wetten, voortdurende surveillance, censuur en intimidatietactieken, waarbij steeds meer mechanismen worden ingezet om het recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering te controleren en waardoor personen die de mensenrechten verdedigen te maken krijgen met oneerlijke processen, willekeurige detentie en valse en volstrekt onrechtmatige strafrechtelijke aanklachten; overwegende dat Cuba volgens het verslag van 2021 van het VN-Comité inzake gedwongen verdwijningen in 2021 meer dringende verzoeken om maatregelen met betrekking tot gedwongen verdwijningen heeft ingediend dan enig ander land in de wereld en dat het land sinds 2012 op de derde plaats staat voor het totale aantal van dergelijke verzoeken;

S.  overwegende dat op 11 juli 2021 de grootste protesten in Cuba sinds de “Maleconazo” van 1994 hebben plaatsgevonden; overwegende dat sinds de protesten van juli 2021 talrijke demonstranten in Cuba zijn gearresteerd, waaronder journalisten, dissidenten, mensenrechtenactivisten, kunstenaars en jongeren;

T.  overwegende dat de Cubaanse autoriteiten hebben geweigerd om diplomaten van de EU of de lidstaten, internationale mediabedrijven of mensenrechtenorganisaties toestemming te verlenen voor het volgen van de processen tegen personen die tijdens de protesten van 11 juli 2021 in hechtenis zijn genomen; overwegende dat meer dan 100 Cubaanse burgers die hadden deelgenomen aan de protesten van 11 juli 2021 en geen banden hebben met de militaire dienst noch een militaire functie bekleden, door militaire rechtbanken zijn berecht – hetgeen in strijd is met het internationaal recht – en gevangenisstraffen van 2 tot 22 jaar hebben gekregen;

U.  overwegende dat deze willekeurig vastgehouden personen te maken krijgen met voortdurend isolement, waarbij zij soms in strafcellen moeten verblijven, en met wrede folteringen en onmenselijke en vernederende behandelingen zonder toegang tot hun advocaten of passende medische behandeling, en dat dit hun leven in gevaar brengt; overwegende dat sommigen van hen in gevangenissen ver van huis worden vastgehouden, zodat hun familie hen niet kan komen bezoeken; overwegende dat naar verluidt meer dan 1 000 politieke gevangenen in Cuba worden gefolterd, onder wie minderjarigen, jongeren en vrouwen; overwegende dat de organisatie Prisoners Defenders in een verslag van 30 mei 2023 181 gevallen documenteerde van systematische foltering onder politieke gevangenen in Cuba;

V.  overwegende dat de Werkgroep inzake willekeurige detentie van de Mensenrechtenraad van de VN in oktober 2020 heeft geconcludeerd dat de willekeurige detenties die de afgelopen decennia op Cuba hebben plaatsgevonden geen geïsoleerde gevallen waren, maar eerder deel uitmaakten van “een systematische praktijk [...], waaraan [...] de Cubaanse autoriteiten decennialang hebben deelgenomen”;

W.  overwegende dat in de brieven van de speciale rapporteur van de VN voor hedendaagse vormen van slavernij, met inbegrip van de oorzaken en gevolgen daarvan, de speciale rapporteur van de VN voor mensenhandel, met name vrouwen en kinderen, Human Rights Watch, de Human Rights Foundation en andere organisaties aan de kaak wordt gesteld dat Cubaanse burgers die in het buitenland werken het slachtoffer zijn van mensenhandel door inherent dwingende wetten en voorschriften met betrekking tot zeer expliciete fundamentele vrijheden, zoals artikel 176 van het wetboek van strafrecht inzake het migratierecht, Mincex-resolutie 368 van 2020 en andere; overwegende dat de Cubaanse regering werknemers die zijn aangemerkt als overlopers of niet-gewenste personen op grond van het migratierecht gedurende acht jaar verbiedt om naar Cuba terug te keren en hen kwalificeert als “emigranten”, waardoor zij hun burgerschapsbescherming, rechten en eigendommen volledig verliezen en hun kinderen of familie in Cuba niet mogen bezoeken;

X.  overwegende dat José Daniel Ferrer in de gevangenis blijft louter vanwege zijn overtuigingen en de vreedzame uitoefening van zijn mensenrechten; overwegende dat hij zich in een precaire gezondheidstoestand bevindt; overwegende dat hij samen met Luis Manuel Otero Alcántara en Maykel “Osorbo” Castillo Pérez slechts een fractie vertegenwoordigt van de honderden Cubanen die door hun eigen regering worden geconfronteerd met onrecht en repressie; overwegende dat de VN-werkgroep inzake willekeurige detentie tijdens haar 87e, 88e en 89e zitting uitspraak heeft gedaan over negen zaken tegen Cuba, waaronder die van Ferrer (lid van de “Grupo de los 75”, gearresteerd vanwege zijn betrokkenheid bij de protesten van 11 juli 2021) en die van Aymara Nieto (lid van de “Damas de Blanco”, die al meer dan vijf jaar gevangen zit zonder reden);

Y.  overwegende dat Guillermo Fariñas, winnaar van de Sacharovprijs, op 26 juni 2023 een nieuwe hongerstaking is begonnen om campagne te voeren voor de onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen op het eiland;

Z.  overwegende dat Josep Borrell, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), op 25 mei 2023 naar Cuba is gereisd om de EU te vertegenwoordigen tijdens de derde bijeenkomst van de Gezamenlijke Raad; overwegende dat dit bezoek een gelegenheid bood om de politieke dialoog tussen de EU en Cuba te heropenen en de mensenrechtensituatie in Cuba daarbij centraal te stellen; overwegende dat de HV/VV opzettelijk heeft nagelaten om een ontmoeting te hebben met geloofwaardige en onafhankelijke maatschappelijke organisaties en politieke gevangenen en/of hun familieleden;

AA.  overwegende dat VV/HV Borrell tijdens zijn bezoek publiekelijk heeft verklaard dat de EU noch het vermogen noch de wil heeft om politieke veranderingen op het eiland op te leggen;

AB.  overwegende dat de Cubaanse autoriteiten, ondanks jarenlang aandringen op een bezoek aan het eiland, stelselmatig weigeren officiële commissies, delegaties en sommige fracties van het Europees Parlement, internationale mensenrechtenorganisaties en andere onafhankelijke waarnemers van de mensenrechtensituatie, waaronder speciale VN-rapporteurs, tot Cuba toe te laten;

1.  wijst erop dat in de PDCA wordt benadrukt dat de “eerbiediging en bevordering van de democratische beginselen, de eerbiediging van alle mensenrechten en grondrechten die zijn vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de relevante internationale instrumenten inzake de mensenrechten en de bijbehorende facultatieve protocollen die van toepassing zijn op de partijen, en de eerbiediging van de rechtsstaat [...] een essentieel element van deze overeenkomst [vormen]”, maar dat het Cubaanse regime deze principes en rechten al decennialang continu miskent en schendt en dat deze schendingen de laatste tijd zijn geëscaleerd; is van oordeel dat, ondanks de tijd die is verstreken sinds de inwerkingtreding van de PDCA, wat betreft het gebrek aan democratie en vrijheden in Cuba helemaal niets is verbeterd; stelt integendeel vast dat de mensenrechtensituatie op het eiland verslechterd is en verder is achteruitgegaan, wat een duidelijke en systematische schending van de basisbepalingen van het PDCA inhoudt;

2.  benadrukt het feit dat alle partijen verplicht zijn de bindende bepalingen van de PDCA na te leven en het beginsel van universaliteit van de mensenrechten te eerbiedigen; betreurt het feit dat de situatie van de democratie en de mensenrechten in Cuba ondanks de goedkeuring van de PDCA is verslechterd; herinnert eraan dat de PDCA een zogenaamde mensenrechtenclausule bevat, die standaard in internationale overeenkomsten van de EU wordt opgenomen als essentiële component om te garanderen dat de overeenkomst kan worden opgeschort indien de bepalingen inzake mensenrechten worden geschonden;

3.  veroordeelt in de krachtigste bewoordingen de systematische mensenrechtenschendingen en mishandeling van demonstranten, politieke dissidenten, religieuze leiders, mensenrechtenactivisten en onafhankelijke kunstenaars waaraan het Cubaanse regime zich schuldig maakt; dringt er bij de Cubaanse autoriteiten op aan onmiddellijk een einde te maken aan haar beleid van repressie; veroordeelt het gebrek aan godsdienstvrijheid in Cuba;

4.  dringt aan op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle personen die uitsluitend worden vastgehouden wegens de uitoefening van hun mensenrechten, met inbegrip van het recht op vrijheid van meningsuiting en vreedzame vergadering; dringt er tevens op aan dat onrechtmatige strafrechtelijke aanklachten worden ingetrokken en dat mensen in ballingschap naar hun land kunnen terugkeren;

5.  veroordeelt het gebruik van foltering en mishandeling door de Cubaanse autoriteiten; dringt aan op onmiddellijke en onpartijdige onderzoeken en onmiddellijke toegang tot de medische zorg van hun keuze voor gedetineerden, alsook op toegang tot hun familie;

6.  herhaalt zijn eis in verband met het recht op een eerlijk proces en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, en zijn eis dat personen die van hun vrijheid zijn beroofd, toegang wordt gegarandeerd tot een onafhankelijke advocaat;

7.  verzoekt Cuba de mensenrechten te beschermen en het recht op vreedzame vergadering en de vrijheid van meningsuiting te waarborgen, en zich niet schuldig te maken aan discriminatie op grond van politieke opvattingen; verzoekt de Cubaanse autoriteiten onmiddellijk een einde te maken aan hun uitgebreide censuur van de media en aan hun controle van het internet; vraagt dat de Cubaanse autoriteiten het recht op vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid en recht op vrijheid van vergadering eerbiedigen; roept de Cubaanse autoriteiten op te luisteren naar hun burgers en een inclusieve nationale dialoog aan te gaan om het moderniserings- en democratiseringsproces van het land voort te helpen;

8.  wijst op de sleutelrol van het maatschappelijk middenveld, mensenrechtenverdedigers, journalisten en religieuze leiders in Cuba en verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen aan alle slachtoffers van mensenrechtenschendingen en willekeurige opsluitingen in het land;

9.  herhaalt zijn krachtige en onvoorwaardelijke steun aan het Cubaanse volk, aan alle mensenrechtenverdedigers op Cuba en aan hun lovenswaardige inzet voor vrijheden die decennialang door Cubaanse regime zijn ontkend;

10.  verzoekt de Cubaanse autoriteiten toegang te verlenen aan een delegatie van het Europees Parlement, de EU en de lidstaten en aan onafhankelijke mensenrechtenorganisaties om toezicht te houden op de processen van en gevangenisbezoeken af te leggen bij de honderden activisten en gewone Cubanen die vastzitten wegens het uitoefenen van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vergadering;

11.  beklemtoont dat de mensenrechtencrisis in Cuba gepaard moet gaan met een respons van de EU en de lidstaten die in verhouding staat tot de omvang en de ernst van de situatie; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten, de EDEO en de EU-delegatie in Cuba om het repressieve beleid van het Cubaanse regime krachtig en publiekelijk te veroordelen en meer steun te bieden voor een echt en onafhankelijk maatschappelijk middenveld, waaronder de winnaars van de Sacharovprijs;

12.  betreurt het feit dat de VV/HV zijn aanwezigheid in het land niet heeft gebruikt om een ontmoeting te hebben met onafhankelijke vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, politieke gevangenen of hun familieleden, wat een gemiste kans is; betreurt ten eerste dat de VV/HV de kans heeft laten schieten om de democratie te ondersteunen via het Cubaanse maatschappelijk middenveld en de politieke gevangenen en om een duidelijk signaal af te geven over de bezorgdheid van de EU over de schendingen van de mensenrechten in Cuba; betreurt het contraproductieve effect van het vergoelijken van het Cubaanse regime, waaraan zijn bezoek heeft bijgedragen; herinnert eraan dat bij elke dialoog tussen de EU en het maatschappelijk middenveld in Cuba en bij alle financieringsmogelijkheden alleen onafhankelijke maatschappelijke organisaties mogen worden betrokken, en geen ngo’s die worden gefinancierd en getolereerd door het regime, aangezien ondersteuning van deze laatste uiteindelijk neerkomt op financiering van precies het regime dat de collectieve fundamentele vrijheden van het Cubaanse volk inperkt; betreurt ten zeerste de opmerking van VV/HV Borrell tijdens zijn bezoek aan Cuba dat de EU noch de capaciteit noch de wil heeft om in Cuba veranderingen op te leggen, hoewel een van de belangrijkste doelstellingen van de PDCA erin bestaat de fundamentele vrijheden en de levensstandaard van Cubaanse burgers te verbeteren;

13.  betreurt het dat de EDEO sinds de ondertekening van de PDCA het besluit van het Cubaanse regime heeft aanvaard om onafhankelijke maatschappelijke organisaties, als belanghebbende partijen bij de ontwikkeling van de dialoog in het kader van de overeenkomst(3), uit te sluiten van deelname aan alle seminars van de EU en Cuba over het maatschappelijk middenveld, waardoor de overeenkomst van een essentieel deel van zijn zin wordt beroofd en ingegaan wordt tegen de wil van het Europees Parlement en de EU-lidstaten die de overeenkomst hebben ondertekend;

14.  dringt er bij de EU nogmaals op aan artikel 85, lid 3, punt b), van de PDCA in werking te stellen om een onmiddellijk vergadering bijeen te roepen van het Gemengd Comité wegens de schendingen van de overeenkomst door de Cubaanse regering, die kunnen worden aangemerkt als een “bijzonder dringend geval” dat kan leiden tot de opschorting van de overeenkomst, aangezien het gaat om aanhoudende, ernstige en materiële schendingen van de democratische beginselen en een gebrek aan eerbiediging van alle in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vervatte fundamentele mensenrechten en grondrechten (een essentieel element van de overeenkomst als vermeld in artikel 1, lid 5) en het uitblijven van maatregelen tegen deze schendingen ondanks de vele oproepen daartoe;

15.  herhaalt zijn oproep aan de Raad om de bepalingen van de wereldwijde EU‑sanctieregeling voor de mensenrechten (Magnitski-wet van de EU) toe te passen en sancties vast te stellen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor de aanhoudende mensenrechtenschendingen in Cuba, te beginnen met het bestraffen van Miguel Díaz-Canel, als hoogste leider in de commandostructuur van de Cubaanse veiligheidstroepen, samen met andere hooggeplaatste functionarissen binnen de Cubaanse regering;

16.  benadrukt dat de aanstaande top tussen de EU en de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten een gelegenheid vormt om de beginselen van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten hoog te houden en doet een oproep aan alle deelnemers van die top om zich aan deze beginselen te houden; wijst erop dat dit niet mogelijk zal zijn zonder de werkelijk transparante, alomvattende en zinvolle betrokkenheid van het onafhankelijk maatschappelijk middenveld; is van mening dat autocratische regimes niet mogen deelnemen aan dergelijke topontmoetingen tussen landen die democratische waarden delen en de mensenrechten eerbiedigen; roept de deelnemers aan de top ertoe op een verklaring af te leggen om te eisen dat de mensenrechten naar behoren worden geëerbiedigd in beide regio’s, met bijzondere aandacht voor het gebrek aan eerbiediging van de democratie en de fundamentele vrijheden in Cuba;

17.  veroordeelt de steun van het Cubaanse regime aan de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en zijn verdediging van Rusland en Belarus; herinnert aan de verklaringen van de VV/HV dat het niet steunen van Oekraïne tegen de Russische agressie consequenties zou hebben, en betreurt het feit dat deze verklaringen louter retoriek zijn gebleken, zonder passende gevolgen in de praktijk;

18.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering en de Nationale Vergadering van de Volksmacht van Cuba, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en de regeringen van de lidstaten van de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten.

(1) PB L 337 I van 13.12.2016, blz. 3.
(2) Resolutie van het Europees Parlement van 5 juli 2017 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de sluiting, namens de Europese Unie, van een overeenkomst betreffende politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Cuba, anderzijds (PB C 334 van 19.9.2018, blz. 99).
(3) Preambule en artikel 19, artikel 36, artikel 42, lid 1, artikel 47, lid 6, punt e), en artikel 59, lid 2, van de PDCA.


Oprichting van het ethische orgaan van de EU
PDF 124kWORD 43k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over de oprichting van het ethische orgaan van de EU (2023/2741(RSP))
P9_TA(2023)0281RC-B9-0312/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), en met name de artikelen 9 en 10, artikel 15, lid 3, en artikel 17, lid 3, en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 298,

–  gezien de politieke richtsnoeren voor de volgende Europese Commissie 2019-2024, die op 16 juli 2019 zijn gepresenteerd door Ursula von der Leyen in haar hoedanigheid van kandidaat voor het ambt van voorzitter van de Europese Commissie,

–  gezien zijn resolutie van 16 september 2021 over de versterking van de transparantie en integriteit in de EU-instellingen door de oprichting van een onafhankelijk ethisch orgaan van de EU(1),

–  gezien zijn resolutie van 15 december 2022 over vermoedens van corruptie door Qatar en de bredere noodzaak van transparantie en verantwoordingsplicht in de Europese instellingen(2),

–  gezien zijn resolutie van 16 februari 2023 over de oprichting van een onafhankelijk ethisch orgaan van de EU(3),

–  gezien zijn resolutie van 16 februari 2023 over de follow-up van het verzoek van het Parlement om maatregelen ter versterking van de integriteit van de Europese instellingen(4),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 juni 2023 getiteld “Voorstel voor een interinstitutioneel ethisch orgaan” (COM(2023)0311),

–  gezien artikel 132, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de onafhankelijkheid, transparantie en verantwoordingsplicht van overheidsinstellingen en hun verkozen vertegenwoordigers, EU-commissarissen en Europese ambtenaren van het grootste belang zijn om de burgers vertrouwen in te boezemen, wat noodzakelijk is voor de legitieme werking van democratische instellingen;

B.  overwegende dat de recente onthullingen over corruptie terecht hebben geleid tot meer publieke en politieke controle op de huidige normen en praktijken bij het Parlement en andere instellingen;

C.  overwegende dat het huidige ethische kader in de instellingen, organen en instanties van de EU versnipperd is en dat daar verschillende regels, procedures en handhavingsniveaus worden gehanteerd, waardoor er een ingewikkeld systeem is ontstaan dat moeilijk te handhaven valt en dat het vertrouwen van de burgers in de EU ondermijnt;

D.  overwegende dat de tekortkomingen van het huidige ethische kader van de EU grotendeels zijn terug te voeren op het feit dat het kader op zelfregulering berust en dat de nodige middelen en bevoegdheden ontbreken om informatie te kunnen verifiëren; overwegende dat de oprichting van een onafhankelijk ethisch orgaan moet helpen om het vertrouwen in de EU-instellingen en hun democratische legitimiteit te versterken;

E.  overwegende dat in het VEU en het VWEU een kader voor het Europese bestuur op basis van de scheiding der machten is neergelegd, waarbij voor elke instelling aparte rechten en plichten zijn vastgesteld;

F.  overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 16 september 2021 zijn brede steun heeft uitgesproken voor een voorstel voor de oprichting van een onafhankelijk ethisch orgaan;

G.  overwegende dat er nog nooit ook maar één financiële sanctie is opgelegd voor een inbreuk op de gedragscode van de leden; overwegende dat in de jaarverslagen van het raadgevend comité voor het gedrag van de leden nochtans 26 zulke inbreuken zijn gedocumenteerd;

H.  overwegende dat het interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over een verplicht transparantieregister op 20 mei 2021 in werking is getreden; overwegende dat de ngo’s die centraal staan in het schandaal, dat bekend is onder de naam “Qatargate”, niet geregistreerd waren, maar toch ongehinderd toegang hadden tot het Europees Parlement; overwegende dat opeenvolgende onthullingen aanzienlijke tekortkomingen aan het licht hebben gebracht op het gebied van toezicht en aflegging van verantwoording met betrekking tot belanghebbenden die optraden namens of met financiering van niet-EU-landen;

1.  spreekt zijn ongenoegen uit over het feit dat het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een interinstitutioneel ethisch orgaan ontoereikend is en ambitie mist, en dat de voorgestelde instantie niet kan worden beschouwd als een echt, onafhankelijk ethisch orgaan zoals voorgesteld door het Parlement in zijn resolutie van 16 september 2021 en nogmaals in zijn resolutie van 16 februari 2023;

2.  betreurt dat het voorstel van de Commissie zo lang op zich heeft laten wachten, ondanks de belofte die de voorzitter van de Commissie in haar politieke beleidslijnen heeft gedaan toen zij voor het eerst werd verkozen;

3.  is ingenomen met het feit dat de Commissie voornemens is de dialoog tussen de instellingen over de oprichting van dit orgaan te bevorderen overeenkomstig de politieke beleidslijnen voor de Europese Commissie 2019-2024, teneinde een onafhankelijk onderzoek naar de huidige normen en regels in de instellingen mogelijk te maken;

4.  stelt vast dat de Commissie heeft voorgesteld vijf onafhankelijke deskundigen in het orgaan op te nemen, maar betreurt dat zij hun niet de status van volwaardige leden maar alleen van waarnemers wenst te geven; herinnert eraan dat het Parlement het in zijn eigen voorstel uit 2021 had over een orgaan dat bestaat uit negen onafhankelijke ethische deskundigen, in plaats van één lid van elke deelnemende instelling; herhaalt dat de leden van het orgaan onafhankelijk moeten zijn, moeten worden verkozen op grond van hun bekwaamheid, ervaring en professionele kwaliteiten, evenals hun persoonlijke integriteit, een voortreffelijke staat van dienst moeten hebben als het gaat om ethisch gedrag en een verklaring omtrent de afwezigheid van belangenconflicten moeten overleggen;

5.  wijst er nogmaals op dat het ethisch orgaan in staat moet zijn om op eigen initiatief vermeende inbreuken op de ethische regels door huidige of voormalige leden en personeelsleden te onderzoeken, en de bevoegdheid moet hebben om administratieve documenten op te vragen, met inachtneming van de immuniteit van de leden van het Europees Parlement, hun vrijheid van mandaat en de toepasselijke procedurele waarborgen; stelt voor het ethische orgaan de bevoegdheid te verlenen om op verzoek van een deelnemende instelling of op voorstel van een of meer leden van het orgaan, waaronder de onafhankelijke deskundigen van het orgaan, individuele gevallen in behandeling te nemen;

6.  benadrukt dat het orgaan in staat moet zijn aanbevelingen voor sancties te doen aan de verantwoordelijke autoriteiten van de respectieve deelnemende instellingen; stelt voor dat de aanbevelingen van het orgaan openbaar worden gemaakt, samen met het besluit van de betrokken instelling of na afloop van een bepaalde termijn;

7.  stelt voor te bepalen dat de onafhankelijke deskundigen individuele gevallen behandelen samen met het lid van het orgaan dat de betrokken instelling in het individuele geval vertegenwoordigt, dat kan deelnemen aan de beraadslagingen van het orgaan;

8.  herhaalt dat het ethisch orgaan in voorkomend geval belangen- en vermogensverklaringen van deelnemende instellingen moet kunnen ontvangen en beoordelen;

9.  onderstreept het feit dat het orgaan ook een preventieve rol moet spelen door de leden van de deelnemende instellingen bewust te maken en hun richtsnoeren te verstrekken over de wijze waarop belangenconflicten kunnen worden voorkomen; merkt op dat de werkingssfeer en de bevoegdheden van een dergelijk orgaan duidelijk moeten worden omschreven om de autonomie van en de verschillen tussen de instellingen alsook de taken van de leden van het orgaan naar behoren in acht te nemen;

10.  betreurt dat het voorstel van de Commissie betrekking heeft op leden van de deelnemende instellingen maar niet op het personeel van de instellingen, waarvoor gemeenschappelijke verplichtingen overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren gelden; herhaalt zijn oproep om het personeel van de deelnemende instellingen op te nemen in het toepassingsgebied van de werkzaamheden van het ethische orgaan;

11.  benadrukt dat het orgaan klokkenluiders, in het bijzonder Europese ambtenaren, moet beschermen zodat zij hun bezorgdheid over mogelijke inbreuken op de voorschriften kunnen uiten zonder bang te hoeven zijn voor represailles;

12.  dringt aan op meer ambitie bij de vormgeving van het secretariaat van het ethische orgaan en pleit er met name voor dit secretariaat voldoende middelen toe te wijzen, zodat het orgaan al zijn taken kan uitvoeren;

13.  benadrukt dat het ethisch orgaan de scheiding der machten moet waarborgen en geen dubbel werk mag verrichten, en onderstreept dat het mandaat van het orgaan daarom geen overlappingen mag vertonen met dat van het Europees Bureau voor fraudebestrijding, het Europees Openbaar Ministerie, de politiële autoriteiten en met vervolging belaste autoriteiten van de lidstaten, en de Europese Ombudsman;

14.  beveelt aan de interne procedures van het Parlement voor de aanpak van inbreuken op de regels, met name de gedragscode, aan te scherpen, de lijst met sancties helderder te definiëren, een structurele hervorming door te voeren van het raadgevend comité en regelmatig publiek toegankelijke verslagen op te stellen over de werkzaamheden van dit comité; onderstreept het feit dat het Parlement momenteel zijn institutionele regelgevingskader aan het herzien is en concrete hervormingsmaatregelen zal nemen om de eenvoud, transparantie en doeltreffende handhaving daarvan te vergroten;

15.  is van mening dat bij de onderhandelingen over transparantie en ethiek het goede voorbeeld gegeven moet worden en dat in het kader van deze onderhandelingen dus optimale transparantie gewaarborgd moet worden; benadrukt dat alle fracties vertegenwoordigd moeten zijn in de contactgroep van het Parlement waaraan het onderhandelingsteam verslag zal uitbrengen, zoals gewoonlijk het geval is;

16.  is van oordeel dat de oprichting van het ethisch orgaan niet verder mag worden vertraagd vanwege de betrokkenheid van zo veel verschillende belanghebbenden; verbindt zich ertoe alles in het werk te stellen om de interinstitutionele onderhandelingen voor het einde van 2023 af te ronden, zodat het nieuwe ethische orgaan uiterlijk bij het begin van de volgende zittingsperiode operationeel kan zijn; verbindt zich er voorts toe zijn uitgangspositie bij de interinstitutionele onderhandelingen te baseren op het standpunt dat het in zijn resolutie van 16 september 2021 heeft ingenomen;

17.  benadrukt dat ngo’s in de Qatargate-zaak zouden zijn gebruikt als vectoren van buitenlandse inmenging in de Europese democratie; pleit voor een dringende herziening van de bestaande regelgeving om de transparantie en de verantwoordingsplicht van ngo’s in hun contacten met de leden te vergroten;

18.  dringt met name aan op de vaststelling van robuuste normen inzake transparantie en toegang tot de instellingen voor entiteiten die zijn opgenomen in het transparantieregister, met inbegrip van ngo’s; herhaalt in dit verband de noodzaak van een uitgebreide financiële screening van deze entiteiten voordat zij in het transparantieregister worden opgenomen;

19.  herinnert eraan dat het “draaideurverschijnsel” ook geldt voor ngo’s en dringt erop aan dat belangenconflicten in dit verband dringend nader moeten worden onderzocht; benadrukt dat de leden van het ethische orgaan in alle omstandigheden belangenconflicten moeten vermijden en daarom meteen afstand moeten doen van dossiers die betrekking hebben op het werkterrein van ngo’s waarvan zij een vergoeding hebben ontvangen;

20.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de andere instellingen en de in artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie genoemde adviesorganen.

(1) PB C 117 van 11.3.2022, blz. 159.
(2) PB C 177 van 17.5.2023, blz. 109.
(3) Aangenomen teksten, P9_TA(2023)0055.
(4) Aangenomen teksten, P9_TA(2023)0054.


COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst
PDF 430kWORD 168k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over de COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst (2022/2076(INI))
P9_TA(2023)0282A9-0217/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn besluit van 10 maart 2022 tot instelling van een Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst, en tot vaststelling van de bevoegdheden, het aantal leden en de ambtstermijn van die Commissie(1), aangenomen op grond van artikel 207 van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 3, 4, 9, 12, 16, 26, 36, 45, 52, 67, 114, 122, 151, 153, 168, 169, 173, 179, 180, 181, 187, 191, 202, 207, 216, 217, 218 en 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 2, 11, 12, 16, 21, 31, 32 en 35,

–  gezien de statuten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), zoals laatstelijk gewijzigd door de 51e vergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie,

–  gezien de Europese pijler van sociale rechten, met name beginsel 16 (gezondheidszorg) en beginsel 18 (langdurige zorg),

–  gezien de gezamenlijke beleidsnota van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de WHO van 28 september 2022, getiteld “Mental health at work” en het WHO-verslag van 14 september 2022 getiteld “Health and care workforce in Europe: time to act”,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 juni 2021, getiteld “Eerste lessen uit de COVID-19-pandemie” (COM(2021)0380),

–  gezien de conclusies van de Raad van 23 november 2021 over het vergroten van de paraatheid, de respons-capaciteit en de bestendigheid ten aanzien van toekomstige crises,

–  gezien zijn resolutie van 16 februari 2022 over versterking van Europa in de strijd tegen kanker – naar een alomvattende en gecoördineerde strategie(2), en de werkzaamheden van de Bijzondere Commissie kankerbestrijding (BECA),

–  gezien de conclusies van de Raad van 7 december 2021 over de versterking van de Europese gezondheidsunie(3),

–  gezien het besluit van de Commissie van 16 september 2021 tot oprichting van de Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied(4),

–  gezien het verslag over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa van 9 mei 2022,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 16 september 2021, getiteld “Dit is HERA, de EU-autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied: de volgende stap naar voltooiing van de Europese gezondheidsunie” (COM(2021)0576),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2022, getiteld “Conferentie over de toekomst van Europa – Van visie tot concrete actie” (COM(2022)0404),

–  gezien speciaal verslag 13/2022 van de Europese Rekenkamer van 13 juni 2022, getiteld “Vrij verkeer in de EU tijdens de COVID-19-pandemie – Beperkt toezicht op controles aan de binnengrenzen en ongecoördineerde maatregelen van de lidstaten”,

–  gezien speciaal verslag 18/2022 van de Europese Rekenkamer van 1 september 2022, getiteld “De EU-instellingen en COVID-19: snelle respons, maar optimale benutting van door de crisis ingegeven innovatie en flexibiliteit blijft uitdagingen opleveren”,

–  gezien speciaal verslag 19/2022 van de Europese Rekenkamer van 12 september 2022, getiteld “De aankoop door de EU van COVID-19-vaccins – Voldoende doses veiliggesteld na aanvankelijke uitdagingen, maar prestaties van het proces niet voldoende beoordeeld”,

–  gezien speciaal verslag 01/2023 van de Europese Rekenkamer van 11 januari 2023, getiteld “Hulpmiddelen om reizen binnen de EU tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren”,

–  gezien speciaal verslag 02/2023 van de Europese Rekenkamer van 2 februari 2023, getiteld “De aanpassing van de voorschriften van het cohesiebeleid in antwoord op COVID-19: De middelen werden flexibeler gebruikt, maar over het cohesiebeleid als instrument voor crisisrespons moet worden nagedacht”,

–  gezien speciaal verslag 21/2022 van de Europese Rekenkamer van 8 september 2022, getiteld “De beoordeling door de Commissie van de nationale herstel- en veerkrachtplannen – in het algemeen adequaat, maar er blijven uitvoeringsrisico’s”,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 april 2022, getiteld “COVID-19 – De paraatheid en respons van de EU in stand houden: Een blik vooruit” (COM(2022)0190),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 september 2022, getiteld “EU-respons op COVID-19: voorbereiding op het najaar en de winter van 2023” (COM(2022)0452),

–  gezien het verslag van de Commissie van 18 november 2022, getiteld “State of Vaccine Confidence in the EU”,

–  gezien Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-COVID-certificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren(5),

–  gezien Verordening (EU) 2021/2282 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 betreffende de evaluatie van gezondheidstechnologie en tot wijziging van Richtlijn 2011/24/EU(6),

–  gezien Verordening (EU) 2022/123 van het Europees Parlement en de Raad van 25 januari 2022 betreffende een grotere rol van het Europees Geneesmiddelenbureau inzake crisisparaatheid en -beheersing op het gebied van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen(7),

–  gezien Verordening (EU) 2022/2372 van de Raad van 24 oktober 2022 betreffende een kader van maatregelen ter waarborging van de levering van in een crisissituatie relevante medische tegenmaatregelen in geval van een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid op Unieniveau(8),

–  gezien Verordening (EU) 2022/2371 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2022 inzake ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen en tot intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU(9),

–  gezien Verordening (EU) 2022/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2022 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 851/2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding(10),

–   gezien Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad(11),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 19 september 2022 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een noodinstrument voor de eengemaakte markt en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2679/98 van de Raad (COM(2022)0459),

–  gezien Richtlijn (EU) 2015/2302 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van Richtlijn 90/314/EEG van de Raad(12),

–  gezien Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91(13),

–  gezien Aanbeveling (EU) 2020/648 van de Commissie van 13 mei 2020 inzake vouchers die aan passagiers en reizigers worden aangeboden als alternatief voor terugbetaling van geannuleerde pakketreizen en vervoersdiensten in het kader van de COVID-19-pandemie(14),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 9 december 2020, getiteld “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit – Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst” (COM(2020)0789),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 november 2020, getiteld “Nieuwe consumentenagenda – De weerbaarheid van de consument versterken met het oog op duurzaam herstel” (COM(2020)0696),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 16 september 2022 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”) en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU (COM(2022)0457),

–  gezien Aanbeveling (EU) 2021/1004 van de Raad van 14 juni 2021 tot instelling van een Europese kindergarantie(15),

–  gezien het verslag van de Groep op hoog niveau, bijeengeroepen door commissaris voor economie Paolo Gentiloni, over de economische en sociale uitdagingen na COVID van 1 maart 2022, getiteld “A New Era for Europe – How the European Union Can Make the Most of its Pandemic Recovery, Pursue Sustainable Growth, and Promote Global Stability”,

–  gezien het verslag van de IAO van 31 oktober 2022, getiteld “Monitor on the world of work. Tenth edition – Multiple crises threaten the global labour market recovery”,

–  gezien het IAO-verslag van 11 augustus 2022, getiteld “Global Employment Trends for Youth 2022: Investing in transforming futures for young people”,

–  gezien het voorstel van de Commissie van 8 maart 2022 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2022)0105),

–  gezien de vijfde duurzameontwikkelingsdoelstelling van de VN om gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes te bereiken,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 24 maart 2021, getiteld “EU-strategie voor de rechten van het kind” (COM(2021)0142),

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),

–  gezien de vierde duurzameontwikkelingsdoelstelling van de VN over het verzekeren van gelijke toegang tot kwaliteitsvol onderwijs en het bevorderen van levenslang leren voor iedereen,

–  gezien het Unicef-verslag van december 2013, getiteld “Children’s Rights in Impact Assessments: A guide for integrating children’s rights into impact assessments and taking action for children”,

–  gezien het verslag van het Europese netwerk van deskundigen inzake onderwijseconomie van 2022, getiteld “Learning deficits due to the COVID-19 analysis – A literature review (2020-2022)”,

–  gezien zijn resolutie van 11 november 2021 over een actieplan inzake intellectuele eigendom om het herstel en de veerkracht van de EU te ondersteunen(16),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 1 december 2021 over “De Global Gateway” (JOIN(2021)0030),

–  gezien de mededeling van de EU aan de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 4 juni 2021, getiteld “Urgent trade policy responses to the COVID-19 crisis”,

–  gezien het verslag van de WHO en de Europese Waarnemingspost voor gezondheidszorgstelsels en -beleid van 10 september 2021, getiteld “Drawing light from the pandemic: A new strategy for health and sustainable development – A review of the evidence”,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 30 november 2022, getiteld “Mondiale gezondheidsstrategie van de EU – Betere gezondheid voor iedereen in een veranderende wereld” (COM(2022)0675),

–  gezien zijn resolutie van 18 juni 2020 over aanvullende financiering voor biomedisch onderzoek naar myalgische encefalomyelitis(17),

–  gezien zijn resolutie van 17 april 2020 over gecoördineerde EU-maatregelen om de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan te bestrijden(18),

–  gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over de situatie in het Schengengebied ten gevolge van de COVID-19-uitbraak(19),

–  gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis(20),

–  gezien zijn resolutie van 10 juli 2020 over de EU-strategie voor volksgezondheid na COVID-19(21),

–  gezien zijn resolutie van 17 september 2020, getiteld “COVID-19: EU-coördinatie van gezondheidsbeoordelingen en risico-indeling en de gevolgen voor Schengen en de interne markt”(22),

–  gezien zijn resolutie van 13 november 2020 over de impact van de COVID-19-maatregelen op de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten(23),

–  gezien zijn resolutie van 21 oktober 2021 over EU-transparantie in de ontwikkeling, aankoop en distributie van COVID-19-vaccins(24),

–  gezien zijn resolutie van 5 juli 2022, getiteld “ Naar gemeenschappelijke Europese maatregelen op het gebied van zorg”(25),

–  gezien zijn resolutie van 13 september 2022 over de impact van de stopzetting wegens COVID-19 van onderwijs-, culturele, jeugd- en sportactiviteiten op kinderen en jongeren in de EU(26),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 7 september 2022 over de Europese zorgstrategie (COM(2022)0440),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 mei 2020, getiteld “Toerisme en vervoer in en na 2020” (COM(2020)0550),

–  gezien de index voor gendergelijkheid 2021 van het Europees Instituut voor gendergelijkheid van 28 oktober 2021,

–  gezien het verslag van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden van 20 oktober 2022, getiteld “Herstel van COVID-19: de veranderende structuur van de werkgelegenheid in de EU”,

–  gezien de studie van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 januari 2021, getiteld “The response of civil society organisations to face the COVID-19 pandemic and the consequent restrictive measures adopted in Europe”,

–  gezien zijn verslag van 7 juli 2021 over de handelsgerelateerde aspecten en gevolgen van de uitbraak van COVID-19(27),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de EU-wetgevingsprioriteiten voor 2023 en 2024(28),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 16 maart 2023 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader om een veilige en duurzame voorziening van kritieke grondstoffen te waarborgen, en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1724 en (EU) 2019/1020 (COM(2023)0160),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 26 april 2023 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot vaststelling van voorschriften voor het Europees Geneesmiddelenbureau, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1394/2007 en Verordening (EU) nr. 536/2014 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 726/2004, Verordening (EG) nr. 141/2000 en Verordening (EG) nr. 1901/2006 (COM(2023)0193),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 18 april 2023 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van maatregelen ter versterking van de solidariteit en de capaciteit in de Unie om cyberdreigingen en -incidenten op te sporen, zich erop voor te bereiden en erop te reageren (COM(2023)0209),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 3 mei 2022 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens (COM(2022)0197),

–  gezien de conclusies en aanbevelingen van de studie die in december 2021 voor zijn panel voor de toekomst van wetenschap en technologie (STOA) is opgesteld, getiteld “European pharmaceutical research and development – Could public infrastructure overcome market failures?”,

–  gezien de conclusies en aanbevelingen van de studie die in oktober 2022 voor het STOA is opgesteld, getiteld “Fostering coherence in EU health research – Strengthening EU research for better health”,

–  gezien de studie van zijn directoraat-generaal Intern Beleid van de Unie (DG IPOL) van november 2022, getiteld “Impact of COVID-19 measures on democracy and fundamental rights – Best practices and lessons learned in the Member States and third countries”,

–  gezien zijn resolutie van 17 september 2020, getiteld “Het tekort aan geneesmiddelen – hoe moet dit oprukkende probleem worden aangepakt?”(29),

–  gezien de studie van DG IPOL van januari 2023, getiteld “The effect of communication and disinformation during the COVID-19 pandemic”,

–  gezien de workshop van DG IPOL van 8 maart 2023, getiteld “EU crisis preparedness and response”,

–  gezien de workshop van DG IPOL van 9 maart 2023 getiteld “Long COVID”,

–  gezien de verzoekschriften met betrekking tot de COVID-19-pandemie die de Commissie verzoekschriften heeft ontvangen en gezien de werkzaamheden die tijdens de COVID-19-pandemie zijn verricht met betrekking tot aanverwante kwesties,

–  gezien de studie van DG IPOL van maart 2023, getiteld “Social and Economic Consequences of COVID-19”,

–  gezien de studie van de onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) van april 2022, getiteld “Future Shocks 2022 – Addressing the risk and building capabilities for Europe in a contested world”,

–  gezien de EPRS-studie van januari 2023, getiteld “Parliamentary oversight of governments’ response to the COVID-19 pandemic: Literature Review”,

–  gezien de EPRS-studie van februari 2023, getiteld “The European public health response to the COVID-19 pandemic: Lessons for future cross-border health threats”,

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van september 2021, getiteld “Vulnerabilities of the global supply chains of medicines – Structured Dialogue on the security of medicines supply”,

–  gezien zijn resolutie van 10 juni 2021 over de omgang met de uitdaging van de wereldwijde COVID-19-pandemie: gevolgen van een opschorting van de TRIPS-overeenkomst van de WTO voor COVID-19-vaccins en de behandeling, uitrusting en productiecapaciteit in ontwikkelingslanden(30),

–  gezien de studie over het gezondheidsbeleid van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 17 januari 2023, getiteld “The COVID-19 Pandemic and the Future of Telemedicine”,

–  gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 7 juli 2022 over toegang tot geneesmiddelen, vaccins en andere gezondheidsproducten in de context van het recht van eenieder op het hoogst haalbare niveau van lichamelijke en geestelijke gezondheid,

–  gezien het rapport van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties van 3 januari 2023 over het waarborgen van eerlijke, betaalbare, tijdige en universele toegang voor alle landen tot vaccins in reactie op de coronavirus (COVID-19)-pandemie,

–  gezien de Siracusa Principles on the Limitation and Derogation Provisions in the International Covenant on Civil and Political Rights van 1984,

–  gezien zijn resolutie van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen(31),

–  gezien de uitgebreide analyse van DG IPOL van december 2020, getiteld “The link between biodiversity loss and the increasing spread of zoonotic diseases”,

–  gezien het rapport van de WHO van 29 juni 2022, getiteld “A health perspective on the role of the environment in One Health”,

–  gezien de bulletins van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten getiteld “Coronavirus pandemic in the EU – Fundamental Rights Implications”, met name bulletin 1 van 8 april 2020, bulletin 2 van 28 mei 2020 gericht op contacttraceringsapps, bulletin 3 van 30 juni 2020 gericht op ouderen, bulletin 4 van 30 juli 2020, bulletin 5 van 29 september 2020 over de gevolgen voor Roma en Travellers, bulletin 6 van 30 november 2020 en bulletin 7 van 16 juni 2021 over de inzet van vaccins en gelijke toegang in de EU,

–  gezien de verslagen van 2021 en 2022 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten,

–  gezien de bevindingen van de Europese Ombudsman in zaak 1316/2021/MIG(32) en in de gevoegde zaken 85/2021/MIG en 86/2021/MIG(33),

–  gezien de verlenging van het mandaat van de commissie met drie maanden, zoals aangekondigd in de plenaire vergadering van 18 januari 2023,

–  gezien de artikelen 54 en 207 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie: geleerde lessen en aanbevelingen voor de toekomst (A9-0217/2023),

Inleiding en overzicht

1.  erkent dat de COVID-19-pandemie het leven van miljoenen mensen heeft gekost en horizontaal alle niveaus en aspecten van de samenleving heeft getroffen en zowel in Europa als wereldwijd enorme schade heeft aangericht;

2.  benadrukt dat de EU, evenals de rest van de wereld, niet voldoende was voorbereid om het hoofd te bieden aan een dergelijke crisis en de schokgolven ervan, die samenlevingen en economieën wereldwijd hebben getroffen, ook bij het aanbieden van diensten voor voortbouwende educatie in geval van lockdown;

3.  wijst erop dat de gevolgen van de COVID-19-pandemie de meest uitdagende sociaal-economische crisis hebben veroorzaakt waarmee Europa sinds de Tweede Wereldoorlog werd geconfronteerd; benadrukt dat er een gecoördineerde reactie nodig is om bedrijven, zelfstandigen, werknemers, personen buiten de arbeidsmarkt en vooral kwetsbare en arme personen te ondersteunen;

4.  erkent dat veel gezondheidswerkers, essentiële werknemers en vrijwilligers hun leven en gezondheid hebben opgeofferd om de Europese bevolking tijdens de pandemie te beschermen;

5.  onderkent en waardeert de collectieve inspanningen en deskundigheid van gezondheidswerkers en onderzoekers, die doorslaggevend zijn geweest om de COVID-19-pandemie te boven te komen;

6.  is van oordeel dat de EU, ondanks tekortkomingen en lacunes in de gezondheidsbevordering, ziektepreventie, paraatheid en respons, een gemeenschappelijke reactie op de pandemie heeft uitgewerkt en maatregelen heeft genomen om op het Europese continent en wereldwijd te zorgen voor een snelle ontwikkeling en een eerlijke distributie van een divers aanbod van vaccins;

7.  merkt op dat de COVID-19-pandemie heeft aangetoond dat er duidelijk behoefte is aan doeltreffende governancestructuren en aan de ontwikkeling van Europees beleid voor preventieve upstreammaatregelen om het risico van het ontstaan van ziekteverwekkers te beperken; benadrukt in dit verband dat antropogene veranderingen in het milieu de versnelde verspreiding van dierlijke ziekteverwekkers naar menselijke populaties vergemakkelijken;

8.  betreurt het dat sommige lidstaten, in plaats van een Europese aanpak van de maatregelen en gezondheidsbenaderingen vast te stellen, niet voldoende solidariteit hebben getoond met de landen die aanvankelijk door het virus werden getroffen en dat er niet onmiddellijk een gecoördineerde Europese aanpak van maatregelen en gezondheidsbenaderingen is geweest;

9.  benadrukt het voorbeeldige gedrag van EU-burgers in de strijd tegen de pandemie en beklemtoont dat de samenwerking van de burgers met overheidsinstanties, waarbij zij zich inzetten voor de uitvoering van de zware maatregelen en de lockdowns als gevolg van de pandemie, onmisbaar was om de verspreiding van COVID-19 te beperken; erkent dat zonder deze samenwerking de gevolgen van de pandemie veel ernstiger zouden zijn geweest;

10.  benadrukt dat de vier vrijheden fundamentele bouwstenen van het Europese project zijn; betreurt derhalve het aanvankelijke gebrek aan samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten met betrekking tot het vrij verkeer van essentiële goederen, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen en medische uitrusting, alsmede de gebrekkige levering op de interne markt tijdens de eerste maanden van de COVID-19-pandemie;

11.  onderkent dat ongezonde levensstijlen en milieuverontreiniging twee relevante factoren zijn bij de opkomst van chronische ziekten; benadrukt dat patiënten met reeds bestaande chronische aandoeningen ernstigere COVID-19-gevolgen hadden;

12.  merkt op dat de COVID-19-pandemie moet worden gezien als een kans om de transformatie voor de digitale en groene transitie te versnellen, waaronder een aanzienlijk gebruik van digitalegezondheidstechnologieën, en dat zij dient als een grimmige herinnering aan het feit dat wij prioriteit moeten geven aan de veerkracht en de kwaliteit van onze openbare gezondheidszorgstelsels teneinde meer aandacht te besteden aan zowel lichamelijke als geestelijke gezondheid in de hele EU; wijst erop dat de digitalisering ertoe heeft bijgedragen dat tijdens de COVID-19-pandemie de grondrechten konden worden uitgeoefend en het mogelijk heeft gemaakt bepaalde gezondheids- en onderwijsactiviteiten voort te zetten, onder meer door het digitale covidcertificaat, dat vrij verkeer mogelijk heeft gemaakt;

13.  benadrukt dat de pandemie bestaande structurele problemen in de organisatie van de openbare gezondheids- en zorgstelsels van de lidstaten heeft verergerd, met name de onvoldoende financiering voor de sector in de hele EU, de kwetsbaarheid van eerstelijnszorgdiensten, het gebrek aan passende toezichts- en verslagleggingsprogramma’s, personeelstekorten, governancekwesties en tekorten aan geneesmiddelen en medisch materiaal, en ook heeft geleid tot burn-outs(34) onder gezondheidswerkers;

14.  benadrukt dat de pandemie ook de mondiale ongelijkheid op het gebied van productie, levering en toegang tot levensreddend medisch materiaal en gezondheidstechnologieën heeft vergroot;

15.  bevestigt het belang van surveillance, monitoring, preventie, paraatheid, transparantie en veerkracht bij uitbraken en noodsituaties op gezondheidsgebied, met name op het gebied van zorgstelsels, voorraden en diensten, door de open strategische autonomie en de wereldwijde diversificatie van de ontwikkeling, productie, distributie en voorziening op belangrijke gebieden zoals kritieke en essentiële geneesmiddelen, te vergroten; benadrukt hoe noodzakelijk het is de totstandbrenging van lokale productiecapaciteit te ondersteunen en bestaande capaciteit te ontwikkelen en te versterken;

16.  benadrukt de noodzaak om de algemene veerkracht in tijden van gezondheidscrises te verbeteren door stimulansen te creëren voor investeringen in en de ontwikkeling van productielijnen voor geneesmiddelen, vaccins en ander medisch materiaal in de EU, en ook van grondstoffen en werkzame farmaceutische bestanddelen (API’s);

17.  is bezorgd over de negatieve weerslag van de COVID-19-crisis op de Europese arbeidsmarkt, over de ongekende verliezen van banen, vooral in culturele en creatieve sectoren, en over de toename van armoede en verschillen in de levensstandaard die hiermee gepaard gaat en vooral jongeren, vrouwen en laaggeschoolden in de informele economie en met onzekere banen zal treffen;

18.  benadrukt dat de wereld in 2020 niet voorbereid was op de gevolgen van de COVID-19-pandemie en dat Europa het hoofd moest bieden aan de zwaarste sociaal-economische crisis sinds de Tweede Wereldoorlog;

19.  benadrukt de gevolgen van de pandemie voor de samenleving en de economie; herinnert eraan dat de economische gevolgen van de pandemie onder meer betrekking hadden op het vervoer van passagiers en goederen en op de beschikbaarheid van basisproducten, zoals levensmiddelen, en van diverse grondstoffen, waarvan het ontbreken leidde tot het stilleggen van diensten;

20.  wijst op de noodzaak van een gecoördineerde reactie ter ondersteuning van werknemers, gezinnen, zelfstandigen, bedrijven, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), arme mensen en kwetsbare groepen, met gebruikmaking van relevante maatregelen voor elke groep; herinnert eraan dat de crisis verschillende segmenten van de samenleving op verschillende wijze heeft getroffen, waardoor de sociale en economische ongelijkheden nog groter zijn geworden; herinnert er daarom aan dat prioriteit gegeven moet worden aan steun voor sociaal achtergestelde groepen en voor degenen die het zwaarst door de crisis zijn getroffen;

21.  benadrukt dat terwijl de aandacht uitsluitend gericht was op het behoud van ziekenhuiscapaciteit, verzorgingshuizen te lijden hadden onder een gebrek aan beschermende uitrusting, materiaal, personeel en deskundigheid om de pandemie te bestrijden, met als gevolg buitensporige sterftecijfers onder ouderen;

22.  erkent dat de pandemie duidelijk heeft gemaakt dat de sociale economie en de actoren van de sociale economie een cruciale rol spelen bij de ondersteuning van onze economische systemen in het algemeen, alsook bij de paraatheid en het reactievermogen op gezondheidsgebied, vooral als het gaat om het bereiken en bijstaan van jongeren, ouderen en kwetsbare bevolkingsgroepen;

23.  merkt betreurd op dat de COVID-19-pandemie het geestelijk welzijn van degenen die met financiële onzekerheid worden geconfronteerd buitenproportioneel heeft aangetast, met bijzonder negatieve gevolgen voor vrouwen en leden van kwetsbare bevolkingsgroepen, waaronder etnische minderheden, de LHBTQIA+-gemeenschap, ouderen, personen met een handicap en jongeren;

24.  benadrukt dat de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan vrouwen en mannen op een andere manier treffen, en dat ze de bestaande ongelijkheden en tekortkomingen met betrekking tot gendergelijkheid en de rechten van vrouwen duidelijk hebben gemaakt;

25.  onderkent dat de COVID-19-pandemie wereldwijd een ongekende verstoring van het onderwijs heeft veroorzaakt als gevolg van wijdverspreide schoolsluitingen, schooluitval en een ongekend educatief verlies, die allemaal ernstige educatieve en sociale gevolgen hebben, onder meer voor de geestelijke gezondheid en de voeding van kinderen en jongeren, en een verhoogd risico inhouden op geweld en misbruik; benadrukt dat volgens de WHO de COVID-19-pandemie wereldwijd heeft geleid tot een toename van de prevalentie van angst en depressie met 25 %;

26.  benadrukt dat de pandemie de ongelijkheid tussen landen en binnen landen heeft vergroot, dat de levensverwachting in Europa als gevolg van het uitbreken van de COVID-19-pandemie tijdelijk is gedaald en dat de gezondheidszorgstelsels en stelsels van sociale voorzieningen in de hele EU onder grote druk kwamen te staan;

27.  stelt vast dat de medische noodsituatie de veiligheid en stabiliteit en de sociale verhoudingen heeft aangetast, de arbeids- en onderwijsmethoden heeft veranderd, gevolgen heeft gehad voor diverse maatschappelijke groepen en de ongelijkheid in de hele wereld heeft vergroot;

28.  benadrukt dat het belangrijk is lessen te trekken uit en beter voorbereid te zijn op toekomstige gezondheids- en andere crises en wijst erop dat bij het formuleren, de bepaling en de uitvoering van elk beleid, alle financiering, alle wetgeving en elk optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden gewaarborgd; wijst erop dat we nog steeds bezig zijn met de evaluatie van de effecten van COVID-19 op de gezondheid en de gezondheidszorgstelsels en -diensten, met name met betrekking tot long covid;

29.  herinnert eraan dat wereldwijd 65 miljoen mensen en, volgens de WHO, ten minste 17 miljoen mensen in Europa lijden aan postacute sequellen die zijn veroorzaakt door SARS-CoV-2 (PASC), terwijl soortgelijke postacute infectiesyndromen (PAIS) ook zijn waargenomen als gevolg van andere ziekten; benadrukt dat alle PAIS, met inbegrip van PASC, symptoomclusters gemeen hebben, in het bijzonder dat ze kunnen leiden tot CVS, terwijl bij sommige patiënten dezelfde symptomen optreden na vaccinatie (Post Vac);

30.  merkt op dat patiënten lijden aan systemische multi-orgaanaandoeningen die vaak verkeerd worden gediagnosticeerd als psychosomatisch en dat malaise na inspanning een belangrijk symptoom is van CVS, maar ook is waargenomen bij een aantal PASC-patiënten, hetgeen de reden is waarom het tempo moet worden gerespecteerd; wijst erop dat patiënten dringend behoefte hebben aan diagnoses en behandeling en dat derhalve gerichte onderzoeksfinanciering van translationeel en klinisch onderzoek en daaruit voortvloeiende doorslaggevende studies nodig zijn; herinnert eraan dat vrouwen aanzienlijk vaker last hebben van PASC en dat alle leeftijdsgroepen, ook kinderen en adolescenten, worden getroffen; herinnert eraan dat PAIS ook een bedreiging vormen voor de economie, omdat langdurige ziekte mensen ervan weerhoudt terug te keren op de arbeidsmarkt en hun risico op economische tegenspoed vergroot; wijst er in het licht van toekomstige pandemieën op dat er een PAIS-strategie nodig is waarmee de dreiging van chronische ziekte na een infectie omvattend wordt aangepakt;

31.  benadrukt dat auto-immuunziekten in het algemeen slecht worden begrepen(35) en dat PAIS ook grotendeels worden genegeerd(36); merkt op dat het DNA-aptameer-geneesmiddel BC 007 auto-immuniteit aanpakt en succesvol was bij het genezen van long covid in een klein onderzoek aan het universitair ziekenhuis van Erlangen, en dat BC 007 een hoge affiniteit heeft met G-proteïnegekoppelde receptorbindende autoantilichamen, met het effect dat deze autoantilichamen worden geneutraliseerd(37); herinnert eraan dat financiering voor de klinische proeven van fase II(b) ontbreekt;

32.  benadrukt dat wetenschappelijk onderzoek en innovatie – naast andere zaken – de ontwikkeling en verspreiding van COVID-19-vaccins in recordtijd mogelijk hebben gemaakt, waardoor wereldwijd miljoenen levens zijn gered;

33.  merkt op dat het essentieel is dat de Unie anticiperend onderzoek doet naar mogelijke huidige en toekomstige bedreigingen, zoals chemische, biologische, radiologische en nucleaire risico’s, waar we ons terdege op moeten voorbereiden;

34.  bevestigt dat de COVID-19-pandemie ook is overwonnen dankzij innovatie, de wetenschap die ervoor heeft gezorgd dat er vaccins beschikbaar waren en de enorme collectieve intelligentie die gezondheidswerkers in de hele EU aan de dag hebben gelegd;

35.  wijst erop dat een verenigd en gecoördineerd Europees gezondheidsbeleid een factor kan zijn die bijdraagt aan het aanpakken van de verspreiding van onjuiste gezondheidsinformatie;

36.  benadrukt dat door het ontbreken van een eensgezind en gecoördineerd Europees gezondheidsbeleid te veel ruimte is opengelaten voor tal van niet-wetenschappelijke actoren die de media hebben gevoed met gevaarlijke, valse informatie;

37.  wijst erop dat Europa toekomstige bedreigingen voor de volksgezondheid alleen het hoofd kan bieden als de lidstaten solidair zijn, verantwoordelijkheid nemen en gebruikmaken van de aanwezige instrumenten van de eengemaakte markt om de paraatheid bij en het beheer van pandemieën beter te coördineren, en zij de benodigde meerwaarde biedt aan de EU-regeringen en hun burgers;

38.  benadrukt in dit verband dat de EU met betrekking tot crisisbestrijdingsmaatregelen betere praktijken moet ontwikkelen op het gebied van transparantie en democratische verantwoording, om de steun en het vertrouwen van de burgers te versterken;

39.  herinnert eraan dat toekomstige bedreigingen van de volksgezondheid meestal transnationaal van aard zullen zijn en dat er derhalve een analyse nodig is van de verdeling van de desbetreffende bevoegdheden uit hoofde van de geldende verdragen, en mogelijk ook hervormingen die moeten worden doorgevoerd om de burgers en samenlevingen van de EU beter te beschermen;

40.  benadrukt het belang van besluitvorming op basis van wetenschappelijk bewijs en van consistente, aangepaste en gecoördineerde communicatie, waarin rekening wordt gehouden met de verschillende niveaus van gezondheidswijsheid die burgers en bedrijven hebben van alle betrokken belanghebbenden, waaronder de EU-instellingen en de overheidsinstanties van de lidstaten, de wetenschappelijke wereld, de particuliere sector en maatschappelijke organisaties, zoals vertegenwoordigers van gezondheidswerkers en patiëntenorganisaties benadrukt dat de EU‑governance moet waarborgen dat alle relevante belanghebbenden worden geraadpleegd en steunt de oprichting van adviescomités op EU- en nationaal niveau ter ondersteuning van het besluitvormingsproces voor elk beleid; benadrukt dat er verschillende communicatiemiddelen nodig zijn, waarin rekening wordt gehouden met de verschillende niveaus van gezondheidswijsheid bij burgers en bedrijven;

41.  stelt met bezorgdheid vast dat aan overheidsinvesteringen in COVID-19-vaccins en in de ontwikkeling van geneesmiddelen geen voorwaarden zijn verbonden die een groter rendement op de overheidsinvesteringen mogelijk zouden hebben gemaakt;

42.  roept de EU op voort te gaan op de weg naar een Europese gezondheidsunie die een echte meerwaarde biedt aan de governance inzake gezondheid van de lidstaten, met name op gebieden die niet door de lidstaten alleen kunnen worden bestreken, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten op dit gebied, overeenkomstig de aanbevelingen over volksgezondheid die de burgers hebben gedaan in het verslag over het eindresultaat van de Conferentie over de toekomst van Europa; benadrukt dat de toekomstige Europese gezondheidsunie de EU en de lidstaten in staat moet stellen toekomstige gezondheidscrises beter te voorkomen en te bestrijden en de veerkracht van de Europese gezondheidszorgstelsels te verbeteren; benadrukt in dit verband dat de paraatheid van de EU bij grensoverschrijdende bedreigingen voortdurend moet worden geëvalueerd;

43.  benadrukt dat de bescherming van de gezondheid en het leven van mensen prioriteit moet hebben bij elk beleidsbesluit van de overheid; erkent dat de meerderheid van de tijdens de pandemie genomen maatregelen bedoeld was om het recht op gezondheid en leven te beschermen, maar dat sommige maatregelen niettemin negatieve gevolgen hadden voor andere grondrechten;

44.  benadrukt dat de grondrechten te allen tijde grondwettelijk worden beschermd, zelfs in noodgevallen; benadrukt dat, omdat de crisis ongekend en levensbedreigend was, de regeringen snel en met zeer weinig voorbereiding moesten optreden;

45.  dringt erop aan dat het maatschappelijk middenveld, met name verenigingen en netwerken die gespecialiseerd zijn in grondrechten, waar nodig wordt betrokken bij de ondersteuning van overheidsinstanties in tijden van crisis om de beleidsvorming beter af te stemmen op de eerbiediging van de rechten van mensen;

46.  merkt op dat de wetgevende en controlerende rol van de nationale parlementen in sommige lidstaten is ondermijnd, onder meer door de delegatie van wetgevende bevoegdheden aan de uitvoerende macht en de toepassing van spoedeisende en versnelde wetgevingsprocedures, en dat dergelijke besluiten naar behoren moeten worden gecontroleerd om ervoor te zorgen dat zij aan de democratische normen voldoen;

47.  is ingenomen met de inspanningen van de EU om oplossingen voor de wereldwijde toegang tot vaccins en geneesmiddelen tijdens de pandemie te intensiveren door middel van samenwerkingsinitiatieven zoals de Access to COVID-19 Tools Accelerator en Covax, maar erkent dat de EU veel meer als mondiale leider moet optreden om ervoor te zorgen dat zij een centrale rol speelt bij de preventie van, de paraatheid bij en de respons op toekomstige gezondheidsbedreigingen;

48.  benadrukt dat er meer wereldwijde diversiteit nodig is bij de productie en levering van gezondheidsproducten en bij maatregelen ter bestrijding van pandemieën om schaarste van het aanbod aan en mondiale ongelijkheid bij de toegang tot deze producten te voorkomen en te verminderen;

49.  is ingenomen met de ambitie van de EU om de soevereiniteit op gezondheidsgebied in Afrika te helpen bevorderen en de productie van vaccins in Afrika en Latijns-Amerika te ondersteunen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan deze ambities waar te maken door te zorgen voor een volledige technologieoverdracht aan lokale producenten en door te voorzien in mechanismen en financiering voor hun financiële duurzaamheid op lange termijn;

50.  stelt met bezorgdheid vast dat Covax tot doel had in 2021 2 miljard doses te kopen en te leveren, maar dat aan het eind van dat jaar minder dan 1 miljard doses waren geleverd, waarvan meer dan 40 % werd gedoneerd;

51.  stelt met bezorgdheid vast dat de Access to COVID-19 Tools Accelerator tussen 2020 en 2022 slechts 150 miljoen COVID-19-tests heeft geleverd, ofwel 3 % van de 4,8 miljard tests die nodig waren om de doelstelling van 100 tests per 100 000 personen per dag te halen;

1.Gezondheid

(a) Bouwen aan de Europese gezondheidsunie voor de preventie van, paraatheid bij en respons op grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen

(i) Preventie van, paraatheid bij en respons op grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen in de EU

52.  is van mening dat gezondheidsbevordering en de preventie van, paraatheid bij en respons op bestaande en toekomstige grensoverschrijdende bedreigingen van de volksgezondheid de fundamenten moeten vormen van de Europese gezondheidsunie, teneinde de veerkracht, de kwaliteit en de gelijke toegang tot de gezondheidszorgstelsels in de EU voor iedereen te versterken, ook voor laag- of middeninkomenslanden buiten de EU en landen in het Globale Zuiden, en beter voorbereid te zijn in geval van een nieuwe pandemie of andere grootschalige gezondheidscrises;

53.  herinnert eraan dat op nationaal en regionaal niveau voldoende investeren in openbare gezondheidszorgstelsels en -diensten, met inbegrip van het duurzaam financieren van nationaal immunisatiebeleid, en zorgen voor gelijke toegang tot die diensten, verbeteren van de integratie en coördinatie met betrekking tot gedeelde uitdagingen op het gebied van gezondheidszorg en opzetten van gezamenlijke aankoopregelingen voor vaccins en behandelingen om een eerlijke verdeling daarvan te waarborgen, een prioriteit moet zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken;

54.  merkt op dat een van de belangrijkste door de wetenschappelijke gemeenschap ondersteunde hypotheses over de oorsprong van de COVID-19-pandemie is dat het virus is ontstaan als een zoönotische overdracht; erkent dat de meest doeltreffende en kosteneffectieve manier om pandemieën van zoönotische oorsprong te voorkomen er in de eerste plaats uit bestaat om, indien mogelijk, te voorkomen dat ziekteverwekkers naar mensen, in het wild levende dieren en andere dieren worden overgedragen; beveelt derhalve aan dat de “één gezondheid”-benadering wordt uitgevoerd door middel van overheidsbeleid, wetgeving en onderzoek, waarbij meerdere sectoren worden betrokken(38);

55.  betreurt dat de meeste lidstaten de afgelopen decennia hebben bezuinigd op de uitgaven voor volksgezondheid; benadrukt dat deze bezuinigingen ertoe hebben bijgedragen dat de volksgezondheidsautoriteiten er niet in zijn geslaagd COVID-19 in een vroeg stadium op te sporen, waardoor zij er later niet toe in staat waren de pandemie met de juiste instrumenten en middelen te bestrijden, toen dat het hardst nodig was;

56.  verzoekt de lidstaten meer te investeren in eerstelijnsgezondheidszorg en in de integratie van sociale en medische aspecten, onder meer door ten volle gebruik te maken van het EU4Health-programma en tegelijkertijd de uitdagingen in verband met dit fonds aan te pakken, teneinde de capaciteit en de flexibiliteit van de openbare gezondheidsdiensten te vergroten;

57.  dringt erop aan dat de organisatie van de gezondheidszorg wordt geoptimaliseerd om een te grote druk op ziekenhuizen of hulpdiensten te voorkomen, met name in tijden van crisis;

58.  dringt er bij de lidstaten op aan een crisisbeheersingsplan voor de volksgezondheid te ontwikkelen en stelt voor gebruik te maken van financiële instrumenten, zoals de herstel- en veerkrachtfaciliteit of het Cohesiefonds, en te investeren in een preventieve aanpak ten aanzien van gezondheid, gezondheidswerkers en onderwijs;

59.  herinnert eraan hoe moeilijk het tijdens de eerste golven van de pandemie was om toegang te krijgen tot diagnostische tests, zoals polymerasekettingreactietests (PCR-tests), zodat het niet mogelijk was te bevestigen of er sprake was van besmetting, hetgeen leidde tot de gedwongen verlenging van de isolatieperiode van mensen die in contact waren geweest met personen die positief testten of symptomen vertoonden;

60.  dringt aan op het overwegen van maatregelen, zoals het gebruik van geavanceerde test- en screeningstechnologieën voor vroegtijdige diagnose, aangezien deze de relevante kennis in verschillende sectoren van de gezondheidszorgstelsels zouden vergroten;

61.  is ingenomen met de aanstaande oprichting van een Europees netwerk van referentielaboratoria om de nationale referentielaboratoria te ondersteunen, goede praktijken te bevorderen en de lidstaten aan te moedigen op vrijwillige basis op één lijn te komen wat betreft diagnostiek, testmethoden en het bewaken, melden en rapporteren van ziekte;

62.  dringt er bij de Commissie en de Raad op aan aanbevelingen te doen voor nationale screeningsregelingen en programma’s die voor alle patiënten toegankelijk zijn;

63.  benadrukt dat eerstelijnszorgverleners meer middelen moeten krijgen en verzoekt de lidstaten programma’s voor een leven lang leren uit te voeren, zoals vereist door de desbetreffende EU-wetgeving, om ervoor te zorgen dat hun vaardigheden relevant blijven en zij in staat zijn doeltreffend te reageren op volksgezondheidscrises; roept de EU en haar lidstaten op om de eerstelijnszorg adequaat te financieren en voor iedereen toegankelijk te maken;

64.  is ingenomen met het feit dat de Commissie, in samenwerking met deskundigen uit de lidstaten, in een vroeg stadium wetenschappelijke adviesbronnen heeft opgezet, zoals het wetenschappelijk adviesplatform voor COVID-19, die hebben bijgedragen tot een gecoördineerde beleidsvorming; benadrukt het belang van multidisciplinair wetenschappelijk advies voor goede beleidsvorming;

65.  herinnert eraan dat in Verordening (EU) 2022/2371 inzake ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen is bepaald dat de lidstaten aan de Commissie de recentste stand van zaken moeten meedelen met betrekking tot hun preventie-, paraatheids- en responsplanning en de uitvoering op nationaal niveau; verzoekt de lidstaten met spoed stresstests op hun gezondheidszorgstelsels uit te voeren om zwakke punten in kaart te brengen en na te gaan of zij voorbereid zijn op een mogelijke heropflakkering van COVID-19 en op eventuele andere gezondheidscrises in de toekomst;

66.  benadrukt dat de lidstaten en de EU-instellingen in crisissituaties en daarbuiten op gecoördineerde en multidisciplinaire wijze wetenschappelijke deskundigheid moeten mobiliseren via gevestigde of wettelijk voorziene kanalen en structuren, afhankelijk van de aard van de vastgestelde bedreiging of de voor te bereiden maatregel, en dat de bijbehorende beoordeling door deskundigen moet worden ontwikkeld volgens een volledig transparant proces en gebaseerd moet zijn op de beginselen van uitmuntendheid, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en transparantie;

67.  benadrukt dat deskundigen die in dit verband worden geraadpleegd geen financiële of andere belangen mogen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, en dat zij een verklaring moeten afleggen over hun financiële en andere belangen, en deze in overeenstemming met de procedures waarin op het niveau van de lidstaten of de EU is voorzien jaarlijks en telkens wanneer dat nodig is, moeten actualiseren; is van mening dat deskundigen tevens alle feiten bekend moeten maken waarvan zij kennis hebben gekregen tijdens hun betrokkenheid bij die procedures en waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat deze een belangenconflict vormen of daartoe aanleiding geven;

68.  verzoekt de Commissie een vooronderzoek uit te voeren naar het aantrekken van overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling op gezondheidsgebied in de EU, teneinde voor betere toegang tot betaalbar medisch materiaal te zorgen en een dynamisch en goed gefinancierd ecosysteem voor onderzoek tot stand te brengen;

(ii) De rol van de verordening inzake ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Autoriteit voor paraatheid en respons inzake noodsituaties op gezondheidsgebied (HERA)

69.  erkent de goedkeuring van Verordening (EU) 2022/2371 inzake ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen, Verordening (EU) 2022/123 betreffende een grotere rol van het Europees Geneesmiddelenbureau, Verordening (EU) 2022/2370 ter versterking van het mandaat van het ECDC(39), en de oprichting van HERA als voorbeelden van belangrijke EU-instrumenten die de EU in staat zullen stellen veerkrachtiger en doeltreffender te worden naarmate we toewerken naar een duurzamere en op één gezondheid gerichte benadering met betrekking tot de preventie van, de voorbereiding op en het beheer van eventuele noodsituaties op gezondheidsgebied in de toekomst;

70.  dringt aan op meer coördinatie tussen EMA, HERA, ECDC en de nationale bevoegde autoriteiten, in samenwerking met de sector, om de opschaling van de productie tijdens noodsituaties op gezondheidsgebied mogelijk te maken;

71.  moedigt ertoe aan de balans op te maken van de coördinatie tussen de lidstaten en de relevante instanties of organen van de Unie, onderzoeksinfrastructuren en de WHO, in overeenstemming met de internationale gezondheidsvoorschriften; dringt erop aan dat de EU beter in staat wordt gesteld om op dit gebied homogene strategieën te ontwikkelen en te coördineren door ten volle gebruik te maken van de huidige bevoegdheden waarin de Verdragen voorzien, en om mogelijke hervormingen in het belang van de burgers te onderzoeken;

72.  erkent de oprichting van HERA als een hoognodig orgaan om de paraatheid van de EU bij gezondheidscrises te verbeteren door de beschikbaarheid van en gelijke toegang tot medische tegenmaatregelen te waarborgen en door bij te dragen aan het voorkomen van, voorbereiden op, opsporen van en snel reageren op gezondheidscrises; benadrukt niettemin dat HERA, om haar mandaat te kunnen vervullen en haar doelstellingen te verwezenlijken, een onafhankelijk EU-agentschap moet worden met voldoende financiering; is van mening dat als HERA wordt opgewaardeerd tot een zelfstandig agentschap, dit de mate van transparantie en democratische controle ten goede zou komen;

73.  is van mening dat HERA zou kunnen bijdragen aan het anticiperen op, stimuleren van en meewerken aan de ontwikkeling van een snelle, gelijke en duurzame toegang tot medisch materiaal tijdens en na een crisis; benadrukt dat grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen een internationale respons vereisen en dat HERA, samen met andere directoraten van de Commissie, om die reden moet worden uitgerust met de benodigde juridische en financiële instrumenten om volledige technologieoverdracht te waarborgen, ook aan producenten in laag- en middeninkomenslanden;

74.  betreurt ten zeerste dat voor de oprichting van HERA artikel 122 VWEU is gebruikt, en dat het Parlement buiten het instellen van dit belangrijke onderdeel van de Europese gezondheidsunie is gehouden;

75.  wijst erop dat het Parlement controlebevoegdheden moet hebben over en de mogelijkheid om toezicht te houden op HERA, om aldus bij te dragen​aan verantwoordingsplicht en transparantie; wijst er nogmaals op stelt voor dat het noodzakelijk is het Parlement als waarnemer uit te nodigen wordt uitgenodigd in de Raad voor gezondheidscrises die krachtens Verordening (EU) 2022/2372 van de Raad zal worden opgericht;

76.  herinnert eraan dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2024 een evaluatie moet uitvoeren om de uitvoering van Verordening (EU) 2022/2371 inzake ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen door HERA te beoordelen, alsook een beoordeling van de noodzaak om HERA op te richten als een afzonderlijke entiteit;

77.  ziet uit naar de opstelling van een memorandum van overeenstemming tussen het directoraat-generaal Gezondheid en Voedselveiligheid, HERA en andere instanties en organen van de Unie, en naar hun evaluatie of beoordeling, zodra HERA een volwaardig agentschap wordt;

78.  wijst erop hoe belangrijk het is om extra productiecapaciteit voor vaccins en geneesmiddelen beschikbaar te houden in Europa en is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor het EU FAB-project, een netwerk van permanent beschikbare productiecapaciteit voor de productie van vaccins en geneesmiddelen dat bij toekomstige gezondheidscrises en tekorten aan essentiële geneesmiddelen kan worden geactiveerd, als antwoord op de noodzaak voor de EU om haar industriële upstream- en downstreamproductieactiviteiten met betrekking tot de gediversifieerde productie van vaccins en vaccintechnologie voor API’s, geneesmiddelen, vaccins, medisch materiaal en andere therapeutische oplossingen in alle stadia van het proces te versterken;

79.  wijst erop dat het Parlement in zijn resolutie over het tekort aan geneesmiddelen(40) de Commissie en de lidstaten heeft verzocht de mogelijkheid te onderzoeken om een of meer Europese farmaceutische instellingen zonder winstoogmerk op te richten die, wanneer er geen bestaande industriële productie is, in het algemeen belang zouden werken door geneesmiddelen te produceren, zodat de voorzieningszekerheid kan worden gewaarborgd en eventuele tekorten aan medicijnen in geval van een noodsituatie kunnen worden voorkomen;

80.  verzoekt de Commissie om, in samenwerking met het Parlement, een centrale rol te spelen in de samenwerking tussen alle relevante actoren bij het vaststellen van medische behoeften en bij het bepalen van onderzoeksprioriteiten; is van mening dat deze partnerschappen van groot belang zijn om sneller te kunnen reageren op pandemieën en gezondheidsbedreigingen, terwijl een veilige capaciteit wordt behouden; benadrukt dat partnerschappen met de particuliere sector moeten worden gestuurd en afgestemd op het algemeen belang en dat het rendement van overheidssteun voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) moet worden gewaarborgd;

81.  stelt vast dat de ongekende, dringende vraag naar geneesmiddelen en medische tegenmaatregelen tijdens de COVID-19-pandemie de middelen van het EMA en de nationale bevoegde autoriteiten op de proef heeft gesteld en ad-hocmaatregelen noodzakelijk heeft gemaakt;

82.  erkent de cruciale rol van het EMA bij de uitvoering van maatregelen om flexibele en snelle regelgevingsprocessen mogelijk te maken en tegelijkertijd de veiligheid en doeltreffendheid van vaccins en medisch materiaal te waarborgen, alsmede zijn werkzaamheden op het gebied van geneesmiddelenbewaking, snelle verstrekking van wetenschappelijk advies, doorlopende evaluatie en voorwaardelijke vergunningen voor het in de handel brengen; benadrukt het potentieel en de toegevoegde waarde van deze aanpak tijdens de pandemie, met inbegrip van de doorlopende evaluatie;

83.  verzoekt de Commissie en de lidstaten na te gaan of een soortgelijke aanpak ook kan worden toegepast in andere situaties dan pandemieën en ten behoeve van een grotere harmonisatie van de regelgevingsprocedures, met inbegrip van snellere goedkeuringstermijnen en lagere kosten, waarbij de patiëntveiligheid wordt gewaarborgd; benadrukt dat dit medisch materiaal uiteindelijk een volwaardige vergunning voor het in de handel brengen moeten verkrijgen om waarborgen inzake veiligheid en doeltreffendheid te handhaven;

84.  beveelt aan de besluiten van het EMA inzake de goedkeuring van vaccins en medisch materiaal in geval van een crisis rechtstreeks toepasselijk te maken in de lidstaten;

85.  is van mening dat een goed personeelsbestand voor alle regelgevende agentschappen een eerste vereiste is om snelheid en flexibiliteit mogelijk te maken en verzoekt de Commissie en de lidstaten meer te investeren in de middelen van het EMA en de nationale geneesmiddelenbureaus, teneinde hun capaciteit te vergroten;

86.  beveelt aan dat HERA in het kader van haar activiteiten krachtige mechanismen voor de betrokkenheid van belanghebbenden invoert, vergelijkbaar met die welke door het EMA zijn vastgesteld, om ervoor te zorgen dat toekomstige noodplannen voor pandemieën goed worden onderzocht en dat onvoorziene gevolgen voor andere aandoeningen waar mogelijk worden voorkomen;

87.  roept op tot meer Europese coördinatie voor tijdige epidemiologische prognose en surveillance onder leiding van het ECDC, in samenwerking met EMA, HERA en de lidstaten, en tot het uitvoeren van studies naar het gebruik van bestaande geneesmiddelen voor nieuwe ziekten, waardoor de algehele paraatheid van de EU wordt verbeterd;

88.  neemt er met waardering kennis van dat de taskforce voor noodsituaties van het EMA in het kader van zijn nieuwe mandaat de activiteiten van zijn taskforce COVID-19-pandemie heeft overgenomen en een permanent orgaan van het EMA is geworden, waardoor de interactie met de Commissie, de ontwikkelaars van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen en academici, alsook de coördinatie met andere EU-agentschappen, zijn verbeterd;

89.  merkt op dat de Commissie, na ontvangst van de aanbeveling van het EMA en na overleg met de EU-lidstaten, een voorwaardelijke marktvergunning heeft verleend voor vaccins voor COVID-19 op basis van het feit dat de voordelen van de vaccins veel groter waren dan de potentiële risico’s ervan, en met verplichte, strikte waarborgen en controles na de goedkeuring; herinnert eraan dat de snelle beschikbaarheid van vaccins op de markt, aangevuld met het gebruik van voorwaardelijke vergunningen voor het in de handel brengen, heeft bijgedragen tot een opmerkelijke daling van het aantal sterfgevallen en ziekenhuisopnamen in de EU, alsook tot een algemene bescherming tegen de ernstigste gevolgen van COVID-19;

90.  benadrukt dat voorwaardelijke marktvergunningen een geschikt instrument zijn om in een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid, zoals de COVID-19-pandemie, sneller een vergunning voor een vaccin te verlenen; herinnert eraan dat de voorwaardelijke vergunning in de tijd beperkt moet zijn en dat ondernemingen een reguliere vergunning moeten aanvragen;

91.  verzoekt de Commissie, EMA en de bevoegde autoriteiten om te profiteren van alle pragmatische inspanningen die zijn geleverd tijdens de COVID-19-crisis, met name op het gebied van flexibiliteit in de regelgeving, waardoor tekorten aan geneesmiddelen beter kunnen worden aangepakt, onder meer in noodsituaties; steunt het gebruik, waar nodig, van deze procedure voor het in de handel brengen van geneesmiddelen van groot therapeutisch belang in tijden van crisis en daarna;

92.  merkt op dat de lidstaten en de EU-instellingen de ernst van de opkomende COVID-19-pandemie niet tijdig hebben opgemerkt en dat de vertraging in de communicatie en de trage reactie ertoe hebben geleid dat de verspreiding van de ziekte zich tot een pandemie heeft ontwikkeld;

93.  is van mening dat dit onder andere een gevolg is geweest van het gebrek aan gegevensuitwisseling door de Chinese autoriteiten, een gebrek aan tijdige gegevensuitwisseling door de lidstaten en een gebrek aan adequate financiering en middelen voor surveillance op de volksgezondheid, paraatheid bij een pandemie en epidemiologie;

94.  dringt, om overlappende bevoegdheden te voorkomen, aan op meer duidelijkheid over de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen het ECDC en HERA met betrekking tot surveillance bij een pandemie;

95.  steunt het uitgebreide mandaat van het ECDC, omdat dit voorziet in meer middelen en aanvullende bevoegdheidsgebieden om betere monitoring van ziekten in de EU mogelijk te maken, de Europese preventie, paraatheid en respons te verbeteren en het effect van overdraagbare ziekten op ernstige niet-overdraagbare ziekten te monitoren;

(iii) EU-strategieën inzake vaccins en geneesmiddelen

96.  bevestigt nogmaals dat de vaccinatiestrategie van de EU een succes is geweest en dat het voorkomen van ernstige ziekte, sterfte en morbiditeit het belangrijkste doel en resultaat van de huidige generatie SARS-CoV-2-vaccins is; erkent dat de door het EMA toegelaten vaccins in dit opzicht doeltreffend zijn, zoals het COVID-19-vaccinatieproces heeft aangetoond; benadrukt dat tijdige vaccinaties ongeveer 250 000 levens hebben gered(41) en gevallen van long covid in de EU hebben voorkomen;

97.  herinnert aan het belang van gezondheidswijsheid en gezondheidseducatie bij het voorkomen van, het zich voorbereiden op en het reageren op gezondheidsbedreigingen en dat dit bijdraagt tot een beter begrip bij de bevolking van de tegenmaatregelen voor en de risicobeoordeling van verschillende bedreigingen; benadrukt dat gezondheidsvoorlichtingscampagnes op basis van de meest recente wetenschappelijke kennis het gedrag van de bevolking in dit opzicht zouden kunnen helpen verbeteren en rekening zouden moeten houden met mensen die uitsluiting ondervinden en met de behoeften van mensen met leerstoornissen; benadrukt dat bij alle inspanningen ter verbetering van gezondheidswijsheid, met inbegrip van digitale geletterdheid, rekening moet worden gehouden met mensen die uitsluiting ondervinden en met de behoeften van mensen met leerstoornissen; beklemtoont dat rekening moet worden gehouden met ongelijkheden op het gebied van kennis van, toegang tot en gebruik van IT-technologieën, alsook met regionale, nationale, sociale en economische verschillen;

98.  is van mening dat onderzoekers met ongekende snelheid een doeltreffende vaccinbescherming hebben ontwikkeld, en dat de EU leiderschap heeft getoond in de wereldwijde reactie op de COVID-19-pandemie;

99.  benadrukt dat de ontwikkeling en toepassing van een gevarieerd aanbod aan COVID-19-vaccins, bestaande uit meerdere platforms om verschillende virusvarianten aan te pakken en betere resultaten voor patiënten te bereiken, een doorbraak in de bestrijding van de pandemie vormde, die de beste keuze voor elke patiënt mogelijk maakte en het vertrouwen van het publiek in vaccinatie vergrootte, en de belangrijke rol van door overheidssubsidies gestimuleerd onderzoek naar en ontwikkeling van vaccins onderstreepte;

100.  benadrukt dat de snelle respons het resultaat was van tientallen jaren overheidsinvesteringen in en bevindingen uit onderzoek naar infectieziekten, zoals hiv en tuberculose, en van de capaciteit om de productie op te voeren; beveelt aan om in de toekomst aan overheidsfinanciering betere voorwaarden te verbinden met betrekking tot transparantienormen inzake het gebruik van overheidsmiddelen, de overdracht van knowhow en betaalbaarheid;

101.  wijst erop dat de herziening van de geneesmiddelenwetgeving van de EU ervoor moet zorgen dat Europa een aantrekkelijke bestemming blijft voor investeringen in onderzoek en innovatie en een ondernemingsklimaat tot stand moet brengen waarin de farmaceutische industrie werkt in het belang van patiënten en burgers; spreekt nogmaals zijn overtuiging uit dat deze efficiëntie al verbeterd had kunnen zijn als de Unie minder afhankelijk zou zijn van bepaalde essentiële geneesmiddelen en medisch materiaal;

102.  erkent de fundamentele rol van testen om de verspreiding van het virus tegen te gaan; wijst er nogmaals op dat het aanleggen van voorraden van testmateriaal en reagentia een noodzaak is; vindt het belangrijk om te investeren in innovatieve technieken om SARS-CoV2 en andere virussen op te sporen;

103.  is ingenomen met de EU-strategie voor COVID-19-geneesmiddelen; benadrukt dat geneesmiddelen een aanvulling vormen op vaccins en met name gunstig zijn voor de bescherming van mensen met immunodeficiëntie en andere groepen met een lagere vaccinefficiëntie;

104.  wijst op het belang van voortdurende monitoring en beoordeling van COVID-19-vaccins door EMA en de lidstaten, met inbegrip van het opsporen van mogelijke bijwerkingen; moedigt ertoe aan eenvoudige manieren om bijwerkingen te melden te creëren en informatie over monitoringresultaten regelmatig te publiceren;

105.  benadrukt dat Europa toekomstige pandemieën alleen het hoofd kan bieden als de Europese familie solidair en verantwoordelijk is en haar capaciteiten ten volle benut om beter te coördineren en de EU-regeringen en hun burgers de nodige meerwaarde te bieden, door middel van een betere samenwerking met de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee die vaak worden blootgesteld aan specifieke ziekten en zoönosen, en die over kennis beschikken die het onderzoek op dit terrein verder kan helpen;

106.  wijst op de noodzaak van een uitgebreid overzicht van de ontwikkeling van COVID-19 in verschillende delen van de wereld, zoals de ultraperifere gebieden, om de verschillen als gevolg van tropische klimaten beter in kaart te brengen en aan te pakken; erkent dat het belangrijk is om rekening te houden met de ervaringen en kennis van de ultraperifere gebieden op het gebied van infectieziekten en zoönose; benadrukt de behoefte aan een netwerk van deskundigen in de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee voor betere anticipatie en medische kennis in alle omgevingen;

107.  wijst erop dat de ultraperifere gebieden economisch meer getroffen zijn door opeenvolgende beperkingen, met name vanwege hun geografische afgelegenheid en hun grote afhankelijkheid van de levering van basisbehoeften; voegt toe dat de sluiting van havens en de beperkingen op vracht bijzonder negatieve gevolgen hebben gehad voor al deze gebiedsdelen en hebben geleid tot een aanzienlijke stijging van de kosten voor het levensonderhoud; beveelt aan om in de toekomst een minimumdienst in te voeren om de aanvoer van grondstoffen en essentiële verbruiksgoederen naar deze grondgebieden te waarborgen, in overeenstemming met artikel 349 VWEU;

108.  benadrukt de noodzaak van betere samenwerking met deskundigen uit de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee op het gebied van het beheren en behandelen van tropische ziekten, zoals dengue, chikungunya of zika, die bovenop COVID-19 ook nog collaterale schade veroorzaken;

109.  merkt op dat de vaccinatiestrategie, niet alleen voor COVID-19, een nationale bevoegdheid blijft en dringt aan op een sterkere coördinerende rol voor de EU om het tijdschema, het toepassingsgebied en de resultaten van de vaccinatie in alle lidstaten te harmoniseren; erkent vaccinatie als een belangrijke pijler van veerkrachtige gezondheidszorgstelsels, maatschappelijk welzijn en een gezonde economie;

110.  benadrukt het belang van de aanpak van overdraagbare ziekten als grensoverschrijdende bedreiging voor de volksgezondheid, waarbij gemeenschappelijke doelstellingen en minimumnormen voor vaccinatiecampagnes nodig zijn teneinde de grote verschillen in vaccinatiegraad tussen en binnen de lidstaten weg te werken en de aarzelende houding ten aanzien van vaccinatie te verminderen;

111.  neemt met bezorgdheid kennis van de overdracht van financiële risico’s in verband met de aansprakelijkheid voor ernstige bijwerkingen van COVID-19-vaccins aan de lidstaten en van het risico dat dit een gangbare praktijk wordt; benadrukt dat voor pandemieën en door de overheid aangekochte vaccins de standaardregels voor de aansprakelijkheid voor geneesmiddelen moeten worden gehandhaafd; dringt er bij de Commissie en HERA op aan ervoor te zorgen dat de productaansprakelijkheid bij fabrikanten blijft;

112.  verzoekt de Commissie zo nodig gemeenschappelijke Europese vaccinatieschema’s voor overdraagbare infecties te overwegen; beveelt duurzame financiering aan voor nationaal immunisatiebeleid om een rechtvaardige toegang tot vaccinatiediensten te waarborgen; erkent dat er beleidsmaatregelen moeten worden ontwikkeld om bevolkingsgroepen met immunodeficiëntie te beschermen;

113.  erkent dat de daling van het vertrouwen in vaccins in veel Europese landen een zorgwekkende trend is; verzoekt de Commissie en de lidstaten van de EU de twijfels over vaccins weg te nemen en misinformatie aan te pakken door de voorlichting en educatie van het publiek te bevorderen door middel van een duidelijk en transparant communicatieplan waarbij gebruik wordt gemaakt van digitale technologieën;

114.  betreurt dat de Unie de uitvoering van de vaccinatiecampagne niet vergezeld heeft doen gaan van een krachtige bewustmakingscampagne over de voordelen van vaccinatie; roept de Unie op om misinformatie en buitenlandse inmenging in de vaccinatiestrategie van de EU doeltreffender te bestrijden;

115.  benadrukt dat de COVID-19-vaccins miljoenen doden(42) en ernstige klinische ziekte hebben voorkomen; verzoekt de Unie en haar lidstaten transparant over bijwerkingen te communiceren; is van mening dat volledige transparantie, billijkheid en solidariteit zal leiden tot vertrouwen in vaccinatie;

(iv) Veerkracht, toegankelijkheid en duurzaamheid van de nationale gezondheidszorgstelsels

116.  merkt op dat de gezondheidszorgstelsels en -diensten van veel lidstaten aan het begin van de pandemie niet voorbereid waren op de omvang van een dergelijke crisis; wijst erop dat bezuinigingen op de openbare gezondheidszorgstelsels, met name op apparatuur, personeel en faciliteiten, tot de belangrijkste oorzaken behoorden van het feit dat de lidstaten onvoldoende waren voorbereid op de COVID-19-pandemie; benadrukt dat de veerkracht en duurzaamheid van nationale gezondheidszorgstelsels moeten worden bevorderd door te investeren in de volksgezondheid;

117.  benadrukt dat de lidstaten, hoewel de gevolgen van de pandemie in elke lidstaat anders waren, op gemeenschappelijke belemmeringen stuitten, onder meer op het gebied van nationale coördinatie, samenwerking met deskundigen, financiering van onderzoek, uitwisseling van gegevens en samenwerking en solidariteit binnen de lidstaten; benadrukt bovendien dat gemeenschappelijke uitdagingen te maken hadden met een plotselinge toename van de vraag naar gezondheidszorg, tekorten aan bedden op intensivecareafdelingen, personeelstekorten, een gebrek aan paraatheidsplannen, onduidelijke governancestructuren, onvoldoende strategische voorraden van persoonlijke beschermingsmiddelen, ontoereikende plannen voor de preventie en controle van infecties in zorginstellingen, algemene onrust bij het bieden van de juiste gezondheidszorg aan burgers en problemen bij het effectief communiceren met het publiek; benadrukt dat het opstellen en actualiseren van surveillance-, monitoring- en paraatheidsplannen en het vaststellen van duidelijke governancestructuren voor noodsituaties op zowel EU- als nationaal niveau prioriteit moeten krijgen; benadrukt de behoefte aan veerkrachtige ziekenhuizen en centra voor gezondheidszorg die snel en efficiënt kunnen worden omgebouwd tot voorzieningen om te helpen tijdens epidemische noodsituaties en daarbij verstoringen van de reguliere gezondheidszorg te voorkomen; benadrukt de rol die het groeiende tekort aan gezondheidswerkers, met inbegrip van de braindrain, in deze context speelt en beklemtoont dat deze trend het vermogen van bepaalde lidstaten om adequate openbare gezondheidszorg te verlenen, ondermijnt; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan concrete maatregelen te nemen om deze crisis op korte, middellange en lange termijn aan te pakken;

118.  is ingenomen met de solidariteitsacties van particuliere ondernemingen om het gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen, medische apparatuur en alcohol voor hygiëneproducten aan te vullen en de productie ervan te versnellen; benadrukt dat het van belang is een prioriteitenlijst op te stellen van essentiële apparatuur en benodigdheden die moeten worden opgeslagen, adequate patiëntenzorg te waarborgen en de infectierisico’s voor zorgpersoneel te minimaliseren;

119.  benadrukt de waardevolle rol van openbare apotheken en erkent de buitengewone werkzaamheden en inspanningen van apothekers tijdens de eerste maanden van de pandemie, die toen in de frontlinie hebben gestaan om steun te verlenen aan burgers, in zeer moeilijke omstandigheden en vaak zonder dat zij over beschermingsmiddelen beschikten; dringt aan op meer erkenning van apotheken in plattelandsgebieden als essentiële diensten, aangezien zij deze gebieden in staat stellen hun bevolking vast te houden en zij de beschikbaarheid van geneesmiddelen waarborgen; stelt voor dat apothekers een actievere rol zouden kunnen spelen bij de epidemiologische controle om bij te dragen aan het monitoren van de opkomst van overdraagbare ziekten en niet-overdraagbare ziekten; dringt er bij de Commissie op aan de apothekerssector te betrekken bij de volksgezondheidsinitiatieven van de EU, en bij de lidstaten deze sector op te nemen in hun gezondheids-, zorg- en onderzoeksprogramma’s, aangezien deze sector een essentiële rol heeft gespeeld bij de aanpak van de pandemie door patiënten te testen, te vaccineren en advies te geven bij het eerste contact;

(v) Doeltreffendheid van het verzamelen en delen van gegevens, van de ontwikkeling van digitale gezondheidszorg en de digitalisering van gezondheidszorgstelsels (met inbegrip van de transparantie van klinische gegevens), en van de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens

120.  stelt vast dat de surveillancediensten niet geschikt waren voor hun doel en dat er speciale systemen moeten worden opgezet voor de nieuwe SARS-CoV-2-pathogenen; is in dit verband ingenomen met het uitgebreide mandaat van het ECDC, dat de monitoring van ziekten in de EU moet verbeteren;

121.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens, aangezien de EU tijdens de pandemie niet beschikte over een doeltreffend mechanisme voor het verzamelen en uitwisselen van gegevens en voor epidemiologische verslaglegging; merkt op dat SARS-CoV-2 een belangrijke bedreiging voor de volksgezondheid blijft vormen en benadrukt de noodzaak van voortdurende surveillance en het verzamelen en uitwisselen van gegevens, onder meer door het opzetten van waarschuwingssystemen voor komende pandemieën in de EU-lidstaten;

122.  is van mening dat de EU behoefte heeft aan verdere vereenvoudiging van de regelgeving waar dit passend is, aan de coördinatie en versnelling van klinische proeven op EU-niveau en aan de digitalisering van de gezondheidszorgstelsels, met volledige inachtneming van de veiligheids- en doeltreffendheidsclausules en in overeenstemming met het algemeen belang en het rendement;

123.  benadrukt dat de digitalisering van de gezondheidszorgstelsels in de hele EU dringend moet worden versneld en dat ervoor moet worden gezorgd dat alle relevante belanghebbenden, met name patiënten en gezondheidswerkers, bij het proces worden betrokken; erkent dat deze digitale transformatie ook in de klinische praktijk moet worden weerspiegeld en een bottom-up-uitvoeringsmodel moet omvatten waarbij gezondheidswerkers in de hele EU worden betrokken;

124.  benadrukt het belang van statistische gegevens in medisch onderzoek, met bijzondere nadruk op de noodzaak van uitsplitsing naar geslacht en gender, van interoperabele informatiesystemen, en van de naleving van het Europese kader voor gegevensbescherming; onderkent het potentieel van het delen van gegevens van klinische proeven om de volksgezondheid en gezondheidszorgstelsels te transformeren, waarbij de privacy wordt gewaarborgd en de rechten van burgers en gezondheidswerkers worden beschermd; benadrukt in dit verband het belang van interoperabele informatiesystemen; benadrukt de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens als een belangrijk initiatief op dit gebied;

125.  roept op tot samenwerking bij het opbouwen van infrastructuur voor gespreid uitgevoerde klinische proeven en tot betere coördinatie op EU-niveau, met inbegrip van het rapporteren van resultaten en het beschikbaar stellen van gegevens aan collega-onderzoekers, in overeenstemming met de EU-wetgeving; herinnert aan resolutie 72.8 van de Wereldgezondheidsvergadering(43), waarin wordt opgeroepen tot een betere verspreiding van en toegang tot de kosten van klinische proeven; benadrukt bovendien de belangrijke rol van vergelijkende klinische proeven bij het optimaliseren van gezondheidsresultaten door het vergelijken van goedgekeurde interventies; verzoekt de Commissie en EMA dan ook op om in beide opzichten stappen te ondernemen;

126.  steunt het voornemen van de Commissie om in het kader van de herziening van de geneesmiddelenwetgeving de elektronische productinformatie (ePI) verder te ontwikkelen en waar nodig gedigitaliseerde en efficiënte regelgevingsprocessen te bevorderen als een van de instrumenten om eventuele geneesmiddelentekorten te beperken, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat voor alle producten altijd een papieren bijsluiter beschikbaar is; dringt er bij de Commissie op aan samen te werken met het EMA en het EU-regelgevingsnetwerk, met inbegrip van de industrie en alle relevante belanghebbenden, om het gebruik van ePI voor alle geneesmiddelen in de EU te ontwikkelen en toe te passen in alle talen van de lidstaten waar de geneesmiddelen in de handel worden gebracht;

127.  wijst erop dat de nationale gezondheidszorgstelsels moeten worden voorbereid op het mogelijke gebruik van artificiële intelligentie (AI) en van informatietechnologie op dit gebied; steunt, indien nodig, de aanpassing van bestaande EU-regelgevingskaders, met inbegrip van zachte wetgeving, teneinde de nationale gezondheidszorgstelsels en de wetenschappelijke wereld in staat te stellen te profiteren van ondersteuning door AI op het gebied van klinische praktijk, behandeling, biomedisch onderzoek, volksgezondheid en gezondheidsadministratie, waarbij de veiligheid en adequate behandeling van patiënten die AI-ondersteunde gezondheidszorg ontvangen, worden gewaarborgd en ervoor wordt gezorgd dat het EU-kader voor gegevensbescherming, de grondrechten van patiënten en de non-discriminatiewetgeving worden geëerbiedigd;

128.  merkt op dat instellingen en diensten voor gezondheidszorg tijdens de COVID-19-pandemie werden geconfronteerd met een verhoogde cyberdreiging; verzoekt de lidstaten en de EU-instellingen en -instanties maatregelen ter verbetering van digitale netwerken in te voeren, teneinde gezondheidsinstellingen en patiënten te beschermen tegen cyberaanvallen en ervoor te zorgen dat gezondheidsgegevens worden beschermd en instellingen te allen tijde normaal kunnen functioneren, met name tijdens noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid, met inachtneming van het EU-kader voor gegevensbescherming;

129.  bevestigt opnieuw dat de veiligheid van kritieke infrastructuur, zoals elektriciteitsnetten en financiële systemen, moet worden verbeterd, dat de werking ervan moet worden gewaarborgd en dat deze moet worden beschermd tegen noodsituaties, zoals cyberaanvallen; wijst op het belang van maatregelen om het bewustzijn op het gebied van cyberbeveiligingsrisico’s te vergroten en van het geven van opleiding aan individuen en organisaties over de wijze waarop zij zich kunnen beschermen, aangezien deze cyberaanvallen ook gevolgen kunnen hebben voor patiënten, ziekenhuizen en gezondheidszorgdiensten en -stelsels;

(vi) Versterking van de medewerkers in de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening in de EU om voorbereid te zijn op de volgende crisis

130.  maakt zich zorgen over het feit dat investeringen in de openbare gezondheidszorg niet in alle lidstaten prioriteit hebben gekregen, hetgeen leidt tot personeelstekorten, tot algemene negatieve gevolgen op dit gebied en bijgevolg tot een geringe veerkracht van de openbare gezondheidszorgstelsels en -diensten bij eventuele nieuwe noodsituaties en de demografische transitie;

131.  roept de EU op een sterkere rol te spelen bij het begeleiden, coördineren en sturen van de verbetering van de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten; merkt op dat het gebruik van nieuwe medische technologieën door zorgpersoneel de efficiëntie kan verhogen; vestigt de aandacht op het tekort aan medisch personeel en dringt aan op investeringen in de gezondheidszorg, met inbegrip van personeel, om een einde te maken aan het systematische gebruik van kortlopende contracten, om de vaardigheden van gezondheidswerkers te verbeteren en om lidstaten te ondersteunen bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, met name in plattelands- en afgelegen gebieden en minder ontwikkelde regio’s; verzoekt de lidstaten daartoe ten volle gebruik te maken van het bestaande wetgevingskader en de bestaande financiële middelen van de EU teneinde de mobiliteit van gezondheidswerkers in de hele EU te bevorderen, zowel tijdens hun opleiding als tijdens hun loopbaan, onder meer via Erasmus+;

132.  moedigt investeringen in gezondheids- en zorgpersoneel aan door de toegang tot onderwijs en opleiding te vereenvoudigen, de lidstaten te ondersteunen bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden van gezondheidswerkers en de genderbalans in dit soort werk te bevorderen, teneinde de volgende generatie gezondheidswerkers en maatschappelijk werkers aan te trekken en het tekort aan medisch en zorgpersoneel alsmede de braindrain binnen de Unie aan te pakken;

133.  roept op tot voldoende investeringen in de verbetering van het aantal gezondheidswerkers en hun vaardigheden, in de hoeveelheid medische apparatuur en in het aantal ziekenhuizen, alsmede in innovatieve gezondheidstechnologieën die aan een dergelijke verbetering kunnen bijdragen; wijst op de noodzaak om verplichte modules op het gebied van crisismanagement op Europees niveau op te nemen in de opleidingsprogramma’s van beroepsbeoefenaars;

134.  is van mening dat de lidstaten als onderdeel van het Europees Semester verslag moeten uitbrengen over de investeringen die zij hebben gedaan in hun gezondheidswerkers en openbare gezondheidszorgstelsels in het kader van projecten die verband houden met het gezondheidsbeleid van de EU en door de EU worden gefinancierd; is voorts van mening dat de lidstaten regelmatig verslag moeten uitbrengen over de effecten van hun investeringen op de beschikbaarheid en toegankelijkheid van gezondheids- en zorgdiensten voor iedereen, alsmede op de mobiliteit van gezondheidswerkers, om beter strategieën te kunnen ontwikkelen voor het behoud van gezondheidswerkers in Europa;

135.  verzoekt om een studie op EU-niveau over het loon, de omstandigheden en de factoren die leiden tot een onevenwichtige genderbalans onder gezondheidswerkers in heel Europa die kan dienen als onderbouwing voor aanbevelingen op dit gebied;

136.  benadrukt het belang van het op EU-niveau monitoren en volgen van de beschikbaarheid van gezondheidswerkers in heel Europa en beveelt aan de mogelijkheden te verkennen om grensoverschrijdende herverdeling van personeel in specifiek relevante situaties (zoals grensgebieden) te vereenvoudigen en beter te organiseren, bijvoorbeeld door gebruik te maken van instrumenten voor wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties; benadrukt de cruciale rol van artsen, verpleegkundigen en andere gezondheidswerkers bij het bieden van behandeling en roept op tot bredere erkenning van hun ervaring en kennis;

137.  wijst erop dat veel medisch en maatschappelijk personeel heeft geleden aan COVID-19- en long covid-aandoeningen en dat zij als gevolg daarvan zijn geconfronteerd met moeilijkheden om weer volledig aan het werk te gaan; onderkent de druk op en de last voor medisch personeel tijdens de pandemie en de noodzaak om hun de nodige psychologische en professionele bijstand te verlenen; dringt erop aan dat de lidstaten krachtige en gecoördineerde maatregelen nemen om de veiligheid en gezondheid (zowel fysiek als mentaal) op het werk te beschermen, in het bijzonder tijdens en na een gezondheidscrisis; onderkent de psychosociale effecten van de COVID-19-pandemie op gezondheidswerkers;

138.  wijst op de verslechterende situatie met betrekking tot de beschikbaarheid van medisch personeel voor sommige lidstaten, met name lidstaten met een lager bbp die dus minder aantrekkelijk zijn; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan concrete maatregelen te nemen om deze crisis aan te pakken;

139.  herhaalt dat de EU een grotere rol moet spelen bij het sturen en oriënteren van de verbetering van de volksgezondheid, aangezien alle lidstaten volksgezondheid en sociale zorg moeten beschouwen als een prioriteit bij overheidsinvesteringen en niet als een kostenpost die tot een minimum moet worden beperkt; benadrukt dat verbetering van de gezondheid van de bevolking een strategische investering en een morele verplichting voor onze samenlevingen en economieën is en roept de EU en de lidstaten derhalve op de essentiële rol van de openbare gezondheidszorg te erkennen;

140.  benadrukt de noodzaak om gezondheidswerkers gedurende hun hele beroepsleven bij te scholen en om te scholen, zoals bepaald in de relevante EU-wetgeving, teneinde beter voorbereid te zijn op mogelijke nood- en crisissituaties; verzoekt de Commissie en de desbetreffende EU-agentschappen om in nauwe samenwerking met beroepsorganisaties in de gezondheidszorg en patiëntenorganisaties gerichte opleidingsactiviteiten voor gezondheidswerkers te organiseren, onder meer op het gebied van interdisciplinaire opleidingen over “één gezondheid”; benadrukt het belang van gezamenlijke grensoverschrijdende opleidingen, de uitwisseling van beste praktijken en vertrouwdheid met de naburige gezondheidszorgstelsels in grensgebieden;

141.  dringt aan op regionale samenwerking met aangrenzende lidstaten om het gebrek aan medisch personeel in geval van een grote crisis op te lossen; beveelt aan om de beschikbaarheid van gezondheidswerkers in heel Europa op EU-niveau te monitoren;

142.  erkent de fundamentele rol die personeel van de civiele bescherming, brandweerlieden en wetshandhavers tijdens alle fasen van de pandemie hebben gespeeld door medische ondersteuning, bijstand bij screening, logistieke hulp, ondersteuning bij vaccinatiestrategieën en veiligheid tijdens de perioden van lockdown te bieden;

143.  benadrukt dat de lonen en arbeidsomstandigheden van gezondheidswerkers factoren zijn die momenteel bijdragen aan de personeelstekorten in de EU; verzoekt de lidstaten Richtlijn (EU) 2022/2041(44) uit te voeren, waarin wordt opgeroepen tot het opstellen van nationale plannen ter verbetering van de dekking van collectieve onderhandelingen in de sector gezondheidszorg en sociale zorg;

(vii) De rol van de eerstelijnszorg bij de opbouw van veerkrachtige gezondheidszorgstelsels en -diensten

144.  benadrukt het belang van eerstelijnszorg en “hulp in de nabijheid” bij de opbouw van veerkrachtige sociale en gezondheidszorgstelsels die de continuïteit van de diensten tijdens noodtoestanden faciliteren en ertoe bijdragen dat overvolle en falende ziekenhuizen worden voorkomen door de ondersteuning van essentiële lokale dienstverlening; benadrukt de vitale rol die de eerstelijns- en territoriale zorg spelen bij de monitoring en surveillance van overdraagbare ziekten en grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen, door ervoor te zorgen dat diensten voor iedereen beschikbaar zijn, ook in afgelegen en plattelandsgebieden, en dat dankzij betere gemeenschapsgebaseerde zorg degenen kunnen worden bereikt die daar het meest behoefte aan hebben; benadrukt dat het verbeteren van de eerstelijnsgezondheidszorg gepaard moet gaan met het vergroten van de capaciteit voor vroegtijdige opsporing, die moet worden vergemakkelijkt door specifieke investeringen;

145.  is ingenomen met de Europese zorgstrategie, waarin de rol van de sociale zorg wordt benadrukt en wordt opgeroepen tot een meer geïntegreerde aanpak tussen de sociale zorg en de gezondheidssector;

146.  roept de EU en de lidstaten op de rol van de eerstelijnszorg te heroverwegen, en zich daarbij te richten op haar potentieel om op dagelijkse basis in contact te treden met patiënten, om zo de preventie te verbeteren en een grotere capaciteit in de gemeenschap te bevorderen om, in nauwe samenwerking met de gezondheidszorgstelsels, te reageren op bedreigingen van de gezondheid;

147.  benadrukt het belang van eerstelijnsgezondheidszorg bij de huidige verstrekking van COVID-19-vaccins en bij het vergroten van de toegang tot routinematige vaccinatie; dringt aan op de dringende versterking van de eerstelijnsgezondheidszorg met de benodigde menselijke en technologische middelen, zodat deze zorg in staat is de epidemiologie en surveillancewerkzaamheden in verband met COVID-19 te vergemakkelijken; moedigt het gebruik aan van innovatieve methoden, zoals telegeneeskunde in de gezondheidszorg, om de eerstelijnszorg aan te vullen en de toegang tot zorg en behandeling te vergemakkelijken; staat achter de opbouw van een eerstelijnsgezondheidszorgstelsel dat ook kan samenwerken met specialisten en patiënten kan begeleiden bij hun diagnostisch traject;

148.  benadrukt dat universele gezondheidszorg van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat iedereen, met inbegrip van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en gemarginaliseerde gemeenschappen, tijdige, doeltreffende en betaalbare gezondheidszorg ontvangt; benadrukt dat plannen voor universele toegang tot gezondheidszorg op inclusieve wijze moeten worden ontworpen en ontwikkeld, met volledige deelname van het maatschappelijk middenveld, patiënten, gezondheidswerkers, werkgevers en sociale partners; benadrukt voorts dat de effectiviteit van gezondheidszorgstelsels afhangt van de betrokkenheid, participatie en waargenomen legitimiteit van de gemeenschap;

149.  herinnert eraan dat openbare gezondheidszorgstelsels niet gehinderd mogen worden door financiële en niet-financiële obstakels en andere factoren die leiden tot ongelijkheid en discriminatie; dringt erop aan de permanente toegang tot medische advies-, verpleegkundige en psychosociale diensten te waarborgen, ofwel door middel van telegeneeskunde en telehulpverlening, ofwel in epidemiologisch veilige ruimten van ziekenhuizen;

150.  beveelt meer coördinatie aan tussen de gezondheids- en digitale agenda’s van de EU om betere communicatie en onderlinge verbindingen tussen de eerste- en tweedelijnszorg tot stand te brengen; benadrukt de behoefte aan coördinatie tussen en noodprotocollen voor eerstelijnszorg, algemene sociale diensten en gespecialiseerde diensten, zoals bejaardentehuizen; pleit voor de ontwikkeling van gemeenschapsdiensten voor geestelijke gezondheidszorg in de eerstelijnszorg;

151.  benadrukt dat voor het bieden van een tijdige, doeltreffende, betaalbare en toereikende respons aan mensen met gezondheidsbehoeften, waaronder de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en gemarginaliseerde gemeenschappen, universele gezondheidszorg van essentieel belang is; benadrukt dat tijdens noodsituaties op het gebied van gezondheid de prioritaire diensten en leveringsmechanismen moeten worden aangepast, in het bijzonder bewustmakingsactiviteiten en screenings waarbij gebruik wordt gemaakt van de capaciteit voor laboratorium- en diagnostische tests;

152.  benadrukt de verschillen in gezondheidszorgstelsels en -diensten en in toegang tot gezondheidszorgdiensten tussen de lidstaten en tussen regio’s binnen de lidstaten, met name in afgelegen en plattelandsgebieden, in ultraperifere gebieden, op perifere eilanden, in landen en gebieden overzee en zelfs in sommige stedelijke gebieden; neemt kennis van de problemen bij de toegang tot gezondheidszorg in deze gebieden, die hebben geleid tot het ontstaan van “medische woestijnen”; verzoekt de Commissie minimumnormen voor te stellen voor de gezondheidszorgdiensten en -rechten in heel Europa en stelt voor het cohesiebeleid te gebruiken om deze verschillen aan te pakken en de EU-fondsen aan te vullen om de verschillen te verkleinen;

153.  merkt op dat de economische steun, de reacties van de overheid en de striktheidsindices verschilden naargelang van de inkomenssteun, de fiscale maatregelen en de beperkende maatregelen van de lidstaat; benadrukt dat verschillende demografische en culturele bijzonderheden, alsmede het toerisme als actieve bedrijfssector, in de zuidelijke landen, op eilanden, in eilandstaten en in andere ultraperifere gebieden tot verschillende sociaal-economische gevolgen van de pandemie hebben geleid;

154.  merkt op dat uit de geleerde lessen blijkt dat er op het niveau van de EU en de lidstaten onvoldoende investeringen zijn gedaan in uitgebreide, geïntegreerde surveillancesystemen en het verzamelen en beheren van gevalideerde, vergelijkbare en interoperabele gegevens, hetgeen heeft geleid tot slechte planning en paraatheid;

155.  betreurt het dat de overheidsinstanties en particuliere instellingen die betrokken zijn bij het opstellen van de onderzoeksagenda geen prioriteit hebben gegeven aan investeringen in O&O op het gebied van ziekteverwekkers die als gevaarlijk voor de volksgezondheid worden beschouwd; betreurt het dat, ondanks het feit dat coronavirussen al vóór de COVID-19-pandemie werden erkend als ziekteverwekkers met een pandemisch potentieel, de O&O-inspanningen gedeeltelijk werden beperkt door een gebrek aan commerciële belangstelling; erkent evenwel dat eerdere investeringen in O&O de ontwikkeling van vaccins hebben gefaciliteerd;

156.  benadrukt de grote afhankelijkheid en het belang van overheidsfinanciering van de Commissie en de lidstaten voor de ontwikkeling van medische tegenmaatregelen en vaccins voor COVID-19, die essentieel was voor het bereiken van resultaten in korte tijd; herinnert aan de noodzaak om wanneer er overheidsgelden bij betrokken zijn voorwaarden te eerbiedigen op het gebied van governance, transparantie, beschikbaarheid en gelijke toegang;

157.  benadrukt de rol van overheidsfinanciering bij de ontwikkeling en de productie van COVID-19-vaccins en op de noodzaak van clausules die de beschikbaarheid en betaalbaarheid van de eindproducten waarborgen;

(viii) Het voorkomen van tekorten aan essentiële geneesmiddelen en beschermingsmiddelen: toezicht op de productiecapaciteit van de gezondheidsindustrie in de EU

158.  is van mening dat COVID-19 het bestaande fenomeen van medische tekorten in de EU, waaronder een grote verscheidenheid aan producten, aan het licht heeft gebracht, en dat de afgelopen tien jaar ook frequenter zijn geworden; merkt op dat tekorten ook het gevolg kunnen zijn van productieproblemen, kwaliteitsproblemen, onverwachte pieken in de vraag, parallelle invoer/uitvoer en meer; merkt op dat de geneesmiddelen waarvoor sprake is van tekorten een brede variëteit aan producten omvatten (waaronder kankerbehandelingen, antibiotica, vaccins, verdovingsmiddelen en geneesmiddelen voor hoge bloeddruk, hartaandoeningen en aandoeningen van het zenuwstelsel), waarbij de redenen voor deze tekorten verschillend zijn;

159.  benadrukt de noodzaak voor de Unie om de nabijheid van rescEU-reserves te garanderen om de toegang tot medische tegenmaatregelen te waarborgen voor plattelands-, afgelegen en ultraperifere gebieden; dringt aan op betere coördinatie om de tijdige aanleg van voorraden en de gezamenlijke aanschaf van medische tegenmaatregelen mogelijk te maken in ernstige grensoverschrijdende noodsituaties, in overeenstemming met het Uniemechanisme voor civiele bescherming, de rescEU-voorraden en de aanbevelingen van de WHO;

160.  verzoekt om een betere coördinatie om te grote voorraden in de lidstaten te voorkomen en om een Europese noodreserve aan te leggen van essentiële geneesmiddelen waaraan een groot tekort dreigt te ontstaan; merkt op dat ongecoördineerde nationale acties een negatief effect kunnen hebben op de geneesmiddelenvoorziening in de hele EU;

161.  betreurt de aanhoudende tekorten aan geneesmiddelen, medisch materiaal en medische hulpmiddelen en beveelt aan dat de Commissie een EU-brede studie uitvoert naar de oorzaken van tekorten aan geneesmiddelen, met bijzondere aandacht voor de problemen die worden veroorzaakt door tekorten aan generieke geneesmiddelen; is van mening dat tekorten in de gezondheidszorgsector tijdens de pandemie, naast uitvoerverboden, voornamelijk het gevolg zijn geweest van voorraad- en distributieproblemen en van een gebrek aan gediversifieerde leveranciers; benadrukt het belang van het voorspellen van de vraag en van vroegtijdige communicatie met fabrikanten van vaccins en geneesmiddelen om tekorten te voorkomen, en ook de noodzaak van vroegtijdige communicatie over de selectie van stammen;

162.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de mogelijkheid te onderzoeken een of meer farmaceutische EU-instellingen zonder winstoogmerk op te richten die, wanneer er geen bestaande industriële productie is, in het algemeen belang werken door geneesmiddelen te produceren die van strategisch belang zijn voor de gezondheid en de gezondheidszorg, teneinde de voorzieningszekerheid te vervolledigen en te waarborgen en tekorten in noodsituaties te voorkomen; is verheugd dat in de geneesmiddelenwetgeving van de EU krachtige maatregelen worden opgenomen om tekorten aan geneesmiddelen te voorkomen;

163.  benadrukt het voorstel van de Conferentie over de toekomst van Europa om een lijst op te stellen van medisch materiaal en medische hulpmiddelen die van groot therapeutisch belang zijn en om een strategische reserve aan te houden van medische benodigdheden, geneesmiddelen, vaccins en apparaten voor ademhalingstherapie;

164.  pleit voor nieuwe EU-wetgeving inzake medisch materiaal, behandelingen en geneesmiddelen om te voorzien in passende overgangsperioden en om de benodigde toevoer om aan de vraag te voldoen te waarborgen, met name in tijden van crisis;

165.  benadrukt de noodzaak om Europese risicosurveillance voor tekorten in te stellen, alsmede van meer transparantie voor voorraden van geneesmiddelen, om beter te kunnen anticiperen op tekorten;

166.  is van mening dat er voor paraatheid bij en reacties op pandemieën en andere ernstige gezondheidsbedreigingen langetermijntoezeggingen en duurzame investeringen nodig zijn, waaronder de voortdurende ontwikkeling van reserves van medische tegenmaatregelen, om de burgers te beschermen, en moedigt voor de toekomst meer samenwerking met Europese fabrikanten aan;

(ix) Open strategische autonomie van de EU op het gebied van gezondheid: versterking van investeringen in onderzoek en innovatie

167.  roept de EU en de lidstaten op hun afhankelijkheid van handelspartners uit derde landen voor API’s en belangrijke geneesmiddelen te verminderen en doortastend op te treden bij het voorkomen van geneesmiddelentekorten, de zwakke plekken in de productie- en toeleveringsketen bij de aankoop van medisch materiaal en API’s aan te pakken en meer gebruik te maken van gezamenlijke aanbestedingen;

168.  zet aan tot een betere uitwisseling van gegevens over vraag- en aanbodprognoses tussen relevante belanghebbenden, eerdere prognoses over potentiële tekorten, waaronder regelmatige gestandaardiseerde rapportage door de sector, en meer transparantie in de productie- en distributieketen; herinnert eraan dat nationale prijsstelling gebaseerd moet zijn op volledig transparante factoren, zoals de werkelijke kosten van publieke en private O&O en toegevoegde therapeutische waarde; dringt aan op een gecoördineerde industriële aanpak om de strategische autonomie van de EU op gezondheidsgebied te versterken;

169.  verzoekt de Commissie en de lidstaten te onderzoeken of er behoefte is aan een grootschalige, taakgerichte, openbare Europese infrastructuur voor O&O op gezondheidsgebied die, wanneer er geen bestaande industriële productie is, in het algemeen belang werkt door medisch materiaal dat van strategisch belang is voor de gezondheidszorg te produceren, teneinde de EU te ondersteunen bij het ondervangen van marktfalen, het waarborgen van de continuïteit van de voorziening en het voorkomen van mogelijke tekorten aan geneesmiddelen, en tegelijkertijd bij te dragen aan een grotere paraatheid om nieuwe gezondheidsbedreigingen en noodsituaties het hoofd te bieden;

170.  benadrukt dat overheidsfinanciering een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling en productie van COVID-19-vaccins, omdat het overgrote deel van de middelen voor O&O afkomstig was van overheden; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om ervoor te zorgen dat overheidsfinanciering voor biomedische O&O in het algemeen belang voldoende rendement oplevert en de beschikbaarheid en betaalbaarheid van de eindproducten in alle lidstaten waarborgt; benadrukt dat het van belang is de noodfinancieringsmechanismen uit te breiden naar farmaceutische kmo’s en de bureaucratische procedures voor uitvinders van medisch materiaal, zoals medische hulpmiddelen, te verminderen teneinde de O&O en de productie van levensreddende producten in Europa te behouden;

(b) Toegang tot medische tegenmaatregelen

(i) Productie, opslag en distributie van vaccins, met inbegrip van de veerkracht van de toeleveringsketen, de open strategische autonomie van de EU en de beschikbaarheid van essentiële farmaceutische en medische producten

171.  benadrukt dat de intensivering van het onderzoek naar en de ontwikkeling van responsen op ziekteverwekkers met een epidemisch en pandemisch potentieel en de vergroting van de capaciteit voor sequencing voorafgaand aan epidemieën en pandemieën van cruciaal belang zijn; erkent de beperkte initiële kennis over SARS-CoV-2 en de genetische sequentie, de kenmerken en het epidemiologische gedrag ervan, zoals de methoden van besmetting en overdracht en de snelheden van besmetting, overdracht en mutatie, waardoor onderzoek nodig was voordat er vaccins konden worden ontwikkeld, hetgeen van invloed is geweest op de productiecapaciteit van de industrie om vaccins te ontwikkelen en uit te rollen;

172.  benadrukt dat het belangrijk is dat kmo’s kunnen profiteren van noodfinancieringsregelingen om innovatieve medische producten te kunnen leveren, en dat kmo’s moeten worden betrokken bij maatregelen ter ondersteuning van de schaalvergroting van onderzoek en productie, waarbij rekening moet worden gehouden met de administratieve lasten;

173.  merkt op dat hooginkomenslanden de markt voor vaccins aan het begin van de pandemie hebben gefaciliteerd omdat zij de meeste grote productiefaciliteiten herbergden, en dat grote farmaceutische bedrijven de wereldwijde productie en levering van levensreddende medische hulpmiddelen hebben bevorderd dankzij het bezit van intellectuele eigendom, technologieën en gegevens;

174.  merkt op dat de pandemie de wereldwijde toeleveringsketens, waaronder de farmaceutische sector, onder druk heeft gezet, hetgeen heeft geleid tot verstoringen en onvoorspelbaarheid van de levering van vaccins, medische benodigdheden, uitrusting, en andere tegenmaatregelen;

175.  benadrukt dat het van belang is Europees en nationaal beleid in te voeren dat tot doel heeft de mondiale toeleveringsketens te versterken om de productie en het vrije verkeer van medische tegenmaatregelen, waaronder vaccins, te ondersteunen, alsook de uitvoerbeperkingen binnen de eengemaakte markt op te heffen;

176.  wijst nogmaals op de vitale rol van het ECDC bij het verzamelen van surveillance- en monitoringgegevens op EU-niveau, en bij het faciliteren van prognoses over de toekomstige vraag naar vaccins en therapieën tegen infectieziekten; wijst op het nut van de door het ECDC ontwikkelde COVID-19-vaccinatietracker en dringt erop aan dit concept uit te breiden tot andere vaccinatiecampagnes, zoals de HPV-vaccinatiecampagne;

177.  dringt erop aan de kwetsbaarheden in de mondiale waardeketen te beoordelen en verzoekt om de ontwikkeling van plannen voor de preventie en het beheer van tekorten in alle lidstaten; roept op tot voortdurende verbetering van systemen voor vroegtijdige waarschuwing voor en informatie-uitwisseling tussen landen over geneesmiddelentekorten, zowel op Europees als op internationaal niveau, en verzoekt de Commissie tijdelijke maatregelen te nemen in tijden van crisis om tekorten te beperken en het verkeer van geneesmiddelen tussen de lidstaten te vergemakkelijken, waaronder de aanvaarding van verschillende verpakkingsformaten, een hergebruiksprocedure waardoor houders van een vergunning voor het in de handel brengen goedkeuring in een andere lidstaat kunnen verkrijgen, verlenging van de geldigheidsduur van certificaten voor goede fabricagemethoden, verlenging van de vervaltermijnen en het gebruik van diergeneeskundige middelen; herinnert eraan dat de Commissie strikt toezicht moet houden op de toepassing van dergelijke maatregelen om te waarborgen dat de veiligheid van patiënten niet in het gedrang komt en ervoor te zorgen dat geneesmiddelen in geval van problemen of tekorten beschikbaar blijven;

178.  neemt kennis van de prevalentie van tekorten aan generieke geneesmiddelen en wijst op het belang van generieke, biosimilaire, waarde toevoegende en betaalbare geneesmiddelen voor het voorkomen van tekorten aan geneesmiddelen, voor het consequent verbeteren van billijke toegang voor patiënten en voor het duurzaam maken van de gezondheidszorgstelsels in de EU, aangezien de toegang op dit moment nog ongelijk is;

179.  benadrukt de mogelijkheid van een nieuw kader ter ondersteuning van het onderzoek naar, de ontwikkeling, de productie en het gebruik van geneesmiddelen met nieuwe goedgekeurde indicaties; verzoekt de Commissie het in de handel brengen van schaarse geneesmiddelen op de markt te harmoniseren door middel van verpakkingen, etiketten en bijsluiters die, indien mogelijk, meertalig en digitaal zijn, en tegelijkertijd de beschikbaarheid van informatie op papier te waarborgen;

180.  herinnert eraan dat het van cruciaal belang is voor de mondiale gezondheidszorg en de mondiale toeleveringsketens om lokale productie- en distributiecapaciteit te ontwikkelen in de EU, in afgelegen regio’s zoals ultraperifere gebieden en landen en gebieden overzee, en in laag- en middeninkomenslanden, in het bijzonder voor farmaceutisch onderzoek, technologie, ontwikkeling en productie, en in overeenstemming met sociale normen en de in de industrie geldende zorgvuldigheid;

181.  verzoekt de Commissie gebruik te maken van de industriële, intellectuele-eigendoms- en farmaceutische strategieën om overheidsfinanciering voor O&O-projecten aan te moedigen teneinde te voldoen aan het beginsel van “open wetenschap” en de aanhoudende kloof op het gebied van onderzoek en geneesmiddelenproductie te overbruggen door middel van partnerschappen voor productontwikkeling, technologieoverdracht en de oprichting van open centra voor onderzoek en productie;

182.  begrijpt dat de politieke en economische gevolgen van de reactie op de COVID‑19-pandemie zich al voordeden voordat de gezondheidszorgstelsels werden overbelast, met name door de instorting van de mondiale toeleveringsketens;

183.  merkt op dat de duurzame ontwikkeling, productie en levering van vaccins wereldwijd afhankelijk zijn van sterke en transparante toeleveringsketens; roept de WTO op maatregelen te nemen om de soepele stroom van de toeleveringsketens en de levering van vaccins, geneesmiddelen, medische uitrusting en medisch materiaal te waarborgen; erkent de vitale rol die therapeutische innovatie kan spelen bij het redden van levens door capaciteit vrij te maken op intensivecareafdelingen en patiënten met PASC te ondersteunen;

184.  onderkent dat de EU de belangrijkste exporteur van vaccins in de wereld is en dat zij met de donatie van 500 miljoen doses vaccins heeft bijgedragen tot de wereldwijde solidariteitsinspanningen, hoewel deze doses helaas snel naderende vervaldata hadden, waardoor het voor ontvangende landen moeilijk was om ze op tijd te gebruiken en veel doses moesten worden weggegooid; erkent de positie van de EU als koploper bij deze inspanningen;

(ii) Gezamenlijke aanbestedingsovereenkomsten en aankoopovereenkomsten (onderhandelingen, transparantie, aansprakelijkheid en handhaving)

185.  is van mening dat de EU tijdens de COVID-19-pandemie een gemeenschappelijke aanpak voor de aankoop van vaccins nodig had; erkent dat de onderhandelingen over de aankoopovereenkomsten nuttig waren in een tijd waarin de ontwikkeling van vaccins onzeker was en productielijnen werden voorbereid zonder te weten welk vaccin daadwerkelijk zou slagen en of de vaccins daadwerkelijk zouden worden goedgekeurd; erkent dat het is gelukt om het concurrentievermogen van de verschillende fabrikanten en vaccintechnologieën in stand te houden; benadrukt dat door middel van de aankoopovereenkomsten de meeste financiële risico’s met betrekking tot de ontwikkeling en de productie van vaccins werden overgenomen door de overheid, waardoor de ontwikkeling sneller kon verlopen;

186.  erkent dat tijdens de COVID-19-pandemie de exclusiviteit van de onderhandelingen en de vroegtijdige betrokkenheid van de lidstaten het proces tot een succes hebben gemaakt en dat de aanbesteding als één blok een grotere koopkracht heeft opgeleverd;

187.  is van mening dat de EU in de toekomst ook baat zal hebben bij de gezamenlijke aanschaf van vaccins, geneesmiddelen, benodigdheden voor de gezondheidszorg en medisch materiaal, met name voor dure en innovatieve geneesmiddelen, in het bijzonder voor de behandeling van zeldzame ziekten; is voorts van mening dat aankoopovereenkomsten nuttig kunnen zijn in het geval van buitengewone grensoverschrijdende uitdagingen op het gebied van de volksgezondheid;

188.  benadrukt dat gezamenlijke aanbestedingen en aankoopovereenkomsten contraproductieve concurrentie tussen de lidstaten kunnen voorkomen, de onderhandelingspositie van de EU kunnen maximaliseren, de EU en haar lidstaten meer flexibiliteit naargelang van hun behoeften kunnen bieden en de beschikbaarheid van medisch materiaal voor alle inwoners van de EU kunnen waarborgen, ongeacht hun lidstaat van herkomst;

189.  wijst erop dat dergelijke overeenkomsten beter moeten worden gereguleerd om onevenwichtigheden in winsten en marktposities te voorkomen en om het concurrentievermogen bij toekomstige aanbestedingen en aankoopprocessen te beschermen en te bevorderen;

190.  betreurt het dat sommige lidstaten uitvoerbeperkingen hebben ingesteld voor medisch materiaal, waardoor een EU-brede respons op de pandemie aanvankelijk werd belemmerd;

191.  verzoekt de EU en haar lidstaten ervoor te zorgen dat fabrikanten aansprakelijk blijven, in overeenstemming met de EU-wetgeving inzake productaansprakelijkheid;

192.  stelt voor dat gezamenlijke aankopen kunnen worden onderzocht op gebieden als zeldzame ziekten en kanker door middel van duidelijk bepaalde mijlpalen, doelstellingen en verplichtingen die door alle betrokken partijen worden overeengekomen;

193.  benadrukt dat bij deze initiatieven gezorgd moet worden voor een hoog niveau van transparantie en dat de lessen moeten worden toegepast die zijn getrokken uit de gezamenlijke aanbesteding van producten in verband met COVID-19;

194.  wijst erop dat gezamenlijke aanbestedingen niet het risico mogen lopen van een negatief effect op de voorzieningsstromen door een vergroting van het risico op tekorten in de EU;

195.  is verheugd dat in de farmaceutische strategie voor Europa wordt aangegeven dat acties op het gebied van openbare aanbestedingen de mededinging kunnen bevorderen en de toegang tot geneesmiddelen kunnen verbeteren; dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van Richtlijn 2014/24/EU(45) snel richtsnoeren voor de lidstaten voor te stellen, met name met betrekking tot de manier om de criteria inzake de economisch voordeligste inschrijving het beste toe te passen, waarbij verder gekeken wordt dan alleen naar het criterium van de laagste prijs; benadrukt dat continuïteit van de voorziening een essentiële factor is en als kwaliteitscriterium moet worden gehanteerd bij de gunning van leveringsopdrachten door apotheken en de publicatie van offerteaanvragen voor de levering van geneesmiddelen; benadrukt het feit dat gediversifieerde bevoorrading en duurzame aankooppraktijken voor geneesmiddelen belangrijk zijn; stelt voor dat investeringen in de productie van werkzame stoffen en afgewerkte geneesmiddelen binnen de EU eveneens als essentieel criterium worden gehanteerd, alsook het aantal productievestigingen en de ligging ervan, de betrouwbaarheid van de leveringen, de herinvestering van winsten in O&O en de toepassing van sociale, ecologische, ethische en kwaliteitsnormen;

196.  betreurt het gebrek aan transparantie in de gezamenlijke aanbestedingsovereenkomsten waarover de Commissie en de lidstaten met farmaceutische bedrijven hebbenonderhandeld, hetgeen slechts ten dele werd gerechtvaardigd door de eerbiediging van het recht op vertrouwelijkheid; benadrukt dat transparantie in de werkzaamheden van de EU-instellingen van het grootste belang is, vooral onder de omstandigheden van de ongekende pandemie; herinnert eraan dat gezamenlijke aanbestedingsovereenkomsten op een transparante, tijdige en doeltreffende manier moeten worden uitgevoerd, waarbij duidelijke en transparante stadia voor het proces, het toepassingsgebied, de aanbesteding, de specificaties, de tijdschema’s en de formaliteiten worden vastgesteld, en dringt aan op de goedkeuring van een transparant beleid voor aankoopovereenkomsten en gezamenlijke aanbestedingen;

197.  neemt kennis van en herhaalt de bevindingen van de Europees Ombudsman over wanbeheer door de Commissie en de aanbevelingen betreffende transparantie en het bijhouden van notulen van vergaderingen, gewijzigde arbeidsprocedures, openbare aanbestedingen, wetenschappelijk advies en lobbyingactiviteiten van de Europese instellingen tijdens de pandemie;

198.  benadrukt dat gezamenlijke aanbestedingsprocedures met betrekking tot de instellingen van de Unie, met inbegrip van de Europese Rekenkamer en de burgers van de Unie, moeten voldoen aan strenge normen inzake transparantie, overeenkomstig het transparantiebeginsel als bedoeld in artikel 15 VWEU, en wijst erop dat het Parlement met het oog op het bereiken van transparantie de overeenkomsten moet controleren die in het kader van de gezamenlijke aanbestedingsprocedure worden gesloten; is van mening dat de Commissie het Parlement volledige, tijdige en nauwkeurige informatie over de lopende onderhandelingen moet verstrekken en inzage moet geven in de aanbestedingsstukken, met inbegrip van de gesloten overeenkomsten; moedigt transparantie aan bij het bekendmaken van informatie met betrekking tot het leveringsschema van medische tegenmaatregelen, de voorwaarden voor aansprakelijkheid en schadeloosstelling en het aantal productielocaties, waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming van commercieel gevoelige informatie en essentiële nationale veiligheidsbelangen;

199.  beveelt aan gezamenlijke onderhandelingen over aanbestedingen te laten voeren door aangewezen vertegenwoordigers van de EU en haar lidstaten die beschikken over adequate vaardigheden en voorzien zijn van een duidelijk mandaat;

200.  moedigt de lidstaten aan om informatie uit te wisselen over prijzen en leveringsdata van medische tegenmaatregelen wanneer er geen gezamenlijke aanbestedingsprocedure is gebruikt voor de aankoop daarvan, teneinde een grotere mate van transparantie te bieden en zo de lidstaten in staat te stellen op rechtvaardigere wijze toegang te krijgen tot en te onderhandelen over medische tegenmaatregelen;

(c) COVID, overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten; de aanpak van PASC als onderdeel van een EU-strategie inzake PAIS

201.  uit zijn bezorgdheid over de hoge prevalentie van PASC en merkt op dat de risicofactoren voor het ontwikkelen van PASC, de pathofysiologische mechanismen en de gevolgen op lange termijn nog steeds worden onderzocht;

202.  benadrukt dat hoewel het onderzoek nog gaande is, het beschikbare onderzoek impliceert dat long covid en Post Vac een vergelijkbare pathogenese hebben, aangezien het spike-eiwit van het virus een centrale rol speelt, en dat beide kunnen leiden tot CVS;

203.  herinnert eraan dat PAIS nu veel vaker voorkomen na COVID-19-infecties in de vorm van PASC, maar ook bekend zijn als gevolg van andere bacteriële, virale en parasitaire infecties; benadrukt het voordeel van een bredere kijk op onderzoek en behandeling van PAIS;

204.  benadrukt dat de EU een strategische aanpak nodig heeft om PASC aan te pakken, met de nadruk op meer onderzoek, opleiding en bewustmaking in de eerstelijnszorg;

205.  herinnert aan wetenschappelijke bevindingen in verband met PASC en aan de noodzaak voor overheidsinstanties om mensen die hieraan lijden concreet te ondersteunen en te helpen, met gebruikmaking van passende middelen en beleid;

206.  beveelt met het oog op concrete diagnoses en behandelingen (anders dan voornamelijk observationele studies) de ontwikkeling aan van zinvol specifiek en gericht onderzoek, translationeel onderzoek in de hele EU en klinische proeven, alsmede de uitwisseling van vergelijkbare gegevens, ervaringen en beste praktijken tussen de lidstaten; beveelt betere coördinatie op Europees niveau aan voor het onderzoek naar PASC;

207.  dringt aan op de invoering van een gemeenschappelijke definitie, biobanken, referentiecentra en registers, met inbegrip van een vaccinatieregister met verbeterde geneesmiddelenbewaking op basis van duidelijke gestandaardiseerde EU-rapportageverplichtingen, om de effecten van PASC en ernstige bijwerkingen van vaccinatie adequaat aan te pakken;

208.  dringt aan op erkenning van PASC als beroepsziekte voor werknemers in de gezondheidszorg en sociale zorg;

209.  dringt aan op adequate financiering voor fundamenteel onderzoek, alsmede voor translationeel onderzoek en klinische proeven, zoals cruciale onderzoeken naar veelbelovende stoffen, met een zinvolle en hoogwaardige betrokkenheid van PASC-patiënten om onderzoeksprioriteiten af te stemmen op de behoeften van patiënten; pleit ervoor voldoende middelen beschikbaar te stellen voor het ontwerpen en ontwikkelen van adequate behandelingen;

210.  verzoekt de lidstaten om ondersteuning te vergemakkelijken, met inbegrip van telegeneeskunde, ambulante zorg aan huis en doktersbezoeken aan huis voor gezinnen of personen met de dubbele last van werken en de zorg voor een kind, adolescent of ouder, en voor aan huis gebonden of bedlegerige personen met zorgintensieve behoeften, zoals malaise na inspanning in het algemeen;

211.  erkent het belang van gecertificeerde multidisciplinaire poliklinieken en revalidatiecentra voor PASC-patiënten in alle EU-landen die rekening houden met de specifieke behoeften van PASC-patiënten, waaronder malaise na inspanning, en die de meest recente kennis toepassen; moedigt de ontwikkeling aan van gerichte onderwijsprogramma’s in de medische sector en van grootschalige publieke bewustwordingscampagnes over het bestaan van PASC als een ernstige ziekte, teneinde stigmatisering tegen te gaan; merkt op dat vrouwen aanzienlijk vaker aan PASC lijden en heel vaak ten onrechte de diagnose krijgen dat hun aandoening psychosomatisch is, hetgeen niet alleen stigmatiserend is, maar ook kan leiden tot een schadelijke behandeling;

212.  dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan het al lang bekende probleem dat PASC-, Post Vac- en CVS-patiënten ten onrechte als psychosomatisch worden gediagnosticeerd, aan te pakken;

213.  vreest dat de dat de mildheid van de symptomen ertoe heeft bijgedragen dat er bij kinderen minder is getest en dus minder COVID-19-gevallen zijn opgespoord; dringt erop aan dat kinderen en adolescenten met aanhoudende COVID-19-symptomen worden geregistreerd en een passende follow-up krijgen om de gevolgen van de ziekte tot een minimum te beperken;

214.  verzoekt de EU en haar lidstaten PASC-infecties bij kinderen serieus te nemen, met name het risico op het ontwikkelen van langdurige handicaps, door aandacht te besteden aan speciale onderwijs- en ontwikkelingsbehoeften en door ondersteuningsstructuren zoals thuisonderwijs te ontwikkelen;

215.  dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de gevolgen op lange termijn in overweging te nemen wanneer zij beslissingen nemen over maatregelen of over het beëindigen van beperkingen, in het bijzonder voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen;

216.  dringt aan op meer onderzoek om de onderliggende oorzaken, de frequentie en de beste behandelingsmogelijkheden voor PASC te bepalen, met inbegrip van long covid, postacuut COVID-19-syndroom, Post Vac en andere PAIS, alsmede de langetermijngevolgen, zoals het ontwikkelen van CVS, en op het uitwisselen van ervaringen en benaderingen om de impact van de gevolgen ervan aan te pakken;

217.  verzoekt om de oprichting van een EU-netwerk van deskundigen op het gebied van deze ziekten met gecoördineerde surveillancesystemen, met inbegrip van gegevens die zijn uitgesplitst naar verschillende subgroepen uit elke lidstaat, ook uit de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee, waarbij gebruik wordt gemaakt van consistent gedefinieerde gevallen en methoden en aandacht wordt besteed aan de gevolgen van deze aandoeningen voor de gezondheid, de werkgelegenheid en de economie;

218.  benadrukt de noodzaak van aanvullende financiering en geprioriteerde oproepen voor projecten gericht op biomedisch onderzoek naar PASC en van een betere herkenning van PASC, met inbegrip van onderzoek naar nadelige effecten van vaccinatie op het niveau van de lidstaten;

219.  verzoekt de Commissie om middelen uit Horizon Europa te gebruiken voor gericht onderzoek naar PASC en te streven naar samenwerking met de farmaceutische industrie en het Europees partnerschap inzake zeldzame ziekten om onderzoek naar long covid te financieren;

220.  wijst erop dat het belangrijk is passende bijstand en steun te verlenen aan mensen die lijden aan PASC, met inbegrip van Post Vac-patiënten; verzoekt de lidstaten passende steun te verlenen aan degenen wier dagelijks leven of vermogen om te werken is aangetast, teneinde PASC als armoedeval te beperken;

221.  onderkent de noodzaak van betere medisch onderwijs en medische opleiding voor beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg en de sociale zorg die met PASC werken en van de opname van CVS in het Europese referentienetwerk voor zeldzame neurologische ziekten;

222.  dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de fabrikanten op aan transparant te zijn over de mogelijke bijwerkingen van vaccins, met inbegrip van de bekende bijwerkingen die door het EMA zijn vastgesteld, en hierover en over de voordelen en doeltreffendheid van vaccinaties, waarmee miljoenen sterfgevallen en ernstige klinische ziekten worden voorkomen, op een consistente, uitgebreide en gecoördineerde manier te communiceren, waarbij de veiligheid van patiënten wordt gewaarborgd, onder andere door het EMA te verzoeken om richtsnoeren te publiceren voor het aspireren van vaccins teneinde bijwerkingen te voorkomen;

223.  is ervan overtuigd dat volledige transparantie, erkenning van bijwerkingen en solidariteit met patiënten de beste manier is om vaccinatietwijfel, misinformatie en desinformatie tegen te gaan;

224.  neemt kennis van het hoge percentage patiënten met immunodeficiëntie op intensivecareafdelingen tijdens de pandemie en betreurt dat er onvoldoende aandacht is besteed aan de gevolgen van de pandemie voor hen, aangezien gerichte maatregelen niet systematisch in de respons van de EU zijn opgenomen; herinnert eraan dat patiënten met immunodeficiëntie en patiënten met niet-overdraagbare ziekten het zwaarst te lijden hadden onder de pandemie omdat zij een groter risico liepen om ernstige symptomen te ontwikkelen als gevolg van COVID-19, en daar uiteindelijk met hun leven voor hebben betaald;

225.  benadrukt dat ook patiënten met overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten ernstige gevolgen hebben ondervonden door vertragingen en verstoringen in de diagnostiek en de behandeling, met name voor hiv, seksueel overdraagbare ziekten, tuberculose, hepatitis, kanker, hart- en vaatziekten, diabetes en zeldzame ziekten; wijst op de verminderde overlevingskansen, de complicaties en de verdere verslechtering van de levenskwaliteit van patiënten als gevolg van vertraagde toegang tot zorg; dringt aan op vaststelling van een EU-strategie om te anticiperen op de gevolgen van ernstige bedreigingen van de gezondheid voor mensen die lijden aan overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten en andere ziekten en aandoeningen, en deze nauwlettend te volgen;

226.  onderkent dat de gevolgen van gezondheidscrises zich uitstrekken tot individuen; verzoekt de Commissie en de lidstaten snel strategieën en acties te ontwikkelen om vatbare patiënten te beschermen tijdens een volksgezondheidscrisis;

227.  benadrukt dat de COVID-19-pandemie verwoestende gevolgen heeft gehad voor kankerpatiënten in heel Europa, aangezien landen hebben gemeld dat kankerscreening de meest verstoorde dienst was, met vertragingen in de diagnostiek, behandeling, zorg en overlevingsdiensten voor kankerpatiënten, hetgeen gevolgen heeft op de lange termijn en effecten op patiënten met uitgezaaide en vergevorderde kanker, aangezien uitgestelde diagnoses er onvermijdelijk toe leiden dat kanker in een later stadium wordt gediagnosticeerd, waardoor de behandeling complexer en duurder wordt en de overlevingskansen afnemen;

228.  merkt op dat de verstoringen bij de gezondheidszorg tijdens de pandemie hebben geleid tot een afname van de kankerscreenings en -diagnoses, en is bezorgd dat verstoringen van kankerscreenings en uitgestelde diagnoses er onvermijdelijk toe leiden dat kanker in een later stadium wordt gediagnosticeerd, waardoor de behandeling complexer en duurder wordt en de overlevingskansen afnemen(46);

229.  stelt met bezorgdheid vast dat de diensten op het gebied van overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten zijn verstoord als gevolg van de annulering van electieve zorg, de stopzetting van screeningprogramma’s, lockdowns bij overheidsdiensten of het openbaar vervoer waardoor de toegang tot de sociale en gezondheidsvoorzieningen werd belemmerd, en gebrek aan personeel en medische infrastructuur;

230.  erkent het belang van luchtkwaliteit voor de menselijke gezondheid en pleit voor het afstemmen van de EU-luchtkwaliteitsnormen op de richtlijnen van de WHO;

231.  wijst erop dat de effecten van de verstoring van medische diensten voor overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten moeten worden gemonitord en onderzocht en dat de vastgestelde beste praktijken moeten worden verzameld om de voortzetting van deze diensten te waarborgen tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid; dringt aan op vaststelling van een EU-strategie om te anticiperen op de gevolgen van ernstige bedreigingen van de gezondheid voor mensen die lijden aan overdraagbare en niet-overdraagbare ziekten en andere aandoeningen, en deze nauwlettend te volgen;

232.  herinnert eraan dat vrouwen in de werkende leeftijd tijdens de COVID-19-pandemie een groter risico liepen om COVID-19 op te lopen, vaker te laat een diagnose kregen in het geval van ernstige COVID-19 en daardoor een grotere kans hadden om te overlijden;

233.  erkent de toename van overgewicht en obesitas onder kinderen en adolescenten tijdens de pandemie en het verhoogde risico op ernstige gezondheidsgevolgen van COVID-19 voor mensen met obesitas; betreurt dat de lidstaten onvoldoende prioriteit hebben gegeven aan beleidsmaatregelen om obesitas en comorbiditeit te voorkomen en aan te pakken;

234.  merkt op dat de meeste landen die diensten voor niet-overdraagbare ziekten in de nationale COVID-19-plannen hebben opgenomen, prioriteit hebben gegeven aan diensten voor de vier belangrijkste niet-overdraagbare ziekten: diensten voor hart- en vaatziekten, kanker, diabetes en chronische ademhalingsaandoeningen; benadrukt dat sommige landen geestelijke gezondheid hebben erkend als een gebied waaraan prioriteit moet worden gegeven;

235.  benadrukt dat wetenschappelijk erkende integrale geneeskunde die is goedgekeurd door volksgezondheidsautoriteiten, voordelen oplevert voor patiënten met betrekking tot de parallelle effecten van diverse ziekten, zoals kanker, en de behandeling daarvan; wijst erop dat het belangrijk is de toegang tot integratieve geneeskundige zorg te handhaven en een patiëntgerichte aanpak te ontwikkelen bij het vaststellen van noodplannen om te reageren op gezondheidscrises teneinde de continuïteit van de patiëntenzorg en een betere kwaliteit van leven te waarborgen;

236.  erkent dat beperkingen en lockdowns hebben bijgedragen tot een toename van geestelijke gezondheidsproblemen waardoor onevenredig veel vrouwen, personen met een handicap, jongeren, kinderen, ouderen, personen met immunodeficiëntie, hun verzorgers en andere groepen mensen met een sociale afstand tot de samenleving zijn getroffen, en benadrukt dat deze maatregelen alleen als laatste redmiddel moeten worden genomen;

237.  verzoekt de Commissie na te gaan hoe de maatregelen die de verschillende lidstaten hebben genomen om de COVID-19-uitbraak in te dammen, uiteenliepen en hoe bijgevolg ook de effecten op kinderen uiteenliepen, met als doel beste praktijken te ontwikkelen om de schadelijke gevolgen te beperken die kinderen in een eventuele toekomstige pandemie zouden ondervinden;

238.  is ingenomen met de publicatie van een alomvattende strategie inzake geestelijke gezondheid door de Commissie, in antwoord op de conclusies van de Conferentie over de toekomst van Europa;

239.  benadrukt dat sommige landen geestelijke gezondheid hebben erkend als een gebied waaraan prioriteit moet worden gegeven en dringt er bij de Commissie op aan een concreet actieplan en een strategie voor geestelijke gezondheid te ontwikkelen die verder gaan dan haar initiatief “Samen gezonder” en waarmee de langetermijngevolgen van de COVID-19-pandemie voor de geestelijke gezondheid van de bevolking worden aangepakt;

240.  steunt de uitvoering van een strategie inzake geestelijke gezondheid op EU-niveau die als ondersteunend systeem voor de lidstaten kan dienen; verzoekt de regeringen van de lidstaten prioriteit te geven aan geestelijke gezondheid;

241.  betreurt het dat routinematige vaccinatiecampagnes tegenslagen hebben gekend en dat de pandemie de kwetsbaarheid van immunisatiesystemen over de hele wereld aan het licht heeft gebracht, waardoor bezorgdheid is ontstaan over toekomstige uitbraken van ziekten die door vaccinatie kunnen worden voorkomen;

242.  onderkent het belang van het voortzetten en verbeteren van de nationale vaccinatieprogramma’s; benadrukt dat routinematige vaccinatie een kosteneffectieve volksgezondheidsmaatregel is;

243.  herinnert eraan dat, hoewel de COVID-19-pandemie nu een gevestigd en aanhoudend gezondheidsprobleem is dat niet langer een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van internationaal belang vormt, de EU en haar lidstaten waakzaam moeten blijven om gelijke toegang tot essentiële, levensreddende vaccins op mondiaal niveau te waarborgen; onderkent dat desinformatie heeft bijgedragen aan tegenslagen bij vaccinatie en dringt aan op een gecoördineerde respons van de EU-instellingen, de lidstaten en onlineplatforms om mis- en desinformatie te bestrijden;

(d) Eén gezondheid

244.  benadrukt dat nieuwe zoönotische infectieziekten steeds vaker voorkomen en dat 75 % van de menselijke infectieziekten zoönotisch is; stelt vast dat COVID‑19 ondubbelzinnig duidelijk heeft gemaakt dat de gezondheid van mensen, dieren, planten en het milieu onlosmakelijk onderling verbonden is en op een consistente en holistische manier moet worden aangepakt, waarbij de “één gezondheid”-benadering volledig wordt gevolgd;

245.  dringt erop aan dat de EU “één gezondheid”, zoals gedefinieerd door de WHO, in haar volksgezondheidsbeleid opneemt; benadrukt dat er dringend transformatieve veranderingen nodig zijn in de hele samenleving; benadrukt de noodzaak om de kennis op dit gebied verder te vergroten en om openbaar wetenschappelijk onderzoek te bevorderen teneinde de onderlinge afhankelijkheid tussen de gezondheid van mensen, dieren, planten en het milieu beter te begrijpen en weer te geven met behulp van een multisectorale, transdisciplinaire en geïntegreerde aanpak; maakt zich zorgen over de dreiging van toenemende resistentie tegen antimicrobiële stoffen (AMR) en benadrukt dat AMR wereldwijd een van de belangrijkste doodsoorzaken is; herinnert eraan dat er op EU- en nationaal niveau moet worden opgetreden om deze uitdaging het hoofd te bieden met concrete maatregelen, met inbegrip van wettelijke en regelgevende maatregelen en volksgezondheidsbeleid;

246.  herinnert eraan dat tot de onderliggende oorzaken van pandemieën dezelfde mondiale milieuveranderingen behoren die leiden tot biodiversiteitsverlies en de klimaatveranderingscrisis, en dat het risico op pandemieën aanzienlijk kan worden verlaagd door het verminderen van de menselijke activiteiten die biodiversiteitsverlies, verontreiniging en opwarming van de aarde veroorzaken;

247.  verzoekt de Commissie en het ECDC surveillanceplannen voor opkomende gezondheidsbedreigingen in te voeren, met inbegrip van gecoördineerde en systematische verzameling van gegevens, operationeel onderzoek en gedragsonderzoek, en risicobeoordelingen uit te voeren met betrekking tot de drijvende krachten, de processen en de trajecten voor het ontstaan, de verspreiding en de persistentie van zoönosen, alsook intacte, veerkrachtige en gezonde ecosystemen en het effect daarvan op ziektepreventie te karakteriseren, met inbegrip van surveillance van wilde dieren en vaststelling van ziekteverwekkers, en de lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering;

248.  verzoekt de Commissie economische analysen uit te voeren om de kosten en baten van preventieve maatregelen te kwantificeren om te reageren op het risico van nieuwe zoönotische ziekten en de resultaten te gebruiken om te pleiten voor duurzame financiering van deze maatregelen, en een alomvattende evaluatie te maken van de inspanningen op EU-niveau door het ECDC en HERA met betrekking tot de aanhoudende H5N1- en apenpokkenvirusbedreigingen;

249.  benadrukt dat mainstreaming van “één gezondheid” betekent dat men beter in staat is mondiale gezondheidsbedreigingen op mondiaal, EU- en nationaal niveau te voorkomen, te voorspellen, zich erop voor te bereiden, ze op te sporen en erop te reageren, beveelt aan van de “één gezondheid”-benadering een leidend beginsel te maken bij alle beleidsinitiatieven en -maatregelen op het gebied van de volksgezondheid en in programma’s voor de paraatheid bij pandemieën, en wijst op de noodzaak van maatregelen voor de paraatheid bij pandemieën, met inbegrip van bestrijding van de vector bij nieuwe zoönosen;

250.  benadrukt dat de kosten van niet-handelen veel hoger zijn dan de kosten van het uitvoeren van mondiale strategieën om pandemieën te voorkomen;

251.  dringt aan op de oprichting van een specifieke Europese overkoepelende taskforce voor de “één gezondheid”-benadering om transdisciplinair onderzoek en sectoroverschrijdend wetenschappelijk advies te bevorderen;

252.  dringt aan op het opvullen van de huidige leemten in de wetenschappelijke kennis om het risico op zoönosen te verminderen door onderzoek op Europees niveau te coördineren en samenwerking tussen wetenschappelijke gebieden te vergemakkelijken;

253.  wijst op het belang van de bescherming van habitats en de vermindering van de raakvlakken tussen mens en dier om de verspreiding van zoönotische ziekten te beperken; verzoekt de Commissie om in het kader van het pandemieverdrag van de WHO beleid en wetgeving op het gebied van “één gezondheid” te bevorderen om endemische zoönosen, verwaarloosde tropische ziekten en vectorziekten aan te pakken;

254.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het kader van het pandemieverdrag van de WHO te pleiten voor het opzetten van op samenwerking gebaseerde voorspellende inlichtingensystemen in verband met epidemieën (op nationaal, regionaal en mondiaal niveau) om raakvlakken met een hoog risico en hotspots voor overloopeffecten vast te stellen, met inbegrip van relevante milieu- en klimaatgegevens en gegevens over de aanleg van reservoirs en vectorsoorten in nieuwe geografische gebieden, en een geharmoniseerd EU-breed systeem op te zetten voor het monitoren van volksgezondheidsparameters, waaronder het monitoren van stedelijk afvalwater met het oog op mogelijke gezondheidscrises;

255.  is ingenomen met het gezamenlijke “één gezondheid”-actieplan van de Voedsel- en Landbouworganisatie, het milieuprogramma van de VN, de WHO en de Wereldorganisatie voor diergezondheid, en benadrukt de belangrijke rol van de Commissie en de lidstaten bij de coördinatie en ondersteuning van “één gezondheid” en de “gezondheid op alle beleidsgebieden”-benadering; is van mening dat de uitvoering van de “één gezondheid”-benadering een aantal essentiële stappen moet omvatten, zoals het mobiliseren van onderzoek en het creëren van innovatieve transdisciplinaire opleidingen voor medisch personeel en besluitvormers;

256.  herinnert aan het belang van diergezondheid, vooral bij activiteiten met vee en landbouwhuisdieren, en aan het feit dat slechte gezondheidsomstandigheden van vee en lacunes in de sanitaire controles het risico op zoönotische ziekten kunnen verhogen; uit zijn diepe bezorgdheid over de steeds frequentere opkomst en verspreiding van zoönotische ziekten, hetgeen wordt verergerd door de klimaatverandering, de aantasting van het milieu, veranderingen in landgebruik, ontbossing, vernietiging en bedreiging van de biodiversiteit en van natuurlijke habitats, illegale handel in wilde dieren en onhoudbare voedselproductie- en -consumptiepatronen; benadrukt dat verbetering van de diergezondheid een manier is om de gezondheid van mensen te verbeteren en roept op tot toezicht, surveillance en alarmering in de veehouderij en veeteelt om het optreden van zoönosen te voorkomen;

(e) Conclusies en aanbevelingen

(i) Gezondheidszorgstelsels en -diensten

257.  moedigt de EU en haar lidstaten aan het pakket van de Europese gezondheidsunie uit te voeren teneinde een permanente agenda voor gezondheid te ontwikkelen en openbare gezondheidszorg als een investering te beschouwen; dringt aan op versterking van basisgezondheidszorgdiensten, met name de eerstelijnsgezondheidszorg, die zonder discriminatie voor iedereen beschikbaar, en op bevordering van gezondheid, onderwijs en wijsheid om de algemene gezondheidstoestand van de bevolking te verbeteren; vraagt de Commissie om, in het kader van het pakket van de Europese gezondheidsunie, wettelijke en regelgevende maatregelen voor te leggen tot vaststelling van minimale basisgezondheidszorgdiensten en minimumnormen voor hoogwaardige gezondheidszorg die in de hele EU moeten worden gewaarborgd;

258.  dringt aan op een specifiek investeringspakket om de zorgsector en de zorgeconomie in de EU te bevorderen en te zorgen voor coördinatie tussen de verschillende programma’s en initiatieven, hetgeen de uitvoering van een doeltreffende zorgstrategie kan waarborgen;

259.  wijst op de noodzaak van verdere Europese en internationale samenwerking om epidemiologische controle uit te voeren door middel van de uitvoering van de verplichte plannen voor surveillance, bewaking, alarmering en paraatheid met betrekking tot bedreigingen voor de volksgezondheid, opkomende trends in de volksgezondheid, overdraagbare ziekten en het optreden van zoönosen, en van de interoperabiliteit van gezondheidsgegevens in heel Europa, met inbegrip van de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee, zoals vereist door de verordening inzake grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen;

260.  benadrukt in dit verband het belang van de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de EU-autoriteiten, de interoperabiliteit van informatiesystemen, nieuwe instrumenten en van onderzoek om interdisciplinair onderzoek en mens- en sociale wetenschappen te versterken met betrekking tot de gevolgen van pandemieën en niet-farmaceutische maatregelen;

261.  dringt erop aan dat de gegevensverzameling en surveillance-activiteiten in het kader van COVID-19 worden gehandhaafd om eventuele toekomstige bedreigingen voor de volksgezondheid als gevolg van de verspreiding van de ziekte te beperken, en dat met spoed een EU-breed platform voor de surveillance en sequencing van genomen wordt opgericht, met passende waarschuwingssystemen, dat beschikbaar moet worden gesteld aan clinici en onderzoekers;

262.  dringt erop aan te investeren in het voortbouwen op bestaande analysen van gezondheidsgegevens om antwoorden te vinden op vraagstukken zoals de werking van natuurlijke immuniteit, besmettingspercentages en de ernst van aanlegfactoren;

263.  dringt aan op betere EU-richtsnoeren voor gevallen waarin gezondheidszorgdiensten tijdelijk worden opgeschort, teruggeschroefd of omgeleid, zodat prioritaire patiënten kunnen worden vastgesteld, met name patiënten die een lichamelijk onderzoek nodig hebben en niet kunnen profiteren van telegeneeskunde;

264.  dringt aan op verbeterde capaciteit om te zorgen voor gekwalificeerd personeel, apparatuur en sanitaire materialen, alsmede voor medische infrastructuur, om te voldoen aan de specifieke behandelingsbehoeften van deze patiënten;

265.  dringt aan op de verdere digitalisering van administratieve diensten in de gezondheidssector en, waar passend en haalbaar, op het gebruik van onlinegezondheidszorgdiensten, waarbij gepaste maatregelen worden getroffen om de persoonsgegevens te beschermen en de cyberveerkracht van de nationale gezondheidszorgstelsels en de bijbehorende infrastructuur te waarborgen;

266.  dringt aan op het gebruik van onlinegezondheidszorgdiensten voor gezondheidsbevordering, preventie en behandeling, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de betrokken werknemers, beroepsbeoefenaars en verzorgers over voldoende digitale vaardigheden beschikken;

267.  verzoekt de lidstaten om, in overeenstemming met de bestaande EU-wetgeving, te voorzien in permanente opleiding en professionele ontwikkeling voor gezondheidswerkers, met inbegrip van opleiding inzake pandemische surveillance en crisisbeheersing, met de nadruk op het welzijn en de veiligheid van gezondheidswerkers, en te zorgen voor erkenning van hun vaardigheden en verbetering van hun arbeidsomstandigheden, met inbegrip van adequate beloning;

268.  onderkent dat het gebrek aan financiering en overheidsinvesteringen grote gevolgen heeft gehad voor het werk en voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van gezondheidswerkers; benadrukt het belang van preventieve en beschermende maatregelen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de werknemers, en indien nodig van andere beschermende maatregelen, waaronder vaccinaties; dringt er bij de lidstaten op aan om onderbetaalde beroepen in de gezondheidszorg, zoals verpleegkundigen en verzorgers, en de loonkloof tussen mannen en vrouwen in beroepen in de gezondheidszorg aan te pakken en snel maatregelen voor te stellen in samenwerking met relevante belanghebbenden, rekening houdend met de maatregelen die het Parlement heeft voorgesteld in zijn resolutie van 5 juli 2022, getiteld “Naar gemeenschappelijke Europese maatregelen op het gebied van zorg”(47);

269.  verzoekt de Commissie een richtlijn voor te stellen over de psychosociale risico’s op het werk teneinde deze risico’s aan te pakken en de arbeidsomstandigheden van medisch en zorgpersoneel te verbeteren; verzoekt de lidstaten derhalve een beleidsagenda voor de lange, middellange en korte termijn op te stellen om het tekort aan gezondheidswerkers aan te pakken;

270.  is van mening dat geestelijke gezondheid een prioriteit moet worden in het pakket van de Europese gezondheidsunie en dat het verband tussen geestelijke en lichamelijke gezondheid moet worden erkend en in het pakket moet worden weerspiegeld; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte geestelijkegezondheidscrisis aan te pakken, met name onder jongeren en kinderen, en roept op tot een alomvattende EU-strategie op het gebied van geestelijke gezondheid die zich richt op de geestelijke gezondheid van jongeren en die acties voor alle sociale groepen, met name de meest kwetsbare, omvat; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de gevolgen voor de geestelijke gezondheid op te nemen in hun werkzaamheden op het gebied van de reactie op en paraatheid bij noodsituaties in verband met gezondheidscrises en pandemieën;

271.  wijst op het belang van de integratie van geestelijke gezondheidszorg met lichamelijke zorg, cultuur en kunst en andere vrijetijdsactiviteiten, waarbij effectieve, op feiten gebaseerde en op mensenrechten gerichte zorg wordt geboden en de reikwijdte van de beschikbare diensten wordt vergroot om een betere toegang tot behandeling mogelijk te maken; dringt aan op meer investeringen in ondersteuning en diensten op het gebied van geestelijke gezondheid in gemeenschapsverband, alsook op verbetering van de toegang tot geestelijke gezondheidszorg binnen de nationale gezondheidszorgstelsels; onderkent het effect van kunst op de gezondheid en het welzijn, met inbegrip van de geestelijke gezondheid, en van de rol die kunst kan vervullen bij het bieden van een antwoord op pandemieën in de gehele EU;

272.  benadrukt dat het belangrijk is dat de lidstaten hun gezondheidszorgstelsels naar behoren financieren, teneinde de veerkracht ervan op de korte en lange termijn te waarborgen door te investeren in gezondheidswerkers, klinische proeven, openbare gezondheidseducatie en kritieke gezondheidsinfrastructuur, instrumenten, structuren, processen en laboratoriumcapaciteit, en dringt aan op het verstrekken van hoogwaardige, toegankelijke en betaalbare zorgdiensten;

273.  dringt er bij de Commissie op aan een noodplan uit te voeren ter versterking van de geneesmiddelenbewaking op nationaal en Europees niveau, teneinde snelle lokale gegevensverzameling en -verwerking, extra aanwerving binnen nationale teams, betere verwerking van spontane meldingen en de invoering van actieve geneesmiddelenbewaking te ondersteunen;

(ii) Contracten en onderhandelingen

274.  benadrukt de noodzaak van een betere paraatheid bij gezamenlijke aanbestedingsprocedures voor geneesmiddelen en medisch materiaal, waarbij overschotten moeten worden vermeden, gezien de inherente onvoorspelbaarheid van pandemieën; benadrukt dat er moet worden gezorgd voor transparantie, zelfs in crisissituaties wanneer de tijd dringt, om het democratisch toezicht te waarborgen en het vertrouwen van de burgers in overheidsinstellingen, waaronder de EU-instellingen, te vergroten;

275.  dringt erop aan op een transparante wijze contracten af te sluiten en prijsonderhandelingen te voeren;

276.  erkent het belang van de controlerende rol van het Parlement en vraagt speciale aandacht voor transparantie bij de onderhandelingen over gezamenlijke aanbestedingsovereenkomsten; stelt voor lering te trekken uit gezamenlijke aanbestedingsinitiatieven om vertragingen bij de levering, ongerechtvaardigd hoge prijzen en overschotten aan vaccins en medische tegenmaatregelen te voorkomen en ervoor te zorgen dat de productaansprakelijkheid volledig bij de fabrikanten blijft; dringt aan op de vaststelling van duidelijke regels voor onderhandelingen met ondernemingen om overschotten aan vaccins en medische tegenmaatregelen te voorkomen en wijst op het belang van toekomstige aanbestedingsovereenkomsten voor vaccins waarbij monopolies en/of oligopolies worden vermeden en wordt gezorgd voor een gevarieerd aanbod van vaccins om de Europese burgers beter te beschermen;

277.  dringt erop aan dat de gemeenschappelijke en gezamenlijke aanbestedingsprocedures in noodsituaties worden verbeterd en dat er een meer gecoördineerde aanpak wordt gehanteerd, zodat overeenkomsten kunnen worden aangepast;

278.  hamert op de beginselen van eerlijke prijzen, transparantie en een billijk rendement op overheidsinvesteringen voor aankopen vooraf, en dringt erop aan dat overeenkomsten moeten worden aangepast aan veranderende bedreigingen en publieke behoeften; verlangt een duidelijke lijst met criteria voor gezamenlijke aanbestedingen;

279.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de bestaande regels, zoals vastgelegd in de EU-wetgeving, worden nageleefd om kwaliteitsproducten te waarborgen, en dat de overdracht van aansprakelijkheid van fabrikanten naar lidstaten geen standaardpraktijk wordt;

280.  benadrukt het belang van het feit dat de gezamenlijke aanbestedingsovereenkomst voorzag in een exclusiviteitsclausule in het kader van de aankoop van het COVID-19-vaccin, waardoor de onderhandelingspositie werd beschermd en de voorzieningszekerheid van de EU werd gewaarborgd, en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat fabrikanten die profiteren van EU-financiering regelmatig verslag uitbrengen over de besteding van deze middelen;

(iii) Beschikbaarheid van medische tegenmaatregelen

281.  beveelt aan dat de EU adequate systemen opzet om fabrikanten in het geval van een volksgezondheidscrisis de nodige risicofinanciering te verschaffen, om de ontwikkeling en productie van de relevante medische tegenmaatregelen te ondersteunen, om fabrikanten te helpen zich snel aan te passen en hun productie op te schalen, om verstoringen en tekorten aan geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, gezondheidstechnologie en diensten te voorkomen, bijvoorbeeld door middel van reserveringskosten in gezamenlijke aanbestedingsovereenkomsten, die vooral voor kmo’s nuttig kunnen zijn, en dat dergelijke mechanismen transparant moeten zijn en afhankelijk van goedkeuring en herziening door wetgevende organen;

282.  verzoekt de Commissie en de lidstaten een duidelijke, duurzame voorraadstrategie vast te stellen, met als doel aanvullende EU- en nationale medische voorraden te ontwikkelen ten behoeve van paraatheid bij en respons op pandemieën, en daarbij verspilling te voorkomen;

283.  verzoekt erom ervoor te zorgen dat de herziening van de algemene farmaceutische wetgeving is gebaseerd op een goed inzicht in de onderliggende oorzaken van geneesmiddelentekorten; benadrukt dat de farmaceutische industrie in de EU moet beschikken over een gediversifieerde toeleveringsketen en een risicobeperkingsplan voor geneesmiddelentekorten om het hoofd te bieden aan eventuele kwetsbaarheden en risico’s voor de toeleveringsketen, die bij voorkeur binnen de Europese Economische Ruimte moet liggen, en dat farmaceutische bedrijven moeten worden verplicht om voldoende veiligheidsvoorraden aan te houden en geneesmiddelentekorten vroegtijdig aan te kondigen, ondersteund door transparantievereisten voor de toeleveringsketen en risicopreventiemaatregelen; wijst er nogmaals op dat de voorzieningszekerheid moet worden verbeterd door vroegtijdige melding van tekorten, strengere verplichtingen inzake levering en transparantie, grotere transparantie van de voorraden en betere EU-coördinatie en -mechanismen om tekorten te beperken en te voorkomen;

284.  ondersteunt de versterking van de bestaande productiecapaciteit in de lidstaten, maar moedigt ook de reshoring van de farmaceutische industrie aan wanneer dat nodig is om de grote afhankelijkheid aan te pakken; benadrukt de noodzaak van een risicobeperkingsplan voor geneesmiddelen die als kritiek zijn gedefinieerd;

285.  is van mening dat projecten van gemeenschappelijk Europees belang op gezondheidsgebied de ontwikkeling van innovatieve en groenere technologieën en productieprocessen voor de vervaardiging van geneesmiddelen, van gen- en celtherapieën en van innovatie op het gebied van strategische behandelingen moeten vergemakkelijken;

286.  verzoekt de Commissie en de lidstaten passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat er, naast COVID-19-vaccins, doeltreffende COVID-19-therapieën voor elk stadium van het ziekteverloop beschikbaar zijn voor patiënten, teneinde versneld herstel en vermindering van de mortaliteit mogelijk te maken;

(iv) Toeleveringsketens

287.  stelt voor om in toekomstige contracten voor de levering van medisch materiaal sterkere bepalingen op te nemen met betrekking tot verstoringen van de levering; dringt aan op het opsporen van afhankelijkheid met een hoog risico en het opzetten van productiecapaciteit voor aanverwante producten in de EU en op de ontwikkeling van productiecapaciteit in Europa voor actieve farmaceutische bestanddelen, hulpstoffen en essentiële hulpproducten;

288.  is van mening dat de EU haar afhankelijkheid van handelspartners moet verminderen en doortastend moet optreden om geneesmiddelentekorten te voorkomen; verzoekt het EMA de kwetsbaarheden in de toeleveringsketen in kaart te brengen die verband houden met het Europese systeem voor het betrekken van medisch materiaal en actieve farmaceutische bestanddelen van buiten Europa;

289.  is van mening dat de EU moet zorgen voor een betere uitwisseling van gegevens van de industrie, voor eerdere prognoses over waar in de toekomst tekorten kunnen ontstaan en voor meer transparantie bij de productie en distributie van geneesmiddelen, wanneer dit zou bijdragen tot de beschikbaarheid en toegankelijkheid van geneesmiddelen van prioritair openbaar belang;

290.  wijst erop dat de pandemie heeft aangetoond dat de strategische autonomie van de EU op het gebied van essentiële toeleveringsketens en kritieke infrastructuur en diensten moet worden vergroot en is van mening dat de EU het aandeel van de belangrijkste medische productie op haar grondgebied moet vergroten om de autonomie van Europa op het gebied van toeleveringsketens te versterken en tegelijkertijd open te blijven staan voor de dynamiek van de mondiale toeleveringsketens, zowel in normale als in noodsituaties op gezondheidsgebied;

291.  verzoekt de Commissie ook te overwegen strategische projecten in de gezondheidssector te financieren door middel van een Europees Soevereiniteitsfonds dat kan bijdragen aan het bereiken van strategische autonomie van de EU op het gebied van medisch materiaal;

292.  is van mening dat het bevorderen van en voortbouwen op een aantrekkelijk Europees industrieel ecosysteem voor de farmaceutische sector een van de belangrijkste voorwaarden is voor het verder stimuleren van de verplaatsing van productiefaciliteiten naar de EU en dat dergelijke verplaatsingen van bedrijven ertoe kunnen bijdragen de gezondheidszorgstelsels in de EU onafhankelijker te maken van derde landen en beter bestand tegen verstoringen; verzoekt de Commissie de dialoog met de lidstaten en alle relevante belanghebbenden te bevorderen teneinde “made in Europe”-geneesmiddelen te stimuleren door de veerkracht van de productie en het aanbod te versterken en door aanvullende criteria voor nationale prijsstelling te beoordelen, zonder extra kosten voor patiënten en zonder afbreuk te doen aan de duurzaamheid van het gezondheidsstelsel, en ervoor te zorgen dat deze criteria hoge milieunormen voor productie, een krachtig beheer van de toeleveringsketen en aantoonbare investeringen in innovatie en onderzoek omvatten; benadrukt het belang van vroegtijdige planning om tekorten te voorkomen en het aanbod daar in te zetten waar de vraag van patiënten is; benadrukt dat elke vorm van steun door overheidsinstanties afhankelijk moet worden gesteld van clausules inzake toegankelijkheid, betaalbaarheid, beschikbaarheid, veiligheid en transparantie;

293.  herinnert eraan dat overheidsfinanciering afhankelijk moet zijn van transparantie en traceerbaarheid van investeringen, leveringsverplichtingen op de Europese markt en de toegankelijkheid, veiligheid en betaalbaarheid van de geproduceerde geneesmiddelen;

294.  benadrukt dat het belangrijk is de administratieve vertragingen tussen de indiening van een aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen en de goedkeuring ervan door het EMA te beperken, en dat de vereenvoudiging van de regelgevingsprocedures niet ten koste mag gaan van de veiligheids-, doeltreffendheids- en kwaliteitsnormen;

295.  stelt voor netwerken te ontwikkelen die kunnen worden ingezet om op korte termijn een verscheidenheid aan technologieën te produceren (zoals de EU FAB) en uitdagingen in verband met de toeleveringsketen en handelsbelemmeringen die het productieproces beïnvloeden aan te pakken, en herhaalt dat de productie van geneesmiddelen zonder winstoogmerk moet worden vergemakkelijkt;

(v) Onderzoek en ontwikkeling

296.  moedigt verdere investeringen in O&O die gericht zijn op doelstellingen van algemeen belang aan door verhoging van de middelen van het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie en van het EU4Health-programma, en door de oprichting van HERA als toekomstig EU-agentschap voor de ondersteuning van onderzoek om vaccins alsmede innovatieve en andere behandelingen beschikbaar te maken in tijden van crisis en daarna; moedigt aan dat bij het onderzoek naar vaccins de genderverschillen met betrekking tot de respons op en de doeltreffendheid van vaccins methodisch worden onderzocht en in aanmerking worden genomen door meer vrouwen bij klinische proeven te betrekken;

297.  wijst op het belang van investeringen in beter betaalbare en toegankelijke eindproducten; herhaalt de noodzaak van meer transparantie bij biomedisch O&O om op onafhankelijke wijze doelgerichte financiële investeringen vast te stellen en dubbel werk te beperken door ervoor te zorgen dat gegevens en resultaten van klinische proeven worden gerapporteerd en toegankelijk zijn;

298.  verzoekt de Commissie van postacute infectiesyndromen (PAIS) een prioriteit te maken en een PAIS-strategie van de EU te ontwikkelen, vergelijkbaar met het Europese kankerbestrijdingsplan en de EU-strategie voor geestelijke gezondheid, en PAIS aan te pakken in de mondiale gezondheidsstrategie; roept de EU en haar lidstaten ertoe op zich net zo veel in te spannen om een geneesmiddel te vinden voor PAIS-patiënten als voor het ontwikkelen van een vaccin;

299.  dringt aan op meer onderzoek om de onderliggende oorzaken, de frequentie en de beste behandelingsmogelijkheden voor PASC te bepalen, met inbegrip van long covid, postacuut COVID-19 syndroom, Post Vac en andere postinfectieuze ziekten, en op onderzoek naar de langetermijngevolgen ervan, zoals het ontwikkelen van CVS, alsmede op de uitwisseling van ervaringen en benaderingen om de impact van de gevolgen ervan aan te pakken; verzoekt om de oprichting van een EU-netwerk van deskundigen op het gebied van deze ziekten met een gecoördineerd programma van surveillancesystemen, waaronder gegevens die zijn uitgesplitst naar verschillende subgroepen uit elke lidstaat, ook uit de ultraperifere gebieden en de landen en gebieden overzee, waarbij gebruik wordt gemaakt van consistente gevalsdefinities en methodologieën, en waarin de gevolgen van deze aandoeningen voor de gezondheid, de werkgelegenheid en de economie zijn opgenomen; benadrukt de noodzaak van aanvullende financiering en geprioriteerde oproepen voor projecten gericht op biomedisch onderzoek naar PASC en van een betere herkenning van PASC op het niveau van de lidstaten;

300.  verzoekt de Commissie om Horizon Europa-financiering te gebruiken voor specifiek en gericht PASC-onderzoek, inclusief samenwerking met de farmaceutische industrie, op een schaal die de ontwikkeling van een reeks diagnostische instrumenten mogelijk maakt, de financiering van cruciale studies en de ontwikkeling van geneesmiddelen voor de verschillende symptoomclusters en het Europees partnerschap inzake zeldzame ziekten; benadrukt in dit verband dat zelfs virussen die niet erg ernstig lijken, soms jaren later tot ernstige ziekten kunnen leiden; benadrukt dat voorkomen beter is dan genezen en wijst derhalve nogmaals op de noodzaak om onderzoek aan te moedigen en te financieren dat ten doel heeft vaccins te maken die steriele immuniteit bieden, waardoor niet alleen de ziekte zou worden behandeld maar vooral infecties zouden worden voorkomen en mogelijke problemen op lange termijn worden vermeden;

301.  herinnert de lidstaten aan het belang van het bieden van adequate hulp en ondersteuning aan mensen die lijden aan PASC, van het opnemen van long covid bij het uitbreiden van ziekte-uitkeringen, van het vergemakkelijken van de toegang tot sociale-uitkeringsregelingen, alsmede van compensatie voor Post Vac-patiënten om PASC als armoedeval te beperken, met inbegrip van passende steun voor degenen die gevolgen ondervinden in hun dagelijks leven of voor hun vermogen om te werken; onderkent de noodzaak van beter medische onderwijs en betere medische opleiding voor beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg en de sociale zorg die met PASC werken en van de opname van CVS in het Europese referentienetwerk voor zeldzame neurologische ziekten;

(vi) Transparantie

302.  beveelt aan dat noch onderhandelaars over contracten met farmaceutische bedrijven, noch deskundigen die zijn geraadpleegd in het kader van het farmaceutische beleid of de farmaceutische programma’s van de EU of anderszins door de lidstaten of EU‑instellingen worden ingezet, financiële of andere belangen mogen hebben die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid, en dat zij een verklaring moeten afleggen over hun financiële en andere belangen, en deze in overeenstemming met de procedures waarin op het niveau van de lidstaten of de EU is voorzien jaarlijks en telkens wanneer dat nodig is, moeten actualiseren; beveelt aan deze verklaringen openbaar te maken; is van mening dat deskundigen tevens alle feiten bekend moeten maken waarvan zij kennis hebben gekregen tijdens hun betrokkenheid bij die procedures en waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht dat deze een belangenconflict vormen of daartoe aanleiding geven;

303.  verzoekt de Commissie om het systeem van stimulansen periodiek te evalueren en te herzien en de voorspelbaarheid daarvan te waarborgen, en hierover verslag uit te brengen aan het Europees Parlement, de prijstransparantie te vergroten met inachtneming van de zakelijke vertrouwelijkheid, en te wijzen op de factoren van de gezondheidstechnologieën en op de economische duurzaamheid van de openbare gezondheidszorgstelsels;

304.  herinnert eraan dat alle Europeanen recht hebben op een optimale behandeling, ongeacht hun financiële middelen, gender, leeftijd of nationaliteit, en spreekt zijn bezorgdheid uit over de grote verschillen in beschikbaarheid van en toegang tot verschillende therapieën, waarbij onbetaalbaarheid een primaire reden is;

305.  verzoekt de lidstaten om rekening te houden met de genderkloof op gezondheidsgebied bij de voorbereiding op en de weerbaarheid tegen pandemieën in de toekomst;

306.  benadrukt met name dat de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten voor vrouwen moet worden gewaarborgd en herinnert de lidstaten eraan dat gelijke toegang tot gezondheidszorg een essentieel onderdeel vormt van hun wettelijke verplichtingen om gendergelijkheid te bevorderen;

307.  hamert op de noodzaak om te zorgen voor gelijke toegang tot veilige, effectieve en betaalbare geneesmiddelen binnen de EU en moedigt de lidstaten aan om gezamenlijke prijsonderhandelingen met farmaceutische bedrijven te overwegen;

308.  dringt er bij de Commissie op aan een voorstel in te dienen voor een herziening van Richtlijn 89/105/EEG van de Raad betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen(48) teneinde in alle lidstaten te zorgen voor doeltreffende toetsing en volledige transparantie van de procedures voor de bepaling van de prijs en het terugbetalingsbedrag van geneesmiddelen, in het bijzonder van geneesmiddelen tegen kanker;

309.  betreurt het gebrek aan transparantie van de Commissie tijdens bepaalde onderhandelingsfasen van overeenkomsten voor vaccins en benadrukt dat transparantie in het besluitvormingsproces de aanvaarding van politieke keuzes die namens burgers worden gemaakt, versterkt;

310.  moedigt verantwoorde manieren aan om de transparantie te vergroten met betrekking tot de financiering van, de overeenkomsten inzake en de aankoop van vaccins en van medische tegenmaatregelen door de overheid, de werkelijke kosten van O&O en de toegang tot de resultaten van klinische proeven en daarmee verband houdende gegevens via het informatiesysteem voor klinische proeven, met de nodige aandacht voor intellectuele-eigendomsrechten, waaronder bedrijfsgeheimen;

311.  verzoekt de Commissie haar transparantieverplichting te waarborgen door bij aanbestedingsovereenkomsten ook informatie openbaar te maken met betrekking tot de aansprakelijkheid van fabrikanten, de data en hoeveelheden van de aan elke lidstaat geleverde doses, en bovendien de prijs van de verkochte doses;

312.  verzoekt de Commissie het Europees Parlement op de hoogte en up-to-date te blijven houden met betrekking tot aankoopovereenkomsten en het Europees Parlement onverwijld toegang te verlenen tot de niet-geredigeerde versies van alle aankoopovereenkomsten;

313.  verzoekt de Commissie de niet-geredigeerde versie van de aankoopovereenkomsten na de respectieve einddatum te publiceren voor het grote publiek, met inbegrip van alle informatie van openbaar belang, indien dit wettelijk mogelijk is;

314.  dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de fabrikanten op aan transparant te zijn over mogelijke bijwerkingen van vaccins, met inbegrip van bekende bijwerkingen die door het EMA zijn vastgesteld, en om hierover, evenals over de voordelen en de doeltreffendheid van vaccinaties, op een consistente, uitgebreide en gecoördineerde manier te communiceren, waarbij de veiligheid van patiënten wordt gewaarborgd en vaccinatietwijfel, misinformatie en desinformatie worden voorkomen;

315.  moedigt de lidstaten aan zich te blijven inspannen om tijdig en op adequate wijze gegevens over bijwerkingen te verzamelen en deze gegevens in te voeren in de databank voor geneesmiddelenbewaking; wijst op het belang van geneesmiddelenbewaking, van beperkende maatregelen om bijwerkingen te voorkomen, van het vaststellen van aansprakelijkheid en van het zorgen voor snelle schadeloosstelling in geval van schade veroorzaakt door fabrikanten;

(vii) EU-instellingen

316.  dringt erop aan van HERA een autonoom EU-agentschap te maken met een sterk en welomschreven mandaat van de Raad en het Parlement (met inbegrip van een daadwerkelijke rol in industrieel onderzoek en een bijbehorend mandaat), hetgeen ook voor parlementaire controle en dus voor meer transparantie zou zorgen, en met meer middelen en een begroting om zijn mandaat te kunnen uitvoeren, terwijl het wordt gecoördineerd met andere gezondheidsinitiatieven van de EU en zijn activiteiten concentreert op de bescherming van het openbaar belang, onder meer door toegangsvoorwaarden en juridische mogelijkheden om technologieoverdracht en kennisdeling verplicht te stellen;

2.Een gecoördineerde aanpak met eerbiediging van de democratie en de grondrechten

(a) Vertrouwen opbouwen

(i) Betere en doeltreffendere EU-communicatie over gezondheid, met name met betrekking tot epidemieën of gezondheidscrises

317.  benadrukt dat de COVID-19-pandemie gevolgen heeft gehad voor de uitoefening van de grondrechten, met name de rechten van bepaalde groepen, zoals ouderen, kinderen, vrouwen en jongeren, en een bijzonder negatief effect heeft gehad op reeds gemarginaliseerde groepen, waaronder, maar niet uitsluitend, personen met een handicap, migranten, mensen die geconfronteerd worden met racisme, sociaal achtergestelde personen en LHTBQIA+-personen; wijst erop dat vertrouwen in overheidsinstanties en -instellingen en in de wetenschap die wordt toegepast bij de besluitvorming van overheidsinstellingen onontbeerlijk is voor een effectieve respons op pandemieën en onbereikbaar is zonder transparantie en zonder communicatie op basis van wetenschappelijk bewijs in overeenstemming met de op dat moment beschikbare gegevens, die voor het grote publiek op een transparante en begrijpelijke manier wordt gebracht; erkent dat de verspreiding van wetenschappelijk of medisch onjuiste informatie tijdens de gezondheidscrisis ernstige schade heeft toegebracht aan de gezondheid van de bevolking van de EU en zelfs het leven van mensen die in de EU wonen in gevaar heeft gebracht; betreurt het politiek gemotiveerde gebruik van nepnieuws en desinformatie, en de pogingen om op die manier overheidsinstellingen te destabiliseren in tijden van crisis; merkt op dat de COVID-19-pandemie gevolgen heeft gehad voor het democratisch toezicht op en de transparantie van overheidsinstellingen; benadrukt dat deze ontwikkelingen een negatief effect hebben, niet alleen op het vertrouwen van de burgers in overheidsinstellingen, maar ook op de sociale samenhang; benadrukt dat betrouwbaarheid en consistente openbaarmaking van openbare documenten, samen met het op een voor het grote publiek duidelijke, effectieve en begrijpelijke manier communiceren van op wetenschap gebaseerde besluiten, de bereidheid van mensen om vrijwillige gezondheidsaanbevelingen op te volgen, vergroten en het vertrouwen van het publiek in het algemeen doen toenemen;

318.  wijst erop dat besluiten over maatregelen die worden toegepast om pandemieën aan te pakken, in het bijzonder wanneer die een beperking van de vrijheid inhouden, gebaseerd moeten zijn op wetenschappelijke criteria en het advies van deskundigen ter zake door middel van formele, transparante besluitvormingsprocessen;

319.  neemt kennis van de inspanningen van het EMA om met ongekende snelheid en frequentie duidelijke, transparante, nauwkeurige en tijdige informatie te verstrekken over de goedkeuring van en het toezicht op COVID-19-vaccins en -therapieën, en erkent dat het bureau al maatregelen heeft genomen om de transparantie van zijn regelgevende activiteiten inzake COVID‑19-vaccins en -behandelingen te vergroten; onderkent dat het bureau de transparantie, communicatie en beschikbaarheid van informatie verder moet verbeteren en verzoekt het bureau derhalve te zorgen voor volledige transparantie en beschikbaarheid van informatie over vaccins en de toelatingsprocedures daarvoor, teneinde het vertrouwen van het publiek te bevorderen en volledige informatie te verstrekken over openbare middelen en de besteding daarvan; erkent dat de communicatie van het bureau van cruciaal belang was om de burgers gerust te stellen en mis- en desinformatie tijdens de pandemie te bestrijden, en benadrukt dat het belangrijk is een hoog niveau van transparantie in het functioneren van het bureau te waarborgen; onderkent dat het ECDC, de Commissie en de lidstaten hun transparantie- en communicatiestrategieën in tijden van crisis moeten verbeteren;

320.  wijst op verschillen tussen de vermogens van de lidstaten om desinformatie aan te pakken; merkt op dat dergelijke verschillen één van de factoren zijn die hebben bijgedragen tot ongelijkheden in de terughoudendheid ten aanzien van vaccins;

321.  erkent dat, ondanks de verspreiding van desinformatie in de Unie, de EU-burgers en de samenleving in het algemeen zeer ingenomen waren met de vaccins tegen COVID-19 en benadrukt dat het grote verantwoordelijkheidsgevoel van de burgers essentieel was voor het goede verloop en het welslagen van de vaccinatiecampagne in veel lidstaten;

322.  is van mening dat gezondheidseducatie, naast andere beleidsmaatregelen, waaronder communicatie met en nabijheid tot verleners van gezondheidszorg en andere relevante belanghebbenden, samen met het op begrijpelijke wijze overbrengen van wetenschappelijk bewijs en resultaten, mediawijsheid en transparantie van openbare procedures, op de gemeenschap gebaseerde oplossingen en de outreach van gemarginaliseerde gemeenschappen enkele van de belangrijkste factoren zijn om vaccinatietwijfel te verminderen;

(ii) Aanpakken van misinformatie en desinformatie en de rol van sociale media

323.  benadrukt dat desinformatie een voortdurend veranderende uitdaging vormt die democratische processen en maatschappelijke debatten op alle beleidsterreinen negatief kan beïnvloeden, het vertrouwen van de burgers in de democratie kan ondermijnen en de Europese samenwerking en solidariteit kan ontmoedigen;

324.  onderkent dat de Europese informatieruimte beter moet worden beschermd; neemt kennis van de snelle toename van mis- en desinformatie op sociale media en in de traditionele mediakanalen tijdens de pandemie, en beveelt met klem aan strategieën te ontwikkelen om misinformatie in tijden van crisis te voorkomen;

325.  herinnert eraan dat desinformatie het best kan worden bestreden door het recht op informatie en de vrijheid van meningsuiting te beschermen en te waarborgen en pluralisme in de media en onafhankelijke journalistiek te ondersteunen; verzoekt de lidstaten in dit verband te zorgen voor transparantie bij het nemen van maatregelen in een crisissituatie en hun burgers volledige, actuele, nauwkeurige en objectieve informatie en gegevens te verstrekken over de situatie en de ter beheersing daarvan genomen maatregelen, teneinde desinformatie te bestrijden die erop gericht is de wetenschappelijke kennis over gezondheidsrisico’s in diskrediet te brengen of te verdraaien;

326.  wijst erop dat de informatie begrijpelijk, consistent en wetenschappelijk onderbouwd moet zijn en tijdig moet worden verstrekt om misinformatie te voorkomen en zo een leidraad te vormen voor het publiek, de media en de zorgverleners en ervoor te zorgen dat de aanbevelingen op het gebied van volksgezondheid worden nageleefd;

327.  is ingenomen met de herziening van de “praktijkcode betreffende desinformatie” in 2022 en ondersteunt krachtig de nieuwe toezeggingen ervan en beveelt een vroegtijdig verslag over het effect ervan aan;

328.  is ingenomen met de voorgestelde Europese verordening mediavrijheid, die bedoeld is om de vrijheid en diversiteit van de media te behouden in het licht van instrumenten ter bestrijding van misinformatie; juicht het toe dat journalisten feiten controleren om misinformatie en desinformatie te bestrijden, met inachtneming van de grondrechten en het beginsel van persvrijheid; dringt erop aan méér middelen ter beschikking te stellen voor opleidingen over instrumenten ter bestrijding van misinformatie, en pleit voor een nauwere samenwerking tussen de media om de verspreiding van nepnieuws te vermijden; verzoekt de Commissie en de lidstaten om in tijden van crisis hun inspanningen op te voeren om ervoor te zorgen dat journalisten veilig hun werk kunnen doen, en om nieuwsmedia als een essentiële dienst te erkennen;

329.  is ingenomen met de oprichting van een permanente taskforce voor misinformatie (de afdeling StratCom van de Europese Dienst voor extern optreden) om de omvang van misinformatie in de EU te monitoren, en is verheugd over het voorgestelde actieplan inzake Europese democratie om een gemeenschappelijke Europese strategie voor de bestrijding van misinformatie vast te stellen, alsook over het aanstaande pakket voor de verdediging van de democratie;

330.  benadrukt dat desinformatiecampagnes, samen met cyberaanvallen, ook deel kunnen uitmaken van “hybride oorlogvoering” door buitenlandse mogendheden en bestreden moeten worden in het kader van een bredere veiligheidsstrategie;

331.  is ingenomen met het gebruik van het reeds bestaande systeem voor snelle waarschuwing tijdens de COVID-19-crisis, dat specifiek was bedoeld om buitenlandse desinformatiecampagnes tegen te gaan; neemt kennis van het instrumentarium dat de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden samen zullen opstellen, waarin oplossingen voor het opbouwen van veerkracht, regelgeving en responsmaatregelen zijn opgenomen; roept de lidstaten op uitgebreider gebruik te maken van het systeem voor snelle waarschuwingen en andere passende middelen om de onderlinge samenwerking en die met de EU-instellingen te versterken, onder meer voor het delen van beschikbare informatie over de gezondheidsindicaties van de situatie ter plaatse en over de voortgang daarvan; benadrukt dat “outreach” en communicatie een essentiële rol hebben gespeeld bij de bestrijding van de pandemie;

332.  is ingenomen met de oprichting van het Europees Waarnemingscentrum voor digitale media (EDMO), dat een onafhankelijke multidisciplinaire gemeenschap ter bestrijding van desinformatie over COVID-19 zal ondersteunen met behulp van een technologische infrastructuur met instrumenten en diensten; beveelt aan dat EDMO overheidsinstanties helpt met onderzoek dat binnen zijn bevoegdheden valt en een passende koppeling met het systeem voor snelle waarschuwingen tot stand brengt;

333.  herinnert aan de rol van de media, met name de sociale media, als platform voor de verspreiding van mis- en desinformatie over COVID-19 en gezondheidsvraagstukken in het algemeen; benadrukt dat het bedrijfsmodel van veel socialemediaondernemingen stoelt op clickbait en derhalve op het opblazen van nepnieuws en haatzaaiende uitlatingen;

334.  onderkent de beperkte medewerking van socialemediaplatforms, dat te wijten is aan een gebrek aan duidelijkheid in hun verslagen, en betreurt de verschillen tussen de lidstaten op het gebied van strategieën, advies en communicatie inzake vaccinatie, die soms resulteren in tegenstrijdige boodschappen aan specifieke doelgroepen, hetgeen dan weer kan leiden tot vaccinatietwijfel;

335.  herinnert eraan dat het bedrijfsmodel van onlineplatforms nog altijd gegevensgestuurd is en dat het vermogen van onlineplatforms om grote hoeveelheden persoonsgegevens te verzamelen afhangt van het gebruik van algoritmen door socialemediaplatforms; is van mening dat algoritmen een rol spelen bij de versterking van onjuiste verhalen;

336.  wijst erop dat het belangrijk is socialemediaplatforms te monitoren om inzicht te krijgen in lopende en opkomende trends bij desinformatie en nepnieuws; verzoekt de Commissie en de lidstaten om van deze platforms een grotere en sterkere samenwerking te verlangen, teneinde ervoor te zorgen dat het publieke debat gebaseerd is op vertrouwen, transparantie en correcte informatie;

337.  is ingenomen met de goedkeuring van de digitaledienstenverordening(49) en de digitalemarktenverordening(50) in 2022, die tot doel hebben een veiligere digitale ruimte tot stand te brengen waarin de grondrechten van alle gebruikers van digitale diensten worden beschermd; erkent dat socialemediabedrijven transparanter moeten zijn over welke inhoud zij op hun platforms delen, welke politiek gevoelige reclameboodschappen er gepubliceerd zijn en welke gegevens zij bewaren voor toekomstig gebruik; is ingenomen met de bepalingen in de digitaledienstenverordening die voorschrijven dat zeer grote onlineplatforms en zeer grote onlinezoekmachines informatie moeten verstrekken over algoritmen, de toegang hiertoe mogelijk moeten maken, uitleg moeten geven over de werking ervan, het effect ervan op democratische en verkiezingsprocessen moeten beoordelen, en risicobeperkende maatregelen moeten nemen;

338.  beveelt aan ondersteuning te geven aan gerichte maatregelen op het gebied van inclusiviteit in de periode van herstel na de pandemie, ter bescherming van de democratische ruimte en om deze representatief te maken voor alle geluiden in de samenleving; benadrukt dat digitale geletterdheid en mediawijsheid en grotere ondersteuning van kritisch denkvermogen voor gebruikers van sociale media van cruciaal belang zijn voor de bestrijding van desinformatie en misinformatie;

339.  bevestigt nogmaals hoe belangrijk het is dat het Parlement beschikt over een Bijzondere Commissie buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie (INGE), waaronder ook desinformatie en de versterking van de integriteit, transparantie en verantwoordingsplicht in het Europees Parlement;

(iii) Belang van betrokkenheid van de gemeenschap, met inbegrip van het luisteren naar en tegemoetkomen aan de zorgen van het publiek

340.  beveelt aan vertegenwoordigers van lokale, regionale en territoriale overheden en gemeenschappen, waaronder verkozen ambtenaren, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en sociale partners, verder te betrekken bij het interinstitutionele proces op meerdere niveaus om vertrouwen op te bouwen, het op een duidelijke en begrijpelijke manier verstrekken van feitelijk correcte informatie aan alle leden van de samenleving te coördineren, en de actieve betrokkenheid van de bevolking in tijden van crisis te bevorderen; beveelt een principiële mensgerichte benadering aan bij de ontwikkeling van agenda’s en beleid voor noodhulp op gezondheidsgebied; beveelt aan dat de Commissie in haar wetgevingsvoorstellen in verband met pandemiebeheer ten volle rekening houdt met de resultaten van de openbare raadplegingen; herinnert in dit verband aan de belangrijke rol die de wetenschappelijke gemeenschap, patiëntenorganisaties, organisaties zonder winstoogmerk en niet-gouvernementele organisaties spelen bij het opbouwen en het vergroten van het vertrouwen van het publiek, en beveelt betere contacten met deze groepen aan;

341.  onderkent de belangrijke rol die lokale overheden, met name regio’s en gemeenten, tijdens de pandemie hebben gespeeld doordat zij in de frontlinie stonden om gezondheidszorg te verlenen en ervoor te zorgen dat de tegenmaatregelen tegen de pandemie naar behoren werden uitgevoerd;

(b) COVID-19 en grondrechten

342.  herhaalt het belang van goed functionerende controleprocedures en democratisch toezicht op nationaal en EU-niveau die gebaseerd zijn op de scheiding der machten tussen de uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht, om ervoor te zorgen dat de nationale autoriteiten verantwoordelijk worden gehouden voor inbreuken op de vrijheid van vergadering, de vrijheid van meningsuiting, het recht op eigendom en de rechten van patiënten, en om te zorgen voor zekerheid en voorspelbaarheid bij wijzigingen in de regelgeving voor bedrijven; benadrukt dat elke beperking van de grondrechten in tijd beperkt moet zijn en in verhouding moet staan tot het tijdelijke, zwaarwegende belang van het beschermen van de bevolking; beveelt aan dat noodmaatregelen alleen van kracht zijn zolang ze nodig zijn; wijst er in dit verband op dat het belangrijk is vervalclausules toe te passen op noodmaatregelen, in overeenstemming met de nationale wetgeving; merkt op dat de nationale autoriteiten tijdens de pandemie over het algemeen noodmaatregelen hebben genomen om de volksgezondheid te beschermen; betreurt de gevolgen voor de mensenrechten, met name van de meest kwetsbare en gemarginaliseerde mensen;

343.  stelt bezorgd vast dat in sommige gevallen lidstaten die de noodtoestand uitriepen of een vergelijkbaar regime afkondigden, dit noodinstrument hebben gebruikt om de vrijheid van vergadering van politieke tegenstanders in te perken en dit noodinstrument heeft aangegrepen als gelegenheid om omstreden wetgeving of ontwikkelingsplannen erdoor te drukken;

(i) COVID-19-certificaat, contacttraceringsapps en hun beveiliging

344.  is ingenomen met het algemene succes van het digitale EU-covidcertificaat en herinnert aan het fundamentele belang ervan voor de bescherming van de volksgezondheid; herinnert eraan dat het certificaat doorslaggevend is geweest voor het waarborgen van het vrije verkeer en de integriteit van de eengemaakte markt zodra de volksgezondheidssituatie een versoepeling van de beperkingen toeliet; benadrukt het belang ervan als model voor de EU om, mocht dit in de toekomst nodig zijn, opnieuw succesvol digitale EU-brede gezondheidsoplossingen toe te passen; merkt op dat het digitale EU-covidcertificaat, in combinatie met de succesvolle opzet van een gecoördineerde EU-aanpak van de buitengrenzen, cruciaal is geweest voor het herstellen van het vrije verkeer van personen;

345.  erkent de voordelen van het digitaal EU-covidcertificaat (EU DCC), dat gebaseerd is op opensourcetechnologieën en -normen, die de connectie van niet-EU-landen mogelijk maakt en het reizen binnen de EU en wereldwijd vergemakkelijkt; erkent dat een door de WHO opgezet mondiaal systeem van nut kan zijn bij het aanpakken van toekomstige mondiale bedreigingen voor de gezondheid; dringt erop aan dat het Parlement, als medewetgever, volledig wordt betrokken bij de vaststelling van een dergelijk toekomstig systeem op basis van het kader van het digitaal EU-covidcertificaat; verwacht van de Commissie dat zij een passend wetgevingsvoorstel indient indien een toekomstige pandemie dat vereist; herinnert aan de duidelijke termijn voor het gebruik van het EU-covidcertificaat in de EU als gevolg van de vaststelling van een vervalclausule; betreurt dat de Commissie eenzijdig heeft besloten de kwestie van infrastructuur, die politiek verbonden is met de oorspronkelijke EU-DCC-verordening, uit te sluiten; herhaalt deze vraag in verband met toekomstige EU- en mondiale systemen; dringt erop aan dat bij elk toekomstig systeem de beginselen van evenredigheid, subsidiariteit en noodzakelijkheid in acht worden genomen;

346.  merkt op dat de EU over een sterk rechtskader voor gegevensbescherming beschikt om natuurlijke personen te beschermen bij de verwerking van hun persoonsgegevens; benadrukt dat het digitale EU-covidcertificaat en de bijbehorende contacttraceringsapps op basis van het protocol “Privacy-Preserving Proximity Tracing” (DP-3T) dit wetgevingskader eerbiedigden en tegelijkertijd het vrije verkeer van EU-burgers mogelijk maakten volgens de sanitaire regels die tijdens de crisis werden toegepast; benadrukt dat beide systemen door Europese privacydeskundigen zijn ontwikkeld en overal in de wereld zijn gebruikt; herinnert eraan dat het digitale EU-covidcertificaat coördinatie tussen de lidstaten mogelijk heeft gemaakt doordat het geharmoniseerde regels op Europees niveau inhield, waarmee divergerende systemen tussen de lidstaten en desorganisatie zijn vermeden;

347.  betreurt dat de uiteenlopende benaderingen van de lidstaten en de vaststelling van nationale maatregelen inzake het gebruik van het digitale COVID-certificaat van de EU die verder gingen dan de doelstelling van het herstellen van het vrije verkeer van personen en mobiliteit het vertrouwen van het publiek in het instrument hebben ondermijnd; erkent dat diverse contacttraceringsmethoden en -instrumenten die op nationaal niveau zijn ingevoerd en gebruikt, onveilig of ondoeltreffend waren, of een inbreuk pleegden op de privacy; verzoekt de lidstaten lering te trekken uit dergelijke fouten;

(ii) Gevolgen voor de rechten van kwetsbare en gemarginaliseerde groepen

348.  is van mening dat de digitale kloof een punt van bezorgdheid is voor de paraatheid en de veerkracht van de EU, aangezien kwetsbare en gemarginaliseerde bevolkingsgroepen in het bijzonder worden getroffen omdat zij doorgaans minder verbindingsmogelijkheden hebben; benadrukt dat gemarginaliseerde mensen en gemeenschappen, minderheden en mensen in een achterstandspositie in tijden van crisis veel zwaarder worden getroffen dan de bevolking in het algemeen; erkent dat de beperkingen van de fundamentele vrijheden, die gerechtvaardigd werden om redenen van volksgezondheid, deze bevolkingsgroepen onevenredig zwaar hebben getroffen, waardoor hun isolement en hun vervreemding van de bredere samenleving nog is verergerd;

349.  onderkent dat het gebrek aan duidelijke rechtskaders en voldoende middelen heeft geleid tot indirecte discriminatie, ook tijdens triage, hetgeen heeft geleid tot ongelijke behandeling of bijzonder negatieve gevolgen voor bepaalde groepen, met name personen met een handicap; benadrukt dat om tijdens een pandemie met succes tegemoet te komen aan de behoeften van de armste en meest gemarginaliseerde mensen, de reactie op het gebied van gezondheid bij noodsituaties gebaseerd moet zijn op de beginselen van billijkheid en inclusie;

350.  dringt erop aan dat maatschappelijke organisaties, belangenbehartigers en ethische commissies nauwer bij het ontwerp, de uitvoering en de monitoring van gezondheidsmaatregelen moeten worden betrokken, teneinde de grondrechten van kwetsbare en gemarginaliseerde personen in noodsituaties te beschermen;

351.  verzoekt de lidstaten te evalueren hoe noodmaatregelen op het gebied van gezondheid minderheids- en/of gemarginaliseerde gemeenschappen onevenredig zwaar hebben getroffen;

352.  onderkent dat uit eerder onderzoek naar pandemieën blijkt dat de prevalentie en de ernst van gendergerelateerd geweld in tijden van crisis wordt verergerd; benadrukt dat tijdens de lockdowns als gevolg van de pandemie gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en kinderen aanzienlijk is toegenomen, doordat de beperkende maatregelen een bijzonder gunstig klimaat voor misbruikers creëerden;

353.  merkt op dat de Europese landen van de WHO een toename van 60 % hebben gemeld van het aantal noodoproepen van vrouwen die het slachtoffer waren van geweld door hun intieme partner en benadrukt in dit verband de bijzonder moeilijke situatie van vrouwen die te maken hebben met intersectionele discriminatie; merkt op dat vrouwen door de beperkte toegang tot ondersteunende diensten, zoals opvangcentra voor vrouwen en meldpunten, in veel gevallen geen plek hadden om hulp te zoeken; merkt bovendien op dat de digitalisering heeft geleid tot een waarneembare toename van online gendergerelateerd geweld, omdat misbruikende individuen hun slachtoffers of de meest kwetsbare mensen kunnen opsporen met behulp van digitale hulpmiddelen;

354.  wijst erop dat de grotere kwetsbaarheid van de oudere bevolking is verergerd door hun kwetsbaarheid en slechtere prognoses als gevolg van hun hogere gemiddelde leeftijd en frequente comorbiditeit, hetgeen heeft geleid tot klinische complexiteit en een niet-uniforme aanpak van de zorg voor ouderen;

(c) Democratisch toezicht op de reactie op een pandemie

355.  betreurt dat het Parlement tijdens de pandemie een zeer beperkte rol had, aangezien de beslissingen merendeels aan de uitvoerende macht werden overgelaten; herinnert eraan dat het Europees Parlement en de nationale parlementen ongeacht de urgentie hun grondwettelijke kerntaken van wetgeving, toezicht op de uitvoerende macht en vertegenwoordiging van de burgers moeten uitoefenen;

(i) Democratisch toezicht op de reactie op een pandemie op nationaal niveau

356.  stelt vast dat er tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan in de mate van parlementair toezicht op COVID‑19‑gerelateerde noodmaatregelen, hoewel toezicht door nationale parlementen een essentiële vereiste van de parlementaire democratie blijft, vooral in tijden waarin noodtoestanden worden ingevoerd, waardoor meer macht naar de uitvoerende macht verschuift, en dat efficiënt parlementair toezicht een rechtskader vereist dat de rechten van parlementsleden van de oppositie en minderheidspartijen waarborgt; benadrukt dat het wetgevingskader moet waarborgen dat het besluit tot afkondiging van de noodtoestand een vervalclausule en een evaluatieclausule bevat, dat de begrotingscontrole door de parlementen wordt geëerbiedigd, indien mogelijk samen met onafhankelijke controles, en dat de parlementen betrokken zijn bij de oprichting van wetenschappelijke commissies;

357.  erkent dat noodtoestandmaatregelen van tijdelijke aard moeten blijven en dat regeringen moeten vermijden dat ze langer van kracht blijven dan de duur van de crisis; benadrukt dat de rechtsstaat zelfs tijdens dergelijke noodsituaties te allen tijde moet worden gewaarborgd;

358.  wijst erop dat het parlementaire toezicht tijdens de pandemie beperkt was en merkt op dat de nationale autoriteiten tijdens de pandemie strenge noodmaatregelen hebben genomen om de volksgezondheid te beschermen;

359.  erkent dat “checks-and-balances” en de scheiding der machten in de lidstaten van de EU als gevolg van de vaststelling van noodwetten niet altijd gewaarborgd noch altijd aanwezig waren;

360.  merkt op dat de lidstaten organen, autoriteiten en procedures hebben ingesteld om wetenschappelijk advies te verstrekken over de formulering van overheidsbeleid en de vaststelling van maatregelen, ook in crisissituaties; stelt voor dat bij toekomstige crises, zoals pandemieën, de namen van de leden en professionals van deze deskundigengroepen moeten worden doorgestuurd naar de nationale parlementen ter controle en kennisneming, in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijken;

361.  onderkent dat rechtbanken een belangrijke rol hebben gespeeld bij de toetsing van noodwetten aan de grondwet van de betreffende lidstaten; neemt met bezorgdheid kennis van de volledige sluiting van rechtbanken in bepaalde lidstaten, waardoor in feite elke mogelijkheid werd uitgeschakeld om de beperkende maatregelen aan te vechten die waren ingevoerd in reactie op de pandemie of voor andere aangelegenheden, met name die ter bescherming van de uitoefening van niet-afwijkende en absolute rechten waarin wordt voorzien door artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM); benadrukt dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de rechtsstaat tijdens pandemieën gewaarborgd moeten zijn;

362.  is van mening dat in de nasleep van de pandemie en gedurende de aanhoudende oorlog van Rusland tegen Oekraïne het waarborgen van transparantie en verantwoordingsplicht als kernbeginselen die verankerd zijn in de Europese democratische waarden van cruciaal belang is en dat daarvoor systematische plannen in plaats van ad-hocmaatregelen moeten worden opgesteld;

363.  betreurt dat de crisis de reeds bestaande uitdagingen voor de democratie, de grondrechten, “checks-and-balances”, en de rechtsstaat in sommige lidstaten heeft verergerd; betreurt het dat de lidstaten met het oog op het vaststellen van buitengewone maatregelen soms instrumenten hebben gebruikt die als niet-grondwettelijk werden beschouwd; maakt zich zorgen over de verspreiding van complottheorieën, politiek extremisme en haatzaaiende uitlatingen tijdens de pandemie in de meeste lidstaten, en beschouwt dit als een bedreiging voor de Europese democratieën en de Europese waarden; benadrukt dat overheden deze ontwikkeling serieus moeten nemen en sectoroverschrijdend moeten aanpakken;

(ii) Democratisch toezicht op de reactie op een pandemie op EU-niveau

364.  is bezorgd over het feit dat de uitvoerende macht tijdens de pandemie de overhand had bij de besluitvorming in noodsituaties, waardoor de prerogatieven van het Parlement en zijn vermogen om politiek toezicht uit te oefenen werden ondermijnd; is van mening dat de bestaande maatregelen opnieuw moeten worden geëvalueerd om de prerogatieven van het Parlement te vrijwaren; verzoekt de Commissie en de Raad het gebruik van artikel 122 VWEU te beperken en de parlementaire controle uit te breiden, met inbegrip van het wetgevingsinitiatief van het Europees Parlement bij noodmaatregelen en medezeggenschap voor verschillende instrumenten om de legitimiteit van noodmaatregelen te versterken;

365.  merkt op dat het Parlement tijdens de COVID-19-pandemie buitengewone maatregelen heeft goedgekeurd en innovatieve acties heeft ondernomen die het mogelijk maakten zijn werkzaamheden voort te zetten, zijn taken uit te voeren en zijn prerogatieven op het gebied van wetgeving, begroting, controle en toezicht uit hoofde van de Verdragen uit te oefenen, en tegelijkertijd de gezondheid van de leden, het personeel en andere personen tijdens de pandemie te beschermen; benadrukt dat het Parlement zijn tolkdiensten in de 24 officiële EU-talen kan voortzetten, zelfs tijdens vergaderingen op afstand;

366.  dringt aan op meer coördinatie tussen de EU-instellingen bij het nemen van buitengewone maatregelen en wijst erop dat de uitdagingen van de digitalisering moeten worden aangepakt om ervoor te zorgen dat de EU-instellingen, met name het Parlement, hun mandaten en verantwoordelijkheden kunnen vervullen door middel van fysieke bijeenkomsten, zoals plenaire vergaderingen en interinstitutionele onderhandelingen (trialogen); erkent evenwel de waarde van digitale oplossingen en oplossingen op afstand wanneer noodsituaties daarom vragen, met name om redenen in verband met de volksgezondheid;

367.  benadrukt dat de pandemie en de aansluitende aanpassing van de werkmethoden van de instellingen de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten mogelijk hebben vertraagd; wijst erop dat het van essentieel belang is dat de instellingen mechanismen tot stand brengen waarmee zelfs tijdens een crisis het hoogste niveau van transparantie en toegang tot documenten kan worden gewaarborgd;

(d) COVID-19 en de beperkingen van de lidstaten op het vrije verkeer van personen

368.  benadrukt dat verschillende Schengenlanden als reactie op COVID-19-besmettingen opnieuw controles aan de binnengrenzen hebben ingevoerd of hun grenzen hebben gesloten, zonder epidemiologische criteria, of beperkingen hebben opgelegd aan bepaalde categorieën reizigers, waaronder EU-burgers en hun gezinsleden en niet-EU-burgers die op hun grondgebied of dat van een andere lidstaat verbleven, waardoor het beginsel van vrij verkeer en de essentie van de Schengensamenwerking werden ondermijnd; vreest dat deze reisbeperkingen en -maatregelen de integriteit van het Schengengebied in het gedrang hebben gebracht, de werking van de interne markt hebben ondermijnd en negatieve gevolgen hebben gehad voor de economie;

369.  wijst erop dat het gebrek aan coördinatie tussen de lidstaten en de juridische onzekerheid rond de door de lidstaten ingevoerde reisbeperkingen zowel voor reizigers als voor de toerismesector aanzienlijke gevolgen hebben gehad;

370.  stelt vast dat de lidstaten de Commissie niet altijd in kennis hebben gesteld van nieuwe grenscontroles of de verplichte verslagen hebben ingediend waarin onder meer de doeltreffendheid en evenredigheid van hun controles aan de binnengrenzen achteraf worden beoordeeld, en dat deze verslagen, wanneer zij werden ingediend, vaak onvoldoende informatie over deze kwesties bevatten; erkent dat dit van invloed is geweest op het vermogen van de Commissie om een gedegen analyse uit te voeren van de mate waarin de grenscontrolemaatregelen in overeenstemming waren met de Schengenwetgeving; herhaalt dat controles aan de binnengrenzen evenredig moeten zijn, slechts in laatste instantie mogen worden uitgevoerd en van beperkte duur moeten zijn, en benadrukt dat de Commissie nauwlettend moet toetsen of de controles aan de binnengrenzen in overeenstemming zijn met de Schengenwetgeving, de verzameling van gegevens over reisbeperkingen moet stroomlijnen en meer bruikbare richtsnoeren moet geven voor de uitvoering van controles aan de binnengrenzen;

371.  benadrukt dat de Commissie in 2020 richtsnoeren voor maatregelen op het gebied van grensbeheer heeft gepubliceerd ter bescherming van de gezondheid en ter waarborging van de beschikbaarheid van goederen en essentiële diensten, zodat de lidstaten de continuïteit van de werking van toeleveringsketens op de interne markt kunnen waarborgen en mogelijke tekorten kunnen voorkomen, samen met richtsnoeren betreffende de uitoefening van het recht op vrij verkeer van werknemers tijdens de uitbraak van COVID-19 om met name werknemers in kritieke beroepen in staat te stellen activiteiten in verband met essentiële diensten te verrichten; is ingenomen met de actie die is ondernomen voor de invoering van “groene corridors” ter vrijwaring van de werking van de eengemaakte markt en het vrije verkeer van goederen, maar dringt erop aan dat er op maat sneden plannen worden ontwikkeld om het vrije verkeer van grensoverschrijdende werknemers en personen bij toekomstige crisissen te waarborgen; herinnert eraan dat er problemen waren met het functioneren van de groene corridors op sommige routes omdat er geen minimumniveau van diensten en bevoorrading was, hetgeen negatieve gevolgen had voor chauffeurs en vervoerspersoneel;

372.  neemt kennis van het voorstel van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)(51), waarin onder meer wordt ingegaan op het vermogen van de Schengenlidstaten om op uniforme wijze te reageren op grote bedreigingen voor de volksgezondheid; benadrukt dat de lidstaten in geval van gezondheidscrises een gecoördineerde aanpak moeten volgen om ervoor te zorgen dat de herinvoering van controles aan de binnengrenzen door de lidstaten slechts in laatste instantie en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel gebeurt, en om te waarborgen dat het asielrecht en het beginsel van non-refoulement tijdens gezondheidscrises worden geëerbiedigd;

(e) Conclusies

373.  onderkent dat de Europese en nationale instellingen tijdens de crisis geconfronteerd werden met uitzonderlijke situaties waarin bepaalde kwesties dringend moesten worden aangepakt; wijst er evenwel op dat transparantie en verantwoordingsplicht met name in tijden van crisis een prioriteit moet blijven om het vertrouwen van de burgers in de werking van overheidsinstellingen op te bouwen en te behouden; wijst erop dat er op EU- en nationaal niveau paraatheidsplannen nodig zijn en dat deze gebaseerd moeten zijn op eerbiediging van de grondrechten en de rechtsstaat, om inbreuken in tijden van crisis te voorkomen;

374.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de hoogste normen worden nageleefd bij de bescherming van het openbaar belang; dringt er bij de Commissie op aan om bij het bewerken van officiële documenten de specifieke uitzondering op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001(52) te vermelden, die wordt toegepast voor elke afzonderlijke bewerking, in plaats van voor het document als geheel;

375.  beveelt de lidstaten aan om mediawijsheid en digitale geletterdheid, burgerschapsvorming, eerbiediging van de grondrechten, kritisch denken en bevordering van publieke participatie op te nemen in de leerplannen van scholen en universiteiten, naast inspanningen om volwassenen bewuster te maken;

376.  wijst op het belang en de noodzaak, tijdens pandemieën, van een betere dialoog tussen gezondheidswerkers, de betrokken overheidsinstanties, onderzoeksgroepen en de farmaceutische industrie met betrekking tot de communicatie over ziekten en richtsnoeren voor toekomstige pandemieën en gezondheidscrises;

377.  verzoekt de Commissie en de lidstaten daarnaast een strategie te ontwikkelen voor het aanpakken van de negatieve effecten van “infodemieën” tijdens toekomstige crises;

378.  beveelt de Europese instellingen en de lidstaten aan richtsnoeren op te stellen voor de manier waarop ethische kwesties moeten worden aangepakt die zich tijdens een gezondheidscrisis of een andere crisis kunnen voordoen; is van mening dat deze richtsnoeren in het bijzonder gericht moeten zijn op de manier waarop de meest kwetsbare groepen moeten worden beschermd en op de manier om ervoor te zorgen dat hun rechten ook in een crisissituatie worden gewaarborgd; benadrukt het belang van het betrekken van relevante belanghebbenden bij de ontwikkeling van deze richtsnoeren, met inbegrip van maar niet beperkt tot gehandicaptenorganisaties, LHTBQIA+-organisaties, vrouwenrechtenorganisaties en organisaties die personen vertegenwoordigen die op grond van ras worden gediscrimineerd, waaronder organisaties die migranten vertegenwoordigen;

379.  verzoekt de lidstaten een eind te maken aan discriminerende triagepraktijken, met name praktijken waarbij leeftijd, reeds bestaande medische aandoeningen en levenskwaliteit als uniek criterium worden gehanteerd, en via advisering en opleiding te zorgen voor betere toegang tot gezondheidszorg voor mensen met een handicap; beveelt aan dat, in situaties waarin gezondheidswerkers niet iedereen hetzelfde zorgniveau kunnen bieden, de medische richtsnoeren niet-discriminerend moeten zijn en rekening moeten houden met het internationale recht en bestaande ethische richtsnoeren voor zorg bij rampen en noodsituaties; herhaalt dat de autoriteiten bij het uitwerken van deze richtsnoeren rekening moeten houden met hun verplichtingen uit hoofde van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, met name artikel 11 (risicosituaties en humanitaire noodsituaties); benadrukt dat er met name ondersteuning nodig is van mensen met een handicap die meervoudig worden gediscrimineerd;

380.  verzoekt de lidstaten de oplopende niveaus van huiselijk geweld tijdens beperkende maatregelen aan te pakken door middel van bewustmaking, verstrekking van informatie in een veilige omgeving, het openstellen van opvanglocaties voor slachtoffers, het ontwikkelen van virtuele of digitale oplossingen en het blijven uitvaardigen van beschermingsbevelen en het berechten van daders van huiselijk geweld tijdens lockdowns;

381.  dringt er bij de Commissie op aan richtsnoeren op te stellen voor noodsituaties op gezondheidsgebied met betrekking tot de grondrechten van kinderen, jongeren en gezinnen, waaronder richtsnoeren voor het vergemakkelijken van de toegang tot buitenruimten met het oog op de epidemiologische situatie;

382.  verzoekt de Commissie en de lidstaten concrete maatregelen voor te stellen voor het ondersteunen en beschermen van gemarginaliseerde mensen en gemeenschappen, minderheden en mensen in een achterstandspositie tijdens crises, zowel op sociaal-economisch niveau als wat sociale en culturele inclusie betreft;

383.  benadrukt de problemen waar de LHTBQIA+-gemeenschap, en met name transgenders, mee kampte in verband met toegang tot medische zorg tijdens de pandemie, en dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan mechanismen te ontwikkelen om dit tijdens een toekomstige potentiële gezondheidscrisis of andere crisis tegen te gaan; herinnert de Commissie en de lidstaten aan de specifieke bescherming die regenboogfamilies mogelijkerwijs nodig hebben in een nood- of crisissituatie, met name in lidstaten waar hun wettelijke status onduidelijk is;

384.  herinnert eraan dat er behoefte is aan meer solidariteit tussen de lidstaten, met name in tijden van crisis; betreurt het blokkeren van essentiële goederen, geneesmiddelen, medische apparatuur en uitrusting gedurende de meest kritieke fasen van de crisis; verzoekt de Commissie om in de toekomst meer solidariteit te bevorderen en passende maatregelen voor te stellen om sancties op te leggen aan lidstaten die verantwoordelijk zijn voor dit soort unilaterale initiatieven;

385.  herinnert de lidstaten eraan dat het opnieuw invoeren van controles aan de binnengrenzen alleen als laatste redmiddel mag worden ingezet in uitzonderlijke situaties zoals een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid, en altijd met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel;

386.  verzoekt de lidstaten te overwegen de manier waarop nationale wettelijke regelingen voorbereid waren op de maatregelen die voor de pandemie nodig waren aan een beoordeling achteraf te onderwerpen, om hun paraatheid en wettelijk kader te optimaliseren voor toekomstige crises;

387.  benadrukt dat de lidstaten ook tijdens crises en noodsituaties voor democratisch toezicht moeten zorgen; benadrukt het belang van “checks-and-balances” en van transparante publieke besluitvorming, alsook van participatie van en informatieverstrekking aan burgers op een laagdrempelige en begrijpelijke wijze; herinnert eraan dat al deze factoren cruciaal zijn voor het opbouwen van vertrouwen in overheidsinstellingen en autoriteiten, en dat vertrouwen één van de hoekstenen is van veerkrachtige democratische samenlevingen;

388.  verzoekt de Commissie en de lidstaten met passende wetgevingsoplossingen te komen, zoals, bij wijze van voorbeeld, een Europees kader met minimumcriteria om de waardigheid en de juiste behandeling van geïnstitutionaliseerde personen tijdens pandemieën te waarborgen;

389.  roept de EU en de lidstaten op mechanismen in te stellen die tijdens crisissituaties beschikbaar moeten zijn om alle vormen van gendergerelateerd geweld, waaronder mensenhandel, prostitutie, seksuele uitbuiting en verkrachting, te voorkomen en te bestrijden; beveelt aan om een EU-protocol te ontwikkelen voor de bescherming van slachtoffers van gendergerelateerd geweld in tijden van crisis en noodsituaties en om dit als een “essentiële dienst” in de lidstaten aan te merken;

3.Sociale en economische effecten

(a) De gevolgen van COVID-19-maatregelen, waaronder lockdowns, voor werknemers, bedrijven en consumenten

390.  merkt op dat de schok van de pandemie voor de arbeidsmarkten in 2020 krachtig was en dat het herstel in het algemeen snel is verlopen, maar ongelijk was tussen de lidstaten; merkt op dat het herstel is ondersteund door beleidsinterventies en aanzienlijke overheidssteun op nationaal en EU-niveau; wijst erop dat de lidstaten met uiteenlopende maatregelen op de moeilijke situatie van de COVID-19-pandemie hebben gereageerd, waardoor de gevolgen van de pandemie voor het functioneren van bedrijven en de arbeidsmarkt verschillend waren; benadrukt dat, hoewel de werkgelegenheid in de EU over het algemeen binnen twee jaar is hersteld tot het niveau van voor de crisis, vergeleken met bijna acht jaar na de mondiale financiële crisis, de reactie van de EU en de lidstaten over het algemeen nog niet voldoende is geweest om terug te keren naar het niveau van voor de pandemie, terwijl de daaropvolgende crisis de situatie in de EU verder heeft verslechterd;

391.  benadrukt de diepgaande, algemene, wijdverbreide sociaal-economische gevolgen van de pandemie voor de Europese samenlevingen, die tot veel leed voor en een enorme druk op werknemers heeft geleid; wijst erop dat de schok voor de arbeidsmarkt dramatisch is geweest, met name voor laagbetaalde banen, laaggeschoolde werknemers en in het algemeen gemarginaliseerde mensen en gemeenschappen, en betreurt dat de bestaande economische verschillen binnen de EU door de pandemie zijn vergroot;

392.  merkt op dat het banenverlies tijdens de pandemie geconcentreerd was in laagbetaalde banen en bij werknemers met atypische arbeidsovereenkomsten, en dat uit de statistieken is gebleken dat meer vrouwen zijn getroffen dan mannen(53), maar dat het herstel van de werkgelegenheid in 2021 werd aangedreven door groei in goedbetaalde banen en beroepen(54); benadrukt dat de pandemie onevenredig grote gevolgen heeft gehad op bepaalde categorieën werknemers, zoals zelfstandigen, werknemers in gefeminiseerde sectoren, platformwerkers, freelancers, tijdelijke werknemers, met inbegrip van onderaannemers, seizoensarbeiders en tijdelijke werknemers, grensoverschrijdende werknemers en werknemers in de culturele en creatieve sectoren, het toerisme, de horeca en de detailhandel; stelt vast dat de inkomenskloof in de EU als gevolg van de pandemie groter is geworden en dat de sociaal-economische ongelijkheid is toegenomen;

393.  wijst erop dat jongeren sterk zijn getroffen door de crisis, die hun vooruitzichten op werk heeft aangetast en hun opleiding heeft verstoord;

394.  stelt vast dat de toename van de jeugdwerkloosheid te wijten is aan de oververtegenwoordiging van jonge mensen in onzekere banen, zoals parttimewerk, werk voor bepaalde duur of uitzendwerk; benadrukt dat veel jongeren geen toegang hadden tot minimuminkomensregelingen in EU-landen;

395.  wijst erop dat ongeveer 90 % van de kmo’s aangaf in de eerste maanden van de pandemie economische gevolgen te hebben ondervonden, waarbij de zwaarst getroffen sectoren de diensten waren, met een omzetdaling van 60 % tot 70 %; merkt op dat de levensmiddelensector volgde met een daling van 10 % tot 15 %; wijst erop dat 30 % van alle kmo’s heeft gemeld dat hun omzet met ten minste 80 % is gedaald en dat de horeca in de EU het zwaarst is getroffen, aangezien in die sector tussen het vierde kwartaal van 2019 en het vierde kwartaal van 2020 meer dan 1,6 miljoen banen verloren zijn gegaan;

396.  benadrukt dat de meeste landen afhankelijk waren van toerisme(55) en dat sommige zodoende een veel grotere schok in het bbp ondergingen als gevolg van de lockdowns tijdens de pandemie dan andere vanwege de zeer moeilijke epidemiologische situaties en de reeds bestaande sociaal-economische omstandigheden, waaronder een van de belangrijkste bronnen van economische activiteit; stelt vast dat het banenverlies in de horeca en het toerisme het reeds bestaande tekort aan gekwalificeerd en geschikt personeel verder heeft vergroot, waardoor het vasthouden van talent nu nog moeilijker is;

397.  is ingenomen met de inspanningen van de lidstaten om kmo’s te helpen met regelingen zoals leninggaranties of subsidies, als buitengewone maatregelen in tijden van crisis; betreurt evenwel de verschillen in de nationale economische reacties op de pandemie wat betreft de omvang en de vorm van de toegekende steun, met name voor kmo’s, en erkent daarbij de uiteenlopende sociaal-economische situaties van de lidstaten; merkt op dat kmo’s in alle Europese landen gebruik hebben gemaakt van de regeling voor tijdelijke werkloosheid om hun werknemers en ondernemingen te beschermen en dat de lidstaten ook inkomenssubsidies hebben ingevoerd om het inkomensverlies van zelfstandigen te dekken; is ingenomen met het werk dat EU-OSHA heeft verricht om de bescherming van de gezondheid op het werk tijdens de crisis te bevorderen;

398.  wijst erop dat uit het speciaal verslag van de IAO over de gevolgen voor de werkgelegenheid voor jongeren is gebleken dat de arbeidsmarkt voor jongeren er tijdens de pandemie driemaal slechter aan toe was dan die voor volwassenen;

399.  merkt op dat de arbeidsmarkt nog steeds te lijden heeft onder de gevolgen van de pandemie en dat de overgrote meerderheid van de werknemers getroffen is door langdurige sluitingen en beperkingen;

400.  benadrukt de enorme impact van COVID-19 op werknemers in de gezondheidszorg, zowel direct in de zin van gezondheidsrisico’s, infecties en het sterfterisico, als indirect op hun arbeidsomstandigheden, arbeidsuren, druk en stress; herinnert eraan dat de pandemie de druk op gezondheidswerkers nog heeft vergroot doordat zij extra uren moesten werken en werden blootgesteld aan een ongekende fysieke en mentale druk; wijst erop dat tijdens de crisis gezondheidswerkers het recht op een veilige en beschermde arbeidsomgeving is ontzegd; erkent de impact van COVID-19 op de sectoren sociale zorg en gezondheidszorg, met name wat betreft financiering, personeel en andere middelen;

401.  neemt kennis van de negatieve impact van de COVID-19-pandemie op de geestelijke gezondheid van ondernemers en werknemers die worstelden met de druk om banen te behouden en hun bedrijf draaiende te houden; benadrukt de belangrijke rol die een constructieve sociale dialoog en collectieve onderhandelingen hebben gespeeld bij het beperken van de negatieve gevolgen van de pandemie en bij het bereiken van consensus over gerichte maatregelen ter bescherming van de werknemers en bedrijven die het hardst door de crisis zijn getroffen;

(b) EU-financieringsinstrumenten (EU4Health-maatregelen, Horizon Europa, mechanisme voor civiele bescherming, cohesiefondsen, herstelfonds enz.)

402.  stelt vast dat de EU snel heeft gereageerd op de door de pandemie veroorzaakte economische recessie door de regels voor staatssteun te versoepelen, de begrotingsregels op te schorten, het tijdelijke Europees instrument genaamd “Steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand” (SURE) en NextGenerationEU in te voeren en te investeren in de gezamenlijke financiering van vaccins; onderkent dat de lidstaten dankzij het optreden van de monetaire en politieke autoriteiten van de EU gemakkelijk geld konden uitgeven en lenen; erkent de uiteenlopende gevolgen van de pandemie voor het bbp van de lidstaten, waarbij bepaalde landen en insulaire regio’s grotere schokken ondervinden als gevolg van factoren zoals een slechtere epidemiologische situatie, die tot strengere lockdowns leidt, en verschillende reeds bestaande sociaal-economische structuren;

403.  is ingenomen met de inspanningen van de EU om snel tijdelijke economische maatregelen in te voeren, zoals het tijdelijke pandemie-noodaankoopprogramma van de Europese Centrale Bank, het in werking stellen van de algemene ontsnappingsclausule in het stabiliteits- en groeipact en de goedkeuring door de Commissie van een buitengewoon kader voor staatssteun om lidstaten en bedrijven te helpen; wijst erop dat de lidstaten dankzij het optreden van de monetaire en politieke autoriteiten van de EU ook gemakkelijk geld konden uitgeven en lenen;

404.  is ingenomen met de maatregelen en instrumenten die daarop volgden, met de ontwikkeling van SURE, de herstel- en veerkrachtfaciliteit en NextGenerationEU, waarvoor de EU 800 miljard EUR aan subsidies en leningen heeft toegezegd; benadrukt dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit en SURE een belangrijke rol hebben gespeeld bij het verzachten van de economische en sociale gevolgen van de pandemie om onze burgers aan het werk te houden; erkent echter de noodzaak om op de lange termijn over te gaan op structurele financiële steunmaatregelen, en met name het belang van een instrument voor werklozen, zoals SURE, dat in gebruik blijft zolang de huidige uitzonderlijke situatie voortduurt, gebaseerd blijft op leningen en snel geactiveerd wordt in geval van nieuwe externe financiële of economische schokken;

405.  verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat het SURE-instrument steun blijft verlenen aan werktijdverkorting, aan het inkomen van werknemers en aan werknemers die tijdelijk worden ontslagen als gevolg van de huidige uitzonderlijke situatie en de daaruit voortvloeiende gevolgen;

406.  spoort de lidstaten aan het potentieel van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, met inbegrip van leningen, volledig te benutten om de effecten van de pandemie en de in het verschiet liggende uitdagingen op te vangen; wijst erop dat vertragingen bij de goedkeuring van nationale herstel- en veerkrachtplannen door de lidstaten ernstige gevolgen hebben gehad voor het vermogen van lokale en regionale overheden om de gevolgen van de pandemie voor hun gemeenschappen, bedrijven en burgers adequaat aan te pakken, hetgeen kan hebben geleid tot een verslechtering van de lokale en regionale economische situatie op lange termijn; wijst er met het oog op toekomstige crises op dat de in de nationale herstel- en veerkrachtplannen overeengekomen hervormingen moeten worden doorgevoerd om te zorgen voor een snellere en doeltreffende uitvoering van de fondsen van NextGenerationEU, waardoor de lidstaten opnieuw een gelijk speelveld kunnen creëren dat van vitaal belang is voor de ondersteuning van het herstel van regio’s en gemeenten in de EU die met economische onzekerheid worden geconfronteerd;

407.  is van mening dat er problemen in verband met de transparantie zijn met betrekking tot het ontwerp en de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, waaronder het ontbreken van duidelijke verplichtingen om gegevens over de besteding van de ontvangen middelen bekend te maken en het gebrek aan gemeenschappelijke normen voor het delen van gegevens, waardoor een aanzienlijk risico op corruptie ontstaat; beveelt de lidstaten aan zich meer in te spannen om gegevens over hun nationale herstelplannen uit te wisselen en om de nationale herstel- en veerkrachtmechanismen met de steun van de Commissie te optimaliseren; is ingenomen met de REPowerEU-verordening op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn informatie te publiceren over de 100 belangrijkste begunstigden van de herstel- en veerkrachtfaciliteit; dringt aan op duidelijke toezeggingen van de lidstaten om gegevens over eindbegunstigden en informatie over de bestemming van de ontvangen middelen te publiceren; benadrukt de noodzaak om de risico’s van corruptie en ineffectieve uitgaven aan te pakken;

408.   benadrukt dat het belangrijk is toegankelijke informatie te geven over de leningen en subsidies die met de herstel- en veerkrachtfaciliteit ten belope van 700 miljard EUR zijn ondersteund; geeft aan dat het met name gaat om informatie van de lidstaten over de naleving van de voorwaarden voor de toekenning van EU-fondsen en om maatregelen ter waarborging van overheidstoezicht op de door de lidstaten bereikte mijlpalen;

409.  merkt op dat de investeringen door de herstel- en veerkrachtfaciliteit in de groene transitie en digitale transformatie zouden moeten bijdragen aan het vergroten van de open strategische autonomie en onafhankelijkheid van de EU, en dat volgens de Commissie wordt verwacht dat de herstel- en veerkrachtfaciliteit een belangrijke impuls zal geven aan de uitvoering van de industriële strategie van de EU en zo zal bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de industrieën van de EU;

410.  erkent het succes van tijdelijke staatssteunkaders en -investeringen voor het terugbrengen van veel EU-lidstaten naar het bbp van voor de pandemie, het behouden van werkgelegenheid en het draaiende houden van bedrijven;

411.  benadrukt dat SURE tot op heden 100 miljard EUR aan financiële bijstand heeft toegewezen aan 19 lidstaten, dat NextGenerationEU-leningen aan zeven lidstaten zijn uitbetaald en dat de toewijzing aan andere lidstaten gaande is;

412.  merkt op dat de EU-instrumenten voor economische steun in heel Europa 31 miljoen mensen hebben geholpen hun baan te behouden en 2,5 miljoen ondernemingen hun bedrijf draaiende te houden, en dat deze ondersteuningsinstrumenten, in combinatie met bestaande nationale tijdelijke regelingen, het werkloosheidscijfer in Europa met 1,5 miljoen hebben helpen verminderen;

413.  erkent dat sommige lokale en regionale overheden een belangrijke rol spelen door van de bescherming van de volksgezondheid een prioriteit te maken en tegelijkertijd met succes de economische activiteiten in stand te houden; dringt aan op erkenning van de rol van familiebedrijven, die vaak een sterke band hebben met de lokale gemeenschap waarin ze actief zijn, en die tijdens de pandemie prioriteit hebben gegeven aan het behoud van werknemers en daarmee aan het ondersteunen van het economisch herstel, en van vervoerspersoneel, wier voortdurende inspanningen de levering van essentiële goederen en geneesmiddelen hebben zekergesteld;

(c) De gevolgen van COVID-19-maatregelen, waaronder lockdowns, voor vrouwen en meisjes, jongeren en kinderen

(i) Vrouwen en meisjes

414.  benadrukt dat de COVID-19-pandemie negatieve gevolgen heeft gehad voor gendergelijkheid; onderkent dat vrouwen nog steeds het grootste deel van de onbetaalde zorg op zich nemen, zoals huishoudelijk werk, kinderopvang en werk dat met kinderen te maken heeft; wijst op de centrale rol en de oververtegenwoordiging van vrouwen die werken in beroepen die als “essentieel” worden aangemerkt, zoals de sociale sector, de zorgsector, de schoonmaaksector, het onderwijs, de gezondheidszorg en de detailhandel, die onze samenlevingen draaiende hielden tijdens de COVID-19-crisis, en wijst erop dat de pandemie bestaande ongelijkheden en structurele uitdagingen waarmee vrouwen en meisjes in al hun diversiteit worden geconfronteerd, in het bijzonder degenen die het risico lopen op intersectionele discriminatie, aan het licht heeft gebracht en verergerd;

415.  merkt op dat er sterkere negatieve economische gevolgen kunnen worden waargenomen bij vrouwen dan bij mannen, dat de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen in bepaalde sectoren is gestagneerd of afgenomen en dat dit grote gevolgen kan hebben voor de pensioenen van vrouwen doordat de reeds grote pensioenkloof nog groter wordt en het risico op armoede en economische afhankelijkheid toeneemt;

416.  onderkent dat in 2020 3,6 % van de werkgelegenheid voor vrouwen verloren is gegaan, tegenover 2,9 % van de werkgelegenheid voor mannen, en dat het grootste verlies zich voordeed in Noord- en Zuid-Amerika, gevolgd door Azië en de Stille Oceaan, Europa en Centraal-Azië, en Afrika; merkt op dat er in 2021 nog steeds 20 miljoen minder vrouwen aan het werk waren dan vóór de pandemie, tegenover 10 miljoen minder mannen; benadrukt dat vrouwen tijdens de lockdowns meer problemen met het combineren van werk en privéleven hebben ondervonden en dat de langetermijneffecten van deze crisis vrouwen waarschijnlijk ernstiger zullen treffen als gevolg van de gendergerelateerde sociale rol in het geval van zorgwerk; merkt op dat vrouwen oververtegenwoordigd waren in de zwaarst getroffen sectoren, zoals de horeca en de voedingssector, de verwerkende industrie, de verzorging en de formele gezondheidszorg; is van mening dat degenen die zorg verlenen in het centrum van de pandemie stonden; merkt op dat een groot percentage van de werknemers in de zorg vrouwen zijn die te maken hebben met ongelijke beloning;

417.  neemt kennis van de vermindering van het aantal zorgdiensten en de toename van onbetaald zorgwerk door vrouwen tijdens de COVID-19-pandemie, waarbij vrouwen de belangrijkste verzorgers werden voor de kwetsbaren en zieken in hun gezin en de last droegen van activiteiten in verband met thuisonderwijs, terwijl ze ook hun eigen beroepstaken moesten uitvoeren; benadrukt dat dit de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen heeft hersteld en versterkt en veel structurele problemen in Europa’s socialezorgsysteem, zoals ondergefinancierde zorginstellingen en zorgstelsels of een gebrek aan investeringen, nog eens extra in de verf zette; merkt op dat deze problemen aanzienlijke negatieve gevolgen hebben gehad voor vrouwen wat betreft economische afhankelijkheid; benadrukt dat met dit discriminerende genderaspect rekening moet worden gehouden bij het uitstippelen van zorgstrategieën en -beleid; verzoekt de Commissie met een zorgstrategie te komen om onbetaalde arbeid in de zorgsector aan te pakken; merkt op dat de gezondheidszorg voor vrouwen werd beïnvloed door de overbelasting van de nationale gezondheidszorgstelsels, met aanzienlijke verstoringen van kankerscreening, vaccinaties en post- en prenatale zorg;

418.  benadrukt dat met name door Unicef is vastgesteld dat de COVID-19-pandemie het risico op genitale verminking bij vrouwen doet toenemen, waarbij de VN voorspelt dat er in de komende tien jaar nog eens twee miljoen meisjes aan deze praktijk zullen worden onderworpen, en dat de VN dan ook verklaart dat COVID-19 meisjes en vrouwen onevenredig zwaar heeft getroffen, wat heeft geleid tot een “schaduwpandemie” die de uitbanning van alle schadelijke gebruiken, waaronder genitale verminking bij vrouwen, ontwricht, met name in Afrika;

(ii) Jongeren en kinderen

419.  benadrukt dat de beperkende maatregelen in de lidstaten niet alleen gevolgen hebben gehad voor het onderwijs en de werkgelegenheid van jongeren, maar ook de geestelijke gezondheid en het sociale kapitaal van jongeren heeft geraakt; vindt het verontrustend dat er krachtige aanwijzingen zijn voor een toename van geestelijke gezondheidsproblemen, angst, depressieve symptomen en zelfmoordgedrag; benadrukt dat de langetermijngevolgen van de pandemie voor de geestelijke gezondheid waarschijnlijk een sterker effect hebben gehad op kwetsbare jongeren en mensen uit sociaal-economisch achtergestelde milieus of gemarginaliseerde gemeenschappen en andere problemen hebben verergerd; merkt op dat lockdowns en het daaruit voortvloeiende gebrek aan lichaamsbeweging ook gevolgen hadden voor de gezondheid en het welzijn van mensen en dat al deze problemen zich vooral voordeden bij kwetsbare risicogroepen;

420.  merkt op dat door de lockdowns jongeren in kwetsbare omstandigheden geen toegang konden krijgen tot geestelijke gezondheidsdiensten en zich deze ook niet konden veroorloven; dringt er bij de lidstaten op aan sectoroverschrijdende overheidsinvesteringen te bevorderen om geestelijke stoornissen bij kinderen en jongeren aan te pakken;

421.  stelt vast dat wereldwijd tot wel 1,6 miljard kinderen getroffen zijn door schoolsluitingen tijdens de COVID-19-pandemie(56) en dat naar schatting ten minste 24 miljoen leerlingen als gevolg hiervan mogelijk schoolverlaters worden; vreest dat de COVID-19-pandemie de sociaal-economische problemen van jongeren heeft verergerd en dat de combinatie van banenverlies en onbetaald of laagbetaald werk het risico van armoede onder jongeren heeft vergroot; vindt het verontrustend dat de COVID-19-pandemie een groot aantal jongeren in een kwetsbare en onzekere situaties heeft gebracht, waardoor zij geen toegang hebben kunnen krijgen tot basisbehoeften;

422.  merkt op dat leerlingen een daling van de onderwijskwaliteit ervoeren en een achteruitgang vertoonden in hun leerprestaties op het gebied van lezen, schrijven en wiskunde en de ontwikkeling van vaardigheden, hetgeen een negatief effect op de lange termijn heeft gehad; wijst erop dat deze leerachterstand bij leerlingen uit gezinnen met een laag inkomen en arme gezinnen twee keer zo groot bleek te zijn als bij leerlingen uit gezinnen met een hoger inkomen, zodat de kloof tussen kinderen uit kwetsbare gezinnen en kinderen uit sociaal-economisch gezien veerkrachtige gezinnen groter is geworden;

423.  neemt kennis van de verschillen in maatregelen die de lidstaten hebben genomen naar aanleiding van de uiteenlopende epidemiologische situaties in de afzonderlijke lidstaten om de verspreiding van het virus in te dammen, zoals het sluiten van scholen, en van de gevolgen daarvan voor kinderen en leerkrachten;

424.  wijst ook op de essentiële rol die leerkrachten spelen bij het aanpassen aan en geven van afstandsonderwijs en hun rol in het bijdragen aan de psychologische ondersteuning en ontwikkeling van kinderen en jongeren; erkent in dit verband de noodzaak om de geestelijkegezondheidswijsheid van leerkrachten, van al het onderwijspersoneel en ook van jeugdwerkers te bevorderen, om ervoor te zorgen dat ze zijn toegerust om kinderen en zichzelf te ondersteunen in tijden van crisis; merkt op dat de COVID-19-crisis ertoe heeft geleid dat leerkrachten zich tijdens de sluiting van scholen sneller moesten aanpassen aan afstandsonderwijs en online-instrumenten voor onderwijsondersteuning;

425.  benadrukt dat de digitalisering de hervatting van onderwijsactiviteiten tijdens lockdowns mogelijk heeft gemaakt, waardoor leren werd vergemakkelijkt, maar dat de tekortkomingen in de beschikbaarheid voor alle kinderen van informatie- en communicatietechnologie, ondersteunend materiaal, toegang tot digitale diensten, andere onderwijsinfrastructuur en de kloof in de integratie de zwakke punten in de onderwijssystemen hebben blootgelegd; onderkent dat kinderen uit etnische minderheden, zoals Roma en kinderen met een migratieachtergrond, en kinderen met een handicap onevenredig zwaar werden getroffen;

426.  meldt dat sociale ongelijkheden het mentale welzijn van kinderen altijd hebben aangetast, maar dat dit in de nasleep van de pandemie een ernstig sociaal probleem is geworden; merkt op dat de pandemie huiselijk geweld en misbruik van kinderen heeft verergerd en de onderwijs- en digitale kloof heeft vergroot, met name voor mensen uit kansarme milieus; is van mening dat de sluiting van scholen de situatie van kansarme kinderen ook moeilijker heeft gemaakt, waardoor hun positie nog precairder werd;

427.  is bezorgd over het feit dat kinderen en jongeren met geestelijke gezondheidsproblemen tijdens de pandemie onvoldoende geestelijke en psychologische steun kregen en dat dit een blijvend probleem zou kunnen zijn;

428.  benadrukt dat kinderen en jongeren met een handicap of met een aandoening op het autistische spectrum onevenredig hebben geleden onder de omstandigheden van de pandemie en de lockdowns; wijst erop dat tijdens de pandemie veel ondersteunende diensten werden opgeschort, waardoor ouders en andere verzorgers zonder essentiële hulp kwamen te zitten;

(d) De gevolgen van COVID-19 voor ouderen en kwetsbare/gemarginaliseerde groepen

429.  stelt vast dat de pandemie en de lockdowns, hoewel onvermijdelijk vanwege de bezorgdheid over de volksgezondheid, rampzalige gevolgen hebben gehad voor personen met een handicap; benadrukt dat personen met een handicap werden gediscrimineerd wat betreft het ontvangen van de juiste informatie over de pandemie en de toegang tot gezondheidszorg en dat zij ook problemen ondervonden bij het verkrijgen van persoonlijke beschermingsmiddelen; merkt op dat personen met een handicap werden geconfronteerd met beperkte toegang tot zorg, onderwijs en revalidatiediensten (als gevolg van ongelijke toegang tot digitale instrumenten); neemt met bezorgdheid kennis van het hoge aantal sterfgevallen onder personen met een handicap die zich in instellingen bevonden;

430.  wijst erop dat de lockdowns ernstige gevolgen hebben gehad voor veel mensen die reeds gemarginaliseerd of kansarm waren, doordat hun sociale omstandigheden erdoor verslechterden, hun kansen op het vinden van werk er kleiner door werden en hun maatschappelijke participatie en hun rechten als burgers erdoor werden beperkt; herinnert eraan dat de pandemie reeds bestaande sociaal-economische moeilijkheden en problemen heeft verergerd, hetgeen verdere complicaties met zich meebracht voor mensen die al kampten met verslaving en geestelijke gezondheidsproblemen, maar ook gezinnen met een laag inkomen, vrouwen, ouderen, kinderen, migranten, vluchtelingen, LHBTQIA+-personen, daklozen en personen met een handicap heeft getroffen; merkt op dat tijdens de lockdowns niet altijd aan de behoeften van sociaal achtergestelde groepen werd voldaan en dat de lessen die hieruit worden getrokken op de juiste manier moeten worden aangepakt; wijst erop dat zorg- en sociale diensten, waaronder thuiszorg en niet-residentiële zorgdiensten, niet als kritieke infrastructuur werden beschouwd en dat de belangrijke rol van sociaal-economische factoren bij gezondheidsrisico’s niet werd herkend;

431.  stelt vast dat de gevolgen van de uitbraak van de COVID-19-pandemie de armste, kansarme, gemarginaliseerde en onbeschermde mensen in de samenleving onevenredig zwaar hebben geraakt, onder wie personen met een lichamelijke of verstandelijke handicap, chronische medische aandoeningen en geestelijke gezondheidsproblemen, ouderen en personen die reeds beperkte of geen toegang hadden tot basishygiëne of behandeling voor hun zorgbehoeften, en dat deze groepen als gevolg van de pandemie nog kwetsbaarder zijn geworden;

432.  herinnert aan de tragische gevolgen van de COVID-19-pandemie voor residentiële faciliteiten in Europa, waar in sommige lidstaten meer dan 50 % van de aan COVID-19 gerelateerde sterfgevallen in verzorgingstehuizen heeft plaatsgevonden; stelt met bezorgdheid vast dat patiënten in verpleeghuizen tijdens de pieken van de pandemie werden uitgesloten van zorg, wat leidde tot alarmerende sterftecijfers onder ouderen; merkt op dat een groot deel van de dodelijke slachtoffers van COVID-19 ouderen waren en herinnert aan de dramatische situatie waarin velen van hen in bejaardentehuizen en instellingen voor langdurige zorg verkeerden als gevolg van vertragingen en belemmeringen bij hun behandeling en verzorging;

433.  stelt dat de pandemie grote gevolgen heeft gehad voor ouderen en mensen met dementie vanwege hun isolatie en verminderde mogelijkheden voor sociale interactie, en vanwege het opschorten van hun dagelijkse activiteiten; merkt op dat de pandemie ook de tekenen van depressie en angst bij ouderen en hun verzorgers deed toenemen, alsmede de financiële problemen van de verzorgers; wijst erop dat dit bijdroeg tot de progressie van de aan dementie gerelateerde symptomen, en dat volwassenen met dementie en COVID-19 ernstige moeilijkheden ondervonden om passende medische zorg en hulp te krijgen;

434.  merkt op dat de pandemie zwakke punten in de paraatheid van verpleeghuizen en instellingen voor langdurige zorg bij noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid aan het licht heeft gebracht; wijst erop dat veel verpleeghuizen en instellingen voor langdurige zorg tijdens de pandemie te kampen hadden met een tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen, tests en personeel; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan erop toe te zien dat verzorgingstehuizen en hun bewoners toegang hebben tot gezondheidszorg, met inbegrip van medische doorverwijzingen, beschermingsmiddelen, materiaal, personeel en deskundigheid, die nodig zijn om te reageren op pandemieën; beveelt aan om de regelmatige inspecties uit te breiden door middel van een systeem van externe, onafhankelijke controles en om in verzorgingshuizen speciale inspectiesystemen op te zetten tijdens perioden van isolatie;

435.  benadrukt dat de pandemie en de beperkende maatregelen de reeds bestaande ongelijkheden op het gebied van obesitas en metabolische gezondheid hebben verergerd, met een algemene toename van overgewicht, vooral onder vrouwen, lager opgeleiden en lager betaalden, de inwoners van de ultraperifere gebieden en psychiatrische patiënten; merkt op dat de kwaliteit van de voeding er vaak op achteruit ging en dat de lichaamsbeweging afnam toen sportfaciliteiten en speelterreinen gesloten waren, waardoor het sedentaire gedrag toenam;

436.  verzoekt de lidstaten te overwegen om regelingen voor het beheer van noodsituaties voor sportinfrastructuur op te zetten om operationele beperkingen als gevolg van onverwachte gebeurtenissen zoals een pandemie te voorkomen, alsook om veiligheids- en beveiligingsrichtsnoeren in te voeren om de veiligheid van gebruikers van sportinfrastructuur te waarborgen;

437.  merkt op dat daklozen problemen ondervonden om zich te beschermen tegen besmetting, waardoor hun sterfterisico toenam, en dat opvangcentra niet naar behoren functioneerden vanwege het kleinere aantal werknemers en vrijwilligers en een gebrek aan goede initiële begeleiding en financiële ondersteuning van de diensten;

438.  wijst erop dat de respons op noodsituaties op gezondheidsgebied een op mensenrechten gebaseerde aanpak vereist en de veiligheid van kwetsbare en gemarginaliseerde groepen moet waarborgen door hun toegang tot gezondheidszorg te garanderen zonder hun bewegingsvrijheid te beperken, in overeenstemming met het EVRM;

439.  verzoekt de Commissie en de lidstaten patiënten tijdens pandemieën en gezondheidscrises integrale en multidisciplinaire palliatieve zorg te verlenen; dringt erop aan de werkwijzen op het gebied van palliatieve zorg aan huis en in ziekenhuizen in de hele EU te verbeteren; moedigt de lidstaten aan het aantal palliatieve eenheden in elke regio te maximaliseren en ervoor te zorgen dat die beschikken over duurzame financiering en voldoende goed opgeleid personeel;

(e) COVID-19 en de opkomst van digitale technologieën voor bedrijven en werknemers: risico’s en kansen

440.  merkt op dat de EU tijdens de pandemie is overgestapt op nieuwe vormen van digitalisering en flexibel werken; benadrukt dat een passend gebruik van digitale hulpmiddelen werkgevers en werknemers ten goede kan komen door meer vrijheid, onafhankelijkheid en flexibiliteit toe te staan om werktijden en werktaken beter te organiseren, de tijd die nodig is voor woon-werkverkeer te reduceren, emissies te verminderen en het beheer van persoonlijke en gezinsverplichtingen te vergemakkelijken, waardoor een beter evenwicht tussen werk en privéleven mogelijk wordt; merkt op dat de behoeften van werknemers sterk uiteenlopen en benadrukt derhalve het belang van de ontwikkeling van een duidelijk kader dat persoonlijke flexibiliteit bevordert en tegelijkertijd de rechten van werknemers beschermt;

441.  wijst erop dat de digitalisering van werk niet mag leiden tot een verslechtering van de rechten of arbeidsomstandigheden van werknemers; erkent dat digitalisering op het werk negatieve gevolgen kan hebben voor de arbeidsomstandigheden, bijvoorbeeld wanneer werknemers langer moeten werken of ervoor moeten zorgen dat zij buiten werktijd beschikbaar zijn; wijst derhalve op het belang van het recht om offline te zijn; merkt op dat de behoeften van werknemers sterk uiteenlopen en benadrukt het belang van de ontwikkeling van een duidelijk kader dat persoonlijke flexibiliteit bevordert en tegelijkertijd de rechten van werknemers beschermt; wijst erop dat vrouwen vanwege hun zorgtaken vaker telewerken, zodat een gendergevoelig Europees kader voor telewerk van het grootste belang is; verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen met normen voor telewerkvoorwaarden in de hele Europese Unie, teneinde eerlijke en passende werk- en arbeidsvoorwaarden in de digitale economie te waarborgen, en wijst erop dat arbeidsomstandigheden een bevoegdheid van de lidstaten blijven;

442.  merkt op dat digitalisering op het werk ook risico’s met zich meebrengt op het gebied van management en het recht op privacy; benadrukt dat over veranderingen in arbeidsomstandigheden altijd moet worden onderhandeld met vakbonden en werknemersvertegenwoordigers om tot een besluit te komen waarover consensus bestaat; is in dit verband ingenomen met de overeenkomst van de sociale partners om in hun werkprogramma voor de sociale dialoog 2022-2024 onderhandelingen over juridisch bindende maatregelen om telewerken te reguleren en het recht om offline te zijn op te nemen;

443.  wijst erop dat vrouwen vaker telewerken vanwege hun zorgtaken; dringt aan op de invoering van een genderbewust Europees kader voor telewerken, waarin ook rekening wordt gehouden met genderrollen in het licht van toekomstige crises, met een duidelijke nadruk op het combineren van werk en privéleven; dringt erop aan dat bij toekomstige pandemieën telewerken wordt ingevoerd met inachtneming van het beginsel van gendergelijkheid en in overeenstemming met het beginsel van medeverantwoordelijkheid;

444.  benadrukt dat een goed gebruik van digitale hulpmiddelen het voor bepaalde beroepen mogelijk heeft gemaakt het aantal mensen dat geen werk kon vinden te beperken;

(f) Conclusies

(i) Bedrijven en werknemers

445.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de benodigde stappen te ondernemen ter verdediging van de Europese sociale markteconomie, die veerkrachtig is en snel reageert op crises en die een werkelijk bedrijfsvriendelijke omgeving bevordert, met meer toegang tot kapitaal, meer vereenvoudiging van procedures en minder administratieve rompslomp voor Europese bedrijven, met name kmo’s, zodat zij snel kunnen reageren, hun bedrijfsinnovatie kunnen voortzetten en ondernemerschap kunnen aanmoedigen, terwijl tegelijkertijd de rechten van werknemers binnen de grenzen van de EU worden beschermd en gehandhaafd;

446.  wijst erop dat bedrijven in de toeristische sector moeten profiteren van aanvullende opleiding en ontwikkeling, digitalisering en een duurzamer bedrijfsmodel om veerkrachtiger te zijn en beter voorbereid in het geval van een nieuwe gezondheidscrisis of een andere crisis; wijst erop dat de rechten van passagiers en consumenten tijdens de pandemie op grote schaal zijn geschonden door touroperators, vervoerders en tussenpersonen voor onlineboekingen;

447.  wijst op de noodzaak om de steun voor het socialezekerheidsbeleid van de EU en de lidstaten te versterken met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en in overeenstemming met de Europese pijler van sociale rechten en de werkgelegenheidsrichtsnoeren, zodat niemand wordt achtergelaten; wijst voorts op de noodzaak om gelijke en effectieve toegang tot passende sociale bescherming te bewerkstelligen, waarbij gelijke en eerlijke toegang tot hoogwaardige gezondheidszorgdiensten wordt gewaarborgd, de inspanningen op te voeren om hogere niveaus van hoogwaardige werkgelegenheid te bereiken en tegelijk de ongelijkheid en de genderkloof op het gebied van beloning en uitkeringen te verkleinen, en de sociale dialoog verder te versterken en tegelijkertijd de digitale kloof te overbruggen en onzeker werk of zwartwerk in de zorgsector te voorkomen;

448.  dringt aan op een veerkrachtigere arbeidsmarkt met een versterkte sociale dialoog en sociale partners die kunnen deelnemen aan bestuursorganen op hoog niveau voor beleidscrises; wijst op de noodzaak van gelijkere en eerlijkere arbeidsomstandigheden voor alle werknemers in de hele EU, met inbegrip van de meest kwetsbaren en in het bijzonder in tijden van crisis;

449.  verzoekt de Commissie en de lidstaten bij toekomstige pandemieën de eengemaakte markt te ondersteunen, te versterken en te vrijwaren, met name het vrije verkeer (van personen, goederen en diensten), en daarbij altijd rekening te houden met de volksgezondheid en de epidemiologische situatie, en de last van documentatie en wetgeving tot een minimum te beperken en zodoende de integriteit van de eengemaakte markt te behouden; benadrukt dat de regels en richtsnoeren voor reizen en het opsporen van ziekten tussen de lidstaten moeten worden geharmoniseerd, rekening houdend met de behoeften van kmo’s; herinnert eraan dat het vrije verkeer van goederen van fundamenteel belang is voor goed functionerende waardeketens, met name voor vaccins en andere medische tegenmaatregelen;

450.  benadrukt dat het instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) bijdraagt tot het behoud van banen, net als andere soortgelijke programma’s in de vorm van eenmalige economische en sociale solidariteitsmaatregelen in Europa, maar benadrukt dat dergelijke programma’s gebaseerd moeten zijn op leningen, en enkel mogen worden geactiveerd in geval van ernstige externe financiële of economische schokken;

451.  neemt er kennis van dat de Commissie de lidstaten heeft aanbevolen COVID-19 tijdens een pandemie in bepaalde sectoren als beroepsziekte te erkennen;

452.  verklaart dat de EU-samenwerking tijdens de pandemie weliswaar wat kinderziektes heeft gekend, maar dat zij de verloren tijd snel heeft ingehaald met meerdere belangrijke initiatieven; merkt op dat het vrije verkeer van goederen en kritiek gezondheidspersoneel mogelijk werd gemaakt door de instelling van groene corridors; merkt op dat het Europees Agentschap voor de veiligheid en de gezondheid op het werk (EU-OSHA) een belangrijke rol heeft gespeeld bij het verstrekken van richtsnoeren en informatie aan bedrijven over preventieve maatregelen tegen COVID-19, terwijl het op QR-codes gebaseerde COVID-19-certificaat heeft aangetoond dat de EU in staat was een gemeenschappelijk digitaal certificaat te creëren ten behoeve van overheden, bedrijven en het publiek;

453.  beveelt aan om lockdowns of andere drastische veiligheidsmaatregelen te nemen in samenspraak met lokale en regionale overheden, economische en sociale partners en het maatschappelijk middenveld, alsook met organisaties overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijken in alle verschillende stadia van een noodsituatie, met inachtneming van de plicht en het voorrecht van overheidsinstanties om maatregelen te nemen ter bescherming van de gezondheid en de veiligheid van mensen; benadrukt dat maatregelen beperkt moeten blijven tot wat noodzakelijk en evenredig is;

454.  benadrukt dat de EU-lidstaten de cruciale rol van kmo’s in hun economie hebben erkend en verschillende maatregelen hebben genomen om hun positie tijdens de pandemie te versterken; concludeert dat maatregelen voor het behoud van banen, ook bij kmo’s, waar mogelijk verder moeten worden opgevoerd door middel van steunregelingen, passende inkomenssteun, bijscholing en omscholing van werknemers, onderwijs en een leven lang leren, en versterkte steun voor de zwaarst getroffen sectoren van zelfstandigen;

455.  verzoekt de lidstaten ten volle gebruik te maken van financiering uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, die gebaseerd is op het concept “betere wederopbouw”, door middel van een tijdige en doeltreffende uitvoering van de fondsen, met het oog op de versterking van sociale investeringen, de stimulering van onderzoek en innovatie en het aanzwengelen van de economie door middel van ambitieuze hervormingen en investeringen, die met name gericht zijn op de groene en digitale transitie, teneinde de EU sociaal veerkrachtiger te maken; is verder van mening dat, rekening houdend met de demografische veranderingen, het versterken van onze openbare gezondheidszorgstelsels en het aanpakken van ongelijkheden op gezondheidsgebied de derde pijler van deze transitie moet zijn;

456.  is van mening dat de EU moet streven naar solidariteit en coördinatie tussen de lidstaten op economisch gebied om het concurrentievermogen van de EU te versterken, en tegelijkertijd sociale en klimaatdoelstellingen moet nastreven en versnippering van de eengemaakte markt moet voorkomen;

457.  beveelt aan om bij toekomstige inspanningen om paraat te zijn voor een pandemie, ook steun te verlenen aan de sectoren sociale zorg en gezondheidszorg; verzoekt de lidstaten paraatheidsplannen voor toekomstige gezondheidscrises op te stellen in hun nationale strategieën voor gezondheid en veiligheid op het werk, in overleg met alle relevante belanghebbenden; benadrukt dat er doeltreffende mechanismen in het leven moeten worden geroepen om deze plannen op EU-niveau te coördineren, rekening houdend met het advies van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats over kwesties in verband met pandemieën en de veiligheid en gezondheid op het werk; is van mening dat met het oog op toekomstige gezondheidscrises de bescherming en bevordering van de geestelijke gezondheid een integraal deel moeten vormen van deze plannen voor gezondheid en veiligheid op het werk;

458.  wijst erop dat er specifieke maatregelen en specifiek beleid op EU- en nationaal niveau moeten worden uitgevoerd om gezondheidswerkers en andere essentiële arbeidskrachten te beschermen en te ondersteunen, waaronder door middel van gepaste en voldoende middelen;

(ii) Vrouwen

459.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om gendergerelateerd geweld in al zijn vormen en overal waar het plaatsvindt te bestrijden, zowel binnen als buiten het gezin en op het werk; is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake de bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, maar dringt erop aan de inhoud ervan te verbeteren om alle slachtoffers beter te beschermen, met name personen die het risico lopen op meervoudige discriminatie;

460.  dringt aan op de herbeoordeling en herwaardering van traditioneel voornamelijk door vrouwen uitgevoerd werk en op de ontwikkeling en toepassing van sectoroverschrijdende genderneutrale functiewaarderingsmethoden, zodat voornamelijk door vrouwen uitgevoerd werk beter kan worden beoordeeld en eerlijker wordt beloond en gelijk loon voor gelijk of gelijkwaardig werk wordt gewaarborgd;

461.  stelt voor de ontwikkeling van digitale oplossingen te bevorderen om gemakkelijker en veiliger ondersteuning te kunnen bieden; dringt aan op de goedkeuring van instrumenten voor economische, sociale en financiële ondersteuning van vrouwen die van hun partner scheiden nadat zij slachtoffer van geweld zijn geworden en die geen financiële middelen hebben om zichzelf te onderhouden; beveelt aan om diensten die slachtoffers van gendergerelateerd geweld helpen in de toekomst als essentieel aan te merken;

462.  is van mening dat de samenwerking tussen landen moet worden versterkt en dat de zorg moet worden gedecentraliseerd om geïsoleerde bevolkingsgroepen beter te kunnen bereiken; is ervan overtuigd dat lokale gemeenschappen, de rol van vrouwen en het verder bevorderen van gendergelijkheid bij oplossingen centraal moeten staan; is van mening dat het stimuleren van innovatie en digitalisering binnen de gezondheidszorg essentieel is, met name in gebieden waar de gezondheidszorg ontoereikend of inadequaat is of achterblijft, aangezien gezondheidsdiensten afhankelijk zijn van de deskundigheid van maatschappelijke organisaties(57);

463.  verzoekt de Commissie alle vormen van seksuele uitbuiting op geharmoniseerde wijze strafbaar te stellen, zodat alle vrouwen in de EU, ongeacht hun woonplaats, een vergelijkbaar beschermingsniveau genieten; steunt de opneming in de richtlijn van een definitie van seksueel geweld die ruimer is dan de definitie van verkrachting, en een definitie van seksuele intimidatie die aansluit bij de bestaande antidiscriminatierichtlijnen van de EU en de normen van het Verdrag van Istanbul volgt;

464.  roept de EU en de lidstaten op meer inspanningen te leveren om het genderperspectief in al het EU-beleid en de nationale herstelplannen te integreren; benadrukt dat gendermainstreaming in crisissituaties van cruciaal belang is om ervoor te zorgen dat de uiteenlopende ervaringen van vrouwen en mannen in dit opzicht worden onderkend en aangepakt;

465.  benadrukt dat het van belang is personeel op te leiden om gendermainstreaming en genderbudgettering te begrijpen en doeltreffend toe te passen; benadrukt dat gendermainstreaming ook deel moet uitmaken van beleid dat gericht is op het vergroten van het genderevenwicht in het onderwijs op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde, alsook in onderzoek en innovatie; is bezorgd over het hoge percentage gezondheidswerkers dat het minimumloon of minder dan het minimumloon ontvangt, van wie de meerderheid bestaat uit vrouwen, en is van mening dat EU-maatregelen gendergelijkheid in de zorg- en socialedienstensector en meer in het algemeen op de arbeidsmarkt moeten bevorderen;

(iii) Jongeren en kinderen

466.  roept de EU en de lidstaten op nauwlettend toe te zien op het gebruik van financiering uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en de rol daarvan bij de ondersteuning van maatregelen voor kinderen, jongeren en jonge gezinnen; is van mening dat er geïnvesteerd moet worden in compenserend beleid, gericht op personen met een lage sociaal-economische status en kinderen uit achtergestelde groepen, in programma’s om leerachterstand te voorkomen en aan te pakken, in empirisch onderbouwd onderwijs, in de aanpassing van curricula, met inbegrip van de groene en digitale transitie, en in investeringen in technologie, schoolinfrastructuur en de professionele ontwikkeling van leerkrachten; is ervan overtuigd dat er meer EU-financiering voor onderzoek, onderwijs en cultuur nodig is, in overeenstemming met de EU-strategie voor de rechten van het kind en de Europese kindergarantie; merkt op dat de laatste ook moet worden gebruikt voor het opvangen van de ergste effecten van kinderarmoede als gevolg van de COVID-19-pandemie, die nog zijn verergerd door de huidige crisis in verband met de kosten van levensonderhoud;

467.  verzoekt de Commissie meer informatie te verzamelen over de gevolgen van de pandemie voor de rechten van kinderen, zoals het recht op gezondheid, de effecten op hun psychosociale ontwikkeling als gevolg van de sociale isolatie die voortvloeide uit de quarantaine, de empowerment van kinderen met betrekking tot hun rechten en het opnemen van noodmaatregelen betreffende kinderen in beleid en wetgeving; dringt er in dit verband bij de EU en de lidstaten op aan toereikende middelen toe te wijzen om dergelijke gegevens te verkrijgen en te analyseren;

468.  verzoekt de EU en de lidstaten in dit verband de financiering van EU-onderzoek naar kinderen en jongeren in het algemeen en naar hun gegevens te intensiveren; benadrukt dat de nadruk moet liggen op verbetering van de geestelijke gezondheid van jongeren en kinderen in de nasleep van de pandemie, onder meer door middel van maatregelen die op EU-niveau worden genomen door de vaststelling van een EU-strategie inzake geestelijke gezondheid;

469.  dringt er bij de lidstaten op aan duidelijke actieplannen voor scholen te ontwikkelen om de effecten van de pandemie op het leren en de leerresultaten aan te pakken; beveelt aan dat scholen en andere onderwijsvoorzieningen bij toekomstige gezondheidscrises open moeten blijven indien de epidemiologische situatie dat toestaat, waarbij de gezondheid en veiligheid van de leerlingen en de leerkrachten altijd worden geëerbiedigd en prioriteit wordt gegeven aan de bescherming van de volksgezondheid; dringt erop aan dat het onderwijsbeleid deel uitmaakt van de strategie voor noodhulp, evenals collectieve en individuele oplossingen voor kinderopvang;

470.  stelt vast dat de verschuiving naar e-leren tijdens de COVID-19-pandemie op verschillende vlakken een uitdaging is gebleken voor leerlingen, leerkrachten en onderwijsinstellingen, voornamelijk als gevolg van ongelijke toegang tot technologie en internetconnectiviteit, met name voor leerlingen uit gezinnen die een laag inkomen hebben of in plattelandsgebieden wonen, met verschillen in onderwijskansen tot gevolg; wijst erop dat e-leren een aanvulling kan vormen op fysiek onderwijs; benadrukt dat er inspanningen moeten worden gedaan om digitale geletterdheid op elk maatschappelijk niveau ingang te doen vinden door een goed gebruik van digitale instrumenten en infrastructuur mogelijk te maken, en dat de digitalisering van scholen moet worden ondersteund en voortdurend moet worden ontwikkeld; is van mening dat waar moeilijkheden worden geconstateerd, er waar mogelijk flexibele oplossingen moeten worden geboden;

471.  verzoekt de lidstaten digitale geletterdheid op te nemen in de onderwijsprogramma’s van alle leerinstellingen en te voorzien in de nodige opleiding en uitrusting voor leerkrachten en opvoeders; wijst nogmaals op de bepaling in de kindergarantie waarin de lidstaten wordt aanbevolen ervoor te zorgen dat alle kinderen in de schoolgaande leeftijd thuis beschikken over een digitaal apparaat, elektriciteit en een goede internetverbinding; is van mening dat er passende maatregelen moeten worden ingevoerd om alle kinderen en jongeren toe te rusten met de technologische vaardigheden en kennis die zij nodig hebben om in het digitale tijdperk te gedijen;

472.  wijst op het potentieel van kunst en cultuur als essentieel onderdeel van de respons op een pandemie vanwege het vermogen van kunst- en cultuurorganisaties om problemen op het gebied van welzijn, geestelijke gezondheid en sociale ondersteuning aan te pakken, ook voor groepen die anders moeilijk bereikbaar zouden kunnen zijn; herinnert eraan dat kunst en cultuur van fundamenteel belang zijn voor de ontwikkeling van de persoonlijke identiteit van kinderen en jongeren en voor hun opleiding, met inbegrip van hun inzicht in onze samenleving, en voor hun algemeen welzijn; maakt zich zorgen over de negatieve gevolgen voor de toegang tot kunst en cultuur als gevolg van de aan COVID-19 gerelateerde sluitingen van culturele instellingen; benadrukt in dit verband het potentieel van kunst en cultuur om de geestelijke gezondheid en het sociale welzijn aan te pakken van groepen en individuen die anders moeilijk te bereiken zouden zijn en dringt aan op een grotere betrokkenheid van de kunst- en cultuursector bij strategieën om te reageren op noodsituaties;

473.  spoort de lidstaten aan om wanneer er bijzondere maatregelen noodzakelijk zijn geen standaardaanpak te hanteren en gezondheids- en veiligheidsprofessionals, scholen, leerkrachten, jongerenorganisaties, diensten voor jongeren en ook ouders te raadplegen teneinde op passende wijze rekening te houden met de behoeften van verschillende leeftijdsgroepen, kwetsbare groepen en jongeren met speciale behoeften, alsook met kansarme en gemarginaliseerde groepen;

474.  beveelt aan de richtsnoeren van Unicef inzake kinderrechten in effectbeoordelingen toe te passen op beleidsvorming, wetgeving en noodmaatregelen om negatieve gevolgen voor kinderen te voorkomen;

475.  verzoekt de Europese instellingen een “controle inzake de geschiktheid voor jongeren” uit te voeren voor alle wetgevingsvoorstellen van de EU, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Conferentie over de toekomst van Europa;

476.  verzoekt de lidstaten op korte termijn extra leerprogramma’s in te voeren, zoals zomercursussen of extra bijlessen, om de leerkloof te verkleinen en bestaande leertekorten aan te pakken, en zich hierbij met name te richten op kinderen uit kwetsbare huishoudens;

(iv) Ouderen en kwetsbare/gemarginaliseerde groepen

477.  is ingenomen met het groenboek over vergrijzing, het verslag over de gevolgen van demografische veranderingen en de Europese zorgstrategie als eerste stappen voor een algemene EU-strategie om de vergrijzing van de bevolking in Europa aan te pakken; wijst erop dat de EU en de lidstaten dringend maatregelen moeten nemen om de gezondheids- en zorgbehoeften van een vergrijzende Europese bevolking aan te pakken, onder meer door niet-overdraagbare ziekten aan te pakken door het bevorderen van actief en gezond ouder worden, in overeenstemming met het decennium voor gezond ouder worden van de WHO;

478.  merkt op dat naarmate het potentieel voor een lang leven toeneemt, ook het belang van gezondheidsgerelateerd gedrag, zoals de bevordering van een gezonde omgeving en levensstijl, op alle leeftijden toeneemt (ook op middelbare en oudere leeftijd); pleit derhalve voor onderzoek naar gezond lang leven en voor maatregelen om niet-overdraagbare ziekten beter te voorkomen, en dringt erop aan tegelijkertijd te zorgen voor verbeteringen in het beheer van en de zorg voor niet-overdraagbare ziekten, de gevolgen van overdraagbare ziekten te beperken, te voorzien in een aanpak van en een respons op multimorbiditeit en polyfarmacie, en van ouder worden eerder een kans dan een belemmering te maken;

479.  roept de EU en de lidstaten op om te investeren in inclusieve online-instrumenten en deze te ontwikkelen, om digitale armoede aan te pakken en om met name ouderen, mensen met een handicap, jongeren en kwetsbare groepen digitaal mondiger te maken, om online gezondheids- en sociale diensten en instellingen financieel te ondersteunen en steunmaatregelen voor zorgverleners te ontwikkelen; wijst erop dat het belangrijk is maatregelen te treffen om in alle lidstaten en voor alle segmenten van de bevolking gelijke toegang tot het internet en tot digitale technologie te waarborgen;

480.  wijst erop dat er ouderen zijn die moeite hebben met het gebruik van en interactie met technologische instrumenten, en dat de digitalisering het voor hen onmogelijk maakt om in contact te treden met basisdiensten en instellingen; wijst er derhalve op dat onlinegezondheidszorg een aanvulling moet zijn op en nooit in de plaats mag komen van persoonlijke zorg, hetgeen in het bijzonder geldt voor deze groep mensen, bij wie de digitale kloof het duidelijkst is; suggereert dat er voor de verzorging van ouderen analoge kanalen nodig zijn om te voorkomen dat zij zich vervreemd voelen van de samenleving;

481.  is van mening dat innovatieve oplossingen die tijdens de pandemie naar voren zijn gekomen, zoals nieuwe werkwijzen, digitalisering en toegang voor iedereen, verder moeten worden ontwikkeld; dringt aan op om- en bijscholing van oudere werknemers;

482.  beveelt de EU en de lidstaten aan ervoor te zorgen dat het recht op langdurige zorg wordt geïntegreerd in hun socialebeschermingsstelsels en te investeren in een gezondheids- en zorgplan om op sociaal rechtvaardige wijze tegemoet te komen aan de behoeften van de groeiende oudere bevolking, waaronder verzorgingstehuizen;

483.  dringt erop aan dat elk verzorgingshuis voor ouderen en alle andere centra voor gezondheidszorg en sociale zorg over een specifiek op hun geval en situatie toegesneden noodplan beschikken, waarin ze op systematische en geplande wijze worden beschreven en herzien, en dat voorziet in de oprichting van een team voor het beheer van noodsituaties en uitbraken van besmettingen, bestaande uit zowel gezondheidswerkers als personeel van het tehuis zelf, alsmede in het bieden van de benodigde opleiding in nood- en crisisbeheer; wijst erop dat mensen in zorginstellingen en ouderen sociaal en mentaal actief moeten blijven, bijvoorbeeld door hen in staat te stellen contact te blijven houden met hun familie, teneinde isolement, het risico op depressie en overlijden te voorkomen;

484.  beveelt de lidstaten aan de risico’s en voordelen van beperkingen op lichaamsbeweging zorgvuldig te evalueren alvorens ze toe te passen; is van mening dat regeringen tijdens een gezondheidscrisis richtsnoeren moeten verstrekken en betere voeding en lichaamsbeweging voor mensen moeten stimuleren, met speciale aandacht voor gemarginaliseerde en kansarme groepen, teneinde de weerbaarheid van de bevolking in de lidstaten bij een toekomstige pandemie te vergroten;

485.  dringt er bij de EU en de lidstaten op aan te investeren in een proces waarin handicaps worden meegenomen, gericht op de preventie van, de paraatheid voor en de respons op een crisis, om te anticiperen op de verwoestende gevolgen van toekomstige crises voor mensen met een handicap; herinnert eraan dat alle lidstaten het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap hebben geratificeerd, en wijst erop dat paraatheidsplannen en pandemiegerelateerde maatregelen hiermee in overeenstemming moeten zijn;

486.  roept de lidstaten ertoe op beleid te bevorderen dat gericht is op gelijke kansen door het verzamelen van gegevens over gelijkheid in de context van een pandemie tot norm te maken in alle publieke sectoren; roept de lidstaten verder op om bij het verzamelen en analyseren van gegevens over gelijkheid samen te werken met het maatschappelijk middenveld;

487.  benadrukt de bijdrage van ouderen aan de samenleving en wijst erop dat innovatieve ideeën voor sociale ondersteuning ertoe kunnen bijdragen hen te beschermen;

488.  moedigt de lidstaten aan een intergenerationeel solidariteitsmechanisme op te zetten om eenzaamheid te bestrijden, bijvoorbeeld in de vorm van burgerdienst, waardoor ouderen in contact kunnen komen met jongeren;

4.De EU en de wereld

(a) De EU en het beheer van de pandemie op mondiaal niveau

(i) Betrekkingen met de WTO, de WHO en de Internationale Gezondheidsregeling (IGR)

489.  merkt op dat er ondanks de enorme groei van de handel in medisch materiaal aanzienlijke inefficiëntie is opgetreden bij de toegang tot persoonlijke beschermingsmiddelen, behandelingen, vaccins en diagnostische middelen; merkt op dat op het hoogtepunt van de pandemie de concurrentie tussen landen en beperkende maatregelen met betrekking tot de toegang tot medische hulpmiddelen, persoonlijke beschermingsmiddelen, screening en vaccins een verstoring van de productie en hogere prijzen hebben veroorzaakt;

490.  wijst erop dat de grote kwetsbaarheid in verband met de geringe economische diversificatie en de grote afhankelijkheid van de uitvoer van grondstoffen de noodzaak benadrukken om de huidige toeleveringsketens in te korten;

491.  benadrukt dat de pandemie de kwetsbaarheid van mondiale toeleveringsketens heeft aangetoond, alsmede en de noodzaak om regionale waardeketens op te bouwen en regionale integratie te stimuleren;

492.  merkt op dat tijdens de pandemie het solidariteitsbeginsel niet altijd is geëerbiedigd, dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om de distributie van medisch materiaal te vergemakkelijken en dat de WTO in dit verband tot taak heeft de internationale handel te vergemakkelijken door internationale samenwerking op het gebied van regelgeving te bevorderen teneinde de invoer van goederen te stimuleren en uitvoerverboden of -beperkingen die nadelig zijn voor de toegang tot vaccins te verminderen;

493.  betreurt dat de EU voor persoonlijke beschermingsmiddelen afhankelijk is van externe bronnen;

494.  benadrukt het feit dat diverse factoren hebben geleid tot een beperkte toegang tot vaccins en herhaalt zijn oproepen aan de WTO om meer maatregelen te nemen om de vrije doorstroom van de toeleveringsketens en de levering van vaccins te waarborgen, met name voor wat betreft uitvoerbeperkingen; betreurt dat veel landen, waaronder enkele EU-partners, hun toevlucht hebben genomen tot protectionistische maatregelen in de vorm van uitvoerbeperkingen;

495.  dringt er bij de EU op aan zich te richten op open strategische autonomie, ondersteuning van wereldwijde diversificatie en veerkracht van de toeleveringsketens, en op het waar nodig terughalen van de productie om de sterke afhankelijkheid van derde landen aan te pakken met een open, op regels gebaseerd multilateraal handelsstelsel als kern, teneinde de mondiale beschikbaarheid van medisch materiaal te waarborgen; spoort landen aan zich aan te sluiten bij de WTO-overeenkomst inzake de handel in farmaceutische producten, en dringt aan op de uitbreiding van het toepassingsgebied van de overeenkomst tot alle farmaceutische producten en geneesmiddelen; pleit voor steun aan Europese farmaceutische kmo’s die zouden bijdragen aan de ontwikkeling van een diverse portfolio van vaccins en daarmee aan de strategische autonomie van de EU in de gezondheidssector, benadrukt dat de wereldwijde gezondheidsrespons zich moet laten leiden door het solidariteitsbeginsel, waarbij gezondheid als een mondiaal publiek goed wordt beschouwd, en dat de EU moet samenwerken met multilaterale actoren in ontwikkelingslanden om de veerkracht en paraatheid van gezondheidszorgstelsels voor de meest kwetsbaren te verbeteren;

496.  merkt op dat het systeem van octrooibescherming een stimulans is voor bedrijven om te investeren in innovatie en om nieuwe geneesmiddelen te produceren die ten dienste van de burgers moeten staan en om het algemeen belang te bevorderen; merkt tegelijkertijd op dat het uitsluitingseffect van octrooien kan leiden tot een beperkt marktaanbod en een verminderde toegang tot geneesmiddelen en farmaceutische producten; benadrukt dat overheidsinstanties in tijden van crisis, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid en het leven van mensen, in staat moeten zijn om in te grijpen in dit systeem en de middelen te gebruiken die nodig zijn om iedereen toegang te verlenen tot diagnostische middelen, preventie, behandelingen en zorg;

497.  neemt kennis van de samenwerking tussen de EU en de WHO in het kader van de respons op de pandemie; benadrukt dat deze samenwerking verder moet worden versterkt met een meer gecoördineerde langetermijnaanpak en met een sterker, goed gefinancierd en onafhankelijk VN-systeem als kern; herinnert in het bijzonder aan de belangrijke rol van het Europese kantoor van de WHO bij het toezicht op en de evaluatie van Europese gezondheidsprogramma’s; dringt aan op een meer strategische, assertieve en doeltreffende rol van de Europese Unie in de wereldgezondheid; wijst erop dat de EU de rol van formeel waarnemer bij de WHO op zich moet nemen;

498.  benadrukt dat de WHO en Unicef landen van het begin tot het einde van hun vaccinstrategie, en tot de allerlaatste stappen van de levering, hebben begeleid; merkt evenwel op dat er vertragingen en onzekerheden aan de aanbodzijde waren en dat de situatie pas verbeterde toen het mondiale aanbod grotendeels aan de mondiale vraag voldeed;

499.  benadrukt dat er vrijwaringsmaatregelen voor wederuitvoer moeten worden ingevoerd om illegale handel te voorkomen en te vermijden dat bestaande markten tijdens een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid worden gestimuleerd; betreurt dat er tijdens pandemieën in de EU en wereldwijd beperkingen worden opgelegd aan het verkeer van gezondheidsgoederen, alsook het feit dat in geval van een humanitaire noodsituatie een land dat aanvankelijk niet in aanmerking kwam de bestemming kan zijn;

500.  is van mening dat een multilaterale, onafhankelijke en wereldwijd gecoördineerde reactie op basis van wetenschappelijke grondslagen en het voorzorgsbeginsel, waarbij rekening wordt gehouden met de rol van regionale organen, van cruciaal belang is voor het opbouwen van mondiale veerkracht tegen toekomstige gezondheidscrises, en dat er meer belang moet worden gehecht aan multilaterale organisatie; merkt in dit verband op dat multilaterale organisaties, met name binnen het VN-systeem, versterkt moeten worden om hun mandaat te kunnen vervullen;

501.  benadrukt dat de “één gezondheid”-benadering van fundamenteel belang is en centraal moet blijven staan bij de WHO om mondiale uitdagingen op het gebied van de volksgezondheid aan te pakken; benadrukt dat die aanpak de leidraad en de referentie moet zijn voor overheidsbeleid met betrekking tot het raakvlak tussen dier en mens en de aanpak van resistentie tegen antimicrobiële stoffen (AMR); merkt op dat, hoewel het “één gezondheid”-panel van de WHO reeds aanbevelingen heeft gedaan, deze aanbevelingen beter tot uiting moeten komen in concrete beleidslijnen, maatregelen en regelgeving op EU-, nationaal en regionaal niveau; beveelt ter voorkoming van onderzoeksgerelateerde overloopeffecten de uitbreiding van de WHO aan, omdat deze toezicht houdt op onderzoeksprogramma’s betreffende potentieel gevaarlijke ziekteverwekkers; verzoekt de EU de versterking en uitbreiding van de WHO te bevorderen door haar totale begroting te verhogen en haar werkzaamheden op het gebied van mogelijke blootstellingsroutes en de meest risicovolle omgevingen voor de overdracht van zoönotische ziekten te versterken; merkt op dat er mondiale samenwerking op het gebied van toezicht op en regulering van de handel in huisdieren en wilde dieren nodig is om natuurlijke overloopeffecten te voorkomen en dat de WHO in dat verband een belangrijke rol zal spelen; beveelt de EU ook aan de uitbreiding van de WHO te ondersteunen teneinde onderzoeksgerelateerde overloopeffecten te voorkomen door toezicht op het beheer van de bioveiligheid, biobeveiliging en biorisico’s van nationale en internationale onderzoeksprogramma’s die betrokken zijn bij het verzamelen, testen en genetisch manipuleren van potentieel gevaarlijke ziekteverwekkers;

502.  verlangt dat er rekening wordt gehouden met de rol van de parlementen in internationale discussies over de wereldgezondheid, teneinde de internationale samenwerking van de EU op gezondheidsgebied te versterken, de eerbiediging van de democratische beginselen te waarborgen en de legitimiteit van deze discussies te vergroten, met name door de uitwisseling van informatie op internationaal niveau, die alle stadia moet bestrijken, van paraatheid tot reactie, met inbegrip van “één gezondheid”;

(ii) Rol bij initiatieven zoals Covax

503.  benadrukt dat Covax (COVID-19 Vaccines Global Access) is opgericht met het oog op de levering van vaccins aan laag- en middeninkomenslanden, maar de hoge verwachtingen niet heeft waargemaakt, vertragingen heeft opgelopen en niet heeft voldaan aan de behoeften van laag- en middeninkomenslanden; merkt op dat dit ertoe heeft geleid dat laag- en middeninkomenslanden bilaterale overeenkomsten moesten sluiten met fabrikanten op een zeer concurrerende markt, hetgeen heeft geleid tot oneerlijke prijsstelling en ongunstige aansprakelijkheidsclausules; uit zijn bezorgdheid over het feit dat Covax geen transparante normen voor haar overeenkomsten en activiteiten heeft laten zien, hetgeen heeft geleid tot een gebrek aan publieke controle op deze processen en de opname laag- en middeninkomenslanden; verzoekt derhalve de Commissie en de lidstaten om bij nieuwe en bestaande internationale platforms te pleiten voor normen voor transparantie en inclusie met betrekking tot toegang tot gezondheidstechnologieën;

504.  erkent dat er wereldwijd aanzienlijke inspanningen worden geleverd om de productiecapaciteit te verhogen, ondersteund door een grootschalig gebruik van overheidsmiddelen; is ingenomen met het feit dat de EU op dat gebied een model werd en een grote investeerder, zowel wat betreft push-investeringen (vóór de ontwikkeling) als pull-investeringen (aankoopovereenkomsten), waardoor voldoende vaccins konden worden veiliggesteld; herinnert eraan dat overheidsinvesteringen publiek rendement moeten opleveren in termen van betaalbaarheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid van de eindproducten en roept de Commissie en de lidstaten op het gebrek aan productiecapaciteit en technologieoverdracht naar laag- en middeninkomenslanden aan te pakken en een mondiaal mechanisme in te stellen om de productiecapaciteit zowel binnen de EU als op mondiale schaal te vergroten;

505.  benadrukt dat publiek-private samenwerking tijdens de pandemie doorslaggevend is geweest bij het aanpakken van de uitdagingen en het leveren van vaccins; herinnert eraan dat publiek-private samenwerking tijdens een gezondheidscrisis structureel verschilt van samenwerking onder “normale” omstandigheden; herinnert eraan dat een groot bedrag aan overheidsfinanciering, in combinatie met aankoopovereenkomsten voorafgaand aan de goedkeuring door de regelgevende instanties, een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkelingscyclus van het product (vaccin); benadrukt dat in een gezondheidscrisis, wanneer de urgentie en onzekerheid veel groter zijn, overheidsfinanciering een nog grotere rol speelt; merkt op dat dit alleen kan werken als de mondiale kaders goed zijn uitgewerkt en als er nauwe coördinatie is tussen alle betrokken actoren;

(iii) Mondiale gezondheidsstrategie van de EU

506.  neemt er kennis van dat de COVID-19-taskforce van het directoraat-generaal Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf (DG GROW) van de Commissie een belangrijke rol heeft gespeeld bij het vergroten van de open strategische autonomie en de veerkracht van de EU ten aanzien van de pandemie, door de ondersteuning van onderzoek en innovatie, de versterking van de toeleveringsketens en de bevordering van meer samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten;

507.  is ingenomen met het feit dat de Commissie een nieuwe mondiale gezondheidsstrategie van de EU heeft vastgesteld met als doel de wereldwijde gezondheidsbeveiliging te verbeteren en tegelijkertijd het leiderschap van de EU te versterken en de verantwoordelijkheid van de EU voor het aanpakken van mondiale uitdagingen en ongelijkheden op gezondheidsgebied te bekrachtigen;

508.  is van mening dat het waarborgen van de eenheid van de interne markt van de EU en het gebruik van haar economische en politieke invloed mogelijk is gemaakt door de ontwikkeling van de externe dimensie van de operationele autonomie van de EU via het EU-brede mechanisme voor uitvoervergunningen; onderkent echter dat de medische tegenmaatregelen niet gelijk verdeeld waren, hetgeen onder andere bijdroeg tot een opvallend contrast tussen de vaccinatiegraad in landen met een hoog inkomen en die in landen met een laag inkomen;

509.  is van mening dat ondanks het aanzienlijke bedrag aan overheidsfinanciering voor O&O voor de snelle ontwikkeling van vaccins, de productiecapaciteit in de EU te traag werd opgevoerd om aan de behoeften te voldoen; wijst er derhalve op dat het delen van intellectuele eigendom en knowhow binnen het rechtskader belangrijk is om te zorgen voor grootschalige productie en wereldwijde beschikbaarheid van medische tegenmaatregelen; herinnert er tegelijkertijd aan dat de complexiteit van de productie van vaccins en van de inkoop van grondstoffen en andere bestanddelen die nodig zijn voor de productie, een mondiale, duurzame en veerkrachtige toeleveringsketen vereist; is van mening dat geen enkel land volledig autonoom vaccins kan produceren, waardoor de EU moeite had om haar productiecapaciteit af te stemmen op de grote vraag naar vaccins;

510.  vraagt om de invoering van instrumenten waarmee de Commissie zo nodig een wederkerig handelsbeleid kan voeren (bijvoorbeeld als antwoord op de Defence Production Act) en op die manier een gelijk machtsevenwicht en gelijke onderhandelingspositie kan handhaven;

511.  benadrukt dat de EU een belangrijke rol heeft gespeeld in de mondiale respons en solidariteit en deze rol moet blijven spelen door er meer moeite voor te doen; is van mening dat de EU het voortouw moet blijven nemen op het gebied van vaccinsolidariteit in de wereld en herhaalt dat vaccinsolidariteit deel uitmaakt van de “één gezondheid”-benadering van de EU; dringt erop aan dat de lidstaten meer aandacht besteden aan de planning van gecoördineerde inspanningen met betrekking tot de distributie van vaccins wanneer er geen pandemie heerst;

512.  benadrukt dat de wereld in de toekomst waarschijnlijk met nieuwe epidemieën en pandemieën zal worden geconfronteerd en dat de “één gezondheid”-benadering van de EU inhoudt dat de EU actief is op het gebied van wereldwijde paraatheid, met name met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstellingen en streefdoelen van de Green Deal, de naleving van het milieurecht van de EU, de bevordering van duurzame ontwikkeling, de dringende en noodzakelijke vermindering van CO2-emissies en het verlies aan biodiversiteit, die allemaal factoren zijn die pandemieën en andere bedreigingen voor de volksgezondheid, zoals chemische, biologische, radiologische en nucleaire bedreigingen en zoönosen, in de hand werken, alsook met betrekking tot de vaststelling van maatregelen die bijdragen tot de ontwikkeling van nieuwe antimicrobiële stoffen en tot de beschikbaarheid en betaalbaarheid daarvan; roept de EU en de lidstaten op om de wereldgemeenschap te steunen en bij te staan bij het beschermen van intacte ecosystemen en het beëindigen van de commerciële handel in wilde dieren voor menselijke consumptie;

513.  benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat het handelsbeleid van de EU bijdraagt aan de veerkracht en de open strategische autonomie van de EU, onder meer door gebruik te maken van het volledige handelsinstrumentarium; benadrukt dat handelsbeperkingen in tijden van crisis negatieve gevolgen kunnen hebben, ook voor ontwikkelingslanden en buurlanden; is ervan overtuigd dat crisisparaatheid van cruciaal belang is om de negatieve gevolgen van verstoringen van de toeleveringsketen in tijden van crisis te verzachten; is in dit verband ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie voor een noodinstrument voor de eengemaakte markt dat het vrije verkeer van goederen, diensten en personen en de beschikbaarheid van essentiële goederen en diensten in geval van toekomstige noodsituaties veiligstelt ten behoeve van burgers en bedrijven in de hele EU;

514.  verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden om, gezien de waarschijnlijkheid van nieuwe epidemieën en pandemieën in de toekomst en in het licht van de verschillende studies over de oorsprong van de COVID-19-pandemie, een afdeling op te richten voor onderzoek naar en monitoring van de volksgezondheidsstrategieën van niet-EU-landen, met name die met een aanzienlijk potentieel voor grensoverschrijdende verspreiding;

(iv) Wereldwijde partnerschappen en stichtingen

515.  neemt kennis van de nauwe samenwerking tussen de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI) en de Global Alliance for Vaccines and Immunizations (Gavi), onder auspiciën van de WHO en Unicef, die heeft geleid tot de oprichting van Covax, dat gericht is op het versnellen van de ontwikkeling en de productie van COVID-19-vaccins en het waarborgen van wereldwijde, eerlijke toegang tot vaccins; wijst erop dat deze initiatieven permanent moeten zijn en een vaste plaats moeten hebben binnen het VN-systeem, waarbij wordt gezorgd voor democratische controle en toetsing, en volledige transparantie van hun activiteiten wordt gewaarborgd;

516.  merkt op dat de Gavi heeft gezorgd voor het ontwerp en het beheer van de Covax-faciliteit, het wereldwijde Covax-mechanisme voor risicodeling en gezamenlijke aanbesteding, en doses voor Covax heeft verkregen door middel van aankoopovereenkomsten en het Covax-mechanisme voor het delen van doses, waardoor Covax wereldwijd kon inkopen en leveren; merkt op dat de CEPI terugvorderbare leningen heeft gebruikt om de doses voor Covax-faciliteiten veilig te stellen; benadrukt het feit dat hoewel de CEPI over enkele oplossingen voor noodfinanciering beschikte, zij grotendeels op fondsenwerving aangewezen was; benadrukt dat dit systeem weliswaar positieve resultaten heeft opgeleverd, maar dat er voldoende middelen moeten worden toegewezen aan VN-organen en -organisaties om ervoor te zorgen dat zij voor de uitvoering van hun mandaat niet alleen afhankelijk zijn van vrijwillige donaties;

517.  is ingenomen met het feit dat billijke toegang tot vaccins de topprioriteit is geweest van mondiale stichtingen, waaronder de CEPI en de Gavi, en dat de CEPI het “zonder winstoogmerk/geen verlies”-beginsel in praktijk heeft gebracht voor vaccins die bestemd zijn voor laag- en middeninkomenslanden; merkt evenwel op dat de meeste laag- en middeninkomenslanden een aanmerkelijk lagere immunisatiegraad hebben dan hooginkomenslanden; verzoekt de Commissie en de lidstaten bij internationale platforms te pleiten voor transparantie- en inclusienormen en voor aanpassing van hun toegangsbeleid en -voorwaarden om het aanbod voor laag- en middeninkomenslanden te optimaliseren;

518.  is van mening dat het doneren van doses weliswaar positief is, maar dat deze donaties grondig moeten worden gepland om ervoor te zorgen dat zij een optimale bijdrage leveren aan de behoeften, mogelijkheden en vereisten van de vaccinatiestrategieën van de ontvangers; benadrukt dat de Unie ook maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat vaccins doeltreffend blijven, om de capaciteit van de nationale volksgezondheidsstelsels om doses te leveren te ondersteunen, om de vaccinatiegraad te verhogen, en om misinformatie tegen te gaan die vaccinatietwijfel aanwakkert;

519.  is van mening dat duurzame ontwikkeling, productie en levering van vaccins afhankelijk zijn van robuuste en transparante toeleveringsketens; onderstreept in dit verband de noodzaak van een bredere verdeling van de productiecapaciteit over de hele wereld; verzoekt de Commissie en de lidstaten financiële steun te verlenen aan het vergroten van de lokale en regionale productie van vaccins en de overdracht van kennis en technologieën en andere essentiële gezondheidsproducten in laag- en middeninkomenslanden aan te moedigen;

520.  dringt aan op de totstandbrenging van een wereldwijd uitgebalanceerde productiecapaciteit die snel kan worden aangepast aan de productie van elk gewenst vaccin; steunt de inspanningen van het door de WHO gesteunde centrum voor de overdracht van messenger-ribonucleïnezuur (mRNA)-technologie en moedigt de Europese Commissie en de lidstaten aan dergelijke initiatieven te blijven steunen; beschouwt de recente toezeggingen van de EU ter ondersteuning van de soevereiniteit op gezondheidsgebied in Afrika en haar investering van 1 miljard EUR in productiecapaciteit op dat continent als belangrijke stappen; merkt echter op dat de overeenkomsten onduidelijkheden bevatten over de overdracht van technologie en kennis, waaronder intellectuele eigendom en testgegevens; dringt aan op verdere versterking van de samenwerking tussen het EMA en het Afrikaanse Geneesmiddelenbureau, op internationale afstemming van de regelgeving via de International Coalition of Medicines Regulatory Authorities en op nauwe betrokkenheid van de WHO;

(v) Herziening van de Internationale Gezondheidsregeling en het pandemieverdrag

521.  benadrukt dat de reactie op COVID-19 holistisch moet zijn en dat zij niet uitsluitend op gezondheid gericht kan zijn, maar ook rekening moet houden met sociale en economische overwegingen op wereldschaal; merkt op dat doeltreffende preventie van, paraatheid bij en reactie op pandemieën afhankelijk zijn van transparante en tijdige uitwisseling van informatie, gegevens en andere elementen op alle niveaus; dringt aan op betere coördinatie op het gebied van preventie, paraatheid en reactie, met inbegrip van de distributie van vaccins;

522.  dringt aan op de evaluatie van de huidige kaders voor het beheer van de wereldgezondheid en verwelkomt in dit verband het de onderhandelingen over pandemieverdrag; roept op om de verplichtingen en afdwingbaarheid van de IGR gelijktijdig aan te scherpen en lacunes (met inbegrip van financiering, gelijktijdige en mondiale governance) aan te pakken door middel van het nieuwe pandemieverdrag of een ander internationaal juridisch instrument; roept de EU en de lidstaten op te waarborgen dat de preventie van pandemieën in het verdrag wordt opgenomen en ervoor te zorgen dat het mogelijk maken van de doeltreffende actieve deelname van het maatschappelijk middenveld en wetenschappers een prioriteit is bij de onderhandelingen;

523.  is ingenomen met de leidende rol van de EU in de besprekingen over het pandemieverdrag; merkt op dat het pandemieverdrag het potentieel heeft om de werking van de mondiale farmaceutische sector in tijden van crisis te veranderen; is van mening dat dit juridisch bindende verdrag tot doel moet hebben de “één gezondheid”-benadering te bevorderen en te integreren, de veerkracht van onze gezondheidszorgstelsels te versterken, toekomstige pandemieën te voorkomen en zich erop voor te bereiden, een gecoördineerde en eensgezinde reactie op crises te garanderen, te zorgen voor universele en billijke toegang tot tests, geneesmiddelen en vaccins, desinformatie die de volksgezondheidsmaatregelen ernstig ondermijnt doeltreffend te bestrijden, innovatie te stimuleren, te bevorderen en te ontwikkelen om te reageren op wereldwijde bedreigingen van de volksgezondheid en veerkrachtige wereldwijde toeleveringsketens te vergemakkelijken;

524.  wijst erop dat strengheid, verantwoordingsplicht en transparantie met betrekking tot internationale gezondheidsregelingen voorwaarden zijn voor coördinatie op wereldschaal; benadrukt dat de Access to COVID-19 Tools Accelerator het belang van internationale samenwerking heeft aangetoond, omdat het een snelle reactie en een ongekende coördinatie tussen mondiale gezondheidsinstanties mogelijk heeft gemaakt om de pandemie aan te pakken; benadrukt hoe belangrijk het is dit initiatief te evalueren en er lessen uit te trekken; merkt op dat verbetering van de toegankelijkheid van geneesmiddelen in laag- en middeninkomenslanden betekent dat de regelgevings- en productiecapaciteit moet worden verbeterd en de overdracht van technologie en opleiding moeten worden vergemakkelijkt, en prijst de initiatieven van Team Europa die tot deze doelstellingen hebben bijgedragen;

(vi) Intellectuele-eigendomsrechten in de context van internationale betrekkingen

525.  is van mening dat Europa een constructieve oplossing moet vinden voor de bescherming van intellectuele eigendom, die voldoende zekerheid en stimulansen voor investeringen in O&O biedt en die licentieovereenkomsten moet omvatten teneinde de productie op te schalen; merkt op dat er reeds lang bezorgdheid bestaat over intellectuele-eigendomsrechten en toegang tot betaalbare geneesmiddelen in laag- en middeninkomenslanden en in toenemende mate ook in hooginkomenslanden; benadrukt de flexibiliteiten in de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van de WHO (TRIPS), die in de Verklaring van Doha is bevestigd, als legitieme beleidsmaatregelen die regeringen kunnen gebruiken om de volksgezondheid te beschermen en te bevorderen door beperkingen en waarborgen te stellen aan de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten; verzoekt ontwikkelaars van medisch materiaal om in tijden van pandemieën, epidemieën en endemieën hun intellectuele eigendom, kennis en knowhow te delen via mondiale initiatieven, zoals de COVID-19 Technology Access Pool (C-TAP) van de WHO; prijst de inspanningen van de WHO om dit instrument op te zetten als centraal aanspreekpunt voor de ontwikkeling, licentieverlening en productie van gezondheidstechnologieën; is ingenomen met de steun van de lidstaten voor dit initiatief en roept de EU op de privésector aan te moedigen eraan bij te dragen; benadrukt dat het opheffen van intellectuele-eigendombelemmeringen alleen het probleem van de toegang niet zal oplossen, dat octrooien nutteloos zijn zonder technologieoverdracht en behoorlijke industriële knowhow en dat uitvoerbeperkingen voor en de toegang tot grondstoffen belemmeringen waren voor de productie van medisch materiaal; wijst er evenwel op dat het delen van intellectuele eigendom en knowhow binnen het rechtskader belangrijk is om te zorgen voor grootschalige productie en wereldwijde beschikbaarheid van medische tegenmaatregelen tijdens pandemieën, epidemieën en endemieën;

526.  benadrukt dat dwanglicenties er niet voor zorgen dat derde fabrikanten in laag- en middeninkomenslanden geneesmiddelen of apparatuur kunnen produceren, aangezien er ook investeringen in regionale en lokale capaciteit en infrastructuur nodig zijn; merkt op dat Team Europa in dit verband samenwerkt met Afrikaanse landen; benadrukt in dit verband de noodzaak van innovatieve vaccins, behandelingen en diagnostische middelen voor nieuwe, veel voorkomende of verwaarloosde infectie- en niet-overdraagbare ziekten en benadrukt dat financiering uit Horizon Europa en het Partnerschap voor klinische proeven tussen Europese en ontwikkelingslanden (EDCTP3) het potentieel heeft onderzoek, capaciteitsopbouw en versterking van de regelgeving in Afrika bezuiden de Sahara te bevorderen; wijst erop dat deze partnerschappen samenwerken met de farmaceutische industrie en dat er een gunstig klimaat nodig is om vaccins en geneesmiddelen te blijven ontwikkelen en verbeteren met het oog op de huidige uitdagingen en toekomstige pandemieën;

527.  herinnert eraan dat in artikel 66, lid 2, van de Trips-overeenkomst is vastgesteld dat ontwikkelde landen die partij zijn bij de overeenkomst de ondernemingen of instellingen op hun grondgebied stimulansen moeten bieden voor technologieoverdracht aan de minst ontwikkelde partijen, zodat zij een gezonde en levensvatbare technologische basis kunnen creëren; verzoekt de Commissie en de lidstaten deze eis met voorrang in te willigen; herhaalt de steun van het Europees Parlement voor de TRIPS-opheffing (IP/C/W/669) zoals oorspronkelijk voorgesteld op de WTO-website(58); spoort de Europese Commissie aan samen te werken met andere WTO-leden om het TRIPS-besluit van de MC12 uit te breiden tot geneesmiddelen en diagnostische middelen;

528.  is er van overtuigd dat tal van landen, met name ontwikkelingslanden, moeilijkheden ondervinden bij de toepassing van de flexibiliteiten van de TRIPS-overeenkomst, met name artikel 31 bis;

529.  herinnert eraan dat de EU actief moet deelnemen aan op de tekst gebaseerde onderhandelingen over een tijdelijke TRIPS-opheffing;

530.  dringt er in dat verband op aan dat de EU haar steun verleent aan het toekennen van een tijdelijke opheffing van een aantal bepalingen van de TRIPS-overeenkomst voor COVID-19, teneinde de tijdige wereldwijde toegang tot betaalbare COVID-19-vaccins, geneesmiddelen en diagnostische middelen te verbeteren door wereldwijde productiebeperkingen en leveringstekorten aan te pakken;

531.  dringt aan op de oprichting van een nieuwe permanente commissie inzake handel en gezondheid tijdens de MC12 om regeringen bij te staan bij het toepassen van de huidige uitzonderingen en flexibiliteiten in het internationale handelsrecht, en het leggen van het fundament voor een handelspijler voor onderhandelingen over een toekomstig internationaal verdrag inzake de respons op een pandemie;

532.  benadrukt dat Afrika geholpen moet worden om voor Afrika te produceren om Afrika minder afhankelijk te maken van andere delen van de wereld;

(b) De rol van de EU in de toegang tot vaccins

(i) Verstrekking van en toezicht op billijke toegang tot vaccins en medische producten aan derde landen

533.  merkt op dat landen een wereldwijde noodsituatie niet alleen kunnen bestrijden en dat coördinatie van de internationale samenwerking, met name via multilaterale organisaties zoals de VN, essentieel is; vestigt in dat verband in het bijzonder de aandacht op de belangrijke bijdrage die de ontdekking van de omikronvariant heeft geleverd aan de wereldwijde strijd tegen COVID-19; merkt op dat op het hoogtepunt van de pandemie concurrentie en beperkende maatregelen tussen landen met betrekking tot de toegang tot medische hulpmiddelen, persoonlijke beschermingsmiddelen, screening en vaccins hebben geleid tot verstoring van de productie en hogere prijzen, en dat het derhalve van essentieel belang is dat landen die dit medisch materiaal produceren de politieke wil hebben om regeringen aan te moedigen er collectief voor te zorgen dat de toeleveringsketens open blijven;

534.  is van mening dat gezondheid, naast dat het een mensenrecht is, van geopolitieke strategische waarde is, en dat Europa het potentieel heeft om op dit gebied een wereldleider te worden; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan zich bij hun reactie op pandemieën te laten leiden door een op rechten gebaseerde ethische benadering en de bescherming van medische faciliteiten te eerbiedigen in het geval van een conflict (VN-Veiligheidsraad 2286), en de vrijheid van verkeer niet te beperken (beginselen van Syracuse); verzoekt de EU en de lidstaten ervoor te zorgen dat onafhankelijke humanitaire actoren toegang hebben tot instrumenten zoals de humanitaire buffer voor het bieden van hulp aan mensen die zijn buitengesloten of die niet meer door hun regeringen kunnen worden bereikt, bijvoorbeeld in conflictsituaties;

535.  dringt er bij Europa op aan de veiligheid van haar burgers te allen tijde op autonome wijze en in coördinatie met onze traditionele bondgenoten te waarborgen door middel van wederzijdse steun;

536.  merkt op dat veel laag- en middeninkomenslanden in de wereld moeite hadden om toegang te krijgen tot medische hulpmiddelen zoals geneesmiddelen, beschermende uitrusting of vaccindoses als gevolg van verschillende factoren, waaronder een gebrek aan levering, vooral aan het begin van de crisis;

537.  benadrukt dat de EU een belangrijke rol heeft gespeeld bij de wereldwijde vaccinatie, drie van de eerste vier veilige en doeltreffende vaccins heeft voortgebracht en de eerste producent en exporteur van mRNA-vaccins was; benadrukt dat dit onmogelijk zou zijn geweest zonder ambitieuze overheidsfinanciering en wijst op de daaruit voortvloeiende publieke verantwoordelijkheden voor particuliere belanghebbenden;

538.  is van mening dat de EU een buitensporige hoeveelheid vaccins heeft in verhouding tot de behoefte, en daardoor over voldoende vaccins beschikt om deze te blijven delen met landen die hier uitdrukkelijk om verzoeken in geval van een nieuwe golf;

539.  is van mening dat uitvoerbeperkingen en toegang tot grondstoffen enkele van de ernstigste belemmeringen voor productie zijn, samen met gebrek aan toegang tot knowhow op het gebied van productie;

540.  verzoekt de Commissie het gesprek met vaccinproducerende landen aan te gaan om de uitvoerbelemmeringen snel te elimineren en haar eigen mechanisme voor uitvoervergunningen te vervangen door transparantievereisten met betrekking tot uitvoer, en dringt erop aan tijdig en alomvattend toegang tot dergelijke gegevens te krijgen;

541.  benadrukt dat de wereldwijde reactie op noodsituaties op gezondheidsgebied moet bestaan uit enerzijds een op behoeften stoelende “vraagzijde”-benadering, met gemeenschappelijke financiering en wereldwijd gecoördineerde vroegtijdige aankoop, en anderzijds een geïntegreerde “aanbodzijde”-strategie voor het vergroten van de productiecapaciteit in de hele waardeketen; is van oordeel dat een grotere wereldwijde vaccinproductie, een betere coördinatie van de bevoorrading, en versterkte, gediversifieerde en veerkrachtige waardeketens voor vaccins noodzakelijk zijn om tot een wereldwijde distributie van vaccins te komen; benadrukt dat, op de lange termijn, de wereldwijde productie van vaccins dringend moet worden uitgebreid om aan de wereldwijde vraag te voldoen, en dat er derhalve investeringen nodig zijn in de productiecapaciteit van laag- en middeninkomenslanden om ze zelfvoorzienender te maken; wijst op de noodzaak van een effectieve overdracht van technologie en knowhow om dit te verwezenlijken; erkent dat vrijwillige licentieovereenkomsten en vrijwillige technologieoverdracht aan landen die reeds over een vaccinproducerende industrie beschikken, de belangrijkste manier is om dit te bereiken en verzoekt de Commissie en gelijkgestemde landen in die zin te handelen;

542.  op een dringend noodzakelijke verhoging van de internationale investeringen en coördinatie met het oog op de opschaling van de productie van kritieke elementen in het vaccinatieproces, zoals wegwerpartikelen en werkzame farmaceutische bestanddelen, om knelpunten in de waardeketens van vaccins op te lossen;

(ii) De rol van de EU om ervoor te zorgen dat vaccins en medische benodigdheden betaalbaar en beschikbaar zijn voor derde landen (voorkomen van mogelijke knelpunten in de toeleveringsketens, handelsbelemmeringen enz.)

543.  herinnert eraan dat de EU haar middelen heeft gebundeld om het effect van haar respons op de COVID-19-pandemie te maximaliseren en dat de EU-instellingen, de lidstaten en de Europese financiële instellingen, en Team Europa, sinds het uitbreken van de pandemie tot dusverre 53,7 miljard EUR hebben uitgetrokken voor steun aan 140 landen, met name voor noodhulp voor humanitaire behoeften, de versterking van de gezondheidszorg, drinkwater- en rioleringsstelsels, en de beperking van de sociale en economische gevolgen van de pandemie;

544.  verzoekt de EU en de lidstaten hun betrekkingen met laag- en middeninkomenslanden te versterken, met name op het gebied van preventie en de monitoring van opkomende gezondheidsbedreigingen; dringt aan op voortdurende steun voor de gezondheidszorgstelsels, de paraatheid bij pandemieën en de lokale geneesmiddelen- en vaccinproductie in laag- en middeninkomenslanden; benadrukt dat de crisis de kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes dramatisch heeft vergroot, met naar schatting 110 miljoen meisjes die tot 2030 het risico lopen om op jonge leeftijd te moeten trouwen, van wie er nog eens 10 miljoen gevaar lopen vanwege de financiële problemen als gevolg van de pandemie;

545.  roept op tot meer inspanningen om gemakkelijke en betaalbare toegang tot vaccins, geneesmiddelen, diagnostiek en gezondheidszorg in laag- en middeninkomenslanden te bevorderen door de actieve ondersteuning van een klimaat waarin capaciteit voor de lokale productie van vaccins tot stand kan worden gebracht, de paraatheid kan worden versterkt, lokale gezondheidswerkers kunnen worden opgeleid en de responscapaciteit kan worden opgevoerd, terwijl landen met kwetsbare gezondheidszorgstelsels toegang krijgen tot medische apparatuur en benodigdheden; is in dit verband ingenomen met de vlaggenschipprogramma’s van Global Gateway op het gebied van gezondheidsproductie en toegang tot vaccins, geneesmiddelen en producten op het gebied van gezondheidstechnologie in Senegal, Rwanda, Ghana en Zuid-Afrika; onderkent de belangrijke rol van Afrikaanse laboratoria, met name in Zuid-Afrika, bij de sequencing van de omikronvariant van COVID-19; verzoekt de EU en internationale organisaties derhalve om de wetenschappelijke samenwerking met Afrika verder te verdiepen; benadrukt de totstandkoming van de mRNA-vaccins van de WHO;

546.  benadrukt dat open strategische autonomie in de gezondheidssector, gebaseerd op de ontwikkeling van onderzoekscapaciteit in de lidstaten, steun voor lokale EU-productiecapaciteit en harmonisatie van de regelgeving, een potentieel instrument is om het farmaceutische ecosysteem van de EU te versterken en de handelsstroom van geneesmiddelen, vaccins, medische hulpmiddelen en andere essentiële goederen in tijden van crisis te verbeteren;

547.  benadrukt dat veel EU-lidstaten problemen hebben ondervonden bij het doneren van dosisoverschotten aan het Globale Zuiden, enerzijds vanwege de voorwaarden die farmaceutische bedrijven in de vaccinovereenkomsten stelden en anderzijds vanwege het gebrek aan vraag vanuit de landen in het Globale Zuiden, terwijl tegelijkertijd de belangstelling voor vaccindoses afnam; merkt op dat ontvangende landen ook problemen ondervonden bij het absorberen van donaties vanwege de korte houdbaarheid van de vaccins; stelt vast dat betere communicatie tussen de Unie en de betrokken overheden over dit onderwerp noodzakelijk is;

548.  benadrukt dat resistentie tegen antimicrobiële stoffen (AMR) de volgende mondiale gezondheidscrisis kan worden en dat er derhalve behoefte is aan een versnelde uitvoering van de huidige actieplannen en specifieke mondiale mechanismen voor surveillance, onderzoek en innovatie op het gebied van AMR en voor antimicrobieel beheer; benadrukt dat de ontwikkeling van nieuwe antimicrobiële stoffen moet worden ondersteund en de beschikbaarheid en betaalbaarheid ervan moet worden gewaarborgd;

549.  is van mening dat de EU, in de context van sterke internationale concurrentie, een belangrijke ontwikkelaar, producent en exporteur van medisch materiaal moet zijn;

550.  benadrukt de noodzaak om zich vooral te concentreren op de financiering van de ontwikkeling van medische tegenmaatregelen en behandelingen om de internationale concurrentie het hoofd te bieden; wijst in dit verband op de rol van publiek-private partnerschappen; erkent de succesvolle samenwerking tussen Europese en Amerikaanse bedrijven en laboratoria bij de ontwikkeling van mRNA-vaccins;

(c) Conclusies

551.  is ingenomen met de oprichting van het financieel intermediair fonds voor pandemische preventie, paraatheid en respons, het “pandemiefonds”, van de Wereldbank; vraagt krachtens zijn mandaat om gerichte financiering om kritieke lacunes in de capaciteit op het gebied van preventie, paraatheid en respons weg te werken, te beginnen met lacunes bij het toezicht en bij de opleiding van het personeel van hulpdiensten;

552.  benadrukt dat medische tegenmaatregelen de bevolking niet zullen bereiken als de begunstigden geen medeverantwoordelijkheid op zich nemen, bijvoorbeeld door te investeren in hun eerstelijnsgezondheidszorg; moedigt laag- en middeninkomenslanden aan de doelstelling van de Verklaring van Abuja van de Afrikaanse Unie van 2001 over hiv/aids, tuberculose en andere gerelateerde infectieziekten uit te voeren om “ten minste 15 % van de jaarlijkse begroting toe te wijzen aan de verbetering van de gezondheidssector”, met inachtneming van de noodzakelijke begrotingsruimte; herinnert aan de rol die de EU speelt bij de bevordering en ondersteuning van de wereldwijde toegang tot vaccins, zoals bijvoorbeeld de Access to COVID-19 Tools Accelerator en Covax;

553.  benadrukt de voordelen van eerlijke en voorspelbare bescherming van intellectuele eigendom bij het stimuleren en bevorderen van onderzoek, productie en ontwikkeling op het gebied van geneesmiddelen; benadrukt het openbare belang van de bevordering van het delen van intellectuele eigendom en van de kennis van medische tegenmaatregelen, met name tijdens pandemieën, epidemieën en endemieën; wijst erop dat dit het gebruik van TRIPS-flexibiliteit niet mag uitsluiten wanneer dat nodig is en zoals is voorzien in de TRIPS-overeenkomst; erkent dat het voor de EU van belang is het voortouw te blijven nemen op het gebied van O&O en klinische proeven en benadrukt hoe belangrijk het is om O&O-activiteiten binnen de EU nieuw leven in te blazen om werkgelegenheid te creëren en het mondiale concurrentievermogen te versterken; wijst erop dat de bescherming van intellectuele eigendom een belangrijke stimulans kan zijn voor innovatie en onderzoek over de hele wereld; merkt op dat een dergelijke bescherming de basis kan vormen voor vrijwillige licentieovereenkomsten en de overdracht van knowhow en daardoor de beschikbaarheid van vaccins mogelijk kan maken; benadrukt de problemen die een opheffing voor onbepaalde duur van de TRIPS-overeenkomst zou kunnen opleveren voor de financiering van onderzoek, met name voor onderzoekers, investeerders, ontwikkelaars en klinische proeven; benadrukt dat de bescherming van eigendomsrechten, met inbegrip van intellectuele-eigendomsrechten, een constitutionele verplichting van de Europese Unie en haar lidstaten is; benadrukt in dit verband het belang van transparantie en is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, waarin wordt voorgesteld dat alle directe financiële steun die wordt ontvangen van een overheidsinstantie of een door de overheid gefinancierd orgaan in verband met activiteiten of het onderzoek naar en de ontwikkeling van het geneesmiddel, moet worden aangegeven; benadrukt het juiste evenwicht te vinden tussen het stimuleren van innovatie en het bieden van toegang tot betaalbare geneesmiddelen; dringt aan op de noodzaak om innovatiemodellen te ondersteunen die toegang bieden tot betaalbare geneesmiddelen in alle lidstaten, zonder ernstige belemmeringen voor toegang en betaalbaarheid op te werpen; verzoekt de Commissie om wereldwijde initiatieven te ondersteunen die het delen van intellectuele eigendom mogelijk maken, zoals de Covid-19 Technology Acces Pool;

554.  benadrukt dat de bestaande Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom al een kader biedt voor dwanglicenties, waardoor regeringen hun burgers generieke versies van geoctrooieerde behandelingen kunnen aanbieden via binnenlandse productie of invoer uit het buitenland; onderkent de potentiële waarde van dwanglicenties tijdens pandemieën, epidemieën en endemieën, maar erkent tegelijkertijd de mogelijke negatieve gevolgen ervan, zoals het ondermijnen van de zekerheid van bescherming van intellectuele eigendom voor toekomstige innovatie, en benadrukt de positieve rol van vrijwillige licentieovereenkomsten bij het verhogen van de productie van en de toegang tot COVID-19-vaccins, maar betreurt het beperkte gebruik van dit instrument; herinnert eraan dat 138 vrijwillige licentieovereenkomsten en partnerschappen met multilaterale organisaties hebben bijgedragen tot wereldwijde toegang tot COVID-19-geneesmiddelen via andere middelen dan TRIPS-opheffingen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om prioriteit te geven aan de naleving van artikel 66, lid 2, van de TRIPS-overeenkomst, dat de leden die ontwikkelde landen zijn verplicht om stimulansen te bieden voor het bevorderen en aanmoedigen van technologieoverdracht aan de leden die de minst ontwikkelde landen zijn, zodat deze een solide en levensvatbare technologische basis kunnen leggen;

555.  onderkent dat COVID-19 een uitzonderlijke omstandigheid was, die uitzonderlijke oplossingen vergde, zoals een tijdelijke ontheffing van de WTO-overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS), alsmede het geven van prioriteit aan de beschikbaarheid en betaalbaarheid van pandemiegerelateerde gezondheidsproducten; is er van overtuigd dat tal van landen, met name ontwikkelingslanden, moeilijkheden ondervinden bij de toepassing van de flexibiliteiten van de TRIPS-overeenkomst, met name artikel 31 bis;

556.  herinnert eraan dat de EU actief moet deelnemen aan op de tekst gebaseerde onderhandelingen over een tijdelijke TRIPS-opheffing; dringt er in dat verband op aan dat de EU haar steun verleent aan het toekennen van een tijdelijke opheffing van een aantal bepalingen van de TRIPS-overeenkomst voor COVID-19, teneinde de tijdige wereldwijde toegang tot betaalbare COVID-19-vaccins, geneesmiddelen en diagnostische middelen te verbeteren door wereldwijde productiebeperkingen en leveringstekorten aan te pakken;

557.  is van mening dat soortgelijke maatregelen nuttig zouden zijn in het geval van mogelijke toekomstige pandemieën, epidemieën en endemieën; benadrukt dat, op de lange termijn, de wereldwijde productie van vaccins dringend moet worden uitgebreid om aan de wereldwijde vraag te voldoen, en dat er derhalve investeringen nodig zijn in de productiecapaciteit van laag- en middeninkomenslanden om ze zelfvoorzienender te maken; wijst op de noodzaak van een effectieve overdracht van technologie en knowhow om dit te verwezenlijken; onderkent dat het stimuleren van regelingen voor vrijwillige vergunningen en de vrijwillige overdracht van technologie en knowhow naar landen die al over capaciteit voor de productie van vaccins beschikken, de beste manier is om dit te bereiken; is van mening dat een multilateraal rechtskader inzake intellectuele-eigendomsrechten bescherming en stimulansen kan bieden die van cruciaal belang zijn om voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën, en erkent de rol ervan bij het faciliteren van de brede en ongekende samenwerking tussen regeringen, onderzoeksinstellingen en farmaceutische bedrijven;

558.  dringt aan op de oprichting van een nieuwe permanente commissie inzake handel en gezondheid tijdens de MC12 om regeringen bij te staan bij het toepassen van de huidige uitzonderingen en flexibiliteiten in het internationale handelsrecht, en het leggen van het fundament voor een handelspijler voor onderhandelingen over een toekomstig internationaal verdrag inzake de respons op een pandemie;

Slotaanbevelingen

559.  beveelt aan dat de EU een holistische aanpak van preventie van, paraatheid voor en respons op pandemieën uitvoert, zodat zij een wereldwijde drijvende kracht blijft, zoals blijkt uit de aanneming van de Verklaring van Rome van de G20 en de internationaal overeengekomen beginselen voor maatregelen ter bestrijding van, voorbereiding op, preventie van en respons op pandemieën;

560.  verzoekt de Europese Unie een Europese herdenkingsdag voor de slachtoffers van COVID-19 in te stellen;

(i) Preventiecapaciteit

561.  beveelt aan sectoroverschrijdende gezondheidsbevorderings- en preventieprogramma’s op te zetten om gezondheidsrisicofactoren te verminderen en een gezonde levensstijl te bevorderen, en een Europese sectoroverschrijdende preventieve gezondheidsbenadering op te nemen in al het beleid dat landbouw en voedselproductie, milieu, vervoer, de energiesector, industriële ontwikkeling, onderwijs en sociale diensten integreert, teneinde een grotere uitwisseling van kennis en informatie mogelijk te maken, optimale werkmethoden te bevorderen, duurzame schaalvoordelen te faciliteren en innovatiepotentieel te ontsluiten om beter voorbereid te zijn op en beter te reageren op elke bedreiging van de gezondheid van de Europese burgers; wijst erop dat dergelijke programma’s moeten worden ontwikkeld binnen sectoroverschrijdende platforms, met inbegrip van overheidsinstanties op nationaal, regionaal en lokaal niveau, en van maatschappelijke organisaties;

562.  verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten hun engagement om de mondiale klimaatnoodtoestand aan te pakken, verder te versterken en hun actie ter bevordering van duurzame ontwikkeling, ter bescherming van het milieu, ter vermindering van de emissies en ter voorkoming van verder biodiversiteitsverlies te intensiveren, aangezien dit cruciale beleidsmaatregelen en benaderingen zijn om toekomstige pandemieën te voorkomen;

563.  verzoekt de Commissie en het ECDC surveillanceplannen voor opkomende bedreigingen voor de gezondheid in te voeren, met inbegrip van het op gecoördineerde en stelselmatige wijze verzamelen van gegevens en operationeel en gedragsonderzoek, en risicobeoordelingen uit te voeren met betrekking tot de factoren die bijdragen tot de opkomst, verspreiding en persistentie van zoönotische ziekten en de daarbij betrokken processen en trajecten, alsmede intacte, veerkrachtige en gezonde ecosystemen en hun effect op ziektepreventie te classificeren, met inbegrip van surveillance van in het wild levende dieren, identificatie van ziekteverwekkers en ondersteuning van de lidstaten bij de uitvoering;

564.  verzoekt de Commissie economische analysen uit te voeren om de kosten en baten van preventieve maatregelen om te reageren op het risico van nieuwe zoönotische ziekten te kwantificeren en de resultaten te gebruiken om te pleiten voor duurzame financiering van deze maatregelen;

565.  dringt aan op de oprichting van een Europese overkoepelende “één gezondheid”-taskforce om transdisciplinair onderzoek en sectoroverschrijdend wetenschappelijk advies te bevorderen;

566.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het kader van het pandemieakkoord van de WHO te pleiten voor het opzetten van op samenwerking gebaseerde voorspellende inlichtingensystemen in verband met pandemieën (op nationaal, regionaal en mondiaal niveau) teneinde raakvlakken met een hoog risico en hotspots voor overloopeffecten vast te stellen, met inbegrip van relevante milieu- en klimaatgegevens en gegevens over de aanleg van reservoirs en vectorsoorten in nieuwe geografische gebieden;

567.  beveelt aan om verder te gaan in de richting van een echte Europese gezondheidsunie om de veerkracht en kwaliteit van de gezondheidszorgstelsels in de lidstaten te versterken, ongelijkheden op gezondheidsgebied in de EU aan te pakken, een solide mechanisme voor gezamenlijke aanbestedingen in te stellen met duidelijke richtsnoeren inzake transparantie en democratische verantwoordingsplicht, om robuuste draaiboeken voor pandemieën op te stellen en een meer geïntegreerd surveillancesysteem te ontwikkelen door te investeren in het verzamelen, digitaliseren, delen en analyseren van gegevens, en om de Europese ruimte voor gezondheidsgegevens in te voeren, die interoperabiliteit en harmonisatie van gezondheidsgegevens in alle lidstaten zal bieden, met inachtneming van de bescherming van de privacy en persoonsgegevens;

568.  roept de EU en de lidstaten op om in de toekomst te zorgen voor gezamenlijke aanbestedingsovereenkomsten, zodat fabrikanten aansprakelijk blijven, in overeenstemming met de EU-wetgeving inzake productaansprakelijkheid;

569.  beveelt aan instrumenten en financieringsprogramma’s op het gebied van gezondheid op te zetten ter bestrijding van cyberdreigingen, hybride aanvallen en door een externe staat gesteunde propaganda, en buitenlandse inmenging;

570.  verzoekt de lidstaten een empirisch onderbouwde gender- en diversiteitsanalyse uit te voeren van de maatregelen die naar aanleiding van de pandemie zijn genomen en documentatie over de gender- en diversiteitsspecifieke gevolgen van de noodmaatregelen voor de mensenrechten te beoordelen om de paraatheids- en responsplannen voor toekomstige noodsituaties te onderbouwen; beveelt aan verenigingen, met name vrouwengroepen en organisaties die de belangen van ondervertegenwoordigde personen of groepen behartigen, de mogelijkheid te bieden deel te nemen aan het voorstellen, opzetten, goedkeuren, uitvoeren, controleren en evalueren van reacties op noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid;

571.  beveelt aan dat er in toekomstige crises diensten via meldpunten worden georganiseerd om mensen te ondersteunen die niet voor zichzelf kunnen zorgen; beveelt aan om alle beschikbare maatregelen op grote schaal te adverteren en toegankelijk te maken in talen waarmee de hele bevolking wordt bereikt;

(ii) Paraatheid

572.  verzoekt de Commissie om maatregelen en instrumenten voor te stellen en de lidstaten om meer te investeren in de gezondheidszorg, onder meer door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en het Cohesiefonds, teneinde de ongelijkheden in de gezondheidszorg te verkleinen, de nationale openbare gezondheidszorg- en socialezorgstelsels te versterken en de grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van gezondheid te verbeteren, teneinde ernstige bedreigingen voor de gezondheid en de veiligheid in de EU aan te pakken;

573.  dringt aan op eigen wetgevingsinitiatieven uit hoofde van artikel 225 van het VWEU teneinde de bevoegdheid van de EU op het gebied van gezond te vergroten, haar open strategische autonomie te verbeteren, de veerkracht en de kwaliteit van de gezondheidszorgstelsels en -diensten te verbeteren, gelijke, universele en betaalbare medische zorg te waarborgen en de transparantie van de overheidsfinanciering voor onderzoek en governance op het gebied van gezondheid te bevorderen;

574.  verzoekt de Commissie passende regelgevings- en/of wetgevingsmaatregelen voor gezondheidsbeveiliging voor te leggen overeenkomstig de aanbevelingen van de Conferentie over de toekomst van Europa, met als doel:

   betrouwbare, duurzame en continue toegang tot werkzame farmaceutische bestanddelen als kritieke grondstoffen na te streven om mogelijke verstoringen in de farmaceutische toeleveringsketen te vermijden, tekorten aan geneesmiddelen te voorkomen en bij te dragen aan de open strategische autonomie van de EU op het gebied van gezondheid;
   de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten verder te verbeteren om ze te beschermen tegen cyberdreigingen;
   ervoor te zorgen dat de lidstaten over voldoende goed uitgeruste en opgeleide gezondheidswerkers beschikken, alsmede de beste onderzoekers in Europa aan het werk te houden door beleid op te stellen om talent vast te houden;
   de Europese Unie aantrekkelijker te maken voor wereldwijde investeringen in O&O op het gebied van gezondheid;
   op de hoogte te blijven van de zeer snelle wetenschappelijke vooruitgang op het gebied van nieuwe geneesmiddelen, behandelingen en gezondheidstechnologieën en deze adequaat te benutten; en
   de herindustrialisering van de gezondheidssector in de EU te bevorderen, in overeenstemming met de digitale en groene transitie;

575.  dringt aan op de volledige uitvoering en mainstreaming van de “gezondheid op alle beleidsgebieden”-benadering die is opgenomen in de Verklaring van Helsinki, door een sectoroverschrijdende aanpak van het overheidsbeleid vast te stellen waarbij systematisch rekening wordt gehouden met de gezondheidseffecten van beslissingen, synergieën worden bevorderd en nadelige gezondheidseffecten worden vermeden, teneinde de gezondheid van de bevolking en de gelijkheid op gezondheidsgebied te verbeteren;

576.  beveelt aan de digitale kloof, die vooral gemarginaliseerde bevolkingsgroepen treft, aan te pakken, digitale geletterdheid te bevorderen en toegang tot het internet en hardware te verbeteren, teneinde een betere toegang tot onderwijs, openbare diensten en gezondheidszorg mogelijk te maken;

577.  roept op tot versterking van de rol van het Europees Parlement in het besluitvormingsproces tijdens crisisbeheersing en tot versterking van de parlementaire controle van en het parlementaire toezicht op instrumenten die in reactie op noodsituaties worden gecreëerd, teneinde hun legitimiteit te vergroten;

578.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om met socialemediaplatforms samen te werken om misinformatie en desinformatie doeltreffend tegen te gaan, om te voorkomen dat aan specifieke doelgroepen tegenstrijdige boodschappen worden gezonden, die uiteindelijk kunnen leiden tot vaccinatietwijfel;

579.  verzoekt de Commissie eventuele nationale maatregelen met betrekking tot controles aan de binnengrenzen tijdens gezondheidscrises nauwlettend te toetsen en ervoor te zorgen dat dergelijke controles aan de binnengrenzen in overeenstemming zijn met de Schengenwetgeving en een laatste redmiddel zijn dat evenredig is en van beperkte duur; benadrukt dat alle controles aan de binnengrenzen en beperkingen van verkeer uitzonderlijk moeten zijn, en dat in het geval van toekomstige gezondheidscrises alle eventuele reisbeperkingen gebaseerd moeten zijn op de beginselen van rechtvaardigheid en inclusie; moedigt het aan eventuele toekomstige reisbeperkingen op EU-niveau te harmoniseren door middel van een EU-wetgevingsprocedure met een gecoördineerde aanpak in plaats van niet-bindende aanbevelingen van de Raad en de Commissie;

580.  verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen voor opleidingen inzake mediawijsheid onder de EU-bevolking, als remedie tegen desinformatie; merkt op dat de steun voor mediapluriformiteit ook belangrijk is en benadrukt de noodzaak om voort te bouwen op de bestaande rechtskaders; wijst erop dat er moet worden geïnvesteerd in de opleiding van journalisten en publieke wetenschappers met kennis van crisiscommunicatie;

581.  verzoekt de Commissie en de lidstaten een eensgezinde strategische benadering te ontwikkelen ten aanzien van actoren van buiten de EU die tijdens gezondheidscrises of andere crises de democratische processen in de EU trachten te verstoren;

582.  verzoekt de Commissie en de lidstaten financiële en technische ondersteuning op lange termijn te blijven verlenen voor een gedistribueerde, wereldwijd aanpasbare productiecapaciteit die bij een eventuele toekomstige pandemie een snelle en gelijkmatige distributie van vaccindoses (en andere instrumenten) mogelijk kan maken;

583.  roept op tot soortgelijke steun voor bestaande O&O-capaciteit in verschillende regio’s, met name financiering uit Horizon Europa, het initiatief innovatieve geneesmiddelen 2, EDCTP en HERA;

584.  verzoekt de Commissie structuren en partnerschappen op te zetten die de prioritering van onderzoek in de gezondheidssector en het delen van resultaten vergemakkelijken;

585.  verzoekt de Commissie een vooronderzoek uit te voeren naar het aantrekken van overheidsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling op gezondheidsgebied in de EU om een betere toegang tot betaalbare eindproducten te waarborgen;

586.  dringt erop aan dat de Europese pijler van sociale rechten wordt gebruikt om het leven te veranderen van miljoenen mensen in de EU die met sociale uitsluiting worden geconfronteerd, met name mensen die een groter risico lopen op armoede en ontoegankelijkheid van hoogwaardige gezondheidszorg;

(iii) Veerkracht

587.  is van mening dat een Europese Unie voor gezondheid nodig is, dat de huidige NextGenerationEU-middelen daaraan moeten bijdragen en dat het Parlement een rol moet krijgen in de besluitvorming voor deze gezondheidsprogramma’s; is voorts van mening dat de benodigde instrumenten moeten worden ingezet om de klimaattransitie en de digitale transitie mogelijk te maken; beveelt aan deze transities te bevorderen door de omschakeling naar een klimaatneutrale economie te versnellen en tegelijk de uitdagingen van deze transities te beperken door de Europese beroepsbevolking om te scholen en bij te scholen, door in de komende herziening van het stabiliteits- en groeipact de noodzaak van bepaalde investeringen te incorporeren en tegelijk gezonde overheidsfinanciën te handhaven, en door de toegang tot financiering voor innovatieve, groene en digitale technologiebedrijven en -ondernemingen, met name kmo’s, te verbeteren;

588.  beveelt aan de institutionele capaciteit van de Commissie te versterken;

589.  kijkt uit naar samenwerking met de Commissie bij de herziening van de algemene geneesmiddelenwetgeving van de EU die intellectuele eigendom adequaat moet blijven beschermen om een innovatievriendelijk en concurrerend klimaat in de Unie tot stand te brengen en de billijke toegang tot veilige, doeltreffende en betaalbare geneesmiddelen te verbeteren;

590.  verzoekt de Commissie gebruik te maken van de industriële, intellectuele-eigendoms- en farmaceutische strategieën om overheidsfinanciering voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten aan te moedigen, teneinde het beginsel van “open wetenschap” na te leven en de aanhoudende kloof op het gebied van onderzoek en geneesmiddelenproductie te overbruggen door middel van partnerschappen voor productontwikkeling, technologieoverdracht en de oprichting van open centra voor onderzoek en productie;

591.  verzoekt de lidstaten stresstests in te voeren om de veerkracht en kwaliteit van hun gezondheidszorgstelsels en -diensten te versterken, op basis van de resultaten en het opleidingshandboek dat wordt ontwikkeld in het kader van door EU4Health gefinancierde projecten, in samenwerking met de OESO; verzoekt de lidstaten te investeren in noodcapaciteit en in gezondheidszorg- en zorgpersoneel en hun arbeidsomstandigheden en financiële compensatie te verbeteren teneinde personeelstekorten te bestrijden;

592.  is ingenomen met Verordening (EU) 2022/2371 inzake ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen en tot intrekking van Besluit nr. 1082/2013/EU, die een stap vormt naar een “Europese gezondheidsunie”, met de aanpassing van de EU-bevoegdheden op het gebied van gezondheidsbeveiliging en een versterkte rol van het Europees Parlement in het besluitvormingsproces in het kader van crisisbeheersing;

593.  beveelt aan het ECDC meer onafhankelijkheid te geven bij het verzamelen van informatie en de lidstaten systematisch te verplichten het ECDC begrijpelijke en vergelijkende gegevens te sturen, met name over voorraden apparatuur, beddencapaciteit en opnames op de intensivecareafdelingen, de vaccinatiegraad en de beschikbaarheid van personeel;

594.  verzoekt de Commissie de praktijken en methoden te inventariseren die door het Europees Parlement en de nationale parlementen worden toegepast om ervoor te zorgen dat de parlementaire democratie en de rechtsstaat in crisissituaties niet worden lamgelegd; beveelt de Commissie aan om op Europees niveau een lijst op te stellen van parlementaire optimale werkmethoden die in tijden van crisis kunnen worden gevolgd, op basis van een inventarisatie van nieuwe parlementaire werkmethoden en mechanismen;

595.  roept de EU-instellingen en de lidstaten op de beginselen van goede beleidsvorming te handhaven en de grondrechten en de rechtstaat te eerbiedigen, ook in tijden van crisis; herhaalt dat macht alleen kan worden uitgeoefend binnen de grenzen van de wet, en dat elk optreden gerechtvaardigd, proportioneel, niet-discriminerend en voorspelbaar moet zijn en door onafhankelijke en onpartijdige rechtbanken moet worden gecontroleerd;

596.  dringt aan op een herziening van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven(59) om de rol van het Parlement in het besluitvormingsproces tijdens crisisbeheersing te vergroten, onder meer door gebruik te maken van artikel 122 VWEU, en in het bijzonder om het Europees Parlement de bevoegdheid te geven nieuwe wetgeving voor te stellen voor noodmaatregelen, en om de gewone wetgevingsprocedure voor de verschillende instrumenten voor noodmaatregelen te verbeteren, teneinde de legitimiteit van noodmaatregelen te versterken en daarmee de democratische legitimiteit en de parlementaire controle te verbeteren;

597.  verzoekt de Commissie om na een alomvattende evaluatie van de maatregelen die tijdens de pandemie zijn opgelegd voor de controle van de binnengrenzen en het effect daarvan haar praktische grenshandboek te actualiseren met voorbeelden van goede praktijken voor het beheer van de binnengrenzen om de coördinatie tussen de lidstaten te verbeteren;

(iv) Open strategische autonomie

598.  wijst op het belang van de werking van de eengemaakte markt, met name wat betreft de levering van producten in geval van gezondheidsbedreigingen; beveelt aan marktfalen in de gezondheidszorg aan te pakken en de eengemaakte markt voor gezondheidsproducten te voltooien;

599.  dringt er bij de EU en de lidstaten op aan hun afhankelijkheid van handelspartners uit niet-EU-landen voor API’s, grondstoffen, belangrijke geneesmiddelen en medische hulpmiddelen te verminderen teneinde open strategische autonomie op EU-niveau te waarborgen; bevestigt nogmaals zijn overtuiging dat de EU de veerkracht van de farmaceutische toeleveringsketens moet verbeteren en haar open strategische autonomie in de farmaceutische sector moet opbouwen door de productie- en toeleveringsketens te diversifiëren, de aanleg van strategische voorraden te bevorderen en de productie en investeringen in Europa te verhogen;

600.  wijst op het belang van de productie van essentiële apparatuur en geneesmiddelen in de EU en van investeringen in en ondersteuning van lokale productiecapaciteit, en dringt aan op de diversificatie van leveranciers en op het overwegen van de bijdrage die kmo’s in dit opzicht kunnen leveren;

601.  beveelt aan dat de EU en de lidstaten een betere uitwisseling van gegevens over vraag- en aanbodprognoses tussen relevante belanghebbenden, vroegtijdige prognoses over potentiële tekorten, met inbegrip van regelmatige gestandaardiseerde rapportage door de industrie, en meer transparantie in de productie- en distributieketen aanmoedigen;

602.  verzoekt de Commissie en de lidstaten bij te dragen aan de uitvoering van de resolutie van de WHO van 2019 over het verbeteren van de transparantie van de markten voor geneesmiddelen, vaccins en andere gezondheidsproducten(60);

603.  dringt aan op de opstelling van een lijst van essentiële, prioritaire en innovatieve geneesmiddelen en behandelingen op basis van kritieke geneesmiddelen, met de hulp van bestaande Europese agentschappen en HERA, teneinde de beschikbaarheid ervan voor de burgers te garanderen;

604.  merkt op dat de EU tijdens de pandemie in het kader van Horizon 2020 en Horizon Europa snel noodfinanciering heeft vrijgemaakt om het onderzoek naar een remedie tegen COVID-19 te versnellen; merkt op dat de lidstaten ook middelen hebben vrijgemaakt om onderzoek te doen naar potentiële behandelingen voor COVID-19, maar dat dit heeft geleid tot veel kleinschalige, ineffectieve klinische proeven die niet tot bruikbare resultaten hebben geleid; wijst erop dat de EU en de lidstaten in onderzoek en innovatie moeten investeren om de open strategische autonomie van Europa veilig te stellen en deze investeringen beter moeten coördineren teneinde doeltreffender op pandemieën te kunnen reageren; benadrukt dat het publieke rendement moet worden gemaximaliseerd door financiering afhankelijk te stellen van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen en andere gezondheidstechnologieën, zodat de EU haar strategische autonomie kan bevorderen;

605.  verzoekt de Commissie en de lidstaten een grootschalige, taakgerichte, openbare Europese O&O-infrastructuur op het gebied van gezondheid op te zetten die, wanneer er geen bestaande industriële productie is, in het algemeen belang geneesmiddelen van gezondheids- en strategisch belang voor de gezondheidszorg produceert, teneinde de EU te helpen marktfalen te overwinnen, de continuïteit van de voorziening te waarborgen en mogelijke tekorten aan geneesmiddelen te voorkomen, en tegelijkertijd bij te dragen aan een grotere paraatheid om nieuwe bedreigingen van de gezondheid en noodsituaties het hoofd te bieden;

606.  dringt aan op de organisatie van een gecoördineerde EU-brede aanleg van strategische voorraden, die beperkt blijven tot essentiële en prioritaire producten, teneinde de noodzakelijke gecoördineerde maatregelen op lange termijn op EU-niveau te verwezenlijken, en op het opnemen van gezondheid en gezondheidszorg onder de gedeelde bevoegdheden van de EU en de EU-lidstaten door wijziging van artikel 4 VWEU;

607.  wijst op het belang van de resultaten van de Conferentie over de toekomst van Europa, met bijzondere aandacht voor de aanbevelingen om de EU meer bevoegdheid te verlenen op het gebied van volksgezondheid en bij het opbouwen van een krachtig antwoord van de EU op toekomstige crises;

608.  verzoekt de Raad een conventie tot wijziging van de Verdragen te organiseren, op basis van de conclusies van de Conferentie over de toekomst van Europa en de resolutie van het Europees Parlement waarmee artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is geactiveerd;

609.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het verdrag inzake paraatheid voor pandemieën van de WHO te pleiten voor een wereldwijd engagement dat erop gericht is te zorgen voor voldoende financiering voor biomedisch O&O en voor een afdwingbaar en doeltreffend mechanisme voor toegang en verdeling van baten, en om voorwaarden te scheppen voor het verlenen van vergunningen voor door de overheid gefinancierde O&O, technologieoverdracht aan te moedigen, intellectuele eigendom, gegevens en kennis te delen die nodig zijn voor de productie en levering van producten, en regelgevingsnormen en -procedures te stroomlijnen om medische tegenmaatregelen in de handel te brengen;

610.  dringt aan op een evaluatie van de huidige kaders voor mondiale governance op gezondheidsgebied en is in dit verband ingenomen met het verdrag inzake paraatheid voor pandemieën;

611.  roept ertoe op de verplichtingen en de afdwingbaarheid van de IGR gelijktijdig aan te scherpen en lacunes (met inbegrip van financiering, billijkheid en mondiale governance) aan te pakken door middel van het nieuwe pandemieverdrag;

612.  dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de preventie van pandemieën zeker te stellen en de actieve deelname van het maatschappelijk middenveld en wetenschappers mogelijk te maken, hetgeen prioriteiten moeten zijn bij de onderhandelingen; is van mening dat de doelstellingen van het verdrag inzake paraatheid voor pandemieën moeten zijn: het bevorderen en integreren van de “één gezondheid”-benadering, het versterken van de veerkracht van onze gezondheidszorgstelsels, het voorkomen van en voorbereid zijn op toekomstige pandemieën, het garanderen van een gecoördineerde en eensgezinde reactie op crises, het waarborgen van universele en billijke toegang tot tests, geneesmiddelen en vaccins, het doeltreffend bestrijden van desinformatie die volksgezondheidsmaatregelen sterk ondermijnt en het stimuleren, bevorderen en ontwikkelen van innovatie om te reageren op wereldwijde bedreigingen voor de volksgezondheid en het vergemakkelijken van veerkrachtige wereldwijde toeleveringsketens;

613.  dringt aan op de oprichting van een doeltreffend mechanisme voor het beheer van strategische internationale voorraden met gegarandeerde toegang voor humanitaire actoren teneinde tegemoet te komen aan de behoeften van kwetsbare bevolkingsgroepen in landen met kwetsbare gezondheidszorgstelsels en conflictsituaties;

614.  verzoekt de Commissie en de lidstaten gezamenlijke richtsnoeren en beste praktijken voor vaccindonaties vast te stellen op basis van de ervaringen en uitdagingen tijdens de COVID-19-pandemie;

615.  verzoekt de Commissie en de lidstaten het gebrek aan productiecapaciteit en aan technologieoverdracht naar laag- en middeninkomenslanden aan te pakken en een mondiaal mechanisme in te stellen om de productiecapaciteit zowel binnen de EU als op mondiale schaal te vergroten;

616.  dringt erop aan dat de lidstaten meer aandacht besteden aan de planning van gecoördineerde inspanningen met betrekking tot de distributie van vaccins wanneer er geen pandemie heerst;

617.  verzoekt de Commissie en de lidstaten financiële steun te verlenen aan het vergroten van de lokale en regionale productie van vaccins en de overdracht van kennis en technologieën en andere essentiële gezondheidsproducten in laag- en middeninkomenslanden aan te moedigen;

618.  verzoekt de EU en de lidstaten hun betrekkingen met laag- en middeninkomenslanden te versterken, met name ten aanzien van preventie en de monitoring van opkomende gezondheidsbedreigingen; dringt aan op de blijvende ondersteuning van de gezondheidszorgstelsels, de paraatheid bij pandemieën en de lokale geneesmiddelen- en vaccinproductie in laag- en middeninkomenslanden; roept op tot grotere inspanningen om gemakkelijke en betaalbare toegang tot vaccins, geneesmiddelen, diagnostiek en gezondheidszorg in laag- en middeninkomenslanden te vergemakkelijken;

619.  benadrukt dat de samenwerking tussen de EU en de WHO als reactie op de pandemie verder moet worden versterkt, met een meer gecoördineerde langetermijnvisie en met een sterker, goed gefinancierd en onafhankelijk VN-systeem als middelpunt; roept de Europese Unie op om een meer strategische, assertieve en doeltreffende rol te spelen in de wereldgezondheid; wijst erop dat de EU de rol van formeel waarnemer bij de WHO op zich moet nemen; beveelt aan voldoende middelen toe te wijzen aan VN-organen en -organisaties om ervoor te zorgen dat zij voor de uitvoering van hun mandaat niet alleen afhankelijk zijn van vrijwillige donaties;

620.  dringt aan op verdere versterking van de samenwerking tussen het EMA en het Afrikaans Geneesmiddelenbureau, op internationale afstemming van de regelgeving via de International Coalition of Medicines Regulatory Authorities en op nauwe betrokkenheid van de WHO; benadrukt dat grensoverschrijdende bedreigingen van de volksgezondheid een internationale reactie vereisen; beveelt aan dat HERA, samen met andere directoraten van de Commissie, moet worden uitgerust met juridische en financiële mogelijkheden om volledige technologieoverdracht aan te moedigen, ook aan producenten in laag- en middeninkomenslanden;

o
o   o

621.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Europees Comité van de Regio’s, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Wereldgezondheidsorganisatie en de Wereldhandelsorganisatie.

(1) PB C 347 van 9.9.2022, blz. 234.
(2) PB C 342 van 6.9.2022, blz. 109.
(3) PB C 512 I van 20.12.2021, blz. 2.
(4) PB C 393 I van 29.9.2021, blz. 3.
(5) PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1.
(6) PB L 458 van 22.12.2021, blz. 1.
(7) PB L 20 van 31.1.2022, blz. 1.
(8) PB L 314 van 6.12.2022, blz. 64.
(9) PB L 314 van 6.12.2022, blz. 26.
(10) PB L 314 van 6.12.2022, blz. 1.
(11) PB L 333 van 27.12.2022, blz. 164.
(12) PB L 326 van 11.12.2015, blz. 1.
(13) PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1.
(14) PB L 151 van 14.5.2020, blz. 10.
(15) PB L 223 van 22.6.2021, blz. 14.
(16) PB C 205 van 20.5.2022, blz. 26.
(17) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 2.
(18) PB C 316 van 6.8.2021, blz. 2.
(19) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 77.
(20) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 82.
(21) PB C 371 van 15.9.2021, blz. 102.
(22) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 159.
(23) PB C 415 van 13.10.2021, blz. 36.
(24) PB C 184 van 5.5.2022, blz. 99.
(25) PB C 47 van 7.2.2023, blz. 30.
(26) PB C 125 van 5.4.2023, blz. 44.
(27) PB C 99 van 1.3.2022, blz. 10.
(28) PB C 491 van 23.12.2022, blz. 1.
(29) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 83.
(30) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 64.
(31) PB C 67 van 8.2.2022, blz. 25.
(32) https://www.ombudsman.europa.eu/nl/decision/nl/158295
(33) https://www.ombudsman.europa.eu/nl/decision/nl/141706
(34) Een staat van emotionele, fysieke en mentale uitputting die wordt veroorzaakt door overmatige en langdurige stress.
(35) Bender, M. e.a., “The Terrible Toll of 76 Autoimmune Diseases”, Scientific American, deel 325, nr. 3, 2021, blz. 31-33.
(36) Choutka, J. e.a., “Unexplained post-acute infection syndromes”, Nature Medicine, deel 28, 2022, blz. 911-923. Root, T., “Can long Covid research unlock other great medical mysteries of our time?”, The Guardian, 2022.
(37) Hohberger, B. e.a. “Case Report: Neutralization of Autoantibodies Targeting G-Protein-Coupled Receptors Improves Capillary Impairment and Fatigue Symptoms After COVID-19 Infection”, Frontiers in Medicine, deel 8, 2021.
(38) Sachs, J. D. e.a., “The Lancet Commission on lessons for the future from the COVID-19 pandemic”, The Lancet, deel 400, 2022, blz. 1224-80.
(39) Verordening (EU) 2022/2370 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2022 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 851/2004 tot oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (PB L 314 van 6.12.2022, blz. 1).
(40) Resolutie van het Europees Parlement van 17 september 2020, getiteld “Tekort aan geneesmiddelen – hoe moet dit oprukkende probleem worden aangepakt?”.
(41) OESO/EU, “Health at a Glance: Europe 2022: State of Health in the EU Cycle”, OECD Publishing, Parijs, 2022, blz. 14.
(42) Sachs, J. D. e.a., “The Lancet Commission on lessons for the future from the COVID-19 pandemic”, The Lancet, deel 400, 2022, blz. 1224-80.
(43) Resolutie 72.8 van de Wereldgezondheidsvergadering van 28 mei 2019 over het verbeteren van de transparantie van de markten voor geneesmiddelen, vaccins en andere gezondheidsproducten.
(44) Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie (PB L 275 van 25.10.2022, blz. 33).
(45) Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
(46) OESO/EU, “Health at a Glance: Europa 2022: State of Health in the EU Cycle”, OECD Publishing, Parijs, 2022.
(47) PB C 47 van 7.2.2023, blz. 30.
(48) Richtlijn 89/105/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de doorzichtigheid van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de nationale stelsels van gezondheidszorg (PB L 40 van 11.2.1989, blz. 8).
(49) Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (digitaledienstenverordening) (PB L 277 van 27.10.2022, blz. 1).
(50) Verordening (EU) 2022/1925 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2022 over betwistbare en eerlijke markten in de digitale sector, en tot wijziging van Richtlijnen (EU) 2019/1937 en (EU) 2020/1828 (digitalemarktenverordening) (PB L 265 van 12.10.2022, blz. 1).
(51) PBL 77 van 23.3.2016, blz. 1.
(52) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).
(53) Gendergelijkheidsindex 2021: volksgezondheid.
(54) Eurofound, Recovery from COVID-19: The changing structure of employment in the EU.
(55) De toerisme-industrie, die goed is voor 10 % van het bbp van de EU, behoort tot de sectoren die het zwaarst door de pandemie zijn getroffen; herinnert eraan dat het aantal overnachtingen in toeristische accommodaties in de EU in 2020 51 % lager lag dan in 2019, en dat in 2020 in de EU 71 % minder gevlogen werd dan in 2019.
(56) “UNICEF Executive Director Henrietta Fore’s remarks at a press conference on new updated guidance on school-related public health measures in the context of COVID-19”.
(57) Gebaseerd op de bevindingen van de EU-studie uit 2021, gepubliceerd door het Europees Economisch en Sociaal Comité: “The response of civil society organisations to face the COVID-19 pandemic and the consequent restrictive measures adopted in Europe”, https://www.eesc.europa.eu/sites/default/files/files/qe-02-21-011-en-n.pdf
(58) https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2021-0283_NL.html
(59) Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(60) Wereldgezondheidsvergadering, 72 (2019): “Improving the transparency of markets for medicines, vaccines, and other health products”. Wereldgezondheidsorganisatie, https://apps.who.int/iris/handle/10665/329301


De betrekkingen met de Palestijnse Autoriteit
PDF 163kWORD 57k
Aanbeveling van het Europees Parlement van 12 juli 2023 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de betrekkingen met de Palestijnse Autoriteit (2021/2207(INI))
P9_TA(2023)0283A9-0226/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien de Beginselverklaring over interimregelingen voor zelfbestuur van 13 september 1993 (de Oslo-akkoorden),

–  gezien het Protocol inzake de economische betrekkingen tussen de regering van de Staat Israël en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie, als vertegenwoordiger van het Palestijnse volk, van 29 april 1994 (het protocol van Parijs), en de Israëlisch-Palestijnse interimovereenkomst over de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook van 28 september 1995 (het Oslo II-akkoord),

–  gezien het vierde Verdrag van Genève,

–  gezien het actieplan EU-Palestijnse Autoriteit (PA), dat in mei 2013 werd goedgekeurd,

–  gezien de gezamenlijke Europese strategie ter ondersteuning van Palestina 2021‑2024 – Naar een democratische, verantwoordelijke en duurzame Palestijnse staat,

–  gezien de Euro-mediterrane Interim-associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds(1) van 1997,

–  gezien de Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Staat Israël, anderzijds(2) (de Overeenkomst EU-Israël),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 14 mei 2012, 12 mei 2014, 22 juli 2014, 20 juli 2015 en 20 juni 2016,

–  gezien de verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 22 augustus 2022 over de inval door Israël bij zes Palestijnse maatschappelijke organisaties,

–  gezien Speciaal verslag nr. 14/2013 van de Europese Rekenkamer, getiteld “De directe financiële steun van de Europese Unie aan de Palestijnse autoriteit”,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de EU en de Organisatie van de VN voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) van 17 november 2021 betreffende EU-steun voor de UNRWA (2021‑2024),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 9 februari 2021 getiteld “Hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap Een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied” (JOIN(2021)0002),

–  gezien de interpretatieve mededeling van de Commissie van 12 november 2015 inzake de vermelding van de oorsprong van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden(3),

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 november 2019(4) inzake uit Israëlische nederzettingen afkomstige producten in de bezette Palestijnse gebieden,

–  gezien het verslag van de Europese Dienst voor extern optreden van 15 mei 2023 getiteld “2022 Report on Israeli settlements in the occupied West Bank, including East Jerusalem” (Verslag 2022 over de Israëlische nederzettingen op de bezette Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost‑Jeruzalem),

–  gezien het verslag van de Europese Dienst voor extern optreden van 28 maart 2023 getiteld “One-year report on demolitions and seizures in the West Bank, including East Jerusalem” (Verslag over sloop en inbeslagneming op de Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost‑Jeruzalem, in het voorbije jaar),

–  gezien de geactualiseerde richtsnoeren van de Europese Unie inzake de bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht(5) en de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers,

–  gezien de coalitieraamovereenkomst en de richtsnoeren van de nieuwe Israëlische regering,

–  gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 30 april 2021 over het uitstel van de verkiezingen in Palestina,

–  gezien het Arabische vredesinitiatief van 2002,

–  gezien de nationale gezondheidsstrategie 2017‑2022 van de Staat Palestina van oktober 2016,

–  gezien de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering van de VN,

–  gezien het verslag van de speciaal rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechtensituatie in de sinds 1967 bezette de Palestijnse gebieden van 21 september 2022,

–  gezien het verslag van UN Women van 2022 getiteld “Women’s role in local peacebuilding: Recommendations to better support the work of Palestinian women-led grassroots organizations” (De rol van vrouwen bij lokale vredesopbouw: Aanbevelingen ter bevordering van de ondersteuning van het werk van door Palestijnse vrouwen geleide burgerorganisaties),

–  gezien het verslag van de onafhankelijke taskforce van de VN voor de versterking van de Palestijnse overheidsinstellingen van april 2004 getiteld “Reforming the Palestinian Authority: An update’ (De hervorming van de Palestijnse Autoriteit: Een update),

–  gezien de resultaten van de vergadering van het ad‑hocverbindingscomité van de VN van 18 september 2011,

–  gezien het verslag van de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie van 17 mei 2023 getiteld “Health conditions in the occupied Palestinian territory, including east Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan” (De gezondheidstoestand in de bezette Palestijnse gebieden, met inbegrip van Oost‑Jeruzalem, en de bezette Syrische Golanhoogten),

–  gezien het verslag van de Wereldbank van 22 december 2021 getiteld “Palestinian Digital Economy Assessment” (Beoordeling van de Palestijnse digitale economie),

–  gezien het verslag van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD) van 22 december 2021 getiteld “The economic costs of the Israeli occupation for the Palestinian people: Arrested development and poverty in the West Bank” (De economische kosten van de Israëlische bezetting voor het Palestijnse volk: Gestagneerde ontwikkeling en armoede op de Westelijke Jordaanoever) en haar verslag van 8 augustus 2022 getiteld “Report on UNCTAD assistance to the Palestinian people: Developments in the economy of the Occupied Palestinian Territory” (Verslag over de steun van UNCTAD aan het Palestijnse volk: Ontwikkelingen met betrekking tot de economie van de bezette Palestijnse gebieden),

–  gezien het lopende onderzoek van het Internationaal Strafhof (ICC) naar de toestand in Palestina, dat op 3 maart 2021 werd ingesteld,

–  gezien het verslag van het Carter Center van 15 april 2022 getiteld “March 26, 2022 Municipal Elections in West Bank/Gaza” (De gemeenteraadsverkiezingen van 26 maart 2022 op de Westelijke Jordaanoever/in de Gazastrook),

–  gezien de erkenning van de Staat Palestina door de Zweedse regering op 30 oktober 2014,

–  gezien de op 13 oktober 2022 door 14 Palestijnse facties in Algerije ondertekende Verklaring van Algiers, in het kader waarvan de partijen zich ertoe hebben verbonden vóór oktober 2023 verkiezingen te houden,

–  gezien zijn aanbeveling van 14 september 2022 aan de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende het hernieuwd partnerschap met het Zuidelijk Nabuurschap: een nieuwe agenda voor het Middellandse Zeegebied(6),

–  gezien zijn eerdere resoluties over het vredesproces in het Midden-Oosten, en met name zijn resolutie van 18 mei 2017 over het verwezenlijken van de tweestatenoplossing in het Midden-Oosten(7) en zijn resolutie van 14 december 2022 over de vooruitzichten voor de tweestatenoplossing voor Israël en Palestina(8),

–  gezien zijn resolutie van 17 december 2014 over de erkenning van Palestina als staat(9),

–  gezien artikel 118 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9‑0226/2023),

A.  overwegende dat een tweestatenoplossing, waarbij de Staat Israël en de Staat Palestina in vrede en veiligheid naast elkaar bestaan en zij de in 1967 vastgestelde grenzen, met Jeruzalem als hoofdstad van beide staten, wederzijds erkennen, met volledige inachtneming van het internationaal recht, de enige levensvatbare oplossing voor het conflict is, hetgeen aansluit bij de conclusies van de Raad van juli 2014;

B.  overwegende dat het Palestijnse volk recht heeft op zelfbeschikking, zoals in het VN‑Handvest is verankerd en herhaaldelijk door VN-organen is bekrachtigd, waaronder door de Algemene Vergadering, de Veiligheidsraad en de Commissie voor de rechten van de mens/de Mensenrechtenraad;

C.  overwegende dat de Palestijnse leiders de Staat Israël hebben erkend en hebben gepleit voor de oprichting van een Staat Palestina binnen de grenzen van vóór 1967, maar dat de verschillende Israëlische regeringen zich niettemin niet bereid hebben getoond in dit verband actie te ondernemen; overwegende dat de Palestijnse leiders herhaaldelijk hebben opgeroepen tot nieuwe vredesonderhandelingen met het oog op de bewerkstelliging van een tweestatenoplossing;

D.  overwegende dat het de PA als gevolg van de bezetting ontbreekt aan belangrijke competenties die de kern vormen van soevereiniteit, waaronder de uitvoering van grenscontroles en het vermogen om volledige belastinginning te verrichten;

E.  overwegende dat er alleen zinvolle onderhandelingen kunnen plaatsvinden als beide partijen op gelijke voet met elkaar staan; overwegende dat onder meer het gebrek aan politieke wil en internationale erkenning, in combinatie met tientallen jaren van bezetting van Palestina, in dit geval ernstige belemmeringen vormen voor eerlijke onderhandelingen; overwegende dat investeren in zinvolle onderhandelingen tussen Israël en de PA nog altijd van groot belang is;

F.  overwegende dat Arabische landen zoals Egypte en Jordanië, die al jaren diplomatieke betrekkingen met Israël onderhouden, een gewichtige rol hebben gespeeld bij de bevordering van de dialoog over het vredesproces in het Midden‑Oosten, onder meer met betrekking tot veiligheid en stabiliteit;

G.  overwegende dat Israël inmiddels al 56 jaar Palestijns grondgebied bezet houdt; overwegende dat de EU vasthoudt aan haar standpunt dat permanente bezetting, nederzettingen, sloop en uitzetting op grond van het internationaal recht illegaal zijn; overwegende dat het aantal kolonisten en de aanleg van voor hen bestemde infrastructuur op de Westelijke Jordaanoever en in Oost‑Jeruzalem sinds de ondertekening van de Oslo-akkoorden en het Oslo II-akkoord drastisch zijn toegenomen en een flagrante schending vormen van het internationaal recht, evenals een grote belemmering voor de bewerkstelliging van de tweestatenoplossing en de totstandbrenging van rechtvaardige, duurzame en alomvattende vrede; overwegende dat dit het sociale en demografische landschap van de Westelijke Jordaanoever ingrijpend heeft veranderd en heeft geleid tot de versnippering van de Palestijnse gebieden;

H.  overwegende dat de speciaal rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in de sinds 1967 bezette de Palestijnse gebieden(10), alsmede verscheidene Israëlische, Palestijnse en internationale mensenrechtenorganisaties, onlangs verslagen hebben uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat de Israëlische regering Palestijnen op verschillende vlakken systemisch onderdrukt en institutioneel discrimineert, waaronder op het vlak van wetshandhaving, bouwvergunningen, vrij verkeer en economische activiteit; overwegende dat Palestijnen en Israëlische kolonisten voor hetzelfde vergrijp voor verschillende rechtbanken en op grond van verschillende wetten worden berecht; overwegende dat de door Israël op de Westelijke Jordaanoever gebouwde scheidingsmuur illegaal is;

I.  overwegende dat Israël geen activiteiten van de PA in het geannexeerde Oost‑Jeruzalem toestaat; overwegende dat de PA slechts een zekere mate van controle heeft over de niet-aangrenzende gebieden A en B op de Westelijke Jordaanoever, die worden omringd door gebied C, dat volledig onder controle van Israël staat en 60 % van de Westelijke Jordaanoever beslaat; overwegende dat de betrekkingen van de EU met de PA daarom niet kunnen worden bezien zonder het Israëlische beleid in aanmerking te nemen;

J.  overwegende dat de nieuwe Israëlische regering in haar coalitieraamovereenkomst en richtsnoeren plannen heeft aangekondigd om de nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever te bevorderen en verder te ontwikkelen; overwegende dat de eerste zin van de coalitieraamovereenkomst luidt: “het Joodse volk heeft een exclusief en onvervreemdbaar recht op alle delen van het land Israël, […] Galilea, de Negev-woestijn, de Golanhoogten, Judea en Samaria”;

K.  overwegende dat de rivaliteit tussen Palestijnse politieke facties en het gebrek aan een uniforme nationale visie of strategie, die van essentieel belang is voor het onderhandelen van een politieke oplossing, nog altijd enkele van de voornaamste uitdagingen vormen in de Palestijnse politiek; overwegende dat de versplinterde Fatah-beweging, de consolidatie van de macht in het kabinet van de president van de PA, de krimpende ruimte voor het Palestijns maatschappelijk middenveld, de onderdrukking van dissidenten en de demonstraties ter ondersteuning van democratische hervormingen enkele van de uitdagingen tonen die door de PA moeten worden aangepakt; overwegende dat de Palestijnse Hamas-beweging door de EU is aangewezen als terroristische organisatie;

L.  overwegende dat 2022 volgens het Bureau van de Verenigde Naties voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden het dodelijkste jaar sinds 2006 was voor Palestijnen op de bezette Westelijke Jordaanoever; overwegende dat de spiraal van geweld sinds begin 2023 is verergerd, hetgeen niet alleen voor burgers in de bezette Palestijnse gebieden maar ook in Israël ernstige gevolgen heeft en de spanningen alsook de instrumentalisering van het conflict door extremistische en terroristische groeperingen aanwakkert;

M.  overwegende dat de Europese ontwikkelingspartners (de EU, de EU-lidstaten, Noorwegen, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk) met 1,2 miljard EUR aan officiële ontwikkelingsbijstand veruit de grootste donoren van het Palestijnse volk zijn; overwegende dat internationale bijstand van cruciaal belang is voor de stabiliteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, en daarmee ook Israël ten goede komt; overwegende dat Israël krachtens het internationaal humanitair recht verplicht is te voorzien in de basisbehoeften van de burgerbevolking die onder zijn bezetting leeft, en haar welzijn moet waarborgen;

N.  overwegende dat de Israëlische autoriteiten door de EU gefinancierde faciliteiten, activa en structuren in Palestina in beslag nemen en/of slopen; overwegende dat in 2022 in totaal 101 door de EU of door EU-lidstaten gefinancierde structuren (ter waarde van 337 019 EUR) in beslag zijn genomen of zijn gesloopt; overwegende dat de EU Israël herhaaldelijk heeft verzocht om vergoeding van het belastinggeld van EU-burgers dat hierdoor verloren is gegaan;

O.  overwegende dat de EU-bijstand in het kader van het Pegase-programma van wezenlijk belang is voor de ondersteuning van de begroting van de PA; overwegende dat de EU‑bijstand aan Palestina sinds het begin van het huidige meerjarig financieel kader slechts op basis van jaarlijkse actieplannen is verleend; overwegende dat er op basis van de gezamenlijke strategie 2021‑2024 meerjarige actieprogramma’s kunnen worden aangenomen, maar dat er nog altijd geen zicht is op concrete, meerjarige financiering; overwegende dat de doeltreffende toewijzing van EU-middelen en de nauwgezette beoordeling en controle daarvan moeten worden voortgezet;

P.  overwegende dat de PA en de PLO “martelaarbetalingen” blijven verstrekken aan de families van Palestijnen die zijn gedood bij het plegen van geweld tegen Israëliërs of bij Israëlische militaire acties; overwegende dat zij ook afzonderlijke stipendia blijven verstrekken aan Palestijnen in Israëlische gevangenissen, waaronder aan Palestijnen die zijn veroordeeld voor terroristische daden tegen Joodse doelwitten;

Q.  overwegende dat 7 van de 21 organisaties die op de lijst staan met organisaties die door de EU als terroristisch zijn aangemerkt Palestijns zijn; overwegende dat Hamas en andere Palestijnse organisaties op de lijst staan met organisaties die door de EU als terroristisch zijn aangemerkt hybride terreurtactieken gebruiken, waaronder aanvallen met messen en bommen op Israëlische burgers en het afvuren van raketten vanuit de Gazastrook op Israël, waarmee opzettelijk wordt getracht civiele doelen te treffen;

R.  overwegende dat de UNRWA, die tot op de dag van vandaag fungeert als kritieke reddingslijn voor miljoenen Palestijnse vluchtelingen, nog altijd voor ernstige uitdagingen en chronische financieringstekorten staat die de inspanningen om haar essentiële mandaat te vervullen, ondergraven; overwegende dat het Europees Parlement het belangrijke humanitaire en ontwikkelingswerk van de UNRWA blijft ondersteunen met het oog op de cruciale rol die de organisatie speelt bij de bevordering van stabiliteit en ontwikkeling in de regio en daarmee bij de koestering van de vooruitzichten van een duurzame vrede, en bovendien blijft pleiten voor de voortzetting ervan, met bijzondere nadruk op de bevordering van onderwijs op basis van vredesopbouw, verzoening, tolerantie, coëxistentie en geweldloosheid; overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN er in december 2022 voor heeft gestemd het mandaat van de UNRWA tot 30 juni 2026 te verlengen; overwegende dat de EU en haar lidstaten de grootste donoren van de organisatie zijn en dat de EU-financiering tevens een meerjarige bijdrage aan de UNRWA omvat om te voorzien in voorspelbare steun in overeenstemming met de gezamenlijke verklaring van de EU en de UNRWA van 17 november 2021;

S.  overwegende dat het ad‑hocverbindingscomité van de VN in 2011 heeft geconcludeerd dat de Palestijnse instellingen klaar zijn om een zelfstandige staat te besturen; overwegende dat de democratische status van de PA er sindsdien op achteruit is gegaan als gevolg van de externe bezetting en interne problemen, waaronder de afbrokkeling van de rechtsstaat en de verergerende corruptie; overwegende dat de bezetting van grondgebied in tijden van oorlog volgens het internationaal humanitair recht een tijdelijke situatie is en de bezette macht niet van haar hoedanigheid van staat of van haar soevereiniteit berooft;

T.  overwegende dat de PA kampt met een verlies aan legitimiteit; overwegende dat de laatste Palestijnse parlementsverkiezingen zijn gehouden in 2006; overwegende dat de laatste Palestijnse presidentsverkiezingen zijn gehouden in 2005; overwegende dat er in mei 2021 parlements- en presidentsverkiezingen zouden plaatsvinden, maar dat deze door president Abbas bij presidentieel decreet werden afgelast; overwegende dat de EU de Israëlische autoriteiten in februari 2021 op verzoek van de PA om toestemming heeft gevraagd voor het sturen van een verkenningsmissie om de stemming waar te nemen, maar dat haar in dit verband geen toegang is verleend;

U.  overwegende dat de praktijken van de PA alsmaar onderdrukkender worden en dat onder meer vreedzame demonstraties met onwettig geweld worden neergeslagen, journalisten, activisten uit het maatschappelijk middenveld en advocaten willekeurig worden gearresteerd en gevangenen worden gefolterd; overwegende dat gedetineerde Palestijnen, waaronder critici en tegenstanders, volgens Human Rights Watch systematisch door de Palestijnse autoriteiten worden mishandeld en gefolterd; overwegende dat het VN-Comité tegen foltering heeft opgeroepen tot gerechtigheid en heeft laten weten te betreuren dat de Palestijnse autoriteiten er niet in zijn geslaagd de daders van de moord op Palestijns activist Nizar Banat ter verantwoording te roepen;

V.  overwegende dat president Abbas in oktober 2022 een decreet heeft uitgevaardigd tot oprichting van de hoge raad van rechterlijke autoriteiten en organen, waarmee alle Palestijnse autoriteiten onder zijn controle worden geplaatst en de laatste pijler van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Palestina wordt ontmanteld;

W.  overwegende dat vrouwen in de Palestijnse gebieden worden gediscrimineerd en nog altijd minder rechten hebben dan mannen, bijvoorbeeld met betrekking tot echtscheiding, voogdij over kinderen en erfenissen; overwegende dat seksuele handelingen tussen personen van hetzelfde geslacht op de Westelijke Jordaanoever weliswaar zijn gedecriminaliseerd, maar dat personen die tot de lhbtiq+-gemeenschap behoren niettemin nog altijd worden geïntimideerd en gediscrimineerd;

X.  overwegende dat 84 % van de deelnemers aan een peiling van het Palestinian Center for Policy and Survey Research van maart 2022 van mening was dat er sprake is van corruptie binnen de instellingen van de PA;

Y.  overwegende dat de EU-missie ter ondersteuning van de Palestijnse politie en de rechtsstaat in januari 2006 is opgezet om de PA bij te staan bij de opbouw van een Palestijnse staat;

Z.  overwegende dat de PA de veiligheidscoördinatie met Israël consequent heeft gehandhaafd en daarmee heeft bijgedragen tot de veiligheid van zowel Israël als Palestina; overwegende dat de PA in januari 2023 de samenwerking met Israël op verschillende vlakken, waaronder veiligheid, heeft stopgezet als reactie op de meest recente ontwikkelingen;

AA.  overwegende dat de sociaal-economische en werkgelegenheidsomstandigheden in Palestina er zwaar op achteruit zijn gegaan als gevolg van het aanhoudende conflict; overwegende dat de Palestijnse economie kraakt onder de in het kader van de Israëlische bezetting opgelegde beperkingen en in dit verband onder meer kampt met een gebrek aan controle over land, water, fysieke grenzen, inkomsten en mobiliteit; overwegende dat deze beperkingen de Palestijnse handel belemmeren, de begrotingsontvangsten van de PA verzwakken en haar afhankelijkheid van internationale donoren vergroten; overwegende dat economische hervormingen door de Palestijnse autoriteiten noodzakelijk zijn, maar op zichzelf niet volstaan om duurzame economische groei en de ontwikkeling van de particuliere sector in de Palestijnse gebieden te waarborgen; overwegende dat dit de Palestijnse uitvoer naar de EU in het kader van de interim-associatieovereenkomst tussen de EU en de PLO belemmert en de doeltreffendheid van de EU-bijstand ondergraaft;

AB.  overwegende dat de blokkade en het alsmaar opnieuw oplaaiende conflict in de Gazastrook de economie hebben verlamd en dat 63 % van de inwoners van het gebied een of andere vorm van humanitaire bijstand nodig heeft;

AC.  overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN in december 2022 een resolutie heeft aangenomen waarin het Internationaal Gerechtshof (IGH) wordt opgeroepen een advies uit te brengen inzake de rechtsgevolgen van de aanhoudende bezetting van Palestijnse gebieden door Israël; overwegende dat Israël op de resolutie van de VN heeft gereageerd door 39 miljoen USD aan belastinginkomsten in beslag te nemen die namens de PA waren geïnd; overwegende dat meer dan negentig landen hun ernstige bezorgdheid over de strafmaatregelen van Israël hebben geuit;

AD.  overwegende dat Palestijnen in de bezette Palestijnse gebieden het voorwerp zijn van Israëlische spyware, waaronder Pegasus, waardoor hen hun recht op privacy, vrijheid van meningsuiting en open, veilig en vrij internet wordt ontzegd;

AE.  overwegende dat de door de Israëlische Coördinatie van regeringsactiviteiten op het grondgebied (Israeli Coordination of Government Activities in the Territories – COGAT) ingevoerde nieuwe procedure voor de toegang van buitenlanders tot Judea en Samaria onderdanen van derde landen, waaronder EU-burgers, er sinds 20 oktober 2022 toe verplicht een vergunning aan te vragen om naar de Westelijke Jordaanoever te mogen reizen; overwegende dat de nieuwe regels van COGAT de mogelijkheid van buitenlandse echtgenoten van Palestijnen om naar de Westelijke Jordaanoever te reizen, beperken en soortgelijke beperkingen opleggen aan vrijwilligers, academici en zakenlieden die op de Westelijke Jordaanoever werken, waardoor de betrekkingen tussen de EU en Palestina worden ondermijnd;

AF.  overwegende dat in artikel 2 van de associatieovereenkomst tussen de EU en Israël staat dat “de betrekkingen tussen Partijen, evenals de bepalingen van de Overeenkomst zelf, gebaseerd moeten zijn op eerbiediging van de mensenrechten en democratische beginselen, hetgeen een richtsnoer vormt voor hun binnenlandse en internationale beleid en een essentieel element van deze Overeenkomst inhoudt”;

1.  beveelt de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan om, bij het onderhouden van de EU-betrekkingen ten aanzien van de PA:

   (a) er nogmaals op te wijzen dat de EU zich onverminderd achter een tweestatenoplossing schaart als de enige levensvatbare oplossing voor het conflict, waarbij de Staat Israël en de Staat Palestina op democratische wijze in vrede en gegarandeerde veiligheid naast elkaar bestaan, de grenzen van 1967 wederzijds erkennen, met een wederzijds overeengekomen gelijkwaardige ruil van grond en Jeruzalem als hoofdstad van beide staten, op basis van de parameters in de conclusies van de Raad van juli 2014; daarbij in beginsel de erkenning van de Palestijnse staat in overeenstemming met deze parameters te ondersteunen; te blijven pleiten voor volledige eerbiediging van het internationaal recht; te herhalen dat de EU zich zal blijven inzetten voor gelijke rechten voor alle Israëli’s en Palestijnen;
   (b) uiting te geven aan hun bezorgdheid over het toenemende geweld dat het Israëlisch-Palestijnse conflict sinds 2022 kenmerkt, en over het risico dat dit verder escaleert; op te roepen om onmiddellijk een einde te maken aan alle vormen van geweld tussen Israëli’s en Palestijnen, zodat er een halt wordt toegeroepen aan deze spiraal van geweld; zinvolle inspanningen te leveren om de vredesonderhandelingen weer op gang te brengen; erop te wijzen dat geweld, terrorisme en de aanzetting daartoe fundamenteel onverenigbaar zijn met een vreedzame oplossing van het Israëlisch-Palestijnse conflict;
   (c) op te roepen tot een onmiddellijke beëindiging van het Palestijnse terrorisme, met inbegrip van de raketaanvallen die worden uitgevoerd door Palestijnse organisaties die op de lijst staan met organisaties die door de EU als terroristisch zijn aangemerkt, waaronder Hamas, de Palestijnse Islamitische Jihad en het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina;
   (d) samen te werken met Israël, de PA, de Verenigde Staten en de Arabische partners in de regio om te voorkomen dat terroristische groeperingen in de Gazastrook en op de Westelijke Jordaanoever zich herbewapenen, wapens smokkelen en raketten en tunnels bouwen; te benadrukken dat alle terroristische groeperingen in Gaza absoluut moeten worden ontmanteld; de onaanvaardbare activiteiten van Hamas in Gaza te veroordelen en er tegen deze achtergrond nogmaals op te wijzen dat de PA de controle over de Gazastrook moet overnemen;
   (e) de PA op te roepen om alle banden met extremistische organisaties en terroristische groeperingen die actief zijn in de regio, te veroordelen en te verbreken;
   (f) te benadrukken dat rechtstreekse en serieuze onderhandelingen tussen Israëlische en Palestijnse vertegenwoordigers op basis van internationaal overeengekomen parameters belangrijk zijn, en beide partijen eraan te herinneren dat vrouwen en religieuze en andere minderheden op alle onderhandelingsniveaus inspraak moeten kunnen hebben; te werken aan een gemeenschappelijk vredesinitiatief van Europa en de Verenigde Staten om weer tot een politieke horizon voor een eerlijke, alomvattende en duurzame vrede tussen Israël en Palestina te komen; erop te wijzen dat de EU zich uitspreekt tegen de eenzijdige besluiten van sommige staten om Jeruzalem te erkennen als de onverdeelde hoofdstad van Israël en hun ambassades te verplaatsen;
   (g) ervoor te zorgen dat de betrokken EU-autoriteiten voorkomen dat EU-financiering direct of indirect wordt doorgesluisd naar terroristische organisaties; eraan te herinneren dat de externe middelen van de EU overeenkomstig de EU-strategie voor de bestrijding van antisemitisme niet mogen worden misbruikt voor activiteiten die aanzetten tot haat en geweld;
   (h) te benadrukken dat hoe dan ook alle vormen van haatzaaiende uitlatingen en gewelddadig gedrag door Israëli’s en Palestijnen moeten worden veroordeeld en uitgebannen; nogmaals te wijzen op het belang van onderwijs bij het scheppen van vooruitzichten op een tweestatenoplossing; zijn standpunt te herhalen dat alle schoolboeken en lesmateriaal van beide zijden in overeenstemming moeten zijn met de Unesco-normen inzake vrede, tolerantie, co-existentie en geweldloosheid;
   (i) te betreuren dat problematisch en haatdragend materiaal in Palestijnse schoolboeken en studiemateriaal nog steeds niet is verwijderd; te onderstrepen dat onderwijs en de toegang van leerlingen tot neutrale schoolboeken met vredelievende inhoud van essentieel belang zijn, met name in de context van de toenemende betrokkenheid van tieners bij terroristische aanslagen; te benadrukken dat financiële steun van de EU aan de PA op het gebied van onderwijs alleen mag worden verleend op voorwaarde dat de inhoud van schoolboeken wordt afgestemd op de Unesco-normen, zoals de ministers van Onderwijs van de EU op 17 maart 2015 in Parijs hebben besloten, dat alle antisemitische uitingen en voorbeelden die aanzetten tot haat en geweld worden geschrapt, zoals herhaaldelijk gevraagd in de resoluties bij de kwijtingsbesluiten met betrekking tot de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor de begrotingsjaren 2016, 2018, 2019 en 2020; de Commissie dan ook te verzoeken er nauwlettend op toe te zien dat de PA het volledige lesprogramma spoedig wijzigt;
   (j) te erkennen dat de Abraham-akkoorden een rol van betekenis spelen bij de reorganisatie van de interstatelijke betrekkingen in de regio; samen met de EU en de Verenigde Staten een dialoog aan te gaan met de Arabische landen die de Abraham-akkoorden hebben ondertekend, om te onderzoeken hoe hun normaliseringsovereenkomsten met Israël kunnen bijdragen tot de tweestatenoplossing, de economische ontwikkeling van Palestina en de algehele ontwikkeling van de regio;
   (k) te eisen dat Israël, als bezettingsmacht, stopt met de vernietiging van vitale civiele infrastructuur en de illegale exploitatie van water en land in de bezette Palestijnse gebieden, met inbegrip van Oost-Jeruzalem; erop te wijzen dat wederopbouw- en ontwikkelingsprojecten in dit verband dringend moeten worden bevorderd, ook in de Gazastrook, en op te roepen tot steun voor de benodigde inspanningen, in overeenstemming met de toezeggingen die in 2014 zijn gedaan op de internationale conferentie over Palestina in Caïro;
   (l) zich achter de Palestijnse oproep te scharen voor een nieuwe en inclusieve politieke vertegenwoordiging; er bij de Palestijnse politieke leiders met klem op aan te dringen om de nodige voorwaarden te scheppen voor het houden van vrije, geloofwaardige, inclusieve, transparante en eerlijke parlements- en presidentsverkiezingen, die met het oog op de versterking van de legitimiteit ervan zo snel mogelijk moeten plaatsvinden; de deelname van jongeren, vrouwen en minderheden aan dit proces te bevorderen en het belang van een onafhankelijke rechterlijke macht en eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting te onderstrepen; erop te wijzen dat het onaanvaardbaar is dat de PA al meer dan 16 jaar geen verkiezingen heeft gehouden; Israël te verzoeken zijn verplichtingen na te komen om deze verkiezingen in Oost-Jeruzalem te laten plaatsvinden;
   (m) ervoor te zorgen dat de Israëlische autoriteiten leden van het Europees Parlement toegang verlenen tot de bezette Palestijnse gebieden, met inbegrip van de Gazastrook;
   (n) ondersteuning te blijven geven aan het werk van de centrale verkiezingscommissie, en in gesprek te gaan met relevante actoren om een impuls te geven aan het verkiezingsproces; alle nodige politieke steun en technische bijstand te verlenen om het houden van verkiezingen op het gehele Palestijnse grondgebied, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, te vergemakkelijken; aan te bieden een EU-verkiezingswaarnemingsmissie naar de bezette Palestijnse gebieden te sturen zodra er algemene verkiezingen worden aangekondigd;
   (o) te benadrukken hoe belangrijk vrije, eerlijke en democratische verkiezingen en de eerbiediging hiervan door alle betrokken partijen zijn en dat daarbij vanuit moeten kunnen worden gegaan dat alle kandidaten bij de verkiezingen zullen afzien van geweld als middel om hun politieke doelstellingen te verwezenlijken;
   (p) er met aandrang voor te pleiten dat Oost-Jeruzalem, de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook onder het onverdeelde legitieme en democratische bewind van de PA worden gebracht; nationale dialoog, verzoening, veiligheid, vrede en consensus tussen alle politieke en maatschappelijke actoren in Palestina te bevorderen; de internationale bemiddelingspogingen te verwelkomen om tot overeenstemming te komen tussen de verschillende Palestijnse politieke groeperingen;
   (q) de Palestijnse aanwezigheid en ontwikkeling in gebied C te blijven steunen en ervoor te zorgen dat de PA de volledige controle over gebied C op zich neemt, zoals bepaald in de Oslo- en Oslo II-akkoorden;
   (r) de PA op te roepen om de beginselen van de rechtsstaat te eerbiedigen en de scheiding der machten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht nogmaals te bevestigen door intrekking van het decreet van oktober 2022 tot oprichting van de hoge raad van rechterlijke autoriteiten en organen, hetgeen ook het vertrouwen van de burgers in de instellingen zou helpen herstellen; ondersteuning te verlenen bij de concrete stappen naar bestuurlijke hervormingen van de Wetgevende Raad en het gerechtelijk apparaat, met name het Constitutioneel Hooggerechtshof; de autoriteiten in Palestina aan te sporen te stoppen met het blokkeren van nog in behandeling zijnde wetgeving, met name wetgeving op het gebied van familiebetrekkingen, sociale zaken en de bestrijding van witwassen en terrorisme;
   (s) maatregelen te stimuleren om jongeren en vrouwen te betrekken bij alle lagen van de maatschappelijke besluitvorming; aan te dringen op concrete maatregelen ter bestrijding van intimidatie en discriminatie van meisjes en vrouwen, zoals eerwraak, alsook van personen die tot de lhbtqi+-gemeenschap behoren, mensenrechtenverdedigers, activisten, journalisten, kunstenaars, religieuze en andere minderheden en andere gemarginaliseerde groepen;
   (t) uiting te geven aan hun bezorgdheid over de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld en ervoor te ijveren dat de EU deze kwestie hoog op de agenda van haar politieke dialoog met de PA plaatst; er bij de PA op aan te dringen de door haar opgelegde beperkingen wat betreft de financiering en registratie van niet-gouvernementele organisaties op te heffen en niet willekeurig mensen die hun grondrechten uitoefenen, vast te zetten; er bij de PA op te blijven aandringen de vrijheid van vereniging, vreedzame vergadering en meningsuiting en het recht op inspraak van het publiek te eerbiedigen, zowel offline als online, en in overeenstemming met het internationaal recht en de internationale normen, met inbegrip van het recht van werknemers om zich te organiseren via vrije en onafhankelijke vakbonden;
   (u) de Israëlische militaire autoriteiten op te roepen om zes Palestijnse sociale en mensenrechtenorganisaties niet langer als terroristisch aan te merken en daarmee te voorkomen dat het Palestijnse maatschappelijk middenveld nog meer aan banden wordt gelegd;
   (v) de PA te verzoeken onafhankelijke en betrouwbare mechanismen in het leven te roepen om gevallen van foltering of mishandeling en andere mensenrechtenschendingen op haar grondgebied te onderzoeken, in overeenstemming met haar verplichtingen uit hoofde van het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering, waartoe zij in 2017 is toegetreden; een onafhankelijk onderzoek naar de dood van Nizar Banat te steunen en te eisen dat de daders ter verantwoording worden geroepen; er bij de PA op aan te dringen de veiligheidstroepen ter verantwoording te roepen voor gevallen van willekeurige arrestatie, mishandeling en foltering, alle politieke gevangenen onmiddellijk vrij te laten en alle aanklachten in te trekken; het voortdurende gebruik van foltering door de Palestijnse autoriteiten te veroordelen;
   (w) de PA op te roepen om haar nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met internationale juridische normen inzake antidiscriminatie, onder meer door seksuele gerichtheid en genderidentiteit te erkennen als civielrechtelijk beschermde eigenschappen, zodat haatmisdrijven bij wet verboden worden, en om eventuele discriminerende motieven zorgvuldig te onderzoeken;
   (x) de PA te verzoeken de nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, met name door alle bepalingen in het wetboek van strafrecht die de straf voor het plegen van moord op grond van zogenaamde “eer” verminderen, in te trekken, verkrachting tussen echtgenoten op te nemen in de definitie van verkrachting, en ervoor te zorgen dat de straffen voor misdrijven waarbij gendergerelateerd geweld tegen vrouwen en meisjes een rol speelt, in verhouding staan tot de ernst van de gepleegde feiten;
   (y) te blijven benadrukken dat de Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden onwettig zijn uit hoofde van het internationaal recht; op te roepen tot onmiddellijke beëindiging van het nederzettingenbeleid, de uitbreidingsplannen, het uitzetten van Palestijnse gezinnen en het slopen van hun huizen, hetgeen een belangrijk obstakel is voor de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing en het bereiken van duurzame vrede en veiligheid en een schending vormt van het vierde Verdrag van Genève;
   (z) op te roepen tot het doorbreken van de geweldscyclus en gerichte EU-maatregelen te overwegen met betrekking tot de uitbreiding van nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever;
   (aa) te voldoen aan de verplichting om de bestaande EU-wetgeving en de bilaterale regelingen die van toepassing zijn op producten uit de nederzettingen, volledig en doeltreffend uit te voeren en er onder meer voor te zorgen dat die producten worden uitgesloten van de preferentiële douaneregeling en dat die regeling beter functioneert; ervoor te zorgen dat het beginsel van juridische differentiatie tussen het grondgebied van de Staat Israël en de sinds 1967 bezette gebieden consequent wordt toegepast op de volledige werkingssfeer van de bilaterale betrekkingen van de EU met Israël en naar behoren wordt gemonitord, in overeenstemming met het huidige beleid van de EU, de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU en Resolutie 2334 (2016) van de VN-Veiligheidsraad van 23 december 2016; opdracht te geven tot een onafhankelijk verslag over aanvullende EU-maatregelen met betrekking tot uit de nederzettingen afkomstige producten;
   (ab) samen met de PA regelmatiger politiek overleg op ministerieel niveau te plegen, met een sterke focus op mensenrechten, de rechtsstaat en terrorismebestrijding; het belang van de interim-associatieovereenkomst tussen de EU en de PLO te benadrukken; nogmaals te wijzen op de verbintenis van de EU om alle vormen van discriminatie, waaronder antisemitisme, te bestrijden, en in haar betrekkingen met de PA de aandacht te vestigen op die verbintenis; te wijzen op het belang van de politieke werkzaamheden van het bureau van de EU-vertegenwoordiger (Westelijke Jordaanoever en Gazastrook, UNRWA) en aan te dringen op versterking daarvan;
   (ac) zich in te zetten voor heropening van de Palestijnse instellingen in het geannexeerde Oost-Jeruzalem; regelmatig bijeenkomsten te organiseren met Palestijnse functionarissen in Oost-Jeruzalem en hun betrokkenheid bij de politieke, economische, sociale en culturele ontwikkeling van Oost-Jeruzalem te ondersteunen; zich te verzetten tegen de pogingen om Israëlische leerplannen op te leggen aan Palestijnse scholen; het recht van Palestijnen om hun eigen onderwijsmateriaal te kiezen, te eerbiedigen;
   (ad) zo snel mogelijk een einde proberen te maken aan de blokkade van de Gazastrook en erop toe te zien dat Israëli’s en Palestijnen elkaars recht op vrede en veiligheid eerbiedigen, met inbegrip van de uitreismogelijkheid voor Palestijnen in verband met werk of studie, om medische redenen of om familieleden op de Westelijke Jordaanoever en elders te bezoeken, alsook het verkeer van goederen; steun te blijven verlenen voor de inspanningen om de humanitaire crisis in de Gazastrook te beperken en actief te werken aan een politieke oplossing van de 16 jaar durende blokkade, waaronder veiligheidsgaranties aan beide kanten die door alle partijen worden nageleefd;
   (ae) meer financiering (met inbegrip van humanitaire hulp en ontwikkelingsbijstand) beschikbaar te stellen voor de groene transitie, jongerenparticipatie, democratisering, goed bestuur en de tenuitvoerlegging van anticorruptie-inspanningen en -maatregelen, zoals een hervorming van het beheer van overheidsfinanciën; de hulp voor het Palestijnse maatschappelijk middenveld uit te breiden, ook voor mensenrechtenactivisten die onder vuur liggen; erop toe te zien dat de beginselen van goed financieel beheer worden toegepast, en te benadrukken dat de financiering van maatschappelijke organisaties of de PA niet op willekeurige gronden of zonder bewijs van misbruik mag worden opgeschort; te zorgen voor blijvende financiering voor essentiële diensten, waaronder onderwijs en gezondheidszorg;
   (af) de EU-financiering en -programma’s in kwetsbare gebieden rond Oost-Jeruzalem en in plattelandsgebieden op de Westelijke Jordaanoever voort te zetten en uit te breiden en op te komen voor de rechten van Palestijnen in gebied C;
   (ag) Israël te verzoeken om de fysieke en administratieve beperkingen op Palestijnse economische activiteiten en handel terug te schroeven en te stoppen met het bevoordelen van bedrijven van Israëlische kolonisten ten opzichte van die van Palestijnen met betrekking tot bouwvergunningen, exploitatievergunningen en toegang tot natuurlijke hulpbronnen in gebied C; erop aan te dringen dat Israël financieel bijdraagt aan de basisbehoeften en het welzijn van de Palestijnen die onder Israëlische bezetting leven, in overeenstemming met zijn verplichtingen uit hoofde van het internationaal humanitair recht (in plaats van de internationale donoren de lasten te laten dragen);
   (ah) de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers te implementeren en concrete maatregelen te nemen wanneer mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke organisaties worden aangevallen; Palestijnse maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers consequent te raadplegen om zo vorm te geven aan het beleid en de standpuntbepaling van de EU inzake de situatie in Israël en Palestina;
   (ai) hun treurnis uit te spreken over de opvallende verschillen in gezondheidszorg die beschikbaar is voor respectievelijk Israëli’s en Palestijnen, en die tot hogere sterftecijfers leiden; te eisen dat de Israëlische autoriteiten ervoor zorgen dat Palestijnse patiënten ongehinderd toegang krijgen tot medische zorg;
   (aj) toe te zien op de uitvoering van de gezamenlijke strategie voor Palestina voor 2021-2024, en het Parlement ruimschoots voor de opstelling en vaststelling van de volgende gezamenlijke strategie ter ondersteuning van Palestina voor de periode 2024-2027 politiek te raadplegen; de aanwending van EU-financiering door de PA en alle begunstigden doeltreffender op te volgen;
   (ak) de Palestijnse partners planningszekerheid en voorspelbaarheid voor de lange termijn te bieden door een meerjarig actieplan aan de gezamenlijke strategie 2024-2027 toe te voegen;
   (al) hun bezorgdheid te uiten over de manier waarop het EU-beleid en de doeltreffendheid van de financiële bijstand in de bezette Palestijnse gebieden door de illegale nederzettingen, de Israëlische bezetting en de daarmee verbonden beperkingen voor de Palestijnse economie worden ondermijnd; de noodzaak van verantwoordingsplicht te onderstrepen en alle partijen op te roepen het EU-beleid te eerbiedigen; een schadevergoeding te eisen voor alle door de EU-gefinancierde infrastructuur in de bezette Palestijnse gebieden die is gesloopt; het beleid ten aanzien van Israël in overeenstemming te brengen met de doelstelling van de EU om tot een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat te komen als onderdeel van de tweestatenoplossing, en zich te verzetten tegen beleid dat een levensvatbare Palestijnse staat in de weg staat;
   (am) het mandaat van de EU-missie ter ondersteuning van de Palestijnse politie en de rechtsstaat te herzien en zo haar bijdrage aan de levensvatbaarheid van de tweestatenoplossing ter plaatse te verbeteren;
   (an) te verzoeken om een juridisch advies over de vraag wat de overdracht van het Israëlische civiele bestuur en de COGAT van het gezag van de militaire commandant naar dat van een civiele minister bij het Ministerie van Defensie betekent voor de samenwerking van de EU met deze officiële organen;
   (ao) hun zorgen te uiten over de negatieve gevolgen van de nieuwe regels die de toegang tot en het verblijf van buitenlandse burgers op de Westelijke Jordaanoever beperken voor zowel de Palestijnse samenleving als EU-burgers die op de Westelijke Jordaanoever willen werken, studeren of wonen; te benadrukken dat deze beperkingen een ernstig verstorend effect hebben op de uitvoering van het Erasmus+-programma; te eisen dat de Israëlische autoriteiten alle maatregelen met dergelijke gevolgen afschaffen; de toegang van Palestijnse burgers tot de EU te vergemakkelijken, onder meer via de luchthaven Ben Gurion;
   (ap) nogmaals te wijzen op de krachtige steun van de EU voor het werk, de onpartijdigheid en neutraliteit van het ICC; hun treurnis uit te spreken over de geringe vooruitgang die er is geboekt met het onderzoek van het ICC naar oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in de bezette Palestijnse gebieden, en zich ertoe te verbinden het ICC en zijn aanklager te helpen bij het voortzetten van het onderzoek en de vervolging;
   (aq) kennis te nemen van het door de Algemene Vergadering van de VN omarmde initiatief van de PA om het Internationaal Gerechtshof om advies te vragen over de rechtsgevolgen van de bezetting van de Palestijnse gebieden door Israël; uiting te geven aan hun bezorgdheid over het besluit van de Israëlische regering om, naar aanleiding van het verzoek van de Algemene Vergadering om een advies van het Internationaal Gerechtshof, strafmaatregelen op te leggen aan het Palestijnse volk, zijn leiders en het maatschappelijk middenveld, zoals het inhouden van middelen en het invoeren van een moratorium op bouwprojecten in gebied C; steun te verlenen aan de inspanningen die een einde moeten maken aan de straffeloosheid met betrekking tot misdrijven die in de bezette Palestijnse gebieden zijn gepleegd;
   (ar) ervoor te pleiten dat het Protocol van Parijs wordt herzien om de PA meer autonomie te verschaffen op het gebied van economische en budgettaire governance, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat ze haar eigen fiscale beleid (zoals btw-tarieven) kan bepalen en zelf haar eigen belastingen kan innen; er bij de Israëlische autoriteiten op aan te dringen om af te zien van het om politieke redenen inhouden van belastinginkomsten die voor de Palestijnse autoriteiten bestemd zijn;
   (as) de op stimulansen gebaseerde aanpak en beleidsdialoog in het kader van het Pegase-programma te blijven toepassen, onder meer door frequenter en op een meer systematische basis om de tafel te gaan zitten en concrete indicatoren toe te passen, teneinde de PA te helpen bij het bevorderen van doeltreffende en verantwoordingsplichtige instellingen in de aanloop naar een zelfstandige staat, en bij het mogelijk maken van een inclusieve sociale ontwikkeling; de politieke dialoog te intensiveren en er bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de PA en de autoriteiten die onder dat ministerie ressorteren op aan te dringen om een einde te maken aan willekeurige arrestaties en het gebruik van foltering en om de verantwoordelijken hiervoor op te sporen en te vervolgen; bij gebrek aan vooruitgang te overwegen de financiële bijstand van de EU aan het ministerie in het kader van Pegase tijdelijk op te schorten en deze middelen over te hevelen naar Palestijnse maatschappelijke en mensenrechtenorganisaties totdat het ministerie aan bepaalde benchmarks voldoet, zonder dat dit ten koste gaat van het algemene niveau van financiële steun voor de PA;
   (at) de samenwerking met de PA en UNRWA voort te zetten met het oog op blijvende en aanvullende financiële steun, zodat Palestijnse vluchtelingen in de bezette Palestijnse gebieden en de naburige gastlanden de bijstand en bescherming blijven ontvangen die de organisatie moet bieden; de voortgezette samenwerking met regionale en internationale donoren aan te moedigen om ervoor te zorgen dat de politieke steun voor de UNRWA wordt gekoppeld aan passende financiële middelen, en een beroep te doen op de internationale gemeenschap om de organisatie uit te rusten met een duurzaam financieringsmodel; eraan te herinneren dat de twee takken van de begrotingsautoriteit in het akkoord over de EU-begroting 2023 gezamenlijk hebben besloten tot een verhoging van het begrotingsonderdeel instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – zuidelijk nabuurschap, en dat de middelen deels bestemd zijn voor de UNRWA; extra middelen te reserveren voor het kernprogrammabudget van de UNRWA, waarmee de verlening van essentiële diensten, met bijzondere aandacht voor onderwijs en gezondheidszorg, wordt ondersteund;

2.  verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de commissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Palestijnse Autoriteit en de Palestijnse Wetgevende Raad.

(1) PB L 187 van 16.7.1997, blz. 3.
(2) PB L 147 van 21.6.2000, blz. 3.
(3) PB C 375 van 12.11.2015, blz. 4.
(4) Arrest van het Hof van Justitie van 12 november 2019, Organisation juive européenne en Vignoble Psagot Ltd tegen Ministre de l'Économie et des Finances, C‑363/18, ECLI:EU:C:2019:954.
(5) PB C 303 van 15.12.2009, blz. 12.
(6) PB C 125 van 5.4.2023, blz. 154.
(7) PB C 307 van 30.8.2018, blz. 113.
(8) PB C 177 van 17.5.2023, blz. 73.
(9) PB C 294 van 12.8.2016, blz. 9.
(10) https://www.ohchr.org/en/documents/country-reports/a77356-situation-human-rights-palestinian-territories-occupied-1967


Commissieverslag 2022 over Bosnië en Herzegovina
PDF 200kWORD 64k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over het Commissieverslag 2022 over Bosnië en Herzegovina (2022/2200(INI))
P9_TA(2023)0284A9-0229/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Bosnië en Herzegovina, anderzijds(1),

–  gezien Verordening (EU) 2021/1529 van het Europees Parlement en de Raad van 15 september 2021 tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III)(2),

–  gezien de resultaten van de eerste en de tweede bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité EU-Bosnië en Herzegovina, die respectievelijk op 5 en 6 november 2015 en 17 juni 2021 werden gehouden,

–  gezien het feit dat Bosnië en Herzegovina op 15 februari 2016 het EU-lidmaatschap heeft aangevraagd,

–  gezien de verklaringen van de topontmoetingen tussen de EU en de Westelijke Balkan op 17 mei 2018 in Sofia, op 6 mei 2020 in Zagreb, op 6 oktober 2021 in Brdo pri Kranju en op 6 december 2022 in Tirana,

–  gezien de top van Sofia van 10 november 2020, met inbegrip van de verklaring over de gemeenschappelijke regionale markt en de verklaring over de groene agenda voor de Westelijke Balkan,

–  gezien de resultaten van de negende top in het kader van het proces van Berlijn op 3 november 2022,

–  gezien Besluit (EU) 2021/1923 van de Raad van 4 november 2021 betreffende een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de capaciteitsopbouw voor de strijdkrachten van Bosnië en Herzegovina(3),

–  gezien Besluit (EU) 2022/2353 van de Raad van 1 december 2022 betreffende een steunmaatregel uit hoofde van de Europese Vredesfaciliteit ter versterking van de capaciteiten van de strijdkrachten van Bosnië en Herzegovina(4),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 24 en 25 maart 2022,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 juni 2022 over Oekraïne, de Westelijke Balkan, de lidmaatschapsverzoeken van Oekraïne, de Republiek Moldavië en Georgië, en externe betrekkingen,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 15 december 2022 waarbij Bosnië en Herzegovina de status van kandidaat-lidstaat van de EU wordt verleend,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 29 mei 2019 getiteld “Advies van de Commissie betreffende het verzoek van Bosnië en Herzegovina om toetreding tot de Europese Unie” (COM(2019)0261) en het begeleidende analytische verslag (SWD(2019)0222),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 getiteld “Bevordering van het toetredingsproces – Een geloofwaardig EU-perspectief voor de Westelijke Balkan” (COM(2020)0057),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 29 april 2020 getiteld “Steun aan de Westelijke Balkan voor de bestrijding van COVID-19 en het herstel na de pandemie – Bijdrage van de Commissie in de aanloop naar de top van de regeringsleiders van de EU en de Westelijke Balkan op 6 mei 2020” (COM(2020)0315),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2020 getiteld “Een economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan” (COM(2020)0641),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2022 getiteld “Mededeling 2022 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU” (COM(2022)0528),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 12 oktober 2022 getiteld “Bosnia and Herzegovina 2022 Report” (Verslag 2022 over Bosnië en Herzegovina) (SWD(2022)0336),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 14 april 2021 over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025) (COM(2021)0170),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 7 oktober 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma” (COM(2020)0620),

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,

–  gezien het op 25 februari 1991 aangenomen Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband,

–  gezien het Unesco-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen van 20 oktober 2005,

–  gezien het Unesco-Verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed van 17 oktober 2003,

–  gezien het strategisch kompas voor veiligheid en defensie dat op 21 maart 2022 door de Raad werd goedgekeurd,

–  gezien Speciaal verslag 01/2022 van de Europese Rekenkamer van 10 januari 2022 getiteld “EU-steun voor de rechtsstaat in de Westelijke Balkan: ondanks inspanningen nog steeds fundamentele problemen” en Speciaal verslag 09/2021 van de Europese Rekenkamer van 3 juni 2021 getiteld “Desinformatie met gevolgen voor de EU: aangepakt, maar niet beteugeld”,

–  gezien het deskundigenverslag over problemen met de rechtsstaat in Bosnië en Herzegovina van 5 december 2019,

–  gezien het advies van de Commissie van Venetië van 11 maart 2005 over de constitutionele situatie in Bosnië en Herzegovina en de bevoegdheden van de hoge vertegenwoordiger, en de daaropvolgende aanbevelingen over constitutionele aangelegenheden in Bosnië en Herzegovina,

–  gezien de verzamelde adviezen en verslagen van de Commissie van Venetië van 14 december 2020 over de stabiliteit van het kiesstelsel,

–  gezien de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in het voordeel van de eisers, onder wie Azra Zornić(5), Dervo Sejdić, Jakob Finci(6) en anderen,

–  gezien de op 17 juni 2020 ondertekende overeenkomst van Mostar over het houden van verkiezingen in Mostar,

–  gezien de politieke verklaring van 12 juni 2022 over de beginselen voor een goed functionerend Bosnië en Herzegovina dat vorderingen maakt op zijn Europees traject,

–  gezien de corruptieperceptie-index van 2022 van Transparency International, waarin Bosnië en Herzegovina op plaats 110 van 180 landen staat,

–  gezien het 62e verslag van de hoge vertegenwoordiger voor de uitvoering van het vredesakkoord betreffende Bosnië en Herzegovina aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 2 november 2022, en de eerdere verslagen,

–  gezien resolutie nr. 2658 (2022) van de VN-Veiligheidsraad van 2 november 2022 waarin het mandaat van de door de Europese Unie geleide troepenmacht in Bosnië en Herzegovina (EUFOR) tot en met 2 november 2023 is verlengd,

–  gezien de bijeenkomst van de Noord-Atlantische Raad in Madrid op 29 juni 2022 en de verklaring van de NAVO-top in Madrid,

–  gezien de bijeenkomst van de NAVO-ministers van Defensie op 14 en15 februari 2023,

–  gezien het vredesakkoord van Dayton, waarbij het mandaat van de missie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) in Bosnië en Herzegovina werd vastgesteld,

–  gezien de grondwet van Bosnië en Herzegovina, waarin wordt bepaald dat er in het land drie officiële talen zijn, en de grondwet van de entiteit Federatie van Bosnië en Herzegovina en de grondwet van de entiteit Republika Srpska,

–  gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over de herdenking van Srebrenica(7),

–  gezien zijn resolutie van 17 december 2015 over het vredesakkoord van Dayton, dat twintig jaar geleden werd gesloten(8),

–  gezien zijn aanbeveling van 19 juni 2020 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de Westelijke Balkan, naar aanleiding van de top in 2020(9),

–  gezien zijn resolutie van 15 december 2021 over samenwerking bij de bestrijding van georganiseerde misdaad in de Westelijke Balkan(10),

–  gezien zijn aanbeveling van 8 juni 2022 aan de Raad en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over het buitenlands, veiligheids- en defensiebeleid van de EU na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne(11),

–  gezien zijn aanbeveling van 23 november 2022 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de nieuwe uitbreidingsstrategie van de EU(12),

–  gezien zijn eerdere resoluties over Bosnië en Herzegovina,

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9‑0229/2023),

A.  overwegende dat uitbreiding het meest doeltreffende instrument is van het buitenlands beleid van de EU en tot de meest succesvolle beleidsmaatregelen van de Unie behoort, en een geostrategische investering is in blijvende vrede, democratie en welvaart, alsook in de stabiliteit en veiligheid van het hele continent; overwegende dat uitbreidingsbeleid de fundamentele waarden van de EU bevordert en aanmoedigt;

B.  overwegende dat de EU haar beloften moet waarmaken en dat politieke leiders in de kandidaat-lidstaten echte politieke wil moeten tonen met betrekkingen tot hervormingsprocessen; overwegende dat herhaalde vertragingen in het toetredingsproces en een gebrek aan echte politieke wil van politieke leiders in kandidaat-lidstaten de doeltreffendheid van het proces en de steun van de burgers voor toetreding tot de EU aanzienlijk hebben verminderd;

C.  overwegende dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne de veiligheid en stabiliteit op het Europese continent heeft ondermijnd, de strategische noodzaak van EU-integratie heeft aangetoond en het belang van de afstemming op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) in de kandidaat-lidstaten verder heeft onderstreept; overwegende dat die oorlog een nieuwe impuls heeft gegeven aan de uitbreiding en de EU ertoe heeft aangezet beloften aan de landen van de Westelijke Balkan die al lang hadden moeten worden nagekomen, sneller in te lossen;

D.  overwegende dat ieder uitbreidingsland op zijn eigen verdiensten moet worden beoordeeld, met bijzondere aandacht voor fundamentele hervormingen op basis van de criteria van Kopenhagen betreffende de eerbiediging van de rechtsstaat, de grondrechten, democratische normen, een onafhankelijke rechterlijke macht, de rechten van minderheden en mediavrijheid;

E.  overwegende dat de toekomst van de landen van de Westelijke Balkan in de Europese Unie ligt; overwegende dat een grote meerderheid van de bevolking van Bosnië en Herzegovina (BiH) streeft naar duurzame vrede, stabiliteit, democratie en welvaart door middel van Euro-Atlantische integratie;

F.  overwegende dat BiH de status van kandidaat-lidstaat van de EU heeft gekregen; overwegende dat verdere vooruitgang in de richting van toetreding tot de EU afhangt van de uitvoering van de 14 kernprioriteiten die zijn vastgesteld in het advies van de Commissie over het verzoek van BiH om toetreding tot de EU; overwegende dat de Raad het leiderschap van BiH ertoe heeft opgeroepen de hervormingen van de grondwet en de kieswet met spoed te voltooien;

G.  overwegende dat BiH alleen vooruitgang kan boeken in de richting van EU-toetreding als sprake is van echte verzoening op basis van het diverse, multiculturele karakter van het land en zijn entiteiten, en van eerbiediging van zijn eenheid, soevereiniteit en territoriale integriteit, gelijke rechten en non-discriminatie voor al zijn burgers in overeenstemming met de normen en waarden van de EU;

H.  overwegende dat het land meer dan 25 jaar na het einde van de oorlog nog steeds te maken heeft met diepe verdeeldheid die wordt bevorderd door politieke elites, afscheidingspogingen van het leiderschap van de entiteit Republika Srpska (RS) en uitdagingen op het gebied van de rechtsstaat, bestuur, verantwoordingsplicht, vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid, alsook corruptie, factoren die bijdragen tot het vertrek van duizenden burgers per jaar; overwegende dat discriminatie in BiH op grond van etniciteit, gender en seksuele gerichtheid en de bescherming van de rechten van minderheden nog steeds een uitdaging vormen;

I.  overwegende dat de Raad op 18 maart 2022 Besluit (GBVB) 2022/450(13) tot verlenging van het bestaande sanctiekader voor personen die de soevereiniteit, de territoriale integriteit en de constitutionele orde van BiH of het vredesakkoord van Dayton ondermijnen, heeft vastgesteld;

J.  overwegende dat de Nationale Vergadering van de Republika Srpska op 23 maart 2023 wijzigingen in het strafwetboek van de Republika Srpska heeft goedgekeurd waarmee opnieuw strafrechtelijke sancties worden ingevoerd voor laster, en dat president Milorad Dodik van de entiteit RS plannen heeft aangekondigd om een wet inzake “buitenlandse agenten” in te voeren;

K.  overwegende dat de Nationale Vergadering van de RS op 21 juni 2023 een wet heeft vastgesteld tot wijziging van de wet inzake de publicatie van wetten en andere verordeningen van de Republika Srpska en op 27 juni 2023 een wet heeft vastgesteld inzake de niet-toepassing van de besluiten van het Grondwettelijk Hof van Bosnië en Herzegovina, waardoor de integriteit van het Grondwettelijk Hof en de grondwet van BiH worden ondermijnd;

L.  overwegende dat de EU de belangrijkste politieke, handels- en investeringspartner van BiH is en zijn grootste verstrekker van financiële bijstand, met name via het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III), alsook via het economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan en macrofinanciële bijstand;

M.  overwegende dat actoren die verantwoordelijk zijn voor kwaadwillige buitenlandse directe en indirecte inmenging en desinformatie, tot doel hebben verdeeldheid, geweld en interetnische spanningen te creëren en BiH en de gehele Westelijke Balkan te destabiliseren, met name in de context van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; overwegende dat deze acties tot doel hebben de EU weg te zetten als een onbetrouwbare, niet-betrokken partner voor de landen van de Westelijke Balkan;

Inzet voor toetreding tot de EU

1.  is ingenomen met het besluit van de Europese Raad om BiH de status van kandidaat-lidstaat van de EU toe te kennen in de context van een veranderde geopolitieke realiteit, mits er een aantal stappen wordt gezet om het land beter op de toetredingsonderhandelingen voor te bereiden; spreekt andermaal zijn duidelijke steun uit voor de integratie van BiH in de EU, op basis van eenheid, soevereiniteit en territoriale integriteit;

2.  erkent het belang van de Westelijke Balkan in het uitbreidingsbeleid van de EU en dringt er bij de EU op aan vaart te zetten achter het toetredingsproces van BiH, op basis van zijn eigen verdiensten;

3.  heeft waardering voor de snelle uitvoering van de resultaten van de algemene verkiezingen van oktober 2022, de benoeming van een nieuwe regering op staatsniveau, de ondertekening van een coalitieprogramma en de hervatting van de politieke besluitvorming; is ingenomen met de benoeming van de president en twee vicepresidenten van de Federatie van BiH en de vorming van regeringen op het niveau van de Federatie van BiH en haar kantons; betreurt de politieke obstakels die de voltooiing ervan belemmerden en die binnenlandse actoren hadden moeten wegnemen; neemt kennis van de interventie van de hoge vertegenwoordiger om de politieke impasse te doorbreken; benadrukt dat het belangrijk is dat er op alle niveaus autoriteiten aanwezig zijn om de hervormingsprocessen die nodig zijn om vooruitgang te boeken op het traject naar EU-toetreding met succes voort te zetten;

4.  moedigt alle politieke autoriteiten aan om van het huidige elan gebruik te maken om op zinvolle wijze vooruitgang te boeken bij de uitvoering van de 14 kernprioriteiten in overeenstemming met de aspiraties van alle burgers, met inachtneming van de verantwoordingsplicht van de instellingen en de kwaliteit en transparantie van het proces; betreurt het trage tempo van de uitvoering sinds 2019; dringt er bij alle politieke actoren op aan institutionele obstakels die belangrijke besluitvorming vertragen, te beëindigen, te vermijden en weg te nemen, om een terugval in obstructief beleid en nationalistische retoriek te voorkomen, alsook inzet te tonen voor, prioriteit te geven aan en aanzienlijke vooruitgang te boeken bij de noodzakelijke EU-gerelateerde hervormingen door vorderingen te maken met de stappen die zijn uiteengezet in de aanbeveling van de Commissie en het politieke akkoord van Brussel van 12 juni 2022 over beginselen voor een goed functionerend BiH;

5.  onderstreept dat de weg van BiH naar toetreding tot de EU gegrondvest moet zijn op functionerende democratische instellingen, de rechtsstaat, goed bestuur, de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, eerbiediging van de grondrechten en gelijkheid en non-discriminatie voor alle burgers;

6.  pleit voor consistente landelijke coördinatie, harmonisatie, afstemming en integratie ten aanzien van EU-normen op alle beleidsterreinen, alsmede voor een verbeterde planning en monitoring van hervormingen via politieke en technische coördinatie, onder meer door middel van de vaststelling van een nationaal programma voor de onverwijlde overname van het EU-acquis door de bevoegde BiH-autoriteiten;

7.  verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) financiële en technische steun te blijven verlenen voor de integratie van BiH in de EU op basis van verdienste en strikte voorwaarden, de verantwoordingsplicht, transparantie en inclusiviteit van hervormingsprocessen te bevorderen en hiervoor te pleiten, en gedetailleerde toelichtingen op en criteria voor het meten van de 14 kernprioriteiten te publiceren om burgers bewuster te maken van de voordelen van EU-integratie en om de monitoringcapaciteit in BiH te versterken; dringt erop aan dat zij op gecoördineerde wijze samenwerken met de BiH-autoriteiten, teneinde voorwaarden te scheppen die bevorderlijk zijn voor het boeken van vooruitgang bij de integratie in de EU, alsook met relevante partners; is in dit verband ingenomen met de eerste bijeenkomst van het politieke forum op hoog niveau in BiH, die op 17 mei 2023 in Sarajevo plaatsvond;

8.  uit nogmaals zijn bezorgdheid over de aantijgingen ten aanzien van de rol van de commissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding; herinnert aan de verplichtingen die commissarissen hebben op het gebied van integriteit, discretie en onafhankelijkheid, in overeenstemming met de gedragscode voor leden van de Commissie; dringt er nogmaals bij de Commissie op aan een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de vraag of het gedrag en het beleid van de commissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding een inbreuk vormen op de gedragscode voor leden van de Commissie en op de verplichtingen van de commissaris uit hoofde van de Verdragen;

9.  spreekt nogmaals zijn steun uit voor de mandaten van het Bureau van de hoge vertegenwoordiger (OHR) wat betreft de civiele aspecten, met name het verbeteren van de stabiliteit en democratische processen in BiH, en de EUFOR-operatie Althea wat betreft de militaire aspecten van het toezicht op de uitvoering van het vredesakkoord van Dayton totdat het land de “5+2”-agenda heeft uitgevoerd en het internationale toezicht komt te vervallen;

10.  verzoekt de Commissie en de EDEO een positieve dialoog te onderhouden met en te vertrouwen op het OHR en EUFOR Althea teneinde de stabiliteit in BiH te bewaren en zo het pad naar EU-toetreding te effenen; verzoekt de EU-lidstaten dit proces te ondersteunen en dringend te reageren op de uitdagingen voor de Europese veiligheid die door Rusland worden veroorzaakt, op de toegenomen spanningen in BiH en op de separatistische handelingen die het vredesakkoord van Dayton ondermijnen;

11.  is ingenomen met de verlenging van het mandaat van EUFOR Althea tot november 2023; herinnert eraan dat deze missie nog steeds een fundamentele rol speelt bij de veiligheid en stabiliteit van BiH, onder meer door het helpen opruimen van landmijnen in bepaalde gebieden; is in dit kader ingenomen met het toezicht van de missie op en de controle over de vernietiging van het overschot aan munitie en wapens; dringt er bij de EU en haar internationale partners op aan ervoor te zorgen dat EUFOR Althea aanwezig blijft en dat haar mandaat in de toekomst wordt verlengd, alsook dat haar capaciteit wordt versterkt, zodat zij beter toegerust is om te voorzien in operationele behoeften, ook in het geval van plotselinge dreigingen en indien er op korte termijn gereageerd moet worden, en vooral in het licht van de recente escalatie in de separatistische retoriek en beleidsmaatregelen van de leiders van de entiteit RS; pleit in dit verband voor een grondige beoordeling van de veiligheidssituatie en -capaciteit ter plaatse, en roept op de inzet van personeel en aanvullende capaciteiten voor EUFOR Althea met betrekking tot het district Brčko te overwegen;

12.  is ingenomen met de activiteiten van de OVSE in BiH, onder meer haar inzet voor wapenbeheersing, de hervorming van de veiligheidssector, onderzoeken naar oorlogsmisdaden en de bestrijding van mensenhandel; wijst op haar activiteiten op het gebied van gendergelijkheid en haar steun voor goed bestuur en hervorming van de media, het maatschappelijk middenveld, mensenrechteninitiatieven en conflictpreventie; erkent de dialoog van BiH met de OVSE ter bevordering van stabiliteit en verzoening;

13.  prijst de toegenomen afstemming van BiH op het GBVB van de EU; dringt in dit verband aan op voortdurende verbetering en volledige afstemming, en op het vermijden van inconsequente standpunten op het gebied van buitenlands beleid; verzoekt alle actoren met klem de grootschalige invasie van Oekraïne door Rusland ondubbelzinnig te veroordelen en de daadwerkelijke toepassing te waarborgen van alle gerichte sancties die voortvloeien uit die afstemming op het GBVB, met name tegen Rusland en Belarus;

14.  is ermee ingenomen dat BiH in de Algemene Vergadering van de VN voor de desbetreffende resoluties heeft gestemd en dat het lidmaatschap van de Mensenrechtenraad van Rusland is opgeschort; betreurt echter de pro-Russische houding van het leiderschap van de entiteit Republika Srpska en de toekenning van een onderscheiding aan Vladimir Poetin; veroordeelt met klem het bezoek aan Moskou op 23 en 24 mei 2023 van Milorad Dodik en Nenad Stevandić, voorzitter van de Nationale Vergadering van de RS, en hun ontmoetingen met Vladimir Poetin en andere Russische politieke actoren op hoog niveau; verwerpt resoluut de verklaringen en retoriek die in het kader van dit bezoek zijn geuit en blijft zeer bezorgd over de gevolgen die de banden met hoge Russische functionarissen hebben voor de veiligheid; veroordeelt de ontmoetingen met Iraanse politieke actoren op hoog niveau en de onthoudingen bij stemmingen over Iran in de VN tegen een achtergrond van ernstige mensenrechtenschendingen in dat land en de levering van drones door Iran aan Rusland in de context van de oorlog tegen Oekraïne; verzoekt BiH op overtuigende wijze afstand te nemen van antidemocratische regimes;

15.  spreekt zijn krachtige steun uit voor het feit dat BiH blijft streven naar Euro-Atlantische integratie en het NAVO-lidmaatschap en roept alle politieke actoren op om gevolg aan dit streven te geven met concrete politieke maatregelen; is ingenomen met de deelname van de minister van Defensie van BiH aan de NAVO-top in Madrid in 2022, met de toezegging van de NAVO om meer steun op maat te verlenen aan BiH bij het versterken van zijn integriteit en veerkracht, het opbouwen van capaciteit en het handhaven van zijn politieke onafhankelijkheid, en met het steunpakket van de NAVO voor BiH; is voorts verheugd met het besluit van de Raad over een steunmaatregel in het kader van de Europese Vredesfaciliteit ter ondersteuning van de strijdkrachten van BiH voor een bedrag van 10 miljoen EUR en met de overeenkomst inzake samenwerking en opleiding voor 2023 tussen de strijdkrachten van BiH en EUFOR; roept BiH op zich in te zetten voor de vorming van multi-etnische eenheden in zijn strijdkrachten;

16.  hekelt met klem de aanhoudende opruiende retoriek en de separatistische wetten en beleidsmaatregelen van de leiders van de entiteit RS, waaronder de viering van de ongrondwettelijke “Dag van de Republika Srpska” en andere evenementen die tot spanningen leiden, alsook de weigering om de uitspraken van het Grondwettelijk Hof van BiH ten uitvoer te leggen; hekelt de aanwezigheid van hooggeplaatste Servische regeringsfunctionarissen bij de viering van de ongrondwettelijke “Dag van de Republika Srpska”; onderstreept dat dergelijke acties BiH destabiliseren, het vredesakkoord van Dayton ondermijnen, in strijd zijn met het EU-perspectief voor BiH en de toegang tot EU-financiering in gevaar brengen; betreurt in dit verband het besluit van de regering van de entiteit RS om de diplomatieke banden met officiële vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten te verbreken;

17.  spoort de relevante internationale en EU-instellingen aan nauw toezicht te houden op de ontwikkeling van de politiemacht in de entiteit RS en hierbij met name de mogelijke ontwikkeling van paramilitaire of militaire functies in het oog te houden, die tot extra spanningen zou kunnen leiden, de veiligheid en stabiliteit in BiH zou kunnen bedreigen en in strijd zou kunnen zijn met het vredesakkoord van Dayton;

18.  veroordeelt ten stelligste de gezamenlijke verklaring van de regerende meerderheid in de entiteit RS over de bescherming van staatseigendommen en de constitutionele status van de entiteit RS, waarin wordt opgeroepen tot de oprichting van een speciale eenheid om toezicht te houden op de demarcatielijn tussen de entiteiten; veroordeelt voorts de vaststelling door de Nationale Vergadering van de RS op 27 juni 2023 van de wet inzake de niet-toepassing van de besluiten van het Grondwettelijk Hof van Bosnië en Herzegovina en op 21 juni 2023 van de wet tot wijziging van de wet inzake de publicatie van wetten en andere verordeningen van de Republika Srpska; benadrukt dat deze wetten de integriteit van het Grondwettelijk Hof en de grondwet van BiH rechtstreeks ondermijnen; is derhalve ingenomen met het besluit van de hoge vertegenwoordiger om de twee wetten nietig te verklaren en aldus het vredesakkoord van Dayton, de grondwet van BiH en de rechtsstaat in BiH te handhaven;

19.  pleit nogmaals voor gerichte sancties tegen destabiliserende politieke actoren in BiH, onder wie actoren die de soevereiniteit, de territoriale integriteit en het constitutioneel bestel van het land bedreigen, in het bijzonder Milorad Dodik, alsook andere hooggeplaatste functionarissen van de RS en functionarissen uit derde landen die separatistische beleidsmaatregelen politiek en materieel steunen; wijst erop dat er ook beperkende maatregelen kunnen worden genomen tegen personen die de veiligheidssituatie in het land ernstig bedreigen of het vredesakkoord van Dayton ondermijnen; verzoekt alle lidstaten ervoor te zorgen dat de Raad zulke sancties kan vaststellen, en deze bilateraal of in samenwerking met andere lidstaten op te leggen indien de vaststelling ervan niet mogelijk is; herinnert eraan dat het kader van de EU voor beperkende maatregelen met het oog op de situatie in BiH tot 31 maart 2024 van kracht is;

20.  herhaalt dat de uitspraken van het Grondwettelijk Hof van Bosnië en Herzegovina moeten worden geëerbiedigd om de stabiliteit en de grondwettelijke orde in het land volledig te waarborgen; verzoekt de autoriteiten alle uitspraken van het Grondwettelijk Hof snel ten uitvoer te leggen;

21.  veroordeelt alle kwaadwillige buitenlandse inmenging, desinformatiecampagnes en destabilisatiepogingen door internationale en regionale actoren in BiH, met name de aanhoudende destabilisatie van de Westelijke Balkan door Rusland; blijft zeer bezorgd over de prominente banden, bezoeken en bijeenkomsten tussen de leiders van de entiteit RS en hooggeplaatste politici en hoge functionarissen in Rusland, de mogelijke aanwezigheid en activiteiten van de Wagner Group in het land, alsook Russische propagandaverhalen die door buitenlandse en binnenlandse actoren worden verspreid, waaronder verhalen waarin de EU als onbetrouwbare, ongeïnteresseerde partner wordt voorgesteld;

22.  verzoekt alle landen in de regio zich in te zetten voor de stabiliteit en territoriale integriteit van BiH, het gebruik van opruiende retoriek te veroordelen en op constructieve wijze bij te dragen aan de vooruitgang van BiH met het oog op toetreding tot de EU;

23.  verzoekt de Commissie, de EDEO, de EU-delegatie in Bosnië en Herzegovina en de BiH-autoriteiten meer moeite te doen om de voordelen van nauwere integratie te promoten en te investeren in communicatiecampagnes om buitenlandse invloed en kwaadaardige verhalen te bestrijden, onder meer door empirisch onderbouwde reacties op dergelijke bedreigingen, en door de StratCom-monitoring uit te breiden en hierbij bijzondere aandacht te besteden aan grensoverschrijdende dreigingen op het gebied van desinformatie; beveelt aan dialogen te starten met het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector in de Westelijke Balkan om de inspanningen ter bestrijding van desinformatie in de regio en met lokale expertise te coördineren; is ingenomen met de lancering van een campagne getiteld “Vooruitgang is binnen handbereik” door het EU-kantoor in BiH om vorderingen in de richting van integratie in de EU aan te moedigen;

24.  vraagt de EU haar samenwerking met de partners in de Westelijke Balkan op te voeren om de democratische veerkracht te versterken, hybride dreigingen te bestrijden, onder meer op het gebied van cyberveiligheid, en kritieke infrastructuur en de voedsel- en energiezekerheid te beschermen; herinnert eraan dat de Raad in het strategisch kompas heeft erkend dat veiligheid en stabiliteit in de Westelijke Balkan nog steeds niet vanzelfsprekend zijn en dat het risico bestaat dat de huidige verslechtering doorwerkt in de Europese veiligheid;

25.  benadrukt dat de rechtsstaat, goed bestuur, de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad, pluralisme, steun voor vrije en onafhankelijke media, grondrechten en afstemming op het GBVB moeten worden geïntegreerd in de IPA III-financiering van de EU, die gebaseerd moet zijn op strikte voorwaarden en moet worden aangepast of zelfs opgeschort in het geval van aanzienlijke achteruitgang of een aanhoudend gebrek aan vooruitgang op deze gebieden, zoals vastgelegd in de IPA III-verordening, en dat zij gewaarborgd moeten worden door uitgebreid en grondig toezicht door de Commissie; verzoekt de Commissie nogmaals richtsnoeren voor de toepassing van voorwaarden te ontwikkelen en de aanbevelingen van Speciaal verslag 01/2022 van de Rekenkamer uit te voeren;

26.  wijst er nogmaals op dat de EU-financiering voor projecten in de entiteit RS bevroren moet blijven totdat die entiteit haar democratische achteruitgang ongedaan heeft gemaakt en zich volledig conformeert aan het GBVB, met name ten aanzien van de uitvoering van beperkende maatregelen; verzoekt de Commissie advies in te winnen bij de lidstaten en het Europees Parlement alvorens de verstrekking van middelen aan de entiteit RS te hervatten;

27.  dringt aan op verbetering van de absorptie van middelen in het hele land, ook door lokale en regionale overheden; spoort BiH aan voor EU-middelen efficiënte landelijke systemen voor financieel beheer, toezicht en audits op te zetten; dringt in dit verband aan op de nodige technische en financiële bijstand aan BiH; wijst erop dat het in het belang van de veiligheid van de EU is en onder haar verantwoordelijkheid valt om ervoor te zorgen dat de EU-middelen cliëntelistische netwerken of corruptie niet helpen versterken;

28.  roept de EU en de landen van de Westelijke Balkan op een kader in te stellen voor een doeltreffende samenwerking tussen het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en de toetredingslanden, om ervoor te zorgen dat het EOM zijn bevoegdheden met betrekking tot het gebruik van EU-middelen in BiH op doeltreffende wijze kan uitoefenen; moedigt de landen van de Westelijke Balkan aan om snel bilaterale werkafspraken te maken met het EOM;

29.  is ingenomen met de oprichting van de werkorganen van het Huis van Volkeren van de Parlementaire Vergadering van BiH; pleit ervoor dat BiH blijk geeft van hernieuwde inzet voor de EU-beleidsdialoog door onverwijld deel te nemen aan regelmatige interparlementaire samenwerking via het Parlementair Stabilisatie- en Associatiecomité (SAPC), dat een bijdrage zou leveren aan de uitvoering van de 14 kernprioriteiten; is ingenomen met het feit dat er overeenstemming is bereikt over het reglement van orde voor het SAPC EU-BiH;

30.  is ingenomen met de deelname van BiH aan de openingstop en de tweede top van de Europese politieke gemeenschap, maar wijst erop dat dit positieve initiatief geen alternatief mag zijn voor integratie in de EU;

Democratie en de rechtsstaat

31.  wijst nogmaals op de centrale rol van de rechtsstaat en de institutionele integriteit; herinnert eraan dat er moet worden gezorgd voor geharmoniseerde, op verdiensten gebaseerde normen op alle bestuursniveaus van BiH, zodat er een professioneel, gestroomlijnd, gedepolitiseerd en verantwoordingsplichtig openbaar bestuur tot stand kan komen dat diensten kan leveren aan de burgers van BiH; verzoekt de politieke actoren in BiH een functionerende coördinatiestructuur te ondersteunen en op te zetten om de hervorming van het openbaar bestuur in goede banen te leiden; is ingenomen met de vooruitgang die is geboekt met de benoeming van de hoofden van belangrijk staatsagentschappen;

32.  is ingenomen met het feit dat de verkiezingen van oktober 2022 over het algemeen goed georganiseerd en concurrerend waren en dat de fundamentele vrijheden van vereniging, vergadering en meningsuiting bij de campagne werden geëerbiedigd; betreurt echter dat zij plaatsvonden tegen een achtergrond van stagnerende hervormingen, verdeeldheid zaaiende retoriek, gemelde politieke en financiële belemmeringen, beschuldigingen van de handel in posities in de stembureaucommissie tussen politieke partijen, en andere onregelmatigheden die aan waarnemers zijn gemeld, waaronder gevallen van projecten op het gebied van sociaal welzijn, ontwikkeling en openbare infrastructuur die in de verkiezingsperiode door zittende voorzitters of regeringen werden geïnitieerd; dringt er bij de autoriteiten op aan passende maatregelen te nemen om problemen met en misbruik van overheidsmiddelen in de toekomst te voorkomen en de ontoereikende transparantie en verantwoordingsplicht met betrekking tot campagnefinanciering aan te pakken; uit zijn bezorgdheid over de grote hoeveelheid overheidsmiddelen die worden gebruikt om te proberen het electoraat te beïnvloeden;

33.  neemt kennis van de wijzigingen die de hoge vertegenwoordiger heeft aangebracht in de kieswet en de grondwet van de Federatie van BiH, die bedoeld zijn om een aantal problemen met de werking daarvan aan te pakken; uit echter zijn bezorgdheid over de timing, transparantie en het gebrek aan raadpleging gedurende deze processen; verzoekt het OHR in overeenstemming met zijn mandaat te handelen en te voorkomen dat politieke of etnische verdeeldheid en spanningen in het land en in de bredere regio worden versterkt, en herinnert eraan dat de in Bonn verleende bevoegdheden pas in laatste instantie moeten worden gebruikt;

34.  betreurt het dat politieke actoren er niet in zijn geslaagd de grondwet en het verkiezingskader in overeenstemming te brengen met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, omdat zij geen uitvoering hebben gegeven aan de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (in de zaken Sejdić-Finci, Zornić, Pilav en Šlaku); betreurt het ook dat er nog steeds geen uitvoering is gegeven aan de uitspraken van het Grondwettelijk Hof van BiH, wat gelijke politieke rechten voor alle burgers belemmert; roept alle besluitvormers op tot een akkoord te komen dat in overeenstemming is met de uitspraken van internationale en nationale rechtbanken en met het politieke akkoord van Brussel van 12 juni 2022; is voorstander van transparante en inclusieve hervormingen die gebaseerd zijn op uitgebreide raadplegingen en een openbare dialoog met het maatschappelijk middenveld, teneinde een duurzame transformatie van het vredesakkoord van Dayton mogelijk te maken in overeenstemming met Europese normen en beginselen, verdeeldheid weg te nemen en te zorgen voor gelijkheid en non-discriminatie van alle burgers en voor voldoende diverse politieke vertegenwoordiging op alle bestuursniveaus, in overeenstemming met de waarden en beginselen van de EU, en voor vooruitgang op weg naar de EU;

35.  herhaalt dat het de resultaten van het vredesakkoord van Dayton eerbiedigt en herinnert aan het doel van dit vredesakkoord, namelijk het beëindigen van de oorlog en het waarborgen van de vrede; neemt nota van het concept van constituerende volkeren, maar benadrukt dat dit concept op geen enkele wijze mag leiden tot discriminatie van andere burgers of extra rechten mag inhouden voor mensen die zich met een van deze groepen identificeren ten opzichte van andere burgers van BiH; hekelt verklaringen en voorstellen die erop gericht zijn het staatsbestel en de constitutionele waarden van BiH te ondermijnen, en herinnert eraan dat BiH de tekortkomingen in zijn grondwettelijke kader moet aanpakken en het in overeenstemming moet brengen met de normen en beginselen van de EU;

36.  verzoekt BiH de regels voor de registratie van politieke partijen te harmoniseren en de transparantie van de financiering van politieke partijen te waarborgen in overeenstemming met internationale normen en de aanbevelingen van relevante internationale organen; neemt kennis van de stappen die de centrale kiescommissie heeft gezet en dringt aan op versterking van haar capaciteit in overeenstemming met haar wettelijke procedures; veroordeelt met klem alle vormen van intimidatie en bedreigingen door sommige politieke actoren in BiH tegen de leden van de centrale kiescommissie en moedigt de autoriteiten van BiH en de EU-delegatie aan in geval van bedreigingen steun te verlenen aan leden van de centrale kiescommissie; is verheugd dat het OHR op 7 juni 2022 actie heeft ondernomen om de integriteit van het verkiezingsproces te verbeteren en de rol van de centrale kiescommissie te versterken na de mislukte pogingen van de overkoepelend werkgroep voor de hervorming van de kieswet en het parlement van BiH om dit te doen;

37.  moedigt initiatieven voor de verbetering van het democratische proces, democratische instellingen en de rechtsstaat in het land, zoals het EU-proefproject voor de invoering van een elektronisch systeem voor de identificatie van kiezers en een snellere bekendmaking van de verkiezingsuitslag, sterk aan;

38.  dringt aan op dringende maatregelen om de integriteit, onafhankelijkheid en professionaliteit van de rechterlijke macht te versterken op basis van de 14 kernprioriteiten en de aanbevelingen uit het Priebe-verslag, onder meer door middel van aanvullende waarborgen en een consequente toepassing van objectieve regels en criteria met betrekking tot de toewijzing van zaken, benoemingen, disciplinaire verantwoordelijkheid, loopbaanontwikkeling, belangenconflicten en controle van activa van rechters en aanklagers, teneinde het vertrouwen van het publiek te herstellen; dringt erop aan een einde te maken aan selectieve rechtspraak, de achterstand bij de behandeling van rechtszaken, corruptie, het gebrek aan transparantie en het slechte toezicht, factoren die afbreuk doen aan een volledige uitoefening van burgerrechten; uit zijn bezorgdheid over berichten over politieke druk en onregelmatigheden bij de selectie van hooggeplaatste rechters en aanklagers;

39.  verzoekt de autoriteiten van BiH nogmaals wijzigingen op het gebied van integriteit, een nieuwe wet inzake de Hoge Raad voor Justitie en Rechtsvervolging en een nieuwe wet inzake rechtbanken in overeenstemming met Europese normen vast te stellen; is daarom verheugd over de goedkeuring door de ministerraad van het wetsontwerp tot wijziging van de wet inzake de Hoge Raad voor Justitie en Rechtsvervolging en verzoekt de Parlementaire Vergadering van BiH deze goed te keuren; verzoekt de autoriteiten journalisten toegang te verlenen tot rechtszaken en roept de rechtbanken op hun beslissingen online te publiceren en tijdig te reageren op verzoeken met betrekking tot vrijheid van informatie;

40.  is sterk gekant tegen pogingen om parallelle instellingen op entiteitsniveau op te richten, aangezien dit in strijd is met het constitutioneel en wettelijk bestel; veroordeelt in dit verband de hernieuwde vaststelling van de wet van de entiteit RS inzake onroerend goed dat wordt gebruikt voor de werking van overheidsdiensten, die eerder door het Grondwettelijk Hof nietig is verklaard en tweemaal door de hoge vertegenwoordiger is opgeschort; neemt met tevredenheid kennis van het besluit van het OHR en verzoekt nogmaals de wetgeving inzake entiteiten in overeenstemming te brengen met de uitspraken van het Grondwettelijk Hof; verzoekt de entiteit RS de wetten inzake het opeisen van staatseigendommen onmiddellijk in te trekken en te herroepen en het opnieuw registreren van staatseigendommen als RS-vermogen onverwijld te staken; veroordeelt ten stelligste de stemming van de Nationale Vergadering van de RS met het oog op de oprichting van een afzonderlijke Hoge Raad voor Justitie en Rechtsvervolging, alsook haar conclusies waarin de werkzaamheden van het Grondwettelijk Hof van BiH worden betwist, en waarin wordt opgeroepen tot niet-eerbiediging van de definitieve en bindende besluiten van dat hof en tot blokkering van zijn werkzaamheden en waarin een rechter van het Grondwettelijk Hof wordt opgeroepen ontslag te nemen;

41.  uit zijn diepe bezorgdheid over het gebrek aan vooruitgang bij het voorkomen van wijdverbreide corruptie en over het feit dat er steeds meer signalen zijn van gijzeling van de staat, politieke inmenging en tegenwerking, druk en intimidatie; pleit voor een transparant gebruik van de financiële bijstand van de EU; herhaalt dat politieke en bestuurlijke banden met de georganiseerde misdaad moeten worden onderzocht; betreurt het dat er de afgelopen jaren geen definitieve veroordelingen zijn geweest in zaken van corruptie op hoog niveau, wat een cultuur van straffeloosheid in de hand werkt; spoort de autoriteiten aan tijdig strafrechtelijke procedures aan te spannen en zich meer in te spannen om gevallen van corruptie op hoog niveau doeltreffend te vervolgen en te komen tot definitieve uitspraken;

42.  dringt er bij BiH op aan wetgeving inzake belangenconflicten en een strategie voor corruptiebestrijding vast te stellen en de regels inzake belangenconflicten en lobbying op alle bestuursniveaus te handhaven, in combinatie met een betere bescherming van klokkenluiders in overeenstemming met EU-normen, en te waarborgen dat bestaande wetten door onafhankelijke instellingen worden toegepast;

43.  dringt aan op meer middelen en bevoegdheden voor corruptiebestrijdingsstructuren, met inbegrip van de actieve betrokkenheid ervan bij de uitvoering van de aanbevelingen van de Groep van Staten tegen Corruptie (Greco), alsook op de vaststelling van integriteitsplannen voor deze structuren; wijst op de toegevoegde waarde van doeltreffende samenwerking op nationaal en Europees niveau tussen rechtshandhavingsinstanties in de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad;

44.  is ingenomen met de benoeming van een nationale coördinator voor het Europees multidisciplinair platform tegen strafbare feiten en gaat ervan uit dat BiH zijn volledige medewerking zal verlenen aan Europol en Eurojust; is in dit opzicht ingenomen met de ondertekening van het rulebook inzake de werkzaamheden van de nationale/gezamenlijke contactpunten voor samenwerking met Europol; pleit voor waarborgen tegen politieke inmenging in politiewerk;

45.  spoort BiH aan zijn wetgeving af te stemmen en maatregelen te treffen ter bestrijding van witwaspraktijken en de financiering van terrorisme;

46.  neemt met voldoening kennis van de maatregelen die zijn genomen om de wetgeving inzake overheidsopdrachten beter af te stemmen op het EU-acquis, alsmede van de vaststelling van een plan voor integriteit en de bestrijding van corruptie door het agentschap voor overheidsopdrachten; herhaalt dat transparantie, mededinging en gelijke behandeling moeten worden gewaarborgd bij openbare aanbestedingen en dat misbruik van overheidsmiddelen moet worden bestreden; blijft bezorgd over de kwetsbaarheid van de sector voor corruptie en onregelmatigheden en pleit voor een aanbestedingswet waarin deze kwetsbaarheid voldoende en adequaat aan de orde wordt gesteld; dringt daarom aan op verbetering, onder meer door het versterken van de capaciteit voor monitoring, beheer en ondersteuning; dringt aan op robuustere en efficiëntere wetgeving inzake het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en op meer transparantie en integriteit, met name op het gebied van vergunningen, vooral met betrekking tot verschillende grote projecten met Chinese en Hongaarse bedrijven;

Verzoening, regionale samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen

47.  wijst nogmaals op het belang van echte verzoening, samenwerking en vreedzame co-existentie in BiH en roept alle autoriteiten op om de toegang tot waarheid, gerechtigheid en niet-selectieve schadeloosstelling actief te bevorderen en te waarborgen; is ingenomen met initiatieven op lokaal niveau om slachtoffers van de burgeroorlog te herdenken, de voltooiing van het monument in het district Brčko en het besluit van het OHR om de wet inzake het herinneringscentrum en de begraafplaats van Srebrenica-Potočari voor de slachtoffers van de genocide van 1995 te wijzigen, teneinde de werkzaamheden van het herinneringscentrum te vergemakkelijken;

48.  roept de politieke en religieuze leiders in BiH op zich in te zetten voor eenheid, inclusiviteit, verzoening en vrede; veroordeelt alle opruiende en oorlogszuchtige retoriek die spanningen en verdeeldheid in de samenleving van BiH aanwakkert;

49.  verklaart zich volledig solidair met alle overlevenden van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid, genocide, etnische zuivering, ontheemding, verdwijningen, moordaanslagen, foltering en seksueel geweld, en met hun familie; spreekt zich krachtig uit tegen alle vormen van historisch revisionisme, waaronder ontkenning van genocide, de verheerlijking van oorlogsmisdaden en oorlogsmisdadigers, en de betwisting van harde feiten en erkende tribunalen, in het bijzonder door politieke leiders, alsmede de vernieling van gedenkplaatsen; benadrukt dat dergelijke daden en retoriek volledig onaanvaardbaar zijn en indruisen tegen de waarden van de EU; dringt erop aan dat hiertegen doeltreffende vervolging wordt ingesteld; betreurt dat er geen strafprocedures zijn ingesteld en dat er geen enkele dader voor de rechter is gebracht na de wijzigingen die in 2021 in het wetboek van strafrecht zijn doorgevoerd door voormalig hoge vertegenwoordiger Valentin Inzko, waardoor deze feiten strafbaar zijn gesteld;

50.  veroordeelt met name het verbod op een mars ter herdenking van de slachtoffers van het bloedbad in Prijedor door veiligheidstroepen van de entiteit RS; spreekt zich in de krachtigste bewoordingen uit tegen de gewelddadige aanvallen op 25 maart 2023 op twee personen die waren teruggekeerd naar Višegrad en spoort de autoriteiten van de RS aan deze zaken te onderzoeken en de daders ter verantwoording te roepen;

51.  is ontzet over de opmerkingen van de veroordeelde oorlogsmisdadiger Dario Kordić, die geen blijk van wroeging heeft gegeven en heeft verklaarde dat hij “alles opnieuw zou doen” met betrekking tot de misdaden waarvoor hij is veroordeeld, waaronder de etnische zuivering in de Lašva-vallei; verzoekt alle politieke krachten, met name leden van de regering in BiH, deze verklaring te veroordelen en zich daar duidelijk van te distantiëren; verzoekt de gerechtelijke autoriteiten van BiH passende juridische stappen te nemen;

52.  neemt met voldoening kennis van het feit dat de achterstand bij de behandeling van oorlogsmisdrijven steeds verder wordt ingehaald, maar betreurt dat het tempo nog altijd laag is, wat een belemmering vormt voor het strategische doel om alle zaken op te lossen; dringt daarom aan op een versnelling van de strafrechtelijke procedures in zaken die oorlogsmisdaden betreffen; wijst in dit opzicht op aanhoudende beperkingen in de regionale justitiële samenwerking; is tevens bezorgd dat sommige oorlogsmisdadigers die in rechtbanken van BiH zijn veroordeeld, hun straf ontlopen vanwege dubbele nationaliteit en verblijf in andere landen;

53.  verzoekt de autoriteiten de uitvoering te waarborgen van de herziene nationale strategie voor de berechting van oorlogsmisdaden, in het bijzonder door een adequate verdeling van zaken over de parketten, waarbij de meest complexe zaken op het niveau van de staat worden behandeld; verzoekt de autoriteiten een nieuwe strategie voor de periode na 2023 vast te stellen;

54.  pleit voor harmonisatie van de wetgeving teneinde een breed scala aan rechten te garanderen voor civiele oorlogsslachtoffers; neemt met voldoening kennis van de vaststelling van wetgeving inzake de bescherming van civiele oorlogsslachtoffers in het district Brčko en in de Federatie van BiH, waarin kinderrechten wordt erkend en toegekend; dringt er bij de entiteit RS op aan om in dit verband wetgeving vast te stellen;

55.  verzoekt de overheidsinstanties een wet vast te stellen inzake slachtoffers van foltering tijdens de oorlog; pleit ervoor de uitwisseling door BiH van ervaringen en praktijken op het gebied van de ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld tijdens de oorlog met actoren die nu werken met de slachtoffers van seksueel geweld in de context van de illegale, niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde Russische aanvalsoorlog in Oekraïne;

56.  dringt aan op verder inspanningen met betrekking tot de kwestie van vermiste personen, met inbegrip van de toepassing van de relevante wetgeving en de oprichting van een fonds om hun familie te ondersteunen; moedigt de autoriteiten in de hele regio aan samenwerking en informatie-uitwisseling te intensiveren;

57.  benadrukt dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt bij de uitvoering van bijlage VII bij het vredesakkoord van Dayton over vluchtelingen en intern ontheemden en terugkeerders; verzoekt nogmaals om aanvullende maatregelen en concrete programma’s inzake duurzame terugkeer, toegang tot gezondheidszorg en werkgelegenheid, sociale bescherming en onderwijs, en volledige eerbiediging van hun rechten;

58.  juicht de aanhoudende actieve deelname van BiH aan regionale samenwerking toe; onderstreept het belang van regionale samenwerking voor de bevordering van stabiliteit, welvaart en integratie; onderstreept het belang van inclusieve regionale initiatieven zoals de gemeenschappelijke regionale markt en reeds bestaande initiatieven zoals het Adriatisch-Ionische initiatief, het Midden-Europees Initiatief (MEI), de Eusair en het proces van Berlijn, en pleit voor synergieën tussen deze initiatieven;

59.  is ingenomen met de recente akkoorden die in het kader van het proces van Berlijn zijn gesloten met betrekking tot vrij verkeer met identiteitskaarten, de erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en de erkenning van beroepskwalificaties voor artsen, tandartsen en architecten, en pleit voor een snelle ratificatie daarvan; dringt er bij BiH op aan zijn contacten met buurlanden te versterken en visumvrij reizen tussen BiH en Kosovo onverwijld mogelijk te maken;

60.  is ingenomen met de gezamenlijke verklaring van de EU en de Westelijke Balkan over roamingkosten; roept de autoriteiten, privéactoren en alle belanghebbenden in dit verband op de verwezenlijking van de overeengekomen streefdoelen te vergemakkelijken en op 1 oktober 2023 tot een aanmerkelijke verlaging van de roamingtarieven voor data en verdere verlagingen te komen, zodat de prijzen uiterlijk in 2027 dicht bij de binnenlandse prijzen zullen liggen;

61.  is ingenomen met de voorbereidingen van de ministerraad voor de digitale top van de Westelijke Balkan, die op 2 oktober 2023 in Sarajevo zal worden gehouden;

Fundamentele vrijheden en mensenrechten

62.  wijst op de cruciale rol die onafhankelijke media spelen bij het verstrekken van juiste, tijdige en transparante informatie; veroordeelt met klem de aanvallen op, de bedreiging, belediging en intimidatie van, en de lastercampagnes en strategische rechtszaken tegen publieke participatie (SLAPP’s) tegen journalisten en mediaprofessionals, onder meer door politici en publieke figuren, waaronder de recente aanvallen op de journalisten Aleksandar Trifunović en Nikola Morača, en door particuliere ondernemingen; dringt aan op passende, systematische en doeltreffende gerechtelijke follow-up en de bescherming van journalisten, onder meer door een speciale beschermingslaag in het wetboek van strafrecht en een versterking van de capaciteit van aanklagers en rechters; benadrukt hoe belangrijk het is de transparantie van media-eigendom en de financiële duurzaamheid van het publieke-omroepstelsel te waarborgen; verzoekt de EU haar financiële en technische steun uit te breiden voor hoogwaardige opleidingen op het gebied van journalistiek en media, met name onafhankelijke en onderzoeksmedia;

63.  uit zijn diepe bezorgdheid over de invoering en parlementaire behandeling van wijzigingen in het wetboek van strafrecht van de entiteit SR waarmee laster weer strafbaar wordt gesteld; spoort de entiteit RS aan deze wijzigingen in te trekken en volledige bescherming van de vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid te waarborgen;

64.  benadrukt dat het belangrijk is te zorgen voor een adequate vertegenwoordiging van minderheden en kwetsbare groepen in de publieke media, alsook voor mediapluriformiteit, de vertegenwoordiging van alle gemeenschappen en culturen, en de beschikbaarheid van inhoud in alle officiële talen;

65.  is verheugd dat de film “Quo Vadis, Aida?” in 2022 de LUX-publieksprijs van het Europees Parlement en de Europese Filmacademie heeft ontvangen; uit echter zijn bezorgdheid over het feit dat de publieke omroep van de RS heeft geweigerd de film over de genocide in Srebrenica uit te zenden; veroordeelt de overheidsfinanciering door bepaalde gemeenten in de RS van de revisionistische propagandafilm “Republika Srpska: de strijd voor de vrijheid”;

66.  veroordeelt alle vormen van discriminatie, segregatie, geweld en haatzaaiende uitlatingen tegen vrouwen, minderheden, waaronder etnische minderheden, lhbtiq+-personen, personen met een handicap, vluchtelingen, ontheemden en mensen die op de vlucht zijn, en roept BiH op hun bescherming en fundamentele vrijheden te waarborgen; dringt aan op de onmiddellijke invoering van effectieve toegang tot rechtsmiddelen en de vervolging van dergelijke zaken; verzoekt BiH de rechten van alle minderheden in het hele land te beschermen en te bevorderen, met inbegrip van hun recht op deelname aan democratische verkiezingen; herinnert eraan dat de onafhankelijkheid en doeltreffendheid van de ombudsman voor de mensenrechten moeten worden versterkt; pleit voor een doeltreffende toepassing van beleid inzake de bestrijding van discriminatie en inzake mensenrechten; verzoekt de autoriteiten van BiH gegevens te verzamelen over haatmisdrijven en deze uit te splitsen naar drijfveer;

67.  merkt op dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in de politiek, het openbare leven en de hogere rangen van veiligheidsdiensten en dat gendereffectbeoordelingen niet worden uitgevoerd zoals wettelijk vereist; verzoekt BiH gendergelijkheid op alle gebieden van het openbare en privéleven te garanderen; dringt aan op de afstemming van de wetgeving inzake gendergelijkheid op het Verdrag van Istanbul en de invoering van relevante strategieën; veroordeelt de incidenten in Banja Luka tijdens Internationale Vrouwendag; veroordeelt de toename van het feminicidepercentage ten stelligste en dringt er bij BiH op aan zijn inspanningen om geweld tegen vrouwen te voorkomen op te voeren en de institutionele respons op seksueel en gendergerelateerd geweld te verbeteren, gegevens over feminicide te verzamelen, de toegang tot slachtofferhulp, rechtsbijstand en veilige huisvesting te vergroten en te verbeteren, en crisiscentra voor slachtoffers van seksueel geweld op te zetten; herhaalt dat BiH meer vaart moet zetten achter de vervolging van seksuele geweldsmisdrijven, een schadevergoeding moet verstrekken aan vrouwelijke slachtoffers van oorlogsmisdaden en de bescherming van getuigen moet waarborgen;

68.  is verheugd over het succes van de derde Pride van BiH in 2022, maar betreurt dat bij dit evenement nog steeds sprake is van administratieve belemmeringen en discriminatie; is ingenomen met de goedkeuring van het lhbti-actieplan voor Bosnië en Herzegovina 2021-2024 en de oprichting van een contactpunt dat belast is met het toezicht op haatmisdrijven tegen lhbtiq+-personen in kantonnale parketten; verzoekt BiH praktische stappen te ondernemen om de inclusie van de lhbtiq+-gemeenschap en de preventie van geweld tegen deze gemeenschap te bevorderen, onder meer door seksuele gerichtheid en genderidentiteit toe te voegen aan bepalingen inzake haatmisdrijven in het strafrecht;

69.  uit zijn bezorgdheid over politieke belemmeringen van de vrijheid van vergadering voor lhbtiq+-activisten en over het aanzetten tot geweld door bepaalde politici; veroordeelt het verbod van een publieke bijeenkomst in Banja Luka die als uiting van solidariteit met activisten, journalisten en lhbtiq+-personen was georganiseerd; veroordeelt met klem de daaropvolgende gewelddadige aanvallen en de druk die werd uitgeoefend op journalisten en activisten in Banja Luka, alsook de ontoereikende actie van de politie om dit te voorkomen; veroordeelt voorts de plannen van het leiderschap van de RS om een nieuwe wet in te voeren om lhbtiq+-personen uit onderwijsinstellingen te weren;

70.  dringt aan op een betere bescherming van de rechten van de Roma-minderheid, met inbegrip van hun toegang tot openbare diensten, onderwijs en gezondheidszorg; veroordeelt de aanhoudende segregatie en discriminatie van hen, met name van Romakinderen in het onderwijs; benadrukt de onevenredige armoede van de Roma; is in dit verband ingenomen met de goedkeuring van een actieplan voor de integratie van de Roma;

71.  merkt op dat personen met een handicap, met name kinderen, een van de meest gemarginaliseerde groepen in BiH zijn; verzoekt BiH nogmaals om hun bescherming te waarborgen en een strategie voor deïnstitutionalisering te ontwikkelen en goed te keuren, zodat mensen met een handicap een waardig leven krijgen, in overeenstemming met het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij BiH partij is; onderstreept de noodzaak van gelijke toegang tot steun; betreurt het dat veel kinderen met een handicap nog steeds in instellingen worden geplaatst;

72.  verzoekt de Federatie van BiH, de entiteit RS en het district Brčko een wet op te stellen om de wettelijke gendererkenning op basis van zelfbeschikking te waarborgen, in overeenstemming met de praktijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de herziening van ICD-11 door de Wereldgezondheidsorganisatie die in januari 2022 in werking trad en ervoor zorgt dat transidentiteiten in geen enkele levenssfeer als ziekte wordt beschouwd;

73.  is ingenomen met de vorderingen die zijn gemaakt met het opstellen van een wet op federaal niveau om stellen van hetzelfde geslacht toegang te geven tot partnerschapsrechten; moedigt de regering aan deze wet onverwijld op te stellen; verzoekt de entiteit RS en het district Brčko ook procedures te starten om wetgevende oplossingen op te stellen voor de erkenning van partnerschappen tussen personen van hetzelfde geslacht, zodat stellen van hetzelfde geslacht in het hele land een gelijke behandeling genieten;

74.  onderstreept het belang van niet-discriminerend, inclusief en hoogwaardig onderwijs, onder meer door curricula inclusiever te maken, rekening te houden met culturele en taalkundige diversiteit, feitelijk onjuiste inhoud die verdeeldheid bevordert te verbannen en kritisch denken te bevorderen; roept er nogmaals toe op om dringend een einde te maken aan de aanhoudende discriminerende praktijk van “twee scholen onder één dak”, in overeenstemming met de rechterlijke beslissingen; beveelt ten zeerste aan verzoening te integreren in het onderwijsproces; verzoekt BiH de administratieve belemmeringen te verminderen voor studenten die in een ander kanton of in een andere entiteit verder willen studeren;

75.  erkent dat het maatschappelijk middenveld een sleutelrol vervult bij het vergroten van de veerkracht van democratische samenlevingen en hervormingsprocessen; steunt de intensievere deelname van burgers aan beleidsvormingsfora, zoals de landelijke burgervergadering in BiH, en neemt terdege nota van de beleidsaanbevelingen daarvan; roept de autoriteiten op een klimaat te bevorderen waarin zulke organisaties hun werkzaamheden kunnen uitvoeren en alle bedreigingen, aanvallen en intimidatie van en SLAPP’s tegen mensenrechtenverdedigers en activisten uit het maatschappelijk middenveld door politici en publieke figuren, systematisch te veroordelen en te vervolgen; dringt aan op een actieve en open dialoog met het maatschappelijk middenveld en de betrokkenheid daarvan bij het EU-integratieproces;

76.  dringt aan op een betere bescherming en bevordering van de vrijheid van vergadering, vereniging en meningsuiting, onder meer door de wetgeving in overeenstemming te brengen met Europese en internationale normen; veroordeelt het besluit van de regering van de entiteit RS om een ontwerpwet inzake ngo’s goed te keuren, die tot doel heeft de ruimte en de activiteiten van het maatschappelijk middenveld in te perken en het werk van veel van haar organisaties strafbaar te stellen door degenen die internationale financiering ontvangen als buitenlandse agenten aan te merken; dringt er bij de Nationale Vergadering van de RS op aan deze wetgeving niet aan te nemen;

77.  wijst nogmaals op de noodzaak van een solidair migratie- en asielbeheer dat de mensenrechten en het internationaal recht eerbiedigt, ook in detentiecentra, alsook een passende, waardige en eerlijke verdeling van de opvangcapaciteit over het land, waarbij actoren uit het maatschappelijk middenveld daadwerkelijk worden betrokken bij de opvangrespons ter waarborging van de monitoring; wijst op de noodzaak van samenwerking en coördinatie met naburige EU-lidstaten; onderstreept het beginsel van non-refoulement en het verbod op onmenselijke behandeling bij terugkeer; erkent de aanhoudende inspanningen op lokaal en internationaal niveau om de coördinatie te verbeteren; is ingenomen met de start van de onderhandelingen met het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) over de bijgewerkte statusovereenkomst van BiH en pleit voor een tijdige afronding ervan zodat het land zijn grenzen beter kan bewaken en beheren in overeenstemming met de grondrechten en internationale normen; betreurt de aanhoudende tekortkomingen op het gebied van migratie- en grensbeheer, ondanks de aanzienlijke financiële steun die de EU aan BiH verleent, en pleit voor een groter reactievermogen in crisissituaties; uit zijn ernstige bezorgdheid over meldingen van gewelddadige pushbacks naar BiH; wijst erop dat er meer transparantie nodig is en meer democratische controle op de toewijzing en besteding van EU-middelen op dit gebied, met name de middelen die worden besteed door de Internationale Organisatie voor Migratie; is bezorgd over de berichten over ontoereikende opvangvoorzieningen in het door de EU gefinancierde centrum in Lipa;

78.  is ingenomen met de vaststelling van de migratie- en asielstrategie voor de periode 2021-2025 en verzoekt BiH het bijbehorende actieplan spoedig vast te stellen; verzoekt BiH de snelheid, duur en kwaliteit van de asielprocedures en de levensomstandigheden en veiligheid in tijdelijke opvangcentra te verbeteren;

79.  dringt er bij BiH op aan grensoverschrijdende criminaliteit, in het bijzonder mensenhandel en illegale handel in wapens intensiever te bestrijden; benadrukt dat de opleiding en capaciteiten van de grenspolitie moeten worden verbeterd en wijst erop dat de Commissie hiervoor in 2022 een bedrag van 5 miljoen EUR aan IPA III-middelen heeft toegewezen;

80.  verzoekt BiH zich volledig aan te passen aan het visumbeleid van de EU teneinde te garanderen dat de migratie- en veiligheidsomgeving zo goed mogelijk wordt beheerd;

Sociaal-economische hervormingen

81.  is ingenomen met de goedkeuring van een strategie voor de hervorming van het beheer van de overheidsfinanciën op alle bestuursniveaus, het programma voor economische hervormingen 2023-2025, de ontwerpbegrotingswet en het kaderbegrotingsdocument voor de periode 2023-2025, en dringt aan op een grondige uitvoering daarvan; dringt er bij de autoriteiten op aan doeltreffende interne controlesystemen op te zetten en maatregelen te treffen om de transparantie en duurzaamheid van de begroting van staatsinstellingen te verbeteren; is verheugd over de positieve hervatting van de besluitvorming op staatsniveau en de verbetering van de overheidsrating van BiH na de vlotte formatie van een nieuwe regering op staatsniveau en de toekenning van de status van kandidaat-lidstaat;

82.  dringt er bij BiH op aan prioriteit te geven aan maatregelen die gericht zijn op het aanpakken van armoede, ongelijkheid en sociale bescherming, het verbeteren van het concurrentievermogen en het ondernemingsklimaat, alsook op economische en sociale cohesie, het stimuleren van economische diversificatie en het in overeenstemming brengen van de wetgeving op het gebied van btw en accijnzen met die van de EU; dringt er voorts bij BiH op aan de digitale en groene transitie te bevorderen, de informele economie, alsook werkloosheid en armoede aan te pakken, met name onder jongeren, vrouwen en mensen in kwetsbare situaties, zoals bewoners van plattelandsgebieden, Roma, kinderen en ouderen; pleit voor de invoering van een toereikend institutioneel en regelgevingskader, met inbegrip van toezichtsinstanties, en voor een beter, gedepolitiseerd openbaar bestuur;

83.  dringt met klem aan op maatregelen om de nog altijd hoge mate van braindrain aan te pakken; verzoekt BiH het probleem van jeugdwerkloosheid aan te pakken, onder meer door beleid en programma’s in te voeren om werkgelegenheid en ondernemerschap te bevorderen; benadrukt het belang van de ontwikkeling van de jongerengarantie in de Westelijke Balkan, alsook het belang van onderwijs voor de bevordering van sociale inclusie en economische ontwikkeling, en dringt er bij BiH op aan te investeren in onderwijs en opleiding;

84.  is verheugd over de deelname van BiH aan Horizon Europa en de vaststelling van het programma Creatief Europa 2021-2027; is ingenomen met de EU-steun ter waarde van 10 miljoen EUR voor de hervorming van de gezondheidszorg in BiH en de steun van de EU voor de versterking van de gezondheidszorg in BiH via het “EU4Health”-project; is ingenomen met de toetreding van BiH als volwaardig lid tot het EU-mechanisme voor civiele bescherming en prijst de snelle hulp die de autoriteiten en burgers van BiH hebben verleend aan de bevolking van Turkije en Syrië na de aardbeving op 6 februari 2023;

Energie, milieu, duurzame ontwikkeling en connectiviteit

85.  is ingenomen met het energiepakket van de Commissie ter waarde van 1 miljard EUR aan EU-subsidies voor de landen van de Westelijke Balkan om hen te helpen de energiecrisis te boven te komen, waaronder 70 miljoen EUR in de vorm van directe begrotingssteun aan BiH voor bijstand aan de meest kwetsbare huishoudens ter beperking van de effecten van de prijsstijgingen en ter ondersteuning van energie-efficiëntie in de woning- en de bedrijfssector; onderstreept dat de noodfondsen moeten worden aangewend om BiH te ondersteunen bij de totstandbrenging van een energie-efficiënt en op hernieuwbare energie gebaseerd systeem in overeenstemming met REpowerEU; beveelt aan de integratie van BiH in de Europese energiemarkt te versterken, met name gezien de noodzaak om de energieafhankelijkheid van Rusland te verminderen naar aanleiding van de grootschalige Russische invasie in en aanvalsoorlog tegen Oekraïne; is ingenomen met het Global Gateway-initiatief voor een Trans-Balkanelektriciteitscorridor en pleit voor een spoedige uitvoering ervan;

86.  dringt er bij BiH op aan een ambitieus, geloofwaardig en samenhangend energie- en klimaatplan voor de periode 2021-2030 af te ronden en goed te keuren; herhaalt dat het noodzakelijk is dat het land, met het oog op een goed werkende energiemarkt, de noodzakelijke wetgeving inzake gas, elektriciteit, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie aanneemt, in overeenstemming met het Energiegemeenschapsverdrag, de groene agenda voor de Westelijke Balkan, het pakket schone energie en andere EU-normen en beleidsdoelstellingen op het gebied van milieubescherming en energie, en zorgt voor volledige harmonisatie van de wetgeving op staatsniveau;

87.  benadrukt hoe belangrijk het is om energiebronnen snel beter te diversifiëren in overeenstemming met de toezeggingen die het land heeft gedaan op het gebied van decarbonisatie; dringt er bij BiH op aan projecten in strategische sectoren die de afhankelijkheid van het land van Rusland en China vergroten, waaronder energie-infrastructuurprojecten, te voorkomen en stop te zetten; is ingenomen met de aankondiging van de federale regering van BiH om een voorstel voor een alternatieve Chinese onderaannemer voor de voorgestelde kolencentrale Tuzla 7 te verwerpen;

88.  is ingenomen met het besluit van Sarajevo om deel te nemen aan de EU-missie “100 klimaatneutrale en slimme steden tegen 2030”, waarvoor het 360 miljoen EUR aan Horizon Europa-financiering zal ontvangen voor de periode 2022-2023;

89.  dringt er bij de autoriteiten van BiH op aan vaart te zetten achter de uitvoering van projecten in het kader van het economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan, die het land in staat stellen zijn afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen door het bevorderen van het traject naar decarbonisatie en het helpen verwezenlijken van de doelstellingen van de groene agenda; benadrukt dat de groene en de digitale transitie en duurzame connectiviteit een drijvende kracht zijn achter regionale economische integratie en integratie met de EU;

90.  moedigt de regeringen van de entiteiten van BiH aan bij de planning van projecten de transparantie te vergroten door middel van publieke participatie en raadpleging van lokale gemeenschappen, academische deskundigen en het maatschappelijk middenveld; onderstreept de noodzaak om voorafgaande uitgebreide strategische milieubeoordelingen te verbeteren en af te stemmen op de bepalingen van milieueffectbeoordelingen; benadrukt dat het belangrijk is investeringen transparant en efficiënt te gebruiken;

91.  wijst op de positieve ontwikkelingen met betrekking tot milieubescherming en prijst het werk van lokale milieuorganisaties en activisten uit het maatschappelijk middenveld; verzoekt BiH de integratie van het milieu in verschillende sectorale beleidsterreinen te intensiveren en de vervolging van milieudelicten op te voeren; spoort BiH aan de wetten en maatregelen voor milieubescherming strikt toe te passen, teneinde te voorkomen dat mijnbouwonderzoek en mijnbouwactiviteiten gevolgen hebben voor het milieu of die gevolgen te beperken; verzoekt BiH het aantal en de omvang van beschermde natuurgebieden te vergroten en de integriteit van bestaande nationale parken en andere beschermde gebieden in stand te houden;

92.  is diep verontrust over de vervuiling van rivieren; dringt er bij de autoriteiten van BiH op aan bodem- en waterverontreiniging aan te pakken, zijn rivieren te beschermen, onder meer tegen de schadelijke gevolgen van kleine waterkrachtcentrales, zich verder aan te passen aan het EU-acquis inzake waterkwaliteit en natuurbescherming, en het afvalbeheer aanzienlijk te verbeteren, onder meer door een landelijke strategie vast te stellen met bijzondere aandacht voor maatregelen op het gebied van hulpbronnenefficiëntie en de circulaire economie;

93.  dringt er bij BiH op aan doeltreffende programma’s ter bescherming en verbetering van de luchtkwaliteit te starten in zijn ernstig vervuilde steden, in het bijzonder Sarajevo; is in dit opzicht ingenomen met de vaststelling door de ministerraad van een initiatief om de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen en broeikasgassen bij de verwarming van woongebouwen en in het verkeer te verminderen; verzoekt BiH ook grensoverschrijdende luchtverontreiniging te verminderen;

94.  merkt op dat BiH zich extra moet inspannen voor een verdere afstemming op en een doeltreffende uitvoering van het EU-acquis op alle vervoersgebieden; benadrukt dat de economische harmonisatie en connectiviteit op nationaal en regionaal niveau moeten worden versterkt; herinnert aan de noodzaak van hervormingsmaatregelen op het gebied van connectiviteit en afstemming op het trans-Europees vervoersnetwerk en het trans-Europees energienetwerk; is ingenomen met de Europese investeringen in de weg- en spoorweginfrastructuur in BiH, met name de aanleg van Corridor Vc, die zal leiden tot een verbetering van de economische uitwisseling en connectiviteit in de Westelijke Balkan;

o
o   o

95.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de lidstaten, het presidentschap van Bosnië en Herzegovina, de ministerraad en de Parlementaire Vergadering van Bosnië en Herzegovina, de regeringen en parlementen van de Federatie van Bosnië en Herzegovina, de Republika Srpska en het district Brčko, de regeringen van de tien kantons van de Federatie van Bosnië en Herzegovina, alsmede het Bureau van de hoge vertegenwoordiger.

(1) PB L 164 van 30.6.2015, blz. 2.
(2) PB L 330 van 20.9.2021, blz. 1.
(3) PB L 391 van 5.11.2021, blz. 45.
(4) PB L 311 van 2.12.2022, blz. 149.
(5) Arrest van 15 juli 2014.
(6) Arrest van 22 december 2009.
(7) PB C 265 van 11.8.2017, blz. 142.
(8) PB C 399 van 24.11.2017, blz. 176.
(9) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 129.
(10) PB C 251 van 30.6.2022, blz. 87.
(11) PB C 493 van 27.12.2022, blz. 136.
(12) PB C 167 van 11.5.2023, blz. 105.
(13) Besluit (GBVB) 2022/450 van de Raad van 18 maart 2022 tot wijziging van Besluit 2011/173/GBVB betreffende beperkende maatregelen vanwege de situatie in Bosnië en Herzegovina, PB L 91 van 18.3.2022, blz. 22.


Commissieverslag 2022 over Albanië
PDF 179kWORD 56k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over het Commissieverslag 2022 over Albanië (2022/2199(INI))
P9_TA(2023)0285A9-0204/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien de Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds(1),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 en de agenda van Thessaloniki voor de Westelijke Balkan,

–  gezien het verzoek van Albanië om toetreding tot de Europese Unie, dat op 28 april 2009 werd ingediend,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 getiteld “Advies van de Commissie betreffende het verzoek van Albanië om toetreding tot de Europese Unie” (COM(2010)0680),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 26 en 27 juni 2014, met inbegrip van het besluit om Albanië de status van kandidaat voor het EU-lidmaatschap toe te kennen,

–  gezien het besluit van de Raad van 25 maart 2020 om toetredingsonderhandelingen met Albanië te openen,

–  gezien de resultaten van de eerste intergouvernementele conferentie met Albanië van 19 juli 2022 en met name de opening van toetredingsonderhandelingen met Albanië,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 28 juni 2018 en van 17 en 18 oktober 2019,

–  gezien de conclusies van de Raad van 18 juni 2019, 25 maart 2020, 14 december 2021 en 13 december 2022 over uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces,

–  gezien de resultaten van het proces van Berlijn, dat op 28 augustus 2014 van start ging,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 5 februari 2020 getiteld “Bevordering van het toetredingsproces – Een geloofwaardig EU-perspectief voor de Westelijke Balkan” (COM(2020)0057),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2020 getiteld “Een economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan” (COM(2020)0641),

–  gezien de verklaring over de gemeenschappelijke regionale markt van 9 november 2020 en de verklaring over de groene agenda voor de Westelijke Balkan in het kader van de top van Sofia van 10 november 2020,

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 6 oktober 2020 getiteld “Guidelines for the Implementation of the Green Agenda for the Western Balkans” (Richtsnoeren voor de uitvoering van de groene agenda voor de Westelijke Balkan) (SWD(2020)0223),

–  gezien de verklaringen naar aanleiding van de topontmoetingen van de EU en de Westelijke Balkan op 17 mei 2018 in Sofia, 6 mei 2020 in Zagreb, 6 oktober 2021 in Brdo pri Kranju en 6 december 2022 in Tirana,

–  gezien Verordening (EU) 2021/1529 van het Europees Parlement en de Raad van 15 september 2021 tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III)(2),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2022 getiteld “Mededeling 2022 inzake het uitbreidingsbeleid van de EU” (COM(2022)0528),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 12 oktober 2022 getiteld “Albania 2022 Report” (Verslag 2022 over Albanië) (SWD(2022)0332),

–  gezien de studie van de Raad van Europa van november 2021 getiteld “Beyond Definitions: a call for action against hate speech in Albania – a comprehensive study” (Voorbij definities: een oproep tot actie tegen haatzaaiende uitlatingen in Albanië – een uitgebreide studie),

–  gezien het advies van de Commissie van Venetië van 14 december 2021 inzake de verlenging van de ambtstermijn van de overgangsorganen die belast zijn met de herbeoordeling van rechters en aanklagers,

–  gezien het eindrapport van het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten van de OVSE (ODIHR) van 26 juli 2021 getiteld “Republic of Albania - Parliamentary Elections, 25 April 2021 - ODIHR Limited Election Observation Mission Final Report” (“Republiek Albanië - Parlementaire verkiezingen, 25 april 2021 - Beperkte verkiezingsobservatiemissie van het ODIHR: eindverslag”),

–  gezien het gezamenlijk advies van de Commissie van Venetië en het ODIHR van de OVSE van 11 december 2020 inzake de wijziging van 30 juli 2020 van de Albanese grondwet en de wijziging van 5 oktober 2020 van de Albanese kieswet,

–  gezien alle overige adviezen van de Commissie van Venetië inzake Albanië,

–  gezien de verklaring over energiezekerheid en de groene transitie in de Westelijke Balkan, de overeenkomst inzake vrij verkeer en de overeenkomst inzake de erkenning van beroepskwalificaties en kwalificaties van hoger onderwijs van de negende top in het kader van het proces van Berlijn voor de Westelijke Balkan op 3 november 2022,

–  gezien Speciaal verslag 01/2022 van de Europese Rekenkamer van 10 januari 2022 getiteld “EU-steun voor de rechtsstaat in de Westelijke Balkan: ondanks inspanningen nog steeds fundamentele problemen”,

–  gezien de werkafspraken van 4 juli 2022 over de samenwerking tussen het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en het Openbaar Ministerie van Albanië,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 14 april 2021 over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025) (COM(2021)0170),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2020 getiteld “EU-actieplan 2020-2025 inzake illegale vuurwapenhandel” (COM(2020)0608),

–   gezien de corruptieperceptie-index van 2022 van Transparency International, waarin Albanië op plaats 101 van 180 landen staat,

–   gezien de wereldindex voor persvrijheid 2022 van Verslaggevers zonder grenzen, waar Albanië op plaats 103 van 180 landen staat,

–  gezien zijn resolutie van 24 oktober 2019 over de opening van toetredingsonderhandelingen met Noord-Macedonië en Albanië(3),

–  gezien zijn resolutie van 15 december 2021 over samenwerking bij de bestrijding van georganiseerde misdaad in de Westelijke Balkan(4),

–  gezien zijn resolutie van 9 maart 2022 over buitenlandse inmenging in alle democratische processen in de Europese Unie, met inbegrip van desinformatie(5),

–  gezien zijn aanbeveling van 23 november 2022 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de nieuwe uitbreidingsstrategie van de EU(6),

–  gezien zijn eerdere resoluties over Albanië,

–  gezien de gezamenlijke verklaring naar aanleiding van de tweede top van het Europees Parlement en de voorzitters van de parlementen van de landen van de Westelijke Balkan van 28 juni 2021,

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9‑0204/2023),

A.  overwegende dat in het verleden is gebleken dat uitbreiding op basis van regels en waarden het meest doeltreffende instrument van het buitenlands beleid van de EU is en een geostrategische investering is in vrede, democratie, stabiliteit en veiligheid op lange termijn op het Europees continent;

B.  overwegende dat de Europese integratie bijdraagt aan de bevordering van fundamentele waarden, waaronder eerbiediging van de democratie, mensenrechten, de rechtsstaat en vrijheid van meningsuiting; overwegende dat de Europese integratie fundamentele hervormingen aanmoedigt en economische groei en regionale samenwerking stimuleert;

C.  overwegende dat herhaalde vertragingen in het toetredingsproces de steun van burgers voor toetreding tot de EU dreigen te ondermijnen;

D.  overwegende dat elk land op zijn eigen merites moet worden beoordeeld en dat het op voorwaarden gebaseerde toetredingsproces niet mag worden misbruikt om bilaterale geschillen te beslechten;

E.  overwegende dat de EU een gemeenschap is die gekenmerkt wordt door culturele en taalkundige diversiteit en die berust op solidariteit en wederzijds respect tussen haar volkeren;

F.  overwegende dat kwaadwillige directe en indirecte buitenlandse inmenging en desinformatie tot doel hebben tweedracht te zaaien, spanningen en geweld te veroorzaken en de hele regio te destabiliseren;

G.  overwegende dat de toekomst van Albanië en zijn burgers in de Europese Unie ligt;

H.  overwegende dat het vooruitzicht van een op verdiensten gebaseerd lidmaatschap van Albanië de politieke, economische en veiligheidsbelangen van de EU dient;

I.  overwegende dat de EU de strategische keuze van Albanië voor het lidmaatschap van de EU, waarmee de Albanese burgers uiting geven aan hun streven naar democratie en welvaart, nog altijd ten volle steunt;

J.  overwegende dat Albanië een betrouwbare partner op het gebied van buitenlands beleid is, wat onder meer blijkt uit de inzet van het land in het kader van de VN-Veiligheidsraad en binnen de NAVO; overwegende dat Albanië nog steeds een belangrijke geopolitieke bondgenoot en een betrouwbare partner is, die zich inspant om de regionale samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen te bevorderen;

K.  overwegende dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne duidelijk maakt dat uitbreiding van de EU van cruciaal belang is om de veiligheid en stabiliteit op ons continent te waarborgen; overwegende dat deze oorlog aantoont dat het noodzakelijk is om de weerbaarheid tegen hybride oorlogvoering en kwaadaardige buitenlandse inmenging in democratische processen te versterken, en dat het daarnaast noodzakelijk is om de capaciteiten op het gebied van cyberveiligheid en cyberdefensie te vergroten en spionage en desinformatie tegen te gaan;

L.  overwegende dat het veranderende geopolitieke klimaat een nieuwe impuls heeft gegeven aan de uitbreiding;

M.  overwegende dat Albanië zich moet blijven richten op het uitvoeren van de hervormingsagenda van de EU;

N.  overwegende dat de democratische hervormingen, de rechtsstaat, de grondrechten en de naleving van de regels, waarden en normen van de EU een centrale rol spelen in het EU-toetredingsproces en een belangrijk ijkpunt vormen voor de beoordeling van de vooruitgang op weg naar toetreding tot de EU; overwegende dat elk toetredingsland gedegen en duurzame resultaten moet laten zien op het gebied van democratische veerkracht en sociaaleconomische hervormingen;

O.  overwegende dat bescherming en inclusie van personen die tot minderheden en kwetsbare groepen behoren, van cruciaal belang is voor de aspirant-lidstaten van de EU;

P.  overwegende dat Albanië zijn kiesstelsel nog niet volledig in overeenstemming heeft gebracht met de aanbevelingen van de OVSE/ODIHR en de Commissie van Venetië;

Q.  overwegende dat goede betrekkingen met de buurlanden en inclusieve regionale samenwerking onontbeerlijk zijn voor een geslaagde integratie in de EU;

R.  overwegende dat de bestrijding van corruptie op hoog niveau, kwaadwillige buitenlandse inmenging, witwaspraktijken en georganiseerde misdaad van cruciaal belang is voor de Europese veiligheid; overwegende dat de aanpak van deze kwesties van essentieel belang is voor de vooruitgang van Albanië en andere uitbreidingslanden in de richting van toetreding tot de EU, omdat hiermee het verband tussen interne en externe veiligheid wordt benadrukt;

S.  overwegende dat de EU nog altijd veruit de grootste politieke, handels- en investeringspartner van Albanië en van de hele Westelijke Balkan is; overwegende dat de EU de grootste verstrekker van financiële bijstand aan de regio is; overwegende dat de EU in de nasleep van de pandemie en de brute agressie van Rusland tegen Oekraïne aanvullende sectoroverschrijdende steun van ongekende omvang beschikbaar heeft gesteld;

T.  overwegende dat Albanië een belangrijk doelwit is als het gaat om Russische desinformatie en andere hybride aanvallen; overwegende dat Albanië zijn kritieke infrastructuur beter moet beschermen, de cyberveiligheid moet vergroten en maatregelen moet nemen om desinformatie tegen te gaan en de energietransitie te bespoedigen;

U.  overwegende dat door derden georganiseerde mis- en desinformatiecampagnes bedoeld zijn om de EU te kleineren en weg te zetten als een onbetrouwbare partner;

V.  overwegende dat Albanese burgers sinds december 2010 zonder visum naar het Schengengebied kunnen reizen en sinds 2015 kunnen deelnemen aan uitwisselingen voor studenten, academici en jongeren in het kader van het Erasmus+-programma;

W.  overwegende dat de start van de toetredingsonderhandelingen een duidelijk signaal is dat de vooruitgang die Albanië heeft geboekt wordt erkend; overwegende dat dit een nieuwe fase inluidt in de betrekkingen tussen de EU en Albanië en dat in het kader van de voorbereiding op het EU-lidmaatschap een onverdeelde inzet nodig is;

Inzet voor toetreding tot de EU

1.  is ingenomen met de vastberaden, permanente inzet van Albanië voor integratie in de EU, die een weerspiegeling vormt van de consensus onder de politieke partijen en van de overweldigende steun van de burgers hiervoor;

2.  spreekt zijn waardering uit voor de solidariteit, inzet voor goede betrekkingen met de buurlanden en regionale coördinatie, en de consequente en volledige afstemming van zijn beleid op het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU en de bevordering van een op regels gebaseerde internationale orde, alsook de duidelijke reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, in die zin dat het land zich heeft aangesloten bij de beperkende maatregelen van de EU tegen Rusland en Belarus; waardeert de inspanningen van Albanië in zijn rol van niet-permanent lid van de VN-Veiligheidsraad om multilateralisme te bevorderen;

3.  is ingenomen met het feit dat de onderhandelingen met Albanië van start zijn gegaan; wijst er nogmaals op dat elk uitbreidingsland op zijn eigen merites moet worden beoordeeld en dat het tempo van het toetredingsproces moet worden bepaald aan de hand van de vooruitgang die wordt geboekt met de goede werking van de democratische instellingen, en gebaseerd moet zijn op de beginselen van de rechtsstaat, goed bestuur en grondrechten;

4.  is verheugd dat de Albanese regering haar focus blijft richten op EU-gerelateerde hervormingen en haar coördinatiestructuur voor Europese integratie en de rol van haar parlement in het proces van integratie in de EU heeft versterkt door de wetgeving ter zake te wijzigen; benadrukt dat de regering de hervormingsagenda van de EU verder moet uitwerken en in dat kader moet samenwerken met de oppositie en alle geledingen van de samenleving, onder meer via de Nationale Raad voor Europese Integratie en de Nationale Raad voor het maatschappelijk middenveld;

5.   benadrukt dat de Albanese regering en de EU moeten werken aan versterking van de transparantie, de verantwoordingsplicht en de inclusiviteit van het toetredingsproces, ook wat de rol van het parlement betreft, door inclusieve participatie te bevorderen om daarmee het vertrouwen van de burgers te winnen en door het maatschappelijk middenveld en de media te betrekken bij het democratisch bestuur en de beleidsdialoog; wijst erop dat deze actoren als legitieme partners op doeltreffende wijze bij het proces van integratie in de EU en bij andere vormen van raadpleging betrokken dienen te worden;

6.  dringt er bij de Albanese regering op aan meer inspanningen te leveren om de werking van de rechtsstaat en het gerechtelijk apparaat te verbeteren, corruptie en georganiseerde misdaad aan te pakken, de vrijheid van de media te garanderen, het maatschappelijk middenveld meer invloed te geven, de grondrechten en de rechten van minderheden, waaronder de lhbtiq+-gemeenschap, te waarborgen en nauwer samen te werken met de EU-instellingen;

7.  spoort de beleidsmakers van Albanië ertoe aan vaart te zetten achter de hervormingen die de eerste langverwachte intergouvernementele conferentie en een succesvolle start van het screeningproces mogelijk hebben gemaakt, gestage en aantoonbare vooruitgang te blijven boeken bij het waarborgen van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten, en tegelijkertijd een consistente afstemming op het EU-beleid te waarborgen;

8.  dringt er bij de besluitvormers op aan de handen in elkaar te slaan om uiterlijk in 2030 aan de lidmaatschapscriteria te voldoen; wijst erop dat kandidaat-lidstaten in de periode van toetredingsonderhandelingen aanzienlijke hervormingen moeten doorvoeren om aan de lidmaatschapscriteria te voldoen;

9.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de nodeloze vertragingen in het kader van het toetredingsproces, die de geloofwaardigheid van de EU, het engagement van de landen van de Westelijke Balkan en het draagvlak voor het EU-lidmaatschap in de landen van de Westelijke Balkan ondermijnen;

10.  moedigt de Commissie aan meer vaart te zetten achter haar sectoroverschrijdende steun om de uitbreidingslanden op één lijn te brengen met het EU-beleid op de gebieden economie en eengemaakte markt, energie en vervoer, sociaal beleid, onderwijs, digitalisering, onderzoek en innovatie, landbouw en plattelandsontwikkeling, justitie en binnenlandse zaken, civiele bescherming, buitenlandse zaken en veiligheid en defensie, waaronder cyberbeveiliging;

Democratie en de rechtsstaat

11.  wijst erop dat de rechtsstaat en institutionele integriteit de basis vormen van democratische hervormingen, maatschappelijke veerkracht en sociaaleconomische cohesie;

12.  prijst Albanië voor de vooruitgang die het heeft geboekt en de inzet die het heeft getoond met betrekking tot de uitvoering van omvattende justitiële hervormingen, die de onafhankelijkheid, transparantie, efficiëntie, verantwoordingsplicht van en het vertrouwen van het publiek in het Albanese rechtsstelsel zullen versterken;

13.  spoort Albanië aan meer maatregelen te nemen om de hernieuwde screening van rechters en openbare aanklagers af te ronden en de bijkomende gevolgen daarvan te verzachten, met name door vacatures op te vullen, de achterstand bij de behandeling van rechtszaken weg te werken en de efficiëntie van rechterlijke instanties te verbeteren in het kader van de nieuwe routekaart voor de rechterlijke macht, waarbij moet worden gezorgd voor universele toegang tot de rechter door middel van horizontale maatregelen en rekening moet worden gehouden met de sociaaleconomische omstandigheden van kwetsbare groepen;

14.  roept de Albanese regering op de operationele capaciteit van de rechterlijke macht, met inbegrip van het Hooggerechtshof, de inspecteur-generaal van justitie en de opleiding voor magistraten, te vergroten zodat kan worden voldaan aan de vraag naar gekwalificeerde rechters om het aanzienlijke aantal achterstallige zaken weg te werken; herinnert eraan dat er behoefte bestaat aan doeltreffende mechanismen die gericht zijn op het voorkomen en vervolgen van corruptie en crimineel gedrag binnen de rechterlijke macht via verantwoordelijke, onafhankelijke en volledig functionele justitiële en bestuursinstellingen;

15.  betreurt de voortdurende politieke conflicten, ontwrichtende acties en opruiende retoriek van hooggeplaatste politici en ambtenaren, alsmede de inbreuken op het reglement van orde van het parlement; uit zijn bezorgdheid over het feit dat de parlementaire toezichthoudende rol van de oppositie steeds verder wordt verkleind en dat geweigerd wordt om parlementaire onderzoekscommissies in te stellen; benadrukt dat hervormingen een gezamenlijke politieke en maatschappelijke verantwoordelijkheid zijn; dringt er bij de politieke actoren op aan zich meer in te zetten voor de dialoog, en de democratische instellingen en procedures te versterken door middel van constructieve betrokkenheid tussen en binnen partijen, wederzijds respect, breed overleg met het maatschappelijk middenveld en transparante besluitvorming; benadrukt dat het belangrijk is een constructieve parlementaire cultuur op te bouwen door te streven naar consensus tussen alle politieke actoren en de rechten en verantwoordelijkheden van de oppositie te waarborgen;

16.  wijst erop dat de capaciteit voor parlementair toezicht moet worden versterkt, dat de governance moet worden verbeterd en dat pluralisme moet worden bevorderd en dat er in dat kader onder meer gewerkt moet worden aan verdere digitalisering en een grotere transparantie;

17.  betreurt dat de belangrijkste politieke partijen er niet in zijn geslaagd een akkoord te bereiken over de hervorming van het kiesstelsel; roept de Albanese autoriteiten op om de resterende wijzigingen van de kieswet en de regels voor partijfinanciering zo snel mogelijk en ruim voor de parlementsverkiezingen van 2025 door te voeren, overeenkomstig de aanbevelingen van de OVSE/ODIHR en de Commissie van Venetië; roept de autoriteiten op om de vrijheid van vereniging, ook van politieke partijen, en de vrijheid om zich verkiesbaar te stellen, ook voor alle minderheden en alle geledingen van de oppositie, zonder inmenging van de staat of anderszins, te waarborgen door de toegankelijkheid en integriteit van de verkiezingen verder te verbeteren en door het kopen van stemmen en misbruik van administratieve middelen te voorkomen, onder meer door middel van digitalisering, gegevensbescherming en gelijke toegang tot de media, teneinde een eerlijk, open en transparant verkiezingsproces te waarborgen;

18.  vindt het belangrijk dat onafhankelijke organen en agentschappen passende financiering ontvangen en op onpartijdige wijze functioneren en dat hun besluiten en aanbevelingen op consistente wijze worden uitgevoerd;

19.  neemt met betrekking tot zaken waarbij sprake is van corruptie en georganiseerde misdaad, met inbegrip van milieu-, cyber- en aan illegale handel verwante delicten, kennis van de vooruitgang die wordt geboekt en kijkt uit naar systematische verbeteringen en concrete resultaten op het gebied van preventie, proactief onderzoek, vervolging en niet-selectieve definitieve veroordelingen;

20.  is verheugd over de resultaten die zijn behaald door de versterkte gespecialiseerde structuur voor corruptiebestrijding en georganiseerde misdaad (SPAK); dringt er bij de Albanese autoriteiten op aan de samenwerking met het nationale onderzoeksbureau (NBI) en met de agentschappen van de EU en haar lidstaten in de strijd tegen georganiseerde misdaad en straffeloosheid te verbeteren;

21.  wijst erop dat beter gestructureerde en consistentere inspanningen, met inbegrip van voldoende middelen, instrumenten en vaardigheden, nodig zijn om corruptie te bestrijden, ook op hoog niveau; benadrukt dat een einde moet worden gemaakt aan de cultuur van straffeloosheid;

22.  dringt erop aan dat er verder wordt gewerkt aan de totstandbrenging van een alomvattend, efficiënt, goed gecoördineerd openbaar bestuur dat ook verantwoording aflegt; dringt aan op een beter toezicht op de activa van ambtenaren omdat dit kan bijdragen aan de uitbanning van corruptie uit alle geledingen van het openbare leven;

23.  wijst op de noodzaak om een degelijke staat van dienst op te bouwen op het gebied van corruptiezaken en door te gaan met de inbeslagneming, confiscatie en invordering van criminele bezittingen afkomstig van strafbare feiten in verband met corruptie en georganiseerde misdaad, onder meer door wetgeving vast te stellen gericht op de aanpak van ongerechtvaardigde verrijking, digitalisering van transacties en uitgebreidere bevriezing en confiscatie van illegale bezittingen;

24.  pleit voor verdere hervorming van het politieel apparaat, om de integriteit en professionaliteit van de politie en de volledige naleving van de internationale mensenrechtennormen te waarborgen;

25.  onderkent de bijdrage van maatschappelijke organisaties en de media in de strijd tegen corruptie; benadrukt dat het belangrijk is om hen op doeltreffende wijze bij raadplegingsmechanismen te betrekken als legitieme partners in dit proces;

26.  is voorstander van het schrappen van bepalingen uit het wetsontwerp betreffende fiscale en strafrechtelijke amnestie en de voorgestelde burgerschapsregeling voor investeerders (“gouden paspoort”), die onverenigbaar zijn met de normen en het visumbeleid van de EU en die risico’s kunnen opleveren op het gebied van veiligheid, witwassen van geld, belastingontduiking, corruptie en georganiseerde misdaad; neemt in dit verband kennis van de aangekondigde opschorting van de burgerschapsregeling voor investeerders en van het voornemen van de Albanese regering om advies van de EU in te winnen over de herziening van het wetsontwerp inzake fiscale en strafrechtelijke amnestie;

27.  verzoekt de Albanese autoriteiten zich te richten op de modernisering van het belastingstelsel en van de belastingdienst, met inbegrip van de openbaarmaking van vermogen en naleving van de regelgeving, de antiwitwascontroles aan te scherpen en een bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen op te richten; verzoekt de autoriteiten mogelijke strafbare feiten in verband met de EU-begroting te vervolgen in het kader van de werkafspraken over de samenwerking tussen het EOM en het Openbaar Ministerie van Albanië; roept de landen van de Westelijke Balkan op om de justitiële samenwerking met de EU in strafzaken binnen het kader van de werkafspraken met de EPPO te versterken, teneinde het doeltreffend onderzoeken en vervolgen van misbruik van EU-middelen te vergemakkelijken, onder meer door het detacheren van nationale verbindingsfunctionarissen bij het EOM;

28.  wijst nadrukkelijk op de verplichting van de autoriteiten om te zorgen voor transparantie en concurrentie bij procedures in verband met openbare aanbestedingen, overheidscontracten, privatisering, staatssteun en concessies; benadrukt dat de waarborgen, de transparantie en de voorwaarden in het kader van het proces voor het screenen van strategische buitenlandse investeringen moeten worden versterkt en dat gevallen van corruptie, fraude, ambtsmisbruik en witwassen moeten worden vervolgd, terwijl tegelijkertijd belastingontduiking, illegale bouw en het omzeilen van sancties moeten worden bestreden; herinnert eraan dat procedures voor de gunning van contracten voor infrastructuurprojecten, onder meer in en rondom de haven van Durrës, moeten voldoen aan de EU-normen inzake overheidsopdrachten die zijn opgenomen in de stabilisatie- en associatieovereenkomst;

29.  prijst de internationale samenwerking en roept ertoe op deze voort te zetten, en dringt voorts aan op verdere maatregelen om transnationale criminele netwerken te ontmantelen, in het kader van een versterkte samenwerking met de agentschappen van de EU op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, zoals Europol, Eurojust en Frontex, met inbegrip van een intensiever optreden tegen de productie van en de georganiseerde handel in drugs en illegale wapens, alsmede tegen de mensenhandel; spoort de Albanese autoriteiten ertoe aan de binnenlandse operationele capaciteit en de capaciteit om vermogensbestanddelen te ontnemen te versterken; wijst erop dat de bestrijding van cybercriminaliteit, mensenhandel en witwaspraktijken meer resultaat moet opleveren;

30.  wijst op de cruciale bijdrage van Albanië aan de bescherming van de buitengrenzen van de EU en de preventie van grensoverschrijdende criminaliteit; is ingenomen met de doeltreffende internationale onderzoeken en Europese politieoperaties ter bestrijding van de mensenhandel en de handel in drugs en vuurwapens en van onlinefraude en terroristische dreigingen;

31.  wijst erop dat de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens moet worden bestreden, omdat Albanië op dit gebied zowel een bestemmingsland als een doorvoerland is;

32.  moedigt Albanië aan meer inspanningen te leveren om het aantal ongegronde asielaanvragen van zijn onderdanen omlaag te brengen en zijn visumbeleid verder af te stemmen op de EU-lijst van visumplichtige derde landen;

33.  veroordeelt kwaadwillige buitenlandse inmenging en hybride aanvallen, onder meer via informatiemanipulatie- en desinformatiecampagnes, het aanzetten tot radicalisering en cyberaanvallen tegen Albanese burgers en kritieke infrastructuur, activiteiten die erop gericht zijn het land te destabiliseren en de EU in een kwaad daglicht te stellen; verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden om de coördinatie te verbeteren en de Albanese autoriteiten bij te blijven staan bij het doorvoeren van maatregelen om de weerbaarheid van het land tegen dergelijke bedreigingen aanzienlijk te versterken door middel van verbetering van de digitale veiligheid, gegevensbescherming en cyberdefensievermogens, in nauwe samenwerking met de NAVO; wijst erop dat het belangrijk is dat de nationale strategie inzake cyberbeveiliging op doeltreffende wijze wordt uitgevoerd en gehandhaafd;

34.  veroordeelt het ongeoorloofde gebruik van privégegevens van burgers, onder meer door politieke partijen, en roept de autoriteiten op met spoed maatregelen te nemen om datalekken te voorkomen en de afstemming van de Albanese wetgeving op het EU-acquis op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens te versnellen;

Fundamentele vrijheden en mensenrechten

35.  neemt kennis van de juridische stappen die zijn genomen om discriminatie van minderheden uit te bannen en dringt aan op het nemen van concrete maatregelen om de integratie van lhbtiq+’ers, Roma, Balkan-Egyptenaren en alle andere etnische en culturele minderheden te waarborgen; dringt er bij de autoriteiten op aan om de intersectionele discriminatie waarmee deze groepen te maken hebben aan te pakken door middel van een systematische institutionele aanpak op alle gebieden van het sociale, economische en politieke leven en om ervoor te zorgen dat schendingen van hun rechten snel worden onderzocht;

36.  uit zijn bezorgdheid over de arrestatie van de nieuwe burgemeester van Chimara, Freddy Beleris, in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in mei, waardoor niet alleen het vermoeden van onschuld werd geschonden, maar de verkozen burgemeester bovendien werd verhinderd zijn ambt op te nemen, aangezien hij nog steeds gevangen zit; benadrukt dat deze kwestie verband houdt met de algemene eerbiediging van de grondrechten, de hangende kwestie van de eigendommen van leden van de Griekse etnische minderheid op gemeentelijk vlak en de beschuldigingen van inmenging door de staat;

37.  roept de autoriteiten op te blijven samenwerken met organisaties die de Romagemeenschappen en de gemeenschappen van Balkan-Egyptenaren vertegenwoordigen, om het welzijn van deze gemeenschappen en hun integratie in de samenleving te waarborgen;

38.  roept de autoriteiten op om een dialoog aan te gaan met maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de bescherming van de rechten van de lhbtiq+-gemeenschap en te zorgen voor de vaststelling van een rechtskader en van wetgeving die de inclusie en bescherming van de leden van deze gemeenschap waarborgt;

39.  dringt er bij de autoriteiten op aan meer te doen om gendergerelateerd geweld te bestrijden, de bescherming van kinderen te verbeteren, wetgeving inzake de rechten van minderheden vast te stellen en uit te voeren, met name de wetgeving inzake de zelfidentificatie van nationale minderheden en het gebruik van minderheidstalen die nog in behandeling is, en een volkstelling uit te voeren die volledig in overeenstemming is met de EU-normen; benadrukt dat de rechten met betrekking tot eigendom en landregistratie moeten worden geconsolideerd en dat de teruggave van onteigende eigendommen goed moet worden geregeld, evenals de toekenning van compensatie hiervoor;

40.  dringt er bij de autoriteiten op aan inclusief onderwijs te garanderen door onmiddellijk maatregelen te nemen om een einde te maken aan de segregatie van Roma- en Egyptische schoolkinderen, overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens; roept de autoriteiten op meer maatregelen te nemen ter bestrijding van de seksuele uitbuiting van kinderen online;

41.  dringt er bij de Albanese autoriteiten op aan meer inspanningen te leveren om gendergelijkheid en vrouwenrechten te bevorderen, onder meer door prioriteit te geven aan gendermainstreaming, nauwer samen te werken met vrouwenorganisaties en het evenwicht tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt te verbeteren;

42.  roept de Albanese wetgevers op stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat vrouwen op alle besluitvormingsposities adequaat vertegenwoordigd zijn; is in dit verband verheugd dat de huidige regering voor het eerst wordt gevormd door een kabinet met een vrouwelijke meerderheid; roept de autoriteiten op de gebrekkige toepassing van de rechten van vrouwelijke werknemers verder aan te pakken, evenals genderstereotypering, het gebrek aan evenwicht tussen mannen en vrouwen en de loonverschillen tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt; wijst op aanzienlijke genderverschillen, zoals de lagere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt; benadrukt dat er een einde moet komen aan discriminatie in wettelijke bepalingen met betrekking tot zwangerschapsverlof en dat de capaciteit voor kinderopvang en voorschoolse opvang moet worden verbeterd;

43.  wijst op de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van het Verdrag van Istanbul; is verheugd over het eerste rapport van Albanië over dit onderwerp en roept de autoriteiten op om de preventie van en de respons op seksueel en gendergerelateerd geweld en vrouwenmoord te verbeteren en de steun aan slachtoffers te versterken; herinnert eraan dat er dringend meer middelen moeten worden uitgetrokken voor de uitvoering van de bepalingen van het Verdrag van Istanbul, dat vrouwen zich beter bewust moeten worden van hun rechten, dat de preventie moet worden verbeterd en dat slachtoffers van huiselijk en online misbruik beter moeten worden ondersteund;

44.  verwelkomt het actieplan 2021-2027 voor lhbti’ers in Albanië en dringt aan op de tenuitvoerlegging van dat plan; is verheugd over het succes van de 11e Tirana Pride-parade in 2022; roept de autoriteiten op wetgeving aan te nemen op het gebied van de erkenning van genderidentiteit en partnerschappen en/of huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht; spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de discriminatie van lhbtiq+’ers op het gebied van toegang tot gezondheidszorg, onderwijs, justitie, werkgelegenheid en huisvesting; betreurt dat lhbtiq+’ers vaak het doelwit zijn van fysieke agressie en haatzaaien;

45.  betreurt dat er maar weinig vooruitgang wordt geboekt op het gebied van de rechten van personen met een handicap; dringt erop aan dat het facultatieve protocol bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap wordt geratificeerd en dit verdrag volledig in de nationale wetgeving wordt omgezet; dringt aan op voldoende financiering voor het nationale actieplan voor personen met een handicap voor de periode 2021-2025;

46.  benadrukt dat het belangrijk is om discriminatie en geweld aan te pakken, belemmeringen voor de sociaaleconomische integratie weg te nemen, de werkgelegenheid te bevorderen en ervoor te zorgen dat mensen met een handicap kunnen stemmen;

47.  wijst erop dat het recht op vrijheid van vreedzame vergadering moet worden gewaarborgd en voor iedereen moet gelden; wijst erop dat beschuldigingen van wangedrag door de politie en van het gebruik van buitenproportioneel geweld door de politie moeten worden onderzocht en dat de daders voor de rechter moeten worden gebracht;

48.  benadrukt dat de detentieomstandigheden verder moeten worden verbeterd overeenkomstig de aanbeveling van het Europees Comité inzake de voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing;

49.  betreurt dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt met betrekking tot institutionele transparantie en dat de situatie op het gebied van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid verslechtert; benadrukt dat de Albanese regering en de politieke leiders ervoor moeten zorgen dat deze vrijheden in de praktijk kunnen worden uitgeoefend;

50.  veroordeelt pogingen om verslaggevers in diskrediet te brengen en willekeurig publieke informatie achter te houden, bijvoorbeeld door journalisten de toegang tot persconferenties van de regering te ontzeggen, evenals het niet waarborgen van de veiligheid van journalisten en mediakanalen; veroordeelt alle vormen van geweld tegen journalisten;

51.  spoort de Albanese regering aan de verslaggeving over en de controle op haar werkzaamheden via formele kanalen, zoals persconferenties en interviews, te verbeteren en ervoor te zorgen dat journalisten gelijkwaardige, rechtstreekse en transparante toegang hebben tot officiële bronnen;

52.  dringt er bij de autoriteiten op aan onmiddellijk actie te ondernemen tegen politieke en economische inmenging in de media en een einde te maken aan verbale aanvallen, lastercampagnes en intimidatie van journalisten, met name journalisten die over rechtsstaatkwesties berichten, omdat dit de kwaliteit van de journalistiek, de onafhankelijkheid van de media en het vermogen van journalisten om kwesties van openbaar belang onder de aandacht te brengen, ondermijnt;

53.  roept de autoriteiten op om een wettelijk kader vast te stellen dat journalisten, mensenrechtenactivisten en andere belanghebbenden beschermt tegen strategische rechtszaken tegen publieke participatie (SLAPP’s);

54.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de continue opruiende uitlatingen, onder meer van hooggeplaatste politici, overheidsfunctionarissen en andere publieke figuren; dringt erop aan dat onderzoek wordt gedaan naar alle aanvallen op kritische media en dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan aanvallen op journalisten door de autoriteiten voor de rechter worden gebracht;

55.  veroordeelt alle pogingen om door middel van regelgeving de politieke controle over media-instellingen te vergroten; is in dit verband verheugd over de intrekking van het ontwerp van antismaadwetgeving, overeenkomstig de aanbevelingen van de Commissie van Venetië;

56.  dringt er bij de Albanese regering op aan de onafhankelijkheid van de publieke omroep en de regelgevende instantie voor de media te waarborgen, alsook de transparantie op het gebied van media-eigendom, financiering en overheidsreclame; betreurt dat de meeste Albanese media geen duurzame bedrijfsmodellen hanteren en dat hun financiering niet transparant is;

57.  dringt er bij de autoriteiten en het maatschappelijk middenveld op aan samen te werken om desinformatie en manipulatieve berichtgeving tegen te gaan door mediageletterdheid te bevorderen, een gunstig klimaat voor onafhankelijke media te scheppen en de arbeids- en sociale rechten van journalisten te verbeteren;

58.  roept de EU op te helpen bij het coördineren van regionale inspanningen om desinformatie te bestrijden door relevante belanghebbenden hierbij te betrekken, het overleg op dit gebied te stimuleren en het uitvoeren van onderzoek en analyses te bevorderen om desinformatie tegen te gaan met op feiten gebaseerde antwoorden; roept de Europese Dienst voor extern optreden op om proactief te werken aan de geloofwaardigheid van de EU in de regio en de StratCom-monitoring uit te breiden tot grensoverschrijdende desinformatiedreigingen die uitgaan van de landen van de westelijke Balkan en hun buurlanden;

59.  is positief over de werkzaamheden van de Alliantie voor ethische media in Albanië met betrekking tot de toepassing van de ethische code voor journalisten; roept de leden van de Vereniging van beroepsjournalisten van Albanië op om de hoogste journalistieke normen in acht te nemen, met name door zich aan te sluiten bij het Journalism Trust Initiative van Verslaggevers zonder grenzen;

60.  benadrukt dat het belangrijk is om het maatschappelijk middenveld structureel te betrekken bij besluitvormingsprocessen en het integratieproces van de EU op nationaal en lokaal bestuursniveau, onder meer via de Nationale Raad voor het maatschappelijk middenveld en het Open Government Partnership, en roept de Albanese regering op om beter gebruik te maken van deze platforms; dringt er bij alle politieke actoren en autoriteiten op aan een einde te maken aan en hun veroordeling uit te spreken over haatzaaiende taal, lastercampagnes tegen en intimidatie van onafhankelijke maatschappelijke organisaties en mensenrechtenactivisten, en ervoor te zorgen dat de daders voor de rechter worden gebracht;

61.  dringt aan op herziening van de bepalingen van de wet inzake de registratie van non-profitorganisaties (npo’s) die de vrijheid van meningsuiting en vereniging ondermijnen; is met name bezorgd over de zeer onevenredige boetes voor administratieve overtredingen door npo’s; is verheugd over de zelfregulerende gedragscode voor npo’s en stelt voor om de elektronische registratie van maatschappelijke organisaties te vereenvoudigen;

Regionale samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen

62.  is verheugd over de continue dialoog tussen Albanië met zijn buurlanden om te zorgen voor goede nabuurschapsbetrekkingen en regionale samenwerking, die van essentieel belang zijn voor het uitbreidingsproces en het stabilisatie- en associatieproces; prijst de constructieve betrokkenheid van Albanië bij inclusieve regionale en grensoverschrijdende samenwerkingsinitiatieven; is verheugd over de concrete akkoorden die in het kader van het proces van Berlijn zijn bereikt met betrekking tot vrij verkeer en de wederzijdse erkenning van kwalificaties, en dringt aan op de spoedige tenuitvoerlegging daarvan; spreekt zijn waardering uit voor de vooruitgang die is geboekt in het kader van de top tussen de EU en de Westelijke Balkan in Tirana, de allereerste top in zijn soort in de regio;

63.  benadrukt dat het van belang is optimaal gebruik te maken van de bestaande regionale en intergouvernementele initiatieven, met name het Adriatisch-Ionische initiatief, het Midden-Europese initiatief, de EU-strategie voor de Adriatisch-Ionische regio en het proces van Berlijn, en daartussen synergieën tot stand te brengen;

64.  prijst Albanië voor het spelen van een cruciale rol bij het bevorderen van stabiliteit en samenwerking op de Westelijke Balkan, onder meer door zijn deelname aan door de EU en de NAVO geleide missies en operaties;

65.  is ingenomen met de steunmaatregel voor de medische taskforce voor de Balkan ten bedrage van 6 miljoen EUR uit hoofde van de Europese Vredesfaciliteit, waarmee de nodige uitrusting en voorraden worden aangeschaft voor de medische eenheden van de strijdkrachten van Albanië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Noord-Macedonië en Servië;

66.  wijst op de noodzaak om het proces van het vrijgeven van dossiers uit het communistische tijdperk te voltooien en deze dossiers toegankelijk te maken voor onderzoekers en het bredere publiek om gerechtigheid en verzoening te bevorderen, recht te doen aan slachtoffers en overlevenden, en hun families schadeloos te stellen;

Sociaal-economische hervormingen

67.  dringt er bij de autoriteiten op aan door te gaan met de structurele hervormingen in het kader van het economische hervormingsprogramma 2023-2025 en duurzaam herstel en inclusieve groei mogelijk te maken door middel van beter beheer en een betere governance van de overheidsfinanciën, waarborging van de rechtsstaat, digitalisering en toegankelijkheid, vermindering van sociale uitsluiting, formalisering van de economie en verbetering van onderwijs en gezondheidszorg; dringt aan op verdere inspanningen op het gebied van bijscholing, verbetering van de arbeidsomstandigheden, een zinvolle sociale dialoog en collectieve onderhandelingen;

68.  benadrukt dat het belangrijk is jongeren meer zeggenschap te geven en de jongere Albanese generaties meer kansen te bieden; neemt kennis van de opstelling van een actieplan voor de uitvoering van de jongerengarantie in de Westelijke Balkan; moedigt het doen van meer investeringen in onderzoek en innovatie aan om de braindrain van onderzoekers en jongeren tegen te gaan;

69.  roept de autoriteiten op om het risico van sociale uitsluiting en armoede te verlagen door de toegang tot sociale, onderwijs- en gezondheidsdiensten te verbeteren, met name voor mensen uit de Roma-, Egyptische en lhbtiq+-gemeenschappen alsook voor andere minderheden en kwetsbare groepen;

70.  benadrukt dat de substantiële EU-steun in het kader van IPA III en het investeringskader voor de Westelijke Balkan bijdraagt aan het doorvoeren van ingrijpende hervormingen; wijst op de rol van het economisch en investeringsplan voor de Westelijke Balkan en de bijbehorende vlaggenschipprojecten; herinnert eraan dat, overeenkomstig de voorwaarden van IPA III, de financiering moet worden verlaagd of opgeschort in geval van achteruitgang of ongegronde vertragingen in het proces van hervormingen, met name op het gebied van democratie, grondrechten en de rechtsstaat;

Energie, milieu, duurzame ontwikkeling en connectiviteit

71.  is verheugd over de stappen die Albanië heeft ondernomen om de energietransitie en de energiediversificatie naar wind- en zonne-energie te versnellen, en roept de autoriteiten op om te waarborgen dat de duurzaamheid in verband met de opwekking van elektriciteit uit waterkracht wordt gewaarborgd; juicht in dit verband de snelle invoering toe van het EU-energiepakket voor de Westelijke Balkan ter waarde van 1 miljard EUR, met inbegrip van de onmiddellijk te verlenen begrotingssteun van 80 miljoen EUR aan Albanië; roept de autoriteiten op optimaal gebruik te maken van deze steun om een veerkrachtige en milieuvriendelijke energiemarkt op te bouwen, overeenkomstig de groene agenda voor de Westelijke Balkan;

72.  herinnert aan het belang van investeringen van de EU in projecten zoals de zonne-energiecentrale Vau i Dejës, de modernisering van de waterkrachtcentrale Fierza, de renovatie van de campus van de Universiteit van Tirana en de nieuwe spoorlijn Tirana-Durrës; dringt er bij de autoriteiten op aan meer inspanningen te leveren om milieu- en klimaatmaatregelen te integreren in de landbouw-, energie-, vervoers- en industriesector;

73.  steunt het Albanese voorzitterschap van de Energiegemeenschap omdat dat kan bijdragen tot de integratie van de regio in de energiemarkt van de EU; is ingenomen met de plannen van Albanië om energie te besparen, schone energie te produceren en zijn energievoorziening te diversifiëren in het kader van REPowerEU en met de deelname van het land aan de gezamenlijke energieaankopen in het kader van het energieplatform van de EU;

74.  is van mening dat meer vooruitgang moet worden geboekt bij het hervormen van de elektriciteitssector en het waarborgen van duurzame mechanismen voor de financiering van maatregelen ter bevordering van energie-efficiëntie;

75.  roept op tot het nemen van zorgvuldig geplande maatregelen op het gebied van biodiversiteit, water, lucht, klimaat, regionaal afvalbeheer, recycling en industriële vervuiling;

76.  benadrukt dat Albanië zijn infrastructuur voor afvalbeheer moet verbeteren en meer inspanningen moet leveren om de gevolgen van de klimaatverandering op te kunnen vangen, onder meer door de nationale strategie inzake klimaatverandering te actualiseren en klimaatmaatregelen te integreren in zijn sectorale strategieën en plannen;

77.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de vervuiling van het mariene milieu door afval in Albanië, waar buurlanden de gevolgen van ondervinden, en dringt erop aan dat er snel maatregelen worden genomen om hier iets aan te doen;

78.  dringt er bij de Albanese regering op aan zich meer in te spannen om de luchtkwaliteit te verbeteren en de levensbedreigende luchtvervuiling terug te dringen, met name in stedelijke gebieden;

79.  is zeer verheugd over de oprichting van het nationaal park Vjosa, het eerste nationale park in zijn soort (beschermd riviergebied) in Europa, en prijst de inspanningen van het maatschappelijk middenveld in de aanloop naar de totstandbrenging van het park; roept de autoriteiten op rekening te houden met de punten van zorg die door het maatschappelijk middenveld naar voren zijn gebracht met betrekking tot de afbakening van de grenzen van het netwerk voor beschermde gebieden;

80.  dringt er bij de Albanese regering op aan het EU-acquis inzake waterbeheer snel over te nemen, de stroomgebiedbeheerplannen te voltooien en goed te keuren, de afvalwaterverontreiniging terug te dringen en maatregelen te nemen om het Ohrid-meer te beschermen door een einde te maken aan het lozen van mijnafval in het meer; dringt er bij de Albanese regering op aan meer inspanningen te leveren om het mariene milieu en de biodiversiteit te beschermen, onder meer door beschermde mariene gebieden aan te wijzen en deze doeltreffend te beheren;

81.  wijst op de noodzaak om landbouw op kleine en middelgrote schaal te ontwikkelen die modern, ecologisch en klimaatvriendelijk is en die het levensonderhoud van boeren garandeert en tegelijkertijd de bescherming van de natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit van Albanië waarborgt;

82.  dringt aan op meer transparantie en een betere uitvoering, handhaving en monitoring van milieueffectbeoordelingen en strategische milieueffectbeoordelingen, met name bij projecten met grote ecologische en sociaaleconomische gevolgen, zoals het project van de waterkrachtcentrale van Skavica; geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de economische en milieugevolgen van niet-concurrerende, door buitenlandse investeerders gefinancierde ontwikkelingsprojecten;

83.  roept de autoriteiten op dringend actie te ondernemen om milieucriminaliteit te bestrijden en het beleid ter bescherming van natuur en de biodiversiteit te versterken en de wetshandhaving op dat gebied te verbeteren en te versnellen, met name wat betreft beschermde gebieden en ernstig bedreigde soorten, zoals de balkanlynx; roept de Albanese regering op te werken aan wetgeving inzake duurzaam beheer van in het wild levende dieren en planten en het moratorium op houtkap te handhaven;

84.  dringt er bij de Albanese regering op aan te stoppen met projecten die nationale en internationale normen inzake de bescherming van biodiversiteit dreigen te schenden, zoals Vlorë International Airport, en te stoppen met de ontwikkeling van waterkrachtcentrales in beschermde gebieden;

85.  is verheugd dat Albanië zich volledig aansluit bij het EU-mechanisme voor civiele bescherming en dat de EU daardoor aanzienlijk meer steun verleent voor de paraatheid bij civiele noodsituaties en een gecoördineerde crisisrespons na aardbevingen, overstromingen en bosbranden; spoort het land aan zijn capaciteiten voor crisisbeheersing verder te moderniseren;

86.  dringt aan op snelle goedkeuring van de nationale vervoersstrategie, met inbegrip van het actieplan 2021-2025; benadrukt nogmaals dat aanzienlijke inspanningen nodig zijn voor een structurele transformatie van de digitale, energie- en vervoersconnectiviteit;

87.  wijst er nogmaals op dat de ontbrekende vervoersverbindingen moeten worden aangepakt en dat de openbare infrastructuur in de westelijke Balkan moet worden gemoderniseerd, met de steun van de EU-lidstaten en het economisch en investeringsplan voor de westelijke Balkan en in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en de doelstellingen van de EU inzake het koolstofarm maken van de economie; dringt er in dit verband bij de autoriteiten in alle Europese landen op aan de belangrijkste infrastructuurprojecten te voltooien, met inbegrip van de pan-Europese corridors VIII en X;

88.  is ingenomen met de afschaffing van de roamingkosten tussen de landen van de Westelijke Balkan en spreekt zijn steun uit voor de geleidelijke afschaffing van de roamingkosten tussen de EU en de Westelijke Balkan, nadat deze per 1 oktober 2023 zullen worden verlaagd;

o
o   o

89.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de president, de regering en het parlement van de Republiek Albanië.

(1) PB L 107 van 28.4.2009, blz. 166.
(2) PB L 330 van 20.9.2021, blz. 1.
(3) PB C 202 van 28.5.2021, blz. 86.
(4) PB C 251 van 30.6.2022, blz. 87.
(5) PB C 347 van 9.9.2022, blz. 61.
(6) PB C 167 van 11.5.2023, blz. 105.


Financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank – jaarverslag 2022
PDF 174kWORD 57k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank – jaarverslag 2022 (2022/2062(INI))
P9_TA(2023)0286A9-0210/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 15, 126, 174, 175, 177, 208, 209, 271, 308 en 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en Protocol nr. 5 bij de Verdragen betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank (EIB),

–  gezien de artikelen 41 tot en met 43 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–  gezien de goedkeuring door de EIB van de ratificatie van de Overeenkomst van Parijs door de Europese Unie op 7 oktober 2016,

–  gezien het Reglement bij de klachtenregeling van de EIB-groep, gepubliceerd op 13 november 2018,

–  gezien het document “EIB energy lending policy”, gepubliceerd op 14 november 2019,

–  gezien het document “EIB Energy Lending Criteria” van 25 juli 2013,

–  gezien de goedkeuring van de Climate Bank Roadmap 2021-2025 door de Raad van bewind van de EIB op 11 november 2020 en de nieuwe klimaatstrategie van de EIB van 15 november 2020,

–  gezien het Operational Plan 2023-2025 van de EIB-groep, gepubliceerd op 2 februari 2023,

–  gezien het activiteitenverslag 2022 van de Europese Investeringsbank getiteld “Secure Europe”, gepubliceerd op 2 februari 2023,

–  gezien het document “Climate action and environmental sustainability overview 2023” van de EIB, gepubliceerd op 2 februari 2023,

–  gezien het document “EIB Global”, gepubliceerd op 2 februari 2023,

–  gezien de evaluatie van de EIB-groep getiteld “Rapid assessment of the EIB Group’s operational response to the COVID‑19 crisis”, gepubliceerd op 22 april 2022,

–  gezien de nota van de EIB getiteld “Evaluation of EIB support for urban public transport in the European Union (2007-2019)”, gepubliceerd op 31 mei 2022,

–  gezien de jaarverslagen van het auditcomité van de EIB voor het jaar 2021, gepubliceerd op 21 juli 2022,

–  gezien het Risk Management Disclosure Report 2021 van de EIB-groep, gepubliceerd op 9 augustus 2022,

–  gezien de nota van de EIB getiteld “EIB evaluation of the EIB’s special activities”, gepubliceerd op 30 mei 2022,

–  gezien het Diversity and Inclusion 2021 Progress Report van de EIB, gepubliceerd op 9 december 2022,

–  gezien het verslag van de EIB getiteld “EIB Group activities in EU cohesion regions in 2021”, gepubliceerd op 27 juli 2022,

–  gezien de Cohesion Orientation 2021-2027 van de EIB, gepubliceerd op 13 oktober 2021,

–  gezien het Climate Adaptation Plan van de EIB, gepubliceerd op 26 oktober 2021,

–  gezien de driepartijenovereenkomst tussen de Europese Commissie, de Europese Rekenkamer en de Europese Investeringsbank die in werking is getreden in november 2021,

–  gezien het Report on the implementation of the EIB Group Transparency Policy in 2021 van de EIB, dat op 7 november 2022 is gepubliceerd,

–  gezien de Investment Survey 2022 – European Union overview van de EIB, gepubliceerd op 8 november 2022,

–  gezien het Corporate Governance Report 2021 van de EIB-groep, gepubliceerd op 26 juli 2022,

–  gezien het document “PATH Framework – Version 1.1 October 2022 – Supporting counterparties on their pathways to align with the Paris Agreement” van de EIB-groep, gepubliceerd op 1 februari 2023,

–  gezien het European Investment Advisory Hub Report 2021 van de EIB, dat op 5 juli 2022 is gepubliceerd,

–  gezien het activiteitenverslag 2020 van de EIB getiteld “Crisis Solutions”, gepubliceerd op 20 januari 2021, en haar activiteitenverslag 2021 getiteld “The Innovation Response”, gepubliceerd op 27 januari 2022,

–  gezien het arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 in zaak T-299/20,(1)

–  gezien de opmerkingen van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van augustus 2021 over het Draft Environmental and Social Sustainability Framework (ESSF) van de EIB-groep,

–  gezien de zaken 1065/2020/PB, 1251/2020/PB en 1252/2020/PB betreffende de EIB, waarover de Europese Ombudsman op 21 april 2022 een besluit heeft genomen,

–  gezien de aanbeveling van de Europese Ombudsman in zaak 2168/2019/KR over de wijze waarop de Europese Bankautoriteit is omgegaan met de overstap van haar voormalige uitvoerend directeur naar een lobbyorganisatie voor de financiële sector om daarvan directeur te worden, en haar besluit in zaak OI/3/2021/KR over de wijze waarop het Europees Defensieagentschap het verzoek van zijn voormalig directeur om toestemming voor het aanvaarden van een hoge functie bij Airbus heeft behandeld,

–  gezien het Operational Plan 2022-2024 van de EIB-groep, gepubliceerd op 27 januari 2022,

–  gezien het Environmental and Social Sustainability Framework van de EIB-groep, goedgekeurd op 2 februari 2022,

–  gezien de Ukraine Solidarity Urgent Response van de EIB, goedgekeurd op 4 maart 2022,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 mei 2022 over de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de te volgen koers (JOIN(2022)0024),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (COM(2019)0640) en de resolutie van het Parlement van 15 januari 2020 daarover(2),

–  gezien de mededelingen van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380) en “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 12 mei 2021 getiteld “Route naar een gezonde planeet voor iedereen – EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” (COM(2021)0400),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2022 getiteld “REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie” (COM(2022)0108),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 1 februari 2023, getiteld “Een industrieel plan voor de Green Deal voor het nettonultijdperk” (COM(2023)0062),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 1 december 2021, getiteld “De Global Gateway” (JOIN(2021)0030),

–  gezien Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma(3),

–  gezien Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie(4) en Verordening (EU) 2021/1229 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juli 2021 betreffende de leenfaciliteit voor de publieke sector uit hoofde van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie(5),

–  gezien Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking – Europa in de wereld(6),

–  gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN,

–  gezien het rapport van Counter Balance van 2019 getiteld “Is the EIB up to the task in tackling fraud and corruption? Challenges for the EU Bank’s governance framework”,

–  gezien zijn resolutie van 16 januari 2020 over instellingen en organen in de economische en monetaire unie: belangenconflicten na uitdiensttreding bij de overheid voorkomen(7),

–  gezien de brief van de Europese Ombudsman aan de president van de EIB van 22 juli 2016 over kwesties met betrekking tot belangenconflicten, en het antwoord van de president van de EIB van 31 januari 2017,

–  gezien het onderzoeksrapport van 18 mei 2022 van de Europese Ombudsman in zaak OI/1/2021/KR over de wijze waarop de Commissie uitdagingen in verband met draaideursituaties waarbij (voormalige) personeelsleden van de Commissie betrokken zijn aanpakt,

–  gezien het investeringsverslag 2022/2023 van de EIB, getiteld “Resilience and Renewal in Europe”, dat op 28 februari 2023 is gepubliceerd,

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien het advies van de Begrotingscommissie,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0210/2023),

A.  overwegende dat de EIB krachtens artikel 309 VWEU tot taak heeft bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU, onder meer door middel van verschillende investeringsinstrumenten zoals leningen, aandelen, garanties, risicodelingsfaciliteiten en adviesdiensten;

B.  overwegende dat de EIB de kredietverlenende instelling van de Europese Unie voor de lange termijn is, wereldwijd de grootste multilaterale kredietverlener is en als financiële instelling een belangrijke rol vervult bij het ondersteunen van de digitale en groene transitie;

C.  overwegende dat de EIB, die eigendom is van de 27 EU-lidstaten, er te allen tijde naar moet streven de doelstellingen van de EU te verwezenlijken en in de eerste plaats het potentieel van de Unie wat betreft het scheppen van werkgelegenheid, economische groei en concurrentievermogen te stimuleren; overwegende dat het bevorderen van het EU-beleid in derde landen ook tot het takenpakket van de EIB behoort;

D.  overwegende dat de EIB in 2022 een nieuwe tak, EIB Global, heeft opgericht om investeringen buiten de EU te beheren; overwegende dat de rol van EIB Global, gezien de vele geopolitieke uitdagingen in 2022, van groot belang was voor investeringen en voor de positie van Europa in de wereld; overwegende dat deze externe actie moet worden afgestemd op de beleidsdoelstellingen van de EU, met name met betrekking tot de Global Gateway;

E.  overwegende dat de EIB zichzelf als de klimaatbank van de EU heeft bestempeld in het licht van de aanvullende investeringen die nodig zijn voor het verwezenlijken van de groene transitie;

F.  overwegende dat in de EU jaarlijks 1 biljoen EUR aan investeringen nodig is om de klimaatdoelstellingen van de EU te verwezenlijken, wat 356 miljard EUR per jaar meer is dan in de periode 2010-2020; overwegende dat een slagvaardige investeringsbank als de EIB deze kloof kan helpen overbruggen door particulier kapitaal aan te trekken;

G.  overwegende dat de EIB via het Europees Investeringsfonds een belangrijke rol vervult bij de ondersteuning van Europese kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en het verbeteren van de toegang van kmo’s tot de financiële markten (door middel van diverse instrumenten, uiteenlopend van durfkapitaal tot microfinanciering), waarmee een sterke en concurrerende kapitaalmarktenunie gewaarborgd wordt;

H.  overwegende dat de EIB het REPowerEU-plan de komende vijf jaar met nog eens 45 miljard EUR zal ondersteunen in de vorm van leningen en aandelenfinanciering;

I.  overwegende dat een meer geïntegreerde kapitaalmarktenunie het voor de EIB eenvoudiger zou maken investeringen te ontsluiten, investeringen in de reële economie, met name in kmo’s, te stimuleren, investeringen te diversifiëren en grensoverschrijdende investeringen in eigen vermogen en de handel te bevorderen;

J.  overwegende dat projecten die gericht zijn op de ontwikkeling van militaire uitrusting en infrastructuur momenteel uitgesloten zijn van financiering door de EIB; overwegende dat investeringen in producten voor tweeërlei gebruik niet zijn uitgesloten;

Algemene opmerkingen

1.  wijst op de belangrijke rol van de EIB als kredietverlenende instelling van de Europese Unie en als enige multilaterale financiële instelling die volledig eigendom is van de lidstaten, en waarvan de verrichtingen worden geleid door het EU-beleid en onderworpen zijn aan de wettelijke normen van de EU ter ondersteuning van de doelstellingen van de EU; neemt kennis van het activiteitenverslag 2022 van de EIB en het Operational Plan 2023-2025 van de EIB-groep;

2.  waardeert het feit dat de EIB zichzelf voortdurend opnieuw uitvindt en zich voortdurend aanpast aan de steeds veranderende beleidsvereisten van de EU, maar daarbij haar langetermijndoelen blijft nastreven;

3.  wijst op de aanhoudende investeringskloof in de EU en de stijgende behoefte aan anticyclische investeringen, nu de EU het vierde crisisjaar ingaat als gevolg van de COVID-19-pandemie en de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; is in dit kader verheugd over de cruciale rol die de EIB als belangrijke actor in het kader van het investeringsbeleid van de EU speelt, door daar in te springen waar de particuliere financiering onvoldoende is; dringt er bij de EIB op aan om met betrekking tot investeringen in reële economie een zo hoog mogelijk niveau van additionaliteit te waarborgen;

4.  is ingenomen met het feit dat de EIB in 2022 een bedrag van 72,4 miljard EUR heeft geïnvesteerd en dat de focus van de bank lag op de langetermijnuitdagingen van de EU op het gebied van concurrentievermogen, productiviteit, sociale cohesie, klimaatverandering, duurzaamheid en digitale transformatie;

5.  benadrukt dat de EIB er goed aan zou doen rekening te houden met de aanzienlijke financieringsbehoeften in de blauwe economie, een sector die gekenmerkt wordt door economische groei en belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen;

6.  merkt op dat er voorbereidingen moeten worden getroffen voor de toekomst en de wederopbouw van Oekraïne; is van mening dat de toekomstige investeringsstrategie van de EIB in Oekraïne in de eerste plaats gericht moet zijn op afstemming op de beleidsprioriteiten van de EU;

7.  is ingenomen met de nieuwe Cohesion Orientation en merkt op dat de EIB het grootste deel van haar middelen zou moeten inzetten voor de bevordering van economische, sociale en territoriale convergentie, en dat cohesie de overkoepelende prioriteit van haar investeringsstrategie zou moeten vormen; wijst op het belang van de advisering door de EIB aan cliënten met een geringe administratieve capaciteit bij de voorbereiding en uitvoering van projecten en de ondersteuning van ondernemingen bij de aanpassing aan de veranderende EU-beleidsdoelstellingen, met name de doelstellingen inzake klimaat en digitalisering;

8.  neemt kennis van het feit dat de EIB heeft bevestigd dat de uitdagingen waarmee midcaps in cohesieregio’s bij de toegang tot financiering geconfronteerd worden structureler van aard zijn; verzoekt de EIB om deze structurele belemmeringen aan te pakken door een andere benadering te hanteren, opdat ook kmo’s en midcaps in cohesieregio’s ten volle van EIB-financiering kunnen profiteren;

9.  is van mening dat de EIB meer zou moeten doen om in te spelen op de regionale diversiteit in de EU, om de aantrekkelijkheid van haar financieringsbronnen te vergroten; verwacht van de EIB dat zij meer inspanningen verricht om met name systemische tekortkomingen aan te pakken, zodat alle EU-regio’s kunnen profiteren van financiële ondersteuning door de EIB;

10.  juicht het toe dat het Europees Garantiefonds bijtijds is ingeschakeld om de economische gevolgen van de COVID-19 pandemie voor het bedrijfsleven te helpen verzachten; is ingenomen met het feit dat een evaluatie van dit fonds is opgenomen in het programma van de afdeling evaluatie van de EIB voor 2024;

11.  is ingenomen met de InvestEU-overeenkomsten die de EIB en de Commissie op 7 maart 2022 hebben ondertekend, op basis waarvan tot 75 % van de EU-begrotingsgarantie en de begroting van de InvestEU-advieshub aan de EIB is toegewezen; is ingenomen met het feit dat er vanuit de markt veel belangstelling is voor het InvestEU-programma en dat er veel gebruik van wordt gemaakt;

12.  is ingenomen met de betrokkenheid van de EIB bij het EU-mechanisme voor een rechtvaardige transitie dat tot doel heeft de sociaaleconomische gevolgen van de transitie naar een koolstofarme economie te ondervangen en nieuwe mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling te creëren in de getroffen regio’s, onder meer in steenkoolregio’s en mijnstreken, om op die manier een rechtvaardige transitie te realiseren waarbij niemand achterblijft; verzoekt de EIB een communicatie- en voorlichtingsstrategie te ontwikkelen om de kennis over deze financieringsinstrumenten onder de mogelijke begunstigden te vergroten en meer bekendheid te geven aan de aantrekkelijkheid ervan;

13.  merkt op dat de EIB een instelling is met een sterke hefboomwerking; benadrukt dat de “triple A”-rating van de EIB een belangrijke troef vormt die de EIB in staat stelt grotere risico’s te nemen bij het financieren van projecten van openbaar belang dan particuliere commerciële banken;

14.  verzoekt de EIB om tijdens de kredietverlening potentiële risico’s permanent te blijven monitoren, met name in het huidige moeilijke economische en financiële klimaat, en te waarborgen dat haar financiering ertoe bijdraagt dat marktfalen wordt aangepakt, waarbij verdringingseffecten vermeden worden;

15.  wijst erop dat het belangrijk is dat de rechtsstaat in de Europese Unie wordt geëerbiedigd, zoals vastgelegd in het VEU; verzoekt de EIB om ervoor te zorgen dat haar activiteiten stroken met het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat;

16.  verzoekt de aandeelhouders van de EIB zich te beraden op de optimale vermogensstructuur; verzoekt de aandeelhouders van de EIB een kapitaalverhoging te overwegen om het vermogen van de EIB om te handelen in stand te houden en te versterken, waarbij ervoor gezorgd moet worden dat zij haar kredietrating behoudt en voorkomen moet worden dat particuliere kredietverleners worden verdrongen;

17.  merkt op dat enkele van de succesvolste programma’s van de EIB gebaseerd zijn op partnerschappen met de particuliere sector waarbij particuliere investeringen worden aangetrokken en de EIB bijvoorbeeld de risicovollere leningtranches verstrekt;

18.  wijst op de aanhoudend hoge inflatie en vraagt de EIB in dit kader om per project te beoordelen of mogelijk sprake is van toegenomen financiële behoeften;

Gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne voor de activiteiten van de EIB in 2022

19.  is ingenomen met het feit dat de EIB in Oekraïne actief is en in 2022 1,7 miljard EUR aan middelen heeft uitbetaald; benadrukt dat het belangrijk is Oekraïne te blijven steunen en dat de EIB een belangrijke rol moet spelen bij de toekomstige wederopbouw van de Oekraïense economie en infrastructuur; is in dit verband zeer ingenomen met het initiatief van de EIB “EU for Ukraine”, een regeling bedoeld om de wederopbouw en het herstel van Oekraïne te financieren;

20.  is ingenomen met het feit dat de EIB de defensie-industrie in de EU en gezamenlijke aankopen op basis van het beginsel van tweeërlei gebruik steunt en, overeenkomstig het “Operational Plan for 2023-2025”, zal blijven steunen; is ingenomen met het nieuwe strategisch Europees veiligheidsinitiatief (SESI) van de EIB ter versterking van de Europese veiligheid en defensie, in het kader waarvan in de periode tot 2027 tot 6 miljard EUR wordt gemobiliseerd voor investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie, civiele beveiligingsinfrastructuur en baanbrekende technologieprojecten;

21.  verzoekt de EIB het SESI-programma uit te breiden en haar investeringen in de Europese veiligheid en defensie verder op te schroeven; stelt vast dat de bankfinanciering voor de defensie-industrie de afgelopen jaren moeilijker is geworden; verzoekt de EIB na te gaan waar zij kan bijdragen tot het dichten van de investeringskloof en een rol kan spelen bij het waarborgen van de veiligheid van de EU, rekening houdend met relevante overwegingen van internationaal recht;

22.  is ingenomen met de toenemende inspanningen van de EIB ter ondersteuning van voedselzekerheid, energiezekerheid en connectiviteit in de context van de aanhoudende oorlog; onderstreept dat de oorlog een ernstige humanitaire crisis heeft veroorzaakt, de voedselonzekerheid heeft doen toenemen, en grote gevolgen heeft gehad voor de economische en veiligheidssituatie in de EU en haar buurlanden; benadrukt dat bij de planning van toekomstige investeringen rekening moet worden gehouden met de veranderingen in de toeleveringsketens en de handels- en economische betrekkingen ten gevolge van de oorlog;

23.  spreekt zijn steun uit voor EIB Global en benadrukt dat het van cruciaal belang is Oekraïne bij te staan om zo de weg vrij te maken voor een snelle wederopbouw;

24.  wijst op de belangrijke rol die de EIB speelt doordat zij de EU-lidstaten en derde landen, met name de kandidaat-lidstaten, ondersteuning biedt bij de toegang tot risicokapitaalmarkten, waarmee de investeringsmogelijkheden worden uitgebreid;

Steun voor innovatie, kleine en middelgrote ondernemingen, industrie en digitalisering

25.  herinnert eraan dat kmo’s de ruggengraat van de Europese economie vormen; herinnert eraan dat de 23 miljoen kmo’s in de EU 99 % van alle bedrijven vertegenwoordigen en goed zijn voor ongeveer driekwart van alle banen; wijst erop dat de energiecrisis en de gevolgen van de Russische oorlog in Oekraïne kmo´s voor verdere uitdagingen stellen;

26.  is ingenomen met het feit dat de EIB in 2022 financiering heeft verstrekt voor investeringen van in totaal 16,35 miljard EUR voor kmo’s en midcaps; stelt vast dat volgens de EIB de activiteiten van de EIB-groep in de vorm van schuldensteun aan kmo’s in de periode 2010-2020 een totaal van bijna 20 miljard aan netto toegekende bedragen per jaar vertegenwoordigden; verzoekt de EIB na te denken over manieren om de steun aan kmo´s, met name in verband met kleine financieringsprojecten, verder te faciliteren;

27.  benadrukt dat de steun aan kmo’s en midcaps verder moet worden verhoogd ten opzichte van het huidige niveau, met name in de context van hoge energieprijzen, stijgende grondstofkosten en stijgende rente; benadrukt dat kmo’s vaak over beperkte administratieve middelen beschikken en meer betalen om leningen af te sluiten dan grotere bedrijven, omdat aan de leningen die zij kunnen afsluiten vaak ongunstiger voorwaarden verbonden zijn, en dat kmo’s dus zouden kunnen profiteren van financieringskanalen die gemakkelijk toegankelijk zijn; verzoekt de EIB om die reden om ervoor te zorgen dat haar programma’s zodanig van opzet zijn dat onnodige bureaucratie en regelgevingslasten worden voorkomen, om de toegang tot deze programma’s voor kmo’s zo laagdrempelig mogelijk te maken;

28.  wijst erop dat een stabiele energievoorziening het fundament vormt van een succesvol industriebeleid, en dat dit met name geldt voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s);

29.  roept de EIB nogmaals op om een bijdrage te leveren aan de inspanningen om te komen tot datagestuurde oplossingen, met bijzondere aandacht voor het concurrentievermogen van kmo’s, en haar investeringen op dit gebied te richten op het dichten van de digitale kloof binnen de EU en de kloof tussen de EU en andere regio’s in de wereld die een technologische voorsprong hebben;

30.  merkt op dat de aanpak van de EIB ten aanzien van kleine ondernemingen moet worden herzien vanwege de gebruikelijke terughoudendheid van de EIB bij het financieren van projecten met een significante risicocomponent, of dat zij mechanismen moet invoeren om dit probleem te ondervangen; roept de EIB op een langetermijnstrategie te ontwikkelen ter ondersteuning van de kmo-sector in de EU;

31.  benadrukt dat de EIB zich vooral moet richten op start-ups en projecten die gericht zijn op het aanpakken van het groeiende probleem van jeugdwerkloosheid met het oog op het creëren van stabiele en kwalitatief hoogwaardige banen;

32.  spoort de EIB aan meer steun te verlenen voor de opschaling van Europese start-ups, onder meer door meer risico te nemen bij de verstrekking van durfkapitaal, om te waarborgen dat Europese start-ups binnen de EU kunnen doorgroeien en niet alleen daarbuiten;

33.  wijst erop dat binnen de financiële markten en de banksector digitalisering en decentralisering belangrijke ontwikkelingen zijn en verzoekt daarom de EIB om zich te richten op investeringen in duurzame, innovatieve en toekomstgerichte projecten;

Klimaatbank van de EU

34.  wijst erop dat in de Climate Bank Roadmap 2021-2025 van de EIB-groep de doelstellingen van de EIB inzake klimaatfinanciering worden uiteenzet en dat klimaatfinanciering tot doel moet hebben de Europese Green Deal te ondersteunen en ertoe bij te dragen dat de EU tegen 2050 koolstofneutraal is;

35.  wijst op het voorstel van de Commissie om samen met de EIB en nationale stimuleringsbanken te zoeken naar manieren om de steun voor investeringen in de toeleveringsketen van de nettonulindustrie op te voeren, onder meer in de vorm van blendingverrichtingen;

36.  moedigt de EIB aan om haar activiteiten in te zetten om de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal en het bereiken van energieonafhankelijkheid in de EU te ondersteunen en te versnellen, rekening houdend met de laatste inzichten in klimaatverandering, de grootschalige effecten en enorme risico’s ervan en klimaatmitigatie en -adaptatie, de toenemende noodzaak voor de EU om een einde te maken aan haar afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, en de steeds hoger wordende prijzen van voedsel en afnemende voedselzekerheid in de hele wereld ten gevolge van de aanhoudende oorlog in Oekraïne;

37.  is ingenomen met het feit dat de EIB ’s werelds grootste emittent van groene obligaties met meerdere valuta’s is; wijst erop dat een toename van het aantal in euro luidende obligaties het internationale belang van de euro verder zou versterken;

38.  is ingenomen met het feit dat 58,3 % van de leningen in 2022 klimaat- en milieugerelateerd was, tegenover 50,8 % in 2021;

39.  wijst op het belang van investeringen in koolstofarme energiebronnen; is in dit verband ingenomen met de bijdrage van de EIB aan REPowerEU in de vorm van nog eens 30 miljard EUR aan investeringen; is ingenomen met de activiteiten van de EIB op dit gebied en spoort de bank aan nog meer inspanningen te leveren;

40.  verwelkomt het eerste specifieke klimaataanpassingsplan van de EIB, dat tot doel heeft technische ondersteuning te bieden om projecten te beschermen tegen de gevolgen van extreme weersomstandigheden en de klimaatbestendigheid van de infrastructuur te vergroten, en hier meer in te investeren; neemt kennis van de invoering van het Climate Risk Assessment System waarmee het fysieke klimaatrisico bij directe kredietverlening op projectniveau kan worden beoordeeld;

41.  wijst op de rol die de EIB kan vervullen met betrekking tot investeringen in hernieuwbare energiebronnen op volle zee, met name bij het ontwerp van instrumenten die dergelijke projecten dichter bij de markt kunnen brengen;

42.  merkt op dat recente wijzigingen in het “Paris Alignment for Counterparties”-kader (PATH) van de EIB ertoe zouden kunnen leiden dat dit kader minder doeltreffend is als het gaat om het stimuleren van decarbonisatie; herinnert eraan dat alle ontvangers van EIB-financiering reeds contractueel verplicht zijn een geloofwaardige strategie voor aanpassing aan de Overeenkomst van Parijs op te stellen en deze te publiceren;

43.  is verheugd over de vaststelling in juli 2022 van het nieuwe kredietverleningsbeleid van de EIB voor de vervoersector en dringt aan op een snelle tenuitvoerlegging ervan; verzoekt de EIB na te denken over manieren om dat beleid af te stemmen op de transitieproblemen waarmee de vervoerssector wordt geconfronteerd; wijst er nogmaals op dat de investeringen voor het koolstofvrij maken van de lucht- en de zeevaartsector moeten worden opgeschroefd;

44.  verzoekt de EIB levensvatbare projecten te financieren die in overeenstemming zijn met de EU-taxonomie en projecten die tot doel hebben de koolstofvoetafdruk van de maritieme sector te verkleinen, zoals de “Green Corridor”-projecten;

45.  verzoekt de EIB meer steun te verlenen voor betaalbare en energie-efficiënte huisvesting en de renovatie van gebouwen, om in te spelen op de aanzienlijke investeringsbehoeften op dat gebied; benadrukt dat de adviesdiensten op het gebied van huisvesting moeten worden uitgebreid en dat lokale en regionale aanbieders van sociale en openbare huisvesting hierbij moeten worden betrokken, zodat hun expertise kan worden benut bij de ontwikkeling van door de EIB gefinancierde projecten;

46.  vraagt de EIB bijzondere aandacht te besteden aan financieringsbeslissingen die betrekking hebben op perifere, bergachtige, dunbevolkte of insulaire regio’s, aangezien het voor deze regio’s moeilijk is om te voldoen aan de vereisten in het kader van de Europese Green Deal en tegelijkertijd hun connectiviteit te behouden en te verbeteren;

Investeringen door de EIB in sociale infrastructuur en welvaart

47.  verwacht, in het licht van de huidige huisvestingscrisis in de EU en in overeenstemming met de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten, een toename van het aantal door de EIB gefinancierde activiteiten op het gebied van sociale huisvesting; verzoekt de EIB voorts bij het inzetten van nieuwe financiering aandacht te blijven besteden aan de economische empowerment van vrouwen en gendergelijkheid;

48.  maakt zich zorgen over de zorgwekkende toestand waarin de gezondheidszorgstelsels in een groot aantal EU-lidstaten verkeren en over de huidige tekorten aan geneesmiddelen in de EU, waaronder basisgeneesmiddelen zoals paracetamol en antibiotica; verzoekt de EIB in dit kader de mogelijkheden te onderzoeken van aanvullende investeringen in de EU-gezondheidssector, met als doel de structurele tekortkomingen in deze sector aan te pakken;

EIB Global

49.  is ingenomen met het feit dat EIB Global in 2022 9,1 miljard EUR aan wereldwijde investeringen buiten de EU heeft ondersteund; verwacht dat de EIB-investeringen in niet-EU-landen volledig worden afgestemd op het beleid van de EU en het externe optreden van de EU; is ingenomen met de betrokkenheid van de EIB bij het Global Gateway-initiatief, in het kader waarvan met name investeringen in infrastructuur en kmo’s zullen worden ondersteund, waarmee een bijdrage geleverd wordt aan de doelstelling van de EU om haar strategische autonomie te vergroten;

50.  benadrukt dat in het kader van de Global Gateway-strategie en binnen de Europese financiële architectuur voor ontwikkeling een centrale rol is weggelegd voor EIB Global; dringt erop aan dat de tenuitvoerlegging van de Global Gateway-strategie en de uitvoering van de daarmee samenhangende activiteiten van EIB Global regelmatig worden geëvalueerd;

51.  verzoekt de EIB haar procedures ter voorkoming van schendingen van de mensenrechten en beginselen van behoorlijk bestuur ten gevolge van door haar rechtstreeks of via intermediairs gefinancierde projecten te versterken en haar werkwijzen op dit gebied te verbeteren; verzoekt de EIB om meer inzicht te geven in de wijze waarop zij financiële risico’s en het gevaar van reputatieschade beoordeelt als zij besluit een onderzoek in te stellen naar vermeende fraude of corruptie in verband met investeringsprojecten;

52.  herinnert aan de algemeen geldende verbintenis van de EU dat zij de waarden van de EU en de rechtsstaat bij haar optreden buiten de EU verdedigt en bevordert; wijst erop dat als er wordt opgetreden in omgevingen waarin sprake is van problemen op het gebied van de rechtsstaat en beperkte rechtsmiddelen die kunnen worden ingezet in geval van mensenrechtenschendingen, geïnvesteerd moet worden in due diligence; merkt op dat hiervoor aanvullende personele middelen nodig zijn en voorzien moet worden in gespecialiseerde toetsing, in overeenstemming met de normen van ontwikkelingsbanken;

53.  herinnert eraan dat de activiteiten van de EIB buiten Europa gebaseerd zijn op de algemene beginselen die ten grondslag liggen aan het externe optreden van de EU, zoals vastgelegd in artikel 21 VEU, zoals ondersteuning van de democratie en de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; benadrukt dat deze beginselen als leidraad moeten dienen voor de activiteiten van de EIB als publieke bank met een ontwikkelingsmandaat;

54.  benadrukt dat het vergroten van de lokale aanwezigheid en het intensiveren van de samenwerking met de EU-delegaties een belangrijke reden was voor de oprichting van EIB Global; herhaalt zijn verzoek om extra personeelsleden ter plaatse, met name met het oog op het in dienst nemen van meer werknemers uit landen waar de financiering wordt verleend; steunt de aanpak van de EIB waarbij regionale kantoren in Afrika worden geopend en lokale sollicitanten worden aangenomen, om de vereisten af te stemmen op de lokale behoeften;

55.  verzoekt de EIB om haar efficiëntie wat betreft de financiering van kmo’s en midcaps in Afrika zorgvuldiger te beoordelen, aangezien de relatief geringe omvang van projecten vaak een belemmering lijkt te vormen voor de toegang tot financiering; pleit voor een evaluatie van het mogelijke ontwerp van instrumenten die bedoeld zijn om het kmo’s in de EU gemakkelijker te maken in derde landen te investeren en om de toegang van deze kmo’s tot financiering te verbeteren, waaronder de financiering voor kleinere projecten; wijst erop dat de EIB een belangrijke rol speelt bij het creëren van een gelijk speelveld voor kmo’s in lidstaten waarvan de nationale ontwikkelingsbanken niet het vermogen hebben investeringen in derde landen te bevorderen;

56.  onderstreept dat ontwikkelingsinvesteringen waarbij vrouwen betrokken zijn en waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van vrouwen, doeltreffender en duurzamer zijn; verzoekt de EIB te waarborgen dat al haar activiteiten vrouwen ten goede komen, en met name gericht zijn op economische sectoren die bijdragen tot de participatie van vrouwen, in overeenstemming met haar aanpak inzake genderbewuste financiering;

57.  wijst op het belang van consistentie en efficiëntie in het kader van ontwikkelingsfinanciering en verzoekt de EIB om de focus meer te leggen op het mobiliseren van binnenlandse middelen en dringt er bij de EIB op aan om haar inzet in minder ontwikkelde landen die de beginselen en waarden van de EU eerbiedigen in zijn algemeenheid te vergroten;

Transparantie en governance

58.  is ingenomen met de invoering van de Finance Institutions Transparency Index in 2023 en met het feit dat in het bijbehorende verslag de EIB op een aantal gebieden op een vergelijkbaar niveau wordt plaatst als andere ontwikkelingsfinancieringsinstellingen, waaronder diensten van financiële bemiddelaars, milieu-, sociale en bestuurlijke aspecten en verantwoording aan gemeenschappen; dringt erop aan dat er duidelijke en uitgebreide informatie wordt gedeeld met andere EU-instellingen, met name het Parlement;

59.  dringt erop aan dat bij het aanwerven van personen voor hogere functies binnen de EIB wordt gekeken naar hun verdiensten, bekwaamheid en ervaring, en dat dezelfde criteria gelden voor personen die zich bezighouden met kernactiviteiten van de EIB;

60.  betreurt dat vrouwen in hogere functies en op de belangrijkste werkterreinen van de EIB nog altijd ondervertegenwoordigd zijn; herhaalt zijn standpunt dat er meer inspanningen moeten worden verricht om zowel het gender- als het geografisch evenwicht binnen de EIB te verbeteren;

61.  herhaalt zijn oproep tot het sluiten van een interinstitutioneel akkoord tussen het Parlement en de EIB;

62.  vraagt zich af of de EIB over de benodigde personele middelen beschikt, gezien de huidige uitbreiding van haar functies en verantwoordelijkheden;

63.  uit nogmaals zijn ernstige bezorgdheid over beschuldigingen met betrekking tot intimidatie, de werkomgeving en de arbeidsomstandigheden bij de EIB; wijst op het arrest van het Gerecht van 30 maart 2022 inzake een klacht wegens psychisch geweld binnen de EIB (zaak T-299/20), waarbij het besluit van de president van de EIB tot afwijzing van de klacht wegens psychisch geweld, nietig werd verklaard; wijst erop dat de EIB inspanningen heeft geleverd om deze en andere prangende personeelskwesties aan te pakken; dringt er bij de EIB op aan te waarborgen dat er daadwerkelijk een nultolerantiebeleid tegen alle soorten intimidatie wordt ingevoerd, waaronder preventieve en beschermingsmaatregelen, en dat er goede en betrouwbare klachtenmechanismen en mechanismen voor de ondersteuning van slachtoffers worden ingevoerd; dringt er bij het management van de EIB op aan een echte dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van het personeel om aan hun zorgen tegemoet te komen; betreurt dat de EIB geen vakbond heeft en dat de personeelsvertegenwoordigers geen rol hebben bij onderhandelingen; verzoekt het management van de EIB zich ten minste te houden aan de fundamentele normen van de Internationale Arbeidsorganisatie, zoals de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen;

64.  neemt kennis van het nieuwe fraudebestrijdingsbeleid van de EIB en onderstreept het belang van inclusieve samenwerking bij de ontwikkeling van belangrijke beleidsinstrumenten voor fraudebestrijding; is verheugd over het feit dat de EIB het beleid van de EIB-groep ten aanzien van zwak gereguleerde, niet-transparante en niet-coöperatieve rechtsgebieden en goed fiscaal bestuur heeft vastgesteld en gepubliceerd, wat een aanvulling vormt op het beleid van de EIB-groep inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering;

65.  geeft nogmaals aan bezorgd te zijn over het feit dat vicepresidenten van de EIB naast hun sectorale verantwoordelijkheden ook toezicht houden op projectvoorstellen uit hun land van herkomst en andere landspecifieke verantwoordelijkheden hebben; verzoekt de EIB ten volle uitvoering te geven aan alle aanbevelingen van de Europese Ombudsman betreffende de activiteiten van voormalige leden van de directie van de EIB, zoals neergelegd in het besluit van de Ombudsman van 27 juli 2022 in zaak 1016/2021/KR;

o
o   o

66.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Europese Investeringsbank.

(1) Arrest van het Gerecht van 30 maart 2022, KF/EIB, T-299/20, ECLI:EU:T:2022:171.
(2) PB C 270 van 7.7.2021, blz. 2.
(3) PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30.
(4) PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1.
(5) PB L 274 van 30.7.2021, blz. 1.
(6) PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1.
(7) PB C 270 van 7.7.2021, blz. 113.


Controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank – jaarverslag 2022
PDF 200kWORD 68k
Resolutie van het Europees Parlement van 12 juli 2023 over de controle van de financiële activiteiten van de Europese Investeringsbank – jaarverslag 2022 (2023/2046(INI))
P9_TA(2023)0287A9-0212/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien het activiteitenverslag 2022 van de Europese Investeringsbank (EIB) van 2 februari 2023, getiteld “Secure Europe”,

–  gezien het document van 27 januari 2022, getiteld “EIB Group Operational Plan 2022-2024”, en het document van 2 februari 2023, getiteld “EIB Group Operational Plan 2023-2025”,

–  gezien het EIB-investeringsverslag 2022/2023, getiteld “Resilience and Renewal in Europe”, dat op 28 februari 2023 is gepubliceerd,

–  gezien het EIB-milieukader dat op 14 november 2022 is goedgekeurd,

–  gezien het verslag van 2 februari 2023 getiteld “Climate action and environmental sustainability overview 2023”,

–  gezien het document van 2 februari 2022 getiteld “European Investment Bank Environmental and Social Standards”,

–  gezien het verslag van 12 juli 2022 getiteld “Regional Cohesion in Europe 2021-2022 – Evidence from the EIB Investment Survey”,

–  gezien de routekaart van de klimaatbank 2021-2025 door de Raad van Bewind van de EIB goedgekeurd op 11 november 2020,

–  gezien de EIB-klimaatenquête 2022-2023,

–  gezien het document van 1 februari 2023 getiteld “The EIB Group PATH Framework – Version 1.1 October 2022 – Supporting counterparties on their pathways to align with the Paris Agreement”,

–  gezien de publicatie van 17 maart 2023 getiteld “Annual Report of the Procurement Complaints Activity and the Procurement Complaints Committee of the European Investment Bank 2022”,

–  gezien het document van 10 februari 2023 getiteld “EIB Global – partnership, people, impact”,

–  gezien het evaluatieverslag van de EIB-groep van 22 april 2022 getiteld “Rapid assessment of the EIB Group’s operational response to the COVID-19 crisis”,

–  gezien de nota van de EIB van 31 mei 2022 getiteld “Evaluation of EIB support for urban public transport in the European Union (2007-2019)”,

–  gezien de publicatie van 6 juli 2022 getiteld “EIB Group Sustainability Report 2021”, en het op 2 februari 2022 goedgekeurde kader voor ecologische en sociale duurzaamheid van de EIB-Groep,

–  gezien de publicatie van 21 juli 2022 getiteld “EIB Audit Committee Annual Reports for the year 2021”,

–  gezien de nota van de EIB van 30 mei 2022, getiteld “EIB evaluation of the EIB’s special activities”,

–  gezien het verslag van de EIB van 27 juli 2022 getiteld “EIB Group activities in EU cohesion regions in 2021”,

–  gezien het verslag van 8 november 2022 getiteld “EIB Investment Survey 2022 – European Union overview”,

–  gezien het verslag van 9 december 2022 getiteld “EIB Diversity and Inclusion – 2021 Progress Report”,

–  gezien het document van de EIB van 2 februari 2023 getiteld “Health Overview 2023”,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 mei 2022 over de analyse van de lacunes op het gebied van defensie-investeringen en de te volgen koers (JOIN(2022)0024),

–  gezien het activiteitenverslag 2021 over compliance van de EIB van 25 augustus 2022,

–  gezien het fraudebestrijdingsbeleid van de EIB-groep van 5 augustus 2021,

–  gezien het jaarverslag 2020 van het Comité ethiek en compliance van de EIB, dat op 8 april 2022 is gepubliceerd, en de werkingsregels van dit comité die in januari 2016 zijn vastgesteld,

–  gezien de gedragscodes voor het personeel van de EIB-groep, de leden van het Comité ter controle van de boekhouding en de Directie van de EIB, die zijn gepubliceerd op 3 februari 2023,

–  gezien het “Risk Management Disclosure Report 2021” van de EIB-groep, dat is gepubliceerd op 9 augustus 2022,

–  gezien het reglement van orde van de EIB,

–  gezien het tripartiete akkoord tussen de Commissie, de Europese Rekenkamer en de Europese Investeringsbank (hierna “het tripartiete akkoord” genoemd), dat in november 2021 in werking is getreden,

–  gezien het “Report on the implementation of the EIB Group Transparency Policy in 2021” van de EIB, dat is gepubliceerd op 7 november 2022,

–  gezien het beleid van de EIB-groep ten aanzien van klokkenluiders, dat op 24 november 2021 werd gepubliceerd,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2022 getiteld “REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie” (COM(2022)0108),

–  gezien de tijdens de bijeenkomst van 15 december 2022 aangenomen conclusies van de Europese Raad,

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in zaak T‑299/20(1),

–  gezien de opmerkingen van het Bureau van de Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten van augustus 2021 over het Draft Environmental and Social Sustainability Framework (ESSF) van de EIB-groep,

–  gezien de zaken 1065/2020/PB, 1251/2020/PB en 1252/2020/PB betreffende de EIB, waarover de Europese Ombudsman op 21 april 2022 een besluit heeft genomen, en zaak 1016/2021/KR, waarover de Europese Ombudsman op 27 juli 2022 een besluit heeft genomen,

–  gezien het inspectierapport van 6 december 2022 van de Europese Ombudsman in zaak OI/1/2021/KR over hoe de Commissie uitdagingen aanpakt in verband met draaideursituaties waarbij (voormalige) personeelsleden van de Commissie betrokken zijn,

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien de brief van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0212/2023),

A.  overwegende dat de EIB-groep uit de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds (EIF) bestaat en de grootste multilaterale financiële instelling ter wereld is en het bevorderen van het potentieel van Europa op het gebied van werkgelegenheid en groei als hoofdtaak heeft; overwegende dat de EIB tegelijk ook een van de grootste verstrekkers van klimaatfinanciering is, die actief is op internationale kapitaalmarkten en daarbij klanten concurrerende en gunstige voorwaarden biedt ter ondersteuning van EU-beleid en -projecten;

B.  overwegende dat de EIB gebonden is aan het Handvest van de grondrechten van de EU en dat de mensenrechtenbeginselen opgenomen moeten worden in haar zorgvuldigheidsprocedures en -normen, alsook in haar openbaar toegankelijke op prognoses gebaseerde beoordelingen; overwegende dat investeringen van de EIB kunnen bijdragen aan de ondersteuning van de sociale sector, onder meer met betrekking tot gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs, waarbij werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting worden aangepakt;

C.  overwegende dat de belangrijkste prioriteiten van de EIB bestaan uit het verstrekken van financiering voor projecten ter bevordering van de Europese integratie en ter bevordering en ondersteuning van EU-beleid, zowel binnen als buiten de EU, zoals door middel van duurzame investeringen in klimaat en milieu, ontwikkeling, innovatie en vaardigheden, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), infrastructuur en cohesie;

D.  overwegende dat de EIB nauw samenwerkt met andere EU-instellingen en met nationale stimuleringsbanken en instellingen voor ontwikkelingsfinanciering (DFI’s), in coördinatie met de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD), om haar streefdoelen te verwezenlijken en het EU-beleid in meer dan 140 landen wereldwijd te ondersteunen, door middel van specifieke investeringsinstrumenten zoals leningen, aandelen, garanties, financieringsfaciliteiten met risicodeling en adviesdiensten;

E.  overwegende dat de EIB door het Verdrag gebonden is om bij te dragen tot de integratie van de EU, de economische en sociale cohesie, de regionale ontwikkeling en een evenwichtige en gestage ontwikkeling van de interne markt, en om ongelijkheden aan te pakken door betere voorwaarden te bieden voor toegang tot banen en onderwijsmogelijkheden, tot openbare infrastructuren en diensten, en tot een gezond en duurzaam milieu;

F.  overwegende dat de EIB een sleutelrol speelt in de strijd tegen de klimaatverandering en verslechtering van het milieu, en zich ertoe heeft verbonden alle EIB-activiteiten af te stemmen op de Overeenkomst van Parijs en de jaarlijkse financiering voor klimaatactie en milieuduurzaamheid uiterlijk in 2025 op te voeren tot meer dan 50 % van de totale kredietverlening;

G.  overwegende dat het mechanisme voor een rechtvaardige transitie deel uitmaakt van de routekaart van de klimaatbank van de EIB;

H.  overwegende dat de EIB bijdraagt tot de verwezenlijking van de politieke en economische doelstellingen van de EU en de prioriteiten van het externe optreden van de Unie in alle regio’s van de wereld ondersteunt, ook in politiek gevoelige landen in de oostelijke en mediterrane buurregio’s, de Westelijke Balkan, het Midden-Oosten en Noord-Afrika;

I.  overwegende dat de EIB de grootste multilaterale kredietverstrekker in de buurregio’s van de EU is en haar activiteiten buiten de EU uitvoert via haar tak EIB Global, met een netwerk van bijna dertig externe kantoren in Afrika, Latijns-Amerika en Azië;

J.  overwegende dat de EIB aanzienlijke inspanningen heeft geleverd om aanvullende steun te verlenen na de COVID-19-uitbraak, door het pan-Europees Garantiefonds in te stellen om kapitaal aan kmo’s te verstrekken;

K.  overwegende dat er sinds de wereldwijde financiële crisis een hardnekkige kloof in productieve investeringen bestaat van 1,5 tot 2 procentpunt van het bbp tussen Europa en de Verenigde Staten, voornamelijk als gevolg van grotere investeringen van de VS in machines en uitrusting en innovatie, met name in informatie- en communicatietechnologie (in de dienstensector) en intellectuele eigendom (in de publieke en defensiesector) en van de EIB wordt verwacht bij te dragen tot het verkleinen van deze kloof;

L.  overwegende dat in het licht van de energiecrisis, in combinatie met de nasleep van de pandemie en andere aspecten van de internationale situatie, tijdig een reeks gerichte acties moet worden gestart om de investeringen te verhogen en de economieën te beschermen tegen de mogelijk negatieve effecten van monetaire verkrapping;

M.  overwegende dat er voortdurend aandacht moet zijn voor de ontwikkeling van beste praktijken met betrekking tot het prestatiebeleid en -beheer van de EIB, alsook voor goed bestuur en transparantie;

N.  overwegende dat de EU het zich niet kan veroorloven de maatregelen uit te stellen die nodig zijn om de structurele uitdagingen op lange termijn, zoals het afnemende deel van de bevolking in de werkende leeftijd, klimaatverandering, digitalisering en innovatie, aan te pakken;

O.  overwegende dat het bedrijfsmodel van de EIB de hoogste normen van integriteit, transparantie, verantwoordingsplicht en goed bestuur vereist, en dat passende maatregelen moeten worden genomen en voortdurend moeten worden bijgewerkt om alle vormen van fraude, witwassen van geld, financiering van terrorisme en georganiseerde criminaliteit en schadelijke belastingpraktijken doeltreffend en efficiënt te bestrijden, alsook om de verboden gedragingen aan te pakken die in haar onlangs herziene fraudebestrijdingsbeleid worden genoemd; overwegende dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het Europees Openbaar Ministerie (EOM) zaken in verband met fraude, corruptie en andere strafbare feiten die de financiële belangen van de EU binnen de EIB schaden, kunnen onderzoeken;

Financiële verrichtingen en prestaties van de EIB

1.  merkt op dat de totale balans van de groep op 31 december 2022 547,3 miljard EUR bedroeg, een daling van 20,7 miljard EUR oftewel 3,6 % ten opzichte van het bedrag van 568,0 miljard EUR op 31 december 2021;

2.  wijst op het belang van de belangrijkste resultaten die de EIB-groep in 2022 heeft geboekt, met een totaal van 72,5 miljard EUR aan financiering (inclusief eigen middelen en middelen van derden, tegen 93,6 miljard EUR in 2021 en 74,7 miljard EUR in 2020), die ongeveer 260 miljard EUR aan investeringen in de reële economie zullen mobiliseren; wijst op de hogere streefcijfers voor 2023 en 2024 (respectievelijk 80,4 miljard EUR en 82,2 miljard EUR); merkt op dat de financiering in 2022 als volgt over de belangrijkste prioriteiten is verdeeld: 17,93 miljard EUR voor innovatie, digitale transformatie en menselijk kapitaal, 20,86 miljard EUR voor duurzame energie en natuurlijke hulpbronnen, 17,31 miljard EUR voor duurzame steden en regio’s en 16,35 miljard EUR voor kmo’s en midcaps;

3.  merkt op dat het algemene prestatieniveau van de EIB in 2022 hoog bleef en dat de leningenportefeuille goed bleef presteren, waarbij het aandeel dubieuze leningen eind 2022 slechts 0,4 % bedroeg (tegen respectievelijk 0,3 % en 0,4 % eind 2021 en 2020) en met een gerapporteerde nettowinst van 1,1 miljard EUR per 31 december 2022 (tegen respectievelijk 2,5 miljard EUR, 1,7 miljard EUR en 2,4 miljard EUR in 2021, 2020 en 2019); wijst erop dat, omdat winsten worden ingehouden om de activiteiten van de EIB te ondersteunen, de consistente winstgevendheid van de Bank in de loop der jaren heeft geleid tot de opbouw van aanzienlijke reserves, waardoor het eigen vermogen van de EIB is gestegen van 76,1 miljard EUR eind 2021 tot 77,2 miljard EUR eind 2022;

4.  merkt op dat, op basis van een economisch model dat gezamenlijk door de afdeling Economische Zaken van de EIB en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie is ontwikkeld, de steun van de EIB-groep tegen 2026 ongeveer 950 000 nieuwe banen in de EU-27 zal creëren en een effect op de economie van de EU zal hebben dat gelijk is aan +1,07 procentpunt van het bbp;

5.  is ingenomen met de adviserende rol van de Bank, met name in regio’s die koolstofintensieve productie met sociaal-economische kwetsbaarheid combineren, en bij de ondersteuning van aanpassingsmaatregelen die expliciet tegemoetkomen aan de behoeften van bevolkingsgroepen die het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van klimaatverandering;

6.  stelt vast dat de nieuwe kredietverlening van de EIB in 2022 65,15 miljard EUR bedraagt, hetgeen dicht bij de resultaten van de voorgaande jaren ligt (65,4 miljard EUR in 2021, 66,1 miljard EUR in 2020, 63,3 miljard EUR in 2019);

7.  wijst erop dat in 2022 het grootste deel van de financiering in Italië, Frankrijk en Spanje werd toegewezen;

8.  merkt op dat de EIB in 2022 19,9 miljard EUR aan klimaat- en duurzaamheidsobligaties (CBI’s en SAB’s) heeft uitgegeven, waarmee zij haar leidende rol op de mondiale markten voor groene en duurzaamheidsobligaties heeft bevestigd na haar uitgifte van 11,5 miljard EUR en 10,5 miljard EUR aan equivalente uitgiften van duurzaamheidsschuldproducten in 2021 en 2020; merkt op dat de EIB het aandeel van duurzaamheidsfinanciering (van CBI’s en SAB’s) in haar totale financiering heeft verhoogd tot 45 % in 2022, vergeleken met 21 % in 2021 en 15 % in 2020;

9.  stelt vast dat in de periode 2021-2027 de garantie van InvestEU van 26,2 miljard EUR, met voorzieningen uit het meerjarig financieel kader (MFK) en NextGenerationEU, naar verwachting meer dan 372 miljard EUR aan extra particuliere en publieke investeringen in Europa zal mobiliseren, met name voor duurzame infrastructuur, onderzoeksinnovatie en digitalisering, steun voor kmo’s en sociale investeringen en vaardigheden;

10.  is ingenomen met de ondertekening van de InvestEU-overeenkomst met de Commissie op 7 maart 2022, waardoor de EIB en het EIF de eerste uitvoeringspartners zijn die een garantieovereenkomst ondertekenden; herinnert eraan dat het InvestEU-programma de opvolger is van het Europees Fonds voor strategische investeringen en wordt uitgevoerd in het kader van het MFK van de EU voor 2021-2027, met de EIB als belangrijkste uitvoeringspartner, waarbij de EIB verantwoordelijk is voor het beheer van 75 % van de totale begroting van het mandaat;

11.  is ingenomen met de goedkeuring door de Raad van Bewind van het op 2 februari 2023 gepubliceerde “EIB Group Operational Plan 2023-2025”, waarmee de afstemming van de EIB op de politieke prioriteiten van de EU en haar toezegging om haar ambitie voor de digitale en de groene transitie op te voeren, worden bevestigd;

12.  is ingenomen met de invoering, sinds de goedkeuring van het operationeel plan 2022-2024 van de EIB-groep, van prestatie-indicatoren met toegevoegde waarde voor nieuwe goedkeuringen, na de lancering van het kader voor additionaliteits- en effectmeting (AIM) in 2021; begrijpt dat de activiteiten van het EIF niet in aanmerking worden genomen in het AIM-kader, maar wijst erop dat additionaliteitsvereisten gelden voor door het EIF beheerde mandaten, waaronder InvestEU, en EIF-garantieproducten;

13.  waardeert het werk dat is verricht door de evaluatiefunctie van de EIB-groep die verantwoordingsplicht bevordert door middel van empirisch onderbouwde beoordelingen van de prestaties en resultaten van de groep en bijdraagt tot het delen van kennis, het ondersteunen van beslissingen van de EIB-groep over beleid, strategieën, producten, projecten en organisatorische aangelegenheden, en het verbeteren van de prestaties; wijst op de evaluaties van equity en semi-equity en van schuldsteun, en merkt daarbij op dat met de beschikbaarheid van dergelijke financiering relevante marktlacunes worden aangepakt en een aanzienlijke bijdrage wordt geleverd op het gebied van volumes, marktontwikkeling en beste praktijken; onderstreept dat het verstrekken van stabiele en voorspelbare financiering gedurende de gehele economische cyclus een stabiliserend effect heeft op de markt, ook in tijden van crisis;

14.  verneemt dat in 2022 meer dan 1 miljard EUR aan EIB-steun voor lucht- en ruimtevaart en cyberbeveiliging is verleend, waarmee het streefcijfer is overschreden; is van mening dat de EIB een strategische rol moet spelen bij de ondersteuning van de Europese defensiefinanciering in sectoren voor tweeërlei gebruik; neemt kennis van het feit dat het nieuwe strategische Europese veiligheidsinitiatief van de EIB financiering van 6 miljard EUR tegen 2027 beschikbaar zal stellen; is ingenomen met het feit dat de EIB institutionele partnerschappen met de Europese Commissie (in het bijzonder het directoraat-generaal Defensie-industrie en Ruimtevaart), het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, het Europees Defensieagentschap en de NAVO verder zal versterken;

15.  merkt op dat, tegen de achtergrond van de uitdagingen die voortvloeien uit het herstel van de COVID-19-pandemie en de Russische agressie tegen Oekraïne, de kloof tussen de lidstaten wat betreft hun economische situatie en capaciteiten is toegenomen; onderstreept dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de zwaarst getroffen regio’s en landen zich aan de nieuwe omstandigheden aanpassen, zodat niemand aan zijn lot wordt overgelaten;

16.  roept de EIB op een belangrijke rol te blijven spelen bij het aanpakken van investeringslacunes in sectoren als sociale huisvesting, kleine nutsbedrijven, openbaar vervoer, duurzaam vervoer, toegankelijkheid voor personen met een handicap en onderwijs, en daarbij te zorgen voor additionaliteit en complementariteit met andere overheidsmiddelen en met commerciële kredietverstrekkers;

17.  wijst erop dat investeringen in kmo’s, onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, efficiënt bestuur en lokale infrastructuur tot de meest effectieve manieren behoren om groei te bevorderen;

18.  verzoekt de EIB haar financiering op te voeren om de technologische transitie te stimuleren, kmo’s de middelen te geven voor onderzoek en innovatie gericht op de lange termijn, ontwikkeling van vaardigheden die zijn aangepast aan de reële behoeften van de arbeidsmarkt te ondersteunen, en investeringen in de digitale vaardigheden van werknemers en ondernemers, in digitale infrastructuur en in capaciteitsopbouw voor digitalisering te bevorderen;

19.  is ingenomen met het feit dat de EIB van de drie belangrijkste ratingbureaus (Fitch, Moody’s en S&P) een AAA-rating met een “stabiel” perspectief heeft gekregen; wijst er nogmaals op dat de AAA-rating van de EIB noodzakelijk is om op de markt voldoende financieringsbronnen tegen voordelige tarieven te vinden, en dat deze behouden moet blijven;

De steun van de EIB op belangrijke beleidsterreinen – cohesie, infrastructuur, digitalisering, kmo’s, innovatie en vaardigheden

20.  merkt op dat de bijdrage van de EIB-groep aan de economische, sociale en territoriale cohesie in het kader van het huidige EU-cohesiebeleid voor de programmeringsperiode 2021-2027 landen en regio’s in de EU met een ongelijke ontwikkeling blijft helpen; wijst erop dat in de context van de crises die de EU-landen doormaken, de economische gevolgen de verschillen tussen de lidstaten en hun regio’s hebben verergerd, waardoor het nog belangrijker is ervoor te zorgen dat de zwaarst getroffen regio’s en landen zich kunnen aanpassen aan de nieuwe omstandigheden zodat niemand achterblijft; is ingenomen met het besluit van de EIB om vanaf 2023 de belangrijkste prestatie-indicator voor leningen aan minder ontwikkelde regio’s te volgen, met een streefcijfer van 21 % in 2023, en met het streven naar 23 % van de totale EU-financiering tegen 2025; herhaalt zijn oproep voor een eerlijke en transparante geografische verdeling van projecten en investeringen, met aandacht voor minder ontwikkelde regio’s, met name op het gebied van gezondheidszorg, innovatie, digitalisering en infrastructuur, met het oog op de bevordering van inclusieve groei en economische, sociale en territoriale convergentie en cohesie; merkt in dit opzicht op dat in de oriënterende EIB-nota inzake cohesie voor 2021-2027 de aan cohesie gerelateerde financiering van de EIB-groep wordt verhoogd tot ongeveer 40 % van de financiering binnen de EU voor 2022 (oplopend tot 45 % in 2025), waarvan 20 % aan minder ontwikkelde regio’s moet worden toegewezen; is zich ervan bewust dat de groep bij het bevorderen van sociale inclusie en ontwikkeling, gelijke kansen en billijke arbeidsomstandigheden, relevant sociaal EU-beleid en de Europese pijler van sociale rechten ondersteunt; merkt op dat bijna de helft van de EIB-leningen in de EU in 2022 (46 %) werd ondertekend voor projecten in cohesieregio’s, die ten grondslag liggen aan de steun van de Bank voor rechtvaardige groei en convergentie in de hele EU; verzoekt de EIB om terugkerende tekortkomingen die bepaalde regio’s of landen ervan weerhouden de financiële activiteiten van de EIB ten volle te benutten, actiever aan te pakken;

21.  is van mening dat innovatie een motor is voor concurrentievermogen, beperking van de klimaatverandering en economische en sociale ontwikkeling, en dat er een aanzienlijke structurele kloof blijft bestaan in de investeringen van de EU in innovatie en digitalisering; moedigt de EIB aan de digitale transformatie te ondersteunen, strategische autonomie op digitaal gebied te handhaven en digitale-infrastructuurprojecten te integreren in normen en protocollen ter ondersteuning van netwerkbeveiliging en -bestendigheid, interoperabiliteit en een open, pluriform en veilig internet; verzoekt de EIB de autonomie van Europa op het gebied van sleuteltechnologieën te bevorderen en de technologische transformatie van Europese bedrijven te ondersteunen, hetgeen een belangrijk positief effect op de werkgelegenheid zal hebben, en tegelijkertijd de digitalisering te versnellen; verzoekt de EIB bovendien de versterking van de cyberbeveiligingscapaciteit in de EU te ondersteunen, om Europa veerkrachtiger en slagvaardiger te maken ten aanzien van cyberdreigingen, en tegelijkertijd het bestaande samenwerkingsmechanisme te versterken en kritieke entiteiten en essentiële diensten, zoals ziekenhuizen en openbare nutsvoorzieningen, te beschermen;

22.  is zich ervan bewust dat de acties van de EIB klimaat, innovatie en ontwikkeling met elkaar verbinden en erkent innovatie en technologie als belangrijke factoren voor de overgang naar een koolstofneutrale economie; is van mening dat de EIB, om de ambitieuze streefcijfers op het gebied van klimaat en digitale transformatie te behalen, haar strategie van ondersteuning van op kennis gebaseerde en risicovollere activiteiten die meer additionaliteit zullen genereren, moet handhaven, en dat het nemen van meer risico’s via “speciale activiteiten” de EIB verder in staat zal stellen nieuwe cliënten en sectoren te bereiken, en producten te ontwikkelen die inspelen op de verschuivende marktdynamiek en veranderende marktbehoeften;

23.  wijst erop dat het mechanisme voor een rechtvaardige transitie een essentieel onderdeel is van de Europese Green Deal en de sociale en economische gevolgen van de overgang naar klimaatneutraliteit aanpakt; merkt op dat de bijdrage van de EIB-groep aan het mechanisme voor een rechtvaardige transitie een belangrijke brug vormt tussen de twee belangrijkste horizontale beleidsdoelstellingen van de groep, namelijk klimaatactie en cohesie; benadrukt de rol die de EIB moet spelen bij de ondersteuning van de economie van de EU via het mechanisme voor een rechtvaardige transitie; onderstreept dat de EIB alle drie de pijlers van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie ondersteunt; begrijpt dat de activiteiten van de EIB voor alle drie de pijlers vraaggestuurd zijn; is ingenomen met de in september 2022 ondertekende overeenkomst tussen de Commissie en de EIB inzake de leenfaciliteit voor de publieke sector, de derde pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, waarmee publieke investeringen ter waarde van 10 miljard EUR aan EIB-leningen zullen worden gefinancierd in de regio’s die het hardst worden getroffen door de groene transitie van de EU; verzoekt de EIB potentiële begunstigden uit de meest getroffen gebieden advies te verlenen om projecten voor te bereiden en uit te voeren;

24.  benadrukt het belang van kmo’s voor de Europese economie en wijst erop dat 23 miljoen kmo’s in de Unie goed zijn voor 99 % van alle ondernemingen en voor meer dan de helft van het Europese bbp, waarbij zij een sleutelrol spelen bij het creëren van toegevoegde waarde in alle sectoren van de economie en door ongeveer tweederde van alle banen te leveren; is van mening dat kmo’s een belangrijke rol moeten spelen bij de inclusieve overgang naar klimaatneutraliteit, de digitale transformatie van Europese industrieën en het concurrentievermogen van EU-ondernemers; merkt op dat buitensporige nieuwe vereisten moeten worden vermeden die tot meer bureaucratie voor kmo’s zouden leiden;

25.  is ingenomen met het feit dat de EIB in 2022 financiering heeft verstrekt voor investeringen van in totaal 16,35 miljard EUR voor kmo’s en midcaps; wijst erop dat de financiële steun van de EIB-groep in 2022 ongeveer 430 000 kmo’s en midcaps heeft bereikt en voor 5,3 miljoen banen heeft gezorgd;

26.  onderstreept de rol van het Europees Garantiefonds (EFG) bij de ondersteuning van bedrijven, voornamelijk Europese kmo’s, en merkt op dat de bestuursorganen van de EIB op 31 december 2022 projecten ter waarde van in totaal 23,54 miljard EUR hadden goedgekeurd (tegenover 23,2 miljard EUR in 2021), waarvan 11,07 miljard EUR EIB-financiering en 12,47 miljard EUR EIF-financiering, en dat de daaruit voortvloeiende ondertekende overeenkomsten eind 2022 goed waren voor 20,9 miljard EUR (de EIB was goed voor 10,3 miljard EUR en het EIF 10,6 miljard EUR); wijst erop dat deze interventie naar verwachting een totale investering van 187,3 miljard EUR zal mobiliseren (tegenover een totaal van 174,4 miljard EUR op 31 december 2021); is zich bewust van het tijdelijke karakter van dit instrument en van het feit dat de toewijzingsperiode voor EFG-producten slechts was verlengd tot 31 december 2022, in het kader van de maatregelen ter ondersteuning van het herstel van de Unie na de COVID-19-pandemie, en prijst de tijdigheid van het EFG bij het helpen beperken van de economische gevolgen van de pandemie voor bedrijven; neemt kennis van de bezorgdheid die is geuit over het gebrek aan transparantie rond de inzet van het EFG (met name het besluitvormingsproces, de tijdige publicatie van gefinancierde projecten en de identificatie van de eindontvangers); verwelkomt het feit dat een evaluatie van het EFG is opgenomen in het werkprogramma van de afdeling Evaluatie van de EIB voor 2024 en verwacht dat deze een volledige analyse zal bevatten van de daadwerkelijke toegevoegde waarde en de impact van de inzet van het EFG;

27.  is van mening dat voor het aanpakken van grote structurele investeringslacunes van de EU niet alleen financiële, maar ook niet-financiële investeringsbelemmeringen moeten worden verholpen en een grootschalige mobilisering en coördinatie van middelen en capaciteiten zijn vereist, naast de opbouw van technische en administratieve capaciteit en het verminderen van obstakels in de regelgeving; dringt aan op versterking van de technische bijstand voor en de financiële expertise van lokale en regionale overheden vóór de goedkeuring van projecten, met name in regio’s met een geringe investeringscapaciteit, teneinde de toegang tot EIB-financiering te verbeteren;

28.  onderkent dat voor het ontwikkelen en uitvoeren van transformatieve investeringen via middelen uit de faciliteit voor herstel en veerkracht een verbetering van de technische en administratieve capaciteit nodig is; merkt op dat in de operationele analyse van de EIB de versnippering van markten langs nationale grenzen en versnipperde regelgeving, de beperkte capaciteit van initiatiefnemers uit de publieke sector en begrotingsbeperkingen op nationaal niveau als belangrijke problemen zijn aangemerkt die investeringsprojecten in de weg staan; verzoekt de EIB-groep de versterking van administratieve capaciteit te ondersteunen door gebruik te maken van haar operationele ervaring;

29.  verzoekt de EIB-groep bij te dragen tot het verstrekken van duidelijkheid en stimulansen om de transformatie van Europa te bevorderen, het katalytische effect van publieke investeringen te versterken om investeringen door de particuliere sector aan te trekken, de toegang tot risicoabsorberende financiële instrumenten te vergemakkelijken om strategische investeringen door de particuliere sector af te schermen, onnodige administratieve belemmeringen te verminderen en het gebrek aan technische vaardigheden aan te pakken, met name voor ondernemingen en gemeenten in cohesieregio’s, en voor complexere groene en digitale doelstellingen;

30.  onderstreept dat landbouwers in de EU voor steeds grotere uitdagingen staan, zoals de noodzaak om zich aan te passen aan de doelstellingen van de Europese Green Deal, maar ook verstoringen als gevolg van de gevolgen van de energiecrisis, stijgende inflatie en de oorlog in Oekraïne; onderstreept dat de landbouw-, bosbouw- en visserijsectoren een sleutelrol spelen voor groei en ontwikkeling in plattelandsgebieden; verzoekt de EIB om betere bijstand te verlenen en deze belangrijke sectoren te ondersteunen;

31.  verzoekt de EIB nogmaals passende zorgvuldigheid toe te passen tijdens de voorbereidingsfase van alle projecten teneinde serieus rekening te houden met (eerbiediging van) mensenrechten en inheemse gemeenschappen, en een heldere strategie met betrekking tot mensenrechten te ontwikkelen waarin mensenrechtenrisico’s en effectbeoordelingen zijn opgenomen;

EIB, klimaat en milieu

32.  is van mening dat alle geldstromen van de EIB volledig in overeenstemming moeten zijn met de doelstelling om uiterlijk in 2050 emissieneutraal te zijn, alsook met de ambitieuzere klimaatdoelstelling van de EU voor 2030; herinnert eraan dat de klimaatverandering inclusief en eerlijk moet zijn, dat groene investeringen levensvatbaar moeten zijn en dat van de EIB wordt verwacht dat zij haar kredietverlening, financiële instrumenten, technische bijstand en adviesdiensten aanwendt ter ondersteuning van particulieren en bedrijven die worden geconfronteerd met sociaal-economische problemen als gevolg van de overgang naar een koolstofneutrale economie;

33.  is bezorgd dat hoewel investeringen ter beperking van de klimaatverandering toenemen, zij nog steeds ver achterblijven bij wat nodig is voor het halen van het Europese streefcijfer om uiterlijk in 2050 emissieneutraal te zijn; merkt op dat het klimaatinvesteringsniveau volgens EIB-analyses – hoewel klimaatinvesteringen van de EU na de daling tijdens de pandemie weer zijn toegenomen – aanzienlijk moet worden opgevoerd opdat de Unie haar doelstellingen verwezenlijkt, en dat 356 miljard EUR extra per jaar vergeleken met 2010-2020 nodig is om de investering van 1 biljoen EUR voor een vermindering van de broeikasgasemissies met 55 % tegen 2030 te bereiken;

34.  stelt vast dat de groene financiering van de EIB is gestegen tot 36,5 miljard EUR (58 % van het totaal) in 2022, en ruim vóór 2025 het streefdoel om ten minste 50 % van de totale financiering aan klimaatactie en milieuduurzaamheid te besteden, heeft overtroffen; merkt op dat de EIB de afgelopen twee jaar al 222 miljard EUR aan dergelijke investeringen heeft gesteund en moedigt de EIB-groep aan zich verder in te zetten voor haar doelstelling om in dit decennium 1 biljoen EUR aan groene financiering te ondersteunen;

35.  betreurt de verminderde kracht van de EU op het gebied van groene technologie, waar de Europese Unie eerder voorloper was; is van mening dat de EU haar investeringen in geavanceerdere innovatietechnologieën, zoals waterstoftechnologieën, moet opvoeren en haar inspanningen op het gebied van duurzame mobiliteit, slimme netwerken, wind- en zonne-energie en energieopslag moet vergroten;

36.  merkt op dat de EIB-groep in 2022 een recordaantal nieuwe overeenkomsten heeft ondertekend voor de financiering van hernieuwbare energie, efficiëntie, opslag en netwerken, waarmee het totale bedrag aan EIB-financiering voor duurzame energieprojecten binnen de EU op een recordhoogte van 17,06 miljard EUR komt;

37.  waardeert de aankondiging van de EIB tijdens de 27e klimaatconferentie (COP27) in Sharm-el-Sheikh, Egypte (6 tot 18 november 2022) dat de groep het REPowerEU-plan van de Commissie zal steunen met nog eens 30 miljard EUR aan leningen en aandelenfinanciering tegen 2027, voornamelijk met de focus op hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, netten en opslag, oplaadinfrastructuur voor elektrische voertuigen en baanbrekende technologieën, zoals koolstofarme waterstof;

38.  is ingenomen met het pakket gerichte financiering dat op 26 oktober 2022 door de Raad van Bewind van de EIB is goedgekeurd, dat naar verwachting tegen 2027 tot 115 miljard EUR aan nieuwe investeringen zal worden vrijgemaakt, waardoor een aanzienlijke bijdrage wordt geleverd aan de REPowerEU-doelstelling om een einde te maken aan de afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen in combinatie met de lopende EIB-steun voor de energiesector in de EU, met een gemiddelde van ongeveer 10 miljard EUR aan financiering per jaar in de afgelopen tien jaar;

39.  onderstreept dat het milieu- en sociaal beleid van de EIB-groep de verbintenis versterkt om de doelstellingen van het Verdrag inzake biologische diversiteit en het wereldwijde biodiversiteitskader voor de periode na 2020 te bevorderen en uit te voeren, en dat de milieu- en sociale normen van de EIB waarborgen dat gefinancierde projecten geen significante schade toebrengen aan de biodiversiteit en de ecosystemen; is ingenomen met de overstap van “geen nettoverlies” naar “geen verlies” van biodiversiteit, overeenkomstig EU-beleid;

De EIB en energiezekerheid

40.  onderstreept dat de illegale, ongerechtvaardigde en niet-uitgelokte inval van Rusland in Oekraïne en de energiecrisis de bestaande aanbodbeperkingen hebben vergroot en dat de gevolgen van hogere energieprijzen verder gaan dan de directe impact op huishoudens en bedrijven, waarbij de inflatie wordt aangezwengeld en de vraag afneemt, en de kosten worden gedragen door Europese huishoudens, bedrijven en regeringen;

41.  verwelkomt de veroordeling door de EIB van de militaire inval van Russische troepen in Oekraïne; merkt op dat de EIB, met steun van de Commissie, sinds het begin van de inval 1,7 miljard EUR aan noodhulp aan Oekraïne heeft gemobiliseerd en uitbetaald;

42.  is zich ervan bewust dat het vermogen van de Europese economieën om nieuwe schokken op te vangen, wordt bemoeilijkt door de fiscale gevolgen van de pandemie; onderkent dat het in reactie op de pandemie in 2020 en 2021 vastgestelde krachtige begrotingsbeleid huishoudens en bedrijven heeft afgeschermd van een groot inkomensverlies, en dat dergelijke maatregelen de productiecapaciteit van de economie zodanig hebben beschermd dat deze snel kon herstellen zodra de COVID-19-beperkingen werden opgeheven; wijst erop dat de bovengenoemde begrotingssteun een groot deel van het nettovermogen van de overheid aan de particuliere sector heeft toegewezen, waardoor de overheidsschuld en particuliere besparingen toenemen, en dat de regeringen na dergelijke acties minder fiscale bewegingsruimte hebben om de impact van hoge energieprijzen op huishoudens en bedrijven te verzachten;

43.  herinnert eraan dat de EIB een belangrijke rol kan spelen bij het bevorderen van de ontwikkeling van de industriële capaciteiten van de EU, door het juiste investeringsklimaat te creëren om de voorzieningszekerheid in de gehele waardeketen te waarborgen, en door bij te dragen aan het toekomstige Europese industriële leiderschap, om zo geopolitieke gewicht van de EU te versterken;

44.  merkt op dat de EIB-groep de afgelopen tien jaar meer dan 100 miljard EUR naar de energiesector van de EU heeft gekanaliseerd door te investeren in energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen, netten en opslag; merkt op dat nu steun wordt verleend om de lidstaten te helpen in de crisis die het gevolg is van de abrupte vermindering van de leveranties van Russisch gas;

45.  wijst op het besluit van de Raad van Bewind van de EIB in oktober 2022 om de financieringsvolumes voor schone energie te verhogen ter ondersteuning van de REPowerEU-doelstelling om een einde te maken aan de afhankelijkheid van Europa van de invoer van Russische fossiele brandstoffen, met het oog waarop tegen 2027 30 miljard EUR extra zal worden geïnvesteerd; is van mening dat dit besluit niet mag leiden tot een permanente versoepeling van de klimaatcriteria waaraan bedrijven moeten voldoen om in aanmerking te komen voor steun; herinnert eraan dat het PATH-kader tot doel heeft ervoor te zorgen dat gefinancierde projecten in overeenstemming zijn met de Overeenkomst van Parijs en dat exploitanten aan de overeenkomst voldoen door hun algemene bedrijfsactiviteiten koolstofvrij te maken en de weerbaarheid tegen klimaatverandering te versterken, in overeenstemming met de Climate Bank Roadmap van de EIB; dringt erop aan investeringen met een EU-meerwaarde te versterken door transnationale samenwerkingsprojecten op het gebied van energieproductie en infrastructuur te ondersteunen;

46.  onderstreept dat alle investeringen voor het aanpakken van de energiecrisis, samen met investeringen in de groene en digitale transitie, op een efficiënte en transparante manier moeten worden uitgevoerd;

Activiteiten van het EIF

47.  merkt op dat het EIF deel uitmaakt van de EIB-Groep en dat zijn belangrijkste taak erin bestaat Europese micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te steunen door hen te helpen toegang te krijgen tot financiering; is zich ervan bewust dat het EIF risico- en groeikapitaal, garanties en microfinancieringsinstrumenten ontwerpt en ontwikkelt die specifiek op dit marktsegment gericht zijn, en dat het EIF daarmee bijdraagt tot de verwezenlijking van belangrijke EU-beleidsdoelstellingen zoals concurrentievermogen en groei, innovatie en digitalisering, sociale effecten, vaardigheden en menselijk kapitaal, en klimaatactie en milieuduurzaamheid;

48.  merkt op dat het recentste EIF-financieringsprogramma voor de komende jaren de hoeveelheid middelen verhoogt van 9,2 miljard EUR in 2022 tot 13,0 miljard EUR en 13,5 miljard EUR in respectievelijk 2023 en 2024; begrijpt dat het EIF van plan is om in 2022 en 2023 gebruik te maken van de volledige capaciteit van het vervroegde InvestEU-mandaat door uiterlijk eind 2023 60 % van de door NextGenerationEU gesteunde InvestEU-begroting goed te keuren en eind 2024 te ondertekenen;

49.  merkt op dat in de loop van 2022 30 % van de financiële steun van het EIF gericht was op duurzaamheid en de groene transformatie en dat in overeenstemming met de ambitie van de routekaart van de klimaatbank van de EIB 21 % – ongeveer 2 miljard EUR – werd besteed met het oog op de horizontale doelstellingen van klimaatactie en milieuduurzaamheid; onderstreept dat het EIF innovatieve ondernemingen op het gebied van landbouwtechnologie, de blauwe economie, circulariteit en duurzame mobiliteit heeft gesteund, alsook traditionele bedrijven en particulieren voor de financiering van hun klimaatinvesteringen;

50.  wijst erop dat het EIF in 2022 kleine ondernemingen en groene projecten met meer dan 9 miljard EUR heeft gefinancierd, met als doel ongeveer 97 miljard EUR te mobiliseren voor investeringen ter ondersteuning van klimaatneutraliteit, de digitale transitie van EU-industrieën en het concurrentievermogen van ondernemers in de EU;

51.  merkt op dat het EIF zich ook is blijven richten op de horizontale cohesiedoelstelling, voornamelijk via gezamenlijke investeringsprogramma’s in verband met het Equityplatform van het EIF en nationale stimuleringsinstellingen en waarbij 39 % van de EIF-financiering entiteiten ten goede komt aan cohesieregio’s van de EU;

Impact buiten de EU

52.  merkt op dat de EIB-groep bij haar activiteiten buiten de EU de doelstellingen en prioriteiten van het externe optreden van de EU ondersteunt en haar deskundigheid en ervaring buiten de EU inzet op prioritaire gebieden zoals klimaatactie, gezondheid en digitalisering, EU-waarden en beginselen van goed bestuur;

53.  dringt er bij de EU op aan het potentieel van de EIB als instrument ter versterking van de strategische autonomie van de EU verder te vergroten, met name op het gebied van energie en grondstoffen, en haar prioriteiten op het gebied van extern beleid van de EU in haar betrekkingen met derde landen te bevorderen, met volledige inachtneming van het proces van passende zorgvuldigheid op sociaal en milieugebied, alsook een sterke coördinatie tussen de Commissie, de EDEO en de EU-delegaties om besprekingen en samenwerking met relevante actoren ter plaatse te vergemakkelijken teneinde projecten vast te stellen die het best aan de doelstellingen inzake doeltreffende ontwikkelingshulp voldoen;

54.  waardeert dat er sinds de oprichting van EIB Global meer inspanningen zijn verricht, maar moedigt de EIB aan proactiever te zijn bij het bevorderen van de algemene communicatie en zichtbaarheid van de EU, met name wat betreft haar werkzaamheden in het zuidelijk halfrond; waarschuwt echter dat in haar streven naar zichtbaarheid basisprojecten niet mogen worden verdrongen door grotere projecten, en benadrukt dat lokale actoren voldoende moeten worden betrokken;

55.  is ingenomen met de start van de operationele activiteiten op 1 januari 2022 van EIB Global, opgericht na het besluit van de Raad van Bewind van de EIB in september 2021 en belast met alle activiteiten van de EIB in het uitbreidingsgebied, de landen van het oostelijk en zuidelijk nabuurschap van de EU, Sub-Saharaans Afrika, Azië, Latijns-Amerika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan; begrijpt dat EIB Global bedoeld is als de belangrijkste financieringstak van Team Europa, dat buiten de EU opereert en de vuurkracht van de EIB, de EU-lidstaten en andere investeringsinstellingen die met de EU samenwerken, combineert; is in dit verband ingenomen met de opening van de EIB-kantoren in Pretoria, Kiev en Belgrado, die zullen bijdragen aan het uitvoeren van de taken van EIB Global; is van mening dat EIB Global een essentiële bijdrage zal leveren aan de doelstellingen van versterking van de strategische autonomie van de EU en versterking van de multilaterale samenwerking;

56.  verzoekt nogmaals dat EIB Global zich concentreert op een billijke en duurzame agenda in de ontvangende landen, en daarbij duidelijk aantoont dat er sprake is van ontwikkeling;

57.  is zeer ingenomen met de inspanningen en betrokkenheid van de EIB in de landen van de Westelijke Balkan, waarbij in 2022 via EIB Global 835,2 miljoen EUR is geïnvesteerd, en aldus is bijgedragen aan het economisch en investeringsplan van de EU voor de regio; merkt op dat meer dan 80 % van de ondertekende investeringen in 2022 naar ecologisch duurzame projecten ging; is ingenomen met het feit dat sinds 2020 de investeringen van de EIB in de regio ter ondersteuning van de duurzame groene en digitale transitie van lokale economieën in totaal 2,5 miljard EUR bedragen; moedigt EIB Global aan om tegen gunstige voorwaarden toegang te blijven bieden tot financiering voor bedrijven van de Westelijke Balkan die investeren in het versnellen van de digitale transformatie en de implementatie van digitale infrastructuur, de uitbreiding van de 5G-telecommunicatienetwerken, duurzame stedelijke ontwikkeling, het versnellen van de energietransitie en het waarborgen van projecten op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, alsook klimaatneutrale projecten; is ingenomen met de opzet van de garantiefaciliteit voor veerkracht van kmo’s in het kader van de faciliteit voor bedrijfsontwikkeling en innovatie voor de Westelijke Balkan, om zo’n 4 000 kleine bedrijven in de regio tegen gunstige voorwaarden toegang tot financiering te bieden; wijst op het belang van de begrotingscontroleprocedure, aangezien volgens de Europese Rekenkamer de financiële steun van de EU ten bedrage van ongeveer 700 miljoen EUR tussen 2014 en 2020 ter bevordering van de rechtsstaat in de Westelijke Balkan weinig effect heeft gehad op fundamentele hervormingen;

58.  neemt kennis van de inspanningen van de EIB met betrekking tot het zorgvuldigheidsproces voor de sociale en milieunormen van haar verrichtingen; moedigt de EIB aan meer inspanningen te verrichten om zinvolle raadpleging van lokale bevolkingen tijdens de uitvoering van de projecten verder te versterken, te zorgen voor solide verantwoordingsmechanismen ten aanzien van betrokken gemeenschappen, en de tekortkomingen van haar betrokkenheid en de rol van haar tussenpersonen bij projecten die negatieve gevolgen hebben gehad voor de lokale bevolking in ontwikkelingslanden nauwlettend te monitoren en hierover verslag uit te brengen;

59.  verwacht dat EIB Global en de coördinatie daarvan met andere DFI’s volledig transparant zullen zijn; is in dit verband ingenomen met de regelmatige uitwisselingen met het Europees Parlement in Brussel en meest recentelijk in Luxemburg, alsook met de voortdurende open dialoog van de EIB met alle belanghebbenden, met name maatschappelijke organisaties en lokale actoren;

60.  moedigt de EIB aan zich actief te blijven inzetten voor de ontwikkeling methodes en praktijken inzake planning, monitoring en evaluatie op landenniveau, samen met de EU-delegaties en nationale en lokale actoren en door middel van medefinanciering met DFI’s;

61.  prijst het snelle optreden van de EIB wat betreft onmiddellijke steun aan Oekraïne na het uitbreken van de Russische aanvalsoorlog te steunen door in 2022 onder zeer moeilijke omstandigheden 1,7 miljard EUR aan middelen uit te keren; merkt op dat er nog 540 miljoen EUR moet worden uitbetaald naarmate de concrete projecten ter plaatse vorderen; moedigt de EIB aan via het initiatief “EU for Ukraine” haar bijdrage om de economie van Oekraïne overeind te houden en de wederopbouw van het land te ondersteunen, te waarborgen, overeenkomstig het op 15 december 2022 van de Europese Raad ontvangen mandaat;

62.  dringt er bij de EIB op aan strikte voorwaarden te hanteren in verband met de financiële bijstand aan Oekraïne, met inbegrip van een duidelijk en alomvattend toezicht op de besteding van EU-middelen voor wederopbouw en humanitaire hulp; herinnert in dit verband aan de noodzaak van een systematische EU-aanpak om te zorgen voor een betere coördinatie van de uitbetaling van middelen en een versterkte monitoring van de uitgaven van de middelen;

63.  is zich ervan bewust dat krachtens decreet nr. 64/2022 van de president van Oekraïne de militaire besturen met ingang van 24 februari 2022 verantwoordelijk zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden van de betrokken lokale overheidsinstanties, alsook in de niet langer bezette gebieden, voor het oplossen van kwesties in verband met de opstelling, goedkeuring, wijziging en uitvoering van de lokale begroting, het beheer van eigendommen in gemeenschappelijk bezit van de respectieve territoriale gemeenschap en, voor korte perioden, het nemen van besluiten over landinrichting en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen van lokaal belang; is van mening dat de nationale beheers- en auditautoriteiten in de huidige situatie over beperkte middelen en bevoegdheden beschikken om het standaardniveau van transparantie en adequate controle van de ingezette financiële middelen te waarborgen; dringt er bij de EIB op aan de participatie van de lokale bevolking en democratisch gekozen vertegenwoordigers van het lokale zelfbestuur te waarborgen en haar toezicht op de uitvoeringsactiviteiten uit te breiden en een sterke toezichthoudende rol op de toegewezen middelen na te streven om te voorkomen dat de middelen worden verduisterd of misbruikt; verzoekt de EIB haar eigen monitoring- en auditteams in Oekraïne op te zetten om de nauwkeurigheid van de auditgegevens met betrekking tot alle door de EU gefinancierde projecten te waarborgen;

64.  dringt er bij de EIB op aan toezicht te houden op de coördinatie met betrekking tot middelen van het initiatief “EU for Ukraine” met de Europese Commissie, de Wereldbank en andere actoren in het kader van het coördinatieplatform voor de donoren van de G7 voor Oekraïne en met de Oekraïense regionale en gemeentelijke autoriteiten om te zorgen voor een gezamenlijke aanpak om tegemoet te komen aan de dringende behoeften van Oekraïne;

65.  merkt op dat EIB Global, naast de steun aan Oekraïne, in 2022 voor 9,1 miljard EUR aan nieuwe financiering heeft verstrekt, waarmee het totale volume van de activiteiten van deze tak van de EIB, die in januari 2022 werd opgezet om de activiteiten buiten de EU op te voeren, op 10,8 miljard EUR komt;

66.  is ingenomen met de financiële en technische steun van de EIB aan de Republiek Moldavië, rekening houdend met de energieafhankelijkheid en kwetsbaarheid van het land in de huidige geopolitieke context; verzoekt de EIB Moldavië te blijven steunen bij zijn versnelde toetreding tot de EU en het boeken van vooruitgang op het gebied van energieautonomie en -diversificatie op lange termijn;

67.  moedigt EIB Global aan een sterkere lokale aanwezigheid na te streven, producten en bedrijfsmodellen op lokale behoeften af te stemmen en nauwer samen te werken met partnerinstellingen, om het ontwikkelingseffect van de EU in Team Europa te vergroten binnen het kader van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) – Europa in de wereld;

68.  is ingenomen met de eerste financiële overeenkomst tussen de EIB en het Internationaal Fonds voor agrarische ontwikkeling van de VN (IFAD), waarmee 500 miljoen EUR zal worden verstrekt ter ondersteuning van het IFAD-programma om de voedselzekerheid te verbeteren en armoede in plattelandsgebieden terug te dringen en kleinschalige landbouwers te helpen zich aan de klimaatverandering aan te passen;

69.  wijst op de uiteenlopende standpunten van de lidstaten over de wijze waarop de vereiste financiering en dekking uit de EU-begroting kan worden gewaarborgd, zodat de bank zich in Oekraïne kan blijven inzetten, hetgeen dreigt te stoppen als er geen oplossing wordt gevonden; is ingenomen met het initiatief van de EIB voor Oekraïne, dat gericht is op de wederopbouw van infrastructuur en de ondersteuning van prioritaire investeringsbehoeften en ondernemingen; moedigt de lidstaten aan ervoor te zorgen dat Oekraïne solide steun blijft krijgen die aansluit bij de behoeften van het land; dringt aan op een continue, grondige analyse van de financiële behoeften voor de wederopbouw en duurzame ontwikkeling van Oekraïne, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de lokale behoeften, en een evaluatie wordt gemaakt van de gevolgen van de oorlog voor het milieu;

70.  moedigt de EIB (EIB Global) aan om, voortbouwend op de oprichting van haar eerste regionale hub in Kenia, haar aanwezigheid ter plaatse in niet-EU-landen verder te versterken en daarbij waar mogelijk middelen te combineren en de samenwerking met andere Europese en niet-Europese actoren, met name DFI’s, te intensiveren; dringt aan op een concreet en sterk ontwikkelingsmandaat voor EIB Global, dat uitgaat van het terugdringen van ongelijkheden, het uitbannen van armoede en de ondersteuning van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen; dringt aan op een verhoging van de garanties die uit de EU-begroting aan de EIB worden verstrekt om de Bank in staat te stellen haar activiteiten in het Globale Zuiden uit te breiden;

71.  pleit voor verdere samenwerking tussen de EIB en met name de EBWO, en voor de aanpassing van hun werkmethoden en instrumenten met betrekking tot de investeringsbehoeften in Afrika, teneinde grootschalige investeringen in de toekomst te vergemakkelijken en tegelijkertijd de EU-steun voor kleinere lokale projecten te handhaven en uiteindelijk bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling;

72.  verzoekt de EIB nauwer samen te werken met de Afrikaanse Ontwikkelingsbank en na te gaan wat de eventuele voordelen zijn van de oprichting van een gezamenlijk filiaal; onderstreept dat langetermijninvesteringen ter bevordering van duurzame ontwikkeling moeten worden gefinancierd; moedigt de oprichting van gezamenlijke project- en advieshubs aan om doeltreffende contactpunten voor lokale actoren op te zetten en de lokale betrokkenheid bij gemeenschappelijke ontwikkelingsprojecten te verbeteren, teneinde het effect en de efficiëntie van de ontwikkelingshulp te maximaliseren; dringt in dit verband aan op steun voor de ontwikkeling van de lokale particuliere sector in Afrika, met name door de financiering van Afrikaanse micro-, kleine en middelgrote ondernemingen; moedigt eveneens nauwere samenwerking met andere regionale ontwikkelingsbanken aan;

Acties van de EIB met betrekking tot de COVID-19-pandemie

73.  merkt op dat de EIB in 2022 haar inspanningen ter ondersteuning van acties ter bestrijding van de pandemie heeft voortgezet; onderstreept dat de EIB in 2022 5,1 miljard EUR beschikbaar heeft gesteld voor projecten op het gebied van gezondheid en biowetenschappen, waarvan wereldwijd ongeveer 980 miljoen mensen hebben geprofiteerd; waardeert de steun van de EIB aan het wereldwijde vaccininitiatief Covax, de internationale faciliteit voor eerlijke en universele toegang tot COVID-19-vaccins, waarvoor de EIB tegen maart 2022 in totaal 900 miljoen EUR heeft geleverd en nog eens 1 miljard EUR tegen april 2022 heeft toegezegd om Covax te ondersteunen;

74.  merkt op dat de COVID-19 pandemie geen negatieve gevolgen heeft gehad voor de kwaliteit van de leningenportefeuille van de EIB, dankzij haar strategie voor kredietrisicobeheer en het feit dat de EIB ondanks de algemene context van onzekerheid op de mondiale financiële markten een solide liquiditeitspositie blijft behouden;

75.  merkt op dat met betrekking tot de pandemie de EIB-groep haar flexibiliteit heeft bewezen bij het bieden van financiële oplossingen voor crisissituaties en het vermogen om op een complementaire manier te handelen in aanvulling op de grootschalige langetermijnrespons van de EU op de pandemie door middel van NextGenerationEU en nationale steun voor publieke investeringen;

Compliance, transparantie en verantwoordingsplicht van de EIB

76.  neemt er nota van dat, in overeenstemming met goede praktijken bij andere internationale financiële instellingen, de commissie voor klachten over aanbestedingen (PCC) van de EIB een gespecialiseerde, onafhankelijke commissie is die gemachtigd is voor het behandelen van klachten over aanbestedingen op grond waarvan besluiten van de EIB over aanbestedingsprocedures in het kader van een door de EIB gefinancierd project buiten de EU worden aangevochten; merkt op dat de PCC in 2022 18 klachten over aanbestedingen heeft ontvangen, tegenover 23 in 2021 en 31 in 2020, en dat van deze 18 klachten er 13 vóór het besluit/de verklaring van geen bezwaar van de EIB waren ingediend (tegenover 18 dergelijke klachten in 2021) en die het secretariaat van de PCC voor verdere follow-up heeft doorgestuurd naar de voor de betrokken projecten verantwoordelijke diensten van de EIB, terwijl de overige vijf klachten bij de PCC werden ingediend na de verklaring van geen bezwaar van de EIB tegen de gunning van de opdracht (hetzelfde aantal als in 2021) en werden onderzocht en waarover een besluit werd genomen; merkt op dat de PCC ervoor stemde om voor twee van de klachten de verklaring van geen bezwaar van de EIB te handhaven en voor de overige drie gevallen de verklaring van geen bezwaar van de EIB in te trekken;

77.  waardeert het dat het de PCC, de onderzoeksafdeling en de afdeling klachtenmechanisme complementaire rollen vervullen binnen de algemene inspectiedienst, die samenwerking en communicatie vergemakkelijken om alle mogelijke beschuldigingen van verboden gedragingen en aan aanbestedingen gerelateerde of niet aan aanbestedingen gerelateerde klachten te behandelen; merkt op dat in 2022 in het klachtenmechanisme van de EIB 54 nieuwe zaken werden geregistreerd (tegenover 64 in 2021 en 77 in 2020), dat 97 zaken werden behandeld (tegenover 107 en 2021 en 137 in 2020) en dat 53 zaken werden afgesloten (tegenover 64 in 2021 en 94 in 2020); merkt op dat 68 % van de in 2022 geregistreerde klachten betrekking had op milieu- en sociale gevolgen, terwijl 20 % betrekking had op kwesties in verband met het bestuur en de administratie van de EIB;

78.  verzoekt de EIB ervoor te zorgen dat het klachtenmechanisme toegankelijk, effectief en onafhankelijk is, zodat mogelijke mensenrechtenschendingen in het kader van projecten waarbij de EIB betrokken is kunnen worden opgespoord en verholpen; merkt op dat de onderzoeksafdeling van de EIB in 2022 180 beschuldigingen heeft ontvangen (tegenover 174 in 2021 en 183 in 2020), 147 van dergelijke gevallen heeft afgesloten (tegenover 204 in 2021 en 195 in 2020) en 36 aanbevelingen en adviezen heeft uitgebracht (45 in 2021 en 52 in 2020); benadrukt dat 42 gevallen zijn gemeld aan OLAF, waarvan er 11 ook naar het EOM werden doorverwezen; merkt op dat het aantal zaken met beschuldigingen die na onderzoek onderbouwd bleken te zijn blijft dalen (17 van de 70 onderzoeken die in 2022 werden geopend, 17 van de 67 onderzoeken die in 2021 werden geopend, en 37 van de 91 onderzoeken die in 2020 werden geopend);

79.  is het eens met het standpunt van het auditcomité van de EIB dat de monitoring, het beheer en het toezicht op operationele en technologische risico’s, met inbegrip van cyberrisico’s en andere niet-financiële risico’s, moeten worden verbeterd;

80.  neemt er nota van dat de tripartiete overeenkomst op 11 november 2021 door de EIB, de Commissie en de Europese Rekenkamer is verlengd; betreurt het feit dat de herziene overeenkomst niet de uitgebreide oplossing biedt waar het Parlement om heeft gevraagd; is echter ingenomen met het feit dat de nieuwe overeenkomst een betere toegang tot en een betere stroomlijning van de gecontroleerde EIB-documenten mogelijk maakt en het tijdschema voor de ontvangst van de nodige controledocumentatie, het formaat daarvan en de regels inzake vertrouwelijkheid, gegevensbescherming, methoden voor het verzamelen van bewijsmateriaal en toegang tot informatie verduidelijkt; herhaalt dat de Rekenkamer geacht wordt volledige toegang te hebben tot alle informatie over EIB-verrichtingen waarvan de enige bestaansreden de uitvoering van EU-beleid is;

81.  onderstreept de noodzaak van een regelmatige, gestructureerde dialoog tussen het Europees Parlement en de EIB, die kan worden versterkt door middel van een interinstitutioneel akkoord tussen het Parlement en de EIB, teneinde de toegang tot documenten en gegevens van de EIB te verbeteren onder voorwaarden die vertrouwelijkheid en, waar nodig, naleving van de wettelijke vereisten waarborgen; neemt kennis van de besluiten van de Europese Ombudsman (EO) over de praktijk van de EIB om milieu-informatie openbaar te maken (in verband met projecten die zij rechtstreeks financiert, zoals in zaak 1065/2020/PB, of via tussenpersonen, zoals in zaak 1251/2020/PB), die moeten voldoen aan de transparantieverplichtingen van het Verdrag van Aarhus met betrekking tot systematische en actieve publicatie en openbaarmaking op verzoek; merkt op dat de EO wijzigingen heeft voorgesteld met betrekking tot de volledigheid van de inhoud, de tijdigheid van de publicatie en de zichtbaarheid van informatie en van de vertrouwelijkheidsvereisten; begrijpt dat de EIB er slechts mee heeft ingestemd om enkele van de suggesties van de EO uit te voeren; deelt de mening van de EO dat het in het algemeen belang zou zijn dat de EIB de voorgestelde wijzigingen volledig ten uitvoer legt;

82.  verzoekt de Europese Rekenkamer (ERK) volledig toezicht te houden op en regelmatig verslag uit te brengen over verrichtingen die worden ondersteund door garanties uit de EU-begroting, met inbegrip van EIB-verrichtingen, en eventuele tekortkomingen in haar werkmethoden die haar momenteel beletten dat te doen, aan te pakken;

83.  is ingenomen met het beleid en de praktijken van de EIB en de transparantie ervan, en dringt aan op verdere verbeteringen, met name door uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de EO om verschillende transparantiemaatregelen te nemen teneinde het publiek in staat te stellen de potentiële milieueffecten van de door haar gefinancierde projecten gemakkelijker te zien;

84.  is ingenomen met de in 2021 aangekondigde invoering van een nieuw systeem voor de follow-up van en rapportage over aanbevelingen en adviezen van de onderzoeksafdeling van de EIB; herhaalt zijn verzoek om in toekomstige jaarverslagen de financiële gevolgen te vermelden van de zaken die de onderzoeksafdeling onderzoekt en verder te gaan dan een louter narratieve beschrijving van de casestudies, zodat waardevolle inzichten kunnen worden verschaft aan de hand waarvan kan worden beoordeeld in hoeverre de financiële belangen worden gevrijwaard; herinnert aan het belang van een duidelijke evaluatie door de EIB van de financiële, operationele en reputatierisico’s bij de beslissing of een onderzoek daartoe aangewezen is;

85.  betreurt nogmaals dat de EIB nog steeds geen volledige openheid van zaken geeft over de uiteindelijk begunstigden van haar klanten; herhaalt zijn verzoek om meer transparantie aan de dag te leggen over de verrichtingen van de EIB via financiële intermediairs zoals handelsbanken en beleggingsfondsen, binnen het desbetreffende wetgevingskader zoals de algemene verordening gegevensbescherming, en om standaardrapportageverplichtingen vast te stellen die in voldoende mate kunnen voorzien in gegevens en informatie; verzoekt de EIB contractuele clausules op te nemen met betrekking tot verplichte informatieverstrekking door financiële tussenpersonen over kredietverleningsactiviteiten;

86.  verzoekt de EIB het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting te gebruiken en rekening te houden met besluiten inzake uitsluiting met betrekking tot enige persoon of entiteit die middelen van de EU aanvraagt, daarvoor is geselecteerd of die ontvangt wanneer zij investeringen goedkeurt die worden gedekt door financiering uit de begroting van de EU;

87.  neemt kennis van de geactualiseerde gedragscodes van de directie en de raad van bewind van de EIB van augustus 2021; is verheugd dat er een langere afkoelingsperiode is ingevoerd voor leden van de directie (24 maanden in plaats van 12) en voor leden van de raad van bewind (12 maanden in plaats van 6); betreurt echter dat er geen bepaling is die vicepresidenten uitsluit van toezicht op en besluitvorming aangaande activiteiten in hun land van herkomst, en dringt erop aan dat dit bij de volgende herziening wordt verholpen; neemt kennis van de conclusies en het besluit van de EO in zaak 1016/2021/KR over de wijze waarop de EIB het verzoek van een voormalige vicevoorzitter heeft behandeld om binnen drie maanden na beëindiging van het mandaat een functie te aanvaarden bij een energie- en nutsbedrijf dat EIB-leningen had ontvangen; is bezorgd over het risico van belangenconflicten en over de ontoereikendheid van de door de EIB genomen maatregelen om het risico in het onderhavige geval te beperken; is ingenomen met de herziening door de EIB van de gedragscode voor de leden van haar directie, waarin een aantal punten van zorg over het risico van belangenconflicten bij de toekomstige indienstneming van leden of recente voormalige leden aan bod kwamen; herhaalt zijn oproep om de resterende tekortkomingen met betrekking tot het vermijden van belangenconflicten aan te pakken bij de volgende herziening van de gedragscode van de directie; verzoekt de EO toe te zien op de tenuitvoerlegging van de nieuwe gedragscode van het beheerscomité;

88.  begrijpt dat de EIB gevolg geeft aan de aanbevelingen van OLAF die zijn gedaan bij de afsluiting van de verschillende onderzoeken naar onterechte schooltoelagen voor personeelsleden van de EIB; verwacht dat de ten onrechte betaalde bedragen volledig worden teruggevorderd en herhaalt zijn verzoek aan de EIB om aan het Parlement verslag uit te brengen over het resultaat van haar corrigerende maatregelen;

89.  neemt kennis van de stappen die de EIB de afgelopen jaren heeft gezet om het genderevenwicht in haar personeelsbestand te verbeteren, met name op management- en hoger ambtelijk niveau; moedigt de EIB aan te volharden in haar streven naar een duidelijker genderevenwicht binnen haar organisatie; merkt op dat eind 2022 bij de EIB 44,5 % van de leidinggevenden vrouwen waren (managementcategorie D/6; E/5; F/4), en dat binnen deze groep 35,6 % van het personeel op het niveau van hogere officieren (D/6) en 44,3 % van het personeel op het niveau van officieren (E/5) vrouwen waren, terwijl vrouwen op het niveau van analisten/juniorofficieren (F/4) goed waren voor 64,4 %; stelt vast dat eind 2022 33 % van de categorieën leidinggevend personeel vrouwen waren (30,6 % op het niveau van de EIB-groep), waarmee het streefdoel van de strategie inzake diversiteit en inclusie 2018-2021 is bereikt;

90.  herhaalt zijn oproep aan de EIB om de loonkloof tussen de administratieve en professionele categorieën van personeel te dichten; wijst erop dat de huidige situatie en de stijgende kosten van levensonderhoud in Luxemburg aanzienlijke druk uitoefenen op het administratieve personeel en op lange termijn een negatieve invloed kunnen hebben op het welzijn van het personeel en het concurrentievermogen van de EIB om geschikt personeel aan te trekken;

91.  uit zijn bezorgdheid over meldingen van niet-transparante interne benoemingsprocedures voor leidinggevenden in het hoofdkantoor en externe kantoren; roept de EIB op ervoor te zorgen dat alle wervings- en interne mobiliteitsprocedures worden uitgevoerd met inachtneming van de hoogste transparantie- en ethische normen;

92.  heeft vernomen dat de EIB vooruitgang boekt in de interne discussie over de nieuwe aanpak inzake diversiteit, gelijkheid, inclusie en erbij horen, die de voor 2018-2021 geldende strategie zal vervangen, en moedigt de EIB aan deze onverwijld goed te keuren; herhaalt zijn verzoek aan de EIB om te zorgen voor een passende geografische vertegenwoordiging, ook op het niveau van het middenkader en het hoger management, en verzoekt haar om jaarlijks een uitsplitsing naar geslacht en nationaliteit van het midden- en topkader te publiceren;

93.  dringt eens te meer aan op meer transparantie in het geval van door financiële tussenpersonen uitgevoerde projecten; herinnert aan het belang van transparantie, ook van de interne besluitvormingsprocedures en de impact van projecten op het milieu en mensenrechten, onder meer als gevolg van hun volledige uitvoering;

94.  neemt kennis van het door de EO in maart 2023 geopende onderzoek naar de transparantie, de tijdige publicatie van informatie en de inspraak van het publiek in de milieu- en sociale besluitvorming van de EIB; herinnert eraan dat de EO in april 2022 duidelijke aanbevelingen aan de EIB heeft gedaan om een ambitieuzer openbaarmakingsbeleid vast te stellen, waaraan nog steeds geen gevolg is gegeven;

95.  is ingenomen met de strategie van de EIB-groep inzake gendergelijkheid en economische empowerment van vrouwen en haar genderactieplan; onderkent dat gendergelijkheid en met name de economische empowerment van vrouwen deel uitmaken van het bedrijfsmodel van de EIB; verzoekt de EIB gendermainstreaming tot al haar activiteiten uit te breiden om gendergelijkheid en inclusieve ontwikkeling te bevorderen;

Follow-up van de aanbevelingen van het Parlement

96.  verzoekt de EIB verslag te blijven uitbrengen over de stand van zaken en de status van eerdere aanbevelingen die het Parlement in zijn jaarlijkse resoluties heeft geformuleerd, met name wat betreft:

   (a) de effecten (economisch, ecologisch en sociaal) van haar investeringsstrategie en de bereikte resultaten als het erom gaat bij te dragen tot de evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de interne markt in het belang van de Unie;
   (b) maatregelen die zijn genomen ter verbetering van de bestrijding van wangedrag en belangenconflicten, belastingontwijking, fraude en corruptie;
   (c) nieuwe maatregelen ter versterking van de transparantie en passende zorgvuldigheid op het gebied van de mensenrechten;
   (d) maatregelen ter versterking van de steun voor kmo’s en in aanmerking komende marktdeelnemers in het kader van de uitvoering van EU-beleid;
   (e) de follow-up van de oproepen en verzoeken die in deze resolutie zijn geformuleerd;

o
o   o

97.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en verzoekt de Raad en de raad van bewind van de EIB om een debat te houden over de hierin gepresenteerde standpunten van het Parlement.

(1) Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 30 maart 2022, KF tegen Europese Investeringsbank, T-299/20, ECLI:EU:T:2022:171.

Juridische mededeling - Privacybeleid