Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 4 oktober 2023 - Straatsburg
Indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels
 Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Roemenië, Italië en Turkije
 De segregatie en discriminatie van Romakinderen in het onderwijs
 Harmonisatie van de rechten van mensen met autisme
 Standaardafmetingen voor handbagage
 Betrekkingen tussen de EU en Zwitserland
 Oezbekistan

Indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels
PDF 268kWORD 80k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 4 oktober 2023 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels (COM(2022)0748 – C9-0433/2022 – 2022/0432(COD))(1)
P9_TA(2023)0340A9-0271/2023

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
(1)  Om gelijke tred te houden met de mondialisering, de technologische ontwikkelingen en nieuwe verkoopmethoden, zoals onlineverkoop, moet Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad worden aangepast. Hoewel in die verordening wordt verondersteld dat alle verantwoordelijke actoren in de toeleveringsketen in de Unie zijn gevestigd, is uit de praktijk gebleken dat buiten de Unie gevestigde marktdeelnemers chemische stoffen rechtstreeks online aan het grote publiek in de Unie verkopen. Bijgevolg kunnen de handhavingsautoriteiten Verordening (EG) nr. 1272/2008 niet handhaven ten aanzien van marktdeelnemers die niet in de Unie zijn gevestigd. Het is bijgevolg passend om te eisen dat er een in de Unie gevestigde leverancier is die ervoor zorgt dat de stof of het mengsel in kwestie voldoet aan de voorschriften van die verordening wanneer de stof of het mengsel in de handel wordt gebracht, ook via verkoop op afstand. Deze bepaling zal de naleving en handhaving van Verordening (EG) nr. 1272/2008 verbeteren en aldus zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Om situaties te voorkomen waarin de consument rechtens en feitelijk importeur wordt wanneer hij de stof of het mengsel via verkoop op afstand koopt van een buiten de Unie gevestigde marktdeelnemer, moet worden gespecificeerd dat de leverancier die ervoor zorgt dat de stof of het mengsel in kwestie voldoet aan de voorschriften van die verordening, handelt in het kader van een industriële of beroepsactiviteit.
(1)  Om gelijke tred te houden met de mondialisering, de technologische ontwikkelingen en nieuwe verkoopmethoden, zoals onlineverkoop, moet Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad worden aangepast. Hoewel in die verordening wordt verondersteld dat alle verantwoordelijke actoren in de toeleveringsketen in de Unie zijn gevestigd, is uit de praktijk gebleken dat buiten de Unie gevestigde marktdeelnemers chemische stoffen rechtstreeks online aan het grote publiek in de Unie verkopen. Bijgevolg kunnen de handhavingsautoriteiten Verordening (EG) nr. 1272/2008 niet handhaven ten aanzien van marktdeelnemers die niet in de Unie zijn gevestigd. Het is bijgevolg noodzakelijk om te eisen dat er een in de Unie gevestigde leverancier is die ervoor zorgt dat de stof of het mengsel in kwestie voldoet aan de voorschriften van die verordening wanneer de stof of het mengsel in de handel wordt gebracht, ook via verkoop op afstand. Deze bepaling moet, samen met de voorschriften in Verordening (EU) xxx/xxx [verwijzing naar vastgestelde handeling invoegen] inzake algemene productveiligheid, Verordening (EU) 2022/2065 en Verordening (EU) 2019/1020, de naleving en handhaving van Verordening (EG) nr. 1272/2008 verbeteren en aldus zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Om situaties te voorkomen waarin de consument rechtens en feitelijk importeur wordt wanneer hij de stof of het mengsel via verkoop op afstand koopt van een buiten de Unie gevestigde marktdeelnemer, moet worden gespecificeerd dat de leverancier die ervoor zorgt dat de stof of het mengsel in kwestie voldoet aan de voorschriften van die verordening, handelt in het kader van een industriële of beroepsactiviteit.
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
(2)  Vanuit toxicologisch oogpunt verschillen stoffen met meer dan één bestanddeel (“stoffen met meerdere bestanddelen”) niet van mengsels die uit twee of meer stoffen bestaan. Overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad39, dat tot doel heeft dierproeven te beperken, moeten gegevens over stoffen met meerdere bestanddelen volgens dezelfde voorwaarden worden gegenereerd als gegevens over andere stoffen, terwijl gegevens over de afzonderlijke bestanddelen van een stof normaliter niet gegenereerd hoeven worden, behalve wanneer de afzonderlijke bestanddelen ook stoffen zijn die zelf zijn geregistreerd. Wanneer gegevens over afzonderlijke bestanddelen beschikbaar zijn, moeten stoffen met meerdere bestanddelen worden beoordeeld en ingedeeld volgens dezelfde indelingsregels als mengsels, tenzij bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 voorziet in een specifieke bepaling voor die stoffen met meerdere bestanddelen.
(2)  Stoffen met meer dan één bestanddeel zijn geen opzettelijke mengsels. Vanuit toxicologisch oogpunt verschillen stoffen met meer dan één bestanddeel niet van mengsels die uit twee of meer stoffen bestaan. Overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad39, dat tot doel heeft dierproeven tot een minimum te beperken, moeten gegevens over stoffen met meer dan één bestanddeel volgens dezelfde voorwaarden worden gegenereerd als gegevens over andere stoffen, terwijl gegevens over de afzonderlijke bestanddelen van een stof normaliter niet gegenereerd hoeven worden, behalve wanneer de afzonderlijke bestanddelen ook stoffen zijn die zelf zijn geregistreerd. Wanneer gegevens over afzonderlijke bestanddelen beschikbaar zijn, moeten stoffen met meer dan één bestanddeel worden beoordeeld en ingedeeld volgens dezelfde indelingsregels als mengsels.
__________________
__________________
39 Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
39 Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis)  Uit wetenschappelijk bewijsmateriaal over stoffen met meer dan één bestanddeel van hernieuwbare botanische oorsprong blijkt dat specifieke bestanddelen afzonderlijk beschouwd gevaarlijke eigenschappen kunnen hebben die niet aanwezig zijn in de stof als geheel. Stoffen van hernieuwbare botanische oorsprong zijn stoffen die zijn verkregen uit levende plantenalgen en fungi en hernieuwbaar zijn op een menselijke tijdschaal (niet-fossiele bronnen). De Commissie moet de identificatie en beoordeling evalueren van stoffen met meer dan één bestanddeel van hernieuwbare botanische oorsprong die niet chemisch of genetisch gemodificeerd zijn en niet onder Verordening (EU) nr. 1107/2009 of Verordening (EU) nr. 528/2012 vallen. In de context van een dergelijke evaluatie moet de Commissie ook de sociale en economische gevolgen voor micro- en kleine ondernemingen beoordelen.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
(3)  De hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu en de persistente, bioaccumulerende en mobiele eigenschappen van een mengsel of van een stof met meerdere bestanddelen kunnen normaliter niet afdoende worden beoordeeld op basis van gegevens over dat mengsel of die stof. Daarom moeten normaliter de gegevens voor de afzonderlijke stoffen van het mengsel of voor de afzonderlijke bestanddelen van de stof met meerdere bestanddelen worden gebruikt als basis voor de identificatie van de gevaren van die stoffen met meerdere bestanddelen of die mengsels. In bepaalde gevallen kunnen echter ook gegevens over die stoffen met meerdere bestanddelen zelf relevant zijn. Dit is met name het geval wanneer uit die gegevens hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu, alsook persistente, bioaccumulerende en mobiele eigenschappen blijken, of wanneer zij gegevens over de afzonderlijke bestanddelen ondersteunen. Daarom is het in die gevallen passend om gegevens over stoffen met meerdere bestanddelen te gebruiken.
(3)  Bij de huidige stand van de wetenschap is het moeilijk om de hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu en de persistente, bioaccumulerende en mobiele eigenschappen van een mengsel of van een stof met meer dan één bestanddeel afdoende te beoordelen op basis van gegevens over dat mengsel of die stof. Daarom moeten normaliter de gegevens voor de afzonderlijke stoffen van het mengsel of voor de afzonderlijke bestanddelen van de stof met meer dan één bestanddeel worden gebruikt als basis voor de identificatie van de gevaren van die stoffen met meer dan één bestanddeel of die mengsels. In bepaalde gevallen kunnen echter ook gegevens over stoffen met meer dan één bestanddeel zelf relevant zijn. Dit is met name het geval wanneer uit die gegevens hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu, alsook persistente, bioaccumulerende en mobiele eigenschappen blijken, of wanneer zij gegevens over de afzonderlijke bestanddelen ondersteunen. Daarom is het in die gevallen passend om gegevens over stoffen met meerdere bestanddelen te gebruiken.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 4
(4)  Om de rechtszekerheid en de uitvoering te verbeteren met betrekking tot de beoordeling van de informatie over de gevaren voor mengsels waarvoor geen of onvoldoende testgegevens beschikbaar zijn voor het mengsel zelf, moet de interactie tussen de toepassing van het extrapolatieprincipe en een bepaling van de bewijskracht op basis van een beoordeling door deskundigen worden verduidelijkt. Die verduidelijking moet ervoor zorgen dat de bepaling van de bewijskracht de toepassing van het extrapolatieprincipe aanvult, maar niet vervangt. Ook moet worden verduidelijkt dat, indien extrapolatieprincipes niet kunnen worden toegepast om een mengsel te beoordelen, de fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers de berekeningsmethode of andere in de delen 3 en 4 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 beschreven methoden moeten gebruiken. Ook moet worden verduidelijkt welke criteria, indien zij niet worden vervuld, ertoe leiden dat een bepaling van de bewijskracht aan de hand van de mening van deskundigen moet plaatsvinden.
(4)  Om de rechtszekerheid en de uitvoering te verbeteren met betrekking tot de beoordeling van de informatie over de gevaren voor mengsels waarvoor geen of onvoldoende testgegevens beschikbaar zijn voor het mengsel zelf, moet de interactie tussen de toepassing van het extrapolatieprincipe en een bepaling van de bewijskracht op basis van een beoordeling door deskundigen worden verduidelijkt. Die verduidelijking moet ervoor zorgen dat de bepaling van de bewijskracht de toepassing van het extrapolatieprincipe aanvult, maar niet vervangt. Ook moet worden verduidelijkt dat, indien extrapolatieprincipes niet kunnen worden toegepast om een mengsel te beoordelen, de fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers de berekeningsmethode of andere in de delen 3 en 4 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 beschreven methoden moeten gebruiken. Ook moet worden verduidelijkt welke criteria, indien zij niet worden vervuld, ertoe leiden dat een bepaling van de bewijskracht aan de hand van de mening van deskundigen moet plaatsvinden. Aangezien de toepassing van criteria op de verschillende gevarenklassen niet altijd eenvoudig is en aangezien een bepaalde gevarenklasse door meerdere criteria kan worden gedefinieerd, moeten fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers de bewijskracht beoordelen.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
(11)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 staat het gebruik van uitvouwbare etiketten alleen toe indien de algemene voorschriften voor het aanbrengen van etiketten niet kunnen worden nageleefd wegens de vorm van de verpakking of de geringe afmetingen ervan, maar voorziet niet in een minimale lettergrootte voor de etiketten om de leesbaarheid te garanderen. Als gevolg van de vooruitgang in etiketteringstechnologieën moeten de leveranciers meer flexibiliteit krijgen door te voorzien in een ruimer gebruik van uitvouwbare etiketten, terwijl de leesbaarheid van de etiketten moet worden gewaarborgd door minimumeisen inzake lettergrootte en opmaak vast te stellen.
(11)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 staat het gebruik van uitvouwbare etiketten alleen toe indien de algemene voorschriften voor het aanbrengen van etiketten niet kunnen worden nageleefd wegens de vorm van de verpakking of de geringe afmetingen ervan, maar voorziet niet in een minimale lettergrootte voor de etiketten om de leesbaarheid te garanderen. Als gevolg van de vooruitgang in etiketteringstechnologieën moeten de leveranciers meer flexibiliteit krijgen door te voorzien in een ruimer gebruik van uitvouwbare etiketten, terwijl de duurzaamheid en goede leesbaarheid van alle etiketten moet worden gewaarborgd, onder meer door minimumeisen inzake lettergrootte en opmaak vast te stellen.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
(12)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 moet worden aangepast aan de technologische en maatschappelijke veranderingen op het gebied van digitalisering en moet op toekomstige ontwikkelingen worden voorbereid. Digitale etikettering zou de doeltreffendheid van de voorlichting over de gevaren kunnen verbeteren, met name voor kwetsbare bevolkingsgroepen en mensen die de nationale taal van een lidstaat niet spreken. Daarom moet worden voorzien in vrijwillige digitale etikettering en moeten technische voorschriften voor die etikettering worden vastgesteld. Met het oog op de rechtszekerheid moet worden aangegeven welke etiketteringselementen in een uitsluitend digitaal formaat mogen worden verstrekt. Die mogelijkheid mag alleen worden aangeboden voor informatie die niet van belang is voor de veiligheid van de gebruiker of de bescherming van het milieu.
(12)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 moet worden aangepast aan de technologische en maatschappelijke veranderingen op het gebied van digitalisering en moet op toekomstige ontwikkelingen worden voorbereid. Digitale etikettering zou de doeltreffendheid van de voorlichting over de gevaren kunnen verbeteren, met name voor kwetsbare bevolkingsgroepen en mensen die de nationale taal van een lidstaat niet spreken. Daarom moet worden voorzien in vrijwillige digitale etikettering en moeten technische voorschriften voor die etikettering worden vastgesteld. Met het oog op de rechtszekerheid moet worden aangegeven welke etiketteringselementen in een uitsluitend digitaal formaat mogen worden verstrekt. Die mogelijkheid mag alleen worden aangeboden voor informatie die niet van belang is voor de veiligheid van de gebruiker of de bescherming van het milieu en moet worden bepaald met inachtneming van de noodzaak van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. De beslissing welke informatie niet relevant is voor de veiligheid van de gebruiker of de bescherming van het milieu moet transparant worden gestaafd. De unieke formule-identificatie, de gevarenaanduiding, de veiligheidsaanbeveling, het signaalwoord en het gevarenpictogram moeten steeds op het etiket op de verpakking blijven staan zodat ze altijd zichtbaar zijn voor de consument.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 13
(13)  Om de etiketteringselementen die in een uitsluitend digitaal formaat mogen worden verstrekt, aan te passen aan de technische vooruitgang of aan het niveau van digitale geletterdheid van alle bevolkingsgroepen in de Unie, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van etiketteringselementen die in een uitsluitend digitaal formaat mogen worden verstrekt, rekening houdend met de maatschappelijke behoeften en een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu.
(13)  Om de etiketteringselementen die in een uitsluitend digitaal formaat mogen worden verstrekt, aan te passen aan de technische vooruitgang of aan het niveau van digitale geletterdheid van alle bevolkingsgroepen in de Unie, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van etiketteringselementen die in een uitsluitend digitaal formaat mogen worden verstrekt, rekening houdend met de maatschappelijke behoeften, om te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu en voldoende informatie over de chemische stoffen waar de burgers aan worden blootgesteld.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
(18)  Geharmoniseerde indelings- en etiketteringsvoorstellen hoeven niet noodzakelijk beperkt te blijven tot afzonderlijke stoffen en kunnen betrekking hebben op een groep soortgelijke stoffen, indien een dergelijke gelijkenis een soortgelijke indeling van alle stoffen in de groep mogelijk maakt. Een dergelijke groepering is bedoeld om de lasten voor fabrikanten, importeurs of downstreamgebruikers, het Agentschap en de Commissie bij de procedure voor de harmonisatie van de indeling en etikettering van stoffen te verlichten. Ook wordt voorkomen dat stoffen worden getest wanneer soortgelijke stoffen als groep kunnen worden ingedeeld.
(18)  Geharmoniseerde indelings- en etiketteringsvoorstellen hoeven niet noodzakelijk beperkt te blijven tot afzonderlijke stoffen en kunnen betrekking hebben op een groep soortgelijke stoffen, indien een dergelijke gelijkenis, die wetenschappelijk onderbouwd is, een soortgelijke indeling van alle stoffen in de groep mogelijk maakt. Het groeperingsproces moet wetenschappelijk onderbouwd, samenhangend en transparant zijn voor alle belanghebbenden. Een dergelijke groepering is bedoeld om de lasten voor fabrikanten, importeurs of downstreamgebruikers, het Agentschap en de Commissie bij de procedure voor de harmonisatie van de indeling en etikettering van stoffen te verlichten. Ook wordt voorkomen dat stoffen worden getest wanneer soortgelijke stoffen als groep kunnen worden ingedeeld. Indien dit wetenschappelijk gerechtvaardigd en mogelijk is, moet in indelingsvoorstellen voorrang worden gegeven aan groepen stoffen boven afzonderlijke stoffen. In het geval van een voorstel voor geharmoniseerde indeling en etikettering van een groep stoffen, moeten die stoffen worden gegroepeerd op basis van duidelijke wetenschappelijke criteria, waaronder structurele verwantschap en gelijke op bewijs gebaseerde gevarenprofielen.
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 19
(19)  Om de transparantie en de voorspelbaarheid van de bij het Agentschap ingediende voorstellen te vergroten, moet van de bevoegde instanties van de lidstaten, fabrikanten, importeurs of downstreamgebruikers worden verlangd dat zij het Agentschap in kennis stellen van hun voornemen om een voorstel voor geharmoniseerde indeling en etikettering in te dienen, terwijl de Commissie moet worden verlangd dat zij het Agentschap in kennis stelt van haar verzoek aan het Agentschap of de Autoriteit om een dergelijk voorstel op te stellen. Voorts moet van het Agentschap worden verlangd dat het zijn informatie over dit voornemen of verzoek publiceert en de informatie over het ingediende voorstel in elk stadium van de procedure voor de geharmoniseerde indeling en etikettering van stoffen bijwerkt. Om dezelfde reden moet een bevoegde autoriteit die een door een fabrikant, importeur of downstreamgebruiker ingediend voorstel tot herziening van een geharmoniseerde indeling en etikettering ontvangt, worden verplicht haar besluit om het voorstel tot herziening al dan niet te aanvaarden, mee te delen aan het Agentschap, dat deze informatie met de andere bevoegde autoriteiten moet delen.
(19)  Om de transparantie en de voorspelbaarheid van de bij het Agentschap ingediende voorstellen te vergroten, moet van de bevoegde instanties van de lidstaten, fabrikanten, importeurs of downstreamgebruikers worden verlangd dat zij het Agentschap in kennis stellen van hun voornemen om een voorstel voor geharmoniseerde indeling en etikettering in te dienen, terwijl de Commissie moet worden verlangd dat zij het Agentschap in kennis stelt van haar verzoek aan het Agentschap of de Autoriteit om een dergelijk voorstel op te stellen. Voorts moet van het Agentschap worden verlangd dat het zijn informatie over dit voornemen of verzoek publiceert en de informatie over het ingediende voorstel in elk stadium van de procedure voor de geharmoniseerde indeling en etikettering van stoffen bijwerkt. Waar passend moeten belanghebbende partijen de kans krijgen om opmerkingen te maken. Om dezelfde reden moet een bevoegde autoriteit die een door een fabrikant, importeur of downstreamgebruiker ingediend voorstel tot herziening van een geharmoniseerde indeling en etikettering ontvangt, worden verplicht haar besluit om het voorstel tot herziening al dan niet te aanvaarden, mee te delen aan het Agentschap, dat deze informatie met de andere bevoegde autoriteiten moet delen. Om de geharmoniseerde indeling en etikettering efficiënter te maken, moet de Commissie uiterlijk 12 maanden na de publicatie van het advies van het RAC een gedelegeerde handeling vaststellen.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 24
(24)  Fabrikanten en importeurs melden vaak verschillende informatie voor dezelfde stof voor opneming in de inventaris van indelingen en etiketteringen van het Agentschap. In sommige gevallen zijn dergelijke verschillen het gevolg van verschillende onzuiverheden, fysische toestanden of andere differentiaties en kunnen zij gerechtvaardigd zijn. In andere gevallen zijn de verschillen te wijten aan verschillen in de voor de indeling gebruikte gegevens, of aan onenigheid tussen de informatieverstrekkers of de registranten in geval van gezamenlijke indiening van de gegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006, of aan verouderde vermeldingen van indelingen. Bijgevolg bevat de inventaris van indelingen en etiketteringen afwijkende indelingen, wat de inventaris minder doeltreffend maakt als instrument voor het verzamelen en meedelen van gevaren en tot onjuiste indelingen leidt, en uiteindelijk ook Verordening (EG) nr. 1272/2008 minder doeltreffend maakt als instrument om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen. Daarom moeten de informatieverstrekkers worden verplicht een motivering te geven aan het Agentschap wanneer zij afwijken van de strengste indeling of wanneer zij voor dezelfde stof een strengere indeling per gevarenklasse invoeren. Om de verschillen tussen recentere en verouderde indelingen aan te pakken, moeten informatieverstrekkers worden verplicht hun meldingen bij te werken binnen zes maanden nadat er, naar aanleiding van een nieuwe evaluatie overeenkomstig artikel 15, lid 1, van die verordening, een besluit tot wijziging van de indeling en etikettering van een stof is genomen.
(24)  Fabrikanten en importeurs melden vaak verschillende informatie voor dezelfde stof voor opneming in de inventaris van indelingen en etiketteringen van het Agentschap. In sommige gevallen zijn dergelijke verschillen het gevolg van verschillende onzuiverheden, fysische toestanden of andere differentiaties en kunnen zij gerechtvaardigd zijn. In andere gevallen zijn de verschillen te wijten aan verschillen in de voor de indeling gebruikte gegevens, of aan onenigheid tussen de informatieverstrekkers of de registranten in geval van gezamenlijke indiening van de gegevens overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1907/2006, of aan verouderde vermeldingen van indelingen. Bijgevolg bevat de inventaris van indelingen en etiketteringen afwijkende indelingen, wat de inventaris minder doeltreffend maakt als instrument voor het verzamelen en meedelen van gevaren en tot onjuiste indelingen leidt, en uiteindelijk ook Verordening (EG) nr. 1272/2008 minder doeltreffend maakt als instrument om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen. Daarom moeten de informatieverstrekkers worden verplicht om, zonder dat nieuwe gegevens hoeven te worden verzameld of nieuwe studies hoeven te worden uitgevoerd, een motivering te geven aan het Agentschap wanneer zij afwijken van de strengste indeling of wanneer zij voor dezelfde stof een strengere indeling per gevarenklasse invoeren. Om de verschillen tussen recentere en verouderde indelingen aan te pakken, moeten informatieverstrekkers worden verplicht hun meldingen bij te werken binnen zes maanden nadat er, naar aanleiding van een nieuwe evaluatie overeenkomstig artikel 15, lid 1, van die verordening, een besluit tot wijziging van de indeling en etikettering van een stof is genomen. Daarnaast moet het Agentschap onvolledige, onjuiste of verouderde meldingen uit de inventaris kunnen verwijderen nadat het de informatieverstrekker daarover heeft geïnformeerd.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 25
(25)  Om meldingen transparanter te maken en het voor de informatieverstrekkers makkelijker te maken overeenstemming te bereiken over de inhoud van een vermelding van een bepaalde stof moet bepaalde informatie die in de inventaris van indelingen en etiketteringen van het Agentschap is gemeld, kosteloos openbaar worden gemaakt. Zonder afbreuk te doen aan de bescherming van commerciële belangen moet ook de identiteit van de informatieverstrekkers in die informatie worden opgenomen, omdat het makkelijker is om overeenstemming te bereiken over een vermelding in die inventaris van indelingen en etiketteringen als bekend is met wie contact kan worden opgenomen. In het geval van meldingen door een groep fabrikanten of importeurs zou het moeten volstaan om de identiteit van de informatieverstrekker die de informatie namens de andere leden van de groep indient, openbaar te maken.
(25)  Om meldingen transparanter te maken en het voor de informatieverstrekkers makkelijker te maken overeenstemming te bereiken over de inhoud van een vermelding van een bepaalde stof moet alle informatie die in de inventaris van indelingen en etiketteringen van het Agentschap is gemeld, kosteloos openbaar worden gemaakt. Zonder afbreuk te doen aan de bescherming van commerciële belangen moet ook de identiteit van de informatieverstrekkers in die informatie worden opgenomen, omdat het makkelijker is om overeenstemming te bereiken over een vermelding in die inventaris van indelingen en etiketteringen als bekend is met wie contact kan worden opgenomen. In het geval van meldingen door een groep fabrikanten of importeurs zou het moeten volstaan om de identiteit van de informatieverstrekker die de informatie namens de andere leden van de groep indient, openbaar te maken.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 29
(29)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 regelt op algemene wijze de reclame voor gevaarlijke stoffen en mengsels en bepaalt dat reclame voor een stof die als gevaarlijk is ingedeeld de betreffende gevarenklassen of gevarencategorieën moet vermelden en dat reclame voor een als gevaarlijk ingedeeld mengsel of een mengsel dat een ingedeelde stof bevat, de op het etiket vermelde aard van de gevaren moet vermelden wanneer via die reclame een koopovereenkomst kan worden gesloten zonder dat men eerst het etiket ziet. Deze verplichting moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat reclame voor gevaarlijke stoffen en mengsels alle informatie bevat die voor de veiligheid en de bescherming van het milieu het belangrijkst is. Daarom moet de reclame het gevarenpictogram, het signaalwoord, de gevarenklasse en de gevarenaanduidingen bevatten. De gevarencategorie hoeft niet te worden vermeld, aangezien deze in de gevarenaanduiding tot uiting komt.
(29)  Verordening (EG) nr. 1272/2008 regelt op algemene wijze de reclame voor gevaarlijke stoffen en mengsels en bepaalt dat reclame voor een stof die als gevaarlijk is ingedeeld de betreffende gevarenklassen of gevarencategorieën moet vermelden en dat reclame voor een als gevaarlijk ingedeeld mengsel of een mengsel dat een ingedeelde stof bevat, de op het etiket vermelde aard van de gevaren moet vermelden wanneer via die reclame een koopovereenkomst kan worden gesloten zonder dat men eerst het etiket ziet. Deze verplichting moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat reclame voor gevaarlijke stoffen en mengsels alle informatie bevat die voor de veiligheid en de bescherming van de gezondheid en het milieu het belangrijkst is. Daarom moet de reclame het gevarenpictogram, het signaalwoord, de gevarenklasse en de gevarenaanduidingen bevatten. De gevarencategorie hoeft niet te worden vermeld, aangezien deze in de gevarenaanduiding tot uiting komt.
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 33
(33)  Overeenkomstig Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad47 moeten dierproeven worden vervangen, in aantal verminderd of verfijnd. De uitvoering van Verordening (EG) nr. 1272/2008 moet, waar mogelijk, stoelen op het gebruik van alternatieve testmethoden die geschikt zijn voor het vaststellen van de indeling van chemische stoffen op basis van de gevaren ervan voor de gezondheid en het milieu. Teneinde de overgang naar niet-dierlijke methoden te bespoedigen, met als uiteindelijk doel de volledige vervanging van dierproeven, alsook de doeltreffendheid van de beoordeling van chemische gevaren te verbeteren, moeten innovaties op het gebied van niet-dierlijke methoden worden gevolgd en systematisch worden geëvalueerd, en moeten de Commissie en de lidstaten, handelend in het belang van de Unie, de opname van geharmoniseerde criteria op basis van beschikbare alternatieve methoden in het geharmoniseerd systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen van de VN bevorderen en deze criteria vervolgens onverwijld in Verordening (EG) nr. 1272/2008 opnemen.
(33)  Overeenkomstig Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad47 moeten dierproeven worden vervangen, in aantal verminderd of verfijnd, met als doel zo snel mogelijk een einde te maken aan het gebruik van dieren in proeven. De uitvoering van Verordening (EG) nr. 1272/2008 moet, waar mogelijk, stoelen op de bevordering en het gebruik van nieuwe benaderingsmethoden (NBM’s) die geschikt zijn voor het vaststellen van de indeling van chemische stoffen op basis van de gevaren ervan voor de gezondheid en het milieu. Teneinde de overgang naar methoden zonder dierproeven te bespoedigen, met als uiteindelijk doel de volledige vervanging van dierproeven, alsook de doeltreffendheid van de beoordeling van chemische gevaren te verbeteren, moeten innovaties op het gebied van methoden zonder dierproeven worden bevorderd, worden gevolgd en systematisch en periodiek worden geëvalueerd, en moeten de Commissie en de lidstaten, handelend in het belang van de Unie, de opname van geharmoniseerde criteria op basis van beschikbare alternatieve methoden in het geharmoniseerd systeem voor de indeling en etikettering van chemische stoffen van de VN, met inbegrip van nieuwe benaderingsmethoden, bevorderen en deze criteria vervolgens onverwijld in Verordening (EG) nr. 1272/2008 opnemen.
__________________
__________________
47 Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33).
47 Richtlijn 2010/63/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 33).
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 35 bis (nieuw)
(35 bis)  Waar passend moet het Agentschap verdere richtsnoeren verstrekken voor de toepassing van de bepalingen die verband houden met de herziening van deze verordening.
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 36 bis (nieuw)
(36 bis)  Met de bij deze verordening ingevoerde wijzigingen worden de taken, werklast en bevoegdheden van het Agentschap uitgebreid. Om te voorzien in voldoende expertise, steun en grondige wetenschappelijke evaluaties, moet het Agentschap in de toekomstige verordening tot oprichting van ECHA passende en duurzame financiële middelen krijgen.
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 37
(37)  De toepassing van sommige bepalingen van deze verordening moet worden uitgesteld om de leveranciers van stoffen en mengsels de kans te geven zich naar de bij deze verordening ingevoerde indelings-, etiketterings- en verpakkingsvoorschriften te voegen. Stoffen en mengsels die al vóór het einde van die uitstelperiode in de handel zijn gebracht, moeten in de handel kunnen blijven worden gebracht zonder opnieuw te worden ingedeeld en geëtiketteerd overeenkomstig deze verordening, om extra lasten voor de leveranciers van stoffen en mengsels te voorkomen.
(37)  De toepassing van sommige bepalingen van deze verordening moet worden uitgesteld om de leveranciers van stoffen en mengsels de kans te geven zich naar de nieuwe, bij deze verordening ingevoerde indelings-, etiketterings- en verpakkingsvoorschriften te voegen. Stoffen en mengsels die al vóór het einde van die uitstelperiode in de handel zijn gebracht, moeten in de handel kunnen blijven worden gebracht zonder opnieuw te worden ingedeeld en geëtiketteerd overeenkomstig deze verordening, om extra lasten voor de leveranciers van stoffen en mengsels te voorkomen.
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt -1 (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 1 – lid 1
-1.  Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:
Deze verordening heeft ten doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu alsmede het vrije verkeer van stoffen, mengsels en voorwerpen als bedoeld in artikel 4, lid 8, te waarborgen door: a) de criteria voor de indeling van stoffen en mengsels en de voorschriften voor de etikettering en verpakking van gevaarlijke stoffen en mengsels te harmoniseren; b) te voorzien in de verplichting voor: i) fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers om in de handel gebrachte stoffen en mengsels in te delen; ii) leveranciers om in de handel gebrachte verpakte stoffen en mengsels te etiketteren en te verpakken; iii) fabrikanten, producenten van voorwerpen en importeurs om de niet in de handel verkrijgbare stoffen die onder de registratie- of aanmeldingsplicht van Verordening (EG) nr. 1907/2006 vallen, in te delen;
Deze verordening heeft ten doel een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu, inclusief de bevordering van alternatieve methoden voor de beoordeling van de gevaren van stoffen en mengsels, alsmede het vrije verkeer van stoffen, mengsels en voorwerpen als bedoeld in artikel 4, lid 8, te waarborgen door: a) de criteria voor de indeling van stoffen en mengsels en de voorschriften voor de etikettering en verpakking van gevaarlijke stoffen en mengsels te harmoniseren; b) te voorzien in de verplichting voor: i) fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers om in de handel gebrachte stoffen en mengsels in te delen; ii) leveranciers om in de handel gebrachte verpakte stoffen en mengsels te etiketteren en te verpakken; iii) fabrikanten, producenten van voorwerpen en importeurs om de niet in de handel verkrijgbare stoffen die onder de registratie- of aanmeldingsplicht van Verordening (EG) nr. 1907/2006 vallen, in te delen;”.
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 2
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 2 – alinea 1 – punt 7 bis
7 bis.  “stof met meerdere bestanddelen”: een stof die meer dan één bestanddeel bevat;
Schrappen
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 2
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 2 – alinea 1 – punt 38 bis (nieuw)
38 bis.  “navulling”: een handeling waarmee een consument of professionele gebruiker een eigen houder, die de verpakkingsfunctie vervult, vult met een gevaarlijke stof die of mengsel dat door een leverancier in het kader van een handelstransactie wordt aangeboden;
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 2
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 2 – alinea 1 – punt 38 ter (nieuw)
38 ter.  “navulpunt”: een plaats waar een leverancier gevaarlijke stoffen of mengsels aanbiedt die consumenten of professionele gebruikers door middel van navulling kunnen kopen.
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 2 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 3 – alinea 1
2 bis)   In artikel 3 wordt lid 1 vervangen door:
Een stof of mengsel waarvoor de criteria voor fysische gevaren, gezondheidsgevaren of milieugevaren van de delen 2 tot en met 5 van bijlage I vervuld zijn, is gevaarlijk en wordt ingedeeld in de toepasselijke gevarenklassen van die bijlage.
Een stof of mengsel waarvoor de criteria voor fysische gevaren, gezondheidsgevaren of milieugevaren van de delen 2 tot en met 5 van bijlage I vervuld zijn, is gevaarlijk en wordt ingedeeld in de toepasselijke gevarenklassen van die bijlage. Waar nodig wordt rekening gehouden met genderverschillen wat betreft de gevoeligheid voor chemische stoffen.”.
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 4
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 5 – lid 3 – alinea 1
Een stof met meerdere bestanddelen die ten minste één bestanddeel bevat in de vorm van een afzonderlijk bestanddeel, geïdentificeerde verontreiniging of additief waarvoor de in lid 1 bedoelde relevante informatie beschikbaar is, wordt onderzocht overeenkomstig de criteria van dit lid, waarbij gebruik wordt gemaakt van de beschikbare informatie over die bestanddelen en over de stof, tenzij bijlage I voorziet in een specifieke bepaling.
Een stof die meer dan één bestanddeel bevat in de vorm van een afzonderlijk bestanddeel, geïdentificeerde verontreiniging of additief waarvoor de in lid 1 bedoelde relevante informatie beschikbaar is, wordt onderzocht en geëvalueerd overeenkomstig de criteria van dit lid, waarbij gebruik wordt gemaakt van de beschikbare informatie over die bekende bestanddelen boven de toepasselijke concentratiegrenzen en over de stof zelf.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 4
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 5 – lid 3 – alinea 2
Voor de evaluatie van stoffen met meerdere bestanddelen overeenkomstig hoofdstuk 2 ten aanzien van de gevarenklassen “mutageniteit in geslachtscellen”, “kankerverwekkendheid”, “voortplantingstoxiciteit”, “hormoonontregelende eigenschap met gevolgen voor de menselijke gezondheid” en “hormoonontregelende eigenschap met gevolgen voor het milieu” als bedoeld in de punten 3.5.3.1, 3.6.3.1, 3.7.3.1, 3.11.3.1 en 4.2.3.1 van bijlage I, gebruikt de fabrikant, importeur of downstreamgebruiker de in lid 1 bedoelde relevante beschikbare informatie voor elk van de afzonderlijke bestanddelen van de stof.
Voor de evaluatie van deze stoffen met meer dan één bestanddeel overeenkomstig hoofdstuk 2 ten aanzien van de gevarenklassen “mutageniteit in geslachtscellen”, “kankerverwekkendheid”, “voortplantingstoxiciteit”, “hormoonontregelende werking met gevolgen voor de menselijke gezondheid” en “hormoonontregelende werking met gevolgen voor het milieu” als bedoeld in de punten 3.5., 3.6., 3.7., 3.11. en 4.2 van bijlage I, gebruikt de fabrikant, importeur of downstreamgebruiker de in lid 1 bedoelde relevante beschikbare informatie voor elk van de bekende afzonderlijke bestanddelen, onzuiverheden en additieven van de stof.
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 4
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 5 – lid 3 – alinea 3 – inleidende formule
Relevante beschikbare informatie over de stof met meerdere bestanddelen zelf wordt in aanmerking genomen wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Relevante beschikbare informatie over de stof met meer dan één bestanddeel zelf wordt in aanmerking genomen wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 4
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 5 – lid 3 – alinea 3 – punt a
a)  uit de informatie blijkt de aanwezigheid van voor de geslachtscellen mutagene, kankerverwekkende, voor de voortplanting giftige eigenschappen of hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu;
a)  uit de informatie blijkt de aanwezigheid van voor de geslachtscellen mutagene, kankerverwekkende, voor de voortplanting giftige eigenschappen of hormoonontregelende werking met gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu;
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 4
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 5 – lid 3 – alinea 4
Relevante beschikbare informatie over de stof met meerdere bestanddelen zelf waaruit blijkt dat bepaalde eigenschappen niet aanwezig zijn of minder ernstig zijn, mag niet prevaleren boven de relevante beschikbare informatie over de bestanddelen in de stof.
Relevante beschikbare informatie over de stof met meer dan één bestanddeel zelf waaruit blijkt dat bepaalde eigenschappen niet aanwezig zijn of minder ernstig zijn, mag niet prevaleren boven de relevante beschikbare informatie over de bestanddelen in de stof.
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 4
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 5 – lid 3 – alinea 5
Voor de evaluatie van stoffen met meerdere bestanddelen overeenkomstig hoofdstuk 2 ten aanzien van de eigenschappen “biologische afbreekbaarheid, persistentie, mobiliteit en bioaccumulatie” binnen de gevarenklassen “gevaarlijk voor het aquatisch milieu”, “persistent, bioaccumulerend en toxisch”, “zeer persistent en zeer bioaccumulerend”, “persistent, mobiel en toxisch” en “zeer persistent en zeer mobiel” als bedoeld in de punten 4.1.2.8, 4.1.2.9, 4.3.2.3.1, 4.3.2.3.2, 4.4.2.3.1 en 4.4.2.3.2 van bijlage I, gebruikt de fabrikant, importeur of downstreamgebruiker de in lid 1 bedoelde relevante beschikbare informatie voor elk van de afzonderlijke bestanddelen van de stof.
Voor de evaluatie van stoffen met meer dan één bestanddeel overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze titel ten aanzien van de eigenschappen “biologische afbreekbaarheid, persistentie, mobiliteit en bioaccumulatie” binnen de gevarenklassen “gevaarlijk voor het aquatisch milieu”, “persistent, bioaccumulerend en toxisch”, “zeer persistent en zeer bioaccumulerend”, “persistent, mobiel en toxisch” en “zeer persistent en zeer mobiel” als bedoeld in de punten 4.1.2.8, 4.1.2.9, 4.3.2.3.1, 4.3.2.3.2, 4.4.2.3.1 en 4.4.2.3.2 van bijlage I, gebruikt de fabrikant, importeur of downstreamgebruiker de in lid 1 bedoelde relevante beschikbare informatie voor elk van de afzonderlijke bekende bestanddelen, onzuiverheden of additieven van de stof.
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 4
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 5 – lid 3 – alinea 6 – inleidende formule
Relevante beschikbare informatie over de stof met meerdere bestanddelen zelf wordt in aanmerking genomen wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Relevante beschikbare informatie over de stof met meer dan één bestanddeel zelf wordt in aanmerking genomen wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 4
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 5 – lid 3 – alinea 6 – punt a
a)  uit de informatie blijken eigenschappen aanwezig te zijn van biologische afbreekbaarheid, persistentie, mobiliteit en bioaccumulatie;
a)  uit de informatie blijken eigenschappen aanwezig te zijn van persistentie, mobiliteit en bioaccumulatie, of een gebrek aan biologische afbreekbaarheid;
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 4
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 5 – lid 3 – alinea 7
Relevante beschikbare informatie over de stof met meerdere bestanddelen zelf waaruit blijkt dat bepaalde eigenschappen niet aanwezig zijn of minder ernstig zijn, mag niet prevaleren boven de relevante beschikbare informatie over de bestanddelen in de stof.
Relevante beschikbare informatie over de stof met meer dan één bestanddeel zelf waaruit blijkt dat de in punt a) bedoelde eigenschappen niet aanwezig zijn of minder ernstig zijn, mag niet prevaleren boven de relevante beschikbare informatie over de bestanddelen in de stof.
Amendement 106
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 4 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 5 – lid 3 bis (nieuw)
4 bis)   aan artikel 5 wordt het volgende lid toegevoegd:
“3 bis. Lid 3 is niet van toepassing op stoffen met meer dan één bestanddeel van hernieuwbare botanische oorsprong die niet chemisch of genetisch gemodificeerd zijn, onverminderd de toepassing van Verordening (EU) nr. 1107/20091bis of Verordening (EU) nr. 528/20121ter vallen.
_________________
1bis Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
1ter Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 6 – lid 3 – alinea 1
Voor de evaluatie van mengsels overeenkomstig hoofdstuk 2 ten aanzien van de gevarenklassen “mutageniteit in geslachtscellen”, “kankerverwekkendheid”, “voortplantingstoxiciteit”, “hormoonontregelende eigenschap met gevolgen voor de menselijke gezondheid” en “hormoonontregelende eigenschap met gevolgen voor het milieu” als bedoeld in de punten 3.5.3.1, 3.6.3.1, 3.7.3.1, 3.11.3.1 en 4.2.3.1 van bijlage I, gebruikt de fabrikant, importeur of downstreamgebruiker alleen de in lid 1 bedoelde relevante beschikbare informatie voor de stoffen in het mengsel en niet voor het mengsel zelf.
Voor de evaluatie van mengsels overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze titel ten aanzien van de gevarenklassen “mutageniteit in geslachtscellen”, “kankerverwekkendheid”, “voortplantingstoxiciteit”, “hormoonontregelende eigenschap met gevolgen voor de menselijke gezondheid” en “hormoonontregelende eigenschap met gevolgen voor het milieu” als bedoeld in de punten 3.5.3.1, 3.6.3.1, 3.7.3.1, 3.11.3.1 en 4.2.3.1 van bijlage I, gebruikt de fabrikant, importeur of downstreamgebruiker alleen de in lid 1 bedoelde relevante beschikbare informatie voor de stoffen in het mengsel en niet voor het mengsel zelf.
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 6 – lid 3 – alinea 2
Indien de beschikbare testgegevens over het mengsel zelf echter duiden op in geslachtscellen mutagene, kankerverwekkende of voor de voortplanting giftige eigenschappen, of hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu die niet uit de in de eerste alinea bedoelde relevante beschikbare informatie van de afzonderlijke stoffen naar voren zijn gekomen, worden ook die gegevens in aanmerking genomen bij de evaluatie van het in de eerste alinea bedoelde mengsel.
Echter, voor het gewasbeschermingsmiddel of de biocide waarvoor aan de goedkeuringscriteria van Verordening (EG) nr. 1107/2009 of Verordening (EU) nr. 528/2012 moet worden voldaan voor, respectievelijk, de goedkeuring van de bijbehorende werkzame stof of indien de beschikbare testgegevens over het mengsel zelf duiden op in geslachtscellen mutagene, kankerverwekkende of voor de voortplanting giftige eigenschappen, of hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu die niet uit de in de eerste alinea bedoelde relevante beschikbare informatie van de afzonderlijke stoffen naar voren zijn gekomen, worden ook gegevens over het mengsel als geheel in aanmerking genomen bij de evaluatie van het in de eerste alinea bedoelde mengsel.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 6 – lid 4
4.  Voor de evaluatie van mengsels overeenkomstig hoofdstuk 2 ten aanzien van de eigenschappen “biologische afbreekbaarheid, persistentie, mobiliteit en bioaccumulatie” binnen de gevarenklassen “gevaarlijk voor het aquatisch milieu”, “persistent, bioaccumulerend en toxisch”, “zeer persistent en zeer bioaccumulerend”, “persistent, mobiel en toxisch” en “zeer persistent en zeer mobiel” als bedoeld in de punten 4.1.2.8, 4.1.2.9, 4.3.2.3.1, 4.3.2.3.2, 4.4.2.3.1 en 4.4.2.3.2 van bijlage I, gebruikt de fabrikant, importeur of downstreamgebruiker alleen de in lid 1 bedoelde relevante beschikbare informatie voor de stoffen in het mengsel en niet voor het mengsel zelf.
4.  Voor de evaluatie van mengsels overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze titel ten aanzien van de eigenschappen “biologische afbreekbaarheid, persistentie, mobiliteit en bioaccumulatie” binnen de gevarenklassen “gevaarlijk voor het aquatisch milieu”, “persistent, bioaccumulerend en toxisch”, “zeer persistent en zeer bioaccumulerend”, “persistent, mobiel en toxisch” en “zeer persistent en zeer mobiel” als bedoeld in de punten 4.1.2.8, 4.1.2.9, 4.3.2.3.1, 4.3.2.3.2, 4.4.2.3.1 en 4.4.2.3.2 van bijlage I, gebruikt de fabrikant, importeur of downstreamgebruiker alleen de in lid 1 bedoelde relevante beschikbare informatie voor de stoffen in het mengsel en niet voor het mengsel zelf.
Indien de beschikbare testgegevens over het mengsel zelf echter duiden op een gebrek aan eigenschappen van biologische afbreekbaarheid, persistentie, mobiliteit en bioaccumulatie die niet uit de in de eerste alinea bedoelde relevante beschikbare informatie van de afzonderlijke stoffen naar voren zijn gekomen, worden ook die gegevens in aanmerking genomen bij de evaluatie van het in de eerste alinea bedoelde mengsel.
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 7
5 bis)  Artikel 7 wordt vervangen door:
Artikel 7
Artikel 7
Proeven op dieren en mensen
Proeven zonder dieren en proeven op dieren en mensen
1.  Wanneer voor de toepassing van deze verordening nieuwe proeven worden gedaan, mogen alleen proeven op dieren in de zin van Richtlijn 86/609/EEG worden uitgevoerd als daar geen alternatieven voor zijn die voldoende betrouwbare en kwalitatieve gegevens opleveren.
1.  Wanneer voor de toepassing van deze verordening nieuwe proeven worden gedaan, mogen alleen proeven op dieren in de zin van Richtlijn 86/609/EEG worden uitgevoerd als daar geen alternatieven voor zijn die voldoende betrouwbare en kwalitatieve gegevens opleveren.
2.  Voor de toepassing van deze verordening zijn proeven op niet-menselijke primaten verboden.
2.  Voor de toepassing van deze verordening zijn proeven op niet-menselijke primaten verboden.
3.  Voor de toepassing van deze verordening zijn proeven op mensen verboden. Uit andere bronnen, bijvoorbeeld klinische studies, verkregen gegevens kunnen evenwel voor de toepassing van deze verordening worden gebruikt.
3.  Voor de toepassing van deze verordening zijn proeven op mensen verboden. Uit andere bronnen, bijvoorbeeld klinische studies, verkregen gegevens kunnen evenwel voor de toepassing van deze verordening worden gebruikt.
4.  Proeven waarbij gebruikgemaakt wordt van nieuwe benaderingsmethoden worden eveneens overwogen.”.
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 6
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 9 – lid 3
3.  Indien de in lid 1 bedoelde criteria niet rechtstreeks op de beschikbare geïnventariseerde informatie kunnen worden toegepast, maken fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers een evaluatie door bepaling van de bewijskracht op basis van een beoordeling door deskundigen overeenkomstig punt 1.1.1 van bijlage I bij deze verordening, waarbij zij alle beschikbare informatie in aanmerking nemen die van invloed is op de bepaling van de gevaren van de stof of het mengsel, met inachtneming van punt 1.2 van bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.
3.  Indien de in lid 1 bedoelde criteria niet rechtstreeks op de beschikbare geïnventariseerde informatie kunnen worden toegepast, of indien eigenschappen door meerdere criteria worden gedefinieerd, maken fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers een evaluatie door bepaling van de bewijskracht op basis van een beoordeling door deskundigen overeenkomstig punt 1.1.1 van bijlage I bij deze verordening, waarbij zij alle beschikbare informatie in aanmerking nemen die van invloed is op de bepaling van de gevaren van de stof of het mengsel, met inachtneming van punt 1.2 van bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1907/2006.
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 17
7 bis)  Artikel 17 wordt vervangen door:
Artikel 17
Artikel 17
Algemene voorschriften
Algemene voorschriften
1.   Als gevaarlijk ingedeelde stoffen en mengsels die zijn verpakt, worden van een etiket voorzien dat de volgende elementen bevat:
1.   Als gevaarlijk ingedeelde stoffen en mengsels die zijn verpakt, worden van een etiket voorzien dat de volgende elementen bevat:
a)   de naam, het adres en het telefoonnummer van de leverancier(s);
a)   de naam, het adres en het telefoonnummer van de leverancier(s);
b)   de nominale hoeveelheid van de stof of het mengsel in de aan het publiek aangeboden verpakking, tenzij die hoeveelheid elders op de verpakking wordt vermeld;
b)   de nominale hoeveelheid van de stof of het mengsel in de aan het publiek aangeboden verpakking, tenzij die hoeveelheid elders op de verpakking wordt vermeld;
c)   productidentificaties zoals vermeld in artikel 18;
c)   productidentificaties zoals vermeld in artikel 18;
d)   indien toepasselijk, gevarenpictogrammen overeenkomstig artikel 19;
d)   indien toepasselijk, gevarenpictogrammen overeenkomstig artikel 19;
e)   indien toepasselijk, signaalwoorden overeenkomstig artikel 20;
e)   indien toepasselijk, signaalwoorden overeenkomstig artikel 20;
f)   indien toepasselijk, gevarenaanduidingen overeenkomstig artikel 21;
f)   indien toepasselijk, gevarenaanduidingen overeenkomstig artikel 21;
g)   indien toepasselijk, de toepasselijke veiligheidsaanbevelingen overeenkomstig artikel 22;
g)   indien toepasselijk, de toepasselijke veiligheidsaanbevelingen overeenkomstig artikel 22;
h)   indien toepasselijk, een rubriek voor aanvullende informatie overeenkomstig artikel 25.
h)   indien toepasselijk, een rubriek voor aanvullende informatie overeenkomstig artikel 25;
h bis)  indien toepasselijk, een link naar het digitale etiket waar nadere informatie te vinden is.
2.   Het etiket wordt gesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat (lidstaten) waar de stof of het mengsel in de handel wordt gebracht, tenzij door de betrokken lidstaat (lidstaten) anders wordt bepaald.
2.   Het etiket wordt gesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat (lidstaten) waar de stof of het mengsel in de handel wordt gebracht, tenzij door de betrokken lidstaat (lidstaten) anders wordt bepaald.
Leveranciers mogen op het etiket meer talen gebruiken dan door de lidstaten wordt vereist, mits in alle gebruikte talen dezelfde gegevens worden vermeld.
Leveranciers mogen op het etiket meer talen gebruiken dan door de lidstaten wordt vereist, mits in alle gebruikte talen dezelfde gegevens worden vermeld.
De in lid 1, punten h) en h bis), bedoelde informatie kan worden verstrekt op de binnenpagina’s van een uitvouwbaar etiket.”.
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 7 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 18 – lid 3 – alinea 1 – punt b
7 ter)  In artikel 18, lid 3, wordt punt b) vervangen door:
b)   de identiteit van alle stoffen in het mengsel die bijdragen tot de indeling van het mengsel wat betreft acute toxiciteit, huidcorrosie of ernstig oogletsel, mutageniteit in geslachtscellen, kankerverwekkendheid, voortplantingstoxiciteit, sensibilisatie van de luchtwegen of de huid, specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) of aspiratiegevaar.
b) de identiteit van alle stoffen in het mengsel die bijdragen tot de indeling van het mengsel wat betreft acute toxiciteit, huidcorrosie of ernstig oogletsel, mutageniteit in geslachtscellen, kankerverwekkendheid, voortplantingstoxiciteit, hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid, hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor het milieu, sensibilisatie van de luchtwegen of de huid, specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) of aspiratiegevaar, en de eigenschappen persistent, bioaccumulerend en toxisch (PBT), zeer persistent, zeer bioaccumulerend (zPzB), persistent, mobiel en toxisch (PMT), zeer persistent, zeer mobiel (zPzM).”.
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 8 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 25 – leden 2 en 3
8 bis)  In artikel 25 worden de leden 2 en 3 vervangen door:
2.   Indien als gevaarlijk ingedeelde stoffen of mengsels binnen de werkingssfeer van Richtlijn 91/414/EEG vallen, wordt een vermelding opgenomen in de rubriek voor aanvullende informatie op het etiket. De vermelding wordt geformuleerd overeenkomstig bijlage II, deel 4, en bijlage III, deel 3, bij deze verordening.
2. Indien als gevaarlijk ingedeelde stoffen of mengsels binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1107/2009 of Verordening (EU) nr. 528/2012 vallen, wordt een vermelding opgenomen in de rubriek voor aanvullende informatie op het etiket. De vermelding wordt geformuleerd overeenkomstig bijlage II, deel 4, en bijlage III, deel 3, bij deze verordening.
3.   De leverancier kan in de rubriek voor aanvullende informatie op het etiket andere aanvullende informatie dan bedoeld in de leden 1 en 2 opnemen, mits die informatie het niet moeilijker maakt de in artikel 17, lid 1, onder a) tot en met g), genoemde etiketteringselementen te onderscheiden en die informatie nadere bijzonderheden verstrekt en niet in tegenspraak is met of twijfel zaait over de geldigheid van de met die etiketteringselementen verstrekte informatie.
3.   De leverancier kan in de rubriek voor aanvullende informatie op het etiket andere aanvullende informatie dan bedoeld in de leden 1, 2 en 7 opnemen, mits die informatie het niet moeilijker maakt de in artikel 17, lid 1, punten a) tot en met g), genoemde etiketteringselementen te onderscheiden en die informatie nadere bijzonderheden verstrekt en niet in tegenspraak is met of twijfel zaait over de geldigheid van de met die etiketteringselementen verstrekte informatie.
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 9
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 25 – lid 6 – alinea 1
De specifieke etiketteringsvoorschriften van deel 2 van bijlage II zijn van toepassing op mengsels die stoffen bevatten als bedoeld in die bijlage.
De specifieke etiketteringsvoorschriften van deel 2 van bijlage II zijn van toepassing op mengsels die stoffen bevatten als bedoeld in die bijlage. De aanduidingen worden geformuleerd overeenkomstig bijlage III, deel 3, en worden in de rubriek voor aanvullende informatie van het etiket geplaatst. Op het etiket wordt voorts de in artikel 18 bedoelde productidentificatie vermeld, alsmede de naam, het adres en het telefoonnummer van de leverancier van het mengsel.
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 13 – inleidende formule
13)  Aan artikel 31, lid 3, wordt de volgende zin toegevoegd:
13)  Aan artikel 31, lid 1, wordt de volgende zin toegevoegd:
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 13
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 31 – lid 1
1.  Etiketten worden duurzaam op één of meer oppervlakken van de onmiddellijke verpakking van de stof of het mengsel bevestigd en zijn horizontaal leesbaar wanneer de verpakking op normale wijze neergezet wordt.
1. Etiketten worden duurzaam op één of meer oppervlakken van de onmiddellijke verpakking van de stof of het mengsel bevestigd en zijn horizontaal leesbaar wanneer de verpakking op normale wijze neergezet wordt.
Het etiket kan ook de vorm hebben van een uitvouwbaar etiket.”
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 13
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 31 – lid 3
3.  De in artikel 17, lid 1, bedoelde etiketteringselementen worden duidelijk en onuitwisbaar aangebracht. Zij steken duidelijk tegen de achtergrond af en de grootte en spatiëring zijn zo gekozen dat zij gemakkelijk leesbaar zijn. Zij worden opgemaakt overeenkomstig punt 1.2.1 van bijlage I.;
3.  De in artikel 17, lid 1, bedoelde etiketteringselementen worden duidelijk en onuitwisbaar aangebracht. Zij steken duidelijk tegen de achtergrond af en de grootte en spatiëring zijn zo gekozen dat zij gemakkelijk leesbaar zijn.
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 13 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 32 – lid 6
13 bis)  In artikel 32 wordt lid 6 vervangen door:
6.   Etiketteringselementen die voortvloeien uit de voorschriften van andere communautaire besluiten, worden geplaatst in de rubriek voor aanvullende informatie op het etiket als bedoeld in artikel 25.
6. Indien de in artikel 17, lid 1, bedoelde etiketteringselementen via een uitvouwbaar etiket worden verstrekt, bevat de voorkant ten minste de in overeenstemming met artikel 17, lid 1, punten e), f) en g), bedoelde informatie in alle officiële talen van de lidstaat waar het product in de handel is gebracht, alsook een verwijzing naar de aanvullende informatie aan de binnenkant.
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 15
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 34 ter – lid 1 – punt d
d)  het digitale etiket is gratis toegankelijk, registratie is niet verplicht, en het is niet nodig om toepassingen te downloaden of installeren of een wachtwoord te verstrekken;
d)  het digitale etiket is gratis toegankelijk, registratie is niet verplicht, en het is niet nodig om specifieke toepassingen te downloaden of installeren of een wachtwoord te verstrekken;
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 16
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 35 – lid 2 bis
2 bis.  Gevaarlijke stoffen of mengsels mogen alleen via navulpunten aan consumenten en professionele gebruikers worden geleverd indien, naast de voorschriften van de titels III en IV, ook aan de voorwaarden van punt 3.4 van bijlage II is voldaan.
2 bis.  Gevaarlijke stoffen of mengsels mogen alleen via navulpunten aan consumenten en professionele gebruikers worden geleverd indien, naast de voorschriften van de titels III en IV, ook aan de voorwaarden van punt 3.4 van bijlage II is voldaan.
Dit lid is niet van toepassing op gevaarlijke stoffen of mengsels die aan het publiek worden aangeboden zonder verpakking overeenkomstig artikel 29, lid 3.
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 – a
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 37 – lid 1 – alinea 1
Een bevoegde instantie kan bij het Agentschap een voorstel voor een geharmoniseerde indeling en etikettering van stoffen of voor een herziening daarvan indienen, in voorkomend geval met specifieke concentratiegrenzen, M-factoren of acutetoxiciteitsschattingen.
Een bevoegde instantie kan bij het Agentschap een voorstel voor een geharmoniseerde indeling en etikettering van een stof of een groep stoffen of voor een herziening daarvan indienen, in voorkomend geval met specifieke concentratiegrenzen, M-factoren of acutetoxiciteitsschattingen.
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 – a
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 37 – lid 1 – alinea 2
De Commissie kan het Agentschap of de overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 178/2002* opgerichte Europese Autoriteit voor voedselveiligheid verzoeken een voorstel voor een geharmoniseerde indeling en etikettering van stoffen of een herziening daarvan en, in voorkomend geval, specifieke concentratiegrenzen, M-factoren of acutetoxiciteitsschattingen op te stellen. De Commissie kan het voorstel vervolgens indienen bij het Agentschap.
De Commissie kan het Agentschap of de overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 178/2002* opgerichte Europese Autoriteit voor voedselveiligheid verzoeken een voorstel voor een geharmoniseerde indeling en etikettering van een stof of een groep stoffen of een herziening daarvan en, in voorkomend geval, specifieke concentratiegrenzen, M-factoren of acutetoxiciteitsschattingen op te stellen. De Commissie kan het voorstel vervolgens indienen bij het Agentschap.
Het Agentschap en de Autoriteit kunnen de Commissie en de lidstaten op eigen initiatief wetenschappelijk advies verstrekken over een stof of een groep stoffen waarvoor ter bescherming van de gezondheid van mens, dier en milieu een geharmoniseerde indeling nodig kan zijn.
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 – a
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 37 – lid 1 – alinea 3
De voorstellen als bedoeld in de eerste en tweede alinea worden ingediend in het formaat dat in deel 2 van bijlage VI is aangegeven en bevat de in deel 1 van bijlage VI genoemde relevante informatie.
De voorstellen voor geharmoniseerde indeling en etikettering van een stof of een groep stoffen als bedoeld in de eerste en tweede alinea worden ingediend in het formaat dat in deel 2 van bijlage VI is aangegeven en bevatten de in deel 1 van bijlage VI genoemde relevante informatie.
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 – a
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 37 – lid 1 – alinea 3 bis (nieuw)
“Wanneer dit wetenschappelijk gerechtvaardigd en mogelijk wordt geacht door een bevoegde instantie of de Commissie, wordt in voorstellen voor geharmoniseerde indeling en etikettering voorrang gegeven aan groepen stoffen boven afzonderlijke stoffen.”
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 – b
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 37 – lid 2 – alinea 1
2.  Fabrikanten, importeurs of downstreamgebruikers van stoffen kunnen bij het Agentschap een voorstel voor een geharmoniseerde indeling en etikettering van die stoffen indienen, in voorkomend geval met specifieke concentratiegrenzen, M-factoren of acutetoxiciteitsschattingen, mits voor die stoffen ten aanzien van de in het voorstel aangegeven gevarenklasse of onderverdeling daarvan geen vermelding is opgenomen in deel 3 van bijlage VI.;
2.  Fabrikanten, importeurs of downstreamgebruikers van stoffen kunnen bij het Agentschap een voorstel voor een geharmoniseerde indeling en etikettering van die stoffen indienen, in voorkomend geval met specifieke concentratiegrenzen, M-factoren of acutetoxiciteitsschattingen, mits voor die stoffen ten aanzien van de in het voorstel aangegeven gevarenklasse of onderverdeling daarvan geen vermelding is opgenomen in deel 3 van bijlage VI. In geval van een voorstel voor een geharmoniseerde indeling en etikettering van een groep van stoffen, worden die stoffen gegroepeerd op basis van duidelijke wetenschappelijke criteria (zoals gespecificeerd in bijlage XI, punt 1.5, van de Reach-verordening), waaronder structurele verwantschap en soortgelijke empirisch onderbouwde gevarenprofielen.
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 – c
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 37 – lid 2 bis – alinea 2
Binnen een week na ontvangst van de melding publiceert het Agentschap de naam en, indien van toepassing, het EG- en CAS-nummer van de stof(fen), de status van het voorstel en de naam van de indiener. Het Agentschap werkt de informatie over de status van het voorstel bij na de voltooiing van elke fase van het in leden 4 en 5, bedoelde proces.
Binnen een week na ontvangst van de melding publiceert het Agentschap de naam, het EG- en CAS-nummer van de stof(fen) en, indien van toepassing, de status van het voorstel en de naam van de indiener. Het Agentschap werkt de informatie over de status van het voorstel bij na de voltooiing van elke fase van het in artikel 37, leden 4 en 5, bedoelde proces.
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 – e
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 37 – lid 5 – alinea 1
De Commissie stelt overeenkomstig artikel 53 bis onverwijld gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van bijlage VI, door te voorzien in de opneming van stoffen, samen met de bijbehorende indeling en etiketteringselementen alsook, in voorkomend geval, de specifieke concentratiegrenzen, M-factoren of acutetoxiciteitsschattingen in tabel 3.1 van deel 3 van die bijlage.
De Commissie stelt binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het advies van het Comité risicobeoordeling overeenkomstig artikel 53 bis gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van bijlage VI, door te voorzien in de opneming van stoffen of mengsels, samen met de bijbehorende indeling en etiketteringselementen alsook, in voorkomend geval, de specifieke concentratiegrenzen, M-factoren of acutetoxiciteitsschattingen in tabel 3 van deel 3 van die bijlage.
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 – e
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 37 – lid 6
6.  Fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers die over nieuwe informatie beschikken welke tot een wijziging kan leiden van de geharmoniseerde indeling en etiketteringselementen van stoffen van deel 3 van bijlage VI dienen bij de bevoegde autoriteit in een van de lidstaten waar de stoffen in de handel zijn gebracht een voorstel in overeenkomstig lid 2, tweede alinea.
6.  Fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers die over nieuwe informatie beschikken welke tot wijziging kan leiden van de geharmoniseerde indeling en etiketteringselementen van stoffen van deel 3 van bijlage VI dienen bij de bevoegde autoriteit in een van de lidstaten waar de stoffen in de handel zijn gebracht een voorstel in overeenkomstig lid 2, tweede alinea.
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 18 – f
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 37 – lid 7 – alinea 1
De Commissie stelt overeenkomstig artikel 53 bis gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van deel 3, tabel 3 van bijlage VI bij de onderhavige verordening door te voorzien in de opneming van stoffen als hormoonontregelaar, categorie 1, voor eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid, als hormoonontregelaar, categorie 1, met eigenschappen met gevolgen voor milieu, als persistent, bioaccumulerend en toxisch of als zeer persistent en zeer bioaccumulerend, samen met de relevante indelings- en etiketteringselementen, indien op … [PB: gelieve de datum in te voegen = datum van inwerkingtreding van Gedelegeerde Verordening (EU) … van de Commissie, d.w.z. de gedelegeerde handeling betreffende de nieuwe gevarenklassen — verwijzing toe te voegen zodra deze handeling is vastgesteld] deze stoffen zijn opgenomen in de in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde lijst van stoffen die in aanmerking komen.
Uiterlijk op 1 januari 2026 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 53 bis gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van deel 3, tabel 3 van bijlage VI bij de onderhavige verordening door te voorzien in de opneming van stoffen als hormoonontregelaar, categorie 1, voor eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid, als hormoonontregelaar, categorie 1, met eigenschappen met gevolgen voor milieu, als persistent, bioaccumulerend en toxisch, als zeer persistent en zeer bioaccumulerend, als persistent, mobiel en toxisch of als zeer persistent en zeer mobiel, samen met de relevante indelings- en etiketteringselementen, indien deze stoffen op 1 januari 2025 zijn opgenomen in de in artikel 59, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 bedoelde lijst van stoffen die in aanmerking komen.
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 20 – a – ii
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 40 – lid 1 – alinea 1 – punt g
g)  indien van toepassing, de reden waarom wordt afgeweken van de strengste indeling per gevarenklasse die welke is opgenomen in de in artikel 42 bedoelde inventaris;
g)  indien van toepassing en zonder dat nieuwe gegevens hoeven te worden verzameld of nieuwe studies hoeven te worden uitgevoerd, de reden waarom wordt afgeweken van de strengste indeling per gevarenklasse die welke is opgenomen in de in artikel 42 bedoelde inventaris;
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 20 – a – ii
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 40 – lid 1 – alinea 1 – punt h
h)  indien van toepassing, de reden voor de invoering van een strengere indeling per gevarenklasse dan die welke is opgenomen in de in artikel 42 bedoelde inventaris.;
h)  indien van toepassing en zonder dat nieuwe gegevens hoeven te worden verzameld of nieuwe studies hoeven te worden uitgevoerd, de reden voor de invoering van een strengere indeling per gevarenklasse dan die welke is opgenomen in de in artikel 42 bedoelde inventaris.;
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 20 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 41
20 bis)   Artikel 41 wordt vervangen door:
Artikel 41
Artikel 41
Overeengekomen vermeldingen
Overeengekomen vermeldingen
Wanneer de kennisgeving krachtens artikel 40, lid 1, leidt tot verschillende vermeldingen in de in artikel 42 bedoelde inventaris voor dezelfde stof, stellen de informatieverstrekkers en registranten alles in het werk om een overeengekomen vermelding in de inventaris tot stand te brengen. De informatieverstrekkers stellen het Agentschap hiervan op de hoogte.
Wanneer de kennisgeving krachtens artikel 40, lid 1, leidt tot verschillende vermeldingen in de in artikel 42 bedoelde inventaris voor dezelfde stof, stellen de informatieverstrekkers en registranten alles in het werk om een overeengekomen vermelding in de inventaris tot stand te brengen. De informatieverstrekkers stellen het Agentschap hiervan op de hoogte. Wanneer informatieverstrekkers en registranten er niet in slagen een overeengekomen vermelding tot stand te brengen wegens uiteenlopende meningen over het niveau van het wetenschappelijke bewijsmateriaal ter onderbouwing van een indeling en etikettering van dezelfde stof, prevaleert de meest beschermende indeling.”
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 21
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 42 – lid 1 – alinea 3 – inleidende formule
De volgende informatie moet gratis online openbaar worden gemaakt:
De volgende informatie wordt gratis en in een gebruikersvriendelijk formaat online openbaar gemaakt:
Amendement 62
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 21
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 42 – lid 1 – alinea 3 – punt a
a)  informatie als bedoeld in artikel 40, lid 1, punt a), tenzij een informatieverstrekker naar behoren motiveert waarom die bekendmaking zijn commerciële belangen of de commerciële belangen van een andere betrokken partij kan schaden;
a)  informatie als bedoeld in artikel 40, lid 1, punt a);
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 42 – lid 3 bis (nieuw)
21 bis)  Aan artikel 42 wordt het volgende lid 3 bis toegevoegd:
“3 bis. Indien het Agentschap van mening is dat een vermelding onvolledig, onjuist of verouderd is, verwijdert het de betreffende vermelding uit de inventaris nadat het de informatieverstrekker hierover heeft geïnformeerd.”
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 ter (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel -43 (nieuw)
21 ter)   Het volgende artikel -43 wordt ingevoegd:
Artikel -43
“Het recht om bevoegde instanties en de Commissie te verzoeken op te treden
1.   Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft, individueel of in groepsverband, het recht om bij de bevoegde instanties als bedoeld in artikel 43 of bij de Commissie onderbouwd bewijsmateriaal in te dienen, zoals collegiaal getoetste studies, menselijke biomonitoringgegevens of milieumonitoringgegevens, over de gevaarlijke eigenschappen van een stof of mengsel, of van stoffen of mengsels, waaruit blijkt dat bij de indeling of etikettering onvoldoende rekening is gehouden met de gevaarlijke eigenschappen van een stof of mengsel of stoffen of mengsels.
2.   De bevoegde instanties of de Commissie beoordelen de overeenkomstig lid 1 ingediende informatie op zorgvuldige en onpartijdige wijze, voegen het ingediende bewijsmateriaal bij al het andere beschikbare bewijsmateriaal en bepalen daarbij de bewijskracht.
3.   Als uit het ingediende bewijsmateriaal blijkt dat een of meerdere voorschriften inzake de indeling, etikettering of verpakking van stoffen en mengsels niet zijn nageleefd, worden overeenkomstig artikel 47 handhavingsmaatregelen ingeleid.
4.   Als uit de beoordeling blijkt dat de stof aan de criteria voor indeling in een van de in artikel 36, lid 1, bedoelde gevarenklassen voldoet, leidt de bevoegde instantie of de Commissie een proces van geharmoniseerde indeling en etikettering in. Als uit de beoordeling blijkt dat de betreffende stof of het betreffende mengsel zeer breed wordt gebruikt en/of dat er veel consumenten aan worden blootgesteld, leidt de bevoegde instantie of de Commissie een risicobeheersproces in het kader van artikel 59, artikel 68, lid 2, of artikel 69 van Verordening (EU) nr. 1907/2006 in. Als uit de beoordeling blijkt dat er te weinig informatie is over het gezondheids- of milieurisico van een gevaarlijke stof of een gevaarlijk mengsel, verplicht de bevoegde instantie of de Commissie bedrijven of andere relevante actoren meer informatie te verstrekken, met als doel om, waar nodig, risicobeheersmaatregelen te nemen uit hoofde van de titels VI, VII of VIII van Verordening (EU) nr. 1907/2006.
5.   Als het ingediende bewijsmateriaal in het uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1907/2006 ingediende registratiedossier had moeten worden opgenomen, maar de registrant dat heeft nagelaten, worden uit hoofde van artikel 126 van Verordening (EU) nr. 1907/2006 handhavingsmaatregelen ingeleid tegen registranten van wie de registratie niet conform is.
6.   De bevoegde instantie of de Commissie brengt de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen binnen zes maanden op de hoogte van haar advies inzake het overeenkomstig lid 1 ingediende bewijsmateriaal en punten van zorg, alsook van de eventuele stappen die zij van plan is te nemen om deze punten van zorg aan te pakken, waarbij zij de redenen voor het advies en de voorgestelde stappen vermeldt.
7.   De bevoegde instanties en de Commissie publiceren een jaarverslag over de ontvangen verzoeken en de behandeling die eraan is gegeven.
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 21 quater (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel -43 bis (nieuw)
21 quater)   Het volgende artikel -43 bis wordt toegevoegd:
Artikel -43 bis
Toegang tot de rechter
1.   Een natuurlijke of rechtspersoon die in overeenstemming met artikel -43 een onderbouwd punt van zorg heeft ingediend, heeft toegang tot een administratieve of gerechtelijke procedure voor het toetsen van besluiten van of het handelen of nalaten door de krachtens deze verordening bevoegde relevante instantie op procedurele en materiële rechtmatigheid.
2.   De lidstaten waarborgen de toegang tot administratieve of gerechtelijke procedures voor het toetsen van hun besluiten of hun handelen of nalaten, in overeenstemming met het nationale recht of de nationale praktijk. Besluiten van of het handelen of nalaten door de Commissie kunnen worden herzien in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1367/2006.
3.   De in lid 2 bedoelde procedures zijn eerlijk en billijk, verlopen binnen redelijke termijnen en gaan niet gepaard met buitensporig hoge kosten, waarbij voorzien wordt in passende en doeltreffende rechtsmiddelen, waaronder, indien nodig, stakingsbevelen. De lidstaten dragen er zorg voor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over toegang tot administratieve en rechterlijke toetsingsprocedures.
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 23
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 48 – lid 1
1.  In elke reclame voor een als gevaarlijk ingedeelde stof moeten het desbetreffende gevarenpictogram, het signaalwoord, de gevarenklasse en de gevarenaanduidingen worden vermeld.
1.  In elke reclame voor een als gevaarlijk ingedeelde stof worden het desbetreffende gevarenpictogram, het signaalwoord, de gevarenklasse en de gevarenaanduidingen vermeld. In elke reclame voor een stof die te koop wordt aangeboden aan het publiek wordt voorts vermeld: “lees altijd de informatie op het etiket van het product en neem deze ter harte.”.
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 23
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 48 – lid 2
2.  In elke reclame voor een mengsel dat als gevaarlijk is ingedeeld of onder artikel 25, lid 6, valt, moeten het desbetreffende gevarenpictogram, het signaalwoord, de gevarenklasse en de gevarenaanduidingen worden vermeld.
2.  In elke reclame voor een mengsel dat als gevaarlijk is ingedeeld of onder artikel 25, lid 6, valt, worden het desbetreffende gevarenpictogram, het signaalwoord, de gevarenklasse en de gevarenaanduidingen vermeld. In elke reclame voor mengsels die te koop worden aangeboden aan het publiek wordt voorts vermeld: “lees altijd de informatie op het etiket van het product en neem deze ter harte”.
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 23
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 48 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.   Het gebruik van milieuclaims zoals gedefinieerd in artikel 2, punt o), van Richtlijn 2005/29/EG is verboden voor stoffen en mengsels die zijn ingedeeld als gevaarlijk vanwege hun in geslachtscellen mutagene, kankerverwekkende of voor de voortplanting giftige eigenschappen, hun hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu, hun persistente, bioaccumulerende en toxische (PBT) eigenschappen, hun zeer persistente, zeer bioaccumulerende (zPzB) eigenschappen, hun persistente, mobiele en toxische (PMT) eigenschappen of hun zeer persistente, zeer mobiele (zPzM) eigenschappen;
Amendement 69
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 25 – -a (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 50 – alinea 2 – punt a
-a)  Artikel 50, lid 2, punt a), wordt als volgt gewijzigd:
a)   waar nodig technische en wetenschappelijke richtsnoeren en hulpmiddelen aan de industrie te verstrekken over hoe aan de verplichtingen vastgesteld in deze verordening moet worden voldaan;
“a) waar nodig actuele technische en wetenschappelijke richtsnoeren en hulpmiddelen aan de industrie te verstrekken over hoe aan de verplichtingen vastgesteld in deze verordening moet worden voldaan;”
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 25 – a
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 50 – lid 2 – punt b
b)  technische en wetenschappelijke richtsnoeren en hulpmiddelen aan de bevoegde instanties te verstrekken over de werking en uitvoering van deze verordening en ondersteuning te verlenen aan de krachtens artikel 44 opgerichte helpdesks.;
b)  actuele technische en wetenschappelijke richtsnoeren en hulpmiddelen aan de bevoegde instanties te verstrekken over de werking en uitvoering van deze verordening en ondersteuning te verlenen aan de krachtens artikel 44 opgerichte helpdesks.
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 25 – b bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 50 – leden 3 bis (nieuw) en 3 ter (nieuw)
b bis)   De volgende leden worden toegevoegd:
“3 bis. Aan het Agentschap worden voldoende middelen verstrekt om het in staat te stellen zijn werkzaamheden te verrichten.
3 ter.  Een passende en stabiele financiering voor het Agentschap wordt gewaarborgd om het in staat te stellen adequate deskundigheid en ondersteuning te bieden en grondige wetenschappelijke evaluaties te leveren.”
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 26 – -a (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 53 – lid 1
-a)  In artikel 53 wordt lid 1 vervangen door:
1.   De Commissie kan artikel 6, lid 5, artikel 11, lid 3, artikelen 12, 14 en 18, lid 3, onder b), artikelen 23, 25 tot en met 29 en artikel 35, lid 2, tweede en derde alinea, en de bijlagen I tot en met VII aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang aanpassen, waarbij zij terdege rekening houdt met de verdere ontwikkelingen betreffende het GHS op het niveau van de Verenigde Naties, met name VN-wijzigingen met betrekking tot het gebruik van informatie over soortgelijke mengsels, en neemt de ontwikkelingen in het kader van internationaal erkende chemische programma’s en de gegevens uit ongevallendatabases in acht. Die maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 54, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruikmaken van de in artikel 54, lid 4, bedoelde urgentieprocedure.
“1. De Commissie kan artikel 6, lid 5, artikel 11, lid 3, artikelen 12, 14 en 18, lid 3, onder b), artikelen 23, 25 tot en met 29 en artikel 35, lid 2, tweede en derde alinea, en de bijlagen I tot en met VII aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang aanpassen, onder meer ter bevordering van alternatieve methoden voor de beoordeling van gevaren van stoffen en mengsels, waarbij zij terdege rekening houdt met de verdere ontwikkelingen betreffende het GHS op het niveau van de Verenigde Naties, met name VN-wijzigingen met betrekking tot het gebruik van informatie over soortgelijke mengsels, en neemt de ontwikkelingen in het kader van internationaal erkende chemische programma’s en de gegevens uit ongevallendatabases in acht. Die maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 54, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Om dwingende urgente redenen kan de Commissie gebruikmaken van de in artikel 54, lid 4, bedoelde urgentieprocedure.”
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 26 – a
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 53 – lid 1 bis
1 bis.  De Commissie is overeenkomstig artikel 53 bis bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van punt 1.6 van bijlage I om de in artikel 34 bis, lid 2, bedoelde etiketteringselementen aan te passen aan de technische vooruitgang of aan het niveau van digitale geletterdheid van alle bevolkingsgroepen in de Unie. Bij de vaststelling van deze gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de maatschappelijke behoeften en een hoge mate van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu.
1 bis.  De Commissie is overeenkomstig artikel 53 bis bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van punt 1.6 van bijlage I om de in artikel 34 bis, lid 2, bedoelde etiketteringselementen aan te passen aan de technische vooruitgang of aan het niveau van digitale geletterdheid van alle bevolkingsgroepen in de Unie. Bij de vaststelling van deze gedelegeerde handelingen waarborgt de Commissie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu en houdt zij rekening met maatschappelijke behoeften. De Commissie zorgt ervoor dat informatie die van cruciaal belang is om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen, eenvoudig toegankelijk is op het etiket.
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 26 – a
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 53 – lid 1 ter – punt d
d)  houdt zij rekening met de mate van digitale geletterdheid van alle bevolkingsgroepen in de Unie;
d)  houdt zij rekening met de mate van digitale geletterdheid van alle bevolkingsgroepen in de Unie, alsook met de beschikbaarheid van de nodige draadloze en andere technologische infrastructuur waarmee onbeperkte toegang tot informatie over chemische stoffen kan worden verkregen;
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 26 – b
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 53 – lid 2
2.  De Commissie of de lidstaten, handelend in het belang van de Unie, bevorderen, op een wijze die aansluit bij hun rol in de relevante fora van de Verenigde Naties, de harmonisatie van de criteria voor de indeling en etikettering van hormoonontregelaars met gevolgen voor de menselijke gezondheid, hormoonontregelaars met gevolgen voor het milieu, persistente, bioaccumulerende en toxische (PBT), zeer persistente en zeer bioaccumulerende (zPzB), persistente, mobiele en toxische (PMT) en zeer persistente en zeer mobiele (zPzM) stoffen, alsook alternatieve testmethoden op het niveau van de VN.;
2.  De Commissie of de lidstaten, handelend in het belang van de Unie, bevorderen, op een wijze die aansluit bij hun rol in de relevante fora van de Verenigde Naties, de harmonisatie van de criteria voor de indeling en etikettering van hormoonontregelaars met gevolgen voor de menselijke gezondheid, hormoonontregelaars met gevolgen voor het milieu, persistente, bioaccumulerende en toxische (PBT), zeer persistente en zeer bioaccumulerende (zPzB), persistente, mobiele en toxische (PMT) en zeer persistente en zeer mobiele (zPzM) stoffen, alsook de ontwikkeling van criteria voor immunotoxische en neurotoxische stoffen en alternatieve testmethoden, met inbegrip van nieuwe benaderingsmethoden en met name methoden zonder dierproeven op het niveau van de VN om in te kunnen spelen op bestaande en nieuwe gevarenklassen.;
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 26 – c
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 53 – lid 3
3.  De Commissie evalueert regelmatig de ontwikkeling van alternatieve testmethoden als bedoeld in artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 voor de indeling van stoffen en mengsels.
3.  De Commissie bevordert en evalueert ten minste elke drie jaar de ontwikkeling van alternatieve testmethoden als bedoeld in artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 voor de indeling van stoffen en mengsels, met inbegrip van nieuwe benaderingsmethoden en met name testmethoden zonder dierproeven, en stelt indien nodig gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 53 bis om bijlage I bij deze verordening in het licht van de technische vooruitgang bij te werken. Ten laatste twaalf maanden nadat niet met dierproeven verkregen gegevens op VN-niveau zijn opgenomen in de geharmoniseerde criteria voor de indeling en etikettering stelt de Commissie overeenkomstig artikel 53 bis een gedelegeerde handeling vast om bijlage I bij deze verordening bij te werken.
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 26 – c bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 53 – lid 3 bis (nieuw)
c bis)  Aan artikel 53 wordt het volgende lid 3 bis toegevoegd:
“3 bis. De Commissie beoordeelt uiterlijk 31 december 2025 de invoering van gevarencriteria voor immunotoxiciteit en neurotoxiciteit en stelt indien passend gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 53 bis. De Commissie bevordert de snelle opname van die gevarenklassen in het VN-GHS.”
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 27 – a
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 53 bis – lid 2
De bevoegdheid om de in artikel 37, leden 5, 7 en 8, artikel 45, lid 4, artikel 53, leden 1, 1 bis en 1 ter, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een bepaalde periode van vijf jaar met ingang van … [PB: gelieve de datum in te voegen = datum van inwerkingtreding van deze verordening];
De bevoegdheid om de in artikel 37, leden 5, 7 en 8, artikel 45, lid 4, en artikel 53, leden 1, 1 bis, 1 ter, 3 en 3 bis, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor een bepaalde periode van vijf jaar met ingang van … [PB: gelieve de datum in te voegen = datum van inwerkingtreding van deze verordening];
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 27 – b
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 53 bis – lid 3
De in artikel 37, leden 5, 7 en 8, artikel 45, lid 4, artikel 53, leden 1, 1 bis en 1 ter, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.;
De in artikel 37, leden 5, 7 en 8, artikel 45, lid 4, en artikel 53, leden 1, 1 bis, 1 ter, 3 en 3 bis, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 27 – c
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 53 – lid 6
Een overeenkomstig artikel 37, leden 5, 7 en 8, artikel 45, lid 4, artikel 53, leden 1, 1 bis en 1 ter, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien het Europees Parlement en de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken.;
Een overeenkomstig artikel 37, leden 5, 7 en 8, artikel 45, lid 4, en artikel 53, leden 1, 1 bis, 1 ter, 3 en 3 bis, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien het Europees Parlement en de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken.;
Amendement 116
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 29 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 54 bis (nieuw)
29 bis)   het volgende artikel wordt ingevoegd:
“Artikel 54 bis
Evaluatieclausule
Uiterlijk ...[gelieve datum in te voegen: zes jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de evaluatie en indeling van stoffen van hernieuwbare botanische oorsprong met meer dan één bestanddeel als bedoeld in artikel 5, lid 3 bis.”;
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 30
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 61 – lid 7
Stoffen en mengsels die zijn ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt overeenkomstig artikel 1, lid 1, artikel 4, lid 10, artikel 5, artikel 6, leden 3 en 4, artikel 9, leden 3 en 4, artikel 25, leden 6 en 9, de artikelen 29, 30 en 35, artikel 40, leden 1 en 2, artikel 42, lid 1, derde alinea, artikel 48, punt 1.2.1 van bijlage I, punt 1.5.1.2 van bijlage I, punt 1.5.2.4.1 van bijlage I, delen 3 en 5 van bijlage II, deel A, de eerste alinea van punt 2.4 van bijlage VIII, deel B, punt 1, van bijlage VIII, deel B, de derde alinea van punt 3.1, van bijlage VIII, deel B, punt 3.6, van bijlage VIII, deel B, de eerste rij van tabel 3 van punt 3.7, van bijlage VIII, deel B, de eerste alinea van punt 4.1, van bijlage VIII, deel C, de punten 1.2 en 1.4, van bijlage VIII, en deel D, de punten 1, 2 en 3, van bijlage VIII zoals van toepassing op … [PB: gelieve de datum in te voegen = de dag vóór de inwerkingtreding van deze verordening] en die vóór [PB: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand volgend op 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] in de handel zijn gebracht, hoeven niet te worden ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt overeenkomstig deze verordening, zoals gewijzigd bij Verordening …/… van het Europees Parlement en de Raad* [PB: gelieve de verwijzing in de voetnoot aan te vullen — deze moet de verwijzing naar deze verordening zijn] tot … [PB: gelieve de datum in te vullen = de eerste dag van de maand volgend op 42 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].
Stoffen die zijn ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt overeenkomstig artikel 1, lid 1, artikel 4, lid 10, artikel 5, artikel 6, leden 3 en 4, artikel 9, leden 3 en 4, artikel 25, leden 6 en 9, de artikelen 29, 30 en 35, artikel 40, leden 1 en 2, artikel 42, lid 1, derde alinea, artikel 48, punt 1.2.1 van bijlage I, punt 1.5.1.2 van bijlage I, punt 1.5.2.4.1 van bijlage I, delen 3 en 5 van bijlage II, deel A, de eerste alinea van punt 2.4 van bijlage VIII, deel B, punt 1, van bijlage VIII, deel B, de derde alinea van punt 3.1, van bijlage VIII, deel B, punt 3.6, van bijlage VIII, deel B, de eerste rij van tabel 3 van punt 3.7, van bijlage VIII, deel B, de eerste alinea van punt 4.1, van bijlage VIII, deel C, de punten 1.2 en 1.4, van bijlage VIII, en deel D, de punten 1, 2 en 3, van bijlage VIII zoals van toepassing op … [PB: gelieve de datum in te voegen = de dag vóór de inwerkingtreding van deze verordening] en die vóór [PB: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand volgend op 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] in de handel zijn gebracht, hoeven niet te worden ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt overeenkomstig deze verordening, zoals gewijzigd bij Verordening …/… van het Europees Parlement en de Raad* [PB: gelieve de verwijzing in de voetnoot aan te vullen — deze moet de verwijzing naar deze verordening zijn] tot … [PB: gelieve de datum in te vullen = de eerste dag van de maand volgend op 42 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Artikel 1 – alinea 1 – punt 30 – a (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Artikel 61 – lid 7 bis (nieuw)
a)  Aan artikel 61 wordt het volgende lid toegevoegd:
“7 bis. Mengsels die zijn ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt overeenkomstig artikel 1, lid 1, artikel 4, lid 10, artikel 5, artikel 6, leden 3 en 4, artikel 9, leden 3 en 4, artikel 25, leden 6 en 9, de artikelen 29, 30 en 35, artikel 40, leden 1 en 2, artikel 42, lid 1, derde alinea, artikel 48, punt 1.2.1 van bijlage I, punt 1.5.1.2 van bijlage I, punt 1.5.2.4.1 van bijlage I, delen 3 en 5 van bijlage II, deel A, de eerste alinea van punt 2.4 van bijlage VIII, deel B, punt 1, van bijlage VIII, deel B, de derde alinea van punt 3.1, van bijlage VIII, deel B, punt 3.6, van bijlage VIII, deel B, de eerste rij van tabel 3 van punt 3.7, van bijlage VIII, deel B, de eerste alinea van punt 4.1, van bijlage VIII, deel C, de punten 1.2 en 1.4, van bijlage VIII, en deel D, de punten 1, 2 en 3, van bijlage VIII zoals van toepassing op … [PB: gelieve de datum in te voegen = de dag vóór de inwerkingtreding van deze verordening] en die vóór [PB: gelieve de datum in te voegen = de eerste dag van de maand volgend op 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] in de handel zijn gebracht, hoeven niet te worden ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt overeenkomstig deze verordening, zoals gewijzigd bij Verordening …/… van het Europees Parlement en de Raad* [PB: gelieve de verwijzing in de voetnoot aan te vullen — deze moet de verwijzing naar deze verordening zijn] tot … [PB: gelieve de datum in te vullen = de eerste dag van de maand volgend op 48 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].”
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 2 – inleidende formule
2.  De volgende bepalingen zijn van toepassing vanaf [PB: gelieve de datum in te vullen = de eerste dag van de maand volgend op 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening]:
2.  De volgende bepalingen zijn van toepassing op stoffen en mengsels vanaf [PB: gelieve de datum in te vullen = de eerste dag van de maand volgend op 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening]:
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  De volgende bepalingen zijn van toepassing op mengsels vanaf [PB: gelieve de datum in te vullen = de eerste dag van de maand volgend op 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening]: a) artikel 1, punten 1, 4, 5, 6, 7, 10, 11, 12, 15, 16, 20, 21, 23 en 24; b) de punten 2, 3, 7, 9 en 10 van bijlage I; c) bijlage II; d) punt 1, c), en punten 2, 3 en 4 van bijlage III.
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Artikel 2 – lid 3 – inleidende formule
3.  In afwijking van artikel 1, lid 1, artikel 4, lid 10, artikel 5, artikel 6, leden 3 en 4, artikel 9, leden 3 en 4, artikel 25, leden 6 en 9, de artikelen 29, 30 en 35, artikel 40, leden 1 en 2, artikel 42, lid 1, derde alinea, artikel 48, punt 1.2.1 van bijlage I, punt 1.5.1.2 van bijlage I, punt 1.5.2.4.1 van bijlage I, delen 3 en 5 van bijlage II, deel A, de eerste alinea van punt 2.4 van bijlage VIII, deel B, punt 1, van bijlage VIII, deel B, de derde alinea van punt 3.1, van bijlage VIII, deel B, punt 3.6, van bijlage VIII, deel B, de eerste rij van tabel 3 van punt 3.7, van bijlage VIII, deel B, de eerste alinea van punt 4.1, van bijlage VIII, deel C, de punten 1.2 en 1.4, van bijlage VIII, en deel D, de punten 1, 2 en 3, van bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 zoals van toepassing op [PB: gelieve de datum in te voegen = de dag vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening], mogen stoffen en mengsels die tot [PB: gelieve de datum in te voegen = de laatste dag van de maand volgend op 17 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] in de handel zijn gebracht worden ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008, zoals gewijzigd bij de volgende bepalingen van deze verordening:
3.  In afwijking van artikel 1, lid 1, artikel 4, lid 10, artikel 5, artikel 6, leden 3 en 4, artikel 9, leden 3 en 4, artikel 25, leden 6 en 9, de artikelen 29, 30 en 35, artikel 40, leden 1 en 2, artikel 42, lid 1, derde alinea, artikel 48, punt 1.2.1 van bijlage I, punt 1.5.1.2 van bijlage I, punt 1.5.2.4.1 van bijlage I, delen 3 en 5 van bijlage II, deel A, de eerste alinea van punt 2.4 van bijlage VIII, deel B, punt 1, van bijlage VIII, deel B, de derde alinea van punt 3.1, van bijlage VIII, deel B, punt 3.6, van bijlage VIII, deel B, de eerste rij van tabel 3 van punt 3.7, van bijlage VIII, deel B, de eerste alinea van punt 4.1, van bijlage VIII, deel C, de punten 1.2 en 1.4, van bijlage VIII, en deel D, de punten 1, 2 en 3, van bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 zoals van toepassing op [PB: gelieve de datum in te voegen = de dag vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening], mogen stoffen die tot … [PB: gelieve datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] en mogen mengsels die tot ... [PB: gelieve de datum in te voegen = de laatste dag van de maand volgend op 35 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] in de handel zijn gebracht worden ingedeeld, geëtiketteerd en verpakt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008, zoals gewijzigd bij de volgende bepalingen van deze verordening:
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt 2
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage I – deel 1 – punt 1.2.1.4 – tabel 1.3 – rij 2

Niet meer dan 3 l:

zo mogelijk ten minste 52×74

niet kleiner dan 10×10

zo mogelijk ten minste 16×16

8 pt

Niet meer dan 3 l:

zo mogelijk ten minste 52×74

niet kleiner dan 10×10

zo mogelijk ten minste 16×16

1,4 (x-hoogte in mm)

Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt 2
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage I – deel 1 – punt 1.2.1.4 – tabel 1.3 – rij 3

Meer dan 3 l, maar niet meer dan 50 l:

ten minste 74×105

ten minste 23×23

12 pt

Meer dan 3 l, maar niet meer dan 50 l:

ten minste 74×105

ten minste 23×23

1,8 (x-hoogte in mm)

Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt 2
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage I – deel 1 – punt 1.2.1.4 – tabel 1.3 – rij 4

Meer dan 50 l, maar niet meer dan 500 l:

ten minste 105×148

ten minste 32×32

16 pt

Meer dan 50 l, maar niet meer dan 500 l:

ten minste 105×148

ten minste 32×32

2,4 (x-hoogte in mm)

Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt 2
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage I – deel 1 – punt 1.2.1.4 – tabel 1.3 – rij 5

Meer dan 500 l:

ten minste 148×210

ten minste 46×46

20 pt”;

Meer dan 500 l:

ten minste 148×210

ten minste 46×46

3,0 (x-hoogte in mm)

Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt 3 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage I – deel 1 – punt 1.2.1.5 bis (nieuw)
3 bis)  In bijlage I, deel 1, wordt het volgende punt toegevoegd:
1.2.1.5.bis
Op meertalige etiketten worden de talen op een logische manier gerangschikt, bijvoorbeeld alfabetisch.
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt 9
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage I – deel 1 – punt 1.5.2.4.1 – b – iv bis (nieuw)
iv bis)  ernstig oogletsel, categorie 1/oogirritatie, categorie 2;
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – alinea 1 – punt -1 (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage I – deel 1 – punt 1.5.2.4.1 – b – v bis (nieuw)
v bis)  huidallergeen, categorie 1 (subcategorieën 1A en 1B);
Amendement 94
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – alinea 1 – punt -1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage II – deel 3 – punt 3.1.1.1
-1 bis)  In deel 3 van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1272/2008 wordt punt 3.1.1.1. als volgt gewijzigd:
3.1.1.1.  Verpakkingen van welke inhoud ook die een stof of een mengsel bevatten die voor het grote publiek bestemd zijn en ingedeeld zijn voor acute toxiciteit van de categorieën 1 t/m 3, STOT bij eenmalige blootstelling van categorie 1, STOT bij herhaalde blootstelling van categorie 1 of huidcorrosie van categorie 1, worden van een kinderveilige sluiting voorzien.
3.1.1.1. Verpakkingen van welke inhoud ook die een stof of een mengsel bevatten die voor het grote publiek bestemd zijn en ingedeeld zijn voor acute toxiciteit van de categorieën 1 t/m 3, STOT bij eenmalige blootstelling van categorie 1, STOT bij herhaalde blootstelling van categorie 1 of huidcorrosie van categorie 1, of ernstig oogletsel van categorie 1, worden van een kinderveilige sluiting voorzien.”
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – alinea -1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage II – deel 3 – punt 3.2.1
-1 bis)  In bijlage II, deel 3, wordt punt 3.2.1 vervangen door:
3.2.1.  Verpakkingen die van een tastbare gevarenaanduiding voorzien moeten zijn
“3.2.1. Verpakkingen die van een tastbare gevarenaanduiding voorzien moeten zijn
Als stoffen of mengsels voor het grote publiek bestemd zijn en ingedeeld zijn voor acute toxiciteit, huidcorrosie, mutageniteit in geslachtscellen van categorie 2, kankerverwekkendheid van categorie 2, voortplantingstoxiciteit van categorie 2, sensibilisatie van luchtwegen, STOT van categorie 1 en 2, aspiratiegevaar of omdat het ontvlambare gassen, vloeistoffen of vaste stoffen van de categorieën 1 en 2 zijn, wordt de verpakking, van welke inhoud ook, van een tastbare gevarenaanduiding voorzien.
Als stoffen of mengsels voor het grote publiek bestemd zijn en ingedeeld zijn voor acute toxiciteit, huidcorrosie/huidirritatie, ernstig oogletsel/oogirritatie, hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor de menselijke gezondheid van categorie 2, hormoonontregelende eigenschappen met gevolgen voor het milieu van categorie 2, mutageniteit in geslachtscellen van categorie 2, kankerverwekkendheid van categorie 2, voortplantingstoxiciteit van categorie 2, sensibilisatie van luchtwegen of huid, STOT van categorie 1 of 2, aspiratiegevaar of omdat het ontvlambare gassen, ontvlambare vloeistoffen van categorie 1 of 2 of ontvlambare vaste stoffen zijn, wordt de verpakking, van welke inhoud ook, van een tastbare gevarenaanduiding voorzien.
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – alinea 1 – punt 1
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage II – deel 3 – punt 3.4 – b
b)  een etiket wordt duurzaam bevestigd op een zichtbare plaats op het navulpunt en heeft een makkelijk leesbaar en schreefloze lettertype;
b)  een etiket wordt duurzaam bevestigd op een zichtbare plaats op het navulpunt en voldoet aan de vereisten van artikel 31;
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – alinea 1 – punt 1
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage II – deel 3 – punt 3.4 – b bis (nieuw)
b bis)  een etiket is voor consumenten gratis beschikbaar op het navulpunt in de vorm van een sticker die op de door de consument gebruikte verpakking moet worden aangebracht. Wanneer op navulpunten meerdere stoffen of mengsels verkrijgbaar zijn, moet op de etiketten duidelijk en op eenvoudige wijze aangegeven zijn met welke stof of welk mengsel dat op het navulpunt geleverd wordt zij corresponderen;
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – alinea 1 – punt 1
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage II – deel 3 – punt 3.4 – k – iv bis (nieuw)
iv bis)  ernstig oogletsel, categorie 1/oogirritatie, categorie 2;
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – alinea 1 – punt 1
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage II – deel 3 – punt 3.4 – k – v bis (nieuw)
v bis)  huidallergeen, categorie 1 (subcategorieën 1A en 1B);
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Bijlage III – lid 1 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 1272/2008
Bijlage VI
Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:
BIJLAGE VI
“BIJLAGE VI
Geharmoniseerde indeling en etikettering voor bepaalde gevaarlijke stoffen
Geharmoniseerde indeling en etikettering voor bepaalde gevaarlijke stoffen
DEEL 2: DOSSIERS VOOR GEHARMONISEERDE INDELINGEN EN ETIKETTERINGEN
DEEL 2: DOSSIERS VOOR GEHARMONISEERDE INDELINGEN EN ETIKETTERINGEN
Dit deel bevat de algemene beginselen voor het opstellen van dossiers waarin een geharmoniseerde indeling en etikettering wordt voorgesteld en gemotiveerd.
Dit deel bevat de algemene beginselen voor het opstellen van dossiers waarin een geharmoniseerde indeling en etikettering wordt voorgesteld en gemotiveerd.
Voor de opzet en het formaat van dossiers worden de desbetreffende gedeelten van de hoofdstukken 1, 2 en 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 gevolgd.
Voor de opzet en het formaat van dossiers worden de desbetreffende gedeelten van de hoofdstukken 1, 2 en 3 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 gevolgd.
Voor alle dossiers wordt eventuele relevante informatie uit de registratiedossiers in aanmerking genomen en kan alle verdere beschikbare informatie worden gebruikt. Bij gebruik van informatie over de gevaren die niet eerder aan het Agentschap is voorgelegd, moet een uitgebreide onderzoekssamenvatting in het dossier worden opgenomen.
Voor alle dossiers wordt eventuele relevante informatie uit de registratiedossiers in aanmerking genomen en kan alle verdere beschikbare informatie worden gebruikt. Bij gebruik van informatie over de gevaren die niet eerder aan het Agentschap is voorgelegd, moet een uitgebreide onderzoekssamenvatting in het dossier worden opgenomen.
Een dossier voor geharmoniseerde indeling en etikettering bevat het volgende:
Een dossier voor geharmoniseerde indeling en etikettering bevat het volgende:
—  Voorstel Het voorstel bevat de identiteit van de desbetreffende stof(fen) en de voorgestelde geharmoniseerde indeling en etikettering.
—  Voorstel Het voorstel bevat de identiteit van de desbetreffende stof(fen) en de voorgestelde geharmoniseerde indeling en etikettering.
—  Motivering van de voorgestelde geharmoniseerde indeling en etikettering
—  Motivering van de voorgestelde geharmoniseerde indeling en etikettering
Rekening houdend met de algemene beginselen in deel I van bijlage I bij deze verordening wordt een vergelijking van de beschikbare informatie met de criteria van delen 2 tot en met 5 opgesteld en gedocumenteerd volgens het in deel B van het chemisch veiligheidsrapport in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 vastgestelde formaat.
Rekening houdend met de algemene beginselen in deel 1 van bijlage I bij deze verordening wordt een vergelijking van de beschikbare informatie met de criteria van de delen 2 tot en met 5 opgesteld en gedocumenteerd volgens het in deel B van het chemisch veiligheidsrapport in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 vastgestelde formaat.
—  Onderbouwing van de voorgestelde groepering van stoffen voor geharmoniseerde indeling en etikettering.
Wanneer voor een groep stoffen een voorstel voor een geharmoniseerde indeling en etikettering wordt gedaan, bevat het dossier een wetenschappelijke onderbouwing.
—  Motivering in geval van stoffen met andere effecten op Gemeenschapsniveau
—  Motivering in geval van stoffen met andere effecten op Gemeenschapsniveau
In geval van stoffen met andere effecten dan kankerverwekkendheid, mutageniteit, giftigheid voor de voortplanting of sensibilisatie van de luchtwegen wordt een motivering verstrekt dat er aantoonbare behoefte is aan actie op Gemeenschapsniveau. Dit geldt niet voor een werkzame stof in de zin van Richtlijn 91/414/EEG of Richtlijn 98/8/EG.
In geval van stoffen met andere effecten dan kankerverwekkendheid, mutageniteit, giftigheid voor de voortplanting, sensibilisatie van de luchtwegen, hormoonontregelende werking voor de menselijke gezondheid of het milieu, persistente, bioaccumulerende en toxische (PBT) stoffen, zeer persistente, zeer bioaccumulerende (zPzB) stoffen, persistente, mobiele en toxische (PMT) stoffen of zeer persistente en zeer mobiele(zPzM) stoffen wordt onderbouwd dat er een aantoonbare behoefte is aan optreden op het niveau van de Unie. Dit geldt niet voor een werkzame stof in de zin van Verordening (EG) nr. 1107/2009 of Verordening (EU) nr. 528/2012.

(1) De zaak werd voor interinstitutionele onderhandelingen terugverwezen naar de bevoegde commissie op grond van artikel 59, lid 4, vierde alinea, van het Reglement (A9-0271/2023).


Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Roemenië, Italië en Turkije
PDF 156kWORD 50k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 4 oktober 2023 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Roemenië en Italië in verband met natuurrampen in 2022 en aan Turkije in verband met de aardbevingen in februari 2023 (COM(2023)0381 – C9-0318/2023 – 2023/0297(BUD))
P9_TA(2023)0341A9-0269/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2023)0381 – C9‑0318/2023),

–  gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(1),

–  gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027(2), en met name artikel 9 hiervan,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen(3), en met name punt 10,

–  gezien het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) over de opwarming van de aarde met 1,5 °C, het speciaal verslag van de IPCC over de klimaatverandering en de bodem en het speciaal verslag van de IPCC over de oceanen en de cryosfeer in een veranderend klimaat,

–  gezien de overeenkomst die op de 21e Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC (COP21) op 12 december 2015 in Parijs werd aangenomen (de Overeenkomst van Parijs),

–   gezien zijn resolutie van 18 mei 2021 over de herziening van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(4),

–  gezien zijn resolutie van 15 december 2022 over het opschalen van het meerjarig financieel kader 2021‑2027: een veerkrachtige EU-begroting die geschikt is voor nieuwe uitdagingen(5),

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A9-0269/2023),

A.  overwegende dat de regio’s in centraal Italië tussen 15 en 17 september 2022 zijn getroffen door overstromingen van rivieren en stortvloeden, en dat de daardoor veroorzaakte totale directe schade door de Italiaanse autoriteiten op 837,56 miljoen EUR is geraamd;

B.  overwegende dat het zuidoostelijke deel van Roemenië eind juni en begin juli 2022 te kampen had met ernstige droogte, en dat de daardoor veroorzaakte totale directe schade door de Roemeense autoriteiten is geraamd op 1,31 miljard EUR;

C.  overwegende dat het zuiden van Turkije in de regio Kahramanmaraș op 6 februari 2023 is getroffen door twee grote aardbevingen met een kracht van 7,8 Mw en 7,5 Mw(6) en dat de regio Hatay op 20 februari 2023 is getroffen door een andere zware aardbeving met een kracht van 6,3 Mw, en dat de daardoor veroorzaakte totale directe schade door de Commissie is geraamd op 78,8 miljard EUR;

1.  betuigt zijn diepste solidariteit met alle slachtoffers, hun families en alle personen die getroffen zijn door de droogte in Roemenië, de verwoestende overstromingen in Italië en de aardbevingen in Turkije, alsook met de nationale, regionale en lokale autoriteiten en niet-gouvernementele organisaties die betrokken zijn bij de hulpacties;

2.  is ingenomen met het besluit als een tastbare en zichtbare vorm van solidariteit van de Unie met haar burgers en de regio’s in de getroffen gebieden in Roemenië, Italië en Turkije; wijst er daarom nogmaals op hoe belangrijk het is het publiek te informeren over de tastbare voordelen van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) om het vertrouwen van de burgers in instrumenten en -programma’s van de Unie verder te vergroten; verzoekt de Commissie en de lidstaten hun communicatie-inspanningen op te voeren om het publiek bewust te maken van de maatregelen die zijn uitgevoerd met de steun uit het SFEU;

3.  wijst op het toenemende aantal ernstige en verwoestende natuurrampen in Europa; onderstreept dat extreme weersomstandigheden, zoals die welke in Roemenië en Italië tot noodsituaties hebben geleid, als gevolg van de klimaatverandering verder zullen toenemen in frequentie en intensiteit; benadrukt dat het SFEU slechts een curatief instrument is en dat de klimaatverandering in de eerste plaats een preventief beleid vereist dat in overeenstemming is met de internationale verbintenissen van de Unie en de Green Deal; dringt er daarom bij de Unie op aan meer te doen om de klimaatverandering zowel in de Unie als wereldwijd aan te pakken; dringt in dit verband aan op een herziening van de Verordeningen (EG) nr. 2012/2002 en (EU, Euratom) 2020/2093 om de toewijzingen voor de lidstaten en de toewijzingen voor derde landen beter vast te stellen vanwege het beperkte bedrag aan SFEU-middelen;

4.  benadrukt dat de reserve voor solidariteit en noodhulp (SEAR) voortdurend uitgeput is en daarom niet voldoende is om de gevolgen van door de mens veroorzaakte rampen en natuurrampen, met name rampen als gevolg van klimaatverandering, te compenseren; benadrukt dat de financiering ontoereikend is om te voorzien in de behoeften van gebieden die getroffen zijn door natuurrampen; stelt zich de fundamentele vraag of het SFEU zich voldoende kan aanpassen aan de toekomstige gevolgen van de klimaatverandering; betreurt dat het maximumbedrag dat uit het SFEU kan worden toegekend veel lager is dan het potentiële bedrag aan steun dat zou kunnen worden verleend; herhaalt dat de beschikbare middelen voor het SFEU aanzienlijk moeten worden verhoogd in het kader van de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader; dringt er bij de Commissie op aan het budget van de SEAR te versterken en het jaarlijkse budget van het SFEU aanzienlijk te verhogen, zodat adequaat kan worden gereageerd op het toenemende aantal natuurrampen in de Unie en concrete steun kan worden verleend aan de lidstaten die hierdoor worden getroffen, gelet op de omvang van dit soort noodsituaties en het feit dat zij steeds vaker voorkomen, met name als gevolg van de klimaatverandering;

5.  dringt er bij de Commissie op aan een model te ontwikkelen voor een snellere en tijdige beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU, met inbegrip van de behandeling van de aanvragen, zodat de bevoegde autoriteiten zo snel mogelijk in de behoeften voor herstel kunnen voorzien; benadrukt dat de toekenning, het beheer en de uitvoering van de SFEU‑subsidies zo transparant mogelijk moeten zijn, en dat de subsidies moeten worden besteed in overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer; benadrukt dat er dringend financiële steun moet worden vrijgemaakt uit het SFEU om ervoor te zorgen dat getroffen regio’s tijdig steun ontvangen en dat de nodige bijstand kan worden verleend voor de betrokken operaties, conform de aanvragen van de lidstaten, bijvoorbeeld voor het herstel van infrastructuur, reddingsdiensten, brandbestrijding, herstel van getroffen landbouwgebieden en watervoorziening;

6.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

7.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor bijstand aan Roemenië en Italië in verband met natuurrampen in 2022 en aan Turkije in verband met de aardbevingen in februari 2023

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit (EU) 2023/2192.)

(1) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
(2) PB L 433 Ivan 22.12.2020, blz. 11.
(3) PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.
(4) PB C 15 van 12.1.2022, blz. 2.
(5) PB C 177 van 17.5.2023, blz. 115.
(6) Mw: Momentmagnitudeschaal, gebruikt om de kracht van aardbevingen te meten.


De segregatie en discriminatie van Romakinderen in het onderwijs
PDF 140kWORD 54k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 oktober 2023 over de segregatie en discriminatie van Romakinderen in het onderwijs (2023/2840(RSP))
P9_TA(2023)0342B9-0394/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien de vraag aan de Commissie over segregatie en discriminatie van Romakinderen(1) in het onderwijs O-000039/2023 — B9-0026/2023,

–  gezien artikel 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de artikelen 10 en 19 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en de artikelen 14, 20, 21, 22 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”),

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens,

–  gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (hierna “richtlijn inzake rassengelijkheid” genoemd)(2),

–  gezien het besluit van de Commissie om verschillende inbreukprocedures in te leiden (Tsjechië (2014), Slowakije (2015) en Hongarije (2016)(3)) en Slowakije op 19 april 2023 voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te dagen wegens schending van de EU-regels in de richtlijn rassengelijkheid door het probleem van de segregatie van Roma-kinderen in het onderwijs niet effectief aan te pakken,

–  gezien Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht(4),

–  gezien de aanbeveling van de Raad van 12 maart 2021 inzake gelijkheid, inclusie en participatie van de Roma(5),

–  gezien het strategisch EU-kader voor gelijkheid, integratie en participatie van de Roma voor 2020-2030 van 7 oktober 2020,

–  gezien de visie van de Europese onderwijsruimte tegen 2025,

–  gezien het Europees Sociaal Handvest,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 9 januari 2023 over het beoordelingsverslag over de nationale strategische kaders voor Roma van de lidstaten (COM(2023)0007),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 18 september 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025” (COM(2020)0565), waarin alle lidstaten worden aangemoedigd om voor eind 2022 nationale actieplannen tegen racisme en rassendiscriminatie te ontwikkelen en aan te nemen,

–  gezien zijn resolutie van 17 september 2020 over de uitvoering van de nationale strategieën voor integratie van de Roma: bestrijding van een negatieve houding ten opzichte van mensen met een Romani-achtergrond in Europa(6),

–  gezien zijn resolutie van 5 oktober 2022 over de situatie van Roma die in nederzettingen in de EU wonen(7),

–  gezien zijn resolutie van 10 november 2022 over raciale gerechtigheid, non-discriminatie en antiracisme in de EU(8),

–  gezien zijn resolutie van 19 april 2023 over de bestrijding van discriminatie in de EU – de langverwachte horizontale antidiscriminatierichtlijn(9),

–  gezien zijn resolutie van 15 april 2015 over de Internationale Dag van de Roma – zigeunerhaat en de erkenning door de EU van de herdenkingsdag van de genocide op Roma tijdens WO II(10),

–  gezien zijn resolutie van 11 maart 2021 over de rechten van het kind in het licht van de EU-strategie voor de rechten van het kind(11),

–  gezien algemene beleidsaanbeveling nr. 13 van 24 juni 2011 van de Europese Commissie tegen Racisme en Onverdraagzaamheid van de Raad van Europa over bestrijding van zigeunerhaat en discriminatie van Roma,

–  gezien zijn resolutie van 8 maart 2022 over de rol van cultuur, onderwijs, media en sport bij racismebestrijding(12),

–  gezien de uitspraken van het Slowaakse Hooggerechtshof nrs. 5Cdo/102/2020 en 5Cdo/220/2022 waarin de discriminatie van Romakinderen in het onderwijs en de verantwoordelijkheid van de gemeente en de staat in dit verband wordt bevestigd,

–  gezien zijn resolutie van 12 februari 2019 over de behoefte aan een versterkt strategisch EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma voor de periode na 2020 en intensivering van de bestrijding van zigeunerhaat(13),

–  gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over de EU-strategie voor de integratie van de Roma(14),

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,

–  gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat alle kinderen het recht hebben zich te ontplooien en hun vaardigheden en talenten te ontwikkelen door toegang te hebben tot inclusief, niet-gesegregeerd en hoogwaardig onderwijs;

B.  overwegende dat het recht op hoogwaardig, toegankelijk en gratis verplicht onderwijs, met inbegrip van toegang tot voorschoolse en vroegschoolse educatie, moet worden gewaarborgd voor alle kinderen, ongeacht hun etnische afkomst;

C.  overwegende dat duizenden Roma-leerlingen die deel uitmaken van de grootste etnische minderheid in de EU nog steeds ernstig gediscrimineerd worden op alle onderwijsniveaus als gevolg van een gebrek aan politieke wil en het onvermogen van verschillende lidstaten om de ongelijkheden en de onderliggende oorzaken daarvan effectief aan te pakken en te overwinnen;

D.  overwegende dat het voortbestaan van verschillende vormen van discriminatie, racisme en vooroordelen ten grondslag ligt aan de wijdverbreide segregatie van Roma-leerlingen op scholen, ondanks het wettelijke verbod op dergelijke praktijken op grond van nationale en internationale kaders;

E.  overwegende dat deze segregatie in het onderwijs verschillende vormen aanneemt, waaronder het bezoeken van onevenredig veel Romakinderen in speciale scholen voor kinderen met een geestelijke handicap, aparte klassen of afdelingen voor Romaleerlingen binnen gemengde gewone scholen, en het veel voorkomen van “gettoscholen”;

F.  overwegende dat het creëren van parallelle onderwijssystemen voor Romakinderen een goed functionerende democratie en rechtsstaat ernstig belemmert, vooral als het gaat om de bescherming van de rechten van minderheden;

G.  overwegende dat intersectionele discriminatie en obstakels een gelijke deelname van Romakinderen aan het onderwijs in de weg staan, zoals een gebrek aan financiële middelen om de met het onderwijs gemoeide kosten te voldoen, ruimtelijke segregatie, een gebrek aan kinderopvangvoorzieningen in de buurt en ongelijke toegang of geen toegang tot online-onderwijs en/of afstandsleren;

H.  overwegende dat armoede en het gebrek aan toegang tot basisdiensten en de onzekere omstandigheden grote gevolgen hebben voor de lichamelijke, mentale en emotionele ontwikkeling van kinderen en hun kansen op schooluitval en achterstand in alle aspecten van hun volwassen leven vergroten;

I.  overwegende dat het feit dat veel Romakinderen niet deelnemen aan voorschools onderwijs er een belangrijke oorzaak van is dat zij voortijdig stoppen met school, en dat ook het feit dat veel Romakinderen pas op latere leeftijd beginnen met school en het feit dat het schoolverzuim hoog is hierbij een belangrijke rol spelen; overwegende dat de deelname van Roma aan het voortgezet onderwijs belemmerd wordt door factoren als reisafstand, gesegregeerde huisvesting en slecht functionerende adviesdiensten;

J.  overwegende dat discriminerende behandeling geworteld is in structurele en institutionele vooroordelen tegen Roma en vaak wordt verergerd door nationale onderwijsstelsels die niet geschikt zijn om te werken met kinderen van verschillende sociale en etnische achtergronden en kwetsbare groepen;

K.  overwegende dat een verkeerde diagnose op basis van de resultaten van cultureel en taalkundig vooringenomen, alsook discriminerende en racistische tests en instrumenten van invloed is op het onderwijstraject van Romaleerlingen, met name die met een kansarme sociaaleconomische achtergrond; overwegende dat deze tests Romaleerlingen aanmerken als leerlingen met lichte verstandelijke beperkingen en dat ze daarom systematisch in speciale scholen voor verstandelijk gehandicapte kinderen worden geplaatst;

L.  overwegende dat deze kinderen, in plaats van te worden geïntegreerd en ondersteund, ondermaats onderwijs krijgen op basis van beperkte lesprogramma’s in speciale scholen en in reguliere scholen binnen hun gesegregeerde klassen die voornamelijk of alleen door Romakinderen worden bezocht; overwegende dat dit negatieve en levenslange gevolgen heeft voor deze kinderen en hun toekomstperspectieven;

M.  overwegende dat leerkrachten en administratief personeel een belangrijke rol spelen bij de integratie van Romakinderen en het creëren van een veilige omgeving zonder discriminatie, stigmatisering en pesten, verschijnselen die kunnen worden verergerd door gender, seksuele geaardheid of handicap; overwegende dat een gebrek aan goed opgeleid personeel en voldoende financiële middelen een van de obstakels zijn voor de integratie van Romakinderen in reguliere scholen;

N.  overwegende dat de situatie in de negen jaar nadat de Commissie de eerste inbreukprocedure heeft ingeleid met betrekking tot de segregatie en discriminatie van Romakinderen in het onderwijs niet is verbeterd, hoewel een aanzienlijk bedrag aan EU-middelen beschikbaar is gesteld om de betrokken lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering van diverse ondersteunende maatregelen;

O.  overwegende dat uit de beschikbare gegevens uit verschillende bronnen op EU- en nationaal niveau, waaronder de Roma-enquête 2021(15) van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en het evaluatieverslag van de Commissie over de nationale strategische kaders voor de Roma van januari 2023, blijkt dat de voorgestelde maatregelen niet doeltreffend en strikt worden uitgevoerd en gemonitord door de betrokken lidstaten en ontoereikend lijken te zijn voor de omvang van de uitdagingen;

P.  overwegende dat de COVID-19-pandemie de discriminatie van Romakinderen heeft verergerd, van wie velen het snelle tempo van de overgang naar digitaal onderwijs niet konden bijhouden vanwege hun leefomstandigheden en beperkte leermogelijkheden thuis, gebrek aan digitale apparatuur en beperkte toegang tot internet of ondersteunende en toegankelijke bijlessen; overwegende dat de onderwijskloof wordt vergroot door de groeiende digitale kloof tussen Romakinderen en niet-Romakinderen;

Q.  overwegende dat de prevalentie van discriminatie jegens Roma in veel lidstaten de cohesie van de EU belemmert, anti-Roma-gevoelens en intolerantie versterkt en racisme en radicalisering in onze samenlevingen aanwakkert, en onverenigbaar is met wetten, verplichtingen van overheidsinstanties en de normen en waarden die zijn verankerd in de EU-Verdragen en het Handvest;

R.  overwegende dat de uitvoering van diverse belangrijke arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, bijvoorbeeld dat van 13 november 2007 in de zaak D.H. e.a. tegen Tsjechië (57325/00) en dat van 29 januari 2013 in de zaak Horváth en Kiss tegen Hongarije (11146/11), dat in kracht van gewijsde is gegaan op 29 april 2013, op zich laat wachten of dat deze arresten niet effectief zijn uitgevoerd, soms meer dan 15 jaar na de uitspraak ervan;

1.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de situatie van Romakinderen in het onderwijs dringend op alomvattende en doeltreffende wijze aan te pakken, met passend korte- en langetermijnbeleid dat wordt ondersteund door voldoende EU- en nationale financiering; herhaalt zijn oproep aan alle lidstaten om hun eerste verantwoordelijkheid te volbrengen, d.w.z. hun beloften gestand te doen en hun verplichtingen uit hoofde van het EU-recht en het internationaal recht na te komen, teneinde ervoor te zorgen dat alle kinderen, met inbegrip van Romakinderen, gelijke, kosteloze onderwijsmogelijkheden en het recht op onderwijs genieten;

2.  betreurt de aanhoudende segregatie van Romakinderen in speciale scholen, alsmede binnen het gewone onderwijsstelsel; onderstreept dat de gestandaardiseerde psychologische tests die worden gehanteerd in sommige lidstaten, niet gebruikt mogen worden om de toegang van kinderen tot gewone scholen te beletten of te vertragen; dringt aan op de invoering van waarborgen om deze praktijk te voorkomen;

3.  dringt er bij de lidstaten op aan de aanhoudende segregatie van Romakinderen te beëindigen, omvattende desegregatiestrategieën vast te stellen, met duidelijke doelstellingen, voldoende middelen en duidelijke en ambitieuze termijnen, inclusieve leermethoden te ontwikkelen, de volledige toegang van Romakinderen tot schoolactiviteiten te waarborgen en op scholen antidiscriminatiecampagnes te voeren; onderstreept dat er onderwijshervormingen moeten worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden op nationaal, regionaal en lokaal niveau, waaronder vertegenwoordigers van Romagemeenschappen, Romaouders en door Roma geleide maatschappelijke organisaties, alsook met onderwijsprofessionals;

4.  is van mening dat de uitbanning van segregatie en discriminatie op scholen hand in hand moet gaan met sociaal-economische maatregelen ter uitbanning van armoede en sociale uitsluiting en ter verhoging van de levensstandaard van Romagemeenschappen, wat de vicieuze cirkel van intergenerationele armoede en beperkte leermogelijkheden thuis zou doorbreken;

5.  verzoekt de lidstaten nieuwe manieren te vinden om Romakinderen te betrekken bij en te laten deelnemen aan digitaal onderwijs, onder andere door meer te investeren in de verbetering van de toegankelijkheid van digitale infrastructuur en het bevorderen van de digitale geletterdheid van deze kinderen, om ze klaar te stomen voor het digitale tijdperk;

6.  dringt er bij de lidstaten op aan de onderwijsdeelname van Romavrouwen en -meisjes te bevorderen, met bijzondere nadruk op het belang van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) en op maatregelen tegen vroegtijdig schoolverlaten; wijst erop dat genderongelijkheden moeten worden aangepakt en dat ervoor moet worden gezorgd dat Romameisjes niet worden uitgesloten van welke integratiemaatregelen ook;

7.  is tevreden met het besluit van de Commissie om verschillende inbreukprocedures in te leiden (Tsjechië (2014), Slowakije (2015) en Hongarije (2016)) wegens incorrecte uitvoering van de richtlijn rassengelijkheid en om Slowakije in 2023 voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te dagen wegens schending van het EU-recht, omdat het land het probleem van de segregatie van Romakinderen in het onderwijs niet effectief heeft aangepakt; merkt evenwel op dat deze inbreukprocedures er niet toe hebben geleid dat de oorzaken van de discriminatie effectief zijn weggenomen en dat zij de situatie niet hebben opgelost, doordat de door de lidstaten genomen maatregelen noch omvattend zijn, noch effectief ten uitvoer zijn gelegd;

8.  is stellig van mening dat de Commissie alles in het werk moet stellen om schendingen van de mensenrechten en de fundamentele waarden van de EU te beëindigen en te voorkomen, in de eerste plaats door EU-middelen uit te trekken voor het ondersteunen van niet-discriminerende praktijken in de lidstaten, onder meer in het onderwijs; herhaalt daarom zijn oproep om een mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing in te stellen voor het melden van risico’s op misbruik van EU-middelen die bestemd zijn om de situatie van de Roma aan te pakken, en verzoekt de Commissie de bevolking regelmatig te informeren over de doeltreffendheid en de concrete resultaten van haar monitoringactiviteiten;

9.  verzoekt de lidstaten meer inspanningen te leveren om structurele en systemische discriminatie uit te bannen, onder meer op het gebied van onderwijs, dat – naast fundamentele politieke, sociale, economische en historische dimensies – ook functioneert op basis van bepaalde normen, routines, attitudes en gedragingen, die racistisch van aard kunnen zijn en die belemmeringen opwerpen voor het realiseren van echte gelijkheid en gelijke kansen;

10.  herinnert eraan dat de deelname van Romakinderen aan voorschoolse en vroegschoolse educatie een positieve impact heeft op hun ontwikkeling en opleidingsniveau, het verwerven van behoorlijke, hoogwaardige banen, de toegang tot huisvesting en een discriminatievrij leven, waardoor de cyclus van marginalisatie en achterstelling wordt doorbroken; verzoekt de lidstaten de beschikbaarheid en toegankelijkheid te verbeteren van infrastructuur voor voorschoolse en vroegschoolse educatie en verplicht onderwijs en van hoogwaardige en inclusieve diensten;

11.  verzoekt de lidstaten het risico van voortijdig schoolverlaten en ongelijkheden bij de toegang tot onderwijs systematisch te monitoren op elk onderwijsniveau, zodat tijdig kan worden ingegrepen, zowel door middel van pedagogische hulp en individuele begeleiding als door middel van buitenschoolse activiteiten voor kinderen en hun ouders; wijst erop dat het op zinvolle wijze betrekken van Romaouders ook zou helpen het risico aan te pakken dat de kinderen voortijdig van school gaan;

12.  betreurt het feit dat scholen die bezocht worden door Romakinderen vaak over onvoldoende capaciteit beschikken, met twee shifts werken, in afzonderlijke, vervallen gebouwen of in containers ondergebracht zijn en ondermaats onderwijs aanbieden, waarbij Romakinderen gescheiden worden van leerlingen die geen Roma zijn;

13.  verzoekt de lidstaten te investeren in de opleiding van leerkrachten om hen beter in staat te stellen passend onderwijs te geven aan Romakinderen, met bijzondere aandacht voor gevoeligheid voor de cultuur en identiteit van de Roma, en positieve strategieën in te voeren om tolerantie te bevorderen en discriminerend en anti-Roma-gedrag aan te pakken; verzoekt de lidstaten meer financiële middelen uit te trekken voor goed opgeleide onderwijsassistenten;

14.  moedigt de betrokken lidstaten aan effectief gebruik te maken van de financiële middelen die ter beschikking worden gesteld in het kader van diverse financiële instrumenten van de lidstaten en de EU, zoals Erasmus+, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en de herstel- en veerkrachtfaciliteit, om de onderwijsinfrastructuur en de onderwijsdiensten te verbeteren, wat Romakinderen ook in staat zou stellen toegang te verkrijgen tot hoogwaardig, inclusief onderwijs;

15.  verzoekt de Commissie de milieudiscriminatie in gebieden waar Romagemeenschappen wonen te beoordelen en de mogelijke gevolgen aan te pakken van ongunstige milieuomstandigheden voor de kwaliteit van het onderwijs en het welzijn van Romakinderen;

16.  wijst erop dat een van de manieren om stereotypen en anti-Roma-gevoelens te bestrijden erin bestaat de bevolking voor te lichten over de geschiedenis van de Roma, met inbegrip van de holocaust van de Roma, en over de gebruiken, cultuur en taal van de Roma, om een beter begrip te bevorderen en beste praktijken uit te wisselen;

17.  verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat met de overheidsmaatregelen en universele diensten in het kader van de beleidsplanning op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, gezondheidszorg, huisvesting, sociale diensten, vervoer, minimuminkomensstelsels en antidiscriminatiewetgeving effectief en op niet-discriminerende wijze ook de Roma bereikt worden, met inbegrip van degenen die in afgelegen gebieden op het platteland wonen;

18.  verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat bij de ontwikkeling, uitvoering en monitoring van nationale actieplannen tegen racisme alle acties worden gebaseerd op degelijke, betrouwbare gegevens van hoge kwaliteit; verzoekt de Commissie en de lidstaten de beschikbaarheid van gegevens over de deelname van Romakinderen aan onderwijs en opleiding te vergroten, met inachtneming van de nationale wetgevingskaders van de lidstaten en de gevoelige aard van dergelijke gegevens(16);

19.  verzoekt de Commissie aandacht te besteden aan het onderwijs van Romakinderen bij haar beoordeling in het kader van de visie inzake een Europese onderwijsruimte uiterlijk in 2025, waarin voor alle lidstaten ambitieuze Europese doelstellingen zijn vastgesteld op het gebied van onderwijs, gefocust wordt op de verbetering van billijkheid en inclusie in onderwijs en opleiding en het engagement van de EU wordt bevestigd om fundamentele vrijheden, verdraagzaamheid en non-discriminatie ook door middel van onderwijs te bevorderen;

20.  verzoekt de Commissie de geboekte vooruitgang te monitoren en te evalueren, de uitwisseling van beste praktijken te vergemakkelijken en deskundigheid, coördinatie en technische ondersteuning te bieden aan de betrokken lidstaten;

21.  is van mening dat een systematisch verzuim om discriminatie te bestrijden een directe bedreiging vormt voor de rechtsstaat en de democratie en daarom moet worden aangepakt in het jaarlijkse verslag van de Commissie over de rechtsstaat, alsook via andere EU-maatregelen ter bescherming van de democratie en de rechtsstaat;

22.  herinnert eraan dat het niet uitvoeren van arresten een inbreuk vormt op de beginselen van de rechtsstaat; dringt er bij de Commissie op aan toezicht te houden op de uitvoering van relevante arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de rechtbanken van de lidstaten en de maatregelen uit hoofde van de verordening inzake conditionaliteit met betrekking tot de rechtsstaat(17) in werking te stellen indien niet-uitvoering het goed financieel beheer van de Uniebegroting of de bescherming van de financiële belangen van de Unie in gevaar brengt of dreigt te brengen;

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en aan de Raad, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) Het woord “Roma” wordt gebruikt als overkoepelende term voor een breed scala aan verschillende personen van Roma-afkomst, zoals Roma, Sinti, Kale, Romanichels en Boyash/Rudari; overwegende dat ook andere groepen tot de Roma behoren, zoals Ashkali, Balkan-Egyptenaren, Jenische, Dom, Lom, Rom en Abdal, alsook rondtrekkende groepen, waaronder etnische Travellers of de met de administratieve term “gens du voyage” aangeduide bevolkingsgroepen, en mensen die zich identificeren als Zigeuners, Tsiganes of Tziganes, waarbij al deze groepen hun eigen kenmerken hebben;
(2) PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.
(3) Zaken INFR(2015)2025, INFR(2014)2174 en INFR(2015)2206.
(4) PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.
(5) PB C 93 van 19.3.2021, blz. 1.
(6) PB C 385 van 22.9.2021, blz. 104.
(7) PB C 132 van 14.4.2023, blz. 29.
(8) PB C 161 van 5.5.2023, blz. 10.
(9) Aangenomen teksten, P9_TA(2023)0111.
(10) PB C 328 van 6.9.2016, blz. 4.
(11) PB C 474 van 24.11.2021, blz. 146.
(12) PB C 347 van 9.9.2022, blz. 15.
(13) PB C 449 van 23.12.2020, blz. 2.
(14) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 112.
(15) https://fra.europa.eu/en/publication/2022/roma-survey-findings.
(16) “Guidelines on improving the collection and use of equality data”, Groep op hoog niveau inzake non-discriminatie, gelijkheid en diversiteit, juli 2018. De Europese Rekenkamer heeft aanbevolen om passende methoden te ontwikkelen, zodat in alle lidstaten relevante gegevens over de inclusie van de Roma kunnen worden verkregen. “EU-beleidsinitiatieven en financiële steun voor de integratie van de Roma: het afgelopen decennium is er aanzienlijke vooruitgang geboekt, maar ter plaatse zijn extra inspanningen nodig”, Speciaal verslag nr. 14/2016.
(17) Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1).


Harmonisatie van de rechten van mensen met autisme
PDF 138kWORD 52k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 oktober 2023 over harmonisatie van de rechten van mensen met autisme (2023/2728(RSP))
P9_TA(2023)0343B9-0390/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2 en 10 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien de artikelen 19, 21, 153, 165, 168 en 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 3, 21, 24, 26, 34, 35, 41 en 47,

–  gezien de Europese pijler voor sociale rechten, en met name de beginselen 1, 3, 10 en 17,

–  gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(1) (de “richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep”),

–  gezien zijn resolutie van 10 maart 2021 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep in het licht van het VN-CRPD(2),

–  gezien het Charter for Persons with Autism, op gesteld door Autism-Europe en goedgekeurd door het Europees Parlement op 9 mei 1996(3),

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (CRPD), dat in de EU op 21 januari 2011 in werking is getreden, volgens Besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2021 getiteld “Een Unie van gelijkheid: Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021‑2030” (COM(2021)0101),

–  gezien de schriftelijke verklaring van 7 september 2015 over autisme, die door een meerderheid van de leden van het Parlement is ondertekend,

–  gezien zijn resolutie van 18 juni 2020 over de Europese strategie inzake handicaps post‑2020(4),

–  gezien zijn resolutie van 7 oktober 2021 over de bescherming van personen met een handicap via verzoekschriften: geleerde lessen(5),

–  gezien zijn resolutie van 13 december 2022 “Naar gelijke rechten voor personen met een handicap”(6),

–  gezien de conclusies van de Raad van 14 juni 2021 over de Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021‑2030, waarin de 27 lidstaten van de EU worden opgeroepen voor een betere integratie van personen met een handicap te zorgen en te waarborgen dat hun rechten (met name op de gebieden vrij verkeer, werk en huisvesting) worden gerespecteerd,

–  gezien resolutie 2353 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 4 december 2020 over het ondersteunen van mensen met autisme en hun gezinnen,

–  gezien het ’monitoringkader’ van de Commissie voor de Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021-2030,

–  gezien het voorstel van 6 september 2023 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van de Europese gehandicaptenkaart en de Europese parkeerkaart voor personen met een handicap (COM(2023)0512),

–  gezien verzoekschrift nr. 0822/2022,

–  gezien artikel 227, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de EU ongeveer 100 miljoen mensen met een handicap telt, waarvan 5 miljoen op het autismespectrum, hetgeen neerkomt op meer dan 1 op de 100(7);

B.  overwegende dat mensen met autisme niet allemaal dezelfde kenmerken vertonen en derhalve de best mogelijke ondersteuning moeten kunnen krijgen die aangepast is aan hun specifieke behoeften, zowel in hun dagelijkse leven als bij reizen binnen de EU; overwegende dat veel mensen met autisme zonder gerelateerde intellectuele handicap een zelfstandig leven kunnen leiden, maar toch aangeven dat ze - hoewel bij hen de diagnose autisme is gesteld - problemen ondervinden bij het krijgen van erkenning van hun gehandicaptenstatus, hetgeen betekent dat zij geen toegang hebben tot de dringend noodzakelijke ondersteunende diensten en invaliditeitsuitkeringen, terwijl anderen een handicap hebben die, afhankelijk van de ernst daarvan, levenslange zorg en ondersteunen vereisen;

C.  overwegende dat het in de lidstaten (zowel voor volwassenen als kinderen) meerdere jaren kan duren voordat de diagnose autisme wordt gesteld en de betrokken personen derhalve onvoldoende toegang hebben tot hoogwaardige en betaalbare, op de persoon toegesneden behandelingen en ondersteunende diensten die stoelen op individuele behoeften en verstrekt worden door gekwalificeerde professionals; overwegende dat er op dit moment geen Europese richtsnoeren inzake empirisch onderbouwde en op rechten gebaseerde behandelingen voor mensen met autisme bestaan; overwegende dat gezinnen in heel Europa nog altijd onbewezen en mogelijkerwijs schadelijke therapieën en behandelingen worden aangeboden, waaronder overduidelijk illegale procedures waarbij sprake is van ernstige lichamelijke mishandeling van kinderen, zoals bleekspoelingen, waarvoor in de meeste lidstaten nog geen regelgeving bestaat en die verboden zouden moeten worden; overwegende dat te late diagnosticering en onderdiagnosticering ernstige gevolgen kunnen hebben, van het niet aanbieden van ondersteunende diensten tot vroegtijdig overlijden;

D.  overwegende dat alle personen met een handicap ten aanzien van ieder aspect van het leven gelijke rechten hebben als anderen en er niet kan worden getornd aan hun waardigheid en hun recht op gelijke behandeling, zelfstandig leven, autonomie en volledige deelname aan de samenleving; overwegende dat deze deelname van essentieel belang is voor de uitoefening van hun grondrechten; overwegende dat zij mogen verwachten dat hun bijdrage aan de maatschappelijke, politieke en economische vooruitgang van de EU gerespecteerd en gewaardeerd wordt; overwegende dat het Parlement de lidstaten in zijn resoluties herhaaldelijk heeft opgeroepen hiervoor passende beleidsmaatregelen te nemen(8);

E.  overwegende dat algemeen wordt erkend dat personen met een handicap in het dagelijks leven nog steeds te maken hebben met een veelvoud aan belemmeringen en discriminatie waardoor zij niet de fundamentele vrijheden en grondrechten genieten die verankerd zijn in de toepasselijke rechtskaders van de EU en de VN; overwegende dat hiertoe behoren gelijke toegang tot onderwijs en beroepsopleiding, toegang tot de arbeidsmarkt, met gelijke kansen en behandeling in werkgelegenheid en beroep, het recht op persoonlijke bijstand en waarborging van hun stemrechten, alsook het recht van integratie in de gemeenschap;

F.  overwegende dat mensen met autisme vaker het slachtoffer worden van haatspraak en haatcriminaliteit, en vaker met geweld te maken krijgen dan personen zonder handicap; overwegende dat zij meer problemen ondervinden bij de toegang tot rechtbanken en het melden van geweld; overwegende dat veel mensen met autisme nog altijd het recht van handelingsbevoegdheid wordt ontzegd en niet de vrijheid hebben hun eigen keuzes te maken en deel te nemen aan besluitvorming over zaken die hen aangaan; overwegende dat zij te vaak in instellingen of met hun familieleden moeten leven, die ook een schrijnend gebrek aan ondersteuning en discriminatie door associatie ondervinden; overwegende dat mensen met autisme hun reproductieve rechten worden ontzegd, en dat leden van de lhbti+-gemeenschap en van etnische minderheden met autisme ook aanvullende discriminatie ondervinden;

G.  overwegende dat mensen met autisme niet in gelijke mate toegang hebben tot gezondheidszorg, hetgeen ertoe leidt dat niet aan hun behoeften op het gebied van lichamelijke en geestelijke zorg wordt voldaan, en resulteert in een aanzienlijk lagere levensverwachting;

H.  overwegende dat meisjes en vrouwen met autisme met tal van vormen van discriminatie worden geconfronteerd, waaronder obstakels bij de toegang tot diagnosticering, onderwijs en werk;

I.  overwegende dat de voorgestelde antidiscriminatierichtlijn(9), die tot doel heeft grotere bescherming te bieden tegen alle vormen van discriminatie door middel van een horizontale benadering, nog altijd geblokkeerd is in de Raad;

J.  overwegende dat mensen met autisme bovengemiddeld te maken hebben met werkloosheid (in potentie heeft tot wel 90 % van hen geen werk(10));

K.  overwegende dat zo snel mogelijk inclusieve opleidingsprogramma’s voor beroepsuitoefenaren in alle maatschappelijke sectoren moeten worden ontwikkeld om het begrip van wat autisme is te vergroten, discriminatie te voorkomen, en voor toegankelijkheid en integratie te zorgen;

L.  overwegende dat de status van burger van de Unie, zoals vastgelegd in artikel 20 VWEU, ook het recht inhoudt om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven; overwegende dat dit recht voor personen met een handicap beschermd wordt door artikel 18 van het CRPD, dat door de Europese Unie en de 27 lidstaten geratificeerd is, dat hen het recht waarborgt zich vrij te bewegen, hun woonplaats te kiezen en een nationaliteit te hebben op voet van gelijkheid met anderen;

M.  overwegende dat het ontbreken van wederzijdse erkenning (tussen de lidstaten) van de gehandicaptenstatus en van de diagnose autisme betekent dat mensen met autisme en hun gezinnen niet volledig gebruik kunnen maken van het recht van vrij verkeer binnen de EU, aangezien het tot obstakels leidt voor personen met een handicap die naar een andere lidstaat gaan om te werken of te studeren, of voor een andere reden, en de toegang tot ondersteuning bemoeilijkt; overwegende dat deze moeilijkheden de afgelopen jaren in meerdere verzoekschriften voor het voetlicht zijn gebracht, met name het feit dat de verschillen bij de diagnosticering van autisme tussen de lidstaten en de uiteenlopende methoden en resultaten van de nationale systemen voor de beoordeling van handicaps gevolgen hebben voor het leven van mensen en de keuzes die zij (kunnen) maken;

N.  overwegende dat de Commissie verzoekschriften onlangs een verzoekschrift heeft ontvangen waarin wordt gevraagd ervoor te zorgen dat de Europese gehandicaptenkaart ook bescherming biedt aan personen met autismespectrumstoornissen;

O.  overwegende dat mensen met autisme grotendeels uitgesloten blijven van onderzoek, waaronder wetenschappelijke, klinische en medische onderzoeken die hen direct betreffen;

1.  maakt zich zorgen over de problemen waar mensen met autisme mee te maken kunnen krijgen bij het aantonen van hun conditie in alle lidstaten en over de onzekerheid die ze ervaren bij reizen binnen de EU, omdat nationale gehandicaptenkaarten niet in alle lidstaten van de EU worden erkend en er geen sprake is van gelijke toegang tot bepaalde specifieke voordelen; betreurt het feit dat, hoewel 40 % van de mensen met autisme geen gerelateerde intellectuele handicap heeft, er veel EU-burgers met autisme zijn die geen gehandicaptencertificaat hebben maar alleen een medische diagnose, hetgeen een groot probleem is bij reizen of verplaatsingen binnen de EU, en inhoudt dat zij hun status niet kunnen aantonen of aanspraak kunnen maken op de ondersteuning die zij nodig hebben;

2.  verzoekt de Commissie het voorstel voor een EU-richtlijn inzake gelijke behandeling te actualiseren en zich daarbij te baseren op het standpunt van het Parlement zoals uiteengezet in zijn resolutie van maart 2021(11), hetgeen de lidstaten in staat zou stellen zo snel mogelijk progressie te boeken bij de bestrijding van discriminatie in heel de EU en op alle terreinen van het leven; verzoekt het voorzitterschap van de Raad prioriteit toe te kennen aan de antidiscriminatierichtlijn en haar op het allerhoogste politieke niveau te bespreken;

3.  herinnert, in het licht van de strategie voor de rechten van personen met een handicap 2021-2030, aan het belang van publieke en naar geslacht en leeftijd, en soort handicap, met inbegrip van autisme, uitgesplitste gegevens, ter verbetering van het overheidsbeleid voor mensen met autisme, en om dit beleid doeltreffender te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit verband in alle lidstaten studies naar de prevalentie van autisme te financieren en uit te voeren;

4.  verzoekt de lidstaten met klem de toegang tot de diagnose autisme voor kinderen en volwassenen gemakkelijker te maken (met speciale aandacht voor risicogroepen), en beklemtoont het belang van een vereenvoudigde en versnelde afgifte van diagnosecertificaten; geeft aan dat de diagnose autisme tot erkenning van de gehandicaptenstatus moet leiden, ook voor mensen met autisme zonder intellectuele handicaps, teneinde tot gelijke toegang tot rechten en diensten op alle terreinen van het leven te zorgen;

5.  verwelkomt de recente publicatie van het voorstel van de Commissie voor de invoering van een Europese gehandicaptenkaart vóór eind 2023, die in alle lidstaten en op alle terreinen van het leven, waaronder met betrekking tot diensten en ondersteuning, erkend en consequent gebruikt moet worden; onderstreept het belang van eenvoudige en laagdrempelige procedures voor het aanvragen van de kaart en geeft aan dat een kaart in digitaal formaat valideringscontroles mogelijk zou maken;

6.  benadrukt het nut van de Europese gehandicaptenkaart voor mensen met individuele handicaps, zoals autisme; beklemtoont dat het van essentieel belang is dat deze kaart gebruikt kan worden in alle situaties waarin door particuliere partijen of overheden speciale voorwaarden of een preferentiële behandeling wordt aangeboden aan personen met een handicap, en dat deze kaart de personen in kwestie het recht van vrij verkeer binnen de EU waarborgt door middel van de wederzijdse erkenning van de gehandicaptenstatus voor kaarthouders; dringt aan op de opname van autisme in de nationale lijsten van handicaps (daar waar dit nog niet het geval is), en spoort de lidstaten aan ambitieus te zijn wat betreft de rechten die zij aan kaarthouders toekennen; spoort de Commissie daarnaast aan er middels bindende wetgeving voor te zorgen dat de kaart in alle lidstaten naar behoren wordt geïmplementeerd;

7.  dringt aan op de vaststelling van een Europese wettelijke status voor personen met een handicap, mét wederzijdse erkenning en accreditering in alle lidstaten, rekening houdend met de specificiteit van autisme en waarborgen betreffende de bescherming en inclusie van alle mensen met autisme;

8.  onderstreept dat het belangrijk is dat de EU financiering ter beschikking stelt voor maatregelen voor het bestrijden van discriminatie van mensen met autisme, en met name vrouwen en meisjes;

9.  dringt er met klem bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij bij moeten dragen aan het tot stand brengen van begrip voor autisme en zich actief moeten inschakelen bij bewustmakingscampagnes, in samenwerking met mensen met autisme en hun vertegenwoordigende organisaties, teneinde hun volledige integratie en participatie te bevorderen;

10.  verzoekt de lidstaten voor toegang te zorgen tot redelijke voorzieningen bij alle facetten van gezondheidszorg en diagnosticering, om te waarborgen dat mensen met autisme gelijke toegang hebben tot lichamelijke en geestelijke gezondheidszorg; hamert op het belang van het ontwikkelen van infrastructuur die aangepast is voor de toegang van mensen met autisme tot ziekenhuizen, treinstations, vliegvelden en het openbaar vervoer, met autismevriendelijke ruimten zoals ‘stilteruimten’, en is van oordeel dat diensten moeten worden ontwikkeld om mensen met autisme te helpen wanneer zij reizen tussen de lidstaten;

11.  verzoekt de lidstaten en de Commissie het European Accessibility Resource Centre, AccessibleEU, op te dragen de obstakels voor toegankelijkheid voor mensen met autisme in kaart te brengen en aan te pakken in overeenstemming met artikel 9 CRPD, flexibele aanpassingen en redelijke voorzieningen te bevorderen en daarbij rekening te houden met hun individuele behoeften middels de vaststelling van specifieke richtsnoeren per sector, en de gaten in de bestaande wetgeving te dichten om in te spelen op de behoeften van mensen met autisme;

12.  maakt zich zorgen over de hoge werkloosheid onder mensen met autisme, met name vrouwen, in vergelijking met andere groepen in de EU; verzoekt de lidstaten een wetgevings- en beleidskader te bevorderen en te waarborgen voor de deelname van personen met een handicap aan de arbeidsmarkt; verzoekt de Commissie en de lidstaten sociale ondernemingen te bevorderen en te ondersteunen, met speciale aandacht voor werk voor personen met autisme; vraagt de lidstaten met klem aanpassingen op de werkplek door te voeren en maatregelen te nemen om de gezondheid en veiligheid op het werk te verbeteren; verzoekt de EU en de lidstaten te zorgen voor handhaving van de richtsnoeren inzake redelijke voorzieningen voor mensen met autisme op de werkplek, en loopbaanontwikkeling voor deze groep te bevorderen; verzoekt de Commissie speciale aandacht te besteden aan werkenden met autisme in de toekomstige EU-strategie inzake gezondheid en veiligheid op het werk, en ambitieuze doelstellingen vast te stellen;

13.  spoort de lidstaten met klem aan zich te houden aan de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep, en ervoor te zorgen dat maatregelen zoals ’positieve actie’-aanwervingsprogramma’s en quota’s resulteren in tastbare werkgelegenheidskansen die een inclusieve arbeidsplek bevorderen;

14.  verzoekt de lidstaten te werken aan de opleiding van professionals op het gebied van autisme in alle maatschappelijke sectoren, zoals onderwijs, gezondheid, sociale diensten, vervoer en justitie, door verplichte autisme-opleidingen in de respectieve curricula op te nemen, met de actieve betrokkenheid van mensen met autisme, hun gezinnen en vertegenwoordigende organisaties;

15.  herinnert eraan dat personen met autisme het recht hebben om op voet van gelijkheid met anderen deel te nemen op alle onderwijsniveaus en aan alle onderwijsvormen, met inbegrip van voor- en vroegschools onderwijs; beklemtoont het belang van het bevorderen van toegang tot universeel, hoogwaardig, betaalbaar en inclusief onderwijs, en van gepersonaliseerde en permanente bijstand voor en ondersteuning van mensen met autisme op onderwijsgebied; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor voorzieningen en toegankelijk studiemateriaal, zoals bedoeld in artikel 24 CRPD, de ontwikkeling van inclusieve scholen te bevorderen die een referentie op het gebied van inclusief en innovatief onderwijzen en leren in de hele EU kunnen worden, en de toegang tot (primair en secundair) onderwijs, tot beroepsopleiding en tot werk van mensen met autisme te monitoren;

16.  erkent de cruciale waarde van sport voor de groei en ontwikkeling van kinderen met autisme, en verzoekt de lidstaten de obstakels voor personen met autisme bij de toegang tot ontspanning, sport en cultuur te reduceren, en - in het algemeen - hun deelname aan lichamelijke activiteiten te bevorderen;

17.  benadrukt het belang van het in acht nemen van hoge ethische normen bij onderzoek naar autisme; verzoekt de Commissie en de lidstaten onderzoek te bevorderen dat mede ontwikkeld is door mensen met autisme en hun gezinnen, teneinde de levenskwaliteit van personen met autisme te verhogen; onderstreept het belang van de gestructureerde uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten voor het bevorderen en verdiepen van de kennis over autisme en - dus - een beter begrip van de behoeften van mensen met autisme overal in de Europese Unie;

18.  verzoekt de lidstaten de systemen voor voogdijschap te hervormen om mensen met autisme in staat te stellen handelingsbevoegdheid te verwerven, en hen toegang te geven tot ondersteunde besluitvormingssystemen, in combinatie met passende waarborgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor de empowerment van mensen met autisme, alsook te waarborgen dat zij volledige toegang hebben tot de rechter en aan het politieke en openbare leven kunnen deelnemen;

19.  geeft aan dat bij de toekenning van EU-fondsen voor antidiscriminatiemaatregelen een component voor mensen met autisme moet worden opgenomen, met name voor vrouwen en meisjes, die met hoge niveaus van armoede, sociale uitsluiting en geweld worden geconfronteerd, en dat gedwongen sterilisatie strafbaar moet worden gesteld als seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen krachtens artikel 83, lid 1, VWEU; verzoekt de instellingen van de EU te waarborgen dat het voorstel van 8 maart 2022 voor een richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2022)0105) gedwongen sterilisatie opneemt als strafbaar feit onder hetzelfde artikel; verwelkomt het besluit van de Raad van juni 2023 over de sluiting van het Verdrag van Istanbul, dat een alomvattend en veelzijdig wettelijk kader vormt voor de bescherming van vrouwen tegen alle vormen van geweld(12);

20.  verzoekt de lidstaten met klem actief iets te doen aan andere vormen van intersectionele discriminatie waar personen met autisme mee worden geconfronteerd, en met name zij die tot kwetsbare groepen behoren; verzoekt de lidstaten en de Commissie sectoroverschrijdende nationale strategieën vast te stellen om in voldoende financiering voor de doeltreffende tenuitvoerlegging daarvan te voorzien;

21.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
(2) PB C 474 van 24.11.2021, blz. 48.
(3) PB C 152 van 27.5.1996, blz. 87.
(4) PB C 362 van 8.9.2021, blz. 8.
(5) PB C 132 van 24.3.2022, blz. 129.
(6) PB C 177 van 17.5.2023, blz. 13.
(7) Informatieblad over autisme van de Wereldgezondheidsorganisatie, beschikbaar op: https://www.who.int/news-room/fact-sheets/detail/autism-spectrum-disorders.
(8) Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2022 “Naar gelijke rechten voor personen met een handicap” (PB C 177 van 17.5.2023, blz. 30).
(9) Voorstel van 2 juli 2008 voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426).
(10) Voor informatie over vooruitgang met betrekking tot de strategie inzake de rechten van personen met een handicap zie: https://ec.europa.eu/social/main.jsp?langId=nl&catId=1484&furtherNews=yes&newsId=10274
(11) Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2021 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep in het licht van het VN-CRPD (PB C 474 van 24.11.2021, blz. 48).
(12) Besluit (EU) 2023/1075 van de Raad van 1 juni 2023 over de sluiting, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, met betrekking tot de instellingen en het openbaar bestuur van de Unie (PB L 43 I van 2.6.2023, blz. 1).


Standaardafmetingen voor handbagage
PDF 125kWORD 45k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 oktober 2023 over standaardafmetingen voor handbagage (2023/2774(RSP))
P9_TA(2023)0344B9-0391/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 24 en 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 91 en artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap(1),

–  gezien de regels inzake bagage van passagiers van de Internationale Luchtvaartorganisatie (IATA),

–  gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 18 september 2014 in zaak C-487/12(2) (hierna “het arrest van het HvJ-EU in zaak C‑487/12”),

–  gezien verzoekschrift nr. 0837/2019,

–  gezien artikel 227, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat luchtvaartmaatschappijen afzonderlijk de regels vaststellen voor het aantal stuks en de afmetingen van de handbagage van reizigers en de eventuele kosten die hierop van toepassing zijn;

B.  overwegende dat de eisen met betrekking tot de afmetingen, het gewicht en de aard van de handbagage en ingecheckte bagage per luchtvaartmaatschappij verschillen; overwegende dat de afmetingen van de bagage ook afhangt van het vliegtuigmodel en de configuraties ervan;

C.  overwegende dat Verordening (EG) nr. 889/2002(3), die uitvoering geeft aan het Verdrag van Montreal van 1999, alleen bepalingen bevat over de aansprakelijkheid voor schade aan bagage of verlies en vertraging, en niet over de afmetingen van bagage;

D.  overwegende dat alle luchtvaartmaatschappijen ten minste gemeenschappelijke minimumafmetingen voor handbagage zouden moeten hebben;

E.  overwegende dat in de mededeling van de Commissie van 9 december 2020 getiteld “Strategie voor duurzame en slimme mobiliteit – Het Europees vervoer op het juiste spoor naar de toekomst” (COM(2020) 789) acties zijn opgenomen om Verordening (EG) nr. 1008/2008 te herzien, evenals het regelgevingskader inzake passagiersrechten en de gedragscode voor geautomatiseerde boekingssystemen;

1.  spreekt nogmaals zijn steun uit voor de voltooiing van de EU-wetgeving inzake de rechten van luchtvaartpassagiers, met als doel de beschermingsnormen voor en informatieverstrekking aan passagiers te verhogen, hun rechten te versterken en ervoor te zorgen dat luchtvaartmaatschappijen onder geharmoniseerde voorwaarden actief zijn op een geliberaliseerde markt, waardoor de reisbeleving wordt verbeterd;

2.  herinnert eraan dat, in overeenstemming met het arrest van het HvJ-EU in zaak C‑487/12(4), handbagage (d.w.z. niet-ingecheckte bagage) moet worden aangemerkt als een noodzakelijk onderdeel van het vervoer van passagiers, zodat voor het vervoer ervan geen toeslag in rekening mag worden gebracht, mits deze bagage aan redelijke eisen omtrent gewicht en afmetingen en de geldende veiligheidsvoorschriften voldoet; dringt er daarom bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat dit arrest in acht wordt genomen en in afwachting daarvan te streven naar transparantie wat betreft de bekendmaking van eventuele vergoedingen voor handbagage, telkens wanneer informatie over de prijs en het vluchtschema van een vlucht wordt verstrekt, om de consument beter te beschermen;

3.  wijst erop dat luchtvaartmaatschappijen over de hele wereld verschillende beleidslijnen en beperkingen hebben met betrekking tot de afmetingen en het gewicht van de handbagage die passagiers mee aan boord mogen nemen, wat vaak leidt tot verwarring, ongemak, een minder comfortabele reisbeleving, vertragingen en soms conflicten tussen passagiers en luchtvaartpersoneel;

4.  erkent dat passagiers zich in de eerste plaats zorgen maken over de inconsistentie in het beleid met betrekking tot handbagage tussen verschillende luchtvaartmaatschappijen, wat als een onrechtmatige of oneerlijke praktijk kan worden beschouwd en een probleem is voor reizigers die vaak met verschillende luchtvaartmaatschappijen vliegen of aansluitende vluchten nemen met verschillende maatschappijen, alsook het feit dat niet alle maatschappijen de uitspraak van het HvJ-EU in zaak C-487/12 naleven;

5.  merkt op dat verschillen in de regels van luchtvaartmaatschappijen inzake de afmetingen van handbagage en ingecheckte bagage en de vergoedingen die aan passagiers in rekening worden gebracht, verborgen kosten met zich meebrengen wanneer een passagier gebruikmaakt van de diensten van verschillende luchtvaartmaatschappijen of om onvoorziene of praktische redenen van luchtvaartmaatschappij moet veranderen;

6.  herinnert eraan dat de “vrijheid van prijszetting” van luchtvaartmaatschappijen met betrekking tot vliegtarieven en luchttarieven, zoals erkend in artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1008/2008, geen betrekking heeft op de prijsstelling van handbagage;

7.  is van mening dat verborgen en extra kosten de mogelijkheid beperken om de aanbiedingen van verschillende luchtvaartmaatschappijen te vergelijken, waardoor de passagiers minder goed in staat zijn om met kennis van zaken een keuze te maken ten aanzien van het beste aanbod;

8.  merkt op dat uit de controles ter plaatse van de afmetingen van de handbagage die worden uitgevoerd door werknemers van luchtvaartmaatschappijen, die de regels soms op discretionaire en arbitraire wijze toepassen, aantonen dat verschillende maten overbodig zijn;

9.  is van mening dat een EU-brede harmonisatie van de vereisten voor de afmetingen, het gewicht en het type handbagage en ruimbagage voor alle luchtvaartmaatschappijen die in de Europese Unie actief zijn, de transparantie en consumentenbescherming voor alle luchtreizigers zou verbeteren;

10.  merkt op dat ook bij het reizen met kleine huisdieren in de cabine als handbagage, de toegestane afmetingen van reistassen of dragers licht verschillen tussen de verschillende luchtvaartmaatschappijen, wat soortgelijke ongemakken veroorzaakt;

11.  neemt kennis van het herzieningsproces van Verordening (EG) nr. 1008/2008;

12.  moedigt de Commissie aan concrete beleidsmaatregelen voor te stellen om het arrest van het HvJEU in zaak C-487/12, volgens hetwelk voor handbagage geen prijstoeslag mag gelden, te integreren en benadrukt de noodzaak om de reikwijdte en vereisten van redelijk gewicht en redelijke afmetingen van handbagage in kaart te brengen en de complexiteit van de normen voor bagage van luchtvaartmaatschappijen aan te pakken in het kader van de herziening van Verordening (EG) nr. 1008/2008;

13.  verzoekt de Commissie in haar herziening van Verordening (EG) nr. 1008/2008 voorstellen op te nemen om kwesties aan te pakken die aanleiding geven tot verborgen kosten, zoals de toewijzing van stoelen of de complexiteit van aanbiedingen van luchtvaartmaatschappijen met betrekking tot hun bagagebeleid, met als doel de samenstelling van de uiteindelijke prijs te reguleren;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en aan de Raad, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 293 van 31.10.2008, blz. 3.
(2) Arrest van het Hof van Justitie (Vijfde kamer), 18 september 2014, Vueling Airlines SA v Instituto Galego de Consumo de la Xunta de Galicia, C-487/12, ECLI:EU:C:2014:2232.
(3) Verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2027/97 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (PB L 140 van 30.5.2002, blz. 2).
(4) https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A62012CJ0487.


Betrekkingen tussen de EU en Zwitserland
PDF 179kWORD 60k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 oktober 2023 over de betrekkingen tussen EU en Zwitserland (2023/2042(INI))
P9_TA(2023)0345A9-0248/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin de beginselen, doelstellingen en bevoegdheden van de EU zijn vastgelegd en waarin het recht van Europese staten wordt erkend om lidmaatschap van de Unie aan te vragen,

–  gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER)(1), waarin het recht van elke lidstaat van de Europese Unie of lidstaat van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) wordt erkend om het lidmaatschap van de EER aan te vragen,

–  gezien de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat(2), ondertekend op 22 juli 1972,

–  gezien de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche(3),

–  gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de vereenvoudiging van de controles en formaliteiten bij het goederenvervoer en inzake douaneveiligheidsmaatregelen(4),

–  gezien het negatieve resultaat van het Zwitserse referendum waarin het lidmaatschap van de EER in 1992 werd afgewezen,

–  gezien de sluiting van verschillende sectorale overeenkomsten tussen de EU en Zwitserland, die in 1999 werden ondertekend en die bekendstaan als “Bilaterale overeenkomsten I”(5),

–  gezien de negen aanvullende sectorale overeenkomsten tussen de EU en Zwitserland, die in 2004 werden ondertekend en die bekendstaan als “Bilaterale overeenkomsten II”,

–  gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake wederzijdse erkenning van de overeenstemmingsbeoordeling(6),

–  gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de handel in landbouwproducten(7),

–  gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende sommige aspecten van overheidsopdrachten(8),

–  gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen(9),

–  gezien de Overeenkomst tussen de Zwitserse Bondsstaat en Europol, die in 2004 werd ondertekend,

–  gezien de Overeenkomst inzake de deelname van Zwitserland aan het Schengengebied van 26 oktober 2004(10), die het vrije verkeer van personen tussen Zwitserland en de EU-lidstaten mogelijk maakt en de samenwerking op het gebeid van veiligheid en de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit vergemakkelijkt,

–  gezien de Overeenkomst tussen Eurojust en Zwitserland, die op 27 november 2008 werd ondertekend,

–  gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende samenwerking inzake de toepassing van hun mededingingswetgeving(11) van 17 mei 2013,

–  gezien de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, inzake de Europese satellietnavigatieprogramma’s(12),

–  gezien de Regeling tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de nadere bijzonderheden van de deelname van de Zwitserse Bondsstaat aan het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken(13), die op 10 juni 2014 werd ondertekend,

–  gezien de Overeenkomst tussen de EU en Zwitserland over de automatische uitwisseling van financiële rekeninggegevens, die op 1 januari 2017 in werking is getreden,

–  gezien het door de Commissie op 14 juli 2021 voorgestelde regelgevingspakket dat de nettobroeikasgasemissies van de EU uiterlijk in 2030 met ten minste 55 % beoogt te verminderen (COM(2021)0550),

–  gezien de besluiten van de Zwitserse Bondsraad van 24 augustus 2022 en van 21 december 2022 om de EU-doelstellingen voor gas- en elektriciteitsbesparing, die deel uitmaken van een bredere afstemming van de regelgeving over het Zwitserse energiebeleid en netregulering, goed te keuren,

–  gezien de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat inzake de koppeling van hun regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten, die op 23 november 2017 werd ondertekend(14),

–  gezien de conclusies van de Raad van 19 februari 2019 over de betrekkingen van de EU met de Zwitserse Bondsstaat,

–  gezien het besluit van de Zwitserse Bondsraad van 26 mei 2021 om de onderhandelingen over een institutioneel kader tussen de EU en Zwitserland stop te zetten,

–  gezien de goedkeuring door de Zwitserse Bondsraad van een reeks richtsnoeren voor zijn onderhandelingspakket met de EU op 23 februari 2022,

–  gezien het positieve resultaat van het Zwitserse referendum van 15 mei 2022 over de verhoging van de financiële bijdrage van Zwitserland aan het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de voorzitters van de delegatie van de Zwitserse Bondsvergadering voor betrekkingen met het Europees Parlement en van de delegatie van het Europees Parlement voor betrekkingen met Zwitserland (DEEA-delegatie), die werd aangenomen tijdens de 41e interparlementaire vergadering tussen Zwitserland en de EU op 7 oktober 2022 in Rapperswil-Jona (Zwitserland),

–  gezien zijn aanbeveling van 26 maart 2019 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over de institutionele kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat(15),

–  gezien zijn aanbeveling van 18 juni 2020 betreffende de onderhandelingen voor een nieuw partnerschap met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland(16),

–  gezien Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming(17),

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie cultuur en onderwijs,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9-0248/2023),

A.  overwegende dat de EU en Zwitserland in politiek en cultureel opzicht gelijkgestemde bondgenoten zijn met gedeelde waarden zoals democratie, de rechtsstaat, mensenrechten, de bescherming van minderheden, sociale gelijkheid en sociale en ecologische duurzaamheid; overwegende dat de EU en Zwitserland belangrijke economische partners zijn die belang hebben bij gemeenschappelijke economische welvaart;

B.  overwegende dat de EU en Zwitserland al geruime tijd betrekkingen onderhouden die gebaseerd zijn op gedeelde waarden en de doelstellingen vrede, het engagement om multilateralisme en de op regels gebaseerde internationale orde te handhaven, en actief het voortouw te nemen bij de wereldwijde inspanningen om het hoofd te bieden aan uitdagingen op het vlak van klimaatverandering, het milieu, verlies van biodiversiteit, de uitputting van hulpbronnen, duurzame ontwikkeling, snellere digitalisering, migratie en internationale veiligheid, het internationaal strafrecht en het internationaal humanitair recht;

C.  overwegende dat de aanhoudende aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne heeft aangetoond dat de EU en Zwitserland hun partnerschap op het gebied van buitenlands beleid, veiligheid en crisisrespons moeten verdiepen; overwegende dat Zwitserland meewerkt aan bepaalde onderdelen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU en heeft deelgenomen aan missies van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); overwegende dat Zwitserland overleg heeft gevoerd met de EU over de sancties tegen Rusland en vóór alle VN-resoluties over de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne heeft gestemd;

D.  overwegende dat Zwitserland op zoek is naar nieuwe samenwerkingsvormen op gebieden als veiligheid, onderzoek, innovatie en gezondheid; overwegende dat Zwitserland bereid is zijn samenwerking op het gebied van veiligheid uit te breiden, waarbij het zwaartepunt zou komen te liggen op onder andere cyberbeveiliging, hybride dreigingen, weerbaarheid en desinformatie; overwegende dat Zwitserland ernaar streeft de interoperabiliteit binnen het kader van het Europees Defensieagentschap te versterken; overwegende dat in het Zwitserse veiligheidsbeleidsverslag voor 2021 en de aanvulling hierop voor 2022 een aantal mogelijkheden waren opgesomd om de samenwerking met de EU te intensiveren;

E.  overwegende dat Zwitserland en de EU belangrijke economische partners zijn – de EU is de belangrijkste handelspartner van Zwitserland en Zwitserland is de vierde handelspartner van de EU, na China, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk; overwegende dat de EU en Zwitserland tot elkaars voornaamste bestemmingen behoren voor buitenlandse investeringen en belangrijke partners zijn op het gebied van de handel in diensten;

F.  overwegende dat de Zwitserse Bondsraad op 21 juni 2023 zijn goedkeuring heeft gegeven aan de belangrijkste parameters voor een onderhandelingsmandaat met de EU;

G.  overwegende dat de economische en handelsbetrekkingen van Zwitserland met de EU voornamelijk worden geregeld door een vrijhandelsovereenkomst en een reeks bilaterale overeenkomsten, waaronder de overeenkomst inzake het vrije verkeer van personen, op grond waarvan Zwitserland ermee heeft ingestemd bepaalde aspecten van de EU-wetgeving over te nemen in ruil voor toegang tot een deel van de interne markt van de EU;

H.  overwegende dat Zwitserland goed geïntegreerd is in de interne markt van de EU; overwegende dat de EU en Zwitserland tot op heden talrijke bilaterale overeenkomsten hebben gesloten; overwegende dat veel van die overeenkomsten dringend moeten worden geactualiseerd om de werking van de interne markt in dit opzicht tussen de EU en Zwitserland te handhaven en rekening te houden met veranderende prioriteiten;

I.  overwegende dat de Zwitserse Bondsraad in mei 2021 heeft besloten de onderhandelingen over de institutionele kaderovereenkomst tussen de EU en Zwitserland stop te zetten; overwegende dat er een oplossing voor de toekomstige betrekkingen tussen de EU en Zwitserland nodig is om de bilaterale betrekkingen te consolideren en het volledige potentieel van het partnerschap tussen de EU en Zwitserland op het vlak van cruciale kwesties van wederzijds belang te benutten; overwegende dat er recent een aantal verkennende gesprekken zijn gevoerd tussen de Commissie en de Zwitserse Bondsraad;

J.  overwegende dat het bezoek van vicevoorzitter van de Europese Commissie, Maroš Šefčovič, aan Zwitserland in maart 2023 een nieuwe impuls heeft gegeven aan de besprekingen die bedoeld zijn om institutionele problemen op te lossen; overwegende dat aan beide zijden de bewezen bereidheid bestaat om via de verkennende gesprekken op zowel technisch als politiek niveau de resterende hiaten op te vullen; overwegende dat het essentieel is dat beide partijen het momentum vasthouden, in de juiste richting blijven bewegen en mogelijk hun inspanningen opvoeren om te bepalen of er een solide basis bestaat voor volwaardige onderhandelingen met het oog op een vlotte, geslaagde afronding;

K.  overwegende dat de instandhouding van een gelijk speelveld op de interne markt noodzakelijk is om eerlijke mededinging op de interne markt te waarborgen; overwegende dat een goed functionerende en doeltreffende interne markt gebaseerd is op een zeer concurrerende sociale markteconomie;

L.  overwegende dat Zwitserse burgers dezelfde rechten hebben als EU-burgers om zich vrij binnen de EU te verplaatsen, de EU in te reizen en daar te verblijven, in overeenstemming met het EU-recht; overwegende dat er in 2021 gemiddeld zo’n 351 000 grensarbeiders in Zwitserland werkten, terwijl er op 31 december 2021 ongeveer 442 000 Zwitserse burgers woonachtig waren in de EU en er ongeveer 1,4 miljoen EU-burgers in Zwitserland woonden;

M.  overwegende dat Zwitserland op dit moment het statuut heeft van niet-geassocieerd derde land in het kader van het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie “Horizon Europa” en andere aanverwante programma’s en initiatieven, waaronder het EU-programma Erasmus+; overwegende dat samenwerking tussen de EU en Zwitserland op het gebied van onderzoek en ontwikkeling beide partijen voordelen zou opleveren;

N.  overwegende dat het op 16 maart 2012 getekende samenwerkingskader tussen het Europees Defensieagentschap en Zwitserland de mogelijkheid biedt om informatie uit te wisselen en voorziet in gezamenlijke activiteiten op het gebied van onderzoek en technologie en bewapeningsprojecten en -programma’s;

O.  overwegende dat er op 22 oktober 2023 algemene verkiezingen zullen worden gehouden in Zwitserland; overwegende dat de verkiezingen voor het Parlement in juni 2024 zullen plaatsvinden;

Buitenlands en veiligheidsbeleid

1.  wijst op de grote belangstelling van de EU voor samenwerking met Zwitserland als een gelijkgestemde partner op het gebied van internationale vrede, veiligheid, mensenrechten en defensie, met name als reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne; is ingenomen met de aansluiting van Zwitserland bij de EU-sancties die in dit verband zijn vastgesteld en met zijn goedkeuring van alle sanctiepakketten van de EU tot nu toe; neemt kennis van de toezegging van Zwitserland om de op regels gebaseerde internationale orde te handhaven, onder meer door middel van gezamenlijk optreden met de EU in internationale organisaties en multilaterale fora;

2.  onderkent dat het Zwitserse buitenlands beleid een lange traditie heeft in het bevorderen van vrede, bemiddeling en vreedzame conflictoplossing; is ingenomen met de geëngageerde en sterke rol van Zwitserland als lid van de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de VN en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling bij het vinden van oplossingen voor crises, onder meer door de tenuitvoerlegging van grondwettelijke regelingen in omgevingen die onder hoogspanning staan, vredesopbouw, het faciliteren van de dialoog, de ontwikkeling van maatregelen die vertrouwen inboezemen en verzoening;

3.  is ingenomen met het feit dat Zwitserland in de periode 2023-2024 niet-permanent lid van de VN-Veiligheidsraad is en ziet dit als een kans om de internationale samenwerking te versterken en gemeenschappelijke prioriteiten op multilateraal niveau te bevorderen;

4.  is ingenomen met de nauwe betrokkenheid van Zwitserland bij het GBVB van de EU, waaronder op het vlak van humanitaire hulp, civiele bescherming, terrorismebestrijding en klimaatverandering, en zijn deelname aan verscheidene GVDB-missies, met name EULEX Kosovo, EUFOR Althea en EUCAP Sahel; merkt op dat Zwitserland in absolute cijfers het vaakst een bijdrage heeft geleverd aan GVDB-missies; dringt aan op verder engagement in het kader van het GBVB en het GVDB;

5.  is daarnaast ingenomen met de aankondiging van Zwitserland in november 2021 om deel te nemen aan bepaalde projecten in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking en dat de mogelijke deelname aan twee projecten momenteel wordt onderzocht; merkt op dat Zwitserland belangstelling heeft getoond voor projecten op het gebied van cyberdefensie en militaire mobiliteit, en dat dit een nieuwe toenadering tot de EU is, waarbij Zwitserland voor het eerst in zijn geschiedenis overweegt op defensiegebied samen te werken met andere landen; is ingenomen met de intentie van Zwitserland om deel te nemen aan het initiatief voor een Europees ruimteschild ter bescherming van het luchtruim;

6.  moedigt verdere samenwerking tussen Zwitserland en de EU op het gebied van sociale en humanitaire kwesties aan, in overeenstemming met de geïntegreerde aanpak van de EU, en op het vlak van mensenrechten en democratie, onder meer via het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie en de wereldwijde sanctieregeling voor de mensenrechten; is ingenomen met het Zwitserse lidmaatschap van het Europese systeem voor crisisbeheer;

7.  is ingenomen met het verhoogde tempo van het overleg over kwesties op het vlak van buitenlands beleid en met het feit dat Zwitserland streeft naar nauwere samenwerking met de EU en de NAVO; is in dit verband ingenomen met de betrokkenheid van Zwitserland bij het programma “Partnerschap voor de vrede”; spoort Zwitserland aan zijn samenwerking met de EU op het gebied van veiligheid en defensie te verdiepen en de administratieve overeenkomst met het Europees Defensieagentschap ten volle te benutten; onderstreept hoe belangrijk de samenwerking tussen de EU-lidstaten en Zwitserland is voor de veiligheid van het land vanwege zijn geografische ligging;

8.  merkt op dat de vrijwillige aansluiting van Zwitserland bij de EU-sancties tegen Rusland van geval tot geval wordt bekeken; spoort Zwitserland aan zijn verbintenis met betrekking tot de op regels gebaseerde internationale orde te handhaven, alle door de EU vastgestelde beperkende maatregelen nauwgezet en consequent toe te passen en uit te voeren, zoals het land tot nu toe al heeft gedaan, en te voorkomen dat deze worden omzeild, zoals de Commissie ook voor de EU-lidstaten heeft bepaald; spoort Zwitserland aan zijn wetgeving aan te passen om de confiscatie van Russische vermogensbestanddelen mogelijk te maken; verzoekt Zwitserland toe te treden tot de taskforce Russian Elites, Proxies and Oligarchs; spoort Zwitserland daarnaast aan samen te werken met de EU-taskforce “Freeze and Seize” om legale mogelijkheden voor confiscatie van vermogensbestanddelen, met inbegrip van reserves van de Russische centrale bank die in Zwitserland zijn ondergebracht, te coördineren en te verkennen, in overeenstemming met het internationaal recht, en actief deel te nemen aan besprekingen in internationale fora over de inzet van bevroren vermogensbestanddelen voor de wederopbouw van Oekraïne;

9.  onderkent dat Zwitserland aanzienlijke humanitaire inspanningen heeft geleverd in Oekraïne, een beschermingsstatus heeft aangeboden aan Oekraïense vluchtelingen en aanzienlijke financiële steun heeft verstrekt voor de wederopbouw van Oekraïne, ook in de vorm van de conferentie voor het herstel van Oekraïne in Lugano in 2022; moedigt verdere samenwerking tussen de EU en Zwitserland aan om de huidige crisis aan te pakken;

10.  stelt tot zijn spijt vast dat Zwitserland momenteel de wederuitvoer van in Zwitserland geproduceerde munitie en oorlogsmaterieel vanuit EU-lidstaten naar Oekraïne verbiedt; is ingenomen met de motie op nationaal niveau en het op gang komen van een politiek debat over dit onderwerp in de Ständerat; verzoekt de Zwitserse Bondsraad om het opnieuw leveren van wapens aan Oekraïne goed te keuren;

11.  spoort Zwitserland aan zijn praktijken in verband met sancties te herzien om zich systematischer aan te sluiten bij de door de EU opgelegde sancties, zo ook wanneer deze gebaseerd zijn op mensenrechtenschendingen volgens de wereldwijde EU-sanctieregeling voor de mensenrechten;

Samenleving en geopolitiek

12.  is verder verheugd over de deelname van Zwitserland aan de topontmoetingen van de Europese Politieke Gemeenschap;

13.  waardeert de samenwerking tussen de EU en Zwitserland op het gebied van internationale migratie, met inbegrip van het beheer van migratiestromen en de herplaatsing van vluchtelingen; is ingenomen met de deelname van Zwitserland aan Frontex; verzoekt Zwitserland om zijn uitwisselingen met het Asielagentschap van de EU en Frontex, die rechtstreeks betrokken zijn bij het betere beheer van internationale migratie van en naar Zwitserland, te versterken; wijst er nogmaals op dat deelname aan het Schengen/Dublin-systeem cruciaal is;

14.  betreurt het dat Zwitserland tot op heden niet in aanmerking komt voor deelname aan het EU-mechanisme voor civiele bescherming, aangezien uitsluitend EVA-landen die lid zijn van de EER en andere Europese landen als overeenkomsten daarin voorzien, en toetredende landen, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten van de EU tot het mechanisme kunnen toetreden; dringt aan op een snel toekomstig partnerschap met Zwitserland binnen dit kader, door het EU-mechanisme voor civiele bescherming open te stellen voor EVA-landen; dringt erop aan dat de mogelijkheden voor de betrokkenheid van Zwitserland bij initiatieven inzake rampenpreventie, -paraatheid en -bestrijding worden verkend, om de algemene veerkracht van zowel de EU als Zwitserland te versterken;

Economie, de arbeidsmarkt en toegang tot de interne markt van de EU

15.  herinnert aan de reeds lang bestaande betrekkingen tussen de EU en Zwitserland, die gebaseerd zijn op gedeelde waarden en de doelstellingen vrede, sociale rechtvaardigheid, ecologische verantwoordelijkheid en economische welvaart, alsook op hun onderlinge economische en sociale afhankelijkheid; pleit voor de verkenning van verdere mogelijkheden om Zwitserland in staat te stellen toe te treden tot de Europese Arbeidsautoriteit en het Informatiesysteem interne markt; benadrukt het gemeenschappelijke engagement om de strijd tegen uitbuiting op de werkplek verder te intensiveren en toe te zien op de doeltreffende handhaving van sociale rechten in heel Europa;

16.  onderstreept dat het waarborgen, versterken en verdiepen van sterke, stabiele en duurzame handelsbetrekkingen met Zwitserland – de op drie na grootste handelspartner van de EU – een prioriteit blijft en in het fundamentele belang van beide partijen is, met name in het huidige turbulente internationale klimaat; is van mening dat gemoderniseerde en wederzijds voordelige betrekkingen, ondersteund door een ambitieuze overeenkomst, niet alleen de handelsbelemmeringen moeten verminderen, maar ook een gelijk speelveld voor EU-burgers en marktdeelnemers moeten creëren, vertrouwen, stabiliteit, banen, groei en welvaart moeten genereren, de niet-discriminerende bescherming van de rechten van werknemers moeten waarborgen, en het hoogste niveau van bescherming van consumenten en het milieu, eerlijke concurrentie, duurzame ontwikkeling, sociale zekerheid, vooruitgang en rechtvaardigheid moeten garanderen; benadrukt dat het belangrijk is de gezamenlijke inspanningen voort te zetten om de Wereldhandelsorganisatie (WTO), met name haar geschillenbeslechtingsorgaan, te hervormen en in de aanloop naar de 13e Ministeriële Conferentie van de WHO duurzame en groene handelsinitiatieven te bevorderen;

17.  is van mening dat de aanzienlijke mate van integratie van Zwitserland in de interne markt van de EU een belangrijke factor is voor duurzame economische groei; benadrukt dat nauwe betrekkingen tussen de EU en Zwitserland verder gaan dan economische integratie, en dat de uitbreiding van de interne markt bijdraagt aan de stabiliteit en welvaart ten behoeve van alle burgers en bedrijven, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s); onderstreept dat de goede werking van de interne markt moet worden gegarandeerd met als doel een gelijk speelveld te creëren en hoogwaardige banen te scheppen;

18.  betreurt het dat Zwitserland het enige EVA-lid is dat niet is toegetreden tot de EER; merkt op dat Zwitserse burgers dezelfde rechten hebben als EU-burgers om zich vrij binnen de EU te verplaatsen, de EU in te reizen en daar te verblijven, in overeenstemming met het EU-recht; herhaalt dat 71 % van de Zwitserse bevolking voorstander is van toetreding tot de EER, terwijl de meerderheid ook volledige toegang tot de interne markt van de EU en deelname aan EU-samenwerking wil; merkt op dat Zwitserland altijd welkom is om toe te treden tot de EER of de EU indien het in de toekomst een dergelijke wens kenbaar zou maken; merkt op dat, indien Zwitserland inderdaad de wens zou uiten lid te worden van de EU, dit het land in staat zou stellen ten volle deel te nemen aan de besluiten en regels van de EU;

19.  wijst op de sterke economische, sociale en culturele banden van de grensregio’s tussen Voralberg in Oostenrijk, Auvergne-Rhȏne-Alpes, Bourgogne-Franche-Comté en Grand Est in Frankrijk, Baden-Württemberg en Beieren in Duitsland, Bozen-Südtirol in Italië en Liechtenstein en Zwitserland, die een lange geschiedenis delen; onderstreept dat er stabiele en nauwe betrekkingen en kaders nodig zijn tussen de EU en Zwitserland voor toekomstige grensoverschrijdende samenwerking;

20.  is bezorgd over de gebrekkige tenuitvoerlegging door Zwitserland van bepaalde overeenkomsten met de Unie en de daaropvolgende goedkeuring door het land van wetgevingsmaatregelen en praktijken die mogelijk onverenigbaar zijn met die overeenkomsten, met name maatregelen in verband met het vrije verkeer van personen; verzoekt Zwitserland het vrije verkeer van personen te versterken door in dit verband aanvullende maatregelen te nemen die worden afgestemd op Richtlijn 2004/38/EG(18); benadrukt dat Zwitserland de EU-wetgeving inzake kwesties van wederzijdse samenwerking op dynamische wijze moet overnemen;

21.  wijst op het grote aantal grensarbeiders dat pendelt tussen de EU en Zwitserland en het grote aantal EU-burgers en Zwitserse onderdanen dat respectievelijk in Zwitserland of de EU woont en werkt; wijst erop dat het vrije verkeer van personen een fundamenteel beginsel van de interne markt van de EU is; wijst erop dat aan vestiging in een ander EU-land beperkingen zijn verbonden; betreurt het besluit van de Zwitserse Bondsraad om opnieuw beperkingen in te voeren op de toegang tot de Zwitserse arbeidsmarkt voor Kroatische werknemers in de vorm van quota voor vergunningen, en verzoekt Zwitserland te overwegen deze vrijwaringsclausule te schrappen;

22.  dringt er bij Zwitserland op aan het desbetreffende EU-acquis toe te passen en te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van 1999 over het vrije verkeer van personen, met name voor gedetacheerde werknemers, en begeleidende maatregelen aan te passen die de bescherming van hoge sociale normen en de efficiënte en niet-discriminerende bescherming van de rechten van werknemers waarborgen, waarbij gelijke beloning voor gelijk werk op dezelfde werkplek wordt gewaarborgd voor mobiele, gedetacheerde en lokale werknemers, en marktdeelnemers uit de EU in staat te stellen op niet-discriminerende basis diensten te verlenen op zijn grondgebied; neemt kennis van de bezwaren van Zwitserland in dit verband en wijst erop dat de huidige lidstaten van de EU soortgelijke zorgen hadden, die echter gedeeltelijk ongegrond bleken; verzoekt Zwitserland de bureaucratische belemmeringen op het gebied van de detachering van werknemers op te heffen; merkt op dat Zwitserland de werking van de begeleidende maatregelen voortdurend verbetert en is ingenomen met zijn inspanningen om een actieve en regelmatige dialoog met zijn buurlanden en andere EU-lidstaten te onderhouden over concrete kwesties in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening;

23.  spoort de EU en Zwitserland aan beste praktijken uit te wisselen en de bescherming van arbeidsrechten te versterken, in het bijzonder op het vlak van ontslag van vakbondsleden, de bijbehorende minimale vergoeding en collectieve onderhandelingen, om een eerlijke en billijke markt voor alle werknemers te garanderen; neemt kennis van het lopende onafhankelijke bemiddelingsproces in Zwitserland dat gericht is op het vinden van een compromisoplossing voor de bescherming van vakbondsleden tegen onrechtmatig ontslag; is van mening dat de Commissie en de Zwitserse Bondsraad, met het oog op een goede bescherming van werknemers, in het kader van een voortdurende gedachtewisseling met de Zwitserse sociale partners, kunnen overwegen om voor een vaste periode tijdelijke, beperkte of vrijwaringsmaatregelen toe te passen op basis van het EU-recht;

24.  merkt op dat zolang er geen overeenkomst over een “package deal” is een groot aantal bilaterale overeenkomsten tussen de EU en Zwitserland dreigt af te zwakken en moet worden herzien zodat ze relevant en efficiënt blijven en rechtszekerheid, consolidatie en een verdere ontwikkeling van de betrekking tussen de EU en Zwitserland en een toekomstperspectief bieden, vooral de overeenkomsten in verband met een betere en wederzijdse toegang tot de Zwitserse markt voor marktdeelnemers uit de EU; vindt het verontrustend dat bilaterale basisovereenkomsten geleidelijk worden uitgefaseerd en niet langer zorgen voor een vlotte markttoegang aangezien nieuwe ontwikkelingen niet worden opgenomen in het EU-acquis; merkt op dat het model dat gebaseerd is op afzonderlijke bilaterale overeenkomsten in plaats van op een package deal achterhaald is; wijst erop dat de goedkeuring van een package deal voor de bestaande en toekomstige overeenkomsten die Zwitserland in staat stellen deel te nemen aan de interne markt van de EU om homogeniteit en rechtszekerheid te waarborgen, een voorwaarde blijft voor de verdere ontwikkeling van een sectorale benadering; vindt het ontbreken van een oplossing voor de institutionele kwesties zorgelijk, aangezien dat zal leiden tot een verdere uitholling van de toepassing van de overeenkomst inzake wederzijdse erkenning;

25.  merkt op dat de betrekkingen tussen de EU en Zwitserland, zonder enige modernisering van de vrijhandelsovereenkomst, die vijftig jaar geleden is gesloten en sindsdien niet is aangepast aan de ontwikkelingen van de internationale handelsregels, en van het pakket bilaterale overeenkomsten (I en II), dat bijna twintig jaar geleden is gesloten, en zonder een correcte omzetting, uitvoering en handhaving van de internemarktwetgeving, niet volledig ten goede zullen komen aan burgers en bedrijven en in de loop der tijd onvermijdelijk zullen verslechteren; is van mening dat de EU moet streven naar pragmatische oplossingen om deze kwestie tussen de EU en Zwitserland op te lossen; merkt op dat verouderde bilaterale overeenkomsten moeten worden herzien om het verstrijken ervan te voorkomen en om rekening te houden met de ontwikkelingen in de desbetreffende EU-wetgeving om de wederzijdse markttoegang in stand te houden, met name op het gebied van wederzijdse markttoegang voor industriële goederen, de vereenvoudiging van douaneregels, het vrije verkeer van personen, technische handelsbelemmeringen en overheidsopdrachten; verzoekt de Commissie dan ook een mandaat voor de modernisering van de vrijhandelsovereenkomst voor te stellen zodra de onderhandelingen zijn hervat;

26.  benadrukt dat de overeenkomst inzake wederzijdse erkenning uit 2002 steeds verder verouderd raakt, aangezien deze niet kan worden geactualiseerd in het licht van nieuwe EU-wetgeving; merkt op dat hierdoor al technische belemmeringen zijn ontstaan en de handel in medische hulpmiddelen wordt belemmerd, en dat dit in de toekomst ook het geval zal zijn voor werktuigbouwkunde, machines, bouwproducten en kunstmatige intelligentie; is van mening dat de EU moet streven naar pragmatische oplossingen om deze kwestie tussen de EU en Zwitserland op te lossen;

27.  merkt op dat er momenteel investeringsbescherming wordt geboden via verouderde bilaterale overeenkomsten tussen Zwitserland en slechts negen EU-lidstaten; is van mening dat een moderne overeenkomst inzake investeringsbescherming tussen de EU en Zwitserland de rechtszekerheid voor investeerders aan beide zijden zou vergroten en de bilaterale handelsbetrekkingen verder zou versterken; dringt er daarom bij de Commissie op aan een mandaat voor te stellen voor onderhandelingen over een moderne overeenkomst inzake investeringsbescherming tussen de EU en Zwitserland;

28.  merkt op dat bedrijfs- en brancheorganisaties momenteel alleen via informele informatiekanalen worden geraadpleegd; verzoekt de onderhandelaars overeenstemming te bereiken over de instelling van een bilateraal platform voor voorafgaand en aansluitend overleg tussen de EU en Zwitserland, met als doel besprekingen en overleg te faciliteren voordat er nieuwe maatregelen of subsidies worden vastgesteld die mogelijk een negatief effect sorteren op de handel of investeringen; is van mening dat bedrijfs- en brancheorganisaties eventuele nieuwe wrijvingen op handels- of investeringsgebied onder de aandacht van het secretariaat van dit platform moeten kunnen brengen; is van mening dat het platform uiteindelijk integraal deel moet uitmaken van het governancekader van de gemoderniseerde handelsovereenkomst en de oprichting van een kmo-helpdesk moet omvatten die de handelskosten en administratieve lasten kan helpen verminderen en de deelname van kmo’s aan de internationale handel kan helpen vergroten;

29.  onderstreept dat uitonderhandelde overeenkomsten een structuur moeten krijgen die horizontale consistentie en transparantie mogelijk maakt, teneinde de uitvoering van bestaande bilaterale overeenkomsten en van nieuwe en geactualiseerde overeenkomsten op begrijpelijke en praktische wijze te vergemakkelijken, te weten een structuur die rechtszekerheid en voorspelbaarheid biedt en waarborgt dat burgers, werknemers en bedrijven die betrokken zijn bij de handel tussen de EU en Zwitserland hun rechten doeltreffend kunnen uitoefenen;

30.  is van mening dat de governance van een potentiële overeenkomst tussen de EU en Zwitserland of een gemoderniseerde vrijhandelsovereenkomst onder andere moet bestaan uit een gemengd comité dat zorg draagt voor gezamenlijke monitoring, een gestructureerde dialoog en controle door het Europees Parlement en het Zwitserse parlement;

31.  verzoekt de EU en Zwitserland nauwer samen te werken bij de bestrijding van belastingfraude, witwassen en belastingontduiking; benadrukt hoe belangrijk een gelijk speelveld op het gebied van belastingen is, met name wat betreft fiscale transparantie en de automatische uitwisseling van informatie;

32.  benadrukt dat een doeltreffend mechanisme voor geschillenbeslechting, waarbij een rol is weggelegd voor het Hof van Justitie van de EU als laatste instantie bij de interpretatie van het EU-recht, van fundamenteel belang is, en dat er een oplossing voor alle institutionele en structurele kwesties noodzakelijk is, met inbegrip van een eerlijke bijdrage aan de economische en sociale cohesie van de EU, een uniforme interpretatie en toepassing van overeenkomsten, dynamische afstemming op het EU-acquis en een gelijk speelveld, met name met betrekking tot staatssteun; herinnert aan de compromissen die de Commissie al heeft gesloten in verband met een mechanisme voor geschillenbeslechting; benadrukt dat toegang tot de interne markt van de EU gebaseerd moet zijn op een eerlijke afweging van rechten en plichten en dat een gemeenschappelijk rulebook tussen de EU en Zwitserland in deze context een cruciale voorwaarde is voor een gemeenschappelijke markt en voor de deelname van Zwitserland aan de interne markt;

33.  is ingenomen met de tweede Zwitserse bijdrage aan het cohesiebeleid van de EU en benadrukt dat toekomstige Zwitserse bijdragen aan het cohesiebeleid van de EU van essentieel belang zijn en regelmatiger en intensiever moeten worden, naar het voorbeeld van andere landen, zoals Noorwegen, IJsland en Liechtenstein;

34.  wijst op het belang van een gemeenschappelijk kader voor staatssteun; verzoekt de Commissie en de Zwitserse Bondsraad in dit verband een oplossing te vinden;

Energie, klimaat en het milieu

35.  is ingenomen met de hoge mate van politieke afstemming tussen Zwitserland en de EU op het gebied van energie- en klimaatbeleid; benadrukt dat de EU en Zwitserland streven naar een milieuvriendelijke, concurrerende en zekere energievoorziening en klimaatneutraliteit op zijn laatst in 2050 en wijst op het potentieel voor een betere afstemming van de wetgeving tussen de EU en Zwitserland; verzoekt de Commissie en de Zwitserse Bondsraad mogelijkheden te vinden voor samenwerking in het kader van het “Fit for 55”-pakket van de EU en de Zwitserse deelname aan diverse aspecten van de Europese Green Deal, met name het REPowerEU-plan, en ook industriële allianties, waaronder de Europese alliantie voor de fotovoltaïsche zonne-energiesector, de Europese alliantie voor schone waterstof en de Europese alliantie voor batterijen; verzoekt Zwitserland wetgeving inzake milieubescherming toe te passen in het kader van een toekomstige samenwerkingsovereenkomst, met name het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie en de herziening van het emissiehandelssysteem;

36.  merkt op dat de strategische autonomie die de EU op het gebied van industriële producten en kritieke grondstoffen nastreeft ook de belangen van Zwitserland dient vanwege de intensiteit van de wederzijdse economische uitwisselingen; is van mening dat Zwitserland en de EU een gemeenschappelijk belang kunnen hebben bij een betere coördinatie van hun industriebeleid met het oog op een betere complementariteit op strategische industriegebieden;

37.  is daarnaast ingenomen met de inzet van Zwitserland voor de bevordering van waterstof, met bijzondere aandacht voor hernieuwbare waterstof, en benadrukt de faciliterende rol die doorvoer door Zwitserland kan spelen voor een Europese markt voor waterstof en hernieuwbare en koolstofvrije gassen;

38.  stelt met bezorgdheid vast dat Zwitserland niet voldoende achter het streven van de EU stond om de bescherming van fossiele brandstoffen uit het Verdrag inzake het Energiehandvest te schrappen; verzoekt Zwitserland te overwegen zich uit dit verdrag terug te trekken naar het voorbeeld van verscheidene EU-lidstaten;

39.  benadrukt dat de stabiliteit van het net en de continuïteit van de levering en doorvoer in de elektriciteitssector afhankelijk zijn van nauwe samenwerking tussen de EU en Zwitserland; neemt kennis van de onderling verbonden Zwitserse, Duitse, Italiaanse, Oostenrijkse en Franse elektriciteitsnetten; blijft het zorgelijk vinden dat uitsluiting van de Zwitserse energiesector systeemrisico’s met zich meebrengt voor het synchrone netwerk op het Europese vasteland; wijst op het belang van een duurzame en veerkrachtige energietransitie en verzoekt Zwitserland actief deel te nemen aan EU-initiatieven op het gebied van hernieuwbare energie en netwerkintegratie, zoals het pakket schone energie en het “Fit for 55”-pakket, met een doeltreffende dynamische afstemming op het EU-recht in de elektriciteitssector;

40.  benadrukt dat een overeenkomst inzake de elektriciteitsmarkt een gunstige basis zou creëren voor voortgezette en nauwe samenwerking tussen de EU en Zwitserland, met name op het gebied van fossielvrije elektriciteit en schone gassen, onder meer door middel van innovatieve oplossingen voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit, zoals een gezamenlijke elektriciteitsmarkt; wijst erop dat in eventuele nieuwe overeenkomsten het desbetreffende EU-acquis met betrekking tot de Green Deal moet worden opgenomen en bepalingen voor de samenwerking tussen Europese en Zwitserse energieregulators; betreurt het dat wegens de stopzetting van de onderhandelingen tussen de EU en Zwitserland over een institutionele kaderovereenkomst de geplande elektriciteitsovereenkomst niet kan worden gesloten op korte of middellange termijn, en benadrukt dat de onderhandelingen daarover zo snel mogelijk moeten worden hervat; benadrukt dat tot de sluiting van die overeenkomst technische oplossingen op het niveau van transmissiesysteembeheerders nodig zijn en dat Zwitserland in de capaciteitsberekeningen van de EU moet worden opgenomen om zo de grootste risico’s voor regionale netwerkstabiliteit en leveringszekerheid te beperken;

Onderzoek en innovatie, ontwikkeling, onderwijs en cultuur

41.  onderstreept hoe belangrijk de samenwerking tussen de EU en Zwitserland is op het gebied van onderzoek, innovatie en ontwikkeling, waardoor de rol van Europa als sterke speler op het vlak van onderzoek en innovatie wordt bevorderd en het Europese onderwijsstelsel wordt versterkt; herinnert eraan dat Zwitserland bijna 23 miljard CHF per jaar aan onderzoek en ontwikkeling besteedt; wijst op het belang van onderzoek en innovatie in de energiesector en van de deelname van Zwitserland aan de EU-programma’s voor onderzoek en innovatie om de ontwikkeling van schone en duurzame energietechnologieën te bevorderen; is van oordeel dat het programma Erasmus+ helpt samenlevingen dichter bij elkaar te brengen;

42.  wijst op het belang van gezamenlijke inspanningen tussen de EU en Zwitserland om mondiale uitdagingen zoals de klimaatverandering, gezondheid en energiezekerheid aan te pakken via onderzoek en ontwikkeling; spoort beide partijen aan om voorrang te geven aan samenwerkingsprojecten die de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN en de doelstellingen van de Europese Green Deal helpen verwezenlijken;

43.  stelt vast dat de status van Zwitserland in de programma’s Erasmus+ en Horizon Europa is gedegradeerd tot niet-geassocieerd derde land;

44.  wijst nogmaals op het belang van samenwerking tussen de EU en Zwitserland in EU-programma’s zoals Horizon Europa, Digitaal Europa, Euratom, ITER en Erasmus+, en is zeer te spreken over de uitstekende samenwerking tot dusver; verzoekt de EU en Zwitserland een gemeenschappelijke benadering ten behoeve van burgers te hanteren om een wederzijds gunstige samenwerking tot stand te brengen, vooral met betrekking tot de deelname van Zwitserland aan alle EU-programma’s in de periode 2021-2027; nodigt beide partijen uit om in het kader van de onderhandelingen over een breed pakket besprekingen te voeren over de deelname van Zwitserland aan EU-programma’s, te weten Horizon Europa, Digitaal Europa, Euratom, ITER en Erasmus+, zodat Zwitserland zich na afronding van de onderhandelingen snel opnieuw kan aansluiten;

45.  blijft ervan overtuigd dat een stabieler, toekomstgericht partnerschap voordelen voor beide partijen zal opleveren en de deelname van Zwitserland aan Erasmus+ en andere Europese programma’s ten goede zal komen;

46.  verzoekt de Commissie en de Zwitserse Bondsraad alles in het werk te stellen om te zorgen voor overgangsregelingen voor Zwitserland voor Horizon Europa zodra er een onderhandelingsmandaat is goedgekeurd, in combinatie met de toezegging van Zwitserland om regelmatige en passende bijdragen te leveren aan het cohesiebeleid van de EU; betreurt het dat Zwitserland wegens niet-aansluiting bij Horizon Europa recent werd uitgesloten van het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren; merkt op dat Zwitserland in het kader van Horizon 2020 2,7 miljard CHF aan financiering heeft ontvangen en daarmee op de eerste plaats stond van geassocieerde landen;

47.  wijst op de goede samenwerking tussen de EU en Zwitserland op het gebied van ruimtevaart, en dan vooral de Zwitserse deelname aan de Europese satellietnavigatieprogramma’s Galileo en Egnos; dringt erop aan dat deze samenwerking wordt verdiept door Zwitserland op te nemen in het aardobservatieprogramma Copernicus en het satelliettelecommunicatieprogramma IRIS; wijst erop dat Zwitserland al gebruik kan maken van de open gegevens van Copernicus en dat het nog meer zou kunnen profiteren van de toegang tot de gegevens en diensten van deze programma’s;

48.  onderkent dat het belangrijk is de culturele diversiteit in stand te houden en te bevorderen, en verzoekt Zwitserland en de EU hun samenwerking op het gebied van culturele uitwisseling, onderwijs en sport, met inbegrip van het initiatief “Culturele Hoofdstad van Europa” te intensiveren;

49.  benadrukt het belang van wederzijds begrip aan beide kanten van de grens tussen de EU en Zwitserland; betreurt het dat de grensoverschrijdende toegang tot media voor nieuws en actualiteit tussen de EU en Zwitserland wordt belemmerd, met name voor mensen die aan beide kanten van de grens wonen; moedigt de EU en Zwitserland daarom aan grensoverschrijdende toegang tot hun media voor nieuws en actualiteit te ondersteunen teneinde een gemeenschappelijke cultuur te bevorderen;

50.  stelt vast dat Zwitserland sinds 2014, naar aanleiding van zijn referendum over immigratie, niet langer deelneemt aan het programma Erasmus+; neemt kennis van de onbeperkte toepassing van de overeenkomst van 1999 inzake het vrije verkeer van personen en van de verwerping van het resultaat van het referendum van 2014 in een nieuw referendum over immigratie in 2020; benadrukt dat het vrije verkeer van personen een voorwaarde is voor deelname aan Erasmus+;

51.  is ingenomen met het feit dat geassocieerde partners van de Europese ruimte voor hoger onderwijs in het kader van de oproep tot het indienen van voorstellen voor Erasmus+ in 2022 mochten deelnemen aan de vorming van allianties van Europese universiteiten, wat heeft geleid tot de deelname van Zwitserland;

52.  benadrukt dat de deelname van Zwitserland aan Erasmus+ gekoppeld moet zijn aan de volledige aanvaarding door Zwitserland van de fundamentele vrijheden zoals vastgelegd in de EU-Verdragen en het EU-Handvest van de grondrechten, aangezien uitwisselingen in het kader van Erasmus+ afhankelijk zijn van het vrije verkeer van personen;

53.  stelt vast dat tal van belanghebbenden op het gebied van onderwijs in Europa voorstander zijn van de deelname van Zwitserland aan Erasmus+ en dat Zwitserse studenten- en jongerenorganisaties er bij de Zwitserse regering op aandringen constructieve onderhandelingen met de EU te voeren; onderstreept dat een dergelijke associatie educatieve en andere voordelen heeft voor zowel Zwitserland als de EU;

54.  benadrukt dat alle geïnteresseerde buurlanden en gelijkgestemde landen, waaronder Zwitserland, welkom zijn om deel te nemen aan het programma Erasmus+ en zo bij te dragen aan de Europese onderwijsstelsels en de versterking van de Europese onderwijsruimte als geheel;

55.  benadrukt dat de mobiliteit van lerenden tussen de EU en Zwitserland uiteindelijk inclusief moet zijn en deelnemers uit alle EU-lidstaten en regio’s en met alle sociale achtergronden moet omvatten, en dat dit kan worden bereikt door de extra steun voor personen die met sociale uitdagingen kampen uit te breiden, waardoor de status van Erasmus+ als een werkelijk inclusief Europees programma wordt versterkt;

Institutioneel kader en samenwerking

56.  betreurt het besluit van de Zwitserse Bondsraad om de onderhandelingen over de institutionele kaderovereenkomst tussen de EU en Zwitserland in mei 2021 na zeven jaar onderhandelen stop te zetten; merkt op dat deze overeenkomst cruciaal was voor de sluiting van mogelijke toekomstige overeenkomsten voor de verdere deelname van Zwitserland aan de interne markt en de voortzetting van de vlot verlopende handel in verschillende industriesectoren, en dat de beëindiging van de onderhandelingen van invloed was op de deelname van Zwitserland aan het Erasmus+-programma; betreurt alle narratieven in de Zwitserse publieke en politieke sfeer waarin wordt beweerd dat de EU de Zwitserse belangen zou tegenwerken; benadrukt dat een tweede mislukking van de onderhandelingen over een overeenkomst inzake de betrekkingen tussen de EU en Zwitserland schadelijk zou zijn voor zowel de EU als Zwitserland en de politieke rol van beide dreigt te verzwakken; merkt op dat de betrekkingen tussen de EU en Zwitserland niet in evenwicht zijn en dat burgers en ondernemingen getroffen worden door het feit dat er geen sprake is van een structurele band tussen beide partijen; is ingenomen met de aanpak van de Zwitserse Bondsraad van februari 2022 voor een breed onderhandelingspakket en verzoekt de Zwitserse Bondsraad een onderhandelingsmandaat voor belangrijke structurele kwesties vast te stellen bij wijze van politiek signaal aan de EU;

57.  benadrukt dat het in het grootste belang van beide partijen is om goede, stabiele en wederzijds voordelige betrekkingen te onderhouden en te versterken binnen het kader van een gemoderniseerde relatie op basis van een package deal die stabiliteit, vertrouwen, welvaart, een gelijk speelveld, banen, groei en toewijding voor sociale zekerheid en rechtvaardigheid creëert;

58.  neemt kennis van het besluit van de Zwitserse Bondsraad om de verkennende gesprekken met de EU met het oog op toekomstige onderhandelingen af te ronden en merkt op dat deze raad zijn goedkeuring heeft gehecht aan belangrijke parameters voor een onderhandelingsmandaat; stelt tot zijn spijt vast dat de Zwitserse Bondsraad pas eind 2023 zal beslissen of er voorbereidingen zullen worden getroffen voor de goedkeuring van een onderhandelingsmandaat; herinnert eraan dat het tijdsbestek kort is gezien de federale verkiezingen in Zwitserland in oktober 2023 en de Europese verkiezingen in juni 2024;

59.  is ingenomen met de politieke verklaring naar aanleiding van de conferentie van kantons van 24 maart 2023 waarin wordt gepleit voor op het Verdrag gebaseerde betrekkingen met de EU op grond van gedeelde waarden, waarin zij hun standpunt bevestigen om de bilaterale overeenkomsten voort te zetten en te verdiepen, en hun bereidheid om de Bondsraad bij de onderhandelingen te ondersteunen; is ingenomen met de vaststelling van de kantons dat er bij gebrek aan een aanvaardbaar alternatief vanuit het oogpunt van de EU geen andere mogelijkheid bestaat dan een dynamische overname van de EU-wetgeving;

60.  verwacht dat er veel vooruitgang zal worden geboekt in de verkennende gesprekken tussen de Commissie en de Zwitserse Bondsraad om de vereiste ophelderingen en garanties te verkrijgen voor de goedkeuring van een onderhandelingsmandaat; verzoekt beide partijen deze gelegenheid aan te grijpen om besprekingen te voeren over een mogelijk nieuw onderhandelingspakket en een samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Zwitserland, en vóór het einde van de ambtstermijn van de huidige Commissie en het huidige Parlement tot een akkoord te komen; verzoekt de Commissie en de Zwitserse Bondsraad de verkennende gesprekken snel af te ronden;

o
o   o

61.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, alsook aan de president, de regering en het parlement van de Zwitserse Bondsstaat.

(1) PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.
(2) PB L 300 van 31.12.1972, blz. 189.
(3) PB L 205 van 27.7.1991, blz. 3.
(4) PB L 199 van 31.7.2009, blz. 24.
(5) PB L 114 van 30.4.2002, blz. 6.
(6) PB L 114 van 30.4.2002, blz. 369.
(7) PB L 114 van 30.4.2002, blz. 132.
(8) PB L 114 van 30.4.2002, blz. 430.
(9) PB L 114 van 30.4.2002, blz. 6.
(10) PB C 308 van 14.12.2004, blz. 2.
(11) PB L 347 van 3.12.2014, blz. 3.
(12) PB L 15 van 20.1.2014, blz. 3.
(13) PB L 65 van 11.3.2016, blz. 22.
(14)PB L 322 van 7.12.2017, blz. 3.
(15)PB C 108 van 26.3.2021, blz. 133.
(16)PB C 362 van 8.9.2021, blz. 90.
(17)PB L 347 van 20.12.2013, blz. 924.
(18) Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.


Oezbekistan
PDF 195kWORD 66k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 oktober 2023 over Oezbekistan (2022/2195(INI))
P9_TA(2023)0346A9-0227/2023

Het Europees Parlement,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 15 mei 2019 getiteld “De EU en Centraal-Azië: nieuwe kansen voor een sterker partnerschap” (JOIN(2019)0009),

–  gezien de conclusies van de Raad van 17 juni 2019 over de nieuwe strategie van de EU voor Centraal-Azië,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 19 september 2018 getiteld “Versterken van de banden tussen Europa en Azië – Bouwstenen voor een EU-strategie” (JOIN(2018)0031),

–  gezien het memorandum van overeenstemming tussen de Europese Unie en de Republiek Oezbekistan van 24 januari 2011 betreffende samenwerking op het gebied van energie, dat in februari 2017 werd hernieuwd,

–  gezien het gezamenlijke programma van de Europese Unie/Raad van Europa getiteld “Central Asia Rule of Law Programme” (2020-2023) (Rechtsstaatprogramma Centraal-Azië) dat op 28 november 2019 werd ondertekend,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 1 december 2021 getiteld “De Global Gateway” (JOIN(2021)0030),

–  gezien de resultaten van de 18e bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU en Centraal-Azië op 17 november 2022 in Samarkand, die gericht was op het vinden van oplossingen voor gemeenschappelijke uitdagingen,

–  gezien het gezamenlijk perscommuniqué van de staatshoofden van Centraal-Azië en de voorzitter van de Europese Raad, afgegeven na de eerste regionale bijeenkomst op hoog niveau in Astana op 27 oktober 2022,

–  gezien de verklaring van de woordvoerder van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) van 4 juli 2022 over de recente ontwikkelingen in Oezbekistan,

–  gezien de gezamenlijke persverklaring van 28 oktober 2022 van Shavkat Mirziyoyev, president van de Republiek Oezbekistan, en Charles Michel, voorzitter van de Europese Raad,

–  gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds(1),

–  gezien de 18e vergadering van het subcomité justitie en binnenlandse zaken, mensenrechten en aanverwante kwesties van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EU-Oezbekistan op 29 maart 2022,

–  gezien de verklaring van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten die op 15 maart 2023 in Tasjkent werd afgegeven,

–  gezien de slotopmerkingen over het zesde periodieke rapport inzake Oezbekistan van het VN-Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen van 1 maart 2022, het derde periodieke rapport inzake Oezbekistan van het VN-Comité inzake economische, sociale en culturele rechten van februari 2022, en het vijfde periodieke rapport inzake Oezbekistan van het VN-Comité voor de rechten van het kind van september 2022,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989,

–  gezien de slotopmerkingen van het VN-Mensenrechtencomité over het vijfde periodieke rapport inzake Oezbekistan van 1 mei 2020 met betrekking tot het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR),

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 1984,

–  gezien het op 25 februari 2022 gepubliceerde rapport van de speciale VN-rapporteur betreffende de bevordering en bescherming van de mensenrechten bij de bestrijding van terrorisme naar aanleiding van een officieel bezoek aan Oezbekistan van 29 november t/m 7 december 2021,

–  gezien de nationale strategie van Oezbekistan inzake de bestrijding van extremisme en terrorisme voor de periode 2021-2026,

–  gezien het op 22 april 2022 gepubliceerde eindrapport naar aanleiding van de verkiezingswaarnemingsmissie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (OVSE/ODIHR) over de presidentsverkiezingen van 24 oktober 2021,

–  gezien de op 1 mei 2023 gepubliceerde verklaring inzake de voorlopige bevindingen en conclusies van de beperkte waarnemingsmissie voor het referendum die de OVSE/ODIHR naar de Republiek Oezbekistan heeft gestuurd,

–  gezien zijn aanbeveling van 26 maart 2019 aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid betreffende de nieuwe brede overeenkomst tussen de EU en Oezbekistan(2),

–  gezien zijn eerdere resoluties over Oezbekistan,

–  gezien artikel 54 van zijn Reglement,

–  gezien het advies van de Commissie internationale handel,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A9‑0227/2023),

A.  overwegende dat Oezbekistan een sleutelrol speelt in Centraal-Azië, een regio die voor de EU van strategisch belang is in termen van veiligheid, connectiviteit, energiediversificatie, conflictoplossing en verdediging van de multilaterale, op regels gebaseerde internationale orde;

B.  overwegende dat de onderhandelingen over de versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en Oezbekistan (EPCA), die de bestaande, in 1999 ondertekende partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst actualiseert, op 23 november 2018 officieel van start zijn gegaan en op 6 juli 2022 met succes zijn afgerond; overwegende dat de EPCA pas in werking kan treden als deze is goedgekeurd door het Parlement;

C.  overwegende dat de regering van Oezbekistan inspanningen heeft geleverd om een evenwicht te vinden tussen economische groei en milieubescherming; overwegende dat de gemelde milieuproblemen onder meer verband houden met bodemdegradatie, bodemverzouting, vermindering van de waterkwaliteit en erosie door water;

D.  overwegende dat de EU 76 miljoen EUR heeft toegewezen voor de eerste vier jaar (2021-2024) van haar zevenjarig indicatief meerjarenprogramma 2021-2027 voor Oezbekistan, waarbij 7 miljoen EUR extra is uitgetrokken voor steun aan mensenrechtenorganisaties en maatschappelijke organisaties;

E.  overwegende dat Centraal-Azië te kampen heeft met een van de zwaarste watercrises ter wereld, waardoor de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) in de regio ernstig in het gedrang komt; overwegende dat niet meer dan de helft van de bevolking van Oezbekistan toegang heeft tot veilig drinkwater, waarbij de waterzekerheid in de plattelandsgebieden aanzienlijk kleiner is dan in de stedelijke gebieden; overwegende dat de landbouw, met name de intensieve katoensector, meer dan 90 % van het water in Oezbekistan verbruikt; overwegende dat het water in de rivieren Syr Darja en Amu Darja, waaruit een groot deel van de watervoorziening van Oezbekistan afkomstig is, tussen nu en 2050 naar verwachting met maar liefst 15 % zal afnemen;

F.  overwegende dat de veiligheid en stabiliteit van de regio Centraal-Azië sinds de ineenstorting van de Sovjet-Unie met haar rampzalige landbouwbeleid en uniforme waterbeheersysteem ernstig worden bedreigd door geschillen over water; overwegende dat de klimaatverandering in Centraal-Azië de watervoorraden heeft aangetast en dat intensieve menselijke activiteiten hebben geleid tot overmatig gebruik van water; overwegende dat het roekeloos wanbeheer van water en de vervuiling van de belangrijkste rivieren voor de irrigatie van katoenvelden, waarmee tijdens het Sovjetregime is begonnen, waaraan op veel plekken nog altijd geen halt is toegeroepen en waardoor zes landen in de regio’s zijn getroffen, ertoe hebben geleid dat het Aralmeer en tal van de kleinere bekkens vrijwel geheel zijn verdwenen en dat de kwetsbare bevolking in het gebied wordt blootgesteld aan rampzalige gezondheids-, ecologische en sociale problemen; overwegende dat veelvuldige conflicten over water en politieke instabiliteit een gemeenschappelijke planning en een doeltreffende verdeling van grensoverschrijdende rivieren in de weg staan, met als gevolg dat de watervoorraden in de regio op inefficiënte wijze worden geëxploiteerd en gebruikt;

G.  overwegende dat de EU in het kader van de Europese Green Deal meer dan 5,2 miljoen EUR heeft bijgedragen aan het Multi-Partner Human Security Trust Fund van de VN voor de regio van het Aralmeer; overwegende dat de EU heeft toegezegd in 2022 in samenwerking met de Oezbeekse regering meer dan 27 000 bomen te zullen planten om te proberen land terug te winnen van de Aralkumwoestijn;

H.  overwegende dat er op 1 juli 2022 protesten zijn uitgebroken in de Republiek Karakalpakstan na de bekendmaking van de voorgestelde amendementen op de grondwet van Oezbekistan, waardoor de status van deze republiek als soevereine republiek binnen Oezbekistan en haar recht op afscheiding zouden worden afgeschaft; overwegende dat bij het daaropvolgende optreden van de autoriteiten ten minste 21 mensen om het leven zijn gekomen en meer dan 270 mensen gewond zijn geraakt en dat sommige gevangenen melding hebben gemaakt van foltering en mishandeling; overwegende dat mensenrechtengroeperingen en -activisten hebben gemeld dat de veiligheidstroepen ongerechtvaardigd dodelijk geweld hebben gebruikt en andere buitensporige maatregelen hebben genomen om voornamelijk vreedzame demonstranten uiteen te drijven; overwegende dat 516 mensen, onder wie journalisten, werden gearresteerd en dat sommigen gedurende weken na de betogingen incommunicado werden opgesloten; overwegende dat 22 mensen op 13 januari 2023 zijn veroordeeld voor hun deelname aan de betogingen en dat Davletmurat Tajimuratov, een advocaat die ervan wordt beschuldigd de betogingen te hebben geleid, tot 16 jaar gevangenisstraf is veroordeeld; overwegende dat op 17 maart 2023 het tweede proces tegen nog eens 39 personen die werden beschuldigd van deelname aan de betogingen is afgesloten met veroordelingen tot lange gevangenisstraffen van maximaal 11 jaar;

I.  overwegende dat de Oezbeekse regering publiekelijk beweert dat er momenteel meer dan 10 000 maatschappelijke organisaties actief zijn in Oezbekistan, terwijl burgerrechtengroeperingen stellen dat het merendeel van deze organisaties in feite door de regering georganiseerde niet-gouvernementele organisaties zijn;

J.  overwegende dat de situatie in het land als gevolg van de economische en politieke hervormingen onder president Shavkat Mirziyoyev geleidelijk is verbeterd, maar dat er nog verdere inspanningen nodig zijn, met name de beloofde herziening van het wetboek van strafrecht en een nieuwe wet inzake niet-gouvernementele organisaties (ngo’s); overwegende dat Oezbekistan op de ranglijsten “Freedom in the World” van 2023 en “Freedom on the Net” van 2022 van Freedom House als “niet vrij” te boek staat en de 137e plaats inneemt van de 180 landen in de “World Press Freedom Index” van 2023 van Reporters Without Borders, waar het in 2022 op 133e plaats stond; overwegende dat Oezbekistan op de corruptieperceptie-index van Transparency International van 2022 op plaats 126 van de 180 landen stond;

K.  overwegende dat het volgens de OVSE bij de presidentsverkiezingen van 2021 ontbrak aan echte concurrentie, een zinvolle betrokkenheid van de kandidaten en een zinvolle dialoog met de burgers, en dat er ernstige procedurele onregelmatigheden zijn geconstateerd;

L.  overwegende dat de senaat van de Oliy Majlis 30 april 2023 als datum heeft gekozen voor een referendum over constitutionele hervormingen, nadat een eerder referendum vanwege de crisis in Karakalpakstan in 2022 moest worden uitgesteld; overwegende dat de wijzigingen die in het referendum worden voorgesteld, betrekking hebben op ongeveer twee derde van de grondwet; overwegende dat in de wijzigingen ook een bepaling is opgenomen die de president in staat stelt nogmaals twee ambtstermijnen van zeven jaar aan de macht te blijven; overwegende dat volgens de centrale kiescommissie de opkomst bij het referendum 84,5 % bedroeg en dat 90,2 % van de stemmen vóór de nieuwe grondwet was;

M.  overwegende dat de OVSE/ODIHR in haar voorlopige bevindingen en conclusies van de beperkte waarnemingsmissie voor het referendum vaststelde dat “het referendum werd ingevoerd als voortzetting van de bredere hervormingen die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd, maar dat het plaatsvond in een klimaat zonder echt politiek pluralisme en echte concurrentie” en dat “alternatieve standpunten verder moeten worden aangemoedigd en er mogelijkheden moeten worden geboden voor een onafhankelijk maatschappelijk middenveld en de eerbiediging van de fundamentele vrijheden, die nog altijd worden beperkt”; overwegende dat volgens de verklaring van de OVSE/ODIHR over de voorlopige bevindingen en conclusies “waarnemers hebben geconstateerd dat er op grote schaal misbruik wordt gemaakt van administratieve middelen”;

N.  overwegende dat Oezbekistan en China, in het licht van de toenemende Chinese invloed in de regio, de voorbije jaren hun economische samenwerking hebben uitgebreid; overwegende dat het spoorwegproject China-Kirgizië-Oezbekistan van Oezbekistan de toegangspoort tot Zuid-Azië zou maken en beide regio’s met elkaar zou verbinden, terwijl het door de Taliban gecontroleerde Afghanistan zou worden gemeden, maar dat het ook een kernonderdeel zou vormen van de Nieuwe Zijderoute;

O.  overwegende dat in Oezbekistan nog steeds ernstige problemen in verband met de mensenrechten worden gemeld, waaronder gevallen van foltering of wrede, onmenselijke of onterende bestraffing, ondanks het feit dat die praktijken bij wet verboden zijn; overwegende dat andere gemelde zorgen in verband met de mensenrechten betrekking hebben op willekeurige arrestaties of detentie, arrestaties en opsluiting van politieke gevangenen, problemen met de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, corruptie, beperkingen van de vrijheid van vereniging, de vrijheid van de media en de vrijheid van meningsuiting, ook op internet; overwegende dat laster en belediging, waaronder het beledigen van de president, strafbare feiten blijven, hoewel president Mirziyoyev in 2020 heeft beloofd om beide delicten uit het strafrecht te halen; overwegende dat blogger Sobirjon Babaniyazov tot drie jaar gevangenisstraf werd veroordeeld voor het online beledigen van de president;

P.  overwegende dat Oezbekistan de afgelopen steeds vaker jaren journalisten en bloggers heeft gevangengezet, onder wie Otabek Sattoriy, een onafhankelijke blogger, onderzoeksjournalist en activist die een gevangenisstraf van zes jaar en zes maanden uitzit voor zijn verslaggeving over corruptie; overwegende dat de vrijheidsberoving van Sattoriy volgens een besluit van de Werkgroep van de Verenigde Naties inzake willekeurige detentie van november 2022 een schending is van het internationaal recht; overwegende dat ook andere journalisten en bloggers veroordeeld zijn voor hun verslaglegging of het uiten van hun mening, onder wie Miraziz Bazarov, een blogger die in april 2021 onder huisarrest werd geplaatst en werd veroordeeld tot drie jaar beperkte bewegingsvrijheid op beschuldiging van laster wegens de uitoefening van zijn recht op vrijheid van meningsuiting, Fazilkhoja Arifkhojayev, een blogger die in juni 2021 werd gearresteerd en zeven jaar en zes maanden kreeg voor het opnieuw posten en publiceren van commentaren over religieuze aangelegenheden op sociale media, en Lolagul Kallykhanova, de oprichter van Makan.uz, die in juli 2022 werd gearresteerd en tot acht jaar beperkte bewegingsvrijheid werd veroordeeld voor haar vermeende deelname aan de protesten in Karakalpakstan; overwegende dat Valijon Kalonov, een criticus van de regering die heeft opgeroepen tot een boycot van de presidentsverkiezingen van 2021, wordt vastgehouden in een psychiatrisch ziekenhuis in de regio Samarkand, na een rechterlijke beslissing dat hij een verplichte psychiatrische behandeling moest ondergaan;

Q.  overwegende dat de VN-Commissie voor de rechten van de mens, die de naleving van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten monitort, in maart 2020 haar bezorgdheid heeft geuit over “aanhoudende meldingen van foltering en mishandeling, met inbegrip van seksueel geweld en verkrachting, door gevangenispersoneel en rechtshandhavers, gericht tegen personen aan wie een vrijheidsstraf werd opgelegd, met inbegrip van personen die worden vastgehouden wegens klaarblijkelijk politiek gemotiveerde beschuldigingen”;

R.  overwegende dat het VN-Comité tegen foltering in januari 2020 heeft gemeld dat “foltering en mishandeling routinematig door rechtshandhavings-, onderzoeks- en gevangenisfunctionarissen van de staatspartij dan wel met hun toestemming worden gepleegd of uitgelokt, voornamelijk om bekentenissen af te dwingen of informatie te weten te komen die in strafprocessen kan worden gebruikt”; overwegende dat de beloften van president Mirziyoyev om de diepere oorzaken van foltering van mensen die door de staat in verzekerde bewaring zijn genomen aan te pakken, hebben geleid tot de vaststelling van enkele positieve maatregelen, zoals wetgeving waarin is bepaald dat bewijs dat tijdens foltering is verkregen, niet ontvankelijk is in de rechtbank; overwegende dat deze juridische waarborgen niet consistent worden toegepast en dat gevallen van foltering doorgaans niet naar behoren worden onderzocht door de autoriteiten; overwegende dat gedetineerden vaak geen klacht indienen uit angst voor represailles;

S.  overwegende dat moslims die hun geloof buiten de controle van de staat belijden nog steeds door de autoriteiten worden aangeklaagd op grond van valse beschuldigingen in verband met religieus extremisme, dat Bobirjon Tukhtamudorov bijvoorbeeld werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan vijf jaar voor deelname aan een verboden religieuze organisatie en dat andere moslims, zoals Oybek Khamidov, Khasan Abdirakhimov en Alimardon Sultonov, werden opgesloten op grond van strafrechtelijke aanklachten in verband met extremisme;

T.  overwegende dat het onrecht dat in het verleden in Oezbekistan is aangedaan aan personen die onrechtmatig en in strijd met hun rechten werden opgesloten, nog altijd niet is rechtgezet; overwegende dat Oezbekistan de voorbije jaren weliswaar tientallen voormalige gewetensgevangenen heeft vrijgelaten, maar dat de autoriteiten nog geen stappen hebben ondernomen voor de rehabilitatie van deze personen die volgens de wet veroordeeld blijven voor strafbare feiten, noch voor het herstel van de schade die hun is toegebracht door onder meer de langdurige detentie, de foltering en mishandeling die velen onder hen hebben ondergaan, de scheiding van hun gezin en vrienden en het verlies van hun baan;

U.  overwegende dat Oezbekistan in juli 2021 een nationale strategie ter bestrijding van extremisme en terrorisme voor de periode 2021-2026 heeft aangenomen; overwegende dat de strategie tot doel heeft te komen tot een doeltreffend en gecoördineerd overheidsbeleid ter bestrijding van extremisme en terrorisme, en de nationale veiligheid en de rechten en vrijheden van de burgers te waarborgen; overwegende dat de machtsovername van de Taliban in Afghanistan tot grotere zorgen heeft geleid in Oezbekistan vanwege de mogelijke verspreiding van terrorisme vanuit Afghanistan naar zijn buurlanden in Centraal-Azië, meer bepaald door Islamitische Staat – Khorasan, de Islamitische Jihad Unie, de Islamitische beweging van Oezbekistan, Katibat al-Imam al-Bukhari en Jamaat Ansarullah; overwegende dat Oezbekistan actief blijft deelnemen aan het diplomatieke platform C5+1 en de bijbehorende samenwerking ter bestrijding van terrorisme en gewelddadig extremisme (CT/CVE);

V.  overwegende dat een recente enquête die werd verricht door het Oezbeekse instituut voor onderzoek naar gezinnen en vrouwen heeft uitgewezen dat een op de drie vrouwen door hun echtgenoot en een op de vier door hun schoonmoeder worden mishandeld; overwegende dat slechts 7 % van de zaken in verband met huiselijk geweld voor de rechter komt; overwegende dat de meeste slachtoffers van huiselijk geweld zich geen toegang kunnen verschaffen tot juridische bijstand omdat zij financieel afhankelijk zijn van hun echtgenoot; overwegende dat slachtoffers van huiselijk geweld ook onvoldoende noodhulp krijgen, dat er voor hen onvoldoende opvang beschikbaar is en dat er onvoldoende financiële middelen zijn voor meldpunten, alsook een gebrek aan opgeleide maatschappelijk werkers en psychologen; overwegende dat femicide door echtgenoten of andere familieleden doorgaans het gevolg is van de straffeloosheid met betrekking tot huiselijk geweld, hoewel er geen officiële statistieken beschikbaar zijn; overwegende dat kindhuwelijken nog steeds vaak voorkomen in sommige plattelandsgebieden in Oezbekistan en de rechten van vrouwen in het land ondermijnen doordat zij in hun onderwijs- en werkgelegenheidskansen worden beperkt;

W.  overwegende dat op grond van artikel 120 van het Oezbeekse wetboek van strafrecht consensueel seksueel gedrag tussen mannen een strafbaar feit is waarvoor een gevangenisstraf van drie jaar kan worden gevorderd; overwegende dat deze wet niet alleen een schending is van de mensenrechten van homoseksuele en biseksuele mannen, maar ook de lhbtiq-gemeenschap in het algemeen verder marginaliseert omdat er een vijandige en door discriminatie gekenmerkte omgeving wordt gecreëerd waarin zij beperkt worden in de uitoefening van hun basisrechten en in hun toegang tot basisdiensten en het voor hen moeilijk wordt gemaakt openlijk en vrij te leven;

X.  overwegende dat Oezbekistan tijdens de winter van 2022-2023 ernstige en ongeziene energieschaarste heeft meegemaakt waardoor een groot deel van het land het zonder verwarming en elektriciteit moest doen en het vertrouwen van de bevolking in de overheid verder daalde;

Y.  overwegende dat de Commissie buitenlandse zaken van het Parlement Oezbekistan op 23 en 24 februari 2022 heeft bezocht; overwegende dat haar delegatie in de parlementaire samenwerkingscommissies EU-Kazachstan, EU-Kirgizië, EU-Oezbekistan en EU-Tadzjikistan en voor de betrekkingen met Turkmenistan en Mongolië regelmatig een bezoek heeft gebracht aan Oezbekistan;

Z.  overwegende dat Oezbekistan zich in 2018 heeft teruggetrokken uit de door Rusland geleide verdragsorganisatie voor collectieve veiligheid; overwegende dat Oezbekistan zich sinds de niet-uitgelokte, ongerechtvaardigde en illegale aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne neutraal heeft opgesteld en heeft opgeroepen tot een vreedzame oplossing van het conflict; overwegende dat Abdulaziz Kamilov, voormalig minister van Buitenlandse Zaken van Oezbekistan, op 17 maart 2022 heeft verklaard dat Oezbekistan de separatistische staten Donetsk en Loehansk in Oekraïne niet zal erkennen;

Betrekkingen tussen de EU en Oezbekistan

1.  is verheugd over de afronding van de onderhandelingen over de EPCA tussen de EU en Oezbekistan, waarmee een nieuw, modern en ambitieus kader voor de verdieping van de bilaterale betrekkingen wordt geschapen; wijst er nogmaals op dat in de overeenkomst sterk de nadruk wordt gelegd op gemeenschappelijke waarden, democratie en de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden, en duurzame ontwikkeling; merkt op dat de overeenkomst tevens de basis legt voor een versterkte samenwerking op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid, onder meer met betrekking tot kwesties als regionale stabiliteit, digitale connectiviteit, internationale samenwerking en conflictpreventie; onderstreept het belang van nauwere samenwerking tussen de EU en Oezbekistan, met name gezien de recente geopolitieke gebeurtenissen, zoals Ruslands illegale aanvalsoorlog tegen Oekraïne;

2.  roept op tot een snelle afronding van de noodzakelijke juridische en technische procedures en tot ondertekening van de EPCA, die het Parlement de mogelijkheid zou bieden om zijn prerogatieven in verband met de ratificatie van de overeenkomst uit te oefenen; onderstreept het belang van de nauwe betrokkenheid van het Parlement bij de monitoring van de uitvoering van alle onderdelen van de EPCA zodra deze in werking treedt;

3.  wijst op de ambitieuze hervormingen die zijn gepland in het kader van de ontwikkelingsstrategie van Nieuw Oezbekistan voor 2022-2026, die erop gericht is in het land echte veranderingen tot stand te brengen in termen van sociaal-economische ontwikkeling, efficiënt bestuur, een onafhankelijkere rechterlijke macht, en eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden; is ingenomen met de maatregelen ter verbetering van het systeem voor corruptiebestrijding en verzoekt de autoriteiten hun inspanningen in dit verband voort te zetten en op te voeren, rekening houdend met de conclusies van het tweede internationale forum voor corruptiebestrijding in Tasjkent; dringt erop aan dat er in de hervormingsagenda garanties voor godsdienst- en persvrijheid worden opgenomen, met inbegrip van toegang tot een vrij en open internet en de media; benadrukt dat de constitutionele hervorming een kans biedt om de rechtsstaat te versterken en de hervormingen een solide juridische basis te geven; roept de autoriteiten van Oezbekistan op dit proces voort te zetten in overleg met burgers, het maatschappelijk middenveld en belanghebbenden, waaronder de Commissie van Venetië van de Raad van Europa, op basis van internationale normen en beste praktijken;

4.  neemt kennis van de uitslag van het constitutionele referendum in Oezbekistan, dat op 30 april 2023 plaatsvond en waarin is ingestemd met de nieuwe grondwet, die tot doel heeft het rechtskader van het land ingrijpend te wijzigen; is echter bezorgd over de bepalingen op grond waarvan de president zijn ambtstermijn kan verlengen; betreurt dat de regering op niet-transparante en niet-democratische wijze heeft gesleuteld aan de beperkingen die voor de ambtstermijn golden, en dringt er bij de regering op aan zich te houden aan de beginselen van democratie en de rechtsstaat; onderstreept dat het democratiseringsproces in Oezbekistan moet worden versneld;

5.  juicht het toe dat de OVSE/ODIHR op 28 maart 2023 een beperkte waarnemingsmissie heeft ingezet om toe te zien op het verloop van het referendum; verzoekt de Oezbeekse autoriteiten om de bevindingen en conclusies van de beperkte waarnemingsmissie voor het referendum grondig te bestuderen en om uitvoering te geven aan de aanbevelingen uit het eindverslag van de verkiezingswaarnemingsmissie 2021 van het ODIHR, zoals de herziening van wetgevende en bestuurlijke voorschriften voor de registratie van politieke partijen, de totstandbrenging van een duidelijke scheiding tussen staat en partij, en effectieve sancties voor misbruik van overheidsmiddelen; verzoekt de autoriteiten het kiesrecht verder te hervormen teneinde de deelname van alle democratische kandidaten aan toekomstige verkiezingen mogelijk te maken en een waarlijk pluralistisch politiek klimaat tot stand te brengen;

Regionale samenwerking, internationale betrekkingen en wereldwijde uitdagingen

6.  is van mening dat Centraal-Azië een regio van strategisch belang is voor de EU op het gebied van veiligheid, connectiviteit, energiediversificatie, conflictoplossing en verdediging van de multilaterale, op regels gebaseerde internationale orde; merkt op dat Oezbekistan in een unieke positie verkeert om te fungeren als drijvende kracht achter regionale samenwerking die Centraal-Azië in staat zou stellen een veerkrachtiger, welvarender en nauwer verbonden economische en politieke ruimte te worden; is ingenomen met de deelname van Oezbekistan aan het C5+1-platform; moedigt de EU aan zich op het gebied van politiek, economie en veiligheid meer in te zetten voor Centraal-Azië, in overeenstemming met het geostrategische belang van deze regio en de waarden van democratie, mensenrechten en de rechtsstaat waarop het extern optreden van de EU is gestoeld;

7.  benadrukt het grote potentieel van wederzijds voordelige samenwerking op het gebied van duurzame en digitale connectiviteit, met name via haar Global Gateway-initiatief op het gebied van energie, water en veiligheid, maar ook via een veelzijdige aanpak om de handelsroutes te diversifiëren, particuliere investeringen te bevorderen, samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie, gezondheidszorg, industriële productie en capaciteitsopbouw te verbeteren, te voorzien in beroepsopleiding en onderwijs, en interpersoonlijke contacten te stimuleren; benadrukt in dit verband het belang van de programma’s voor samenwerking en dialoog van de EU, zoals het grensbeheerprogramma voor Centraal-Azië, het drugsactieplan voor Centraal-Azië en het programma rechtshandhaving in Centraal-Azië, die bevorderlijk zijn voor de samenwerking op deze beleidsterreinen;

8.  is van mening dat de EU-strategie voor Centraal-Azië van 2019 verder moet worden geactualiseerd om rekening te houden met de gevolgen van de vele recente geopolitieke crises, zoals de illegale aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne, de machtsovername van de Taliban in Afghanistan, de mondiale ambities van China en de politieke veranderingen in de buurlanden;

9.  wijst erop dat de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en de gevolgen daarvan zowel uitdagingen als kansen inhouden voor Oezbekistan en andere Centraal-Aziatische staten, die van oudsher nauwe betrekkingen met Rusland onderhouden; betreurt dat Oezbekistan Ruslands militaire invasie van Oekraïne niet heeft veroordeeld, en moedigt de autoriteiten aan dit in navolging van de internationale gemeenschap onomwonden te doen; is ingenomen met de verklaring die voormalig minister van Buitenlandse Zaken Kamilov op 17 maart 2022 gaf en waarin hij vroeg om onmiddellijk een einde te maken aan de vijandelijkheden in Oekraïne, en de onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne erkende; wijst er tegelijkertijd op dat de Oezbeekse autoriteiten de onafhankelijkheid van de zogenaamde republieken Donetsk en Loehansk niet hebben erkend; betreurt dat Oezbekistan zich heeft onthouden bij de stemming over de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN over Oekraïne, met name die van 2 maart 2022, 24 maart 2022 en 23 februari 2023, waarin om beëindiging van het Russische offensief en onmiddellijke terugtrekking uit Oekraïne wordt gevraagd; betreurt dat Oezbekistan zich op 7 april 2022 heeft verzet tegen de schorsing van Rusland als lid van de VN-Mensenrechtenraad; betreurt dat de president van Oezbekistan aanwezig was tijdens de overwinningsparade op 9 mei 2023 in Moskou;

10.  wijst op de toezegging van de politieke leiding van Oezbekistan om niet toe te staan dat de aan Rusland en Belarus opgelegde sancties worden omzeild, en drukt de hoop uit dat zij zich aan die toezegging zal houden; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat in het elfde sanctiepakket tegen Rusland de omzeiling van sancties via Centraal-Azië wordt aangepakt, aangezien uit de sterke toename van de handel tussen de landen in deze regio en de Russische Federatie sinds vorig jaar blijkt dat de regio voor Rusland en Belarus als overslagpunt zou kunnen fungeren voor goederen en technologie waarvoor sancties gelden; verzoekt de EU in dit verband nauw samen te werken met de autoriteiten;

11.  is ingenomen met het feit dat de regering en de bevolking van Oezbekistan hun inspanningen hebben opgevoerd om Oekraïne voedselhulp en medische bijstand te verlenen, en verzoekt hen Oekraïne van hulp te blijven voorzien vanwege de Russische aanvalsoorlog; is in het licht van de mobilisatie en de onderdrukking van de fundamentele vrijheden in Rusland ingenomen met de positieve rol van Oezbekistan bij de verwelkoming van een groot aantal Russische burgers die Rusland om uiteenlopende politieke redenen ontvluchten; juicht het toe dat de Oezbeekse ambassade in Moskou naar aanleiding van oproepen aan sommige Oezbeekse burgers in Rusland om zich aan te sluiten bij Ruslands aanhoudende, niet-uitgelokte invasie van Oekraïne heeft verklaard dat elke vorm van deelname aan militaire activiteiten op het grondgebied van andere landen wordt beschouwd als een activiteit van huurlingen;

12.  erkent de beginselen in het buitenlands beleid van Oezbekistan om af te zien van militaire allianties, om geen troepen in te zetten buiten zijn nationale grondgebied of om buitenlandse militaire bases op zijn grondgebied toe te staan, en om zich niet te bemoeien met de binnenlandse aangelegenheden van andere landen; prijst de rol van Oezbekistan op multilaterale platforms, onder meer zijn belangrijke initiatieven in het kader van de VN en andere internationale organisaties om hedendaagse regionale en mondiale vraagstukken aan te pakken;

13.  is ingenomen met de nationale strategie van Oezbekistan inzake de bestrijding van extremisme en terrorisme voor de periode 2021-2026 en verzoekt de EU en de lidstaten om nauwere samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding te onderzoeken, met name om de verspreiding van terrorisme vanuit Afghanistan naar de bredere regio te voorkomen;

14.  erkent dat er in het huidige geopolitieke en veiligheidsklimaat ernstige uitdagingen bestaan voor de regionale contacten, met name omdat de Taliban-regering in Afghanistan wereldwijd niet wordt erkend en de internationale sancties gevolgen hebben voor economische plannen en initiatieven in verband met connectiviteit;

15.  wijst erop dat Oezbekistan van oudsher nauwe betrekkingen onderhoudt met Afghanistan, die sinds de machtsovername door de Taliban zijn blijven bestaan; prijst zijn inspanningen om de ernstige humanitaire crisis in het land te verzachten door het leveren van elektriciteit en het verstrekken van humanitaire hulp, met name aan Afghaanse vrouwen en meisjes, en door de oprichting in oktober 2021 van de regionale logistieke hub voor humanitaire hulp van de Hoge Commissaris van de VN voor de Vluchtelingen in Termez, bij de grens tussen Oezbekistan en Afghanistan;

16.  verzoekt Oezbekistan op constructieve wijze gebruik te maken van zijn contacten met de Taliban om aan te dringen op de eerbiediging van de rechten en menselijkheid van vrouwen en meisjes en meer in het algemeen om op te roepen tot eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van alle Afghanen, met inbegrip van minderheden en mensen met een handicap, hetgeen een essentiële voorwaarde is voor een grotere internationale betrokkenheid bij Afghanistan om, onder meer via connectiviteit, de mensenrechten te ondersteunen en de gevolgen van regionale radicalisering en door conflicten teweeggebrachte migratie te voorkomen; herhaalt zijn krachtige veroordeling van de besluiten van de Taliban om vrouwen en meisjes te verbieden middelbaar en universitair onderwijs te volgen en om vrouwen te verbieden om voor ngo’s en de Verenigde Naties te werken; betreurt dat personen met een handicap nog altijd worden geconfronteerd met discriminatie, beperkte dienstverlening en het ontbreken van een wettelijk of institutioneel kader aan de hand waarvan hun grondrechten in Afghanistan worden gewaarborgd;

17.  prijst Oezbekistan voor de opvang van vluchtelingen uit Afghanistan en voor de jaarlijkse internationale bijeenkomsten over Afghanistan sinds 2019, waaraan uiteenlopende actoren hebben deelgenomen en die hebben geresulteerd in een forum voor constructieve beraadslagingen over de regionale stabiliteit; stelt echter vast dat Oezbekistan geen ondertekenende partij is bij het VN-Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951, waardoor een langdurige oplossing voor de Afghanen in Oezbekistan problematisch is; dringt er bij de Oezbeekse regering op aan het verdrag te ondertekenen en te ratificeren en meer Afghaanse vluchtelingen toe te staan om Oezbekistan te gebruiken als toevluchtsoord of doorreisland;

18.  is verheugd dat de EU en Oezbekistan samenwerken om kinderen, jongeren en gezinnen die Afghanistan moesten ontvluchten Unicef-steun te verstrekken, onder meer via inclusief onderwijs, sociale dienstverlening en juridische bijstand; verzoekt de lidstaten en de EDEO Oezbekistan te betrekken bij het verlenen van bijstand aan vrouwen die Afghanistan proberen te ontvluchten;

19.  verwelkomt de overeenkomst van 27 januari 2023 tussen Oezbekistan en Kirgizië over de afbakening van de grens tussen de twee landen, waarmee de nog hangende kwesties tussen beide partijen worden geregeld en het drie decennia durende proces wordt afgerond; is verheugd over de ondertekening van het alomvattend strategisch partnerschap tussen de twee landen; juicht het toe dat deze overeenkomsten ook zullen bijdragen tot de verdieping van verdere bilaterale betrekkingen en samenwerking, onder meer in de sectoren handel en energie; is tevens ingenomen met de overeenkomst van 22 december 2022 tussen Oezbekistan en Kazachstan over de afbakening van de grens tussen die twee landen, die het resultaat is van 19 jaar onderhandelen; prijst Oezbekistan omdat het erin geslaagd is complexe vraagstukken in verband met watergebruik, grensafbakening en grensgeschillen met buurlanden als Tadzjikistan op te lossen; erkent de positieve rol van Oezbekistan bij de bevordering van nauwere betrekkingen met zijn buurlanden, onder meer met Kazachstan, via een reeks connectiviteitsprojecten; onderstreept het belang van regionale stabiliteit en dringt er bij alle partijen op aan een constructieve dialoog op te zetten om mogelijke conflicten op een vreedzame en diplomatieke wijze op te lossen;

20.  is ingenomen met de vaststelling van de strategie voor de ontwikkeling van de watersector voor de periode 2020-2030 door de Oezbeekse regering en met haar inspanningen om internationale steun te werven voor het aanpakken van de gevolgen van de opdroging en het steeds hogere zoutgehalte van het Aralmeer en de ineenstorting van het hele ecosysteem van het meer; moedigt verdere regionale en mondiale samenwerking aan om mogelijke oplossingen te vinden, zoals het onlangs aangekondigde project “Aral Culture Summit”, dat de lokale en internationale gemeenschap moet samenbrengen en duurzame landbouw moet bevorderen; is verheugd over het feit dat de EU en andere organisaties betrokken zijn bij de verbetering van de ecologische en sociaal-economische situatie in de regio van het Aralmeer;

21.  is ingenomen met de steeds grotere rol van Oezbekistan in de regionale waterdiplomatie en verzoekt de Commissie en de EDEO Oezbekistan te ondersteunen bij de samenwerking met zijn buurlanden, met name Kazachstan en Kirgizië, en om Oezbekistan en zijn betrokken buurlanden de nodige technische en financiële bijstand te verstrekken voor het herstel van de ineengestorte ecosystemen van het Aralmeer en het bekken daarvan door onder meer de toevoer van water te verhogen en daarmee het zoutgehalte terug te dringen, de irrigatiekanalen te verbeteren en te helpen bij het introduceren van gewassen die minder water en bestrijdingsmiddelen nodig hebben; wijst erop dat het belangrijk is de regionale betrekkingen in verband met water te verbeteren, aangezien uit onderzoek is gebleken dat de watercrisis in Centraal-Azië niet wordt veroorzaakt door een algemeen tekort aan waterbronnen, maar door praktijken die bij de toewijzing van water worden gehanteerd; benadrukt dat het oplossen van conflicten, ook met betrekking tot waterdistributie, van cruciaal belang is om op lange termijn te komen tot regionale stabiliteit en de SDG’s te verwezenlijken;

Mensenrechten en fundamentele vrijheden, de rechtsstaat en het maatschappelijk middenveld

22.  veroordeelt de repressie van en het geweld tegen de Karakalpakken en betreurt het dat er tijdens de protesten in de Republiek Karakalpakstan op 1 en 2 juli 2022 doden zijn gevallen; dringt er bij de autoriteiten van Oezbekistan op aan zich te onthouden van het gebruik van buitensporig geweld tegen vreedzame demonstranten en om een waarlijk onafhankelijk, onpartijdig en doeltreffend onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen, onder meer naar de doden en zwaargewonden en naar het optreden van de veiligheidsdiensten, waaronder ook de wapens die zij hebben gebruikt; wijst op de inspanningen die de Oezbeekse autoriteiten leveren om deze processen open te stellen voor het publiek en de media, maar benadrukt het belang van transparante rechtszaken die gebaseerd zijn op de eerbiediging van de rechten van de verweerder en de naleving van goede internationale praktijken; verwelkomt de toezegging van de Oezbeekse autoriteiten om de huidige constitutionele status van Karakalpakstan te handhaven;

23.  wijst nogmaals op het belang van het recht op vrijheid van vergadering, het recht op vrijheid van vereniging en het recht op vrijheid van meningsuiting voor de burgers; roept op tot een onafhankelijk onderzoek naar alle beschuldigingen van foltering en mishandeling die door de verweerders tijdens de rechtszaken in verband met de demonstraties en door de activist en advocaat Davletmurat Tajimuratov zijn geuit, en naar de dood van Polat Shamshetov, die enkele dagen na zijn veroordeling overleed; verzoekt de Oezbeekse autoriteiten ervoor te zorgen dat gedetineerden en gevangenen worden vastgehouden in omstandigheden die stroken met de eerbiediging van hun menselijke waardigheid; pleit voor vernietiging van de veroordelingen voor samenzwering in een poging tot machtsovername door verstoring van het constitutionele bestel, aangezien de demonstranten er juist toe opriepen de grondwet te eerbiedigen; betreurt dat de demonstranten in Karakalpakstan tot lange gevangenisstraffen zijn veroordeeld, en dringt erop aan alle politieke gevangenen vrij te laten, niet alleen degenen die tijdens de demonstraties in Karakalpakstan werden gearresteerd, maar ook de duizenden anderen die vanwege politiek gemotiveerde aanklachten in vastzitten;

24.  uit zijn bezorgdheid over meldingen van grensoverschrijdende repressie door Oezbekistan van Karakalpakken in de diaspora na de demonstraties van juli 2022, daar Karakalpakse activisten in andere landen zijn gearresteerd of onder dwang uit andere landen zijn gedeporteerd;

25.  benadrukt de belangrijke rol die het maatschappelijk middenveld kan spelen bij de ondersteuning van effectieve en inclusieve hervormingen en goed bestuur; betreurt de aanzienlijke belemmeringen bij de registratie van ngo’s en wijst erop dat de registratie van verschillende onafhankelijke maatschappelijke organisaties op, zo lijkt het, politiek gemotiveerde gronden herhaaldelijk is geweigerd; betreurt dat met de vaststelling van de verordening betreffende de coördinatie tussen niet-gouvernementele niet-commerciële organisaties en overheidsinstanties bij de uitvoering van internationale subsidieprojecten, goedgekeurd bij decreet nr. 328 van het kabinet van ministers van Oezbekistan op 13 juni 2022, de ruimte voor activiteiten van het maatschappelijk middenveld wordt ingeperkt en de uitoefening van de vrijheid van vereniging wordt belemmerd; benadrukt dat de belemmeringen voor de registratie van ngo’s ook van invloed kunnen zijn op de zakelijke relaties tussen EU en Oezbekistan, daar de wetgeving inzake passende zorgvuldigheid van de EU en de lidstaten capaciteit voor de monitoring van ngo’s kan vereisen;

26.  verzoekt de regering van Oezbekistan toe te staan dat onafhankelijke mensenrechtenorganisaties, met inbegrip van internationale mensenrechtengroeperingen, zich in het land kunnen registreren en hun activiteiten kunnen ontplooien zonder ongepaste inmenging van de staat, en om een wetboek voor ngo’s vast te stellen overeenkomstig de internationale normen;

27.  verzoekt de Oezbeekse autoriteiten verdere vooruitgang te boeken met hun naleving van de beginselen met betrekking tot de status van nationale instellingen voor de bescherming en de bevordering van de mensenrechten (de Beginselen van Parijs);

28.  uit zijn diepe bezorgdheid over de slechte reputatie van Oezbekistan op het gebied van democratie, mediavrijheid, mensenrechten en de rechtsstaat, zoals blijkt uit de meldingen van internationale mensenrechtenorganisaties; betreurt dat het oppositiepartijen in het land vrijwel onmogelijk wordt gemaakt om te functioneren, en dat etnische en religieuze minderheden vaak ondervertegenwoordigd zijn in overheidsstructuren en worden gediscrimineerd; verzoekt de Oezbeekse regering de vrijheid van vereniging voor zowel ngo’s als politieke partijen te eerbiedigen; betreurt dat, ondanks enkele verbeteringen in de corruptiebestrijding, in alle overheidsdiensten omkoping, nepotisme en afpersing nog steeds zeer wijdverbreid zijn;

29.  verzoekt de Oezbeekse regering om opnieuw een begin te maken met de hervorming van het wetboek van strafrecht overeenkomstig de internationale mensenrechtennormen en de aanbevelingen van de VN-verdragsorganen, en om met name de artikelen te wijzigen in verband met al te ruime definities van strafbare feiten tegen de staat en extremisme, artikelen in te trekken die willekeurige verlenging van straffen voor politieke gevangenen toestaan, “smaad” en “belediging”, waaronder het online uiten van kritiek op de president, uit het strafrecht te halen, en de definitie van foltering te wijzigen overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; betreurt dat mensenrechten niet als voorwaarde worden gesteld en benadrukt dat EU-financiering afhankelijk moet worden gemaakt van de verbetering van de mensenrechtensituatie;

30.  acht het van belang dat de rol en werkzaamheden van de Oliy Majlis worden versterkt met het oog op de verbetering van het parlementaire toezicht; pleit voor een betere interparlementaire samenwerking tussen het Europees Parlement, met name het parlementair samenwerkingscomité, en het Oezbeekse parlement bij vraagstukken van gemeenschappelijk belang, zoals de bevordering van de democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden;

31.  hekelt de meldingen van aanhoudend gebruik van foltering en de wrede en onmenselijke behandeling in huizen van bewaring en gevangenissen in Oezbekistan en pleit ervoor juridische waarborgen op consistente wijze toe te passen en deugdelijke onderzoeken in te stellen naar alle meldingen van foltering;

32.  is verheugd over de vooruitgang die is geboekt in verband met de ratificering van het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffıng en moedigt de autoriteiten aan dit proces zo spoedig mogelijk te voltooien;

33.  betreurt het gebrek aan pluriformiteit van de media in Oezbekistan; pleit ervoor dat de financiële duurzaamheid en onafhankelijkheid van mediakanalen worden gewaarborgd om politieke invloeden uit te bannen; pleit voor meer transparantie met betrekking tot media-eigendom teneinde de onafhankelijkheid en pluriformiteit van de media te vergroten; merkt op dat de weerbaarheid van de Oezbeekse media tegen propaganda en desinformatie moet worden versterkt door de bevordering van Oezbeekstalige media en digitale opleidingsprogramma’s, waarbij ook informatie moet worden verstrekt over de algemene verordening gegevensbescherming en de digitalemarktenverordening van de EU;

34.  veroordeelt alle bedreigingen aan het adres van journalisten en bloggers en vraagt de autoriteiten ervoor te zorgen dat de rechten van journalisten, onafhankelijke bloggers, producenten van inhoud en mensenrechtenverdedigers worden geëerbiedigd en dat zij worden beschermd tegen geweld, intimidatie, ongegronde vrijheidsberoving, druk, persoonlijke bedreigingen en bedreigingen van hun gezins- en familieleden en foltering, en dat alle aanvallen op hen worden onderzocht;

35.  veroordeelt de recente arrestaties en vervolging van journalisten die worden beschuldigd van deelname aan de demonstraties van juli 2022 en de veroordeling van Davletmurat Tajimuratov; pleit voor de vrijlating van journalisten, onafhankelijke bloggers, critici van de regering en mensenrechtenverdedigers, ook uit Karakalpakstan, die vanwege hun werkzaamheden zijn vervolgd; wijst in dit verband op de specifieke gevallen van de bloggers Otabek Sattoriy, Miraziz Bazarov en Fazilkhoja Arifkhojayev, en van de Karakalpakse journalist Lolagul Kallykhanova, en anderen zoals Sobirjon Babaniyazov en Valijon Kalonov;

36.  spreekt zich krachtig uit tegen het ontwerp van een informatiewetboek dat door het Oezbeekse agentschap voor informatie en massacommunicatie is voorgesteld en medio december 2022 is bekendgemaakt en dat, als het wordt aangenomen, een ernstige bedreiging zal vormen voor de vrijheid van meningsuiting en de mensenrechten in het land, en roept op tot intrekking daarvan; herinnert de autoriteiten aan het belang van de eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting, zowel online als offline, de vrijheid van vergadering, de vrijheid van vereniging en de onafhankelijkheid van de media;

37.  acht het belangrijk dat er terughoudendheid wordt betracht bij het beperken of blokkeren van websites, en roept de regering op erop toe te zien dat beperkingen alleen worden opgelegd wanneer die stroken met internationale normen, gebaseerd zijn op objectieve en transparante criteria die in de wet zijn omschreven, en specifiek samenhangen met de inhoud, en er ook voor te zorgen dat het publiek naar behoren op de hoogte wordt gesteld;

38.  verzoekt de regering het recht van vrijheid van godsdienst te beschermen en de godsdienstwet van 2021 te wijzigen overeenkomstig de aanbevelingen van de voormalige speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in diens verslag van 29 maart 2023, waarin staat dat de definities van extremisme en terrorisme vaag en veel te ruim zijn, hetgeen leidt tot willekeurige detentie en onnodige beperking van het recht van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging; beveelt aan dat de desbetreffende wettelijke bepalingen strikt en nauwkeurig worden geformuleerd; betreurt de religieuze vervolging van Bobirjon Tukhtamurodov, Oybek Khamidov, Khasan Abdirakhimov en Alimardon Sultonov en pleit voor hun onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating; dringt bij de Oezbeekse autoriteiten aan op bescherming van christelijke bekeerlingen die het risico lopen om in hun familie of gemeenschap slachtoffer te worden van lichamelijk geweld, ontvoeringen of gedwongen huwelijken;

39.  dringt er bij de Oezbeekse autoriteiten op aan stappen te ondernemen om slachtoffers van onrechtmatige detentie te rehabiliteren en de schade te herstellen die hun is toegebracht, onder meer door hun veroordeling ongedaan te maken en de toegebrachte schade te erkennen en te vergoeden, en door bijstand te verlenen, bijvoorbeeld in de vorm van medische en psychologische zorg;

40.  merkt op dat ondanks de vaststelling van eerdere wetten, waaronder de wet inzake de bescherming van vrouwen tegen intimidatie en geweld van 2019, gendergerelateerd geweld tegen vrouwen nog steeds wijdverbreid is; is ingenomen met de wet op gendergerelateerd geweld, die ook betrekking heeft op huiselijk geweld en seksueel misbruik van minderjarigen en die door de Oezbeekse senaat op 6 april 2023 is aangenomen en door president Mirziyoyev op 11 april 2023 is ondertekend, en beschouwt deze wet als een belangrijke stap naar het volledig strafbaar stellen van huiselijk geweld overeenkomstig de internationale normen; erkent in dit verband de jarenlange pleitbezorging van Oezbeekse activisten voor vrouwenrechten; vraagt de autoriteiten in alle regio’s van Oezbekistan om alle wetten in verband met gendergerelateerd geweld doeltreffend uit te voeren en te handhaven;

41.  roept de autoriteiten op maatregelen te blijven nemen waarmee Oezbekistan, in overeenstemming met de slotopmerkingen over het zesde periodieke verslag van Oezbekistan door het VN-Comité inzake de uitbanning van discriminatie van vrouwen, zijn verplichtingen uit hoofde van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen volledig nakomt; roept de Oezbeekse autoriteiten op met lokale en internationale maatschappelijke organisaties en partners te blijven samenwerken om deze kwesties aan te pakken; verwacht van de Oezbeekse autoriteiten dat zij gendergelijkheid bevorderen in het onderwijs, op het werk en in alle overheidsdiensten;

42.  beklemtoont dat de actieve deelname van vrouwen aan het openbare en politieke leven, met name op de hogere niveaus en het niveau van besluitvorming, moet worden bevorderd aan de hand van alomvattende juridische, institutionele en educatieve initiatieven en dat de politieke partijen ertoe moeten worden aangespoord de positie van vrouwen in de politiek te verbeteren, de zichtbaarheid van vrouwen tijdens verkiezingscampagnes te vergroten en genderkwesties in hun platforms te integreren;

43.  spoort de autoriteiten ertoe aan meer inspanningen te leveren om een einde te maken aan kindhuwelijken in Oezbekistan, en verzoekt de Oezbeekse regering meer te doen om in het land een halt toe te roepen aan deze praktijk en de rechten van meisjes en jongens te beschermen, met inbegrip van het recht op onderwijs voor meisjes en vrouwen; verwacht dat de Oezbeekse autoriteiten zullen zorgen voor gelijke kansen en toegang tot onderwijs voor alle studenten in Oezbekistan, ongeacht hun achtergrond of sociaal-economische status;

44.  veroordeelt in de sterkst mogelijke bewoordingen dat consensuele seksuele relaties tussen mannen nog altijd strafbaar zijn, en is ernstig bezorgd over het feit dat intimidatie en stigmatisering van en pesterijen en geweld jegens lhbtiq-personen in het land nog altijd schering en inslag zijn; dringt er bij de autoriteiten van Oezbekistan op aan seksuele handelingen tussen mensen van hetzelfde geslacht uit het strafrecht te halen door artikel 120 van het wetboek van strafrecht in te trekken, overeenkomstig het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), de veiligheid, privacy en non-discriminatie van lhbtiq-personen in Oezbekistan te waarborgen en een alomvattende wet tegen discriminatie vast te stellen waarin seksuele gerichtheid en genderidentiteit worden opgenomen als gronden voor bescherming tegen discriminatie; roept de regering op tot herziening van de in augustus 2022 voorgestelde plannen voor een nieuwe verordening, op grond waarvan medische onderzoeken verplicht worden voor zogenoemde “gevaarlijke groepen”, namelijk mannen die seks hebben met mannen, sekswerkers en druggebruikers, zodat zij kunnen worden getest op hiv;

Sectorale samenwerking

45.  is ingenomen met de inspanningen van Oezbekistan om de uitstoot van broeikasgassen uiterlijk in 2030 te verminderen, en spoort het land, als belangrijkste elektriciteitsproducent in Centraal-Azië, ertoe aan om met het oog op langdurige voordelen voor de regio voorrang te geven aan duurzame-energieoplossingen; verzoekt Oezbekistan zijn programma’s in verband met een groene transitie voort te zetten en uit te breiden overeenkomstig de Klimaatovereenkomst van Parijs, waarbij Oezbekistan partij is;

46.  neemt kennis van het potentieel van de natuurlijke hulpbronnen van Oezbekistan voor de energiediversificatie van de EU in het kader van duurzame partnerschappen, en erkent tegelijkertijd de cruciale rol van de EU bij de financiering van de sectorale hervormingen van Oezbekistan, waarmee de energie-efficiëntie van het land wordt verbeterd en zijn broeikasgasuitstoot wordt verminderd; denkt dat beide partijen op basis van het memorandum van overeenstemming tussen de EU en Oezbekistan en hun bilaterale overleg streven naar een grotere energievoorzieningszekerheid en milieuveiligheid; betreurt in dit verband de voordelen die worden toegekend aan Russische staatsbedrijven en Russische politieke insiders, die profiteren van de gassector in Oezbekistan, en de Russische pogingen om politiek garen te spinnen bij de levering van gas;

47.  verzoekt de Commissie en de EDEO om, in overeenstemming met de SDG’s en ter voorkoming van toekomstige crises ten gevolge van tekorten aan fossiele brandstoffen, meer inspanningen te leveren die bijdragen aan de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen in Oezbekistan; is ingenomen met de succesvolle projecten in het kader van het Ontwikkelingsprogramma van de VN waarmee in Oezbekistan energie-efficiënte en koolstofarme woningen zijn ontwikkeld die de energiecrisis hebben doorstaan, en verzoekt de Oezbeekse autoriteiten bij te dragen tot uitbreiding van deze projecten en ze ook toe te passen op bestaande woningen;

48.  verzoekt de Commissie de laatste hand te leggen aan de studie over duurzame vervoerscorridors tussen Europa en Centraal-Azië, die eind 2021 werd gelanceerd en die wordt uitgevoerd door de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling en waarin de duurzaamste vervoerscorridors in kaart worden gebracht en belangrijke maatregelen worden voorgesteld voor de ontwikkeling van corridors;

49.  is vol lof over het programma Erasmus+ en het actieplan voor jongeren in het kader van het externe optreden van de EU en wijst op het belang van interpersoonlijke contacten, met name tussen jongeren tijdens hun opleiding, en verzoekt de EU en Oezbekistan meer inspanningen te leveren voor en steun te verlenen aan de uitbreiding van deze contacten en uitwisselingen tussen de EU en Oezbekistan, die beide partijen ten goede komen;

Handelsbetrekkingen

50.  is ingenomen met de succesvolle afronding van de onderhandelingen over de versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Oezbekistan en verwacht dat deze overeenkomst bevorderlijk zal zijn voor de verdere integratie van Oezbekistan in het multilaterale handelsstelsel, de mechanismen van de markteconomie zal versterken en het vertrouwen van buitenlandse investeerders zal vergroten; is van mening dat de overeenkomst zal zorgen voor een beter regelgevingskader voor marktdeelnemers op gebieden als de handel in goederen en diensten, staatsbedrijven, overheidsopdrachten en intellectuele-eigendomsrechten; herinnert eraan dat de rechtsstaat, goed bestuur, de toepassing van gedeelde waarden en de beginselen van democratie en de eerbiediging van de fundamentele vrijheden, de mensenrechten en de sociale rechten de hoeksteen zijn van de versterkte partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Oezbekistan, waarmee vorm wordt gegeven aan de bilaterale betrekkingen;

51.  erkent de inspanningen die Oezbekistan zich heeft getroost bij de toepassing van de normen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), met name wat betreft de uitbanning van kinderarbeid en dwangarbeid in de katoensector; benadrukt dat de inspanningen op dit gebied moeten worden voortgezet; dringt er bij de Oezbeekse regering op aan te streven naar billijke lonen voor werknemers in de katoensector; is ingenomen met de goedkeuring van de nieuwe arbeidswet van Oezbekistan, die op 30 april 2023 in werking is getreden en waarmee vernieuwingen worden ingevoerd op het vlak van arbeidsbetrekkingen en geschillenbeslechting; dringt er bij de regering van Oezbekistan op aan de gegevens over kinderarbeid transparanter te maken voor alle belanghebbenden en de registratie mogelijk te maken van niet-gouvernementele organisaties die zich bezighouden met dwangarbeid, kinderarbeid en uitbuiting; roept Oezbekistan ertoe op bredere hervormingen door te voeren om het maatschappelijk middenveld te versterken en doeltreffende instellingen te ontwikkelen teneinde te zorgen voor transparantie en verantwoording en de vooruitgang in alle delen van de katoensector te consolideren;

52.  erkent het toenemende strategische belang van Centraal-Azië en de sleutelrol die Oezbekistan vervult bij regionale samenwerking en connectiviteit, met name binnen het Global Gateway-initiatief; is van mening dat de veerkracht van de toeleveringsketen in het kader van het beleid van de Commissie inzake open strategische autonomie zal worden versterkt door de oprichting van een netwerk van betrouwbare belanghebbenden dat gebaseerd is op duurzame en wederzijds voordelige economische activiteiten en op regelmatige diplomatieke uitwisselingen;

53.  benadrukt dat de EU en Oezbekistan hun economische en commerciële samenwerking moeten aanwenden om de Oezbeekse industrieën actief te diversifiëren ter ondersteuning van een versnelde overgang naar hernieuwbare energie en ter vergroting van de inspanningen om energie-efficiëntie te garanderen in het kader van de Overeenkomst van Parijs, en om de integratie van de energiemarkten in Centraal-Azië met die van de buurlanden en de EU te bevorderen door synergieën tot stand te brengen tussen de verschillende energiebeleidsstrategieën en infrastructuurprojecten in de regio, in overeenstemming met de WTO-onderhandelingen over de vaststelling van regels en criteria voor het koppelen van handel, klimaat en milieu; herinnert eraan dat dit de burgers ten goede moet komen doordat energiearmoede wordt verminderd, uiterlijk in 2050 een rechtvaardige transitie naar nul uitstoot wordt gewaarborgd en tegen die tijd een klimaatneutrale regio in Centraal-Azië tot stand wordt gebracht;

54.  erkent de uitdagingen waarmee Oezbekistan in de huidige geopolitieke situatie wordt geconfronteerd, nu de regering probeert haar economische en handelsafhankelijkheid van Rusland te diversifiëren, en de samenwerking met haar Europese partners probeert te bevorderen;

55.  beklemtoont dat door connectiviteit en samenwerking in de regio op een alomvattende en coherente manier ondersteuning moet worden geboden aan de hernieuwde inspanningen in het kader van het platform EU-Centraal-Azië inzake samenwerking op het gebied van milieu en water; onderstreept in dit verband het belang van de beginselen van sociale en ecologische duurzaamheid bij de winning of verwerking van natuurlijke hulpbronnen; herhaalt dat het herinvesteren van inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen daarom van cruciaal belang is voor de sociaal-economische ontwikkeling van Oezbekistan en om ervoor te zorgen dat het land en zijn buurlanden opgewassen zijn tegen toekomstige mondiale en regionale uitdagingen, doordat het de uitvoering van de Agenda 2030 van de VN met de bijbehorende 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen mogelijk maakt; is van mening dat dit essentieel is om bij te dragen tot de totstandbrenging van duurzame circulaire economieën in het land en de regio;

56.  benadrukt dat Oezbekistan ook een cruciale rol vervult op het vlak van regionale veiligheid en economische stabiliteit, met name in de strijd tegen illegale immigratie, georganiseerde misdaad, terrorisme en corruptie;

57.  vestigt de aandacht op de eventuele risico’s van de mogelijke hulp van Oezbekistan aan Rusland, aangezien er sprake kan zijn van hulp aan Rusland bij het omzeilen van door de EU opgelegde handelssancties; vraagt om zorgvuldig toezicht op de situatie;

58.  wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is dat Oezbekistan deel uitmaakt van het stelsel van algemene preferenties plus (SAP+), waarmee een bijdrage wordt geleverd aan economische groei en waarmee zeer positieve resultaten worden behaald (de uitvoer naar de EU is in 2021 met 34 % gestegen); erkent dat de aanvaarding van Oezbekistan als begunstigde van SAP+ een blijk van waardering is voor de hervormingen die de Oezbeekse regering heeft doorgevoerd; merkt op dat ondanks de vooruitgang die Oezbekistan de afgelopen jaren heeft geboekt, een aantal punten van zorg blijft bestaan met betrekking tot de daadwerkelijke uitvoering van de 27 fundamentele internationale verdragen; herhaalt dat de verdragen doeltreffend moeten worden uitgevoerd en dat de verslagleggingsverplichtingen in het kader van de SAP+-regeling moeten worden nageleefd; verzoekt de Commissie steun te verlenen aan en nauwlettend toe te zien op de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van alle 27 fundamentele internationale verdragen in het kader van SAP+, die betrekking hebben op mensen- en arbeidsrechten, milieuvoorschriften en beginselen van goed bestuur; roept op tot samenwerking met Oezbekistan om efficiënte en betrouwbare douaneprocedures te ontwikkelen die bijdragen tot digitalisering en administratieve vereenvoudiging, hetgeen een positief effect zal hebben op de toename van de handelsstromen;

59.  benadrukt dat er weliswaar vooruitgang is geboekt bij het uitbannen van dwangarbeid, maar dat slechte arbeidsomstandigheden, lage lonen, volledige eerbiediging van de rechten van werknemers en de erkenning van de vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht om onafhankelijke vakbonden op te richten, belangrijke knelpunten blijven in Oezbekistan;

60.  merkt op dat Oezbekistan een belangrijke rol kan vervullen bij de diversificatie van de regionale en mondiale toeleveringsketens door mineralen en metalen te leveren ten behoeve van binnenlandse, regionale en internationale industrieën, ook die van de EU, en door te zorgen voor partnerschap en wederzijdse technologische samenwerking als ijkpunten en steun voor de groene transitie;

61.  beklemtoont dat de ontwikkeling van infrastructuur en logistieke corridors, met name de trans-Kaspische internationale vervoersroute, vanwege het gebrek aan rechtstreekse toegang tot zeehavens van cruciaal belang is voor de handel en voor de verbinding tussen Oezbekistan en de markten van potentiële handelspartners; merkt op dat efficiënte en duurzame verbindingen en netwerken tussen Europa en Centraal-Azië via prioritaire vervoerscorridors, waaronder lucht-, zee- en landvervoer, alsook digitale, energie- en interpersoonlijke netwerken, de handelsstromen zullen doen toenemen;

62.  is ingenomen met de oprichting van de eerste onafhankelijke vakbond van Oezbekistan in de katoensector; vraagt de Oezbeekse autoriteiten om, in overeenstemming met de door Oezbekistan geratificeerde verdragen van de IAO, de oprichting van onafhankelijke en alternatieve vakbonden in alle sectoren van de Oezbeekse economie te bevorderen;

63.  verzoekt de Oezbeekse autoriteiten Verdrag nr. 155 van de IAO betreffende arbeidsveiligheid, gezondheid en het arbeidsmilieu te ratificeren;

64.  dringt aan op samenwerking en EU-steun voor groene ontwikkeling en de verdere verkenning van het potentieel van Oezbekistan om handels- en economische betrekkingen op te bouwen met de EU;

o
o   o

65.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, alsook aan de president, de regering en het parlement van de Republiek Oezbekistan.

(1) PB L 229 van 31.8.1999, blz. 3.
(2) PB C 108 van 26.3.2021, blz. 126.

Juridische mededeling - Privacybeleid