Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2022/0154(CNS)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A9-0387/2023

Ingediende teksten :

A9-0387/2023

Debatten :

Stemmingen :

PV 16/01/2024 - 6.8

Aangenomen teksten :

P9_TA(2024)0006

Aangenomen teksten
PDF 190kWORD 54k
Dinsdag 16 januari 2024 - Straatsburg
Tegemoetkoming ter vermindering van de ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen en tot beperking van de aftrekbaarheid van rente voor de vennootschapsbelasting
P9_TA(2024)0006A9-0387/2023

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2024 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van regels voor een tegemoetkoming ter vermindering van de ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen en tot beperking van de aftrekbaarheid van rente voor de vennootschapsbelasting (COM(2022)0216 – C9-0197/2022 – 2022/0154(CNS))

(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2022)0216),

–  gezien artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C9‑0197/2022),

–  gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Zweedse Rijksdag, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,

–  gezien artikel 82 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9‑0387/2023),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1
(1)  Het bevorderen van een eerlijk en duurzaam ondernemingsklimaat, onder meer door middel van gerichte belastingmaatregelen die investeringen en groei stimuleren, is een grote politieke prioriteit van de Unie. Om bedrijven te helpen zich duurzaam en op de lange termijn te financieren, moet het belastingstelsel onbedoelde verstoringen in zakelijke beslissingen, bijvoorbeeld de keuze voor financiering met vreemd in plaats van met eigen vermogen, zoveel mogelijk beperken. Het actieplan van de Commissie voor een kapitaalmarktenunie van 202014 bevat weliswaar belangrijke acties ter ondersteuning van zulke financiering, zoals Actie 4 – Meer langetermijn- en aandelenfinanciering door institutionele beleggers aanmoedigen, maar deze moeten worden versterkt door gerichte belastingmaatregelen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de houdbaarheid van de begroting.
(1)  Het bevorderen van een eerlijk en duurzaam ondernemingsklimaat en het verbeteren van het vennootschapsbelastingstelsel, onder meer door middel van gerichte belastingmaatregelen die investeringen en groei stimuleren, is een grote politieke prioriteit van de Unie. Om bedrijven te helpen zich duurzaam, robuust en op de lange termijn te financieren, met name na de drie economische crises die sinds 2008 hebben plaatsgevonden, waardoor veel bedrijven een beroep hebben moeten doen op schuldfinanciering om economische verliezen te dekken, moet het belastingstelsel onbedoelde verstoringen in zakelijke beslissingen, bijvoorbeeld de keuze voor financiering met vreemd in plaats van met eigen vermogen, zoveel mogelijk beperken. Het actieplan van de Commissie voor een kapitaalmarktenunie van 202014 bevat weliswaar belangrijke acties ter ondersteuning van zulke financiering, zoals Actie 4 – Meer langetermijn- en aandelenfinanciering door institutionele beleggers aanmoedigen, maar deze moeten worden versterkt door gerichte belastingmaatregelen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de houdbaarheid van de begroting.
__________________
__________________
14 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Een kapitaalmarktenunie voor mensen en bedrijven – nieuw actieplan (COM(2020)0590) (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52020DC0590&qid=1653289397475&from=NL).
14 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Een kapitaalmarktenunie voor mensen en bedrijven – nieuw actieplan (COM(2020)0590) (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52020DC0590&qid=1653289397475&from=NL).
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis)  De bevordering van een concurrerende en veerkrachtige kapitaalmarktenunie, met een sterke aandelenmarkt als een van haar pijlers, is van essentieel belang voor de bevordering van de werkgelegenheid, de economische groei en investeringen. Er zijn meer particuliere investeringen via eigen vermogen nodig om toekomstige economische uitdagingen het hoofd te kunnen bieden. Het is dan ook sterk aan te raden een rechtsinstrument in het leven te roepen om bestaande wettelijke bepalingen ter vermindering van de voorkeur voor vreemd vermogen bij het maken van beleggingskeuzes te harmoniseren, zonder afbreuk te doen aan het legitiem en doeltreffend gebruik van schuldinstrumenten.
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 2
(2)  In de belastingstelsels van de lidstaten mogen belastingplichtigen rentebetalingen op financiering met vreemd vermogen aftrekken en zo hun belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting verlagen, terwijl kosten voor financiering met eigen vermogen in de meeste lidstaten fiscaal niet-aftrekbaar zijn. Door deze asymmetrische fiscale behandeling van financiering met eigen en vreemd vermogen ontstaat er bij het nemen van investeringsbeslissingen een voorkeur voor vreemd vermogen. Wanneer lidstaten in hun nationale recht toch in een fiscale tegemoetkoming voor financiering met eigen vermogen voorzien, lopen de nationale maatregelen bovendien sterk uiteen in de manier waarop zij zijn vormgegeven.
(2)  In de belastingstelsels van de lidstaten mogen belastingplichtigen rentebetalingen op financiering met vreemd vermogen aftrekken en zo hun belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting verlagen, terwijl kosten voor financiering met eigen vermogen in de meeste lidstaten fiscaal niet-aftrekbaar zijn. Door deze asymmetrische fiscale behandeling van financiering met eigen en vreemd vermogen ontstaat er bij het nemen van investeringsbeslissingen een voorkeur voor vreemd vermogen. De recente crises in verband met de schuldproblemen van ondernemingen op de interne markt hebben aangetoond dat er behoefte is aan een hervorming waarmee eigen vermogen en vreemd vermogen op gelijke voet worden geplaatst en een eind wordt gemaakt aan de voordelen van schuldfinanciering. Deze richtlijn is een antwoord op de talrijke oproepen van het Parlement om de fiscale ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen aan te pakken1 bis. Wanneer lidstaten in hun nationale recht toch in een fiscale tegemoetkoming voor financiering met eigen vermogen voorzien, lopen de nationale maatregelen bovendien sterk uiteen in de manier waarop zij zijn vormgegeven. Het is daarom van essentieel belang dat een gelijk speelveld wordt gewaarborgd voor oplossingen met eigen vermogen en schuldinstrumenten, rekening houdend met het feit dat moet worden gezorgd voor een minimaal niveau van systematische samenhang tussen nationale belastingstelsels, met name op het niveau van belastingvoordelen.
__________________
1 bis Zie:
–  de resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2020 over de verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie (KMU): de toegang tot kapitaalmarktfinanciering verbeteren, met name voor kmo’s, en de deelname van kleine beleggers bevorderen (2020/2036(INI)) (PB C 395 van 29.9.2021, blz. 89);
–  de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2018 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijke heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (2016/0337(CNS)) (PB C 162 van 10.5.2019, blz. 181);
–  de resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2022 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie (follow-up door het Parlement van het actieplan van de Commissie van juli en de daarin vervatte 25 initiatieven op het gebied van btw, vennootschapsbelasting en personenbelasting) (2020/2254(INL)) (PB C 347 van 9.9.2022, blz. 211);
–  de resolutie van het Europees Parlement van 15 februari 2022 over de gevolgen van nationale belastinghervormingen voor de economie van de EU (2021/2074(INI)) (PB C 342 van 6.9.2022, blz. 14).
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3
(3)  Om mogelijke belastinggerelateerde verstoringen tussen de lidstaten weg te nemen, moet een gemeenschappelijk regelgevingskader worden vastgesteld om de fiscale ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen in de hele Unie op een gecoördineerde manier aan te pakken. Die regels moeten garanderen dat de financiering met vreemd en met eigen vermogen overal in de eengemaakte markt dezelfde fiscale behandeling krijgt. Tegelijkertijd moet een gemeenschappelijk EU-regelgevingskader houdbaar zijn voor de nationale begrotingen, ook op de korte termijn. Daarom moeten er in dat kader regels worden opgenomen die enerzijds de kosten voor financiering met eigen vermogen fiscaal aftrekbaar maken en anderzijds de fiscale aftrekbaarheid van kosten voor financiering met vreemd vermogen beperken.
(3)  Om mogelijke belastinggerelateerde verstoringen tussen de lidstaten weg te nemen, moet een gemeenschappelijk regelgevingskader worden vastgesteld om de fiscale ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen in de hele Unie op een gecoördineerde manier aan te pakken, met volledige inachtneming van het in de Verdragen vastgestelde institutionele EU-kader voor belastingaangelegenheden. Die regels moeten garanderen dat de financiering met vreemd en met eigen vermogen overal in de eengemaakte markt dezelfde fiscale behandeling krijgt. Tegelijkertijd moet een gemeenschappelijk EU-regelgevingskader, gezien de ruime fiscale aftrekbaarheid van schulden en het feit dat de invoering van een tegemoetkoming voor de aanwas van eigen vermogen rechtstreekse gevolgen kan hebben voor de overheidsinkomsten, houdbaar zijn voor de nationale begrotingen, ook op de korte termijn. Daarom moeten er in dat kader regels worden opgenomen die enerzijds de kosten voor financiering met eigen vermogen fiscaal aftrekbaar maken en anderzijds de fiscale aftrekbaarheid van kosten voor financiering met vreemd vermogen beperken. Deze richtlijn heeft tot doel een beter evenwicht te vinden tussen de verschillende uitdagingen in verband met de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van de lidstaten op de korte termijn, en daarmee te vermijden dat lidstaten aanzienlijke verliezen oplopen van hun inkomsten en ernaar te streven de financiële stabiliteit van ondernemingen te verbeteren.
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis)  Met het oog op de verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie heeft deze richtlijn tot doel financieringsbronnen voor ondernemingen in de Unie, en met name kmo’s, te diversifiëren. Daarom moet worden vermeden dat er nieuwe kosten en belemmeringen met betrekking tot de toegang tot financiering ontstaan voor ondernemingen die nog geen gemakkelijke toegang hebben tot kapitaalmarkten. Aangezien het beperken van de aftrekbaarheid van de rentekosten van deze ondernemingen investeringen in de hele Unie kan belemmeren, mag de renteaftrek niet worden beperkt voor kmo’s en middelgrote groepen.
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 5
(5)  Om een einde te maken aan de benadeling van financiering met eigen vermogen, moet worden voorzien in een tegemoetkoming zodat een aanwas van eigen vermogen van een belastingplichtige tussen twee opeenvolgende belastingtijdvakken onder bepaalde voorwaarden van zijn belastbare grondslag kan worden afgetrokken. Deze tegemoetkoming moet worden berekend door de eigenvermogensaanwas te vermenigvuldigen met een notionele rentevoet die is gebaseerd op de risicovrije rente zoals bepaald in de overeenkomstig artikel 77 sexies, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG aangenomen uitvoeringshandelingen. Het concept van risicovrije rente maakt reeds deel uit van het EU-recht en is als zodanig al in de praktijk en doeltreffend toegepast. Indien een deel van de tegemoetkoming in een belastingtijdvak niet kan worden afgetrokken doordat er onvoldoende belastbare winst is, kan dit voorwaarts worden verrekend. Gelet op de specifieke uitdagingen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) om toegang te krijgen tot kapitaalmarkten, moet voor belastingplichtigen die een kmo zijn, in een verhoogde tegemoetkoming voor eigen vermogen worden voorzien. Om de aftrek van een tegemoetkoming voor eigen vermogen houdbaar te houden voor de overheidsfinanciën op de korte termijn, moet deze in de tijd worden beperkt. Om het systeem tegen misbruik te beschermen, moet de fiscale waarde van de eigen aandelen van een belastingplichtige en van zijn deelnemingen in verbonden ondernemingen worden uitgesloten van de berekening van eigenvermogenmutaties. In dezelfde geest moet een afname van het eigen vermogen van een belastingplichtige tussen twee opeenvolgende belastingtijdvakken in de heffing worden betrokken om te voorkomen dat het eigen vermogen op onrechtmatige wijze wordt verhoogd. Een dergelijke regel zou ook een stimulans vormen om het eigen vermogen op een bepaald niveau te handhaven. Deze regel zou zo worden toegepast dat, wanneer er sprake is van een afname van het eigen vermogen van een belastingplichtige die gebruik heeft gemaakt van een tegemoetkoming voor eigenvermogensaanwas, er een bedrag dat wordt berekend op dezelfde wijze als de tegemoetkoming, belastbaar wordt gedurende tien belastingtijdvakken, tenzij de belastingplichtige aantoont dat de afname uitsluitend te wijten is aan verliezen in het belastingtijdvak of aan een wettelijke verplichting.
(5)  Om een einde te maken aan de benadeling van financiering met eigen vermogen, moet worden voorzien in een tegemoetkoming zodat een aanwas van eigen vermogen van een belastingplichtige tussen twee opeenvolgende belastingtijdvakken onder bepaalde voorwaarden van zijn belastbare grondslag kan worden afgetrokken. Deze tegemoetkoming moet worden berekend door de eigenvermogensaanwas te vermenigvuldigen met een notionele rentevoet die is gebaseerd op de risicovrije rente zoals bepaald in de overeenkomstig artikel 77 sexies, lid 2, van Richtlijn 2009/138/EG aangenomen uitvoeringshandelingen. Het concept van risicovrije rente maakt reeds deel uit van het EU-recht en is als zodanig al in de praktijk en doeltreffend toegepast. Indien een deel van de tegemoetkoming in een belastingtijdvak niet kan worden afgetrokken doordat er onvoldoende belastbare winst is, kan dit voorwaarts worden verrekend. Gezien de specifieke uitdagingen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en middelgrote groepen om toegang te krijgen tot kapitaalmarkten en gezien hun hogere financieringskosten, de beperktere beschikbaarheid van kapitaal en het feit dat er een grotere kans bestaat dat perioden van verliezen voor hen langer duren, moet voor belastingplichtigen die een kmo of een middelgrote groep zijn, in een verhoogde tegemoetkoming voor eigen vermogen alsmede in een langere periode voor fiscale aftrekbaarheid worden voorzien. Om de aftrek van een tegemoetkoming voor eigen vermogen houdbaar te houden voor de overheidsfinanciën op de korte termijn, moet deze op passende en evenredige wijze in de tijd worden beperkt. Om het systeem tegen misbruik te beschermen, moet de fiscale waarde van de eigen aandelen van een belastingplichtige en van zijn deelnemingen in verbonden ondernemingen worden uitgesloten van de berekening van eigenvermogenmutaties. In dezelfde geest moet een afname van het eigen vermogen van een belastingplichtige tussen twee opeenvolgende belastingtijdvakken in de heffing worden betrokken om te voorkomen dat het eigen vermogen op onrechtmatige wijze wordt verhoogd. Een dergelijke regel zou ook een stimulans vormen om het eigen vermogen op een bepaald niveau te handhaven. Deze regel zou zo worden toegepast dat, wanneer er sprake is van een afname van het eigen vermogen van een belastingplichtige die gebruik heeft gemaakt van een tegemoetkoming voor eigenvermogensaanwas, er een bedrag dat wordt berekend op dezelfde wijze als de tegemoetkoming, belastbaar wordt gedurende tien belastingtijdvakken voor kmo’s en middelgrote groepen en gedurende zeven opeenvolgende belastingtijdvakken voor belastingplichtigen die geen kmo of middelgrote groep zijn, tenzij de belastingplichtige aantoont dat de afname uitsluitend te wijten is aan verliezen in het belastingtijdvak of aan een wettelijke verplichting. De Commissie en de lidstaten moeten informatie- en communicatieacties uitrollen met betrekking tot deze richtlijn, en met name met betrekking tot de mogelijkheden en voordelen die de richtlijn biedt voor kmo’s.
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6
(6)  Om te vermijden dat misbruik wordt gemaakt van de tegemoetkoming voor eigen vermogen, moeten specifieke regels ter bestrijding van belastingontwijking worden vastgesteld. Dergelijke regels moeten met name constructies tegengaan die worden opgezet om de voorwaarden te omzeilen waaronder een eigenvermogensaanwas in aanmerking komt voor een tegemoetkoming uit hoofde van deze richtlijn, bijvoorbeeld via de overdracht van deelnemingen in verbonden ondernemingen binnen een groep. Dergelijke regels moeten ook constructies tegengaan die worden opgezet om een tegemoetkoming te krijgen zonder dat er sprake is van eigenvermogensaanwas op groepsniveau. Voor dergelijke constructies zou bijvoorbeeld een beroep kunnen worden gedaan op financiering met vreemd vermogen of inbreng in contanten van binnen de groep. Specifieke regels ter bestrijding van belastingontwijking moeten ook voorkomen dat er constructies worden opgezet om een tegemoetkoming te krijgen voor een hogere dan de werkelijke eigenvermogensaanwas, bijvoorbeeld door de vorderingen voor kredietfinanciering te verhogen of activa over te waarderen. Daarnaast is de algemene antimisbruikregel van artikel 6 van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad15 van toepassing op onrechtmatige handelingen die niet onder het specifieke kader ter bestrijding van belastingontwijking van deze richtlijn vallen.
(6)  Om te vermijden dat misbruik wordt gemaakt van de tegemoetkoming voor eigen vermogen, moeten specifieke regels ter bestrijding van belastingontwijking worden vastgesteld. Dergelijke regels moeten met name constructies tegengaan die worden opgezet om de voorwaarden te omzeilen waaronder een eigenvermogensaanwas in aanmerking komt voor een tegemoetkoming uit hoofde van deze richtlijn, bijvoorbeeld via de overdracht van deelnemingen in verbonden ondernemingen binnen een groep. Dergelijke regels moeten ook constructies tegengaan die worden opgezet om een tegemoetkoming te krijgen zonder dat er sprake is van eigenvermogensaanwas op groepsniveau. Voor dergelijke constructies zou bijvoorbeeld een beroep kunnen worden gedaan op financiering met vreemd vermogen of inbreng in contanten van binnen de groep. Specifieke regels ter bestrijding van belastingontwijking moeten ook voorkomen dat er constructies worden opgezet om een tegemoetkoming te krijgen voor een hogere dan de werkelijke eigenvermogensaanwas, bijvoorbeeld door de vorderingen voor kredietfinanciering te verhogen of activa over te waarderen. Daarnaast is de algemene antimisbruikregel van artikel 6 van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad15 van toepassing op onrechtmatige handelingen die niet onder het specifieke kader ter bestrijding van belastingontwijking van deze richtlijn vallen. De lidstaten moeten er tevens voor zorgen dat de maatregelen die zij vaststellen om deze richtlijn in nationaal recht om te zetten, in overeenstemming zijn met de richtsnoeren van de Groep gedragscode (belastingregeling voor ondernemingen).
_________________
_________________
15 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1).
15 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1).
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis)  De mogelijke begrotingskosten die uit de uitvoering van deze richtlijn voortvloeien, moeten samen met de voordelen van de waarborging van een robuustere financieringsbasis voor ondernemingen in de Unie worden beoordeeld, die van het allergrootste belang zou zijn in gevallen van financiële stress.
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 7
(7)  Om de fiscale ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen met succes aan te pakken op een wijze die houdbaar is voor de overheidsfinanciën van de Unie, moet een tegemoetkoming voor financiering met eigen vermogen vergezeld gaan van een beperking van de aftrekbaarheid van de kosten voor financiering met vreemd vermogen. Daarom moet de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus worden beperkt door een regel inzake renteaftrekbeperking, die toepassing moet vinden los van de tegemoetkoming. Gelet op de verschillende doelstellingen die met een dergelijke regel en met de bestaande anti-ontwijkingsregel inzake renteaftrekbeperking van artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/1164 worden nagestreefd, moeten beide regels gehandhaafd worden. Belastingplichtigen moeten de aftrekbaarheid van hun financieringskostensurplus eerst op grond van deze richtlijn en vervolgens op grond van de ATAD berekenen. Indien de tweede berekening in een lager bedrag van aftrekbaar financieringskostensurplus resulteert, moet de belastingplichtige dit lagere bedrag aftrekken en het verschil tussen beide bedragen overeenkomstig artikel 4 ATAD voorwaarts of achterwaarts verrekenen.
(7)  Om de fiscale ongelijkheid tussen vreemd en eigen vermogen met succes aan te pakken op een wijze die houdbaar is voor de overheidsfinanciën van de Unie, moet een tegemoetkoming voor financiering met eigen vermogen vergezeld gaan van een regel tot beperking van de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus voor groepen die geen middelgrote groepen zijn en ondernemingen die geen kmo’s zijn. Met het oog op de ongunstige economische omstandigheden als gevolg van de COVID‑19-crisis en de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne moet deze beperkende regel echter pas met ingang van 2027 worden ingevoerd. Gelet op de verschillende doelstellingen die met een dergelijke regel en met de bestaande anti-ontwijkingsregel inzake renteaftrekbeperking van artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/1164 worden nagestreefd, moeten beide regels gehandhaafd worden. Belastingplichtigen moeten de aftrekbaarheid van hun financieringskostensurplus eerst op grond van deze richtlijn en vervolgens op grond van de ATAD berekenen. Indien de tweede berekening in een lager bedrag van aftrekbaar financieringskostensurplus resulteert, moet de belastingplichtige dit lagere bedrag aftrekken en het verschil tussen beide bedragen overeenkomstig artikel 4 ATAD voorwaarts of achterwaarts verrekenen.
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9
(9)  Om de doeltreffendheid van deze richtlijn te beoordelen, moet de Commissie een evaluatieverslag op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en andere beschikbare gegevens opstellen en publiceren.
(9)  Om de doeltreffendheid van deze richtlijn en het effect ervan op kmo’s en op de belastinginkomsten van de lidstaten te beoordelen, moet de Commissie een evaluatieverslag op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en andere beschikbare gegevens opstellen en publiceren. In dit verslag moet bijzondere aandacht worden besteed aan kmo’s en moet met name worden nagegaan of de bijzondere voorwaarden die kmo’s ter beschikking staan, toereikend zijn gebleken om financiering met eigen vermogen voor kmo’s aantrekkelijker te maken. Indien in dat verslag een ongunstig oordeel wordt geveld, moet de Commissie zonder onnodige vertraging een wetgevingsvoorstel voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad om dit probleem aan de orde te stellen. Het verslag van de Commissie moet worden gepubliceerd.
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 – alinea 1 – punt 5 bis (nieuw)
5 bis)   “grote onderneming”: een grote onderneming in de zin van artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2013/34/EU;
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 – alinea 1 – punt 5 ter (nieuw)
5 ter)   “middelgrote groep”: een middelgrote groep in de zin van artikel 3, lid 6, van Richtlijn 2013/34/EU;
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 – alinea 1 – punt 5 quater (nieuw)
5 quater)   “grote groep”: een grote groep in de zin van artikel 3, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU;
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 – lid 1 – alinea 1
Gedurende tien opeenvolgende belastingtijdvakken kan een tegemoetkoming voor eigen vermogen worden afgetrokken van de belastbare grondslag van een belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting, tot maximaal 30 % van de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van die belastingplichtige.
Een tegemoetkoming voor eigen vermogen kan als volgt worden afgetrokken:
–  gedurende tien opeenvolgende belastingtijdvakken, van de belastbare grondslag van een kmo of een middelgrote groep voor de vennootschapsbelasting, tot maximaal 30 % van de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van de belastingplichtige;
–  gedurende zeven opeenvolgende belastingtijdvakken, van de belastbare grondslag van een grote onderneming of een grote groep voor de vennootschapsbelasting, tot maximaal 30 % van de ebitda van de belastingplichtige.
Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
De lidstaten zorgen ervoor dat belastingplichtigen het deel van de tegemoetkoming voor eigen vermogen dat hoger is dan de percentages van de ebitda in een in de eerste alinea vastgesteld belastingtijdvak, gedurende maximaal drie belastingtijdvakken voorwaarts kunnen verrekenen.
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 – lid 1 – alinea 2
Indien de overeenkomstig de eerste alinea aftrekbare tegemoetkoming voor eigen vermogen hoger is dan het netto belastbare inkomen van een belastingplichtige in een belastingtijdvak, dragen de lidstaten er zorg voor dat de belastingplichtige het overschot aan tegemoetkoming voor eigen vermogen, zonder beperking in de tijd, voorwaarts kan verrekenen in de volgende tijdvakken.
Indien de overeenkomstig de eerste alinea aftrekbare tegemoetkoming voor eigen vermogen hoger is dan het netto belastbare inkomen van een belastingplichtige in een belastingtijdvak, dragen de lidstaten er zorg voor dat de belastingplichtige het overschot aan tegemoetkoming voor eigen vermogen als volgt voorwaarts kan verrekenen:
—  gedurende maximaal drie belastingtijdvakken, indien de belastingplichtige een grote onderneming of een grote groep is;
—  zonder beperking in de tijd, indien de belastingplichtige een kmo of een middelgrote groep is.
Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 – lid 1 – alinea 3
De lidstaten dragen er zorg voor dat de belastingplichtigen het deel van de tegemoetkoming voor eigen vermogen dat hoger is dan 30 % van de ebitda in een belastingtijdvak, gedurende maximaal vijf belastingtijdvakken voorwaarts kunnen verrekenen.
Schrappen
Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 – lid 2 – alinea 1
Met inachtneming van artikel 5 wordt de grondslag van de tegemoetkoming voor eigen vermogen berekend als het verschil tussen het netto eigen vermogen aan het einde van het belastingtijdvak en het netto eigen vermogen aan het einde van het voorgaande belastingtijdvak.
Met inachtneming van artikel 5 wordt de grondslag van de tegemoetkoming voor eigen vermogen berekend als het verschil tussen het netto eigen vermogen aan het einde van het belastingtijdvak en het netto eigen vermogen aan het einde van het voorgaande belastingtijdvak, met andere woorden de toename van het netto eigen vermogen op jaarbasis.
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 – lid 2 – alinea 2
De tegemoetkoming voor eigen vermogen is gelijk aan de grondslag van de tegemoetkoming, vermenigvuldigd met de risicovrije tienjaarsrente voor de desbetreffende valuta en vermeerderd met een risicopremie van 1 % dan wel, wanneer de belastingplichtige een kmo is, een risicopremie van 1,5 %.
De tegemoetkoming voor eigen vermogen is gelijk aan de grondslag van de tegemoetkoming, vermenigvuldigd met de risicovrije tienjaarsrente voor de desbetreffende valuta, vermeerderd met een risicopremie van 1 % voor kmo’s.
Amendement 20
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 – lid 3
3.  Indien de grondslag van de tegemoetkoming voor eigen vermogen, nadat al een tegemoetkoming voor eigen vermogen is gekregen, negatief is in een belastingtijdvak, wordt een bedrag, gelijk aan die negatieve grondslag, belastbaar gedurende tien opeenvolgende belastingtijdvakken tot maximaal de totale aanwas van het netto eigen vermogen waarvoor een dergelijke tegemoetkoming krachtens deze richtlijn is gekregen, tenzij de belastingplichtige op afdoende wijze aantoont dat dit te wijten is aan boekhoudkundige verliezen in het belastingtijdvak of aan een wettelijke verplichting om kapitaal af te bouwen.
3.  Indien de grondslag van de tegemoetkoming voor eigen vermogen, nadat al een tegemoetkoming voor eigen vermogen is gekregen, negatief is in een belastingtijdvak, wordt een bedrag, gelijk aan die negatieve grondslag, belastbaar gedurende tien opeenvolgende belastingtijdvakken voor kmo’s of middelgrote groepen of zeven opeenvolgende belastingtijdvakken voor belastingplichtigen die geen kmo of middelgrote groep zijn, tot maximaal de totale aanwas van het netto eigen vermogen waarvoor een dergelijke tegemoetkoming krachtens deze richtlijn is gekregen, tenzij de belastingplichtige op afdoende wijze aantoont dat dit te wijten is aan boekhoudkundige verliezen in het belastingtijdvak of aan een wettelijke verplichting om kapitaal af te bouwen.
Amendement 21
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 5 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.   De lidstaten zorgen ervoor dat de maatregelen die zij vaststellen om dit artikel in nationaal recht om te zetten, in overeenstemming zijn met de richtsnoeren van de Groep gedragscode (belastingregeling voor ondernemingen) voor notionele renteaftrekregelingen.
Amendement 22
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 – lid 1
1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat een belastingplichtige het financieringskostensurplus als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad35 kan aftrekken van zijn belastbare grondslag in de vennootschapsbelasting tot maximaal een bedrag (a) ten belope van 85 % van een dergelijk in het belastingtijdvak ontstane surplus. Als dat bedrag hoger is dan het overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/1164 bepaalde bedrag (b), dragen de lidstaten er zorg voor dat de belastingplichtige het recht heeft om alleen het laagste van beide bedragen in het belastingtijdvak af te trekken. Het verschil tussen de bedragen (a) en (b) wordt overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/1164 voorwaarts of achterwaarts verrekend.
1.  De lidstaten dragen er zorg voor dat een belastingplichtige die geen kmo of middelgrote groep is het financieringskostensurplus als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad35 kan aftrekken van zijn belastbare grondslag in de vennootschapsbelasting tot maximaal een bedrag (a) ten belope van 85 % van een dergelijk in het belastingtijdvak ontstane surplus. Als dat bedrag hoger is dan het overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/1164 bepaalde bedrag (b), dragen de lidstaten er zorg voor dat de belastingplichtige het recht heeft om alleen het laagste van beide bedragen in het belastingtijdvak af te trekken. Het verschil tussen de bedragen (a) en (b) wordt overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn (EU) 2016/1164 voorwaarts of achterwaarts verrekend.
_______________
_______________
35 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1).
35 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1).
Amendement 23
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 6 – lid 2
2.  Lid 1 is van toepassing op een financieringskostensurplus dat is ontstaan vanaf [Publicatiebureau: gelieve de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn in te voegen].
2.  Lid 1 is van toepassing op een financieringskostensurplus dat is ontstaan vanaf 1 januari 2027.
Amendement 24
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 – alinea 1 – punt b
b)  het aantal kmo’s dat de tegemoetkoming in het belastingtijdvak heeft gekregen, ook uitgedrukt als percentage van het totale aantal kmo’s dat onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt, en het aantal kmo’s dat de tegemoetkoming heeft gekregen en die deel uitmaken van een grote groep in de zin van artikel 3, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU;
b)  het aantal kmo’s en middelgrote groepen dat de tegemoetkoming in het belastingtijdvak heeft gekregen, ook uitgedrukt als percentage van het totale aantal kmo’s en middelgrote groepen dat onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt, en het aantal kmo’s dat de tegemoetkoming heeft gekregen en die deel uitmaken van een grote groep in de zin van artikel 3, lid 7, van Richtlijn 2013/34/EU;
Amendement 25
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 8 – titel
Verslagen
Verslagen en evaluatie
Amendement 26
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 8 – lid 1
1.  Uiterlijk op 31 december 2027 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.
1.  Uiterlijk op 31 december 2028 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging en het effect van deze richtlijn, hetgeen in voorkomend geval vergezeld gaat van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de richtlijn.
In dat verslag wordt het effect van deze richtlijn beoordeeld, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan:
a)   kmo’s, en met name wordt nagegaan of de bijzondere voorwaarden die kmo’s ter beschikking staan, toereikend zijn gebleken om financiering met eigen vermogen voor deze ondernemingen aantrekkelijker te maken;
b)   de beperking van de renteaftrek, met name wat betreft het effect van het in artikel 6, lid 1, bedoelde bedrag (a), op de belastinginkomsten van de lidstaten;
c)   het verband met wetgevingshandelingen op het gebied van vennootschapsbelasting, te weten een richtlijn tot waarborging van een minimumbelastingstarief voor de internationale activiteiten van grote multinationale groepen en een richtlijn inzake een kader voor de belastingheffing van inkomsten (Befit).
Amendement 27
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 – lid 2
2.  De lidstaten kunnen de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op belastingplichtigen die op [1 januari 2024] een tegemoetkoming voor eigen vermogen op grond van de nationale wetgeving krijgen, uitstellen gedurende een periode van maximaal tien jaar maar in ieder geval niet langer dan de looptijd van het nationaalrechtelijke voordeel.
2.  De lidstaten kunnen de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op belastingplichtigen die op [1 januari 2024] een tegemoetkoming voor eigen vermogen op grond van de nationale wetgeving krijgen, uitstellen gedurende een periode van maximaal vijf jaar maar in ieder geval niet langer dan de looptijd van het nationaalrechtelijke voordeel.
Amendement 28
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  Alvorens deze richtlijn om te zetten maakt elke lidstaat een beoordeling openbaar van de verwachte begrotingskosten van de vast te stellen maatregelen en de daaruit voortvloeiende daling van het belastingstarief voor ondernemingen, en treft elke lidstaat passende maatregelen om zo nodig de belastinginkomsten te beschermen.
Laatst bijgewerkt op: 20 juni 2024Juridische mededeling - Privacybeleid