Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2024 over de herziening van het mandaat van de Europese Arbeidsautoriteit (2023/2866(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien de Europese pijler van sociale rechten, die op 17 november 2017 plechtig is afgekondigd door het Parlement, de Raad en de Commissie,
– gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 getiteld “Het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten” (COM(2021)0102),
– gezien de Verklaring van Porto van de Europese Raad van 8 mei 2021,
– gezien zijn resolutie van 11 mei 2023 over een routekaart voor een sociaal Europa – twee jaar na de Sociale Top van Porto(1),
– gezien zijn resolutie van 14 januari 2014 over doeltreffende arbeidsinspecties als middel om de arbeidsomstandigheden in Europa te verbeteren(2),
– gezien Verordening (EU) 2019/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 883/2004, (EU) nr. 492/2011 en (EU) 2016/589, en tot intrekking van Besluit (EU) 2016/344(3),
– gezien het voorstel van de Commissie van 13 maart 2018 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit (COM(2018)0131), en de bijbehorende effectbeoordeling (SWD(2018)0068),
– gezien de geconsolideerde jaarlijkse activiteitenverslagen van de Europese Arbeidsautoriteit van 2019, 2020, 2021 en 2022,
– gezien zijn resolutie van 19 juni 2020 over Europese bescherming van grensoverschrijdende en seizoenarbeiders in het kader van de COVID-19-crisis(4),
– gezien artikel 45, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin is bepaald dat het vrije verkeer de afschaffing inhoudt van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden,
– gezien artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,
A. overwegende dat er in 2021 ongeveer 10 miljoen EU-burgers in de arbeidsgerechtigde leeftijd in een andere lidstaat woonden(5); overwegende dat het aantal onderdanen van derde landen dat in de EU woont en werkt de afgelopen jaren is gestegen; overwegende dat in 2022 9,93 miljoen burgers uit derde landen werkzaam waren op de arbeidsmarkt van de EU, hetgeen neerkomt op 5,1 % van de totale beroepsbevolking(6); overwegende dat werknemers uit derde landen nog niet onder de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) vallen, hoewel hun problemen met betrekking tot arbeidsmobiliteit en arbeidsomstandigheden vaak vergelijkbaar zijn met die van werknemers uit de EU;
B. overwegende dat het vrije verkeer van werknemers en het vrij verrichten van diensten twee van de vier fundamentele vrijheden van de EU zijn; overwegende dat deze vrijheden van essentieel belang zijn voor de goede werking van de interne markt; overwegende dat deze vrijheden tot de belangrijkste verwezenlijkingen van de integratie in de EU behoren;
C. overwegende dat de mobiliteit van werknemers kan worden belemmerd door onvoldoende coördinatie tussen de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten; overwegende dat kwesties die van invloed zijn op de meeneembaarheid van rechten in verband met sociale zekerheid werknemers kunnen ontmoedigen om in een andere lidstaat te gaan werken;
D. overwegende dat het Parlement herhaaldelijk heeft verzocht om het creëren van een EU-breed socialezekerheidsnummer om een eenvoudige identificatie van werknemers, hun arbeidssituatie en hun socialezekerheidsrechten mogelijk te maken;
E. overwegende dat arbeidsmobiliteit de economische groei stimuleert en de EU in haar geheel ten goede komt doordat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt met elkaar in evenwicht worden gebracht; overwegende dat arbeidsmobiliteit ook kan leiden tot slechte arbeidsomstandigheden en uitbuiting van mobiele werknemers door misbruik en omzeiling van bestaande wetten, of doordat werknemers niet op de hoogte zijn van hun rechten en eventuele toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten;
F. overwegende dat als gevolg van de 27 verschillende arbeidsmarktstelsels met nationale voorschriften en praktijken het waarborgen van eerlijke mobiliteit en eerlijke concurrentie op basis van non-discriminatie en het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk een uitdaging blijft; overwegende dat de wetgeving van de Unie inzake arbeids- en sociale rechten van werknemers in alle lidstaten en in grensoverschrijdende situaties naar behoren moet worden uitgevoerd en gehandhaafd; overwegende dat de ELA ook het gebruik van innovatieve benaderingen voor efficiënte grensoverschrijdende samenwerking en de verzameling, analyse en uitwisseling van informatie moet aanmoedigen; overwegende dat er onvoldoende ondersteunende diensten beschikbaar zijn voor mobiele werknemers, met name voor onderdanen van derde landen, zoals juridische, sociale en psychologische begeleiding;
G. overwegende dat in de Europese pijler van sociale rechten, die in 2017 in Göteborg is afgekondigd, twintig beginselen zijn vastgelegd alsook een pakket sociale regels voor een sterk, sociaal Europa dat eerlijk en inclusief is; overwegende dat gelijke rechten en kansen, toegang tot de arbeidsmarkt, eerlijke arbeidsvoorwaarden, sociale bescherming, inclusie en de autonomie van de sociale partners tot de hoekstenen van de EU behoren, die verankerd zijn in de Verdragen;
H. overwegende dat nationale handhavingsinstanties, zoals arbeids- en socialezekerheidsinspecties, en sociale partners die betrokken zijn bij arbeids- en socialezekerheidsinspecties, niet altijd over de nodige middelen beschikken en derhalve moeite kunnen hebben om de nationale en EU-wetgeving doeltreffend te handhaven, vooral in grensoverschrijdende situaties; overwegende dat een doeltreffende handhaving voldoende middelen vereist, alsook gestructureerde samenwerking en een regelmatige en veilige informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en alle relevante belanghebbenden;
I. overwegende dat de ELA is opgericht om de grensoverschrijdende samenwerking bij de doeltreffende handhaving van de arbeidswetgeving, met inbegrip van gezamenlijke en onderling afgestemde inspecties, te vergemakkelijken, en om de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten over kwesties in verband met de arbeidsmobiliteit te bevorderen, teneinde bij te dragen tot eerlijke en goed werkende arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels, werknemers te beschermen en eerlijke concurrentie op de interne markt te waarborgen;
J. overwegende dat de lidstaten steun, informatie en advies moeten verstrekken aan werknemers en werkgevers; overwegende dat noch de ELA, noch de betrokken vakbonden over voldoende middelen beschikken om als helpdesk voor individuen te fungeren;
K. overwegende dat de ELA uit hoofde van haar oprichtingsverordening moet bijdragen tot het waarborgen van eerlijke arbeidsmobiliteit in de gehele Unie, en de lidstaten en de Commissie bijstand moet verlenen bij de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels binnen de Unie; overwegende dat de ELA in dit verband verschillende taken uitvoert, met inbegrip van het verbeteren van de toegang tot informatie over arbeidsmobiliteit voor werkzoekenden, werkgevers en de sociale partners, het ondersteunen van de lidstaten bij het bevorderen van grensoverschrijdende arbeidsbemiddeling en het coördineren van het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures), het verbeteren van de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, het coördineren en ondersteunen van onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties, het uitvoeren van analyses en risicobeoordelingen met betrekking tot kwesties in verband met grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit, het ondersteunen van de lidstaten bij de capaciteitsopbouw op het gebied van arbeidsmobiliteit, de bestrijding van zwartwerk en het bemiddelen bij geschillen tussen lidstaten over de toepassing van het toepasselijke EU-recht;
L. overwegende dat de ELA haar volledige operationele potentieel nog niet heeft bereikt; overwegende dat de activiteiten en de impact van de ELA worden beperkt door het vrijwillige karakter van de samenwerking en de deelname van de lidstaten en de beperkte rechten van de ELA om te verzoeken om gegevens van betrokken werknemers en bedrijven en deze te verwerken; overwegende dat het rechtskader van de ELA verhindert dat zij op eigen initiatief onderzoeken uitvoert en kwesties in verband met arbeidsmobiliteit uit derde landen aanpakt;
M. overwegende dat regels en praktijken voor het uitvoeren van arbeidsinspecties sterk verschillen tussen de lidstaten, net zoals de samenwerking tussen de nationale autoriteiten en de ELA;
N. overwegende dat de Europese Bankautoriteit een mandaat heeft gekregen om op eigen initiatief onderzoeken in te stellen; overwegende dat sommige Europese agentschappen, zoals Europol, toegang hebben tot de databank van het Informatiesysteem interne markt en persoonsgegevens mogen verwerken; overwegende dat de ELA niet over vergelijkbare rechten beschikt;
O. overwegende dat de sociale partners niet eerst alle binnenlandse handhavingsmogelijkheden hoeven uit te putten, aangezien zij grensoverschrijdende gevallen te allen tijde onder de aandacht van de ELA kunnen brengen teneinde grensoverschrijdende inspecties op te starten; overwegende dat het voor de verbetering van de doeltreffendheid van de ELA onontbeerlijk is dat de sociale partners op EU-, sectoraal en nationaal niveau tijdig, stelselmatig en structureel worden betrokken;
P. overwegende dat het Europees platform tegen zwartwerk in de ELA is geïntegreerd; overwegende dat zwartwerk een acuut probleem blijft in de EU; overwegende dat sommige sectoren, zoals de horeca, de bouw, het toerisme, de zorg en huishoudelijke diensten, meer worden getroffen dan andere;
Q. overwegende dat onderzoeken en analyses van de ELA vaak worden uitbesteed aan externe contractanten, waardoor de autoriteit geen eigen expertise kan opbouwen en haar onafhankelijkheid kan worden aangetast;
R. overwegende dat een van de doelstellingen van de oprichting van de ELA was om iets te doen aan de ontoereikende uitwisseling van informatie tussen nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de verschillende aspecten van arbeidsmobiliteit en de coördinatie van socialezekerheidsstelsels, om ervoor te zorgen dat alle beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet op gebieden waar de ELA meerwaarde kan bieden;
S. overwegende dat de discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden en de tekorten aan arbeidskrachten in de EU toenemen; overwegende dat Eures een centrale rol kan spelen bij het bevorderen van arbeidsmobiliteit en grensoverschrijdende arbeidsbemiddeling; overwegende dat de ELA niet over de capaciteit beschikt om helpdeskdiensten te verstrekken aan individuele werkzoekenden en bedrijven; overwegende dat het volledige potentieel van Eures nog niet is bereikt; overwegende dat het gebruik van Eures sterker moet worden gestimuleerd door nationale overheden, bureaus voor arbeidsbemiddeling en sociale partners;
T. overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 40 van Verordening (EU) 2019/1149 uiterlijk op 1 augustus 2024 en daarna om de vijf jaar de prestaties van de ELA ten aanzien van haar doelstellingen, mandaat en taken moet beoordelen; overwegende dat bij de evaluatie van de Commissie rekening moet worden gehouden met inbreng van de ELA en relevante belanghebbenden en dat met name moet worden beoordeeld of het nodig is het mandaat van de ELA en de reikwijdte van haar activiteiten te wijzigen, met inbegrip van een uitbreiding van die reikwijdte tot sectorspecifieke behoeften; overwegende dat bij de evaluatie ook verdere synergieën en mogelijkheden voor afstemming met andere agentschappen op het gebied van werkgelegenheid, sociaal beleid en grondrechten moeten worden onderzocht, en moet worden vastgesteld waar de activiteiten van de ELA meer toegevoegde waarde zouden kunnen opleveren voor de nationale autoriteiten;
U. overwegende dat in het kader van de evaluatie verder onderzoek moet worden gedaan naar regelmatige samenwerking en uitwisselingen met Europol en Eurojust in het geval van misdrijven, met name wanneer het gaat om georganiseerde misdaad, bijvoorbeeld in de bouwsector, en, wanneer het gaat om Europese subsidies, met het Europees Openbaar Ministerie;
V. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 11 mei 2023 over een routekaart voor een sociaal Europa – twee jaar na de Sociale Top van Porto het belang van een goed functionerende en efficiënte ELA heeft onderstreept; overwegende dat het Parlement de Commissie reeds heeft verzocht om de komende beoordeling aan te grijpen voor het indienen van een wetgevingsvoorstel voor de herziening van het toepassingsgebied van de oprichtingsverordening van de ELA, en om het ELA toe te staan haar potentieel ten volle te benutten, met name wat betreft haar onderzoeksbevoegdheden;
1. verzoekt de Commissie om, op basis van de lessen die sinds 2019 zijn geleerd en van haar lopende evaluatie van het mandaat en de operationele capaciteit van de ELA, een voorstel in te dienen voor een gerichte herziening van de oprichtingsverordening van de ELA, met het oog op de versterking van haar mandaat en de toegevoegde waarde voor de nationale autoriteiten, zodat zij haar missie – het waarborgen van eerlijke arbeidsmobiliteit – ten volle kan verwezenlijken;
2. dringt aan op een aanzienlijke versterking van het mandaat van de ELA om ervoor te zorgen dat deze een toegevoegde waarde heeft voor de nationale handhavingsinstanties, door de ELA in staat te stellen vermeende inbreuken op of niet-toepassing van het EU-recht te onderzoeken en op eigen initiatief onderzoeken en inspecties in het kader van grensoverschrijdende zaken op te starten en uit te voeren, na de relevante nationale bevoegde autoriteiten op de hoogte te hebben gebracht, met name in gevallen waarin het gaat om inbreuken op het EU-recht of waarin de bevoegde nationale autoriteiten geen follow-up hebben gegeven aan vermeende inbreuken op of niet-toepassing van het EU-recht; benadrukt dat de nationale bevoegde autoriteiten in kennis moeten worden gesteld en dat de sociale partners op de hoogte moeten worden gehouden van elk ELA-onderzoek in hun rechtsgebied en dat ervoor moet worden gezorgd dat de nationale bevoegde autoriteiten met inachtneming van de nationale wetten en praktijken de ELA onverwijld alle informatie verstrekken die zij nodig acht voor haar onderzoek;
3. herinnert eraan dat de arbeidsinspecties in sommige lidstaten door de sociale partners worden verricht; beklemtoont dat het belangrijk is dat ervoor wordt gezorgd dat de ELA en de nationale bevoegde autoriteiten doeltreffend samenwerken met de sociale partners en hun autonomie, rechten en prerogatieven eerbiedigen in overeenstemming met de nationale stelsels voor arbeidsverhoudingen;
4. herinnert eraan dat het toepassingsgebied van de ELA beperkt is tot de in de oprichtingsverordening genoemde Uniehandelingen; merkt echter op dat de autoriteit vaak wordt geconfronteerd met problemen in verband met de arbeidsomstandigheden van onderdanen van derde landen op wie de relevante arbeidswetgeving van toepassing is; dringt er daarom op aan dat het mandaat van de ELA wordt uitgebreid tot arbeidsmobiliteit voor onderdanen van derde landen, met speciale aandacht voor het beëindigen van nepdetachering en schijnzelfstandigheid; benadrukt dat de lidstaten beter moeten worden ondersteund bij de toepassing van de relevante EU-wetgeving en dat sectorspecifieke wetgeving met betrekking tot het arbeidsrecht in de context van arbeidsmobiliteit expliciet in het mandaat moet worden opgenomen, bijvoorbeeld voor de vervoerssector, de bouwsector en de landbouwsector, alsook voor uitzendwerk;
5. benadrukt dat moet worden gezorgd voor een passende follow-up van onderling afgestemde en gezamenlijke inspecties die door de ELA worden ondersteund of gefaciliteerd; pleit voor doeltreffende procedures om ervoor te zorgen dat geconstateerde inbreuken op de nationale en EU-wetgeving op het gebied van arbeidsmobiliteit naar behoren worden aangepakt via administratieve of juridische procedures in de lidstaten; onderstreept dat de ELA de bevoegdheid moet krijgen om administratieve en juridische procedures in te leiden bij vermoedelijke inbreuken; benadrukt dat de ELA op grond van haar mandaat de invordering van niet-betaald loon en niet-betaalde socialezekerheidsbijdragen in grensoverschrijdende gevallen moet ondersteunen, bijvoorbeeld door beschikbare informatie en bewijsmateriaal te verstrekken;
6. benadrukt dat de ELA gevallen die onder haar aandacht worden gebracht door organisaties van sociale partners grondig moet onderzoeken door gezamenlijke en onderling afgestemde inspecties op te starten met de relevante nationale autoriteiten of door zelf inspecties uit te voeren; benadrukt dat de sociale partners om een ELA-onderzoek of -inspectie moeten kunnen verzoeken; benadrukt dat de sociale partners follow-upinformatie over de procedure moeten ontvangen en, indien de ELA een verzoek afwijst, een uitgebreide motivering;
7. onderstreept dat doeltreffende handhaving, met inbegrip van afschrikkende financiële sancties, nodig is om een einde te maken aan gevallen van niet-naleving van de arbeidswetgeving, het omzeilen van socialezekerheidsbetalingen en belastingontduiking bij grensoverschrijdende activiteiten; dringt er daarom bij de ELA op aan om in het kader van haar mandaat prioriteit te geven aan grensoverschrijdende wetshandhaving en controles, en samen te werken met andere relevante EU-agentschappen; benadrukt dat de ELA een overzicht moet bijhouden van gevallen waarin EU- en nationale wetgeving op het gebied van arbeidsmobiliteit werd geschonden, met inachtneming van de toepasselijke EU-regels inzake gegevensbescherming;
8. herinnert eraan dat het voorstel van de Commissie voor een verordening tot oprichting van een Europese Arbeidsautoriteit (artikel 10, lid 7) voorzag in een verplichting voor de ELA om vermoede onregelmatigheden “bij de toepassing van het recht van de Unie, zelfs op gebieden die buiten haar bevoegdheden vallen” te melden aan de Commissie en de autoriteiten in de betrokken lidstaat, mocht zij tijdens haar werkzaamheden kennis krijgen van dergelijke onregelmatigheden; betreurt dat deze bepaling niet is opgenomen in de goedgekeurde tekst van de oprichtingsverordening; beklemtoont dat een dergelijke bepaling bij een herziening van de oprichtingsverordening van de ELA moet worden ingevoerd;
9. pleit met het oog op de verbetering van de doeltreffendheid van de ELA voor een tijdige, stelselmatige en structurele betrokkenheid van de sociale partners op EU-, sectoraal en nationaal niveau bij de uitwerking en uitvoering van de activiteiten van de ELA; roept de nationale bevoegde autoriteiten op nauwer samen te werken met hun nationale sociale partners, aangezien zij deskundig zijn op het gebied van arbeidsrecht;
10. roept de lidstaten op de toegevoegde waarde van de ELA te erkennen, de samenwerking tussen hun bevoegde autoriteiten en de ELA te versterken en op nationaal niveau voldoende middelen ter beschikking te stellen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten over de middelen, capaciteit en structuur beschikken om doeltreffende wijze samen te werken en te handelen; herinnert aan de sleutelrol die de nationale verbindingsfunctionarissen spelen bij het vergemakkelijken van de samenwerking tussen de lidstaten en de ELA, door op te treden als nationale contactpunten, en bij het vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie tussen de ELA en de lidstaten; benadrukt dat door de lidstaten gedetacheerde nationale deskundigen, met inbegrip van nationale verbindingsfunctionarissen, moeten helpen bij de uitvoering van de taken van de ELA, en bij hun werkzaamheden niet door hun lidstaat mogen worden aangestuurd of gecontroleerd; benadrukt dat de sociale partners op EU-niveau de mogelijkheid moeten krijgen om elk één verbindingsfunctionaris aan te wijzen;
11. wijst erop dat onzekere arbeids- en leefomstandigheden vaker voorkomen bij onderdanen van derde landen, die bijvoorbeeld afhankelijk zijn van huisvesting waarin hun werkgever voorziet; benadrukt dat de ELA de bevoegdheid moet krijgen om de situatie van onderdanen van derde landen aan te pakken, op basis van de toepasselijke EU-arbeidswetgeving, en dat in dit verband nauw moet worden samengewerkt met de lidstaten, de sociale partners en maatschappelijke organisaties; wijst erop dat de lidstaten er baat bij zouden kunnen hebben als de ELA informatie zou kunnen verstrekken over de arbeidsomstandigheden van mobiele onderdanen van derde landen; benadrukt dat de ELA gegevens moet kunnen verzamelen en raadplegen over de situatie van mobiele werknemers, met inbegrip van onderdanen van derde landen, overeenkomstig de toepasselijke EU-gegevensbeschermingsregels, en de lidstaten moet kunnen ondersteunen om de bestaande wetgeving voor onderdanen van derde landen die op de interne markt werken beter te handhaven; merkt op dat de ELA ook een rol zou kunnen spelen bij het vergemakkelijken van de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten over het verbeteren van de toegang van onderdanen van derde landen tot de bevoegde instanties voor arbeidsmobiliteit en arbeidsomstandigheden;
12. betreurt dat de Commissie geen gevolg heeft gegeven aan de resolutie van het Parlement van 25 november 2021 over de invoering van een Europese socialezekerheidspas voor het verbeteren van de digitale handhaving van socialezekerheidsrechten en billijke mobiliteit(7) of aan zijn herhaalde verzoek om een wetgevingsvoorstel inzake de invoering van een Europees socialezekerheidsnummer; herhaalt daarom zijn oproep aan de Commissie om onverwijld een dergelijk voorstel in te dienen, teneinde handhavingsactiviteiten van de ELA en nationale autoriteiten te vergemakkelijken, de coördinatie van de sociale zekerheid mogelijk te maken en een billijke arbeidsmobiliteit te waarborgen;
13. wijst erop dat het op nationaal niveau niet altijd eenvoudig is om door internationale actoren uitgevoerde uitbuitings-, frauduleuze en onrechtmatige bedrijfspraktijken in het kader van arbeidsmobiliteit op te sporen en aan te pakken; is er daarom van overtuigd dat de ELA toegevoegde waarde kan bieden door middel van operationele analyses op EU-niveau, om risicosectoren en de oneerlijke praktijken van de betrokken entiteiten beter in kaart te brengen en bloot te leggen en om beste praktijken uit te wisselen over hoe dergelijke gevallen kunnen worden aangepakt; betreurt dat de huidige ELA-verordening geen toereikende rechtsgrondslag biedt voor het uitvoeren van operationele risicoanalyses of follow-upprocedures; wijst er nogmaals op dat elke inbreuk op het EU-recht op het gebied van arbeidsmobiliteit moet leiden tot onderzoek en, in voorkomend geval, afschrikkende sancties;
14. dringt aan op een duidelijke bepaling die de ELA toestaat gegevens in verband met onderzoeken en operationele analyses te verwerken, in overeenstemming met de toepasselijke EU-gegevensbeschermingsregels; dringt erop aan dat de ELA toegang krijgt tot het Informatiesysteem interne markt en andere relevante databanken, mits de vertrouwelijkheid van de gegevens wordt gewaarborgd en de grondrechten van alle betrokkenen worden geëerbiedigd; benadrukt dat de ELA, om haar taken tijdig en doeltreffend te kunnen uitvoeren, ook toegang moet hebben tot alle nationale gegevens die relevant zijn voor haar werk, met inbegrip van bevindingen van inspecties en handhavingsactiviteiten door de lidstaten;
15. benadrukt de belangrijke rol die Eures kan spelen bij het aanpakken van tekorten aan arbeidskrachten en discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden(8) in de hele EU, en bij het verstrekken van algemene informatie over nationale arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels en realtime-informatie over beschikbare banen; benadrukt het belang van een gebruiksvriendelijker Eures-portaal voor mobiele werkzoekenden en potentiële werkgevers;
16. dringt aan op betere coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten, de sociale partners en de ELA bij het verstrekken van informatie over arbeidsmobiliteit en de rechten van werknemers aan werknemers en werkgevers;
17. wijst erop dat een efficiënte samenwerking tussen agentschappen van de EU noodzakelijk is voor het creëren van synergieën;
18. dringt aan op meer samenwerking bij de uitwisseling van informatie met Europol en Eurojust in het geval van misdrijven, met name wanneer het gaat om georganiseerde misdaad, bijvoorbeeld in de bouwsector, en, wanneer het gaat om Europese subsidies, met het Europees Openbaar Ministerie;
19. benadrukt dat de ELA voldoende middelen nodig heeft, waaronder eigen personeel, om zijn taken uit te voeren, met name inspecties ter plaatse om overtredingen van de arbeidswetgeving vast te stellen; merkt op dat het hoge percentage gedetacheerde nationale deskundigen (GND’s) bij de ELA een aanzienlijke belemmering vormt voor haar activiteiten op de middellange en lange termijn; herinnert eraan dat GND’s slechts tijdelijke opdrachten uitvoeren, hetgeen binnen de organisatie kan bijdragen tot inconsistentie, de operationele continuïteit in gevaar kan brengen en kan leiden tot problemen bij het uitvoeren van de kerntaken van de ELA; dringt daarom aan op de omzetting van een voldoende aantal GND-posten in vaste posten;
20. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Europese Commissie, “Annual Report on Intra-EU Labour Mobility 2022” (Jaarverslag 2022 over de arbeidsmobiliteit binnen de EU), directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie, 2022.