Geen bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: Opname van de drugsprecursor isopropylideen(2-(3,4‑methyleendioxyfenyl)acetyl)malonaat (IMDPAM) en andere stoffen in de lijst van geregistreerde stoffen
122k
44k
Besluit van het Europees Parlement om geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie van 28 februari 2024 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad teneinde de drugsprecursor isopropylideen(2-(3,4‑methyleendioxyfenyl)acetyl)malonaat (IMDPAM) en andere stoffen op te nemen in de lijst van geregistreerde stoffen (C(2024)01219 – 2024/2606(DEA))
– gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie (C(2024)01219),
– gezien het schrijven van de Commissie van 13 maart 2024, waarin zij het Parlement verzoekt te verklaren dat het geen bezwaar zal maken tegen de gedelegeerde verordening,
– gezien de brief van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken aan de voorzitter van de Conferentie van commissievoorzitters,
– gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004(1) inzake drugsprecursoren, en met name artikel 15 en artikel 15 bis, lid 5,
– gezien Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004(2) houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Unie en derde landen in drugsprecursoren, en met name artikel 30 bis en artikel 30 ter, lid 5,
– gezien artikel 111, lid 6, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor een besluit van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken,
– gezien er geen bezwaar werd gemaakt binnen de in artikel 111, lid 6, derde en vierde streepjes, van zijn Reglement gestelde termijn, die op 23 april 2024 verstreek,
A. overwegende dat het wetgevingskader van de EU inzake maatregelen ter controle van de toegang tot stoffen die worden gebruikt bij de vervaardiging van illegale drugs voortdurend moet worden bijgewerkt om de verspreiding tegen te gaan van zogenaamde “designerprecursoren”, die chemisch nauw verwant zijn aan traditionele drugsprecursoren en die worden ontwikkeld om de bestaande regels te omzeilen;
B. overwegende dat het natriumzout van isopropylideen(2‑(3,4‑methyleendioxyfenyl)acetyl)malonaat (IMDPAM) is aangemerkt als een onlangs ontwikkelde drugsprecursor die wordt gebruikt bij de productie van MDMA (3,4‑methyleendioxymethamfetamine), algemeen bekend onder de naam “ecstasy”;
C. overwegende dat zeven esters van 2-methyl-3-fenyloxiraan-2-carbonzuur (BMK‑glycidezuur) en zes esters van 3-(1,3-benzodioxool-5-yl)-2-methyloxiraan-2-carbonzuur (PMK-glycidezuur) zijn aangemerkt als mogelijke vervangers van de gecontroleerde precursoren uit hoofde van het EU-recht BMK-glycidezuur en PMK-glycidezuur bij de illegale vervaardiging van drugs zoals MDMA, methamfetamine en amfetamine;
D. overwegende dat de lijst van geregistreerde stoffen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 273/2004 en in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 111/2005 moet worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat IMDPAM en de aangemerkte esters van BMK-glycidezuur en PMK-glycidezuur onder de geharmoniseerde controle- en monitoringmaatregelen vallen waarin die verordeningen voorzien;
E. overwegende dat de maatregelen ter controle van de toegang tot nieuwe geregistreerde stoffen uit hoofde van de Verordeningen (EG) nr. 273/2004 en (EG) nr. 111/2005 zo spoedig mogelijk in werking moeten treden om het gebruik van deze drugsprecursoren voor de productie en het in de handel brengen van illegale drugs te voorkomen;
F. overwegende dat de Europese Commissie zich in het stappenplan voor de bestrijding van drugshandel en georganiseerde criminaliteit (COM(2023)0641) ertoe heeft verbonden alles in het werk te stellen om, in samenwerking met het Parlement en de Raad, de procedure voor de vaststelling van toekomstige gedelegeerde handelingen inzake de registratie van aanvullende stoffen uit hoofde van de Verordeningen (EG) nr. 273/2004 en (EG) nr. 111/2005 te versnellen;
1. verklaart geen bezwaar te maken tegen de gedelegeerde verordening;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Wijzigingen van het Reglement van het Parlement betreffende opleiding over het voorkomen van conflicten en intimidatie op het werk en over goed teamleiderschap
134k
46k
Besluit van het Europees Parlement van 24 april 2024 over wijzigingen van het Reglement van het Parlement betreffende opleiding over het voorkomen van conflicten en intimidatie op het werk en over goed teamleiderschap (2024/2006(REG))
– gezien de artikelen 236 en 237 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A9-0163/2024),
1. besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;
2. besluit dat deze wijzigingen op 16 juli 2024 in werking treden;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Bestaande tekst
Amendement
Amendement 1 Reglement van het Europees Parlement Artikel 10 – lid 6 – alinea 2
Leden zijn niet verkiesbaar voor functies in het Parlement of diens organen, kunnen niet tot rapporteur worden benoemd en kunnen niet deelnemen aan een officiële delegatie of interinstitutionele onderhandelingen zolang zij de verklaring bij deze code niet hebben ondertekend.
Leden zijn niet verkiesbaar voor functies in het Parlement of diens organen, kunnen niet tot rapporteur worden benoemd en kunnen niet deelnemen aan een officiële delegatie of interinstitutionele onderhandelingen:
a) als zij de verklaring waarin zij toezeggen zich aan die code te houden, inclusief het afronden van de door het Parlement voor hen georganiseerde speciale opleiding over het voorkomen van conflicten en intimidatie op het werk en over goed leiderschap aan hun team, niet hebben ondertekend; of
b) als zij de in punt a) bedoelde opleiding niet hebben afgerond binnen de termijn of overeenkomstig de voorwaarden zoals vastgelegd in die code.
Amendementen 4 en 10 Reglement van het Europees Parlement Artikel 176 – lid 1 – alinea 3
De Voorzitter kan uitsluitend een met redenen omkleed besluit uit hoofde van artikel 10, lid 6, nemen nadat overeenkomstig de toepasselijke interne administratieve procedure inzake intimidatie en de preventie ervan is vastgesteld dat sprake is van intimidatie.
Met betrekking tot het in artikel 10, lid 6, eerste alinea, neergelegde verbod op elke vorm van psychologische of seksuele intimidatie, kan de Voorzitter uitsluitend een met redenen omkleed besluit nemen nadat overeenkomstig de toepasselijke interne administratieve procedure inzake intimidatie en de preventie ervan is vastgesteld dat sprake is van intimidatie.
Amendement 6 Reglement van het Europees Parlement Bijlage II – punt 5
5. Indien nodig volgen de leden de procedures voor het beheersen van conflictsituaties of gevallen van (psychische of seksuele) intimidatie onmiddellijk en volledig, onder meer door snel te reageren op beschuldigingen van intimidatie. De leden moeten deelnemen aan een voor hen georganiseerde speciale opleiding over het voorkomen van conflicten en intimidatie op het werk en over goed leiderschap aan hun team.
5. Indien nodig verlenen de leden overeenkomstig de door het Bureau vastgestelde procedures volledige medewerking aan het beheersen van conflictsituaties of gevallen van (psychische of seksuele) intimidatie, onder meer door snel te reageren op beschuldigingen van intimidatie.
De leden nemen, als zij dat nog niet hebben gedaan, deel aan een voor hen door het Parlement georganiseerde speciale opleiding over het voorkomen van conflicten en intimidatie op het werk en over goed leiderschap aan hun team. Die opleiding wordt binnen de eerste zes maanden na de start van de ambtstermijn van het lid afgerond, behalve in uitzonderlijke en naar behoren onderbouwde gevallen. De certificaten waaruit blijkt dat de leden die opleiding hebben afgerond, worden op de website van het Parlement gepubliceerd.
Bezwaar tegen een gedelegeerde handeling: Nieuwe voedingsmiddelen - de definitie van “technisch vervaardigd nanomateriaal”
148k
50k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2024 over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 14 maart 2024 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen wat de definitie van “technisch vervaardigd nanomateriaal” betreft (C(2024)01612 – 2024/2691(DEA))
– gezien de gedelegeerde verordening van de Commissie van 14 maart 2024 tot wijziging van Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad betreffende nieuwe voedingsmiddelen wat de definitie van “technisch vervaardigd nanomateriaal” betreft (C(2024)01612),
– gezien artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gezien Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende nieuwe voedingsmiddelen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1852/2001 van de Commissie(1), en met name artikel 31 en artikel 32, lid 6,
– gezien Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie(2), en met name artikel 18, lid 3,
– gezien Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven(3),
– gezien de EU-lijsten die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1129/2011 van de Commissie van 11 november 2011 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad door opstelling van een EU-lijst van levensmiddelenadditieven(4) en Verordening (EU) nr. 1130/2011 van de Commissie van 11 november 2011 tot wijziging van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven door de opstelling van een EU-lijst van voor gebruik in levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen, levensmiddelenaroma’s en voedingsstoffen goedgekeurde levensmiddelenadditieven(5),
– gezien Verordening (EU) nr. 257/2010 van de Commissie van 25 maart 2010 tot vaststelling van een programma voor de herbeoordeling van goedgekeurde levensmiddelenadditieven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenadditieven(6),
– gezien artikel 111, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
A. overwegende dat in artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011 is bepaald dat elk voedselingrediënt dat in de vorm van technisch vervaardigd nanomateriaal in een product aanwezig is duidelijk in de lijst van ingrediënten dient te worden vermeld om consumenteninformatie te garanderen; overwegende dat in Verordening (EU) nr. 1169/2011 de definitie van “technisch vervaardigd nanomateriaal” wordt gehanteerd zoals vastgesteld in artikel 3, lid 2, punt f), van Verordening (EU) 2015/2283 van het Europees Parlement en de Raad;
B. overwegende dat uit hoofde van artikel 31 van Verordening (EU) 2015/2283 aan de Commissie de bevoegdheid wordt verleend om door middel van gedelegeerde handelingen de in de betreffende verordening opgenomen definitie van “technisch vervaardigd nanomateriaal” in overeenstemming te brengen met de technische en wetenschappelijke vooruitgang of met internationaal overeengekomen definities en hieraan aan te passen, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van die verordening;
C. overwegende dat in de uitgebreide EU-lijsten die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1129/2011 en Verordening (EU) nr. 1130/2011 de levensmiddelenadditieven zijn opgenomen die vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1333/2008 waren toegestaan voor gebruik nadat werd gecontroleerd of zij in overeenstemming zijn met de bepalingen van die verordening;
Gevolgen van de definitie
D. overwegende dat op basis van de definitie van “technisch vervaardigd nanomateriaal” van de gedelegeerde verordening van de Commissie zal worden bepaald of een levensmiddel in de lijst van ingrediënten moet worden vermeld met het woord “[nano]”, zoals bedoeld in artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1169/2011;
E. overwegende dat de gedelegeerde verordening van de Commissie tot doel heeft interpretatieproblemen die voortvloeien uit de huidige definitie aan te pakken door de introductie van objectieve elementen om te bepalen of een nanomateriaal al dan niet “technisch vervaardigd” is, bijvoorbeeld door “doelbewust geproduceerd [materiaal]” te vervangen door “vervaardigd”;
F. overwegende dat de gedelegeerde verordening van de Commissie voorziet in de uitsluiting van deeltjes die niet in vaste toestand zijn, zoals micellen, liposomen of druppels op nanoschaal in emulsies, en van ingrediënten die bestaan uit minder dan 50 % deeltjes met een dimensie van minder dan 100 nanometer om te worden aangemerkt als nanomateriaal in levensmiddelen;
G. overwegende dat de voorgestelde standaarddrempelwaarde van 50 % of meer deeltjes op nanoschaal willekeurig is en minder beschermend is dan de interpretatie die sommige lidstaten, bijvoorbeeld Frankrijk, geven aan de definitie van Verordening (EU) 2015/2283; overwegende dat in die verordening niet wordt voorzien in een drempelwaarde voor de grootteverdeling voor deeltjes van minder dan 100 nm;
H. overwegende dat door de voorgestelde definitie veel nanostoffen mogelijk zouden worden uitgesloten van het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1169/2011, waardoor de verplichte vermelding “[nano]” op het etiket dus niet van toepassing zou zijn; overwegende dat de Commissie in punt 3 van haar toelichting aangeeft “dat het aantal in levensmiddelen gebruikte materialen die een bepaalde fractie nanodeeltjes kunnen bevatten, beperkt is en dat de meeste, zo niet al deze materialen, niet nieuw zijn” en dat “[d]e mogelijke gevolgen van de gedelegeerde handeling [...] derhalve slechts betrekking [zullen] hebben op een zeer beperkt aantal materialen”;
I. overwegende dat het momenteel juist levensmiddelenadditieven zijn die als nanomaterialen in levensmiddelen aanwezig kunnen zijn; overwegende dat het Franse nationale agentschap voor gezondheid en veiligheid (Anses) een lijst heeft opgesteld van 37 nanostoffen die in meer dan 900 levensmiddelen worden gebruikt(7); overwegende dat tests die zijn uitgevoerd door consumentenorganisaties en niet-gouvernementele organisaties (Agir pour l’Environnement(8), Que Choisir(9), 60 Millions de consommateurs(10) en AVICENN(11) in Frankrijk, Foodwatch(12) en Bund(13) in Duitsland, Testaankoop(14) in België, Altroconsumo(15) in Italië en OCU(16) in Spanje) herhaaldelijk de aanwezigheid van levensmiddelenadditieven met een aanzienlijk percentage nanodeeltjes hebben aangetoond, bijvoorbeeld de voedselkleurstof ijzeroxide (E 172) die wordt gebruikt in zuivelproducten, gebak en sommige ontbijtgranen, die nanodeeltjes onder de drempel van 50 % kunnen bevatten; overwegende dat hieruit blijkt dat tekortkomingen in verband met adequate etikettering van bepaalde voedselingrediënten als “[nano]” voornamelijk te wijten zijn aan een gebrekkige handhaving van de huidige wetgeving, en niet zozeer een kwestie van interpretatieproblemen zijn;
J. overwegende dat uit een studie uit 2020 in opdracht van het Europees Agentschap voor chemische stoffen is gebleken dat burgers een betere etikettering eisen van alledaagse producten die nanomaterialen bevatten(17);
Tegenstrijdigheden ten opzichte van aanbevelingen en nieuwe wetenschappelijke vooruitgang
K. overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 12 maart 2014 over de gedelegeerde verordening van de Commissie van 12 december 2013 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten wat de definitie van “technisch vervaardigde nanomaterialen” betreft(18) bezwaar heeft gemaakt tegen een zeer vergelijkbare definitie, met dezelfde drempel van 50 %, die alle levensmiddelenadditieven uitsloot, en daarbij aanvoerde dat de definitie “in strijd is met de fundamentele doelstelling van de richtlijn om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en de belangen van consumenten te waarborgen door de eindverbruikers een basis te verschaffen voor het maken van goed doordachte keuzes”; overwegende dat het Europees Parlement de Commissie verzocht een nieuwe gedelegeerde handeling in te dienen waarin rekening wordt gehouden met het standpunt van het Parlement;
L. overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 8 oktober 2020 over het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 231/2012 tot vaststelling van de specificaties van de in de bijlagen II en III bij Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad opgenomen levensmiddelenadditieven wat betreft de specificaties van titaandioxide (E 171)(19) bezwaar heeft gemaakt tegen een ontwerpverordening van de Commissie op grond waarvan partijen titaandioxide van levensmiddelenkwaliteit (E 171) die minder dan 50 % deeltjes kleiner dan 100 nm bevatten, werden toegelaten;
M. overwegende dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft aanbevolen(20) dat voor voedselgerelateerde toepassingen, gezien de huidige onzekerheden in verband met veiligheid, een lagere drempel voor het aantal nanodeeltjes, bv. 10 %, moet worden overwogen in plaats van de momenteel in de aanbeveling voorgestelde drempel van 50 %;
N. overwegende dat academische organisaties, overheidsinstanties, niet-gouvernementele consumenten- en milieuorganisaties en vakbonden in het kader van het raadplegingsproces van de Commissie hebben gepleit voor een definitie die alle materialen omvat, ongeacht of die vervaardigd, incidenteel of natuurlijk zijn, en voor een standaarddrempel van 10 % of meer deeltjes voor de grootteverdeling op basis van het aantal deeltjes;
O. overwegende dat nieuwe wetenschappelijke vooruitgang en kennis sinds 2014 bevestigen dat nanomaterialen fysiologische barrières kunnen overschrijden en vaak gevaarlijker zijn dan stoffen in micro- of macrotoestand(21);
P. overwegende dat Anses in april 2023 een gedetailleerd rapport heeft gepubliceerd(22) waarin wordt gesteld dat de definitie van nanomaterialen die is opgenomen in de aanbeveling van de Commissie van 10 juni 2022(23), die als basis heeft gediend voor de herziening van de definitie van “technisch vervaardigd nanomateriaal” van Verordening (EU) 2015/2283, in sectorspecifieke regelgeving, met name op het gebied van levensmiddelen, nadelig zou zijn voor de preventie van gezondheids- en milieurisico’s; overwegende dat Anses benadrukte dat de drempel voor het aantal nanodeeltjes van 50 % zoals opgenomen in de horizontale definitie van “[nano]” niet gebaseerd is op deugdelijke wetenschappelijke argumenten en de aanbeveling deed een lagere waarde voor die drempel vast te stellen;
Q. overwegende dat het opsporen van nanomaterialen in levensmiddelen op basis van een drempel van 10 % voor het aantal nanodeeltjes haalbaar is, aangezien dit de afkapwaarde is die momenteel door het Franse directoraat-generaal Consumentenzaken, Mededinging en Fraudebestrijding bij zijn controleactiviteiten wordt toegepast(24);
Voorzorgsbeginsel
R. overwegende dat in artikel 191, lid 2, VWEU het voorzorgsbeginsel wordt genoemd als een van de grondbeginselen van de Unie;
S. overwegende dat in artikel 168, lid 1, VWEU is bepaald dat “[b]ij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie [...] een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid [wordt] verzekerd”;
1. maakt bezwaar tegen de gedelegeerde verordening van de Commissie;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en haar ervan in kennis te stellen dat de gedelegeerde verordening niet in werking kan treden;
3. is van mening dat de gedelegeerde verordening van de Commissie niet strookt met de doelstelling en inhoud van Verordening (EU) 2015/2283 en verder gaat dan de gedelegeerde bevoegdheden die krachtens artikel 31 van deze verordening aan de Commissie zijn toegekend;
4. betreurt dat de voorgestelde drempel van 50 % geen rekening houdt met de technische en wetenschappelijke vooruitgang;
5. verzoekt de Commissie het voorzorgsbeginsel te hanteren, consumentenveiligheid en consumenteninformatie te waarborgen en rekening te houden met de “één gezondheid”-benadering;
6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.
Advies van Anses, “Definition of nanomaterials: analysis, challenges and controversies”, 2023, https://www.anses.fr/en/system/files/AP2018SA0168RaEN.pdf.
Advies van Anses, “Nanomatériaux dans les produits destinés à l’alimentation. Rapport d’expertise collective”, 2020, https://www.anses.fr/fr/system/files/ERCA2016SA0226Ra.pdf (blz. 86).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2024 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk, tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1153 en Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1315/2013 (COM(2021)0812 – C9-0472/2021 – 2021/0420(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2021)0812), en het gewijzigde voorstel (COM(2022)0384),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9-0472/2021),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Franse Senaat, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 oktober 2021(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 11 oktober 2022(2),
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 9 februari 2024 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A9-0147/2023),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2024 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk, tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1153 en Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1315/2013
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) 2024/1679.)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2024 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakkingen en verpakkingsafval, tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 en Richtlijn (EU) 2019/904, en tot intrekking van Richtlijn 94/62/EG (COM(2022)0677 – C9-0400/2022 – 2022/0396(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0677),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9‑0400/2022),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 april 2023(1),
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door de Franse senaat, de Italiaanse Kamer van Afgevaardigden en door de Italiaanse senaat, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 15 maart 2024 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien artikel 59 van zijn Reglement,
– gezien de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, en de Commissie landbouw,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9‑0319/2023),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(2);
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2024 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakkingen en verpakkingsafval, tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 en Richtlijn (EU) 2019/904, en tot intrekking van Richtlijn 94/62/EG(3)
P9_TC1-COD(2022)0396
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Producten moeten op de juiste manier worden verpakt zodat zij beschermd zijn en gemakkelijk kunnen worden vervoerd van de plaats waar zij worden gemaakt naar de plaats waar zij worden gebruikt of geconsumeerd. Voor de efficiënte werking van de interne markt voor producten is het essentieel dat belemmeringen op de interne markt voor verpakkingen worden voorkomen. Versnipperde regelgeving en onduidelijke eisen leiden tot onzekerheid en extra kosten voor de marktdeelnemers.
(2) Daarnaast worden veel nieuwe materialen in verpakkingen gebruikt – 40 % van de in de Unie gebruikte kunststoffen en 50 % van het papier is bestemd voor verpakkingen – en maken verpakkingen 36 % van het vaste stedelijk afval uit. Het feit dat veel verpakkingen worden geproduceerd en dat die productie doorlopend toeneemt, vormt, samen met het feit dat deze verpakkingen weinig worden hergebruikt en ingezameld en onvoldoende worden gerecycled, een grote belemmering voor de totstandkoming van een koolstofarme circulaire economie. Daarom moeten in deze verordening regels worden vastgelegd voor de gehele levenscyclus van verpakkingen, waarmee wordt bijgedragen aan een efficiënte werking van de interne markt door nationale maatregelen te harmoniseren en tegelijkertijd de negatieve effecten van verpakkingen en verpakkingsafval op het milieu en de gezondheid van de mens te voorkomen en te beperken. Door de op de afvalhiërarchie afgestemde maatregelen die erin zijn vastgelegd, moet deze verordening bijdragen tot de transitie naar een circulaire economie.
(3) Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad(6) bevat verplichtingen voor de lidstaten met betrekking tot verpakkingen, onder meer essentiële eisen met betrekking tot de samenstelling en de herbruikbaarheid en geschiktheid voor terugwinning van verpakkingen, en streefcijfers voor terugwinning en recycling.
(4) In 2014 deed de Commissie in het kader van haar geschiktheidscontrole van Richtlijn 94/62/EG de aanbeveling om over te gaan tot aanpassingen aan de essentiële eisen ▌, die werden gezien als een belangrijk instrument om de milieuprestaties van verpakkingen te verbeteren, om deze “concreter en gemakkelijker afdwingbaar” te maken en te versterken.
(5) Overeenkomstig de Europese Green Deal, zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 11 december 2019, wordt in de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020, getiteld “Een nieuw actieplan voor de circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa”, toegezegd de essentiële eisen voor verpakking te versterken om tussen nu en 2030 alle verpakkingen herbruikbaar of recyclebaar te maken, en andere maatregelen te overwegen om (overtollige) verpakkingen en verpakkingsafval te verminderen, het ontwerp voor hergebruik en recyclebaarheid van verpakkingen te stimuleren, de complexiteit van verpakkingsmaterialen te verminderen en eisen voor het gehalte aan gerecycled materiaal in kunststof verpakkingen in te voeren. Ook wordt erin benadrukt dat voedselverspilling moet worden teruggedrongen.De Commissie verbindt zich ertoe de haalbaarheid van Uniebrede etikettering die de correcte scheiding van verpakkingsafval aan de bron vergemakkelijkt, te beoordelen.
(6) Kunststof is het meest koolstofintensieve verpakkingsmateriaal, en het recyclen van kunststof afval is wat het verbruik van fossiele brandstoffen betreft ongeveer vijf keer beter dan verbranding met energieterugwinning. Net als de Europese strategie voor kunststoffen in een circulaire economie, die is te vinden in de mededeling van de Commissie van 16 januari 2018, bevat het bovengenoemde nieuwe actieplan voor de circulaire economie het voornemen om meer gerecyclede kunststoffen te gebruiken, en bij te dragen aan een duurzamer gebruik van kunststoffen. De begroting en het stelsel van eigen middelen van de Unie dragen bij tot de vermindering van de verontreiniging als gevolg van kunststof verpakkingsafval. Per 1 januari 2021 is bij Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad(7) een nationale bijdrage ingevoerd die evenredig is aan de hoeveelheid niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval in iedere lidstaat. Deze categorie eigen middelen is een onderdeel van de stimulansen om het verbruik van kunststoffen voor eenmalig gebruik te verminderen, recycling te bevorderen en de circulaire economie aan te jagen.
(7) In zijn conclusies, getiteld “Naar een circulair en groen herstel”, van 11 december 2020 benadrukte de Raad dat bij de herziening van Richtlijn 94/62/EG daarin geactualiseerde, concretere, doeltreffendere en gemakkelijker te implementeren bepalingen moeten worden opgenomen om het gebruik van duurzame verpakkingen op de interne markt te bevorderen, de complexiteit van verpakkingen tot een minimum te beperken teneinde economisch haalbare oplossingen te bevorderen, de herbruikbaarheid en recyclebaarheid van verpakkingen te verbeteren en zorgwekkende stoffen in verpakkingsmateriaal tot een minimum te beperken, met name in materialen voor levensmiddelenverpakkingen, en benadrukte hij dat verpakkingen op eenvoudig te begrijpen wijze moeten worden geëtiketteerd om de consument te informeren over de recyclebaarheid van verpakkingen en over waar verpakkingsafval moet worden weggegooid om ▌recycling te vergemakkelijken.
(8) In zijn resolutie van 10 februari 2021 over het nieuwe actieplan voor de circulaire economie(8) wees het Europees Parlement nogmaals op de doelstelling dat alle verpakkingsmaterialen uiterlijk in 2030 op een rendabele manier herbruikbaar of recyclebaar moeten zijn, en vroeg het de Commissie met een wetsvoorstel te komen om maatregelen en streefcijfers voor afvalvermindering en ambitieuze essentiële vereisten op te nemen in de richtlijn verpakking en verpakkingsafval, teneinde overtollige verpakkingen, ook in de elektronische handel, te beperken, de recyclebaarheid te verbeteren en de complexiteit van verpakkingen tot een minimum te beperken, het gehalte aan gerecyclede materialen te verhogen, gevaarlijke en schadelijke stoffen geleidelijk uit te bannen en hergebruik te bevorderen.
(9) Deze verordening vormt een aanvulling op Verordening (EU) 2024/… van het Europees Parlement en de Raad(9)(10), waarin verpakking niet als een specifieke productcategorie wordt behandeld. Er moet echter op worden gewezen dat in op grond van Verordening (EU) 2024/…(11) vastgestelde gedelegeerde handelingen aanvullende of gedetailleerdere vereisten voor verpakkingen van specifieke producten kunnen worden vastgelegd, met name met betrekking tot het tot een minimum beperken van verpakkingen indien het ontwerp of het herontwerp van producten verpakkingen kan opleveren die minder schadelijk zijn voor het milieu.
(10) Deze verordening moet van toepassing zijn op alle verpakkingen die in de Unie in de handel worden gebracht en op alle verpakkingsafval, ongeacht het soort verpakking of het gebruikte materiaal. Ten behoeve van de juridische duidelijkheid moet de definitie van “verpakking” in Richtlijn 94/62/EG worden geherformuleerd zonder dat de inhoud wordt gewijzigd. De begrippen “verkoopverpakking”, “verzamelverpakking” en “verzendverpakking” moeten afzonderlijk worden gedefinieerd om overlappende terminologie te voorkomen. “Verkoopverpakking” is dus hetzelfde als primaire verpakking, “verzamelverpakking” is secundaire verpakking, en “verzendverpakking” is tertiaire verpakking.
(11) Bekers, voedselverpakkingen, broodzakjes of andere artikelen die een verpakkingsfunctie kunnen vervullen, mogen niet worden beschouwd als verpakkingen die ontworpen en bedoeld zijn om door de einddistributeur leeg te worden verkocht. Deze artikelen mogen alleen als verpakkingen worden beschouwd wanneer zij ontworpen en bedoeld zijn om op het verkooppunt te worden gevuld, in welk geval zij als “serviceverpakkingen” worden beschouwd, of door de einddistributeur te koop worden aangeboden na met voedsel of drank te zijn gevuld, mits deze artikelen een verpakkingsfunctie vervullen.
(12) De definitie van primaireproductieverpakking mag niet leiden tot een uitbreiding van producten die als verpakking in de zin van deze verordening worden beschouwd. De invoering van de definitie en het gebruik ervan in de definitie van “producent” garandeert dat de natuurlijke of rechtspersoon die dit soort verpakkingen voor het eerst ter beschikking stelt, wordt beschouwd als de producent in de zin van deze verordening, en niet de bedrijven in de primaire sector (bijvoorbeeld de landbouwers) die dit soort verpakkingen gebruiken.
(13) Een artikel dat integraal deel uitmaakt van een product en nodig is om dat product tijdens zijn levensduur te bevatten, te ondersteunen of te bewaren, en waarvan alle elementen bedoeld zijn om samen gebruikt, verbruikt of verwijderd te worden, mag niet als verpakking worden beschouwd, aangezien de functie ervan intrinsiek verbonden is met het feit dat het deel uitmaakt van het product. Aangezien consumenten zakjes, pads en capsules voor koffie en thee doorgaans samen met de productresten verwijderen, waardoor de stromen van composteerbaar en recyclebaar afval verontreinigd raken, moeten die specifieke producten echter wel als verpakkingen worden behandeld. Dit strookt met de doelstelling om de gescheiden inzameling van bioafval te bevorderen, zoals krachtens artikel 22 van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad(12) is vereist, en waarborgt samenhang met de financiële en operationele verplichtingen aan het einde van de levensduur. Verven, inkten, vernissen, lakken en kleefstoffen die rechtstreeks op een product zijn aangebracht, mogen niet onder de definitie van verpakking vallen. Etiketten die rechtstreeks op een product worden aangebracht of daarop zijn bevestigd, waaronder stickeretiketten op groenten en fruit, vallen echter wel onder de definitie van verpakking, aangezien de kleefstof een lijm is en geen etiket. Voorts mag, indien een bepaald materiaal waaruit een verpakkingseenheid bestaat slechts een onbeduidend deel van de verpakkingseenheid, en in ieder geval niet meer dan 5 % van de totale massa ervan, uitmaakt, een dergelijke verpakkingseenheid niet als samengestelde verpakking worden beschouwd. De definitie van samengestelde verpakking in deze verordening mag verpakkingen voor eenmalig gebruik die gedeeltelijk van kunststof zijn gemaakt, ongeacht het drempelniveau, niet vrijstellen van de vereisten van Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad(13) betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststof producten op het milieu.
(14) Een verpakking mag alleen op de markt worden gebracht indien zij aan de in deze verordening opgenomen duurzaamheidsvoorschriften en de etiketteringsvoorschriften van deze verordening voldoet. Het in de handel brengen wordt geacht plaats te vinden wanneer de verpakking voor het eerst op de markt van de Unie wordt aangeboden en door de fabrikant of importeur wordt geleverd voor distributie, consumptie of gebruik in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling. Verpakkingen die reeds vóór de datum van toepassing van de desbetreffende voorschriften in de Unie in de handel zijn gebracht en zich in de voorraden van distributeurs bevinden, met inbegrip van klein- en groothandelaren, hoeven dus niet aan die voorschriften te voldoen.
(15) Overeenkomstig de afvalhiërarchie van ▌Richtlijn 2008/98/EG en ▌de levenscyclusbenadering om algemeen beschouwd het beste milieuresultaat op te leveren, moet met de maatregelen van deze verordening worden beoogd om zowel qua volume als qua gewicht minder verpakkingen in de handel te brengen en de productie van verpakkingsafval te voorkomen, vooral door zo weinig mogelijk verpakkingen te gebruiken, het gebruik van verpakking te voorkomen waar dat niet nodig is en meer verpakkingen te hergebruiken. Daarnaast zijn de maatregelen erop gericht meer gerecycled materiaal in verpakkingen te gebruiken, met name in kunststof verpakkingen, waarin tot dusverre erg weinig gerecycled materiaal wordt gebruikt, door hoogwaardige recyclingsystemen te versterken en zo een groter aandeel van verpakkingen te recyclen en de kwaliteit van de daaruit voortvloeiende secundaire grondstoffen te verbeteren, en tegelijkertijd andere vormen van terugwinning en definitieve verwijdering te beperken.
(16) In overeenstemming met de afvalhiërarchie, waarbinnen het storten van afval als minst wenselijke optie wordt aangemerkt, moeten de maatregelen in het kader van deze Verordening erop gericht zijn de hoeveelheid verpakkingsafval dat wordt gestort, te verminderen.
(17) Verpakkingen moeten zo worden ontworpen, geproduceerd en aangeboden dat zij zo vaak mogelijk kunnen worden hergebruikt of recycling van hoge kwaliteit kunnen ondergaan en dat de milieueffecten gedurende de gehele levenscyclus van de verpakking en het product waarvoor de verpakking is ontworpen, tot een minimum worden beperkt. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening middels bepaling van een minimumaantal omlopen voor hergebruik van verpakkingen voor specifieke verpakkingscategorieën.
(18) Conform de doelstellingen van het actieplan voor de circulaire economie en de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2020, getiteld “Strategie voor duurzame chemische stoffen – Op weg naar een gifvrij milieu” (“strategie voor duurzame chemische stoffen”), moet, om te waarborgen dat chemische stoffen gedurende hun hele levenscyclus goed worden beheerd, te zorgen voor de transitie naar een gifvrije en circulaire economie, en gelet op het belang van verpakkingen in het dagelijks leven, met deze verordening het door verpakkingen teweeggebrachte effect op de gezondheid van de mens, het milieu en duurzaamheidsprestaties in het algemeen, waaronder circulariteit, als gevolg van de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen gedurende de hele levenscyclus van verpakkingen worden aangepakt, van de productie tot het gebruik en het einde van de levensduur ervan, met inbegrip van afvalbeheer.
(19) Rekening houdend met de wetenschappelijke en technologische vooruitgang moeten verpakkingen zo worden ontworpen en geproduceerd dat de aanwezigheid van bepaalde zware metalen en andere zorgwekkende stoffen in de samenstelling ervan wordt beperkt. Zoals vermeld in de strategie voor duurzame chemische stoffen moet de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen tot een minimum worden beperkt en moeten deze stoffen zoveel mogelijk worden vervangen, waarbij de aanwezigheid van de schadelijkste stoffen voor niet-essentiële maatschappelijke toepassingen, met name in consumentenproducten, geleidelijk naar nul moet worden gebracht. Bijgevolg moeten zorgwekkende stoffen in verpakkingsmateriaal of verpakkingsonderdelen tot een minimum worden beperkt om te waarborgen dat verpakkingen en uit verpakkingen gerecyclede materialen gedurende hun levenscyclus geen nadelige gevolgen hebben voor de gezondheid van de mens of voor het milieu.
(20) Per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) zijn een groep van duizenden synthetische chemische stoffen die zowel in de Unie als in de rest van de wereld op grote schaal voor een breed scala van toepassingen worden gebruikt. Voor de hoeveelheid PFAS zijn materialen die met levensmiddelen in contact komen en verpakkingen een van de relevantste sectoren. Alle PFAS die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, zijn zelf zeer persistent of worden afgebroken tot zeer persistente PFAS in het milieu. Bij specifieke beschouwing van de eindpunten wat betreft de gezondheid van de mens die na langdurige blootstelling van mensen het meest zorgwekkend worden geacht, d.w.z. carcinogeniteit, mutageniteit, reprotoxiciteit, waaronder effecten op of via lactatie, en specifieke doelorgaantoxiciteit, zijn veel PFAS voor ten minste een van deze vijf eindpunten geclassificeerd. Wegens de fysische eigenschappen van PFAS, met name de persistentie, samen met vastgestelde gezondheidseffecten voor sommige PFAS, vormen PFAS een gevaar voor het milieu en voor de gezondheid van de mens.
(21) PFAS in materialen die met levensmiddelen in contact komen, zullen onvermijdelijk leiden tot blootstelling van mensen. Aangezien de PFAS-gevaren niet aan een drempelwaarde gekoppeld zijn, is blootstelling aan PFAS in materialen die met levensmiddelen in contact komen een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van de mens. PFAS moeten daarom in verpakkingen die met levensmiddelen in contact komen, worden beperkt. Om overlappingen met de in andere rechtshandelingen van de Unie vastgelegde beperkingen op het gebruik van PFAS te voorkomen, moet de Commissie evalueren of deze beperking moet worden gewijzigd of ingetrokken.
(22) Bisfenol A (BPA) is een chemische verbinding die gebruikt wordt bij de productie van materialen die in contact komen met levensmiddelen, zoals herbruikbaar kunststof keukengerei en bekledingen van blikjes, voornamelijk als beschermingslaag. Op grond van een in 2023 door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gepubliceerde beoordeling kan blootstelling aan BPA, die kan plaatsvinden door migratie naar voedsel en drank en vervolgens ingestie door consumenten, voor consumenten een risico op een laag niveau vormen.
(23) Gezien de lopende procedure voor bisfenol A (BPA) zal, in overeenstemming met de krachtens Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad(14) aan de Commissie toegekende bevoegdheden inzake materialen die met levensmiddelen in contact komen, een beperking op het gebruik van BPA gelden voor onder meer alle verpakkingen van levensmiddelen. Deze voorgestelde beperking zal naar verwachting vóór eind 2024 worden aangenomen, met een algemene overgangsperiode van 18 maanden.
(24) In overeenstemming met het EU-actieplan “Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” in de mededeling van de Commissie van 12 mei 2021 moet het beleid van de Unie gebaseerd zijn op het beginsel dat er preventief moet worden opgetreden aan de bron. De Commissie benadrukt in de strategie voor duurzame chemische stoffen dat de Verordeningen (EG) nr. 1907/2006(15) en (EG) nr. 1272/2008(16) van het Europees Parlement en de Raad als hoekstenen voor de regulering van chemische stoffen in de Unie moeten worden versterkt en aangevuld met coherente benaderingen voor het beoordelen en beheren van chemische stoffen in de bestaande sectorale wetgeving. Daarom worden chemische stoffen in verpakkingen en verpakkingsonderdelen aan de bron beperkt en in eerste instantie aangepakt door middel van de voorschriften en procedures van titel VIII van Verordening (EG) nr. 1907/2006, om de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen gedurende de hele levenscyclus, dus ook de afvalfase, van de stof. Daarom moet eraan worden herinnerd dat ▌die verordening van toepassing is op de vaststelling of wijziging van beperkingen op stoffen die worden geproduceerd voor gebruik in of worden gebruikt voor de productie van verpakkingen of verpakkingsonderdelen, en op het in de handel brengen van stoffen in verpakkingen of verpakkingsonderdelen.
Wat betreft verpakkingen die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1935/2004 vallen, moet eraan worden herinnerd dat die verordening tot doel heeft om een hoge mate van bescherming van consumenten van verpakte levensmiddelen te waarborgen. Het is mogelijk dat stoffen in verpakkingen, verpakkingsonderdelen en verpakkingsafval ook vallen onder in andere rechtshandelingen van de Unie vastgelegde beperkingen, zoals de beperkingen en verboden die op grond van Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad(17) zijn vastgesteld voor persistente organische verontreinigende stoffen.
(25) Naast de beperkingen van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 die ▌van toepassing zijn op materialen en voorwerpendie met levensmiddelen in contact komen, en van Verordening (EG) nr. 1935/2004, moeten de beperkingen voor lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom in verpakkingen en verpakkingsonderdelen omwille van de consistentie worden gehandhaafd.
(26) De Beschikkingen 2001/171/EG(18) en 2009/292/EG(19) van de Commissie bevatten vrijstellingen van de concentratieniveaus voor lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom in verpakkingen of verpakkingsonderdelen die op grond van Richtlijn 94/62/EG zijn vastgesteld en die ook in het kader van deze verordening moeten worden gehandhaafd. Om die vrijstellingen te kunnen wijzigen of intrekken of om ▌de concentratiegrenswaarde voor die metalen in deze verordening te kunnen verlagen om deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen. Op basis van de strategie voor duurzame chemische stoffen is dezelfde grenswaarde voor gevaarlijke stoffen in beginsel van toepassing op nieuwe en gerecyclede materialen. Er kunnen zich evenwel uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin van dat beginsel zal moeten worden afgeweken. In dergelijke gevallen zou een grenswaarde voor gerecyclede materialen die verschillend is van die voor nieuwe materialen gerechtvaardigd moeten worden op basis van een analyse per geval. De Commissie moet met dat beginsel rekening houden wanneer zij de bestaande vrijstellingen van de concentratieniveaus van lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom wijzigt.
(27) Onverminderd de beperking van PFAS, mag de beperking van het gebruik van stoffen omwille van de chemische veiligheid of de voedselveiligheid, krachtens deze verordening alleen gelden indien er sprake is van een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu, zoals onder meer, maar niet uitsluitend, de beperkingen voor lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom, waarvoor reeds beperkingen zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 94/62/EG, die in het kader van deze verordening moeten worden gehandhaafd, aangezien dergelijke beperkingen in het kader van andere rechtshandelingen van de Unie worden aangepakt. Niettemin moet deze verordening tevens voorzien in de mogelijkheid om, in de eerste plaats om andere redenen dan de chemische veiligheid of de voedselveiligheid, de aanwezigheid te beperken van stoffen die in verpakkingen en verpakkingsonderdelen of de productieprocessen daarvan worden gebruikt en die negatieve gevolgen hebben voor de duurzaamheid van verpakkingen, vooral wat betreft de circulariteit, en met name het hergebruik of de recycling, van die verpakkingen.
(28) Het ontwerpen van verpakkingen met het oog op de recycling ervan wanneer zij verpakkingsafval worden, is een van de efficiëntste maatregelen om de circulariteit van verpakkingen te verbeteren, het recyclingpercentage van verpakkingen te verhogen en ervoor te zorgen dat meer gerecycled materiaal in verpakkingen wordt gebruikt. Voor een aantal verpakkingsformaten zijn ontwerpcriteria voor recycling vastgesteld in het kader van vrijwillige sectorale regelingen of door sommige lidstaten, die deze hebben vastgesteld om de vergoedingen wegens uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te kunnen differentiëren. Om belemmeringen op de interne markt te voorkomen, de industrie een gelijk speelveld te bieden en de duurzaamheid van verpakkingen te bevorderen, is het belangrijk om bindende eisen voor de recyclebaarheid van verpakkingen vast te stellen door de criteria en de methode voor de beoordeling van de recyclebaarheid van verpakkingen te harmoniseren op basis van een ontwerpmethode voor recycling op Unieniveau. Om te voldoen aan de in het actieplan voor de circulaire economie vastgelegde doelstelling dat alle verpakkingen uiterlijk in 2030 op economisch haalbare wijze recyclebaar ▌moeten zijn, moeten recyclebare verpakkingen worden ontworpen voor materiaalrecycling, en moeten er prestatieklassen voor recyclebaarheid van verpakkingen worden vastgesteld op basis van ontwerpcriteria voor recycling voor de in bijlage II vermelde verpakkingscategorieën, uitgedrukt in klasse A, B of C, zodat de verpakking als recyclebaar moet worden beschouwd en er bijgevolg toestemming moet worden verleend om deze in de handel te brengen. Indien verpakking niet voldoet aan de criteria van klasse C, moet zij als technisch niet-recyclebaar worden beschouwd en moet het in de handel brengen ervan worden beperkt. Om marktdeelnemers voldoende tijd te bieden om zich aan te passen, hoeven verpakkingen echter pas vanaf 1 januari 2030 aan die criteria te voldoen. Vanaf 1 januari 2038 moeten verpakkingen, om in de handel te kunnen worden gebracht, voldoen aan klasse B.
(29) De definitie van materiaalrecycling in deze verordening moet een aanvulling vormen op de definities van recycling en materiaalterugwinning in Richtlijn 2008/98/EG. Bij materiaalrecycling blijven hulpbronnen circuleren in de materialeneconomie. Biologische afvalverwerking mag daar derhalve niet onder vallen. De definitie van materiaalrecycling mag geen invloed hebben op de berekening van de streefcijfers voor recycling die krachtens deze verordening voor de lidstaten zijn vastgesteld. Die doelstellingen en de berekening daarvan zijn gebaseerd op de definitie van recycling in Richtlijn 2008/98/EG.
(30) Recycling van hoge kwaliteit houdt in dat de gerecyclede materialen, op basis van hun behouden technische eigenschappen, kwalitatief gelijkwaardig of beter zijn dan het oorspronkelijke materiaal en kunnen worden gebruikt ter vervanging van primaire grondstoffen voor verpakking of soortgelijke toepassingen. Het gerecyclede materiaal kan meerdere keren worden gerecycled. De inzameling van naar behoren gesorteerd verpakkingsafval is cruciaal om de productie van grondstoffen op basis van recycling van hoge kwaliteit mogelijk te maken. Het verschil tussen materiaalrecycling en recycling van hoge kwaliteit is dat bij materiaalrecycling het verpakkingsmateriaal tot materiaal wordt gerecycled, terwijl dat verpakkingsmateriaal bij recycling van hoge kwaliteit wordt gerecycled tot materialen van dezelfde kwaliteitsklasse die kunnen worden gebruikt voor verpakking of andere toepassingen waarbij de kwaliteit van het gerecyclede materiaal behouden blijft.
(31) Aangezien enkel het beoordelen van het ontwerp voor recycling niet voldoende is om te waarborgen dat verpakkingen in de praktijk worden gerecycled, moeten er een uniforme methode en een mechanisme van doorlopende controle worden ingesteld om te waarborgen dat hetverpakkingsafval op grote schaal doeltreffend wordt gerecycled op basis van de volgens de huidige stand van de techniek meest geavanceerde vormen van gescheiden inzameling, en gevestigde processen voor sortering en recycling die reeds in een operationele omgeving zijn getest. Bijgevolg moet vanaf 2035 een nieuwe beoordeling worden verricht op basis van de hoeveelheid materiaal (qua gewicht) die daadwerkelijk wordt gerecycled, voor elke verpakkingscategorie overeenkomstig de methode en de drempels op basis van artikel 6. De drempels voor recycling op grote schaal moeten worden vastgesteld met in aanmerkingneming van het bij deze verordening gestelde streefdoel voor het jaarlijks gerecycled materiaal. Naar verwachting zullen de lidstaten in 2030 reeds de eerste gegevens aan de Commissie hebben verstrekt over de per verpakkingscategorie gerecyclede hoeveelheden verpakkingsafval, overeenkomstig de monitoringverplichtingen van artikel 56, lid 2, punt c), en lid 4. De producenten, in het geval van individuele nakoming van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid waaraan die nakoming is toevertrouwd of deverpakkingsafvalverwerkers ingeval de overheid verantwoordelijk is voor de organisatie van het verpakkingsafvalbeheer, moeten ervoor zorgen dat het verpakkingsafval gescheiden wordt ingezameld, gesorteerd en gerecycled in geïnstalleerde infrastructuur met gebruikmaking van gevestigde processen in een geteste operationele omgeving, en moeten de fabrikant alle technische documentatie verstrekken om ervoor te zorgen dat verpakkingen op grote schaal worden gerecycled.
(32) Teneinde geharmoniseerde voorschriften voor het ontwerp van verpakkingen vast te stellen waarmee de recyclebaarheid ervan wordt gewaarborgd, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen ten aanzien van gedetailleerde criteria voor het ontwerp van verpakkingen voor recycling per verpakkingscategorie. Daarnaast moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om uitvoeringshandelingen vast te stellen om te beoordelen of de verpakking op grote schaal wordt gerecycled, ook voor verpakkingscategorieën die niet in deze verordening worden vermeld. ▌
(33) Om innovatie op het gebied van verpakkingen te stimuleren, moet het toegestaan zijn dat voor verpakkingen met innovatieve kenmerken die leiden tot een aanzienlijke verbetering van de kernfunctie van verpakkingen en aantoonbare milieuvoordelen opleveren een ▌extra periode van vijf jaar wordt geboden om aan de eisen inzake recyclebaarheid te voldoen. Die innovatieve kenmerken moeten gerechtvaardigd zijn, met name wat betreft het gebruik van nieuwe materialen, en de geplande ontwikkeling van een recyclingtrajectmoet in de technische documentatie bij de verpakking worden toegelicht. Die informatie moet onder meer worden gebruikt voor eventuele noodzakelijke wijzigingen in de uitvoeringshandelingen inzake ontwerpcriteria voor recycling. De marktdeelnemer moet tevens kennisgeving doen aan de Commissie en de bevoegde autoriteit voordat hij innovatieve verpakkingen in de handel brengt.
(34) Om de gezondheid en de veiligheid van mens en dier te beschermen, mogen de vereisten inzake recyclebaarheid vanwege de aard van de verpakte producten en de daaruit voortvloeiende eisen niet verplicht zijn voor primaire verpakkingen, zoals gedefinieerd in ▌Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad(20) en ▌Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad(21), die rechtstreeks in contact staan met het geneesmiddel, en voor buitenverpakkingen, zoals gedefinieerd in de bovengenoemde handelingen, indien die verpakkingen nodig zijn om te voldoen aan specifieke eisen voor het behoud van de kwaliteit van het geneesmiddel.
Daarnaast mogen de recyclebaarheidseisen niet verplicht zijn voor contactgevoelige kunststof verpakkingen van medische hulpmiddelen die vallen onder Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad(22), of voor medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die vallen onder Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad(23), en evenmin voor contactgevoelige kunststof verpakkingen van voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en van voeding voor medisch gebruik die vallen onder Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad(24), noch voor verpakkingen die worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen in overeenstemming met Richtlijn 2008/68/EGvan het Europees Parlement en de Raad(25). Ook verkoopverpakkingen van licht hout, kurk, textiel, rubber, keramiek of porselein moeten worden vrijgesteld, behalve van lid 6 bis bis, aangezien zij in zeer kleine hoeveelheden in de handel worden gebracht: elk van die categorieën vertegenwoordigt minder dan 1 % van het gewicht van de verpakkingen die in de Unie in de handel worden gebracht.
(35) Sommige lidstaten ondernemen actie om de recyclebaarheid van verpakkingen aan te moedigen door afstemming van de vergoedingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid; dergelijke initiatieven op nationaal niveau kunnen voor onzekerheid onder marktdeelnemers zorgen over de regelgeving, met name wanneer zij verpakkingen in verschillende lidstaten leveren. Tegelijkertijd is de afstemming van vergoedingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid een doeltreffend economisch instrument om een duurzamer ontwerp van verpakkingen te stimuleren, hetgeen leidt tot verpakkingen die beter te recyclen zijn en tot een betere werking van de interne markt. Daarom moeten de criteria voor afstemming van vergoedingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid op basis van de door de beoordeling van de recyclebaarheid verkregen prestatieklasse voor recyclebaarheid worden geharmoniseerd, zonder de exacte bedragen voor die vergoedingen vast te stellen. Aangezien die criteria verband moeten houden met de criteria inzake recyclebaarheid, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om die geharmoniseerde criteria vast te stellen samen met de gedetailleerde ontwerpcriteria voor recyclebaarheid per verpakkingscategorie.
(36) Om de circulariteit van verpakkingen te waarborgen, moeten verpakkingen zodanig worden ontworpen dat nieuwe materialen steeds meer kunnen worden vervangen door gerecyclede materialen. Door meer gerecyclede materialen te gebruiken, wordt bijgedragen tot de ontwikkeling van een circulaire economie met goed functionerende markten voor gerecyclede materialen, worden kosten, afhankelijkheden en negatieve milieueffecten als gevolg van het gebruik van primaire grondstoffen teruggedrongen, en wordt het mogelijk gemaakt materialen op een hulpbronnenefficiëntere wijze te gebruiken. Van alle verschillende verpakkingsmaterialen worden in kunststofverpakkingen de minste gerecyclede materialen gebruikt. Om deze problemen op de meest geschikte manier aan te pakken, moet ervoor worden gezorgd dat meer gerecyclede kunststof wordt gebruikt door streefcijfers voor het gehalte aan gerecycled materiaal in kunststof verpakkingen vast te stellen op verschillende niveaus afhankelijk van de contactgevoeligheid(26) van verschillende toepassingen van kunststof verpakkingen, en ervoor te zorgen dat die streefcijfers tegen 2030 bindend worden. Om ▌ervoor te zorgen dat de circulariteit van verpakkingen een stijgende lijn blijft vertonen, moeten er vanaf 2040 hogere streefcijfers gelden.
(37) Er moet worden verduidelijkt dat papiermateriaal dat afkomstig is van de vervaardiging van pulp niet mag worden geacht onder de definitie van kunststof in deze verordening te vallen.
(38) Om overeenkomstig de voorschriften van het Unierecht een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier te waarborgen en om risico’s voor de voorzieningszekerheid en de veiligheid van geneesmiddelen en voor de veiligheid van medische hulpmiddelen te voorkomen, moeten primaire verpakkingen, zoals gedefinieerd in ▌Verordening (EU) 2019/6 en Richtlijn 2001/83/EG ▌, contactgevoelige kunststof verpakkingen van medische hulpmiddelen die onder Verordening (EU) 2017/745 vallen, contactgevoelige verpakkingen van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die onder Verordening (EU) 2017/746 vallen, en contactgevoelige kunststof verpakkingen van voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en van voeding voor medisch gebruik die onder Verordening (EU) nr. 609/2013 vallen, worden vrijgesteld van de verplichting inzake een minimumgehalte aan gerecycled materiaal in kunststofverpakkingen. Die vrijstelling moet ook gelden voor de buitenverpakking van geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik, zoals gedefinieerd in ▌Verordening (EU) 2019/6 en Richtlijn 2001/83/EG, in gevallen waarin die verpakking moet voldoen aan specifieke eisen om de kwaliteit van het geneesmiddel te behouden.
(39) Om de in deze verordening bedoelde streefcijfers voor de integratie van het gehalte aan gerecycled materiaal te halen, moet de Commissie uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding een evaluatie van de stand van de technologische ontwikkeling en de milieuprestaties van biogebaseerde kunststof verpakkingen uitbrengen en zo nodig een wetgevingsvoorstel met duurzaamheidsvereisten en -streefcijfers indienen.
(40) Om belemmeringen op de interne markt te voorkomen en de doeltreffende uitvoering van de verplichtingen op grond van deze verordening te waarborgen, moeten marktdeelnemers ervoor zorgen dat het aandeel kunststoffen in verpakkingen een minimumpercentage aan gerecycled materiaal dat na consumptie uit kunststof afval is teruggewonnen bevat, bepaald per verpakkingssoort en -formaat (vermeld in tabel 1 van bijlage II), per fabriek en per jaar.
(41) Het gebruik van de fabriek als berekeningsbasis zorgt ervoor dat verpakkingsfabrikanten een zekere flexibiliteit krijgen om het minimumpercentage aan gerecycled materiaal te halen. Onder “fabriek” moet uitsluitend worden verstaan een industriële installatie waar verpakkingen worden vervaardigd.
(42) Marktdeelnemers moeten worden gestimuleerd om het gehalte aan gerecycled materiaal in het kunststof deel van verpakkingen te verhogen. Één manier om dit te bereiken is het afstemmen van vergoedingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid op het percentage gerecycled materiaal in verpakkingen. De afstemming van vergoedingen moet in die gevallen gebaseerd zijn op gemeenschappelijke regels voor het berekenen en verifiëren van het gehalte aan gerecyclede materialen in dergelijke verpakkingen. In dit verband moeten de lidstaten bestaande systemen die voorafgaande eerlijke toegang tot gerecycled materiaal verlenen, kunnen behouden om de minimumstreefcijfers voor het gehalte aan gerecycled materiaal te halen, mits zij aan de eisen van deze verordening voldoen. Voorts moet voor de gerecyclede materialen prioritaire toegang tegen marktprijzen worden verleend, en moet de hoeveelheid gerecyclede materialen waarvoor prioritaire toegang wordt verleend, overeenstemmen met de hoeveelheid verpakkingen die de marktdeelnemer in de betrokken lidstaat in de loop van een bepaalde termijn in de handel heeft gebracht.
(43) Om te waarborgen dat de voorwaarden voor het toepassen van de regels voor het berekenen en verifiëren van kunststof afval na consumptie per verpakkingssoort en -formaat (vermeld in tabel 1 van bijlage II) per fabriek en per jaar, voor het aanwezige gehalte aan gerecycled materiaal verkregen doorterugwinning uit kunststof afval na consumptie, rekening houdend met het milieueffect van recycling, en voor het vaststellen van het formaat van de technische documentatie uniform zijn, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig ▌Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(27) uitvoeringsbepalingen vast te stellen.
(44) Om te zorgen voor een interne markt voor kunststofrecycling van hoge kwaliteit en het gebruik van secundaire grondstoffen, moet het aandeel kunststoffen in verpakkingen die in de handel worden gebracht, een bepaald minimumpercentage gerecycled materiaal bevatten dat is teruggewonnen uit kunststof afval na consumptie, bepaald per verpakkingssoort en -formaat (vermeld in tabel 1 van bijlage II) en berekend per fabriek en per jaar. Onder verpakkingssoort moet worden verstaan het polymeer waarvan de verpakking hoofdzakelijk is gemaakt, terwijl het verpakkingsformaat moet worden begrepen als de grootte en de vorm van een specifieke verpakkingseenheid.
(45) Om verschillende redenen moet een hoog niveau van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens worden gegarandeerd, met name wat betreft het niveau van emissies in de lucht, het water en de bodem. Ten eerste is klimaatverandering een mondiaal verschijnsel dat geen grenzen kent en waarvan de gevolgen niet rechtstreeks verband houden met de bron van de broeikasgasemissies: landen met lage emissies kunnen gevolgen van klimaatverandering ondervinden die onevenredig groot zijn in vergelijking met hun eigen aandeel in de wereldwijde broeikasgasemissies. Ten tweede zijn watersystemen onderling verbonden, onder meer via oceaanstromingen, en uit ervaringen uit het verleden blijkt dat verontreiniging, ook door kunststof afval, die zich op een bepaalde plaats op onze planeet voordoet, zich op grote schaal kan verspreiden naar andere oceanen en continenten. Ten derde kunnen emissies in de bodem niet alleen plaatselijke maar ook grensoverschrijdende effecten hebben, met name wanneer deze emissies in de waterkringlopen in de natuur terechtkomen. Het gebruik van gerecycled materiaal in kunststof verpakkingen moet worden gestimuleerd, ervan uitgaande dat het gerecyclede materiaal zelf op een ecologisch duurzame manier is geproduceerd, zodat de koolstofvoetafdruk wordt verkleind en de circulaire economie wordt aangemoedigd. Daartoe moeten er bepaalde waarborgen worden ingebouwd om te voorkomen dat de milieubaten van het gebruik van dergelijk gerecycled materiaal in latere kunststof verpakkingen teniet worden gedaan door de maner waarop het wordt verkregen. Daarom moeten de daarmee verband houdende milieuproblemen op niet-discriminerende wijze worden aangepakt ten aanzien van zowel in de lidstaten geproduceerde als ingevoerde kunststof verpakkingen. Voor invoer in de Unie moeten daartoe gelijkwaardige voorwaarden betreffende emissies en gescheiden inzameling en duurzaamheidscriteria voor recyclingtechnologieën gelden.
(46) Gescheiden inzameling van kunststof afval is van essentieel belang voor een rechtstreeks positief effect op het inzamelingspercentage en op de kwaliteit van het ingezamelde en van het gerecycleerde materiaal. Gescheiden inzameling maakt recycling van hoge kwaliteit mogelijk en stimuleert het gebruik van hoogwaardige secundaire grondstoffen. Door toe te groeien naar een “recyclingmaatschappij” kunnen we in toenemende mate afvalproductie voorkomen en afval als hulpbron gebruiken, zodat hulpbronnen niet langer beneden in de afvalhiërarchie opgesloten blijven, waardoor nadelige milieueffecten vermeden worden en afval op een voor het milieu verantwoorde wijze kan worden beheerd. Gescheiden inzameling voorkomt ook vermenging van gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen, waardoor de veiligheid van de afvalstoffen en van de overbrenging ervan wordt gewaarborgd en verontreiniging wordt vermeden, in overeenstemming met internationale regels zoals het Verdrag van Bazel van 22 maart 1989 inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan(28), het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982(29), het Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zee door het storten van afval en andere stoffen van 29 december 1972 (“Dumpingverdrag van Londen”) en het bijbehorende protocol van 1996 (“Protocol van Londen”), en bijlage V bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973 (“Marpol-verdrag”), zoals gewijzigd bij het Protocol van 1978 bij dat verdrag.
(47) Voorts is uit de internationale besprekingen in de verschillende vergaderingen van het Intergouvernementeel Onderhandelingscomité (Intergovernmental Negotiating Committee – INC) inzake verontreiniging door kunststoffen, ter ontwikkeling van een internationaal wettelijk bindend instrument inzake verontreiniging door kunststoffen, onder meer in het mariene milieu, in het kader van het VN-Milieuprogramma gebleken dat de inspanningen met betrekking tot gescheiden inzameling van kunststoffen op internationaal niveau moeten worden opgevoerd om de milieueffecten ervan te beperken en een circulaire economie te stimuleren, teneinde afvalproductie te voorkomen en de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen te verminderen, en dat bij mogelijke verdragsluitende partijen de wil bestaat om maatregelen in die zin te nemen. Het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand(30) verplicht de partijen ertoe het milieu tegen luchtverontreiniging te beschermen en ernaar te streven luchtverontreiniging, waaronder grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, te beperken en, voor zover mogelijk, geleidelijk te verminderen en te voorkomen. Krachtens het Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren(31) moeten de partijen maatregelen nemen om grensoverschrijdende gevolgen van waterverontreiniging te voorkomen, te beheersen en te verminderen. In overeenstemming met de Verklaring van Rio de Janeiro in het kader van de Conferentie van de Verenigde Naties over milieu en ontwikkeling van 1992 moet in beginsel de vervuiler de kosten van verontreiniging dragen. Daarom moeten industriële activiteiten, zoals recycling van kunststoffen, gepaard gaan met maatregelen ter voorkoming en vermindering van verontreiniging.
(48) De milieudoelstelling om het gehalte aan gerecycled materiaal uit kunststof afval na consumptie te bevorderen, vereist dat de recycling van kunststoffen zo gebeurt dat de eruit voortvloeiende verontreiniging tot een minimum wordt beperkt. Anders zou de industriële vervuiling die bij recycling wordt uitgestoten, de milieumeerwaarde van het aanmoedigen van het gebruik van gerecycled kunststof geheel of gedeeltelijk tenietdoen. Er moeten duurzaamheidscriteria worden ontwikkeld met betrekking tot recyclingtechnologieën voor kunststof afval na consumptie. Deze moeten een hoog niveau van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens waarborgen, met name wat betreft het niveau van emissies in de lucht, het water en de bodem, en hulpbronnenefficiëntie. Daarom moet recycling op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden uitgevoerd, wat moet leiden tot een hoge kwaliteit van recyclingprocessen en -producten, en hoge normen voor de recyclingsectoren moet garanderen. Een passende verduurzaming van de recyclingtechnologie, en bijgevolg van de gerecyclede materialen, maakt van het bevorderen van het gebruik van gerecycled materiaal in kunststof verpakkingen een milieuverantwoorde maatregel. Tijdens de vergaderingen van het INC inzake verontreiniging door kunststoffen werd ook benadrukt hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat recyclingtechnologieën op een milieuverantwoorde wijze werken.
(49) De methode voor het beoordelen, verifiëren en certificeren, onder meer door middel van audits door derden, van de gelijkwaardigheid van de regels die gelden indien het uit kunststof afval na consumptie teruggewonnen gerecycled materiaal buiten de Unie wordt gerecycled en ingezameld, moet een hoog niveau van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens waarborgen, met name wat betreft het niveau van emissies in de lucht, het water en de bodem, rekening houdend met de noodzaak ervoor te zorgen dat recycling op milieuverantwoorde wijze geschiedt, de mogelijkheid om recycling van hoge kwaliteit te waarborgen, de hoogte van de kwaliteitsnormen voor de recyclingsectoren en de mate van hulpbronnenefficiëntie. Dergelijke overwegingen zijn van cruciaal belang voor het bereiken van circulariteit van hulpbronnen, waardoor uitputbare natuurlijke hulpbronnen minder onder druk worden gezet.
(50) Er zij aan herinnerd dat materialen die met levensmiddelen in contact komen en gerecyclede kunststof bevatten, moeten voldoen aan de voorschriften, mede inzake recyclingtechnologieën, van Verordening (EU) 2022/1616 van de Commissie(32). Voor kunststofverpakkingen, behalve als die gemaakt zijn van polyethyleentereftalaat (pet), is het passend de beschikbaarheid van geschikte recyclingtechnologieën tijdig voor de datum van toepassing van de desbetreffende eisen voor het gehalte aan gerecycled materiaal opnieuw te beoordelen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de toelatingsstatus volgens de desbetreffende Unievoorschriften en de daadwerkelijke invoering van dergelijke technologieën. Op basis van die beoordeling kan het voor bepaalde contactgevoelige kunststof verpakkingen nodig zijn om in afwijkingen van de eisen inzake het gehalte aan gerecycled materiaal te voorzien, of om de afwijkingen te herzien. Daarom moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen.
(51) Teneinde rekening te houden met de risico’s in verband met een mogelijk ontoereikend aanbod van een specifieke soort kunststof afval voor recycling, dat zou kunnen leiden tot buitensporige prijzen of negatieve gevolgen voor de gezondheid, de veiligheid en het milieu, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen om de streefcijfers voor het verplichte gehalte aan gerecycled materiaal in kunststof verpakkingen tijdelijk te wijzigen. Wanneer de Commissie beoordeelt of een dergelijke gedelegeerde handeling gerechtvaardigd is, moet zij terdege gemotiveerde verzoeken van natuurlijke en rechtspersonen beoordelen.
(52) Het is duidelijk dat primaire grondstoffen van andere materialen dan kunststoffen, zoals glas of aluminium, steeds meer worden vervangen door gerecycled materiaal, en gezien de juridische en economische ontwikkelingen en de verwachtingen van consumenten zal deze trend naar verwachting aanhouden. De Commissie moet niettemin nauwlettend toezien op het gebruik van gerecycled materiaal in ander verpakkingsmateriaal dan kunststof, en moet beoordelen of het passend is verdere maatregelen te treffen, waaronder het vaststellen van streefcijfers, teneinde meer gerecycled materiaal te gebruiken in andere verpakkingen dan van kunststof.
(53) De bioafvalstroom is vaak verontreinigd met conventionele kunststoffen en de materiaalrecyclingstromen zijn vaak verontreinigd met composteerbare kunststoffen. Deze kruisverontreiniging leidt tot verspilling van hulpbronnen en tot een lagere kwaliteit van secundaire grondstoffen, en moet daarom bij de bron worden voorkomen. De lidstaten moeten voor composteerbare verpakkingen derhalve specificeren welke afvalbeheeroptie geschikt is voor hun grondgebied. Aangezien het voor consumenten steeds onduidelijker wordt waar zij afval moeten verwijderen, is het gerechtvaardigd en noodzakelijk duidelijke en gemeenschappelijke voorschriften voor het gebruik van composteerbare kunststofverpakkingen vast te stellen, en deze alleen verplicht te stellen wanneer het gebruik ervan duidelijk nut heeft voor het milieu en de gezondheid van de mens. Dit is met name het geval wanneer het gebruik van composteerbare verpakkingen bijdraagt tot het inzamelen of verwijderen van bioafval, bijvoorbeeld bij producten waarvoor het scheiden van de inhoud en de verpakking bijzonder complex is, zoals theezakjes.
(54) Voor een beperkt aantal verpakkingstoepassingen van biologisch afbreekbare kunststof polymeren levert het gebruik van composteerbare verpakkingen aantoonbaar milieuvoordelen op als die verpakkingen in gecontroleerde omstandigheden composteerinstallaties, waaronder installaties voor anaerobe vergisting, binnenkomen. Lidstaten die artikel 22, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2008/98/EG toepassen en over passende afvalinzamelingsregelingen en een adequate afvalverwerkingsinfrastructuur beschikken, moeten ▌de nodige flexibiliteit krijgen om op hun grondgebied al dan niet het gebruik toe te staan van composteerbare niet-metalen wegwerpverpakkingen voor dranksystemen (koffie, thee of andere dranken), zeerlichte en lichte plastic draagtassen en ander verpakkingsmateriaal waarvan de composteerbaarheid aldaar reeds voor deze verordening verplicht was. Om verwarring onder consumenten over de juiste manier van verwijdering te voorkomen en de milieubaten van circulariteit van koolstof in aanmerking te nemen, moet het materiaal van alle andere ▌verpakkingen worden gerecycled en moet met het ontwerp daarvan worden voorkomen dat dit afbreuk doet aan de recyclebaarheid van ander afvalstromen.
(55) Daarnaast mogen er als gevolg van biologisch afbreekbaar afval geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de compost. De vereisten van de norm EN 13432 “Verpakking – Eisen voor verpakking terugwinbaar door compostering en biodegradatie – Beproevingsschema en evaluatiecriteria voor de eindacceptatie van verpakking” moeten worden herzien met betrekking tot de composteertijden, de toegestane niveaus van verontreiniging en de beperkingen op de hoeveelheden microplastics die vrijkomen om deze materialen op passende wijze te kunnen verwerken in installaties voor de verwerking van bioafval. Daarnaast moet er in de Unie een vergelijkbare norm voor thuiscompostering worden vastgesteld.
(56) Zoals beschreven in het EU-beleidskader inzake biogebaseerde, biologisch afbreekbare en composteerbare kunststoffen, in de mededeling van de Commissie van 30 november 2022, valt biologisch afbreken bij thuiscompostering niet onder de normen voor industriële compostering. Industriële compostering vereist hoge temperaturen en hoge vochtigheidsniveaus. Bij thuiscompostering, die wordt uitgevoerd door particulieren, ook in gemeenschappen, hangen de feitelijke omstandigheden sterk af van de plaatselijke klimaatomstandigheden en consumentenpraktijken. Daarom bestaat het risico dat de biologische afbraak bij thuiscompostering trager verloopt dan bij industriële compostering, of niet wordt voltooid. Met name thuiscompostering voor kunststof verpakkingen mag alleen worden overwogen voor specifieke toepassingen en in de context van specifieke lokale omstandigheden onder toezicht van de betrokken autoriteiten.
(57) Indien dat vanwege de technologische en regelgevingsontwikkelingen die van invloed zijn op de verwijdering van composteerbare kunststoffen gerechtvaardigd en passend is en onder de specifieke voorwaarden die waarborgen dat het gebruik van dergelijke materialen gunstig is voor het milieu en de gezondheid van de mens, moet de Commissie in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel indienen om de lijst van composteerbare verpakkingen te wijzigen ▌.
(58) Om de beoordeling van de conformiteit met de eisen inzake composteerbare verpakkingen te vergemakkelijken, moet worden voorzien in een vermoeden van conformiteit voor composteerbare verpakkingen overeenkomstig de op grond van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad(33) vastgestelde geharmoniseerde normen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de gedetailleerde technische specificaties van die eisen, in overeenstemming met de meest recente wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Die parameters, onder meer composteertijden en toegestane verontreinigingsniveaus, moeten een afspiegeling vormen van de reële omstandigheden in installaties voor de verwerking van bioafval, waaronder anaerobevergistingsprocessen. De huidige norm voor industriële compostering zal niet langer in een vermoeden van conformiteit voorzien, aangezien deze moet worden herzien en vervangen door een bijgewerkte versie. Tot er een nieuwe of bijgewerkte geharmoniseerde norm beschikbaar is, kan evenwel de huidige norm als richtsnoer worden gebruikt. Voor thuiscomposteerbare verpakkingen moet de Commissie naargelang het geval om ontwikkeling van een EN-normering verzoeken.
(59) Er moet worden opgemerkt dat alle verpakkingen die bestemd zijn om met levensmiddelen in contact te komen of daar nu reeds mee in contact komen, waaronder composteerbare verpakkingen, aan de eisen van Verordening (EG) nr. 1935/2004 moeten voldoen. Indien passend, kunnen de documentatie en de informatie die vereist zijn krachtens de wetgevingshandelingen van de Unie inzake materialen die met levensmiddelen in contact komen, tevens als onderdeel van de krachtens deze verordening vereiste informatie en documentatie worden gebruikt.
(60) Verpakkingen moeten worden ontworpen op een manier die het volume en gewicht ervan tot een minimum beperkt zonder dat dit afdoet aan de verpakkingsfunctie en die de recyclebaarheid ervan mogelijk maakt. De fabrikant van de verpakking moet de verpakking beoordelen aan de hand van de in bijlage IV bij deze verordening opgenomen prestatiecriteria. Gezien de doelstelling van deze verordening om de productie van verpakkingen en verpakkingsafval te verminderen en de circulariteit van verpakkingen op de hele interne markt te verbeteren, moeten de bestaande criteria nader worden gespecificeerd en aangescherpt. De lijst van prestatiecriteria voor verpakkingen als opgenomen in de bestaande geharmoniseerde norm EN 13428:2004 Verpakking – Specifieke eisen voor fabricage en samenstelling – Preventie door reductie aan de bron moet daarom worden gewijzigd. Tot er een nieuwe of bijgewerkte geharmoniseerde norm beschikbaar is, mag evenwel EN 13428:2004 worden gebruikt. Hoewel marketing en aanvaarding door de consument relevant blijven voor het ontwerp van verpakkingen, mogen zij geen prestatiecriteria zijn waarmee zwaardere en grotere verpakkingen zouden worden gerechtvaardigd. Dit mag echter geen afbreuk doen aan productspecificaties voor ambachtelijke en industriële producten en levensmiddelen en landbouwproducten waarvan de verpakking is geregistreerd en beschermd in het kader van de EU-regeling voor de bescherming van geografische aanduidingen als onderdeel van de doelstelling van de Unie om cultureel erfgoed en traditionele kennis te beschermen, waaronder Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad(34) voor wijn, Verordening (EU) 2019/787 van het Europees Parlement en de Raad(35) voor gedistilleerde dranken, of onder de in Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad(36) bedoelde kwaliteitsregelingen valt.
Een en ander mag evenmin afbreuk doen aan verpakkingsontwerpen die door een Unie- of lidstaatmodel of merkenwetgeving zijn beschermd of internationale overeenkomsten die in een van de lidstaten van toepassing zijn. Deze uitzondering is slechts gerechtvaardigd voor zover de nieuwe regels inzake de minimalisering van verpakkingen de vorm van de verpakking zodanig zouden beïnvloeden dat bij een handelsmerk het merkproduct niet langer te onderscheiden valt van het product van een andere onderneming, en het ontwerp zijn nieuwe en individuele kenmerken niet langer kan behouden. Om het risico van misbruik te voorkomen, mag de vrijstelling enkel van toepassing zijn op handelsmerken en modelrechten die vóór ... [datum van inwerkingtreding van deze verordening] zijn beschermd. Recyclebaarheid, het gebruik van gerecycled materiaal en hergebruik kunnen echter het gebruik van zwaardere of grotere verpakkingen rechtvaardigen, en moeten daarom aan de prestatiecriteria worden toegevoegd. Verpakkingen met een dubbele laag, valse bodems of andere kenmerken die uitsluitend zijn bedoeld om de indruk van een groter productvolume te wekken, mogen niet in de handel worden gebracht, aangezien zij niet voldoen aan de eis om de verpakking tot een minimum te beperken. Voor overbodige verpakkingen die niet noodzakelijk zijn om de verpakkingsfunctie te waarborgen, moet hetzelfde gelden.
(61) Om aan de eisen met betrekking tot de minimalisering van verpakkingen te voldoen, moet bijzondere aandacht worden besteed aan het beperken van lege ruimte in verzamelverpakkingen en verzendverpakkingen, met inbegrip van verpakkingen voor de elektronische handel.
(62) Om de beoordeling van de conformiteit met de eisen inzake minimalisering van verpakkingen te faciliteren, moet een vermoeden van conformiteit gelden ten aanzien van verpakkingen die in overeenstemming zijn met overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 vastgestelde geharmoniseerde normen die voorzien in gedetailleerde technische specificaties voor die eisen en in meetbare ontwerpcriteria, in voorkomend geval met inbegrip van een maximumgewicht of grenswaarden voor lege ruimte voor specifieke verpakkingsformaten en gestandaardiseerde verpakkingsontwerpen die aan de eis inzake minimalisering van verpakkingen voldoen.
(63) Om de circulariteit en het duurzame gebruik van verpakking te bevorderen, moeten herbruikbare verpakkingen en systemen voor hergebruik worden gestimuleerd. Daartoe moet het begrip “herbruikbare verpakking” worden verduidelijkt en moet ervoor worden gezorgd dat dit begrip niet alleen verband houdt met het ontwerp van verpakkingen, waarmee voor het hoogst mogelijke aantal ▌omlopen moet worden gezorgd en de veiligheids-, kwaliteits- en hygiëne-eisen bij het legen, uitladen, navullen of herladen moeten worden gehandhaafd, maar ook met het opzetten van systemen voor hergebruik waarmee aan de minimumeisen van deze verordening moet worden voldaan. Om de beoordeling van de conformiteit met de eisen inzake herbruikbare verpakkingen te beoordelen, moet worden voorzien in een vermoeden van conformiteit voor verpakkingen die in overeenstemming zijn met overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 geharmoniseerde normen die voorzien in gedetailleerde technische specificaties voor die eisen, alsook in criteria en formaten voor herbruikbare verpakkingen, met inbegrip van het minimale aantal trajecten of omlopen, gestandaardiseerde ontwerpen en eisen voor systemen voor hergebruik, waaronder hygiëne-eisen.
(64) Consumenten moeten worden geïnformeerd en in staat worden gesteld om elke soort verpakkingsafval ▌op correcte wijze te verwijderen. De meest geschikte manier daarvoor is het vaststellen van een geharmoniseerd etiketteringssysteem voor het scheiden van afval op basis van de materialen waaruit de verpakking is samengesteld, in combinatie met overeenkomstige etiketten op afvalrecipiënten. Het feit dat een dergelijk geharmoniseerd etiketteringssysteem door alle burgers moet kunnen worden herkend, ongeacht hun omstandigheden, zoals leeftijd en talenkennis, moet een bepalende factor zijn bij het ontwerp ervan. Dit kan worden bereikt door pictogrammen te gebruiken, en zo min mogelijk woorden. Dit helpt ook om de eventuele kosten van de vertaling ervan te drukken.
(65) Sortering is essentieel om een grotere circulariteit van verpakkingen te waarborgen. Het verbeteren van de sorteercapaciteiten, in het bijzonder door middel van technologische innovaties, moet worden aangemoedigd om de kwaliteit van de sortering, en dus van de grondstoffen voor recycling, te verhogen.
(66) Om consumenten te helpen bij het scheiden en verwijderen van verpakkingsafval moet een systeem worden ingevoerd van geharmoniseerde symbolen, die zowel op de verpakking als op de afvalrecipiënten moeten worden aangebracht, waardoor consumenten de symbolen kunnen vergelijken om hun afval te verwijderen. Met deze symbolen moet een correct afvalbeheer mogelijk worden gemaakt, aangezien zij consumenten informatie moeten bieden over de eigenschappen inzake compostering van verpakkingen, met name om verwarring onder consumenten te voorkomen met betrekking tot het feit dat composteerbare verpakkingen niet per definitie geschikt zijn voor thuiscompostering of om te vermijden dat composteerbare verpakkingen die alleen in industrieel gecontroleerde omstandigheden composteerbaar zijn, in de natuur worden weggegooid. Deze aanpak moet leiden tot een betere gescheiden inzameling van verpakkingsafval, waardoor verpakkingsafval beter wordt gerecycled, en tot een zekere mate van harmonisatie van de systemen voor de inzameling van verpakkingsafval op de interne markt. Ook moeten de symbolen in verband met de verplichte statiegeldregelingen die na de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingesteld, worden geharmoniseerd. De lidstaten kunnen het gebruik van een dergelijk geharmoniseerd etiket eisen op verpakkingen die onderworpen zijn aan een statiegeldregeling die vóór de inwerkingtreding van deze verordening krachtens het nationale recht is ingesteld. Het gebruik van die symbolen mag niet verplicht zijn voor verzendverpakkingen, met uitzondering van verpakkingen voor elektronische handel, aangezien die niet via systemen voor de inzameling van stedelijk afval worden ingezameld.
(67) Het weergeven van het gehalte aan gerecycled materiaal in verpakkingen op het etiket mag niet verplicht zijn, aangezien die informatie niet essentieel is om een correcte behandeling van verpakkingen aan het einde van de levensduur te waarborgen. Fabrikanten zullen echter verplicht zijn om de streefcijfers voor gerecycled materiaal van deze verordening te halen, en het zou kunnen dat zij die informatie op hun verpakking willen aanbrengen om consumenten daarover te informeren. Om ervoor te zorgen dat deze informatie in de hele Unie op geharmoniseerde wijze wordt gecommuniceerd, moet worden voorzien in een geharmoniseerd etiket waarop het gehalte aan gerecycled materiaal wordt vermeld.
(68) De etikettering van het gehalte aan biogebaseerde kunststoffen in verpakkingen mag evenmin verplicht worden, aangezien die kunststoffen aan een aantal voorwaarden moeten voldoen om duurzaamheid te waarborgen en er meer wetenschappelijk bewijs nodig is om ervoor te zorgen dat het gebruik van biogebaseerde kunststoffen gedurende hun gehele levenscyclus in overeenstemming is met de beginselen van de circulaire economie zoals uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 30 november 2022 over een EU-beleidskader inzake biogebaseerde, biologisch afbreekbare en composteerbare kunststoffen. Niettemin zullen sommige fabrikanten die informatie misschien op hun verpakking willen vermelden om consumenten te informeren over het gehalte aan biogebaseerde kunststoffen in die verpakking. Om ervoor te zorgen dat deze informatie in de hele Unie op geharmoniseerde wijze wordt gecommuniceerd, moet worden voorzien in een geharmoniseerd etiket waarop het gehalte aan gerecycled materiaal wordt vermeld.
(69) Om eindgebruikers te informeren over de herbruikbaarheid, de beschikbaarheid van systemen voor hergebruik en de inzamelkanalen van herbruikbare verpakkingen, moeten die verpakkingen voorzien zijn van een QR-code of een andere gegevensdrager met die informatie. De QR-code of een andere soort gestandaardiseerde, open en digitale gegevensdrager moet informatie bevatten die het volgen en berekenen van trajecten en omlopen vergemakkelijkt, of een gemiddelde schatting indien de berekening niet haalbaar is. Dit etiket moet facultatief zijn voor openkringloopsystemen zonder systeembeheerder. Daarnaast moeten herbruikbare verkoopverpakkingen duidelijk op het verkooppunt worden geïdentificeerd.
(70) Er mag geen wildgroei aan etiketten op verpakkingen plaatsvinden. Om dit te voorkomen, moeten, wanneer in andere rechtshandelingen van de Unie is voorgeschreven dat informatie over het verpakte product via een gegevensdrager digitaal beschikbaar moet zijn, de informatie die krachtens deze verordening voor de verpakking vereist is en de voor het verpakte product vereiste informatie via dezelfde gegevensdrager beschikbaar zijn. Die gegevensdrager moet voldoen aan de eisen van deze verordening of van andere toepasselijke rechtshandelingen van de Unie. Met name wanneer het verpakte product valt onder Verordening (EU) 2024/...(37) of andere rechtshandelingen van de Unie op grond waarvan een digitaal productpaspoort vereist is, moet dat digitale productpaspoort ook worden gebruikt om de relevante informatie op grond van deze verordening te verstrekken. Verpakkingen die zorgwekkende stoffen bevatten, moeten worden gemarkeerd met behulp van een gestandaardiseerde digitale markeringstechnologie zoals bepaald in door de Commissie vastgestelde uitvoeringshandelingen. Deze informatie moet het mogelijk maken circulariteit te bevorderen en ervoor te zorgen dat afvalverwerkers toegang hebben tot relevante informatie over de chemische samenstelling om, overeenkomstig de afvalhiërarchie, de meest geschikte afvalbeheeroptie te bepalen en zo de circulariteit van verpakkingen te bevorderen.
(71) Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening, moeten consumenten worden beschermd tegen misleidende en verwarrende informatie over de eigenschappen van verpakkingen en de correcte verwerking ervan aan het einde van de levensduur, waarvoor in deze verordening geharmoniseerde etiketten worden bepaald. Het kan mogelijk zijn verpakkingen die onder de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen, te identificeren door middel van een overeenkomstig symbool op het gehele grondgebied van die regeling, uitsluitend aan de hand van een QR-code of een andere gestandaardiseerde digitale markeringstechnologie om aan te geven dat de producent zijn verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid nakomt. Dat symbool moet voor consumenten of gebruikers duidelijk en ondubbelzinnig zijn wat betreft de recyclebaarheid van verpakkingen.
(72) Verpakkingen die onder een verplichte statiegeldregeling vallen, moeten voorzien zijn van een etiket waarmee de consument wordt geïnformeerd dat de verpakking onder het systeem valt en daarom moet worden ingezameld via specifieke inzamelkanalen die daartoe door de nationale autoriteiten zijn toegestaan. Dit etiket moet een geharmoniseerd EU-etiket zijn dat door de Commissie wordt bepaald. De lidstaten kunnen het gebruik van een dergelijk geharmoniseerd etiket eisen op verpakkingen die onderworpen zijn aan een statiegeldregeling die vóór de inwerkingtreding van deze verordening krachtens het nationale recht is ingesteld.
(73) Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad(38) fungeert als een “vangnet” dat in alle sectoren een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgt en vormt een aanvulling op meer gedetailleerde vereisten in sector- of productspecifieke wetgeving van de Unie, tenzij in geval van strijdigheid tussen deze richtlijn en andere regels van de Unie met betrekking tot specifieke aspecten van oneerlijke handelspraktijken, waarbij deze laatste voorrang moeten hebben en van toepassing moeten zijn op die specifieke aspecten. Richtlijn (EU) 2024/825 van het Europees Parlement en de Raad(39) bepaalt dat het weergeven van een vrijwillig duurzaamheidskeurmerk, dat niet aan bepaalde vereisten voldoet, een oneerlijke handelspraktijk vormt.
(74) Om voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de etiketteringsvoorschriften te zorgen, moeten aan de Commissie ▌uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de scheiding van afval verder te verbeteren, om voorwaarden vast te stellen voor het identificeren van de materiële samenstelling van verpakkingen door middel van gestandaardiseerde, open digitale technologieën en om gedetailleerde geharmoniseerde specificaties vast te stellen voor de in deze verordening vastgelegde etiketteringsvoorschriften voor verpakkingen en afvalrecipiënten. Bij het opstellen van deze specificaties moet de Commissie de linguïstische elementen tot een minimum beperken en rekening houden met wetenschappelijke of andere beschikbare technische informatie, met inbegrip van relevante internationale normen. Bij het ontwerpen van de geharmoniseerde etikettering van verpakkingen waarvoor een statiegeldregeling geldt, moet rekening worden gehouden met de verschillende statiegeldtarieven die in de lidstaten kunnen bestaan. Met het oog op het nieuwe systeem moet Beschikking 97/129/EG van de Commissie(40) worden ingetrokken met ingang van ... [42 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening], en moet de inhoud ervan in deze uitvoeringshandeling worden opgenomen.
(75) Marktdeelnemers moeten waarborgen dat de verpakkingen voldoen aan de voorschriften van deze verordening. Zij moeten passende maatregelen treffen om de naleving te waarborgen met betrekking tot hun respectieve rol in de toeleveringsketen, teneinde het vrije verkeer van verpakkingen op de interne markt te waarborgen en de duurzaamheid ervan te verbeteren.
(76) De fabrikant, die op de hoogte is van de details van het ontwerp- en productieproces, is het best in staat om de conformiteitsbeoordelingsprocedure in het kader van deze verordening uit te voeren. Het uitvoeren van die conformiteitsbeoordeling moet daarom uitsluitend de verantwoordelijkheid van de fabrikant blijven.
(77) Er moet worden gewaarborgd dat de leveranciers van verpakkingen of verpakkingsmateriaal de fabrikant alle informatie en documentatie verstrekken die de fabrikant nodig heeft om de conformiteit van de verpakkingen en het verpakkingsmateriaal aan te tonen. Die informatie en documentatie moeten op papier of elektronisch worden verstrekt.
(78) Om de werking van de interne markt te waarborgen, moet ervoor worden gezorgd dat verpakkingen uit derde landen die de markt van de Unie binnenkomen, aan deze verordening voldoen, ongeacht of deze worden ingevoerd als afzonderlijke verpakking of in combinatie met een verpakt product. Er moet in het bijzonder worden gewaarborgd dat fabrikanten de juiste conformiteitsbeoordelingsprocedures hebben uitgevoerd voor die verpakkingen. Daarom moeten importeurs waarborgen dat de verpakkingen die zij in de handel brengen aan die eisen voldoen en dat de door de fabrikanten opgestelde documenten ter inspectie beschikbaar zijn voor de bevoegde nationale autoriteiten.
(79) Wanneer importeurs verpakkingen in de handel brengen, moeten zij hierop hun naam, geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde handelsmerk en hun postadres vermelden, alsook in voorkomend geval een manier waarop op elektronische wijze contact met de importeur kan worden opgenomen. Er moet worden voorzien in uitzonderingen indien dit voor een verpakking niet mogelijk is.
(80) Aangezien de distributeur verpakkingen op de markt aanbiedt nadat de fabrikant of importeur deze in de handel heeft gebracht, moet deze de nodige zorgvuldigheid betrachten in verband met de toepasselijke eisen van deze verordening. De distributeur moet er ook voor zorgen dat de wijze waarop zij de verpakkingen hanteren geen afbreuk doet aan de naleving van die voorschriften.
(81) Aangezien distributeurs en importeurs dicht bij de markt staan en belangrijk zijn voor het waarborgen van de conformiteit van verpakkingen, moeten zij worden betrokken bij de markttoezichttaken van de bevoegde nationale autoriteiten en moeten zij bereid zijn actief medewerking te verlenen door die autoriteiten alle nodige informatie over de desbetreffende verpakking te verstrekken.
(82) Elke importeur of distributeur die verpakkingen onder zijn eigen naam of handelsmerk in de handel brengt, of zodanig wijzigt dat de overeenstemming met deze verordening in het gedrang kan komen, moet als fabrikant worden beschouwd en de verantwoordelijkheid voor de verplichtingen van de fabrikant op zich nemen.
(83) Als de traceerbaarheid van verpakkingen in de gehele toeleveringsketen wordt gewaarborgd, vergemakkelijkt dit de taak van de markttoezichtautoriteiten om marktdeelnemers te traceren die non-conforme verpakkingen in de handel hebben gebracht of op de markt hebben aangeboden. Marktdeelnemers moeten daarom worden verplicht de informatie over hun transacties gedurende een bepaalde periode te bewaren.
(84) Het probleem van de overmatige productie van verpakkingsafval kan niet volledig worden aangepakt door verplichtingen voor het ontwerp van verpakkingen vast te stellen. Voor bepaalde soorten verpakkingen moeten verplichtingen om het percentage lege ruimte te verminderen worden opgelegd aan marktdeelnemers die deze verpakkingen vullen of anderszins gebruiken. Voor verzamel- en verzendverpakkingen en verpakkingen voor de elektronische handel die worden gebruikt voor het leveren van producten aan einddistributeurs of eindgebruikers, mag er niet meer dan 50 % lege ruimte zijn. In overeenstemming met de afvalhiërarchie en om de innovatie op het gebied van verpakkingen te bevorderen met het oog op verpakkingsafvalreductie, moeten marktdeelnemers die verkoopverpakkingen als verpakkingen voor elektronische handel gebruiken, van deze verplichting kunnen worden vrijgesteld. Die verplichting geldt niet voor herbruikbare verpakkingen.
(85) Om een hoge mate van milieubescherming op de interne markt en een hoog niveau van voedselveiligheid en ▌voedselhygiëne te waarborgen en het halen van de streefcijfers voor de preventie van verpakkingsafval te vergemakkelijken, mogen onnodige of vermijdbare verpakkingen niet in de handel worden gebracht. De lijst van die verpakkingsformaten is opgenomen in bijlage V bij deze verordening. Om de lijst aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, moet in overeenstemming met artikel 290 VWEU aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om handelingen vast te stellen. De Commissie moet richtsnoeren bekendmaken waarin bijlage V nader wordt toegelicht, met inbegrip van voorbeelden van de verpakkingen en richtsnoeren met betrekking tot de vrijstellingen van de beperkingen.
(86) Om de doelstelling van circulariteit en duurzaam gebruik van verpakkingen te bevorderen, moet het risico dat als herbruikbaar in de handel gebrachte verpakkingen in de praktijk niet herbruikbaar zijn, worden beperkt, en moet ervoor worden gezorgd dat consumenten herbruikbare verpakkingen inleveren. De meest geschikte manier om dit te realiseren, is marktdeelnemers die herbruikbare verpakkingen gebruiken, te verplichten om ervoor te zorgen dat een systeem voor hergebruik wordt ingevoerd, waardoor dergelijke verpakkingen kunnen circuleren en rouleren en meermaals kunnen worden gebruikt. Om ervoor te zorgen dat dergelijke systemen zoveel mogelijk voordelen opleveren, moeten minimumeisen worden vastgesteld voor systemen met een open kringloop en met een gesloten kringloop. De bevestiging dat herbruikbare verpakkingen in overeenstemming zijn met een systeem voor hergebruik moet ook deel uitmaken van de technische documentatie van dergelijke verpakkingen. Systemen voor hergebruik kunnen variëren in omvang en geografische dekking, en van kleinere lokale systemen tot grotere systemen die zich over het grondgebied van een of meer lidstaten kunnen uitstrekken.
(87) Herbruikbare verpakkingen moeten veilig zijn voor de gebruikers ervan. Daarom moeten marktdeelnemers die hun producten in herbruikbare verpakkingen aanbieden, waarborgen dat herbruikbare verpakkingen vóór het hergebruik een herstelproces ondergaan, waarvoor eisen moeten worden vastgesteld.
(88) Herbruikbare verpakkingen worden afval (afvalstoffen) in de zin van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG wanneer de houder zich ervan ontdoet, voornemens is zich ervan te ontdoen of zich ervan moet ontdoen. Herbruikbare verpakkingen in een herstelproces worden doorgaans niet als afval beschouwd.
(89) Om afvalpreventie te stimuleren, moet een nieuw begrip van “navulling” worden ingevoerd. Navulling moet worden beschouwd als een specifieke afvalpreventiemaatregel die bijdraagt tot en nodig is voor het halen van de in deze verordening opgenomen streefcijfers voor preventie.
(90) Indien marktdeelnemers producten via navulling te koop aanbieden, moeten zij ervoor zorgen dat hun navulstations aan bepaalde eisen voldoen om de gezondheid en veiligheid van de consument te waarborgen. Als consumenten hun eigen houders gebruiken, moeten de marktdeelnemers hen in dit verband informeren over de voorwaarden voor het veilig navullen en gebruiken van die houders. Om navulling aan te moedigen, mogen marktdeelnemers op de navulstations geen verpakkingen aanbieden die gratis zijn of die niet onder een statiegeldregeling vallen. Marktdeelnemers moeten worden ontheven van aansprakelijkheid voor voedselveiligheidsproblemen die kunnen voortvloeien uit het gebruik van door consumenten meegenomen houders.
(91) Om het toenemende aandeel van verpakkingen voor eenmalig gebruik en de toenemende hoeveelheid geproduceerd verpakkingsafval terug te dringen, moeten streefcijfers voor hergebruik ▌van verpakkingen worden vastgesteld in sectoren waarvan is vastgesteld dat zij het grootste potentieel hebben voor de vermindering van verpakkingsafval, namelijk afhaalmaaltijden en -dranken, grote witgoedproducten en verzendverpakkingen. Die streefcijfers zijn gebaseerd op factoren zoals bestaande systemen voor hergebruik, de noodzaak van verpakkingen en de mogelijkheden om aan de functionele eisen voor insluiting, netheid, gezondheid, hygiëne en veiligheid te voldoen. Ook is rekening gehouden met de verschillen tussen de producten en de distributiesystemen van die producten. Bij de uitvoering van de streefcijfers moet rekening worden gehouden met de milieuvoordelen die gedurende de gehele levenscyclus van een product worden behaald. Met het vaststellen van de streefcijfers wordt naar verwachting de innovatie ondersteund en het aandeel van hergebruik- en navuloplossingen verhoogd. In de horecasector moeten ▌wegwerpverpakkingen voor het vullen en consumeren van eten en drinken ter plaatse verboden zijn. Consumenten moeten te allen tijde de mogelijkheid hebben afhaalmaaltijden en -dranken in herbruikbare of hun eigen houders te kopen tegen voorwaarden die niet minder gunstig zijn dan de voorwaarden voor de aankoop van eten en drinken dat in verpakkingen voor eenmalig gebruik wordt aangeboden. Marktdeelnemers die afhaalmaaltijden of -dranken verkopen, moeten consumenten de mogelijkheid bieden om de maaltijden of dranken in hun eigen houders te kopen en om maaltijden en dranken in herbruikbare verpakkingen te kopen.
(92) De lidstaten moeten onder bepaalde voorwaarden marktdeelnemers kunnen vrijstellen van verplichtingen inzake hergebruik voor een verlengbare periode van vijf jaar. Deze voorwaarden moeten verband houden met hoge recyclingspercentages en toepasselijke afvalpreventiepercentages in de vrijstellende lidstaat, met inbegrip van een eerste tussentijds afvalpreventiepercentage van 3 % uiterlijk in 2028, en de vaststelling van een bedrijfsplan voor afvalpreventie en -recycling door de marktdeelnemers.
(93) Het in de handel brengen van verpakkingen als bedoeld in artikel 25, lid 1, van deze verordening en in bijlage V, punten 3 en 4 daarbij voor grensoverschrijdende vervoermiddelen met boordrestauratiediensten, zoals luchtvaartuigen, vliegtuigen, treinen, cruiseschepen, veerboten, jachten en boten, moet worden geacht betrekking te hebben op reizen met die verpakkingen naar of binnen de Unie. Onder “reizen binnen de Unie” moeten situaties worden verstaan waarin het vervoermiddel vertrekt van en aankomt op een locatie binnen de Unie.
(94) Om de doeltreffendheid van de streefcijfers voor hergebruik ▌te vergroten en de gelijke behandeling van marktdeelnemers te waarborgen, moeten de streefcijfers aan de marktdeelnemers worden opgelegd. Streefcijfers voor dranken moeten ▌aan de einddistributeurs worden opgelegd. Sommige specifieke dranken die bederfelijk worden geacht en gevoelig zijn voor microbiologisch bederf door bacteriën of gisten, hebben specifieke aseptische technologie nodig om ze te beschermen tegen bederf en tegelijkertijd lang houdbaar te blijven. Daarom moeten melk en andere bederfelijke dranken worden vrijgesteld van de verplichting om de streefcijfers voor hergebruik van drankverpakkingen te halen. De streefcijfers moeten worden berekend als een percentage van de verkoop, het volume of het gewichtverkocht in herbruikbare verpakkingen binnen een systeem voor hergebruik ▌of, in het geval van verzendverpakkingen, als een percentage van ▌het aantal keer dat deze zijn gebruikt. De streefcijfers gelden ongeacht het gebruikte materiaal. Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van streefcijfers voor hergebruik te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekendmet betrekking tot de methode voor de berekening ervan ▌.
(95) In sommige gevallen is het gebruik van verzendverpakkingen voor eenmalig gebruik niet nodig, aangezien er een brede waaier aan goed functionerende herbruikbare alternatieven bestaat. Om ervoor te zorgen dat dergelijke alternatieven daadwerkelijk worden gebruikt, moeten marktdeelnemers worden verplicht bij het transport van producten tussen verschillende locaties van dezelfde marktdeelnemer, of tussen locaties van de marktdeelnemer en de verbonden of partnerondernemingen, enkel ▌herbruikbare verzendverpakkingen te gebruiken voor verpakkingsformaten zoals pallets, inklapbare plastic dozen, plastic kratten, vaste of soepele IBC’s (intermediate bulk containers/bergingsmiddelen voor bulkgoederen) en vaten. Om dezelfde redenen moet deze verplichting gelden voor marktdeelnemers die producten binnen één lidstaat vervoeren. Voor sommige specifieke verzendverpakkingen, wat het geval is voor kartonnen dozen, kunnen herbruikbare alternatieven geen optie zijn voor contactgevoelige producten, die tussen elk gebruik specifiek moeten worden gewassen, en voor andere toepassingen is het aantal omlopen zeer laag. Daarom moeten kartonnen dozen worden vrijgesteld van de verplichting om de streefcijfers voor hergebruik van verzendverpakkingen te halen.
(96) Het halen van de streefcijfers voor hergebruik en navulling kan voor kleinere marktdeelnemers moeilijk zijn. Daarom moeten bepaalde marktdeelnemers worden vrijgesteld van de verplichting om de streefcijfers voor hergebruik van verpakkingen te halen indien zij minder dan een bepaald volume verpakkingen in de handel brengen, en aan de definitie van micro-onderneming in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie(41) voldoen, of een verkoopoppervlakte ▌hebben die kleiner is dan een bepaalde oppervlaktelimiet. Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen waarin aanvullende vrijstellingen voor andere marktdeelnemers worden bepaald of waarbij bepaalde verpakkingsformaten waarop de streefcijfers voor hergebruik en navulling van toepassing zijn, worden vrijgesteld in geval van ernstige problemen met betrekking tot de hygiëne, de voedselveiligheid of het milieu die het halen van die streefcijfers in de weg staan.
(97) Om de naleving van de streefcijfers voor hergebruik ▌te kunnen controleren, moeten de betrokken marktdeelnemers verslag uitbrengen aan de bevoegde autoriteiten. Marktdeelnemers moeten de relevante gegevens voor elk kalenderjaar met ingang van 1 januari 2030 rapporteren. De lidstaten moeten die gegevens openbaar maken.
(98) Aangezien het mogelijk is dat marktdeelnemers verschillende verpakkingsformaten gebruiken, moet het behalen van de streefcijfers voor hergebruik worden berekend op basis van het totale aantal verkoopeenheden of van het totale gewicht aan levensmiddelen, of op basis van het totale aantal verkoopeenheden of van het totale volume aan dranken, dat op de markt beschikbaar wordt gesteld.
(99) Aangezien plastic draagtassen nog steeds veel worden verbruikt, zorgen voor een inefficiënt gebruik van hulpbronnen en een grote potentiële bron van zwerfafval vormen, moeten bepalingen die gericht zijn op een duurzame vermindering van plastic draagtassen, zoals reeds vastgesteld bij Richtlijn 94/62/EG als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2015/720 van het Europees Parlement en de Raad(42), worden behouden. Gezien de huidige uiteenlopende benaderingen en beperkte verslagleggingseisen met betrekking tot plastic draagtassen, is het moeilijk te beoordelen of met de door de lidstaten getroffen maatregelen de doelstelling van “duurzame” vermindering van het verbruik van dergelijke draagtassen is verwezenlijkt en of die niet hebben geleid tot meer verbruik van andere soorten plastic draagtassen. Daarom moet de definitie van “duurzaam verbruik” worden geharmoniseerd en moeten een gemeenschappelijk streefcijfer en strenge verslagleggingseisen worden vastgesteld.
(100) Naar aanleiding van de resultaten van de evaluatiestudie naar plastic draagtassen moeten verdere maatregelen worden getroffen om het verbruik van lichte plastic draagtassen te verminderen en moeten de mogelijke effecten van de vervanging daarvan door zeer lichte plastic draagtassen en plastic draagtassen dikker dan 50 micron worden beoordeeld.
(101) Aangezien het aannemelijk is dat zeer lichte plastic draagtassen, met een dikte van minder dan 15 micron, afval worden en bijdragen tot mariene verontreiniging, moeten maatregelen worden genomen om te garanderen dat zij alleen voor strikt noodzakelijke toepassingen in de handel worden gebracht. Deze plastic tassen mogen niet in de handel worden gebracht als verpakking voor levensmiddelen in bulk, behalve omwille van de hygiëne of voor verpakking van natte levensmiddelen in bulk, zoals rauw vlees, rauwe vis of zuivelproducten.
(102) ▌Om het verbruik van lichte plastic draagtassen op hun grondgebied duurzaam te verminderen moeten de lidstaten maatregelen kunnen vaststellen, zoals een verbod op dit soort plastic draagtassen, de uitvoering van nationale reductiestreefcijfers, de handhaving of invoering van economische instrumenten en andere beperkingen op het in de handel brengen, op voorwaarde dat deze maatregelen evenredig en niet-discriminerend zijn. Die maatregelen kunnen verschillend zijn afhankelijk van het effect op het milieu van de terugwinning of verwijdering van lichte plastic draagtassen, en de composteringskenmerken, de duurzaamheid of het specifieke beoogde gebruik ervan. Mits de beoogde resultaten voor plastic draagtassen worden bereikt, kunnen de lidstaten de bepalingen inzake deze plastic draagtassen omzetten door middel van overeenkomsten tussen de bevoegde autoriteiten en de betrokken bedrijfssectoren.
(103) Een vermindering van het gebruik van plastic draagtassen mag niet leiden tot de vervanging daarvan door andere verpakkingsmaterialen. De Commissie moet het gebruik van andere materialen monitoren en een streefcijfer en, in voorkomend geval, maatregelen voor vermindering van het verbruik van die materialen voorstellen.
(104) Om te waarborgen dat de in het kader van deze verordening vastgestelde duurzaamheidseisen op doeltreffende en geharmoniseerde wijze worden toegepast, moet de naleving van die eisen worden gemeten door middel van betrouwbare, accurate en reproduceerbare methoden, waarin rekening wordt gehouden met de algemeen erkende, geavanceerde methoden.
(105) Om te waarborgen dat er geen belemmeringen voor de handel op de interne markt zijn, moeten de eisen inzake de duurzaamheid van verpakkingen, met inbegrip van eisen inzake zorgwekkende stoffen in verpakkingen, composteerbare verpakkingen, minimalisering van verpakkingen, herbruikbare verpakkingen en systemen voor hergebruik, op het niveau van de Unie worden geharmoniseerd. Om de beoordeling van de conformiteit met dergelijke eisen, onder meer inzake testmethoden, metingen of berekeningen, te vergemakkelijken, moet worden voorzien in een vermoeden van conformiteit voor verpakkingen en verpakte producten die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 zijn vastgesteld om gedetailleerde technische specificaties voor die eisen vast te leggen, met name de eis dat de levenscyclus van verpakking en verpakte producten een afspiegeling moet zijn van het typische consumentengedrag en robuust moet zijn om opzettelijke en onopzettelijke omzeiling van de eisen te voorkomen.
(106) Indien er geen geharmoniseerde normen zijn, moeten als terugvaloplossing gemeenschappelijke technische specificaties worden gebruikt om de fabrikant te helpen voldoen aan zijn verplichting de duurzaamheidseisen na te leven, bijvoorbeeld als er onnodige vertragingen optreden bij het opstellen van een geharmoniseerde norm. Bovendien moet deze oplossing kunnen worden ingezet indien de Commissie de referenties van de betrokken geharmoniseerde normen heeft beperkt of ingetrokken overeenkomstig artikel 11, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1025/2012. Ook overeenstemming met door de Commissie in uitvoeringshandelingen vastgelegde gemeenschappelijke technische specificaties moet een vermoeden van conformiteit vestigen.
(107) Om uniforme voorwaarden voor de inzet van gemeenschappelijke technische specificaties te waarborgen, ▌moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om gemeenschappelijke technische specificaties voor de eisen inzake duurzaamheid, etikettering en systemen voor hergebruik vast te leggen, te wijzigen of in te trekken, en om test-, meet- of berekeningsmethoden vast te stellen. De Commissie moet rekening houden met de standpunten van de bevoegde lichamen of de deskundigengroep en moet alle belanghebbenden naar behoren raadplegen bij het opstellen van de ontwerpuitvoeringshandelingen.
(108) Om coherentie met andere Uniewetgeving te waarborgen, moet de conformiteitsbeoordelingsprocedure de module voor interne productiecontrole van deze verordening zijn, die is gebaseerd op de modules uit Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad(43).
(109) Op de CE-markering op de verpakking mag niet worden aangegeven of de verpakking aan de eisen van deze verordening voldoet, maar in voorkomend geval alleen of het verpakte product in overeenstemming is met de toepasselijke productwetgeving van de Unie. Krachtens de productwetgeving van de Unie moet de CE-markering voor het product immers doorgaans op het product zelf of op de verpakking ervan worden aangebracht. Vereisen dat CE-markering op de verpakking wordt aangebracht om overeenstemming met de eisen van deze verordening aan te tonen, kan leiden tot verwarring en misverstanden met betrekking tot de vraag of de markering betrekking heeft op de verpakking zelf of op het verpakte product, en daarmee tot onduidelijkheden over de daadwerkelijke veiligheid en conformiteit van de desbetreffende verpakte producten.
(110) In plaats daarvan moet met de EU-conformiteitsverklaring worden aangetoond dat de verpakking zelf aan de eisen van deze verordening voldoet.
(111) Fabrikanten moeten een EU-conformiteitsverklaring opstellen om informatie over de overeenstemming van verpakkingen met deze verordening te verschaffen. Fabrikanten kunnen ook op grond van andere rechtshandelingen van de Unie verplicht zijn een EU-conformiteitsverklaring op te stellen. Om effectieve toegang tot informatie voor markttoezichtdoeleinden te waarborgen, moet voor alle Uniehandelingen één enkele EU-conformiteitsverklaring worden opgesteld. Ter vermindering van de administratieve lasten voor marktdeelnemers zou die EU-conformiteitsverklaring moeten kunnen bestaan in een dossier van relevante afzonderlijke conformiteitsverklaringen.
(112) Bij Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad(44) wordt voorzien in een kader voor het markttoezicht op producten en voor controles op producten uit derde landen. Die verordening moet van toepassing zijn op verpakkingen waarop deze verordening betrekking heeft, opdat verpakkingen die onder het vrije verkeer van goederen binnen de Unie vallen, voldoen aan vereisten die een hoog niveau van bescherming waarborgen van maatschappelijke belangen zoals volksgezondheid, veiligheid en het milieu.
(113) Het afvalbeheer in de Unie moet worden verbeterd met het oog op de bescherming, het behoud en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, de bescherming van de gezondheid van de mens, het behoedzaam, efficiënt en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de bevordering van het beginsel van de circulaire economie, het grootschaliger gebruik van hernieuwbare energie, de verhoging van de energie-efficiëntie en de vermindering van de afhankelijkheid van de Unie van ingevoerde hulpbronnen, zodat er nieuwe economische kansen ontstaan en het concurrentievermogen op lange termijn wordt bevorderd. Hulpbronnen efficiënter gebruiken zal ook aanzienlijke nettobesparingen voor het bedrijfsleven, overheden en consumenten in de Unie met zich meebrengen en leiden tot vermindering van de totale jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen.
(114) Ondanks de in Richtlijn 94/62/EG vastgelegde eisen en streefcijfers voor de minimalisering van verpakkingen, wordt er, zowel in absolute termen als per hoofd van de bevolking, steeds meer verpakkingsafval geproduceerd, en lijkt het erop dat het hergebruik en de navulling van verpakkingen zal blijven dalen, hetgeen wordt verergerd door de toenemende consumptie onderweg en de groeiende elektronische handel. Met de ontwikkeling van producten, materialen en consumptiepatronen is het gebruik van verpakkingen voor eenmalig gebruik, met name van kunststof voor eenmalig gebruik, sterk toegenomen. Dit heeft te maken met de detailhandel, waarin een combinatie van grotere distributienetwerken en de productie en verpakking van producten op snelle verpakkingslijnen hergebruik en navulling onder druk zet.
(115) Om te monitoren en te verifiëren of producenten en organisaties voor producentenverantwoordelijkheid hun verplichtingen in het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid met betrekking tot de inzameling en verwerking van hun producten naleven, moeten de lidstaten een of meer bevoegde autoriteiten aanwijzen.
(116) Om ervoor te zorgen dat de lidstaten hun verplichtingen beter, sneller en op een meer eenvormige wijze naleven en te anticiperen op zwakke punten bij de uitvoering daarvan, moet een systeem van verslagen voor vroegtijdige waarschuwing worden onderhouden, zodat tekortkomingen aan het licht komen en maatregelen kunnen worden genomen vóór het verstrijken van de termijnen voor het halen van de streefcijfers. De uitbreiding van dit systeem, dat in het kader van Richtlijn 94/62/EG betrekking had op het halen van streefcijfers voor recycling, moet ook streefcijfers voor de vermindering van verpakkingsafval omvatten, die de lidstaten uiterlijk in 2030 en 2035 moeten halen.
(117) Aangezien het beheer van verpakking en verpakkingsafval een belangrijk element is van afvalbeheer in het algemeen, moeten de lidstaten een apart hoofdstuk hieraan besteden in de afvalbeheerplannen die in het kader van de naleving van de in Richtlijn 2008/98/EG vastgelegde verplichting worden opgesteld. De maatregelen in verband met preventie en hergebruik van afval moeten worden opgenomen in de afvalpreventieprogramma’s die zijn vereist krachtens Richtlijn 2008/98/EG. Die hoofdstukken moeten worden opgenomen in het afvalbeheerplan en het afvalpreventieprogramma als onderdeel van hun volgende op grond van Richtlijn 2008/98/EG vereiste regelmatige beoordeling, of eerder.
(118) Met deze verordening wordt voortgebouwd op de regels voor afvalbeheer en de algemene beginselen van Richtlijn 2008/98/EG.
(119) Afvalpreventie is de beste manier om de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren en de milieueffecten van afval te verminderen. Daarom is het belangrijk dat de marktdeelnemers passende maatregelen treffen om de productie van afval terug te dringen door overtollige verpakkingen en het gebruik van bepaalde verpakkingsformaten te elimineren, de levensduur van verpakkingen te verlengen, producten opnieuw te ontwerpen op een manier waarbij geen of minder verpakking kan worden gebruikt, onder meer door verkoop in bulk, en door over te stappen van verpakkingen voor eenmalig gebruik op herbruikbare verpakkingen.
(120) Om tot een ambitieuze en duurzame vermindering van de totale productie van verpakkingsafval te komen, moeten streefcijfers voor de vermindering van de hoeveelheid verpakkingsafval per hoofd van de bevolking worden vastgesteld, die uiterlijk in 2030 moeten zijn gehaald. Als het streefcijfer van 5 % vermindering in 2030 ten opzichte van 2018 wordt gehaald, betekent dat een absolute vermindering in 2030 van gemiddeld ongeveer 19 % in de hele Unie ten opzichte van het referentiescenario voor 2030. De lidstaten moeten de productie van verpakkingsafval uiterlijk in 2035 met 10 % verminderen ten opzichte van 2018; hiermee wordt de hoeveelheid verpakkingsafval met 29 % verminderd ten opzichte van het referentiescenario voor 2030. Om ervoor te zorgen dat de reductie-inspanningen na 2030 worden voortgezet, moet voor 2035 een reductiestreefcijfer van 10 % ten opzichte van 2018 worden vastgesteld, hetgeen een reductie van 29 % ten opzichte van het referentiescenario zou betekenen, en moet voor 2040 een reductiestreefcijfer van 15 % ten opzichte van 2018 worden vastgesteld — een reductie van 37 % ten opzichte van het referentiescenario. De lidstaten die afzonderlijke systemen hebben opgezet voor het beheer van huishoudelijk verpakkingsafval enerzijds en van industrieel en commercieel verpakkingsafval anderzijds, moeten de mogelijkheid krijgen deze specifieke systemen te blijven gebruiken.
(121) Aangezien de productie van commercieel en industrieel verpakkingsafval geen verband houdt met huishoudelijk verbruik, kunnen de streefcijfers voor preventie per hoofd van de bevolking niet als zodanig gelden voor commercieel en industrieel verpakkingsafval.
(122) De lidstaten kunnen deze streefcijfers halen door middel van economische instrumenten en andere maatregelen om te voorzien in stimulansen voor de toepassing van de afvalhiërarchie, waaronder maatregelen die moeten worden uitgevoerd door middel van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, en door het opzetten en doeltreffend functioneren van systemen voor hergebruik te bevorderen en marktdeelnemers aan te moedigen eindgebruikers meer mogelijkheden voor navulling aan te bieden. Dergelijke maatregelen moeten worden getroffen parallel aan en in aanvulling op andere maatregelen in het kader van deze verordening die gericht zijn op verpakkingsafvalreductie, zoals eisen inzake de minimalisering van verpakkingen, streefcijfers voor hergebruik en navullingsverplichtingen, volumegrenswaarden en maatregelen om het verbruik van lichte plastic draagtassen blijvend te verminderen. Een lidstaat kan, met inachtneming van de algemene regels van het VWEU en de bepalingen van deze verordening, bepalingen vaststellen die verder gaan dan de in deze verordening vastgelegde minimumstreefcijfers voor afvalpreventie. Bij de uitvoering van dergelijke maatregelen moeten de lidstaten zich bewust zijn van het risico van een overstap van zwaardere naar lichtere verpakkingsmaterialen en moeten zij voorrang geven aan maatregelen die dat risico beperken.
(123) Voor de toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt, moeten de verplichtingen voor het beheer van verpakkingsafval rusten op producenten. Daartoe bouwt deze verordening voort op de in Richtlijn 2008/98/EG vastgelegde vereisten inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid alle kosten van het afvalbeheer van verpakkingen dekt en om adequate controles door de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken. Met deze verordening wordt beoogd duidelijk één producent per verpakkingseenheid te definiëren, zowel voor lege verpakkingen als voor verpakkingen die producten bevatten. In het algemeen is de producent de in een lidstaat gevestigde marktdeelnemer die voor het eerst als een in die lidstaat gevestigde fabrikant, importeur of distributeur vanuit het grondgebied van die lidstaat verpakte producten op de markt van die lidstaat aanbiedt. Dit omvat alle aanbiedingen voor distributie, consumptie of gebruik die tot een daadwerkelijke levering zouden kunnen leiden. Indien een onderneming een verpakt product koopt uit een andere lidstaat dan die waar de onderneming is gevestigd of uit een derde land, en dit verpakte product levert in de lidstaat waar zij is gevestigd, moet die onderneming derhalve als producent worden beschouwd, aangezien zij de eerste onderneming is die het verpakte product vanuit het grondgebied van die lidstaat aanbiedt. Wat onlineplatforms betreft, moet het initiële aanbod van een product worden beschouwd als beschikbaarstelling in de zin van de definitie van producent. Teneinde echter de onnodige administratieve lasten voor kleine ondernemingen die verzendverpakkingen, herbruikbare verpakkingen, primaireproductieverpakkingen of serviceverpakkingen op het verkooppunt vullen, tot een minimum te beperken, moet de producent de fabrikant, distributeur of importeur van die verpakkingen zijn, die de verpakking voor het eerst aanbiedt vanuithet grondgebied van de lidstaat, aangezien die marktdeelnemer het meest geschikt is om aan de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te voldoen.
(124) Wanneer daarentegen de verpakking of het verpakte product via overeenkomsten op afstand rechtstreeks aan de eindgebruiker wordt aangeboden, kan de producent ook in een andere lidstaat of in een derde land zijn gevestigd. In deze gevallen moet de producent, indien hij in een andere lidstaat is gevestigd, een gemachtigd vertegenwoordiger voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid aanwijzen in de lidstaat waar de eindgebruiker is gevestigd. Indien de producent in een derde land is gevestigd, kunnen de lidstaten bepalen dat de aanstelling van een gemachtigd vertegenwoordiger voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ook verplicht is om te voorkomen dat de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid worden omzeild. Om ervoor te zorgen dat het beginsel dat de vervuiler betaalt wordt nageleefd, en in het kader van de naleving van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, moet zekerheid worden geboden over welk soort producent verantwoordelijk is voor het verpakkingsafval, met name in het geval van logistieke bedrijven. Logistieke bedrijven zijn bedrijven die goederen uit derde landen ontvangen en behandelen (bijvoorbeeld uitpakken en vervolgens herverpakken in kleinere formaten/hoeveelheden om te voldoen aan de verzoeken van klanten), alvorens ze, geheel of gedeeltelijk zonder de oorspronkelijke verzendverpakking, te verzenden naar hun klanten, die zich in andere lidstaten kunnen bevinden. In dit geval moet dus de producent worden vastgesteld van de (oorspronkelijke) verzendverpakking die afkomstig is uit een derde land, achterblijft bij het logistieke bedrijf en aldus afval in de Unie wordt. Het logistieke bedrijf zal doorgaans niet de eigenaar van de goederen zijn, maar moet wel worden beschouwd als de producent van de verpakkingen uit derde landen die het tijdens zijn activiteiten behandelt.
(125) Naast de kosten die worden opgelegd aan producenten op grond van artikel 40, lid 1 bis, van deze verordening en in het kader van de omzetting van Richtlijn 2008/98/EG, behouden de lidstaten de mogelijkheid om de noodzakelijke kosten te dekken die voortvloeien uit de schoonmaakactiviteiten, met inbegrip van het vervoer en de daaropvolgende behandeling van verpakkingsafval dat in zwerfvuil aanwezig is, als onderdeel van de volledige kosten voor afvalbeheer van verpakkingen die onder de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid moeten vallen. Die kosten mogen niet meer bedragen dan de kosten die noodzakelijk zijn om deze diensten op een kostenefficiënte manier aan te bieden, en moeten voor de betrokken actoren op een transparante en niet-discriminerende wijze worden vastgelegd.
(126) Om erop toe te zien dat de producenten voldoen aan hun financiële en organisatorische verplichtingen om te waarborgen dat het afval dat afkomstig is van de verpakkingen die zij voor het eerst op de markt van een lidstaat aanbieden, wordt beheerd, moet de bevoegde autoriteit in elke lidstaat een register instellen en beheren waarin producenten zich moeten registreren.
(127) De eisen voor registratie moeten in de hele Unie zo veel mogelijk worden geharmoniseerd om de registratie te vergemakkelijken, met name wanneer producenten verpakkingen in verschillende lidstaten aanbieden. Om voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de registratie-eisen te zorgen, moeten aan de Commissie ▌uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om een gemeenschappelijk formaat voor registratie in en verslaglegging aan het register vast te stellen, waarin de te verstrekken gegevens worden gespecificeerd.
(128) In overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt, als neergelegd in artikel 191, lid 2, VWEU, is het van essentieel belang dat producenten, met inbegrip van marktspelers op het gebied van elektronische handel, die verpakkingen en verpakte producten in de Unie in de handel brengen, de verantwoordelijkheid voor het beheer ervan aan het einde van de levensduur op zich nemen. Er moet aan worden herinnerd dat uiterlijk op 31 december 2024 regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid als bedoeld in Richtlijn 94/62/EG moeten zijn vastgesteld, aangezien zij het meest geschikte middel zijn om dit te verwezenlijken en zij een positief milieueffect kunnen hebben door de productie van verpakkingsafval te verminderen en de inzameling en recycling ervan te verhogen. De manier waarop die regelingen zijn opgezet, hoe efficiënt zij zijn en hoe ver de verantwoordelijkheid van de producenten reikt, loopt sterk uiteen. Daarom moeten de voorschriften van Richtlijn 2008/98/EG met betrekking tot de uitoefening van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid algemeen van toepassing zijn op regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor producenten van verpakkingen, en moeten deze waar nodig en passend worden aangevuld met aanvullende specifieke bepalingen. Om bijvoorbeeld de gescheiden inzameling van verpakkingsafval te vergemakkelijken, moeten de producenten de etikettering van afvalrecipiënten financieren. Een dergelijke verplichting zou in overeenstemming zijn met het beginsel dat de vervuiler betaalt en met de algemene minimumvereisten voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid die zijn vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG.
(129) Wat de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid betreft, is deze verordening een lex specialis ten opzichte van Richtlijn 2008/98/EG. Dat betekent dat de bepalingen betreffende uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van deze verordening voorrang moeten hebben op eventuele daarmee strijdige bepalingen van die richtlijn. Dit beginsel heeft bijvoorbeeld betrekking op vereisten inzake producentenregistratie, modulatie van vergoedingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en verslaglegging.
(130) Naast het geharmoniseerde voorschrift inzake recyclebaarheid voor de modulatie van de financiële bijdragen van de producenten dat moet worden vastgelegd in gedelegeerde handelingen die overeenkomstig deze verordening worden vastgesteld, moet het de lidstaten worden toegestaan andere criteria te gebruiken, zoals hoeveelheid gerecycled materiaal, herbruikbaarheid, aanwezigheid van gevaarlijke stoffen of andere criteria overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG.
(131) Producenten moeten die verplichtingen samen kunnen nakomen door middel van organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, die namens hen de verantwoordelijkheid op zich nemen. Producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid moeten een vergunning van de lidstaten verkrijgen en moeten onder meer aantonen dat zij de financiële middelen hebben om de kosten van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te dragen. De lidstaten kunnen bij het vaststellen van administratieve en procedurele regels voor de verlening van vergunningen aan producenten, in het geval van individuele naleving, en aan de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, in het geval van gezamenlijke naleving, onderscheid maken tussen procedures voor individuele producenten en voor organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, teneinde de administratieve lasten voor individuele producenten te verlichten. Er moet aan worden herinnerd dat de lidstaten aan meerdere organisaties voor producentenverantwoordelijkheid een vergunning kunnen verlenen, aangezien mededinging tussen dergelijke organisaties grotere voordelen voor consumenten kan opleveren. De bevoegde autoriteit moet producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid een op kosten gebaseerde en evenredige vergoeding voor de vergunningsprocedure voor het nakomen van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid in rekening kunnen brengen.
(132) Indien de vergoeding voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid die door de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid in rekening wordt gebracht, als overheidsinkomsten wordt aangemerkt, zoals in het geval van een door de overheid beheerde organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, en om de begrotingsregels te volgen die vereisen dat de overheidsinkomsten gebaseerd zijn op nauwkeurige gegevens, kan de lidstaat die de organisatie beheert, evenwel eisen dat de producent de in de delen B en C van bijlage IX bedoelde informatie vaker dan eenmaal per jaar aan de voor het register verantwoordelijke bevoegde autoriteit verstrekt. In het geval van door de overheid beheerde organisaties voor producentenverantwoordelijkheid, moeten, aangezien zij geen mandaat hebben van de vertegenwoordigde producent, de voorschriften van deze verordening betreffende dergelijke mandaten niet van toepassing zijn.
(133) In deze verordening moet worden gespecificeerd hoe de traceerbaarheid van de verplichtingen van handelaren die zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad(45), onder meer in artikel 30, leden 2 en3, moet worden toegepast op aanbieders van onlineplatforms die consumenten in staat stellen overeenkomsten op afstand te sluiten met producenten die verpakkingen aanbieden aan consumenten in de Unie, met betrekking tot de overeenkomstig deze verordening ingestelde producentenregisters. Voor de toepassing van deze verordening moet elke producent, ongeacht of deze in een lidstaat of in een derde land is gevestigd, die door middel van overeenkomsten op afstand verpakkingen rechtstreeks aanbiedt aan consumenten in een lidstaat, worden beschouwd als een producent die onder de definitie van handelaar in Verordening (EU) 2022/2065 valt. Om te voorkomen dat dergelijke aanbieders van onlineplatforms meeliften op de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, moet worden gespecificeerd hoe zij aan die verplichtingen moeten voldoen met betrekking tot de registers van verpakkingsproducenten die bij deze verordening worden ingesteld. Aanbieders van onlineplatforms die onder het toepassingsgebied van hoofdstuk III, afdeling 4, van Verordening (EU) 2022/2065 vallen en consumenten in staat stellen overeenkomsten op afstand met producenten te sluiten, moeten in dat verband, voordat zij hen toelaten van hun diensten gebruik te maken, overeenkomstig Verordening (EU) 2022/2065, informatie van die producenten verkrijgen over hun naleving van de regels inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van deze verordening. Voor de regels inzake de traceerbaarheid van handelaren die verpakkingen online verkopen, gelden de handhavingsregels van Verordening (EU) 2022/2065.
(134) Soortgelijk ongewenst meeliftgedrag kan zich voordoen met betrekking tot fulfilmentdienstverleners. Deze verordening bevat een aantal bepalingen om dit te voorkomen via een soortgelijke benadering als in Verordening (EU) 2022/2065 inzake aanbieders van onlineplatforms.
(135) Het op grond van deze verordening ingestelde producentenregister moet worden beschouwd als een openbaar register overeenkomstig Verordening (EU) 2022/2065. Daarom moeten aanbieders van onlineplatforms die consumenten in staat stellen overeenkomsten op afstand met producenten te sluiten, alles in het werk stellen om te beoordelen of de door de betrokken producenten verstrekte informatie betrouwbaar en volledig is, met name door vrij beschikbare officiële onlinedatabanken en online-interfaces te gebruiken of te verifiëren, of de betrokken handelaren te verzoeken betrouwbare ondersteunende documenten te verstrekken, overeenkomstig Verordening (EU) 2022/2065. Wat de openbaar beschikbare gegevens overeenkomstig deze verordening betreft, kan “alles in het werk stellen” in de zin van artikel 30, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) 2022/2065 gewoonlijk vereisen dat de door de producent verstrekte informatie wordt geverifieerd aan de hand van de openbare gegevens overeenkomstig deze verordening. Dit geldt met name wanneer een lidstaat een online-interface heeft opgezet voor geautomatiseerde onderlinge afstemming van gegevens overeenkomstig deze verordening. Financiële bijdragen die op grond van artikel 45, lid 2, van deze verordening aan producenten worden opgelegd, mogen geen afbreuk doen aan vrijwillige overeenkomsten tussen elektronische marktplaatsen en producenten waarbij elektronische marktplaatsen ermee instemmen deze kosten namens producenten geheel of gedeeltelijk te aanvaarden door middel van een schriftelijke machtiging.
(136) Financiële bijdragen die op grond van artikel 45, lid 2, van deze verordening aan producenten worden opgelegd, mogen geen afbreuk doen aan vrijwillige overeenkomsten tussen elektronische marktplaatsen en producenten waarbij elektronische marktplaatsen ermee instemmen deze kosten namens producenten geheel of gedeeltelijk te aanvaarden door middel van een schriftelijke machtiging.
(137) De lidstaten moeten zorgen voor maatregelen ter uitvoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, regels voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval en de etikettering van afvalrecipiëntenindien deze verordening niet in een volledige harmonisatie van dergelijke maatregelen voorziet. Voorts moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om in aanvullende vereisten te voorzien voor de uitvoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG en deze verordening, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen geen belemmeringen voor de interne markt vormen. Deze verordening regelt niet welke marktdeelnemer verantwoordelijk is voor de inzameling van verpakkingsafval, noch andere nationale contractuele regelingen voor de inzameling van verpakkingsafval.
(138) De lidstaten moeten inzamelsystemen voor verpakkingsafval opzetten, zodat dit afval overeenkomstig de afvalhiërarchie naar het meest geschikte alternatief voor afvalbeheer wordt geleid. Die systemen moeten openstaan voor deelname van alle geïnteresseerde partijen, met name voor marktdeelnemers en overheidsinstanties, en moeten worden opgezet met inachtneming van het milieu en de gezondheid, veiligheid en hygiëne van consumenten. Ook verpakking van ingevoerde producten moet op grond van niet-discriminerende bepalingen onder de inzamelsystemen vallen.
(139) Bij de omzetting van artikel 7 van Richtlijn 94/62/EG kunnen de lidstaten reeds systemen voor gescheiden afvalinzameling en -recycling hebben opgezet, die de basis vormen voor desbetreffende nationale vergunningen en contractuele regelingen. De lidstaten kunnen deze systemen blijven gebruiken, mits zij de verplichtingen op grond van deze verordening correct nakomen.
(140) Daarnaast moeten de lidstaten maatregelen treffen om recycling te stimuleren, waarbij aan de kwaliteitsnormen voor het gebruik van gerecycled materiaal in relevante sectoren wordt voldaan. Deze verplichting is met name relevant met het oog op het minimale gehalte gerecycled materiaal in kunststofverpakkingen.
(141) De inzameling van verpakkingen is cruciaal om de circulariteit van verpakkingen en een solide markt voor secundaire grondstoffen te waarborgen. De vaststelling van een bindend inzamelingspercentage is een maatregel om de ontwikkeling van efficiënte en gerichte inzamelingssystemen op nationaal niveau te stimuleren, zodat er meer afval wordt gesorteerd en mogelijk wordt gerecycled.
(142) Er is aangetoond dat goed functionerende statiegeldregelingen leiden tot een zeer hoog inzamelingspercentage en recycling van hoge kwaliteit, met name van drankflessen en blikjes. Om het halen van de in Richtlijn (EU) 2019/904 vastgelegde streefcijfers voor gescheiden inzameling van plastic drankflessen voor eenmalig gebruik te ondersteunen en de hoge inzamelingspercentages en recycling van hoge kwaliteit van metalen drankverpakkingen verder te stimuleren, is het passend dat lidstaten statiegeldregelingen instellen. Die regelingen zullen bijdragen tot een toename van het aanbod van hoogwaardige secundaire grondstoffen die geschikt zijn voor recycling in een gesloten kringloop en tot een afname van drankverpakkingen in het zwerfvuil.
(143) Statiegeldregelingen moeten verplicht zijn voor kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik en voor metalen drankverpakkingen. De lidstaten zouden ook kunnen beslissen om andere verpakkingen voor andere producten of die van andere materialen gemaakt zijn, met name glazen flessen voor eenmalig gebruik, in deze regelingen op te nemen en moeten ervoor zorgen dat statiegeldregelingen voor verpakkingen voor eenmalig gebruik, met name voor glazen drankflessen voor eenmalig gebruik, in gelijke mate beschikbaar zijn voor herbruikbare verpakkingen indien dat technisch en economisch haalbaar is. Zij moeten overwegen om ook voor herbruikbare verpakkingen statiegeldregelingen in te voeren. ▌Het moet lidstaten worden toegestaan om, met inachtneming van de algemene regels van het VWEU en met inachtneming van de bepalingen van deze verordening, bepalingen vast te stellen die verder gaan dan de minimumeisen van deze verordening, zoals de heffing van statiegeld op het verkooppunt in geval van verbruik in horecagelegenheden of de verplichting voor alle einddistributeurs om statiegeldverpakkingen te aanvaarden, ongeacht het verpakkingsmateriaal en -formaat dat zij distribueren of de grootte van hun verkoopoppervlakte.
(144) In deze verordening moet rekening worden gehouden met de diversiteit van statiegeldregelingen in de Unie en moet ervoor worden gezorgd dat technologische ontwikkelingen in deze regelingen niet worden belemmerd wanneer zij voldoen aan de voorwaarden en criteria voor het verhogen van de inzamelingspercentages en het waarborgen van hoogwaardigere recycling.
(145) Gezien de aard van de producten en de verschillen in hun productie- en distributiesystemen, mogen statiegeldregelingen echter niet verplicht zijn voor verpakkingen van wijn, gearomatiseerde wijnbouwproducten en op wijn gelijkende producten, gedistilleerde dranken en voor melk en zuivelproducten die zijn vermeld in deel XVI van bijlage I bij ▌Verordening (EU) nr. 1308/2013. De lidstaten kunnen echter statiegeldregelingen invoeren voor dergelijke drankverpakkingen en voor andere drankverpakkingen en niet-drankverpakkingen.
(146) Uiterlijk op 1 januari 2029 moeten alle statiegeldregelingen voor kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik en metalen drankverpakkingen voor eenmalig gebruik aan de algemeneminimumeisen van deze verordening voldoen, met uitzondering van de vóór de inwerkingtreding van deze verordening ingestelde statiegeldregelingen die op 1 januari 2029 het streefcijfer van 90 % gescheiden inzameling halen. Met die eisen zal worden bijgedragen tot meer consistentie en hogere inleverpercentages in de lidstaten. Zij zijn vastgesteld op basis van standpunten van belanghebbenden, analyse door deskundigen en beste praktijken in het kader van bestaande statiegeldregelingen. De eisen zijn opgesteld om zowel innovatie mogelijk te maken als een mate van flexibiliteit te bieden om de lokale omstandigheden in acht te nemen.
(147) Lidstaten met regio’s met intensieve grensoverschrijdende handel moeten ervoor zorgen dat de statiegeldregelingen voorzien indemogelijkheid om verpakkingen uit andere lidstaten in te leveren bij aangewezen inzamelpunten, en moeten ernaar streven het mogelijk te maken om het statiegeld terug te krijgen.
(148) Lidstaten die zonder statiegeldregeling 80 % van de beoogde soorten verpakkingen inzamelen in 2026, kunnen verzoeken geen statiegeldregeling in te voeren.
(149) De lidstaten kunnen ervoor kiezen de statiegeldregeling op subnationaal niveau toe te passen, rekening houdend met de nationale administratieve indelingen en de specifieke situatie van overzeese gebieden, mits zij de milieu- en economische prestaties van een dergelijke regeling aantonen, alsook de volledige overeenstemming ervan met het in deze verordening vastgelegde inzamelingspercentage van 90 % voor kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik en metalen drankverpakkingen.
(150) De lidstaten moeten oplossingen voor hergebruik en navulling actief aanmoedigen als specifieke maatregelen voor de preventie van verpakkingsafval. Zij moeten de invoering van systemen voor hergebruik en navulling ondersteunen en toezicht houden op de werking ervan en op de naleving van de hygiënenormen. De lidstaten worden aangemoedigd aanvullende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld het opzetten van statiegeldregelingen voor herbruikbare verpakkingsformaten, het gebruikmaken van economische stimulansen of van einddistributeurs eisen dat zij een bepaald percentage van producten die niet onder de streefcijfers voor hergebruik en navullingsverplichtingen vallen, in herbruikbare verpakkingen of via navulling beschikbaar maken, mits dergelijke eisen niet leiden tot versnippering van de interne markt of tot handelsbelemmeringen.
(151) De eisen voor inzameling, sortering, herverdeling met betrekking tot vullingen en reiniging zijn van geheel andere aard voor statiegeldregelingen voor eenmalig gebruik en voor op statiegeld gebaseerde systemen voor hergebruik. Daarom mogen de minimumeisen voor statiegeldregelingen niet gelden voor op statiegeld gebaseerde systemen voor hergebruik. In plaats daarvan moet de eisen die specifiek zijn voor de systemen voor hergebruik worden toegepast.
(152) Richtlijn 94/62/EG is gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/852 van het Europees Parlement en de Raad(46), waarin streefcijfers voor recycling zijn vastgelegd die de lidstaten uiterlijk in 2025 en 2030 moeten halen. Deze streefcijfers en de regels voor de berekening ervan moeten worden gehandhaafd. Hoewel in de verordening maatregelen voor het halen van de streefcijfers voor recycling worden voorgesteld, zou het, gezien de verschillende beginpunten van de lidstaten met betrekking tot die streefcijfers, ▌onder bepaalde voorwaarden nog steeds mogelijk moeten zijn de termijnen voor het halen ervan voor 2030 uit te stellen. De Commissie moet echter bevoegd zijn om het door een lidstaat ingediende herziene uitvoeringsplan af te wijzen.
(153) Krachtens Richtlijn 94/62/EG moet de Commissie de streefcijfers voor recycling van verpakkingen voor 2030 herzien om deze te handhaven of indien nodig te verhogen. Het is echter nog niet passend de streefcijfers voor 2030 te wijzigen, aangezien uit gegevens blijkt dat sommige lidstaten nog steeds moeite hebben om de bestaande streefcijfers te halen. Daarom moeten maatregelen worden getroffen om fabrikanten aan te moedigen meer recyclebare verpakkingen in de handel te brengen en zo de lidstaten te helpen de streefcijfers voor recycling te halen. In de toekomst zullen fijnmazigere gegevens op de verpakking en de recyclingstromen van verpakkingsafval aan de Commissie moeten worden gemeld. Dit zal de Commissie in staat stellen de streefcijfers te herzien door deze te handhaven of te verhogen. Om rekening te houden met het effect van de maatregelen tot verbetering van de recyclebaarheid van verpakkingen, mag de herziening niet eerder plaatsvinden dan de geplande algehele evaluatie van deze verordening zeven jaar na de inwerkingtreding ervan. Bij die herziening moet ook aandacht worden besteed aan de mogelijkheid om nieuwe streefcijfers op een gedetailleerder niveau in te voeren dan de huidige streefcijfers.
(154) De berekening van de streefcijfers voor recycling moet gebaseerd zijn op het gewicht van het verpakkingsafval dat in het recyclingproces wordt gebracht. De lidstaten moeten de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de verzamelde gegevens over gerecycled verpakkingsafval waarborgen. Als algemene regel moet de werkelijke meting van het gewicht van als gerecycled meegeteld verpakkingsafval plaatsvinden op het punt waarop het verpakkingsafval in het recyclingproces wordt gebracht. Niettemin moet het de lidstaten, om de administratieve lasten te beperken, onder strikte voorwaarden en in afwijking van de algemene regel zijn toegestaan het gewicht van gerecycled verpakkingsafval vast te stellen op basis van de meting van de output van elke sorteringshandeling, die moet worden aangepast aan de gemiddelde verliespercentages voordat het afval in het recyclingproces wordt gebracht. Materiaalverliezen die plaatsvinden voordat het afval in het recyclingproces wordt gebracht, bijvoorbeeld als gevolg van sortering of andere voorbereidende werkzaamheden, mogen niet worden opgenomen in de als gerecycled gerapporteerde hoeveelheden afval. Die verliezen kunnen worden vastgesteld op basis van elektronische registers, technische specificaties, gedetailleerde regels voor de berekening van gemiddelde verliespercentages voor de verschillende afvalstromen of andere gelijkwaardige maatregelen. De lidstaten moeten in de kwaliteitscontroleverslagen die de aan de Commissie gerapporteerde gegevens over afvalrecycling vergezellen, verslag uitbrengen over die maatregelen. De gemiddelde verliespercentages moeten bij voorkeur worden vastgesteld op het niveau van afzonderlijke sorteerinstallaties en moeten worden gekoppeld aan de verschillende soorten afvalstoffen, diverse bronnen (bijvoorbeeld huishoudelijk of bedrijfsafval), verschillende inzamelsystemen en verschillende soorten sorteerprocessen. Gemiddelde verliespercentages mogen alleen worden gebruikt in gevallen waarin er geen andere betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, met name in het kader van overbrenging en uitvoer van afvalstoffen. Het verlies aan gewicht van materialen of stoffen als gevolg van fysische of chemische verwerkingsprocessen die deel uitmaken van het recyclingproces en waarbij verpakkingsafval daadwerkelijk opnieuw wordt verwerkt tot producten, materialen of stoffen, mag niet worden afgetrokken van het gewicht van het als gerecycled gerapporteerd afval.
(155) Wanneer de berekening van het recyclingpercentage wordt toegepast op de aerobe of anaerobe verwerking van biologisch afbreekbaar verpakkingsafval, mogen de hoeveelheden afval die in het proces voor aerobe of anaerobe verwerking worden gebracht als gerecycled worden meegeteld, mits die behandeling een output genereert die bestemd is voor gebruik als gerecycled product of materiaal of als gerecyclede stof. De output van de verwerking is meestal compost of digestaat, maar ook andere output kan in aanmerking worden genomen, mits deze een vergelijkbaar gehalte aan gerecycled materiaal bevat ten opzichte van de hoeveelheid verwerkt biologisch afbreekbaar verpakkingsafval. In andere gevallen mogen volgens de definitie van recycling de herverwerking van biologisch afbreekbaar verpakkingsafval tot materialen die bestemd zijn voor gebruik als brandstoffen of andere middelen voor het opwekken van energie, die worden verwijderd, of die bestemd zijn voor gebruik in andere handelingen dan recycling met hetzelfde doel als de nuttige toepassing van afval, niet worden meegeteld voor het halen van de streefcijfers voor recycling.
(156) Wanneer verpakkingsafvalmaterialen niet langer afvalstoffen zijn als gevolg van een voorbereidingshandeling voordat zij daadwerkelijk opnieuw worden verwerkt, moeten zij als gerecycled worden meegeteld, mits zij bestemd zijn voor verdere herverwerking tot producten, materialen of stoffen, hetzij voor hun oorspronkelijke hetzij voor andere doeleinden. Materialen in de eindeafvalfase die bestemd zijn voor gebruik als brandstoffen of andere middelen voor het opwekken van energie, die worden gebruikt voor opvulling, die worden verwijderd, of die bestemd zijn voor gebruik voor andere handelingen dan recycling met hetzelfde doel als de nuttige toepassing van afval, mogen niet worden meegeteld voor het halen van de streefcijfers voor recycling.
(157) Bij het vaststellen van de methode voor de berekening en verificatie van het percentage gerecycled materiaal moet de Commissie, in het licht van de beschikbare recyclingtechnologieën, hun economische en milieuprestaties, met inbegrip van de kwaliteit van de output, de beschikbaarheid van het afval, de benodigde energie, de broeikasgasemissies en andere relevante milieueffecten beoordelen. De Commissie moet er ook rekening mee houden dat dergelijke technologieën kunnen worden gebruikt voor misleidende milieuclaims.
(158) Claims over de eigenschappen van verpakkingen waarvoor in deze verordening wettelijke vereisten zijn vastgelegd, zoals de recyclebaarheid, het gehalte aan gerecycled materiaal en herbruikbaarheid, mogen alleen worden gemaakt met betrekking tot de eigenschappen van verpakkingen die verder gaan dan de toepasselijke minimumeisen van deze verordening en overeenkomstig de in het kader van deze verordening vastgestelde methoden en regels. Zij moeten ook specificeren of zij betrekking hebben op de verpakkingseenheid, een deel van de verpakkingseenheid of op alle verpakkingen die door de producent in de handel worden gebracht.
(159) De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om rekening te houden met de recycling van metalen die na verbranding van afval zijn gescheiden in verhouding tot het aandeel van het verbrande verpakkingsafval, mits de gerecyclede metalen voldoen aan bepaalde criteria als vastgelegd in Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1004 van de Commissie(47) tot vaststelling van voorschriften voor de berekening, de verificatie en de verslaglegging van gegevens over afvalstoffen overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG.
(160) Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad(48) is van toepassing op de uitvoer van verpakkingsafval uit de Unie met het oog op recycling.
(161) Aangezien hergebruik inhoudt dat er geen nieuwe verpakkingen in de handel worden gebracht, moeten herbruikbare verkoopverpakkingen die voor het eerst in de handel worden gebracht en houten verpakkingen die met het oog op hergebruik worden gerepareerd, in aanmerking worden genomen voor het halen van de respectieve streefcijfers voor recycling van verpakkingen. De lidstaten moeten gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om aangepaste streefcijfers te berekenen door rekening te houden met maximaal 5 procentpunten van het gemiddelde aandeel herbruikbare verkoopverpakkingen die in de drie voorgaande jaren voor het eerst in de handel zijn gebracht en in het kader van een systeem voor hergebruik opnieuw worden gebruikt.
(162) Producenten en organisaties voor producentenverantwoordelijkheid moeten actief worden betrokken bij het verstrekken van informatie over preventie en beheer van verpakkingsafval aan eindgebruikers, met name aan consumenten. Die informatie moet onder meer betrekking hebben op regelingen voor hergebruik van verpakkingen, de betekenis van op verpakkingen aangebrachte etiketten en andere instructies voor het verwijderen van verpakkingsafval. Producenten en organisaties voor producentenverantwoordelijkheid moeten de consument er ook op wijzen dat een als composteerbaar aangemerkte verpakking kan worden gecomposteerd onder industrieel gecontroleerde omstandigheden in installaties voor bio-afvalverwerking, maar niet geschikt is voor thuiscompostering. Geen enkele verpakking mag eindigen als zwerfvuil. De producenten moeten ook meedelen dat eindgebruikers een belangrijke rol spelen bij het waarborgen van een vanuit milieuoogpunt optimaal beheer van verpakkingsafval. Bij het verstrekken van informatie aan alle eindgebruikers en de verslaglegging over verpakkingen moet gebruik worden gemaakt van moderne informatietechnologieën. De informatie moet worden verstrekt met klassieke middelen, zoals posters binnens- en buitenshuis en socialemediacampagnes, of op innovatievere wijze, zoals elektronische toegang tot websites met QR-codes op de verpakkingen.
(163) Gescheiden inzameling buitenshuis is een belangrijk element om de inzamelingspercentages voor verpakkingen te kunnen verhogen en de circulariteit daarvan te kunnen verbeteren. De lidstaten en marktdeelnemers moeten specifieke maatregelen kunnen nemen voor gescheiden inzameling buitenshuis, afgestemd op de locatie en gewoonten van consumenten.
(164) De lidstaten moeten de Commissie informatie verstrekken over het halen van de streefcijfers voor recycling voor elk jaar. Om de doeltreffendheid van de maatregelen ter vermindering van het verbruik van plastic draagtassen te beoordelen, moeten ook gegevens over het verbruik van zeer lichte plastic draagtassen en dikke plastic draagtassen worden gerapporteerd om te kunnen beoordelen of het verbruik van deze draagtassen is toegenomen naar aanleiding van de maatregelen ter reductie van lichte plastic draagtassen. Het verstrekken van gegevens over het jaarlijkse verbruik van zeer dikke draagtassen door de lidstaten moet vrijwillig zijn. Om te kunnen beoordelen of de door de lidstaten in te voeren verplichte statiegeldregelingen doeltreffend zijn, dan wel of het gerechtvaardigd is lidstaten vrij te stellen van de verplichting om dergelijke systemen op te zetten, is het belangrijk informatie te verkrijgen over het inzamelingspercentage van dergelijke verpakkingen door middel van verslaglegging door de lidstaten.
(165) Om de methode vast te stellen voor de beoordeling van recyclebaarheid op grote schaal, moeten de lidstaten ook gegevens rapporteren over de hoeveelheden gerecycled verpakkingsafval per verpakkingscategorie, en de hoeveelheden ▌verpakking die voor het eerst op het grondgebied van de lidstaat in de handel is gebracht, per verpakkingscategorie. Er moet jaarlijks verslag worden uitgebracht. De Commissie moet die gegevens toevoegen en bekendmaken om de jaarlijkse vooruitgang van het op grote schaal gerecyclede verpakkingsafval te monitoren.
(166) De lidstaten moeten gegevens elektronisch aan de Commissie rapporteren en haar een kwaliteitscontroleverslag verstrekken. Daarnaast moeten gegevens over streefcijfers voor recycling vergezeld gaan van een verslag waarin de maatregelen worden beschreven die zijn getroffen om een doeltreffend systeem voor kwaliteitscontrole en traceerbaarheid van verpakkingsafval op te zetten.
(167) Om voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de verslagleggingsverplichtingen te zorgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend zodat zij regels kan vaststellen voor de berekening en verificatie van gegevens over het halen van de streefcijfers voor recycling, het percentage onder de statiegeldregeling vallende verpakkingen die gescheiden worden ingezameld, en gegevens die nodig zijn om de beoordelingsmethode voor recyclebaarheid op grote schaal vast te stellen. In de desbetreffende uitvoeringshandeling moeten ook regels voor het bepalen van de hoeveelheid geproduceerd verpakkingsafval worden opgenomen en moet het formaat voor de verslaglegging van gegevens worden vastgelegd. Daarin moet ook een methode voor de berekening van het jaarlijkse verbruik van lichte plastic draagtassen per persoon worden vastgelegd, alsook het formaat waarin die gegevens moeten worden gerapporteerd, aangezien dit nodig is ter ondersteuning van het toezicht op en de volledige uitvoering van de materiële eisen inzake plastic draagtassen, met name om te waarborgen dat de verslaglegging over verschillende categorieën plastic draagtassen uitgesplitst en verplicht is. Die uitvoeringshandeling moet Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/896 van de Commissie(49) en Beschikking 2005/270/EG van de Commissie(50) vervangen.
(168) Om bij te dragen tot de monitoring van de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening door de lidstaten en de Commissie, moeten de lidstaten verpakkingsdatabanken opzetten en ervoor zorgen dat deze databanken goed functioneren.
(169) Om eerlijke mededinging te waarborgen, is het essentieel om de duurzaamheidseisen doeltreffend te handhaven, teneinde ervoor te zorgen dat de verwachte voordelen en bijdrage aan de verwezenlijking van de klimaat-, energie- en circulariteitsdoelstellingen van de Unie met deze verordening worden gerealiseerd. Daarom moeten de bevoegde autoriteiten ernaar streven per jaar de juistheid van ten minste een deel van de conformiteitsverklaringen te controleren en moet Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad(51), waarin een horizontaal kader wordt vastgelegd voor markttoezicht en controle op producten die de markt van de Unie binnenkomen, van toepassing zijn op verpakkingen waarvoor in deze verordening duurzaamheidseisen zijn vastgelegd. De markttoezichtmechanismen van Verordening (EU) 2019/1020 bevatten de vereisten voor markttoezicht met betrekking tot het in de handel brengen van producten en voorzien in vrijwaringsmechanismen om de conformiteit met deze verordening met betrekking tot het in de handel brengen van verpakkingen te controleren.
(170) Verpakkingen mogen alleen in de handel worden gebracht als zij geen bekend risico voor het milieu of de gezondheid van de mens inhouden. Om producten beter af te stemmen op de specifieke aard van duurzaamheidseisen en te waarborgen dat markttoezichtactiviteiten zijn gericht op de niet-naleving van die vereisten, moeten verpakkingen die een risico inhouden voor de toepassing van deze verordening worden gedefinieerd als verpakkingen die negatieve gevolgen kunnen hebben voor het milieu of andere maatschappelijke belangen die door de desbetreffende eisen worden beschermd, door niet-naleving van een duurzaamheidseis of omdat een verantwoordelijke marktdeelnemer niet aan een duurzaamheidseis voldoet.
(171) Er moet een procedure bestaan om belanghebbenden te informeren over voorgenomen maatregelen tegen verpakkingen die een risico inhouden. Ook moet deze procedure markttoezichtautoriteiten in de lidstaten in staat stellen samen met de betrokken marktdeelnemers eerder tegen dergelijke verpakkingen op te treden. Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie ▌uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te bepalen of nationale maatregelen met betrekking tot non-conforme producten al dan niet gerechtvaardigd zijn.
(172) De markttoezichtautoriteiten moeten het recht hebben van marktdeelnemers te eisen dat zij corrigerende maatregelen treffen op basis van bevindingen dat verpakkingen niet voldoen aan duurzaamheids- en etiketteringseisen of dat de marktdeelnemer andere regels inzake het in de handel brengen van verpakkingen heeft overtreden. Om uniforme voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van de verplichting voor marktdeelnemers om corrigerende maatregelen te treffen, moeten aan de Commissie ▌uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om te besluiten of een nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.
(173) Bij zorgen over de gezondheid van de mens moet de markttoezichtautoriteit een risico voor de gezondheid van mens of dier dat het gevolg is van het verpakkingsmateriaal en dat van daaruit wordt overgebracht op het verpakte product niet beoordelen, maar moet die de autoriteiten in kennis stellen die bevoegd zijn voor het beheersen van de risico’s en zijn aangewezen overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad(52) ▌, Verordeningen (EU) 2017/745, (EU) 2017/746, (EU) 2019/6 of Richtlijn 2001/83/EG.
(174) Overheidsopdrachten zijn goed voor 14 % van het bbp van de Unie. Om bij te dragen aan het verwezenlijken van klimaatneutraliteit, het verbeteren van de energie- en hulpbronnenefficiëntie en de overgang naar een circulaire economie die de volksgezondheid en biodiversiteit beschermt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden toegekend om uitvoeringshandelingen vast te stellen, ▌teneinde, in voorkomend geval, aanbestedende diensten en entiteiten zoals gedefinieerd in Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad(53) en Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad(54)te verplichten hun aanbesteding af te stemmen op specifieke bindende minimumeisen voor groene overheidsopdrachten, die in krachtens deze verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen moeten worden vastgelegd. In vergelijking met een vrijwillige benadering, moet met bindende eisen worden gezorgd voor een optimaal hefboomeffect van overheidsuitgaven om de vraag naar beter presterende verpakkingen te stimuleren. De eisen moeten transparant, objectief en niet-discriminerend zijn. De eisen kunnen betrekking hebben op technische specificaties, selectiecriteria of voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht en hoeven niet noodzakelijk cumulatief te zijn. Aanbestedende diensten en entiteiten moeten, met inachtneming van de algemene regels van het VWEU en de bepalingen van deze verordening, bepalingen kunnen vaststellen die verder gaan dan de in deze verordening vastgelegde minimumeisen voor groene overheidsopdrachten.
(175) De uitvoeringsbevoegdheden die bij deze verordening aan de Commissie worden overgedragen en die geen betrekking hebben op het bepalen of maatregelen van de lidstaten met betrekking tot niet-conforme verpakkingen al dan niet gerechtvaardigd zijn, moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.
(176) Om de werking van de Europese interne markt te waarborgen en een gelijk speelveld te creëren, moet worden gegarandeerd dat verpakkingen uit derde landen die de markt van de Unie binnenkomen aan deze verordening voldoen, ongeacht of ze worden ingevoerd als afzonderlijke verpakking of als deel van een verpakt product. Er moet in het bijzonder worden gewaarborgd dat fabrikanten de juiste conformiteitsbeoordelingsprocedures hebben uitgevoerd voor die verpakkingen. De voorkeur moet worden gegeven aan samenwerking op de markt tussen markttoezichtautoriteiten en marktdeelnemers. Hoewel het betrekking kan hebben op alle verpakkingen die de markt van de Unie binnenkomen, moet het optreden van de overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1020 aangewezen autoriteiten daarom in de eerste plaats gericht zijn op verpakkingen waarvoor de markttoezichtautoriteiten verbodsmaatregelen hebben getroffen. Om een risicogebaseerde aanpak voor producten die de markt van de Unie binnenkomen mogelijk te maken, moeten markttoezichtautoriteiten, indien zij dergelijke verbodsmaatregelen treffen en die maatregelen niet beperkt zijn tot het nationale grondgebied, de gegevens die nodig zijn om dergelijke niet-conforme verpakkingen aan de grenzen te identificeren, met inbegrip van informatie over de verpakte producten en de marktdeelnemers, meedelen aan de autoriteiten die zijn aangewezen voor de controles van verpakkingen die de markt van de Unie binnenkomen. In dergelijke gevallen moet de douane ernaar streven deze verpakkingen aan de grenzen te identificeren en tegen te houden.
(177) Om het controleproces aan de buitengrenzen van de Unie te optimaliseren en te ontlasten, moet geautomatiseerde gegevensoverdracht tussen het informatie- en communicatiesysteem voor markttoezicht (ICSMS) en de douanesystemen mogelijk worden gemaakt. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen twee verschillende gegevensoverdrachten, met het oog op hun respectieve doeleinden. Ten eerste moeten de verbodsmaatregelen waartoe de markttoezichtautoriteiten naar aanleiding van de identificatie van niet-conforme verpakkingen hebben besloten, door het ICSMS aan de douane worden meegedeeld, zodat de autoriteiten die zijn aangewezen voor controles aan de buitengrenzen die kunnen gebruiken om verpakkingen te identificeren waarvoor een dergelijke verbodsmaatregel zou kunnen gelden. Voor die eerste gegevensoverdrachten moet het elektronische ▌douanerisicobeheersysteem ▌als bedoeld in artikel 36 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie(55) worden gebruikt, onverminderd eventuele toekomstige ontwikkelingen van het douanerisicobeheer. Ten tweede zal dossierbeheer nodig zijn indien douaneautoriteiten niet-conforme verpakkingen identificeren, onder andere om de kennisgeving van de schorsing, de conclusie van de markttoezichtautoriteiten en het resultaat van de door de douane getroffen maatregelen door te geven. Deze tweede gegevensoverdracht tussen het ICSMS en de nationale douanesystemen wordt ondersteund door middel van de EU-éénloketomgeving voor de douane.
(178) Om voor uniforme voorwaarden voor de realisatie van de verbinding tussen de markttoezichtautoriteiten en de douaneautoriteiten te zorgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de procedurevoorschriften en de details voor de uitvoeringsregelingen, waaronder de functionaliteiten, gegevenselementen en gegevensverwerking, te specificeren, alsook de regels inzake de verwerking van persoonsgegevens, vertrouwelijkheid en verantwoordelijkheid voor die verbinding.
(179) Bij het vaststellen van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU is het van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen uitvoert, onder meer op deskundigenniveau, in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(56). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen. Bij het opstellen van deze gedelegeerde handelingen moet de Commissie rekening houden met wetenschappelijke of andere beschikbare technische informatie, met inbegrip van relevante internationale normen.
(180) Om ervoor te zorgen dat de productvereisten van Richtlijn (EU) 2019/904 kunnen worden gemonitord en gehandhaafd en dat zij onderworpen zijn aan passend markttoezicht, moet Verordening (EU) 2019/1020 worden gewijzigd om Richtlijn (EU) 2019/904 in het toepassingsgebied van die verordening op te nemen. De vereisten ▌met betrekking tot het gehalte aan gerecyclede kunststof in kunststof drankflessen moeten per 1 januari 2030 uit Richtlijn (EU) 2019/904 worden geschrapt, aangezien deze kwestie uitsluitend bij deze verordening wordt geregeld. Ook de bijbehorende verslagleggingsverplichtingen moeten worden geschrapt.
(181) In deze verordening worden algemene regels vastgelegd die van toepassing zijn op alle verpakkingen. Niettemin moeten bepaalde kunststofproducten voor eenmalig gebruik die onder Richtlijn (EU) 2019/904 vallen, zoals plastic draagtassen, drinkbekers, voedsel- en drankverpakkingen, met inbegrip van flessen, ook als verpakkingen beschouwd worden. Richtlijn (EU) 2019/904 is ten opzichte van deze verordening een lex specialis. Indien Richtlijn (EU) 2019/904 in strijd zou zijn met deze verordening, dan heeft Richtlijn (EU) 2019/904 binnen haar toepassingsgebied voorrang. Krachtens Richtlijn (EU) 2019/904 moeten de lidstaten maatregelen, waaronder marktbeperkingen, nemen om het gebruik van bepaalde kunststofproducten voor eenmalig gebruik te verminderen. Die marktbeperkingen moeten gelden en voorrang hebben over eventuele strijdige bepalingen in deze verordening. In deze verordening wordt voorzien in een beperking op het in de handel brengen van de in bijlage V, punt 3, vermelde kunststofproducten, terwijl de lidstaten krachtens Richtlijn (EU) 2019/904 de nodige maatregelen kunnen nemen om het gebruik van die kunststofproducten voor eenmalig gebruik te verminderen. Aangezien nationale uitvoeringsmaatregelen op grond van Richtlijn (EU) 2019/904 minder beperkend kunnen zijn dan een verbod op het in de handel brengen, moet deze verordening voorrang krijgen op Richtlijn (EU) 2019/904 met betrekking tot de producten die onder de definitie van verpakking vallen, teneinde de vermindering van kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik te stimuleren en de hoeveelheid kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik in het milieu te verminderen. Bijgevolg moet het voor de lidstaten niet mogelijk zijn te voorzien in een uitzondering op het verbod in Richtlijn (EU) 2019/904 op het in de handel brengen van verpakkingen op basis van geëxpandeerd polystyreen. Om dit te weerspiegelen moet Richtlijn (EU) 2019/904 dienovereenkomstig worden gewijzigd.
(182) Deze verordening regelt niet het gehalte aan gerecycled materiaal in het kunststof deel van verpakkingen vóór 1 januari 2030 en dus moeten de bepalingen met vereisten voor het gehalte aan gerecycled materiaal in kunststof drankflessen in Richtlijn (EU) 2019/904 tot die datum van kracht blijven.
(183) Om het vertrouwen van het publiek in verpakkingen die in de handel worden gebracht te vergroten, met name wat betreft de naleving van duurzaamheidseisen, moeten marktdeelnemers die niet-conforme verpakkingen in de handel brengen of die hun verplichtingen niet nakomen, aan sancties worden onderworpen. Daarom moeten de lidstaten in hun intern recht voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties ter bestraffing van de niet-naleving van deze verordening.
(184) Op grond van artikel 19, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) moeten de lidstaten voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren, met inbegrip van de rechterlijke instanties van de lidstaten. In dit verband moeten de lidstaten ervoor zorgen dat leden van het betrokken publiek, waaronder natuurlijke of rechtspersonen die een klacht hebben ingediend over een vermeende non-conformiteit van verpakkingen of verpakte producten met deze verordening, toegang tot de rechter hebben overeenkomstig de verplichtingen die de lidstaten zijn overeengekomen als partij bij het Verdrag van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (“het Verdrag van Aarhus”).
(185) De Commissie moet een evaluatie van deze verordening uitvoeren. Overeenkomstig punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven, moet die evaluatie worden uitgevoerd op basis van de vijf criteria doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde van de Unie, en vormt die evaluatie de basis voor effectbeoordelingen van opties voor verdere acties. De Commissie moet een verslag over de uitvoering van deze verordening en de gevolgen ervan voor de milieuduurzaamheid van verpakkingen en de werking van de interne markt indienen bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.
(186) Marktdeelnemers moeten voldoende tijd krijgen om aan de verplichtingen van deze verordening te voldoen, en de lidstaten moeten voldoende tijd krijgen om de nodige administratieve infrastructuur voor de toepassing van deze verordening op te zetten. De toepassing van deze verordening moet daarom worden uitgesteld tot een datum waarop deze voorbereidingen redelijkerwijs kunnen zijn voltooid. In het bijzonder moet aandacht worden besteed aan het helpen van kmo’s met het nakomen van hun verplichtingen in het kader van deze verordening en het naleven van de eisen daarvan, onder meer door middel van door de Commissie te verstrekken richtsnoeren om de naleving door marktdeelnemers te vergemakkelijken, waarin de nadruk moet worden gelegd op kmo’s.
(187) Om die verbintenissen na te komen en een ambitieus maar geharmoniseerd kader voor verpakkingen vast te stellen, moet een verordening worden vastgesteld met eisen voor de gehele levenscyclus van verpakkingen. Richtlijn 94/62/EG moet derhalve worden ingetrokken.
(188) Om de lidstaten in staat te stellen de nodige administratieve maatregelen te treffen voor de organisatie van de vergunningsprocedures door de bevoegde autoriteiten, waarbij de continuïteit voor de marktdeelnemers moet worden behouden, moet de toepassing van deze verordening worden uitgesteld.
(189) Richtlijn 94/62/EG moet worden ingetrokken met ingang van de datum van toepassing van deze verordening. Om echter een soepele overgang en continuïteit te waarborgen totdat de Commissie uit hoofde van deze verordening nieuwe regels heeft vastgesteld, en om te voorzien in continuïteit bij de toepassing van het stelsel van eigen middelen van de Unie met betrekking tot de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval, moeten bepaalde verplichtingen uit hoofde van die richtlijn met betrekking tot etikettering, streefcijfers voor recycling en de gegevensoverdracht aan de Commissie gedurende een bepaalde periode van kracht blijven.
(190) Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de verbetering van de milieuduurzaamheid van verpakkingen en de waarborging van het vrije verkeer van verpakkingen op de interne markt, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel ▌gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Hoofdstuk I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp
1. Bij deze verordening worden voor de gehele levenscyclus van verpakkingen eisen vastgesteld voor de milieuduurzaamheid en de etikettering, ten behoeve van het in de handel brengen ervan. Ook worden eisen vastgesteld voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, de preventie van verpakkingsafval, zoals de vermindering van overtollige verpakkingen en het hergebruik of de navulling van verpakkingen, alsook inzameling en verwerking, met inbegrip van recycling, van verpakkingsafval.
2. Deze verordening draagt bij tot de efficiënte werking van de interne markt doordat nationale maatregelen inzake verpakking en verpakkingsafval worden geharmoniseerd teneinde handelsbelemmeringen en verstoring en beperking van de mededinging binnen de Unie te vermijden en tegelijkertijd de negatieve effecten van verpakking en verpakkingsafval op het milieu en de gezondheid van de mens te voorkomen of te verminderen op basis van een hoog niveau van milieubescherming.
3. Daarnaast draagt deze verordening bij tot de transitie naar een circulaire economie en de verwezenlijking van de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad(57), door middel van maatregelen die in overeenstemming zijn met de afvalhiërarchie overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2008/98/EG.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1. Deze verordening is van toepassing op alle verpakkingen, ongeacht het gebruikte materiaal, en op alle verpakkingsafval, ongeacht of dit afval wordt gebruikt in of afkomstig is van industrie, andere productie, detailhandel of distributie, kantoren, diensten of huishoudens.
2. Deze verordening geldt onverminderd het bepaalde in Richtlijn 2008/98/EG, wat het beheer van gevaarlijk afvalstoffen betreft, en de Unievoorschriften voor verpakkingen, zoals eisen op het gebied van veiligheid, kwaliteit, bescherming van de gezondheid en hygiëne van de verpakte producten of eisen inzake het vervoer. Indien deze verordening echter in strijd is met Richtlijn 2008/68/EG, heeft Richtlijn 2008/68/EG voorrang.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) “verpakking”: een artikel, ongeacht de materialen waarvan het is gemaakt, dat is bestemd om door een marktdeelnemer te worden gebruikt voor het insluiten, beschermen, hanteren, leveren of presenteren van producten aan een andere marktdeelnemer of aan een eindgebruiker, en dat op basis van zijn functie, materiaal en ontwerp kan worden onderscheiden naar verpakkingsformaat, met inbegrip van:
a) een artikeldat nodig is om een product gedurende zijn levensduur in te sluiten of te ondersteunen of bewaren zonder integrerend deel uit te maken van het product, en dat bestemd is om samen met het product te worden gebruikt, geconsumeerd of verwijderd;
b) een onderdeel en een hulpstuk van een in punt a) bedoeld artikel dat in het artikel is verwerkt;
c) eenhulpstuk van een in punt a) bedoeld artikel dat rechtstreeks aan het product is gehangen of bevestigd en dat een verpakkingsfunctie vervult zonder integrerend deel uit te maken van het product, en dat bestemd is om samen met het product te worden gebruikt, geconsumeerd of verwijderd;
d) een artikel dat is ontworpen en bestemd om op het verkooppunt te worden gevuld ten einde het product uit te reiken, ook wel “serviceverpakking” genoemd;
e) een wegwerpartikel dat op het verkooppunt wordt verkocht en gevuld, en dat is ontworpen en bestemd om op het verkooppunt te worden gevuld, en dat een verpakkingsfunctie vervult;
f) eendoorlaatbaar, met thee, koffie of andere dranken gevuld zakje of een item dat thee, koffie of andere dranken insluit en zacht wordt na eenmalig gebruik, en dat bestemd is om samen met het product te worden gebruikt en verwijderd;
g) eenniet doorlaatbaar met thee, koffie of andere dranken gevuld item dat bestemd is voor eenmalig gebruik in een machine en samen met het product wordt gebruikt en verwijderd;
2) “afhaalverpakking”: serviceverpakking die op bemenste verkooppunten wordt gevuld met dranken of kant-en-klare maaltijden, die worden verpakt voor vervoer en onmiddellijke consumptie op een andere locatie zonder dat verdere bereiding nodig is, en doorgaans uit de verpakking worden geconsumeerd;
3) “primaireproductieverpakking”: een artikel dat ontworpen en bestemd is om te worden gebruikt als verpakking voor onverwerkte producten afkomstig uit primaire productie zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(58);
4) “verkoopverpakking”: verpakking die zodanig is ontworpen dat deze voor de eindgebruiker op het verkooppunt een verkoopeenheid vormt die bestaat uit producten en verpakking;
5) “verzamelverpakking”: verpakking die zodanig is ontworpen dat deze een groep van een bepaald aantal verkoopeenheden op het verkooppunt vormt, ▌ongeacht of die verzameling verkoopeenheden als zodanig aan de eindgebruiker wordt verkocht, dan wel of de verpakking dient om de herbevoorrading van de rekken in het verkooppunt te faciliteren of om een inventaris- of distributie-eenheid te creëren, en die van het product kan worden verwijderd zonder de eigenschappen daarvan aan te tasten;
6) “verzendverpakking”: verpakking die zodanig is ontworpen dat het hanteren en vervoeren van een of meer verkoopeenheden of een verzameling verkoopeenheden, wordt vergemakkelijkt om schade aan het product als gevolg van hantering en transport te voorkomen, doch met uitzondering van weg-, spoor-, scheeps- en luchtvrachtcontainers;
7) “verpakking voor elektronische handel”: verzendverpakking die wordt gebruikt om producten te leveren in het kader van onlineverkoop of andere vormen van verkoop op afstand aan de eindgebruiker;
8) “innovatieve verpakking”: een vorm van verpakking die wordt geproduceerd met nieuwe materialen die leiden tot een aanzienlijke verbetering van een of meerdere verpakkingsfuncties van de verpakking, zoals insluiting, bescherming, hantering of levering van producten, en in het algemeen tot aantoonbare milieuvoordelen, met uitzondering van verpakking die het resultaat is van aanpassingen van bestaande verpakkingen met als doel de presentatie en marketing van de producten te verbeteren;
9) “wegwerpverpakking”: verpakking die geen herbruikbare verpakking is;
10) “contactgevoelige verpakking”: verpakking die bestemd is om te worden gebruikt voor producten die vallen onder de Verordeningen (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad(59), (EG) nr. 1935/2004, (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad(60), (EG) nr. 2009/1223 van het Europees Parlement en de Raad(61), (EU) 2017/745, (EU) 2017/746, (EU) 2019/4 van het Europees Parlement en de Raad(62), (EU) 2019/6 of onder Richtlijn 2001/83/EG of 2008/68/EG, of voor producten zoals gedefinieerd in de artikelen 1 en 2 van Besluit (EU) 2023/1809 van de Commissie(63), onder Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(64) of Richtlijn 2008/68/EG;
11) “op de markt aanbieden”: het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een verpakking met het oog op distributie, consumptie of gebruik op de markt van de Unie;
12) “in de handel brengen”: het voor het eerst in de Unie op de markt aanbieden van een verpakking;
13) “marktdeelnemer”: fabrikanten en leveranciers van verpakkingen, importeurs, distributeurs, gemachtigd vertegenwoordigers, einddistributeurs ▌en fulfilmentdienstverleners;
14) “fabrikant”: een natuurlijke of rechtspersoon die verpakkingen of verpakte producten vervaardigt, tenzij het een natuurlijke of rechtspersoon betreft die verpakkingen of verpakte producten onder zijn of haar eigen naam of handelsmerk laat ontwerpen of vervaardigen, ongeacht of er enig ander handelsmerk op de verpakking of het verpakte product zichtbaar is, in welk geval die laatste natuurlijke of rechtspersoon als fabrikant wordt beschouwd. Indien het verzendverpakkingen, herbruikbare verpakkingen, primaireproductieverpakkingen, verzamelverpakkingen, verkoopverpakkingen of serviceverpakkingen betreft en de natuurlijke of rechtspersoon die deze verpakkingen onder zijn of haar eigen naam of handelsmerk laat ontwerpen of vervaardigen, onder de definitie valt van micro-onderneming overeenkomstig Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie zoals die op ... [datum van inwerkingtreding van deze verordening] openlijk beschikbaar is en de aanbieder van de verpakking in dezelfde lidstaat is gevestigd, wordt onder “fabrikant” verstaan de aanbieder van de verpakking;
15) “producent”: een fabrikant, importeur of distributeur die, ongeacht de gebruikte verkooptechniek, met inbegrip van overeenkomsten op afstand zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 7, van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad(65), hetzij:
a) in een lidstaat is gevestigd en voor het eerst vanuit het grondgebied van die lidstaat en op datzelfde grondgebied verzendverpakkingen, serviceverpakkingen, met inbegrip van herbruikbare serviceverpakkingen, of primaireproductieverpakkingen aanbiedt; of
b) in een lidstaat is gevestigd en voor het eerst vanuit het grondgebied van die lidstaat en op datzelfde grondgebied in andere dan de in punt a) genoemde soorten verpakkingen verpakte producten beschikbaar stelt; of
c) in een lidstaat of een derde land is gevestigd en voor het eerst op het grondgebied van een andere lidstaat verzendverpakkingen, serviceverpakkingen, met inbegrip van herbruikbare serviceverpakkingen, of primaireproductieverpakkingen dan wel in andere dan de bovengenoemde soorten verpakkingverpakte producten rechtstreeks aan eindgebruikers beschikbaar stelt; of
d) in een lidstaat is gevestigd en verpakte producten uitpakt zonder de eindgebruiker te zijn, tenzij een andere persoon de producent is overeenkomstig de punten a), b) en c);
16) “leverancier”: een natuurlijke of rechtspersoon die verpakkingen of verpakkingsmateriaal verstrekt aan een fabrikant;
17) “importeur”: een in de Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die verpakkingen of een verpakt product uit een derde land in de Unie in de handel brengt;
18) “distributeur” een natuurlijke of rechtspersoon in de toeleveringsketen, verschillend van de fabrikant of de importeur, die verpakkingen of een verpakt product op de markt aanbiedt;
19) “gemachtigd vertegenwoordiger”: een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door een fabrikant is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen in verband met de verplichtingen van de fabrikant op grond van deze verordening;
20) “gemachtigd vertegenwoordiger voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid”: een natuurlijke of rechtspersoon die gevestigd is in een lidstaat waarin de producent voor het eerst verpakking of verpakte producten op de markt van de lidstaat aanbiedt maar niet de lidstaat of het derde land is waarin de producent is gevestigd, ▌en die overeenkomstig artikel 8 bis, lid 5, derde alinea, van Richtlijn 2008/98/EG door de producent is aangewezen om de verplichtingen van die producent op grond van hoofdstuk VIII van deze verordening na te komen;
21) “einddistributeur”: de natuurlijke of rechtspersoon in de toeleveringsketen die verpakte producten, ook middels hergebruik, of producten aan de eindgebruiker levert die via navulling kunnen worden gekocht;
22) “consument”: een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, of beroepsactiviteit;
23) “eindgebruiker”: een in de Unie verblijvende of gevestigde natuurlijke of rechtspersoon aan wie een product is aangeboden als consument of als professionele eindgebruiker in het kader van zijn industriële of beroepsactiviteiten, en die dit product niet langer op de markt aanbiedt in de vorm waarin het is aangeleverd;
24) “samengestelde verpakking”: een verpakkingseenheid van twee of meer verschillende materialen, die deel uitmaken van het gewicht van het hoofdmateriaal van de verpakking en die niet handmatig van elkaar kunnen worden gescheiden en daarom één geheel vormen, tenzij een bepaald materiaal een onbeduidend deel van de verpakkingseenheid en in geen geval meer dan 5 % van de totale massa van de verpakkingseenheid uitmaakt, met uitzondering van etiketten, vernis, verf, inkt, kleefstoffen en lak, zulks onverminderd het bepaalde in Richtlijn (EU) 2019/904;
25) “verpakkingsafval”: alle verpakkingen of verpakkingsmaterialen die onder de definitie van “afvalstof” in artikel 3 van Richtlijn 2008/98/EG vallen, met uitzondering van productiereststoffen;
26) “preventie van verpakkingsafval”: maatregelen die worden getroffen voordat een verpakking of verpakkingsmateriaal verpakkingsafval wordt en waarmee de hoeveelheid verpakkingsafval wordt teruggedrongen, zodat minder of geen verpakking nodig is om producten in te sluiten of te beschermen, hanteren, leveren of presenteren, met inbegrip van maatregelen met betrekking tot hergebruik van verpakkingen en maatregelen tot verlenging van de levensduur van verpakkingen voordat deze afval worden;
27) “hergebruik”: elke handeling waarbij herbruikbare verpakking meerdere malen opnieuw wordt gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor het was bedoeld;
28) “omloop”: de cyclus die herbruikbare verpakking doorloopt vanaf het moment waarop de verpakking samen met de door de verpakking in te sluiten, te beschermen, te hanteren, af te leveren of aan te bieden product in de handel wordt gebracht, tot het moment waarop die verpakking klaar is voor hergebruik in een systeem voor hergebruik, met als doel deze verpakking opnieuw samen met een ander product aan eindgebruikers te leveren;
29) “traject”: het overbrengen van verpakkingen, vanaf het vullen of laden tot het legen of lossen, als deel van een omloop of als zodanig;
30) “systemen voor hergebruik”: organisatorische, technische ▌of financiële regelingen, alsook stimulansen waarmee hergebruik in een open of gesloten kringloop mogelijk wordt gemaakt, daaronder begrepen statiegeldregelingen die waarborgen dat verpakkingen worden ingezameld voor hergebruik;
31) “herstel”: een handeling vermeld in bijlage VI, deel B, die nodig is om een herbruikbare verpakking opnieuw functioneel te maken met het oog op hergebruik ervan;
32) “navulling”: een handeling waarmee een recipiënt waarvan de eindgebruiker eigenaar is de verpakkingsfunctie vervult, of waarmee een recipiënt die door de eindgebruiker op het verkooppunt van de einddistributeur wordt gekocht, door de eindgebruiker of door de einddistributeur wordt gevuld met een of meer producten die de eindgebruiker van de einddistributeur heeft gekocht;
33) “navulstation”: een plaats waar een einddistributeur producten aanbiedt die eindgebruikers door middel van navulling kunnen kopen;
34) “horecasector”: het verschaffen van accommodatie en maaltijden, overeenkomstig de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2;
35) “verkoopoppervlakte”: de oppervlakte die beschikbaar is voor de uitstalling van te koop aangeboden goederen, voor de betaling daarvan en als ruimte waar klanten kunnen vertoeven en rondlopen. Hieronder vallen niet de ruimten die niet toegankelijk zijn voor het publiek, zoals opslagplaatsen, of andere ruimten waar geen producten worden uitgestald, zoals parkeergarages of -terreinen. In de context van verpakkingen voor elektronische handel wordt de opslag- en verzendzone als verkoopoppervlakte beschouwd;
36) “ontwerp voor recycling”: ontwerp van verpakkingen, met inbegrip van de afzonderlijke onderdelen van verpakkingen, dat ervoor zorgt dat deze met gevestigde, in een operationele omgeving geteste processen voor inzameling, sortering en recycling kunnen worden gerecycled;
37) “recyclebaarheid”: de verenigbaarheid van verpakkingen met het beheer en de verwerking van afval door ontwerp, op basis van gescheiden inzameling, sortering in gescheiden stromen, recycling op grote schaal en het gebruik van gerecyclede materialen ter vervanging van primaire grondstoffen;
38) “op grote schaal gerecycled verpakkingsafval”: verpakkingsafval dat gescheiden wordt ingezameld, gesorteerd en gerecycled in geïnstalleerde infrastructuur, met gebruikmaking van gevestigde, in een operationele omgeving geteste processen die op Unieniveau jaarlijks een hoeveelheid gerecycled materiaal waarborgen die voor elk van de in tabel 2 van bijlage II vermelde verpakkingscategorieën gelijk is aan of groter is dan 30 % voor hout en 55 % voor alle andere materialen. Dit omvat verpakkingsafval dat met het oog op afvalbeheer uit de Unie wordt uitgevoerd en dat kan worden geacht aan de eisen van artikel 53, lid 11, te voldoen;
39) “materiaalrecycling”: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden verwerkt tot materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel, met uitzondering van biologische afvalverwerking, het opnieuw bewerken van organisch afval, de terugwinning van energie en het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;
40) “recycling van hoge kwaliteit”: een recyclingproces dat gerecyclede materialen oplevert die qua behouden technische eigenschappen kwalitatief gelijkwaardig zijn aan de oorspronkelijke materialen, en die in de plaats van primaire grondstoffen worden gebruikt voor verpakking of andere toepassingen waarbij de kwaliteit van het gerecyclede materiaal behouden blijft;
41) “verpakkingscategorie”: een combinatie van materiaal en specifiek verpakkingsontwerp die bepalend is voor de recyclebaarheid op basis van gevestigde, geavanceerde, in een operationele omgeving geteste inzamelings-, sorterings- en recyclingprocessen, en die relevant is voor het vaststellen van de criteria voor recycling door ontwerp;
42) “geïntegreerd onderdeel”: een verpakkingsonderdeel dat kan worden onderscheiden van het hoofddeel van de verpakkingseenheid en van een ander materiaal kan zijn, maar dat integraal deel uitmaakt van de verpakkingseenheid en onontbeerlijk is voor het functioneren daarvan, niet hoeft te worden losgemaakt van het hoofddeel van de verpakkingseenheid om de werking ervan te garanderen, en doorgaans tegelijkertijd, maar niet noodzakelijkerwijs samen, met de verpakkingseenheid wordt verwijderd;
43) “afzonderlijk onderdeel”: een ander verpakkingsonderdeel dan het hoofddeel van de verpakkingseenheid, dat van een ander materiaal is, volledig en permanent van het hoofddeel van de verpakkingseenheid moet worden losgemaakt en dat doorgaans eerst en afzonderlijk van de verpakkingseenheid wordt verwijderd, en verpakkingsonderdelen omvat die eenvoudig door mechanische druk tijdens vervoer of sortering van elkaar kunnen worden gescheiden;
44) “verpakkingseenheid”: een eenheid als geheel, met inbegrip van alle geïntegreerde of afzonderlijke onderdelen, die samen een verpakkingsfunctie vervullen, zoals het insluiten, beschermen, hanteren, leveren, opslaan, vervoeren of presenteren van producten, met inbegrip van onafhankelijke eenheden van verzamel- of verzendverpakkingen die vóór het verkooppunt worden verwijderd;
45) “secundaire grondstoffen”: materialen die alle nodige controles en sorteringsstappen hebben ondergaan, zijn verkregen door middel van recyclingprocessen en primaire grondstoffen kunnen vervangen;
46) “plasticafval na consumptie”: afval ▌, zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG, dat plastic is en dat is geproduceerd uit plastic producten die voor distributie, consumptie of gebruik zijn geleverd en in een lidstaat of een derde land in de handel zijn gebracht;
47) “composteerbare verpakking”: verpakking die alleen in industrieel gecontroleerde omstandigheden biologisch afbreekt of in die omstandigheden biologisch kan desintegreren, ook indien nodig door middel van een fysieke behandeling of anaerobe vergisting, en die uiteindelijk wordt omgezet in koolstofdioxide of, bij gebrek aan zuurstof, in methaan, minerale zouten, biomassa en water, ▌zonder belemmering of gevaar voor gescheiden afvalinzameling, noch voor het composteren en de anaerobe vergisting;
48) “voor thuiscompostering geschikte verpakking”: verpakking die biologisch afbreekbaar is in een niet-gecontroleerde omgeving die geen industriële composteerinstallatie is en waarvan het composteerproces door particulieren wordt uitgevoerd met als doel compost voor eigen gebruik te produceren;
49) “biogebaseerde kunststoffen”: kunststoffen die gemaakt zijn van biologische hulpbronnen zoals biomassagrondstoffen, organisch afval of biologische bijproducten, ongeacht of zij biologisch afbreekbaar of niet biologisch afbreekbaar zijn;
50) “kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik”: drankflessen vermeld in deel F van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2019/904;
51) “kunststof”: een materiaal bestaande uit een polymeer in de zin van artikel 3, punt 5, van Verordening (EG) nr. 1907/2006, met inbegrip van een polymeer waaraan additieven of andere stoffen zijn toegevoegd, en dat als een structureel hoofdbestanddeel van verpakking kan fungeren, met uitzondering van natuurlijke polymeren die niet chemisch gewijzigd zijn;
52) “plastic draagtassen”: van kunststof gemaakte draagtassen, met of zonder handgreep, die aan consumenten worden verstrekt op de plaats van verkoop van producten;
53) “lichte plastic draagtassen”: plastic draagtassen met een wanddikte van minder dan 50 micron;
54) “zeer lichte plastic draagtassen”: plastic draagtassen met een wanddikte van minder dan 15 micron;
55) “dikke plastic draagtassen”: plastic draagtassen met een wanddikte van 50 tot 99 micron;
56) “zeer dikke plastic draagtassen”: plastic draagtassen met een wanddikte van meer dan 99 micron;
57) “afvalrecipiënten”: recipiënten die worden gebruikt voor de opslag en inzameling van afval, bijvoorbeeld containers, prullenbakken en zakken;
58) “statiegeld”: een vastgesteld geldbedrag dat geen deel uitmaakt van de prijs van een verpakt of gevuld product en dat van de eindgebruiker wordt geïnd bij de aankoop van een dergelijk verpakt of gevuld product dat onder een statiegeldregeling in een bepaalde lidstaat valt, en dat wordt terugbetaald wanneer de eindgebruiker of een ander persoon de statiegeldverpakking terugbrengt naar een daartoe bestemd inzamelpunt;
59) “statiegeldregeling”: een regeling waarbij de eindgebruiker statiegeld wordt aangerekend bij de aankoop van een verpakt of gevuld product dat onder de regeling valt en dit statiegeld wordt terugbetaald wanneer de statiegeldverpakking via een van de daartoe door de nationale autoriteitengemachtigde inzamelkanalenwordt teruggebracht naar een daartoe bestemd inzamelpunt;
60) “technische specificatie”: een document met de technische voorschriften waaraan een product, een proces of een dienst moet voldoen;
61) “geharmoniseerde norm”: een norm zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, c), van Verordening (EU) nr. 1025/2012;
62) “conformiteitsbeoordeling”: het proces om aan te tonen of aan de duurzaamheids-, veiligheids-, etiketterings- en informatie-eisen van deze verordening met betrekking tot verpakking is voldaan;
63) “organisatie voor producentenverantwoordelijkheid”: een rechtspersoon die de nakoming van de verplichtingen in het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid namens meerdere producenten financieel of financieel en operationeel regelt;
64) “levenscyclus”: de opeenvolgende en onderling gerelateerde stadia in de levensduur van verpakking, vanaf de verwerving van de grondstoffen of de opwekking daarvan uit natuurlijke hulpbronnen, de voorbehandeling, de vervaardiging, de opslag, de distributie, het gebruik, de reparatie, het hergebruik, tot het einde van de levensduur;
65) “verpakking die een risico inhoudt”: verpakking die, door niet te voldoen aan een in of op grond van deze verordening vastgelegde eis die niet in artikel 62, lid 1, is vermeld, negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor het milieu, de gezondheid of andere maatschappelijke belangen die door middel van de desbetreffende eis worden beschermd;
66) “verpakking die een ernstig risico inhoudt”: verpakking die een risico inhoudt waarvoor de markttoezichtautoriteiten gezien de mate van de betrokken niet-naleving of de hiermee samenhangende schade, op basis van een beoordeling, worden geacht snel te moeten ingrijpen, ook indien de gevolgen van de niet-naleving zich niet onmiddellijk voordoen;
67) “onlineplatform”: een onlineplatform zoals gedefinieerd in artikel 3, punt i), van Verordening (EU) 2022/2065;
68) “afvalstof”: alle afvalstoffen die onder de definitie van artikel 3, punt 1, van Richtlijn 2008/98/EG vallen. Herbruikbare verpakking die wordt afgevoerd om te worden hersteld, worden niet als afvalstof beschouwd;
69) “overheidsopdrachten”: overheidsopdrachten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/24/EU of als bedoeld in Richtlijn 2014/25/EU.
De definities van ▌“afvalbeheer” of “afvalstoffenbeheer”, “inzameling”, “gescheiden inzameling”, “verwerking”, “voorbereiding voor hergebruik”, “recycling” en “regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid” ▌in respectievelijk artikel 3, punten 9, 10, 11, 14, 16, 17 en 21, van Richtlijn 2008/98/EG ▌zijn van toepassing.
De definities van “markttoezicht”, “markttoezichtautoriteit”, “fulfilmentdienstverlener”, “corrigerende maatregel”, “risico”, “terugroepen”, “uit de handel nemen” in respectievelijk artikel 3, punten 3, 4, 11, 16, 18, 22 en 23 van Verordening (EU) 2019/1020 zijn van toepassing.
De definities van “zorgwekkende stoffen”, en “gegevensdrager” in respectievelijk artikel 2, punten 27 en 29, van Verordening (EU) 2024/...(66) zijn van toepassing.
Bijlage I bevat een indicatieve lijst van artikelen die onder de definitie van “verpakking” in lid 1, punt 1, vallen.
Artikel 4
Vrij verkeer
1. Verpakkingen worden uitsluitend in de handel gebracht indien zij voldoen aan deze verordening.
2. De lidstaten mogen het in de handel brengen van verpakkingen die aan de duurzaamheids-,etiketterings- en informatie-eisen van de artikelen 5 tot en met 12 voldoen, niet verbieden, beperken of belemmeren.
▌
3. Indien lidstaten ervoor kiezen nationale duurzaamheids- of informatie-eisen te behouden of in te voeren naast de in deze verordening vastgelegde eisen, mogen die eisen niet in strijd zijn met de eisen van deze verordening en mogen de lidstaten het in de handel brengen van verpakkingen die aan deze verordening voldoen niet verbieden, beperken of belemmeren op grond van niet-naleving van die nationale eisen.
▌
4. De lidstaten mogen niet verhinderen dat verpakkingen die niet aan deze verordening voldoen, op handelsbeurzen, tentoonstellingen of soortgelijke evenementen worden vertoond, mits een zichtbaar teken duidelijk vermeldt dat die verpakkingen niet aan deze verordening voldoen en niet te koop zijn totdat zij conform zijn gemaakt.
Hoofdstuk II
Duurzaamheidseisen
Artikel 5
Eisen voor stoffen in verpakkingen
1. Verpakkingen die in de handel worden gebracht, worden zodanig vervaardigd dat de aanwezigheid en concentratie van zorgwekkende stoffen als bestanddelen van het verpakkingsmateriaal of van verpakkingsonderdelen tot een minimum worden beperkt, ook met betrekking tot de aanwezigheid daarvan in emissies en andere resultaten van afvalbeheer, zoals secundaire grondstoffen, as of ander materiaal voor definitieve verwijdering, en de negatieve gevolgen voor het milieu vanwege microplastics.
2. De Commissie houdt toezicht op de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen in verpakkingen en onderdelen daarvan en neemt in voorkomend geval de passende vervolgmaatregelen.
Uiterlijk op 31 december 2026 stelt de Commissie, met de hulp van het Europees Agentschap voor chemische stoffen, een verslag op over de aanwezigheid van zorgwekkende stoffen in verpakkingen en onderdelen daarvan, ter bepaling van de mate waarin zij een negatieve invloed hebben op hergebruik en recycling van materialen of een effect hebben op de chemische veiligheid. In dit verslag kan een lijst van de zorgwekkende stoffen die aanwezig zijn in verpakkingen en onderdelen daarvan worden opgenomen en worden aangeven in welke mate deze stoffen een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid van de mens en het milieu kunnen vormen.
De Commissie dient het verslag in bij het Europees Parlement, de Raad en het in artikel 65 van deze verordening bedoelde comité, en zet daarin haar bevindingen uiteen en overweegt passende vervolgmaatregelen, waaronder:
a) voor zorgwekkende stoffen in verpakkingsmaterialen die in de eerste plaats van invloed zijn op de gezondheid van de mens of op het milieu, gebruikmaking van de procedures van artikel 68, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1907/2006 voor het vaststellen van nieuwe beperkingen;
b) voor zorgwekkende stoffen die een negatieve invloed hebben op hergebruik en recycling van materialen waarin zij aanwezig zijn, vaststelling van beperkingen als onderdeel van ontwerpcriteria voor recycling overeenkomstig artikel 6, lid 4, van deze verordening.
Indien een lidstaat van oordeel is dat een stof een negatieve invloed heeft op hergebruik en recycling van materialen in de verpakkingen waarin zij aanwezig is, verstrekt hij die informatie uiterlijk op 31 december 2025 aan de Commissie en het Europees Agentschap voor chemische stoffen, onder verwijzing naar de desbetreffende risicobeoordelingen of andere relevante gegevens, indien die beschikbaar zijn.
3. De lidstaten kunnen de Commissie verzoeken te overwegen het gebruik te beperken van zorgwekkende stoffen die mogelijk een negatieve invloed hebben op hergebruik en recycling van materialen in verpakkingen waarin zij aanwezig zijn, om andere redenen dan die welke in de eerste plaats verband houden met hun chemische veiligheid, en wel op grond artikel 6, lid 4, punt a). De lidstaten voegen bij dergelijke verzoeken een verslag waarin de identiteit en het gebruik van de stof worden gedocumenteerd, alsmede een beschrijving van de wijze waarop het gebruik van de stoffen in verpakkingen de recycling belemmert om andere redenen dan die welke voornamelijk verband houden met chemische veiligheid. De Commissie evalueert het verzoek en legt de resultaten van die evaluatie aan het in artikel 65 bedoelde comité voor.
4. Onverminderd de beperkingen voor chemische stoffen als vermeld in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 of in voorkomend geval de beperkingen en specifieke maatregelen voor materialen en artikelen die met levensmiddelen in contact komen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1935/2004, mag de som van de concentratieniveaus van lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom die afkomstig zijn van stoffen in verpakking of verpakkingsonderdelen niet hoger zijn dan 100 mg/kg.
5. Vanaf ... [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] mogen verpakkingen die met levensmiddelen in contact komen niet in de handel worden gebracht indien zij per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) bevatten in een concentratie van of boven de volgende grenswaarden, voor zover het in de handel brengen van deze verpakkingen met dergelijke PFAS-concentraties niet verboden is op grond van een andere rechtshandeling van de Unie:
a) 25 ppb voor PFAS zoals gemeten met gerichte PFAS-analyse (waarbij PFAS in polymere vorm niet wordt meegenomen in de kwantificering);
b) 250 ppb voor de som van PFAS zoals gemeten als de som met gerichte PFAS-analyse, facultatief met voorafgaande afbraak van precursoren (waarbij PFAS in polymere vorm niet wordt meegenomen in de kwantificering); en
c) 50 ppm voor PFAS (inclusief PFAS in polymere vorm). Indien de totale hoeveelheid fluor meer dan 50 mg/kg bedraagt, verstrekt de fabrikant, importeur of downstreamgebruiker de handhavingsautoriteiten op verzoek een bewijs van het aanwezige fluor, gemeten als gehalte aan PFAS of non-PFAS.
Voor de toepassing van deze verordening wordt elke stof die ten minste één volledig gefluoreerd methyl- (CF3-) of methyleen-koolstofatoom (-CF2-) bevat (zonder eraan gebonden H/Cl/Br/I-atoom) gezien als PFAS, met uitzondering van stoffen die uitsluitend de volgende structurele elementen bevatten: CF3-X of X-CF2-X’, waarbij X = -OR of -NRR’ en X’ = methyl (-CH3), methyleen (-CH2-), een aromatische groep, een carbonylgroep (-C(O)-), -OR’’, -SR’’ of -NR’’R’’’; en waarbij R/R’/R’’/R’’’ een waterstof (-H), methyl (-CH3), methyleen (-CH2-), een aromatische groep of een carbonylgroep (-C(O)-) is.
Uiterlijk op ... [vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] voert de Commissie een evaluatie uit om na te gaan of dit lid moet worden gewijzigd of ingetrokken om overlappingen met overeenkomstig de Verordeningen (EG) nr. 1907/2006, (EU) 2019/1021 of (EG) nr. 1935/2004 vastgestelde beperkingen of verboden op het gebruik van PFAS te voorkomen.
6. In de technische documentatie die wordt opgesteld overeenkomstig bijlage VII moet worden aangetoond dat aan de eisen van de leden 4 en 5 wordt voldaan.
▌
7. Om rekening te houden met ▌wetenschappelijke en technische vooruitgang kan de Commissie overeenkomstig artikel 64 gedelegeerde handelingen vaststellen tot wijziging van deze verordening, waarbij de grenswaarde voor de som van de concentratieniveaus van lood, cadmium, kwik en zeswaardig chroom die afkomstig zijn van stoffen in verpakking of verpakkingsonderdelen, als bedoeld in lid 4, wordt verlaagd.
▌
8. Om rekening te houden met wetenschappelijke en technische vooruitgang kan de Commissie overeenkomstig artikel 64 gedelegeerde handelingen vaststellen tot aanvulling van deze verordening, waarbij wordt bepaald onder welke voorwaarden de in lid 4 bedoelde grenswaarde niet van toepassing is op gerecyclede materialen of op producten die zijn opgenomen in een gesloten en gecontroleerde keten, en waarbij op basis van de in tabel 1 van bijlage II vermelde categorieën verpakkingen wordt bepaald welke soorten of formatenverpakking van de in dat lid vastgelegde eisen worden vrijgesteld. Dergelijke gedelegeerde handelingen worden gerechtvaardigd op basis van een analyse per geval, zijn beperkt in de tijd, voorzien in passende markerings- en informatie-eisen, en bevatten eisen voor regelmatige verslaglegging om te waarborgen dat de vrijstelling regelmatig wordt herzien. Gedelegeerde handelingen die overeenkomstig dit lid worden vastgesteld, strekken uitsluitend tot wijziging van vrijstellingen die zijn bepaald op grond van de Beschikkingen 2001/171/EG en 2009/292/EG van de Commissie.
9. Uiterlijk op … [zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] verricht de Commissie een evaluatie om te beoordelen of dit artikel en de overeenkomstig artikel 6, lid 4, vastgestelde ontwerpcriteria voor recycling voldoende hebben bijgedragen tot het tot een minimum beperken van de aanwezigheid en de concentratie van zorgwekkende stoffen als bestanddelen van verpakkingsmaterialen.
Artikel 6
Recyclebare verpakkingen
1. Alle verpakkingen die in de handel worden gebracht, moeten recyclebaar zijn.
2. Verpakkingen worden als recyclebaar beschouwd indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) zij zijn ontworpen met het oog op materiaalrecycling, wat het gebruik mogelijk maakt van daaruit resulterende secundaire grondstoffen die in vergelijking met het oorspronkelijke materiaal van voldoende kwaliteit zijn om te worden gebruikt in plaats van primaire grondstoffen, overeenkomstig lid 4;
▌
▌
▌
b) wanneer zij afval worden, kunnen zij afzonderlijk worden ingezameld overeenkomstig artikel 48, leden 1 en 3, en worden gesorteerd in specifieke afvalstromen, zonder dat dit afdoet aan de recyclebaarheid van andere afvalstromen, en op grote schaal worden gerecycled volgens de overeenkomstig lid 5 bepaalde methodiek.
Verpakkingen die in overeenstemming zijn met de krachtens lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, worden geacht aan de in punt a) van dit lid vermelde voorwaarde te voldoen.
Verpakkingen die in overeenstemming zijn met de krachtens lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen en de krachtens lid 5 vastgestelde uitvoeringshandelingen, worden geacht aan beide in dit lid vermelde voorwaarden te voldoen.
Lid 2, punt a), is van toepassing vanaf 1 januari 2030 of twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de in lid 4 bedoelde gedelegeerde handelingen, indien dat later is.
Lid 2, punt b), is van toepassing vanaf 1 januari 2035 of vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de in lid 5 bedoelde uitvoeringshandelingen, indien dat later is.
3. De fabrikant beoordeelt overeenkomstig artikel 15 de recyclebaarheid van verpakkingen op basis van de krachtens lid 4 vastgestelde ▌gedelegeerde handelingen en de krachtens lid 5 vastgestelde uitvoeringshandelingen. De recyclebaarheid van verpakkingen wordt uitgedrukt in prestatieklasse voor recyclebaarheid A, B of C (beschreven in tabel 3 van bijlage II).
Onverminderd lid 10 mogen verpakkingen vanaf 1 januari 2030 of 24 maanden na de inwerkingtreding van de krachtens lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen, indien dat later is, uitsluitend in de handel worden gebracht indien zij recyclebaar zijn volgens prestatieklasse A, B of C.
Onverminderd lid 10 mogen verpakkingen vanaf 1 januari 2038 uitsluitend in de handel worden gebracht indien zij recyclebaar zijn volgens prestatieklasse A, B of C.
4. Uiterlijk op 1 januari 2028, stelt de Commissie, rekening houdend met de door de Europese normalisatieorganisatie ontwikkelde normen, gedelegeerde handelingen vast ter bepaling van:
a) ontwerpcriteria voor recycling en prestatieklassen voor recyclebaarheid op basis van tabel 3 van bijlage II en de parameters in tabel 4 van bijlage II voor in tabel 1 van die bijlage vermelde verpakkingscategorieën.
Ontwerpcriteria voor recycling en prestatieklassen voor recyclebaarheid worden ontwikkeld op basis van het hoofdmateriaal en in dat verband:
i) wordt rekening gehouden met de vraag of verpakkingsafval kan worden gescheiden in verschillende materiaalstromen voor recycling, gesorteerd en gerecycled, zodat de daaruit resulterende secundaire grondstoffen in vergelijking met het oorspronkelijke materiaal van voldoende kwaliteit zijn en in plaats van primaire grondstoffen kunnen worden gebruikt voor verpakking of andere toepassingen waarbij de kwaliteit van het gerecyclede materiaal behouden blijft, waar dat haalbaar is;
ii) worden gevestigde inzamelings- en sorteerprocessen overwogen die in een operationele omgeving zijn getest en die alle verpakkingsonderdelen behelzen;
iii) wordt rekening gehouden met de beschikbare recyclingtechnologieën, hun economische en milieuprestaties, met inbegrip van de kwaliteit van de output, de beschikbaarheid van het afval, de benodigde energie en de broeikasgasemissies;
iv) worden, naargelang het geval, zorgwekkende stoffen geïdentificeerd die een negatieve invloed hebben op hergebruik en recycling van materialen in de verpakking waarin zij aanwezig zijn;
v) worden, naargelang het geval, beperkingen opgelegd aan de aanwezigheid van dergelijke stoffen of groepen van stoffen in verpakkingen of verpakkingsonderdelen om redenen die niet in de eerste plaats verband houden met de chemische veiligheid. Dergelijke beperkingen kunnen ook worden opgelegd om onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van de mens of voor het milieu te verminderen, onverminderd de beperkingen op chemische stoffen als bedoeld in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 of, indien van toepassing, de beperkingen en specifieke maatregelen inzake materialen en voorwerpen die met levensmiddelen in contact komen als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1935/2004.
b) de wijze waarop recyclebaarheidsprestaties kunnen worden beoordeeld en de resultaten daarvan kunnen worden uitgedrukt in prestatieklassen voor recyclebaarheid per verpakkingseenheid qua gewicht, met inbegrip van materiaalspecifieke criteria en sorteringsefficiëntie, teneinde vast te stellen of verpakkingen recyclebaar zijn op grond van lid 2;
c) een beschrijving van de voorwaarden voor de naleving van de respectieve prestatieklassen voor recyclebaarheid voor elke in tabel 1 van bijlage II vermelde verpakkingscategorie;
d) een kader voor het afstemmen van de financiële bijdragen die producenten moeten betalen om aan hun in artikel 45, lid 1, vermelde verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te voldoen, op basis van de prestatieklassen voor de recyclebaarheid van verpakkingen.
Bij de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie rekening met de resultaten van de eventuele beoordeling overeenkomstig artikel 5, lid 2. Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 64.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 64 gedelegeerde handelingen vast te stellen om tabel 1 van bijlage II te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de wetenschappelijke en technische ontwikkelingen op het gebied van het ontwerp van materialen en producten, en de infrastructuur voor inzameling, sortering en recycling. De Commissie is bevoegd ontwerpcriteria voor recycling voor extra verpakkingscategorieën vast te stellen, of subcategorieën te creëren binnen de in tabel 1 van bijlage II vermelde categorieën.
Marktdeelnemers voldoen uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van de desbetreffende gedelegeerde handeling aan de nieuwe of bijgewerkte ontwerpcriteria voor recycling.
▌
5. Uiterlijk op 1 januari 2030 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast:
a) ter bepaling van de methode voor het beoordelen van recyclebaarheid op grote schaal per verpakkingscategorie in tabel 2 van bijlage II, ter aanvulling van tabel 3 van bijlage II met drempels voor het beoordelen van de recyclebaarheid op grote schaal, en, zo nodig, ter actualisering van de in tabel 3 van bijlage II beschreven algemene prestatieklassen voor recyclebaarheid. Die methode wordt gebaseerd op ten minste de volgende elementen:
i) de hoeveelheid verpakkingen per verpakkingscategorie in tabel 2 van bijlage II die in de hele Unie en in elke lidstaat in de handel is gebracht;
ii) de hoeveelheid gerecycled verpakkingsafval, zoals berekend op het rekenpunt overeenkomstig de krachtens artikel 56, lid 7, punt a), vastgestelde uitvoeringshandeling, per verpakkingscategorie in tabel 2 van bijlage II, in de hele Unie en in elke lidstaat;
▌
b) het mechanisme van doorlopende controle, dat waarborgt dat verpakkingen op grote schaal worden gerecycled. Dit mechanisme van doorlopende controle wordt gebaseerd op ten minste de volgende elementen:
i) technische documentatie over de hoeveelheid ingezameld verpakkingsafval die naar sorteer- en recyclingsinrichtingen wordt verzonden;
ii) een verificatieproces op grond waarvan fabrikanten van de marktdeelnemers verderop in de keten de nodige gegevens kunnen verkrijgen om zich ervan te vergewissen dat de verpakkingen op grote schaal worden gerecycled.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
De in de punten a) en b) bedoelde gegevens zijn beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk voor het publiek.
▌
6. De Commissie beoordeelt de mate van gedetailleerdheid van de gegevens die voor de methode voor recycling op grote schaal moeten worden gemeld. Zo nodig stelt de Commissie overeenkomstig artikel 64 gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van tabel 2 van bijlage II en tabel 3 van bijlage XII om deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen.
7. Uiterlijk in 2035 kan de Commissie op basis van de ontwikkeling van de sorteer- en recyclingtechnologieën de minimumdrempel voor verpakkingen die als op grote schaal gerecycled moeten worden beschouwd, evalueren en zo nodig een wetgevingsvoorstel indienen om die drempel te herzien.
8. Om het niveau van recyclebaarheid van verpakkingen te verhogen, worden 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de krachtens lid 4 vastgestelde gedelegeerde handelingen en de krachtens lid 5 vastgestelde uitvoeringshandelingen de financiële bijdragen die producenten betalen om te voldoen aan hun verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 45, aangepast aan de prestatieklassen voor recyclebaarheid, zoals uiteengezet in de bovengenoemde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.
Bij de toepassing van dergelijke criteria houden de lidstaten rekening met de technische haalbaarheid en de economische haalbaarheid van recycling van de verpakkingsmaterialen in lid 11, punt g).
▌
9. In de technische documentatie met betrekking tot verpakking in bijlage VII moet worden aangetoond dat aan de eisen van de leden 2 en 3 is voldaan.
Indien een verpakkingseenheid geïntegreerde onderdelen bevat, omvat de beoordeling van de conformiteit met de ontwerpcriteria voor recycling en met de eisen voor recyclebaarheid op grote schaal alle geïntegreerde onderdelen. Er wordt een afzonderlijke beoordeling verricht voor geïntegreerde onderdelen die door mechanische druk tijdens vervoer of sortering van elkaar los kunnen raken.
Indien een verpakkingseenheid afzonderlijke onderdelen bevat, wordt de beoordeling van de conformiteit met de ontwerpcriteria voor recycling en met de eisen voor recyclebaarheid op grote schaal afzonderlijk voor elk van die onderdelen uitgevoerd.
Alle onderdelen van een verpakkingseenheid moeten compatibel zijn met de gevestigde, in een operationele omgeving geteste inzamelings-, sorteer- en recyclingprocessen en mogen geen afbreuk doen aan de recyclebaarheid van het hoofddeel van de verpakkingseenheid.
10. In afwijking van de leden 2 en 3 mogen innovatieve verpakkingen die niet aan de eisen van lid 2 voldoen, vanaf 1 januari 2030 in de handel worden gebracht tot maximaal vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin zij voor het eerst in de handel zijn gebracht.
Indien van deze afwijking wordt gebruikgemaakt, stelt de marktdeelnemer de bevoegde autoriteit daarvan in kennis voordat de innovatieve verpakking in de handel wordt gebracht en voegt hij of zij bij die kennisgeving alle technische gegevens waaruit blijkt dat het om een innovatieve verpakking gaat. De kennisgeving bevat tevens een tijdschema voor het voldoen aan de eisen voor het bereiken van recyclebaarheid op grote schaal, wat betreft inzameling en recycling van de innovatieve verpakking. De informatie wordt beschikbaar gesteld aan de Commissie en de nationale autoriteiten die markttoezicht uitoefenen.
Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de verpakking geen innovatieve verpakking is, moet de marktdeelnemer aan de geldende ontwerpcriteria voor recycling voldoen.
Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de verpakking een innovatieve verpakking is, stelt zij de Commissie daarvan in kennis.
De Commissie beoordeelt verzoeken van bevoegde autoriteiten met betrekking tot het innovatieve karakter van verpakkingen en actualiseert gedelegeerde handelingen krachtens lid 4of stelt er nieuwe vast, naargelang het geval.
Na afloop van de in de eerste alinea bedoelde periode gaan dergelijke verpakkingen vergezeld van de in lid 9 bedoelde technische documentatie en zijn zij derhalve in overeenstemming met de eisen van dit artikel.
De Commissie houdt toezicht op de gevolgen van de in de eerste alinea bedoelde afwijking voor de hoeveelheid in de handel gebrachte verpakkingen. De Commissie stelt in voorkomend geval een wetgevingsvoorstel vast met het oog op de wijziging van de eerste alinea.
De lidstaten streven er voortdurend naar de inzamelings- en de sorteerinfrastructuur voor innovatieve verpakkingen te verbeteren met verwachte milieuvoordelen.
11. ▌Dit artikel is niet van toepassing op:
a) primaire verpakkingen, zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 23, van Richtlijn 2001/83/EG en artikel 4, punt 25, van Verordening (EU) 2019/6;
b) contactgevoelige ▌verpakkingen van medische hulpmiddelen die onder Verordening (EU) 2017/745 vallen;
c) contactgevoelige ▌verpakkingen van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die onder Verordening (EU) 2017/746 vallen;
d) buitenverpakkingen, zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 24, van Richtlijn 2001/83/EG en in artikel 4, punt 26, van Verordening (EU) 2019/6 indien dergelijke verpakkingen noodzakelijk zijn om te voldoen aan specifieke eisen om de kwaliteit van het geneesmiddel in stand te houden;
e) contactgevoelige verpakkingen voor zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding, verwerkte levensmiddelen op basis van granen en babyvoeding, en voeding voor bijzondere medische doeleinden zoals gedefinieerd in artikel 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 609/2013;
f) verpakkingen die worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen in het kader van Richtlijn 2008/68/EG;
g) verkoopverpakkingen van lichtgewicht hout, kurk, textiel, rubber, keramiek, porseleinof was; op deze verpakkingen is evenwel lid 8 van toepassing.
12. Uiterlijk op 1 januari 2035 evalueert de Commissie de uitzonderingen krachtens lid 11, waarbij zij ten minste rekening houdt met de ontwikkeling van sorteer- en recyclingtechnologieën en met de praktische ervaring van marktdeelnemers en de lidstaten. Op grond daarvan beoordeelt zij of het passend is de uitzonderingen voort te zetten, en dient zij zo nodig een wetgevingsvoorstel in.
▌
Artikel 7
Minimaal gehalte aan gerecycled materiaal in kunststofverpakkingen
1. Uiterlijk op 1 januari 2030 of drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de in lid 8 bedoelde uitvoeringshandeling, indien dan later is, bevatten de kunststof gedeelten van in de handel gebrachte verpakkingen het volgende minimumpercentage aan gerecycled materiaal dat uit kunststofafval na consumptie is teruggewonnen, en wel per verpakkingssoort en -formaat als bedoeld in tabel 1 van bijlage II, berekend als een gemiddelde per fabriek en per jaar:
a) 30 % voor contactgevoelige verpakkingen met polyethyleentereftalaat (pet) als belangrijkste bestanddeel, met uitzondering van drankflessen voor eenmalig gebruik;
b) 10 % voor contactgevoelige verpakkingen van een ander kunststofmateriaal dan pet, met uitzondering van kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik;
c) 30 % voor kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik;
d) 35 % voor andere kunststof verpakkingen dan de in de punten a), b) en c) bedoelde verpakkingen.
2. Uiterlijk op 1 januari 2040 bevatten de kunststof gedeelten van in de handel gebrachte verpakkingen het volgende minimumpercentage aan gerecycled materiaal dat uit kunststofafval na consumptie is teruggewonnen, en wel per verpakkingssoort en -formaat als bedoeld in tabel 1 van bijlage II, berekend als een gemiddelde per fabriek en per jaar:
a) 50 % voor contactgevoelige ▌verpakkingen met polyethyleentereftalaat (pet) als belangrijkste bestanddeel, met uitzondering van drankflessen voor eenmalig gebruik ▌;
b) 25 % voor contactgevoelige verpakkingen van een ander kunststofmateriaal dan pet;
c) 65 % voor kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik;
d) 65 % voor andere kunststof verpakkingen dan de in de punten a), b) en c) bedoelde verpakkingen.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt gerecycled materiaal teruggewonnen uit kunststofafval na consumptie dat:
a) in de Unie is ingezameld op grond van deze verordening, de nationale voorschriften tot omzetting van Richtlijn (EU) 2019/904 en Richtlijn 2008/98/EG, naargelang het geval, of in een derde land is ingezameld overeenkomstig normen voor gescheiden inzameling ter bevordering van recycling van hoge kwaliteit die gelijkwaardig zijn aan de normen van deze verordening, Richtlijn (EU) 2019/904 of Richtlijn 2008/98/EG, naargelang het geval; en
b) indien van toepassing, is gerecycled in een installatie in de Unie waarop Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad(67) van toepassing is, of is gerecycled in een installatie in een derde land waarop regels inzake de preventie en vermindering van emissies in de lucht, water en land in verband met de recyclingsactiviteiten van toepassing zijn. Deze regels zijn gelijkwaardig aan de overeenkomstig Richtlijn 2010/75/EU vastgestelde regels inzake emissiegrenswaarden en milieuprestatieniveaus die van toepassing zijn op een installatie in de Unie waarin dezelfde activiteit wordt verricht. Deze voorwaarde is alleen van toepassing indien die grenswaarden en niveaus van toepassing zouden zijn op een installatie in de Unie waarin dezelfde activiteit wordt verricht als in een soortgelijke installatie in het derde land.
4. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op:
a) primaire verpakking, zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 23, van Richtlijn 2001/83/EG en artikel 4, punt 25, van Verordening (EU) 2019/6;
b) contactgevoelige kunststofverpakkingen van medische hulpmiddelen, hulpmiddelen die uitsluitend bedoeld zijn voor gebruik bij onderzoek en onderzoekshulpmiddelen die onder Verordening (EU) 2017/745 vallen;
c) contactgevoelige kunststofverpakkingen van medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek die onder Verordening (EU) 2017/746 vallen;
d) buitenverpakking, zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 24, van Richtlijn 2001/83/EG en in artikel 4, punt 26, van Verordening (EU) 2019/6 indien dergelijke verpakking noodzakelijk is om te voldoen aan specifieke eisen om de kwaliteit van het geneesmiddel in stand te houden;
e) composteerbare kunststofverpakkingen;
f) verpakkingen die worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen op grond van Richtlijn 2008/68/EG;
g) contactgevoelige kunststofverpakkingen voor levensmiddelen die uitsluitend bestemd zijn voor zuigelingen en peuters en levensmiddelen voor speciale medische doeleinden en verpakkingen voor dranken en levensmiddelen die gewoonlijk worden gebruikt voor peuters zoals gedefinieerd in artikel 1, punten a), b) en c), van Verordening (EU) nr. 609/2013;
h) verpakkingen van benodigdheden, bestanddelen en primaire verpakkingsonderdelen voor de vervaardiging van geneesmiddelen krachtens Richtlijn 2001/83/EG en diergeneesmiddelen krachtens Verordening (EU) 2019/6, wanneer dergelijke verpakkingen nodig zijn om te voldoen aan de kwaliteitsnormen van het geneesmiddel.
5. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op:
a) kunststofverpakkingen die bedoeld zijn om met levensmiddelen in contact te komen indien de hoeveelheid gerecycled materiaal een bedreiging vormt voor de menselijke gezondheid en ertoe leidt dat verpakte producten niet voldoen aan Verordening (EG) nr. 1935/2004;
b) elk kunststof deel dat minder dan 5 % van het totale gewicht van de volledige verpakkingseenheid uitmaakt.
6. In de technische informatie met betrekking tot verpakking als bedoeld in bijlage VII moet door de marktdeelnemers worden aangetoond dat aan de eisen van de leden 1 en 2 is voldaan.
7. ▌De financiële bijdragen die producenten betalen om te voldoen aan hun verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, als vastgelegd in artikel 45, kunnen worden afgestemd op het percentage gerecycled materiaal dat in de verpakkingen wordt gebruikt. Bij een dergelijke afstemming wordt rekening gehouden met de duurzaamheidscriteria van de recyclingtechnologieën en de milieukosten voor de toepassing van gerecycled materiaal.
8. Uiterlijk op 31 december 2026 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot bepaling van de methode voor de berekening en verificatie van het percentage aan gerecycled materiaal dat na consumptie uit kunststofafval is teruggewonnen en in de Unie is ingezameld onder de voorwaarden van lid 3, alsook van het formaat voor de in bijlage VII bedoelde technische documentatie. Daartoe houdt de Commissie rekening met het gebruik van daaruit resulterende secundaire grondstoffen van voldoende kwaliteit in vergelijking met het oorspronkelijke materiaal om primaire grondstoffen te kunnen vervangen. De verificatiemethode kan de verplichting omvatten om door een onafhankelijke derde een audit te laten uitvoeren van fabrikanten van gerecycled materiaal in de Unie en kunststofverpakkingen die als verkoopeenheid los van andere producten in de handel worden gebracht, om ervoor te zorgen dat aan de voorwaarden van lid 3 en van de in lid 9 bedoelde gedelegeerde handeling wordt voldaan.
Bij de vaststelling van de uitvoeringshandelingen beoordeelt de Commissie in het licht van de beschikbare recyclingtechnologieën en de economische en milieuprestaties ervan, met inbegrip van de kwaliteit van de output, de beschikbaarheid van het afval, de benodigde energie, de broeikasgasemissies en andere relevante milieueffecten.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
9. Uiterlijk op 31 december 2026 stelt de Commissie, op basis van de in de laatste zin van lid 8 bedoelde beoordeling, gedelegeerde handelingen vast ter aanvulling van deze verordening met duurzaamheidscriteria voor kunststofrecyclingtechnologieën. Voor de toepassing van dit artikel wordt gerecycled materiaal teruggewonnen uit kunststofafval dat na consumptie is gerecycled in:
a) binnen de Unie gevestigde installaties die recyclingtechnologieën gebruiken die voldoen aan de overeenkomstig dit lid vastgestelde duurzaamheidscriteria; of
b) installaties in een derde land die recyclingtechnologieën gebruiken overeenkomstig normen die gelijkwaardig zijn aan de in het kader van de gedelegeerde handelingen ontwikkelde duurzaamheidscriteria.
10. Uiterlijk op 31 december 2026 stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot vaststelling van de methode voor het beoordelen, verifiëren en certificeren, onder meer door middel van audits door derden, van de gelijkwaardigheid van de toegepaste voorschriften wanneer het uit kunststofafval na consumptie teruggewonnen gerecycled materiaal buiten de Unie wordt gerecycled of ingezameld. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de normen voor de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid, met inbegrip van normen om ervoor te zorgen dat de recycling op milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt uitgevoerd, normen voor recycling van hoge kwaliteit, zoals inzake hulpbronnenefficiëntie, en kwaliteitsnormen voor de recyclingsectoren. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
11. Uiterlijk op 1 januari 2029 of twee jaar na de datum van inwerkingtreding van de in lid 8 bedoelde uitvoeringshandeling, indien dat later is, moeten de berekening en de verificatie van het percentage gerecycled materiaal in verpakkingen overeenkomstig lid 1 voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in de in lid 8 bedoelde uitvoeringshandeling.
12. Uiterlijk op 1 januari 2028 beoordeelt de Commissie of het nodig is om van het minimumpercentage van lid 1, punten b) en d), af te wijken voor specifieke kunststofverpakkingen, of om de in lid 4 vastgelegde afwijking te herzien voor specifieke kunststofverpakkingen.
Indien er geen geschikte recyclingtechnologieën voor de recycling van kunststofverpakkingen beschikbaar zijn omdat die volgens de Unieregels niet zijn toegestaan of omdat die in de praktijk niet voldoende zijn geïnstalleerd, rekening houdend met eventuele veiligheidsvoorschriften, met name met betrekking tot contactgevoelige kunststofverpakkingen, met inbegrip van levensmiddelenverpakkingen, is de Commissie, op basis van die beoordeling, bevoegd overeenkomstig artikel 64 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze verordening om:
a) te voorzien in afwijkingen van het toepassingsgebied, het tijdschema of de hoogte van het in lid 1, punten b) en d), bedoelde percentage voor specifieke kunststofverpakkingen; en
b) in voorkomend geval de in lid 4 vastgelegde lijst met afwijkingen te wijzigen.
▌
13. Indien dit gerechtvaardigd is door ontbrekende of excessief geprijsde specifieke gerecyclede kunststoffen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van mens of dier, de veiligheid of het milieu, waardoor het uiterst moeilijk wordt om aan de in de leden 1 en 2 vastgelegde minimumpercentages gerecycled materiaal te voldoen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 64 een gedelegeerde handeling vast te stellen om de leden 1 en 2 te wijzigen door de minimumpercentages dienovereenkomstig aan te passen. Wanneer de Commissie evalueert of een dergelijke aanpassing gerechtvaardigd is, beoordeelt zij verzoeken van natuurlijke of rechtspersonen die vergezeld gaan van relevante informatie en gegevens over de marktsituatie voor dit kunststofafval na consumptie en het beste beschikbare bewijsmateriaal met betrekking tot de daaraan verbonden risico’s voor de gezondheid van mens en dier, voor de continuïteit van de voedselvoorziening of voor het milieu. De Commissie stelt een dergelijke gedelegeerde handeling alleen vast in uitzonderlijke gevallen indien er sprake is van ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid van mens of dier, de veiligheid van de voedselvoorziening of het milieu.
14. Uiterlijk op ... [7 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] dient de Commissie, rekening houdend met de technologische ontwikkeling en de door de marktdeelnemers en de lidstaten opgedane praktische ervaring, een verslag in met een evaluatie van de toepassing van het in dit artikel vastgelegde minimumpercentage gerecycled materiaal voor 2030, van de vraag in hoeverre die percentages leiden tot voor duurzame verpakkingen bevorderlijke oplossingen die doeltreffend en gemakkelijk uitvoerbaar zijn, van de haalbaarheid van de voor 2040 vastgestelde percentages, op basis van de ervaring met het behalen van de percentages voor 2030 en de veranderende omstandigheden, van de relevantie van handhaving van de in dit artikel vastgelegde vrijstellingen en afwijkingen, en van de noodzaak of relevantie van het bepalen van nieuwe minimumpercentages voor gerecycled materiaal. Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van dit artikel, met name de minimumpercentages gerecycled materiaal voor 2040.
15. Uiterlijk op ... [7 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] evalueert de Commissie de situatie met betrekking tot het gebruik van gerecyclede verpakkingsmaterialen in niet-kunststofverpakkingen, beoordeelt zij op basis daarvan of het passend is maatregelen te treffen of streefcijfers vast te stellen om het gebruik van gerecycled materiaal in dergelijke verpakkingen te verhogen, en dient zij indien nodig een wetgevingsvoorstel in.
Artikel 8
Biogebaseerde grondstoffen in kunststofverpakkingen
1. Uiterlijk op ... [3 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] evalueert de Commissie de stand van de technologische ontwikkeling en de milieuprestaties van biogebaseerde kunststofverpakkingen, rekening houdend met de duurzaamheidscriteria van artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad(68).
2. In voorkomend geval dient de Commissie op basis van de in lid 1 bedoelde evaluatie een wetgevingsvoorstel in om:
a) duurzaamheidsvereisten vast te stellen voor biogebaseerde grondstoffen in kunststofverpakkingen;
b) streefcijfers vast te stellen om het gebruik van biogebaseerde grondstoffen in kunststofverpakkingen te verhogen;
c) de mogelijkheid in te voeren om de in artikel 7, leden 1 en 2, van deze verordening vastgelegde streefcijfers te halen door gebruik te maken van biogebaseerde kunststofgrondstoffen in plaats van gerecycled materiaal dat is teruggewonnen uit kunststofafval na consumptie, indien er voor verpakkingen die met levensmiddelen in contact komen geen geschikte recyclingtechnologieën beschikbaar zijn die voldoen aan de eisen van Verordening (EU) 2022/1616;
d) in voorkomend geval de definitie van biogebaseerde kunststof in artikel 3, punt (49), wijzigen.
Artikel 9
Composteerbare verpakkingen
1. In afwijking van artikel 6, lid 1, moeten uiterlijk op ... [36 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] de in artikel 3, punt 1, onder f), bedoelde verpakkingen die in de handel worden gebracht en stickeretiketten die aan groenten en fruit zijn bevestigd, verenigbaar zijn met de norm voor compostering onder industrieel gecontroleerde omstandigheden in installaties voor de verwerking van bioafval en, indien de lidstaten zulks vereisen, verenigbaar met de in lid 6 bedoelde normen voor thuiscompostering.
2. Indien lidstaten in afwijking van artikel 6, lid 1, toestaan dat afval met een vergelijkbare biologische afbreekbaarheid en composteerbaarheid samen met bioafval wordt ingezameld overeenkomstig artikel 22, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG en er passende afvalinzamelingsregelingen en afvalverwerkingsinfrastructuur beschikbaar zijn om te waarborgen dat composteerbare verpakkingen in de beheerstroom voor organisch afval terechtkomen, kunnen die lidstaten vereisen dat de volgende verpakkingen alleen voor het eerst op hun grondgebied in de handel mogen worden gebracht als ze composteerbaar zijn:
a) niet-metalen verpakkingen als bedoeld in artikel 3, punt 1, onder g), zeer lichte en lichte plastic draagtassen;
b) andere dan de in punt a) genoemde verpakkingen waarvoor de lidstaat het reeds voor de datum van toepassing van deze verordening verplicht heeft gesteld dat zij composteerbaar zijn.
3. Uiterlijk op ... [36 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] moeten andere dan de in de leden 1 en 2 bedoelde verpakkingen, met inbegrip van verpakkingen die zijn vervaardigd van biologisch afbreekbare kunststofpolymeren en andere biologisch afbreekbare materialen, kunnen worden gerecycled in overeenstemming met artikel 6 en zonder afbreuk te doen aan de recyclebaarheid van andere afvalstromen.
4. In de technische informatie met betrekking tot verpakking als bedoeld in bijlage VII moet worden aangetoond dat aan de eisen van de leden 1, 2 en 3 is voldaan.
5. De Commissie kan onderzoeken of er andere verpakkingen in artikel 9, lid 1, of artikel 9, lid 2, a), moeten worden opgenomen indien dit gerechtvaardigd en passend is vanwege technologische en regelgevingsontwikkelingen die invloed hebben op de verwijdering van composteerbare verpakkingen en in de in bijlage III vastgelegde omstandigheden, en zij kan, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel presenteren.
6. Uiterlijk op ... [12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] verzoekt de Commissie de Europese normalisatieorganisaties geharmoniseerde normen op te stellen of bij te werken met de gedetailleerde technische specificaties van de vereisten voor composteerbare verpakkingen. Daarbij moet de Commissie vragen dat, in overeenstemming met de meest recente wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen, rekening wordt gehouden met parameters zoals retentietijden, temperaturen en roeren, die de feitelijke omstandigheden bij thuiscompostering en in installaties voor de verwerking van bioafval weerspiegelen, met inbegrip van anaerobe vergistingsprocessen. De Commissie verzoekt dat die normen voorzien in de verificatie dat de composteerbare verpakking die biologisch wordt afgebroken volgens de gespecificeerde parameters, uiteindelijk wordt omgezet in koolstofdioxide of, bij gebrek aan zuurstof, in methaan, minerale zouten, biomassa en water.
Uiterlijk op ... [12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] verzoekt de Commissie ook de Europese normalisatieorganisaties geharmoniseerde normen op te stellen met de gedetailleerde technische specificaties van de vereisten voor thuiscomposteerbare verpakkingen, als bedoeld in artikel 9, lid 1.
Artikel 10
Minimalisering van verpakkingen
1. Uiterlijk op 1 januari 2030 zorgt de fabrikant of importeur ervoor dat de in de handel gebrachte verpakkingen zodanig worden ontworpen dat het gewicht en volume ervan worden beperkt tot het minimum dat nodig is om de functionaliteit ervan te waarborgen, rekening houdend met de vorm en het materiaal waaruit de verpakkingen bestaan.
2. De fabrikant of importeur zorgt ervoor dat verpakkingen die niet aan de prestatiecriteria van bijlage IV voldoen en verpakkingen met kenmerken die uitsluitend zijn bedoeld om de indruk van een groter productvolume te wekken, zoals dubbele wanden, valse bodems en onnodige lagen, niet in de handel worden gebracht, tenzij het verpakkingsontwerp wordt beschermd door een Gemeenschapsmodel op grond van Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad(69), de modellen die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad(70) vallen, met inbegrip van internationale overeenkomsten die in een van de lidstaten van toepassing zijn, of de vorm ervan een handelsmerk is dat onder het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad(71), of Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad(72) valt, met inbegrip van handelsmerken die zijn geregistreerd op grond van internationale overeenkomsten die in een van de lidstaten van toepassing zijn, of het verpakte product of de verpakte drank behoort tot de herkomstaanduidingen die bescherming genieten krachtens het Unierecht, waaronder Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft wijn en Verordening (EU) 2019/787 wat betreft gedistilleerde dranken, of valt onder een kwaliteitsregeling als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1151/2012.
De vrijstelling in bovenstaande alinea geldt enkel voor modelrechten en handelsmerken die uiterlijk op ... [datum van inwerkingtreding van deze verordening] zijn beschermd en enkel indien de toepassing van de eisen in dit artikel i) het ontwerp van de verpakking zodanig beïnvloedt dat de nieuwheid of het eigen karakter ervan wordt gewijzigd of ii) het handelsmerk zodanig beïnvloedt dat het merkproduct niet langer te onderscheiden valt van het product van andere ondernemingen.
3. Uiterlijk op ... [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] verzoekt de Commissie de Europese normalisatieorganisaties om, waar passend, geharmoniseerde normen op te stellen of bij te werken om een methode vast te stellen om de voorschriften inzake de minimalisering van verpakkingen op grond van deze verordening te berekenen en de naleving van deze voorschriften te verifiëren. Voor de meest gangbare verpakkingstypen en -formaten moeten in dergelijke normen de maximale gewichts- en volumegrenzen en, indien van toepassing, de wanddikte en de maximale lege ruimte worden gespecificeerd.
▌
4. Er moet worden aangetoond dat aan de eisen van de leden 1 en 2 is voldaan in de technische documentatie als bedoeld in bijlage VII, die de volgende elementen moet bevatten:
a) een toelichting bij de technische specificaties, normen en voorwaarden die zijn gebruikt om de verpakking te beoordelen aan de hand van de prestatiecriteria en methode van bijlage IV;
b) voor elk van die prestatiecriteria: identificatie van ontwerpeisen waarmee verdere vermindering van het gewicht of volume van verpakkingen wordt verhinderd;
c) eventuele testresultaten, studies of andere relevante bronnen, zoals modellering en simulaties, die worden gebruikt om het minimaal noodzakelijke volume of gewicht van de verpakking te beoordelen.
Voor herbruikbare verpakkingen wordt bij de beoordeling van de naleving van de eisen van lid 1 rekening gehouden met de functie van herbruikbare verpakkingen als bedoeld in artikel 11 en in de eerste plaats met de desbetreffende eisen.
Artikel 11
Herbruikbare verpakkingen
1. Verpakkingen die in de handel worden gebracht vanaf [de datum van inwerkingtreding van deze verordening] worden geacht herbruikbaar te zijn indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) zij zijn bedacht, ontworpen en in de handel gebracht met het oog op meermalig hergebruik;
b) zij zijn bedacht en ontworpen om onder normaal voorspelbare gebruiksomstandigheden zo veel mogelijk ▌omlopen te verrichten;
c) zij voldoen aan de vereisten inzake consumentengezondheid, veiligheid en hygiëne;
d) zij kunnen worden geleegd of gelost zonder schade te veroorzaken aan de verpakking die de functionaliteit en het hergebruik ervan verhindert;
e) zij kunnen worden geleegd, gelost, nagevuld of herladen zonder afbreuk te doen aan de toepasselijke veiligheids- en hygiëne-eisen, waaronder die op het gebied van voedselveiligheid;
f) zij kunnen worden hersteld overeenkomstig deel B van bijlage VI zonder dat wordt afgedaan aan hun beoogde functie;
g) zij kunnen zodanig worden geleegd, gelost, nagevuld of herladen dat de kwaliteit en de veiligheid van het verpakte product worden gehandhaafd en dat etikettering kan worden aangebracht en informatie kan worden verstrekt over de eigenschappen van dat product en de verpakking zelf, waaronder eventueel relevante instructies en informatie om de veiligheid, het correcte gebruik, de traceerbaarheid en de houdbaarheid van het product te waarborgen;
h) zij kunnen worden geleegd, gelost, nagevuld of herladen zonder gevaar voor de gezondheid en veiligheid van degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn; en
i) zij voldoen aan de specifieke eisen voor recyclebare verpakkingen ▌als vervat in artikel 6 wanneer zij afval worden.
2. Uiterlijk op ... [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie een gedelegeerde handeling vast tot vaststelling van een minimumaantal voor de in lid 1, punt b), bedoelde omlopen voor herbruikbare verpakkingen voor verpakkingsformaten die het vaakst worden gebruikt voor hergebruik, rekening houdend met hygiëne- en andere eisen, zoals logistieke.
3. In de technische informatie met betrekking tot verpakking als bedoeld in bijlage VII moet worden aangetoond dat aan de eisen van lid 1 is voldaan.
Hoofdstuk III
Eisen inzake etikettering, markering en informatie
Artikel 12
Etikettering van verpakkingen
1. Vanaf ... [42 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] of 24 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de in de leden 6 en 7 bedoelde uitvoeringshandeling, indien dat later is, wordt op verpakkingen die in de handel worden gebracht een etiket aangebracht met informatie over de materiële samenstelling ervan om het sorteren door de consument te vergemakkelijken. Het etiket is gebaseerd op pictogrammen en is eenvoudig te begrijpen, ook voor personen met een handicap. Bij de in artikel 9, lid 1, bedoelde verpakkingen en, indien van toepassing, de in artikel 9, lid 2, bedoelde verpakkingen, wordt op het etiket vermeld dat het materiaal composteerbaar is en niet geschikt is voor thuiscompostering en dat composteerbare verpakkingen niet in de natuur mogen worden weggegooid. Deze verplichting geldt niet voor verzendverpakkingen of verpakkingen die onder een statiegeldregeling vallen, maar wel voor verpakkingen voor elektronische handel.
Naast het in dit lid bedoelde geharmoniseerde etiket mogen marktdeelnemers op de verpakking een QR-code of een ander soort digitale gegevensdrager aanbrengen die informatie bevat over de bestemming van elk afzonderlijk onderdeel van de verpakking om het sorteren door de consument te vergemakkelijken.
Verpakkingen waarvoor een statiegeldregeling geldt als bedoeld in artikel 50, lid 1, worden voorzien van een duidelijk en ondubbelzinnig etiket. Naast het nationale etiket mag op verpakkingen een geharmoniseerd kleurenetiket worden aangebracht dat is vastgelegd in de desbetreffende overeenkomstig lid 6 vastgestelde uitvoeringshandeling. De lidstaten kunnen eisen dat verpakkingen waarvoor een statiegeldregeling geldt, met dat geharmoniseerde kleurenetiket worden gemarkeerd, mits dit niet leidt tot verstoringen op de interne markt of handelsbelemmeringen voor producten uit andere lidstaten.
2. Herbruikbare verpakkingen die in de handel worden gebracht vanaf ... [48 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] of 30 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de in lid 6 bedoelde uitvoeringshandeling, indien dat later is, worden voorzien van een etiket waarop de gebruikers worden geïnformeerd dat de verpakking herbruikbaar is. Nadere informatie over herbruikbaarheid, met inbegrip van de beschikbaarheid van een lokaal, nationaal of EU-breed systeem voor hergebruik en informatie over inzamelpunten worden beschikbaar gesteld via een QR-code of een ander type gestandaardiseerde, open, digitale gegevensdrager die het volgen van de verpakking en de berekening, of een gemiddelde schatting ingeval de berekening niet haalbaar is, van trajecten en omlopen vergemakkelijkt. Daarnaast worden herbruikbare verkoopverpakkingen duidelijk op het verkooppunt geïdentificeerd en onderscheiden van verpakkingen voor eenmalig gebruik.
3. In afwijking van lid 2 is het vereiste om voorzien te zijn van een etiket en een QR-code of een ander type gestandaardiseerde, open, digitale gegevensdrager niet van toepassing op openkringloopsystemen zonder systeembeheerder in overeenstemming met bijlage VI.
4. Wanneer ▌verpakkingen die onder artikel 7 vallen, in de handel worden gebracht vanaf ... [42 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening] of 24 maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van de in lid 6 bedoelde uitvoeringshandeling, indien dat later is, en deze voorzien zijn van een etiket waarop het gehalte aan gerecycled materiaal is aangegeven, voldoen dat etiket en, indien van toepassing, de QR-code of een ander type digitale gegevensdrager aan de specificaties in de desbetreffende uitvoeringshandeling die op grond van artikel 12, lid 6, is vastgesteld, en zijn zij gebaseerd op de methode van artikel 7, lid 8. Indien ▌verpakking is voorzien van een etiket met informatie over het gehalte aan biogebaseerde kunststof, moet dat etiket voldoen aan de specificaties in de desbetreffende uitvoeringshandeling die uit hoofde van artikel 12, lid 6, is vastgesteld.
5. De in de leden 1 tot en met 4 bedoelde etiketten en de QR-code of het andere type gestandaardiseerde, open, digitale gegevensdrager als bedoeld in lid 2 worden zichtbaar, duidelijk leesbaar en stevig op de verpakking aangebracht, afgedrukt of gegraveerd, zodat ze niet gemakkelijk kunnen worden gewist. De informatie moet ook beschikbaar zijn voor eindgebruikers vóór de aankoop van het product via onlineverkoop. Indien dat vanwege de aard en afmeting van de verpakking niet mogelijk of niet gegrond is, worden deze aangebracht op de verzamelverpakking. Indien dat vanwege de aard en afmeting van de verpakking niet mogelijk of niet gegrond is of indien het relevant is te voorzien in niet-discriminerende toegang tot informatie voor kwetsbare groepen, met name visueel gehandicapten, worden de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde etiketten verstrekt via één elektronisch leesbare code of ander type gegevensdrager.
De informatie op de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde etiketten en de QR-code of een ander type digitale gegevensdrager wordt beschikbaar gesteld in een of meer talen die de eindgebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen, zoals bepaald door de lidstaat waar de verpakking op de markt wordt aangeboden.
Wanneer informatie overeenkomstig de leden 2, 3 en 4 langs elektronische weg wordt verstrekt, zijn de volgende vereisten van toepassing:
a) passende, relevante persoonsgegevens worden verzameld met het beperkte doel de gebruiker toegang te verlenen tot relevante informatie over de naleving als bedoeld in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel met betrekking tot artikel 5, lid 1, van Verordening 2016/679 (EU) van het Europees Parlement en de Raad(73);
b) de informatie mag niet samen met andere informatie voor verkoop- of marketingdoeleinden worden getoond.
Indien de informatie op het verpakte product krachtens een rechtshandeling van de Unie moet worden verstrekt door middel van een gegevensdrager, wordt één gegevensdrager gebruikt om de vereiste informatie over het verpakte product en over ▌de verpakking te verstrekken, waarbij beide soorten informatie gemakkelijk van elkaar te onderscheiden moeten zijn.
6. Uiterlijk ... [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van een geharmoniseerd etiket en geharmoniseerde specificaties voor de etiketteringseisen, ook via digitale weg indien daarin is voorzien, en van de formaten van de etikettering van verpakkingen als bedoeld in de leden 1 tot en met 4. Bij het opstellen van de uitvoeringshandeling houdt de Commissie rekening met de specifieke kenmerken van samengestelde verpakkingen. Bij het ontwerpen van de geharmoniseerde etikettering van verpakkingen waarvoor een statiegeldregeling als bedoeld in artikel 50, lid 2, geldt, houdt de Commissie rekening met de verschillende statiegeldtarieven die in de lidstaten kunnen bestaan. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
7. Uiterlijk ... [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast om de methode voor het identificeren van de materiële samenstelling van verpakkingen als bedoeld in lid 1 vast te stellen, door middel van gestandaardiseerde, open, digitale markeringstechnologieën, ook voor samengestelde verpakkingen en geïntegreerde of afzonderlijke onderdelen van verpakkingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Uiterlijk op 1 januari 2030 wordt ook de identificatie van stoffen die aanleiding geven tot bezorgdheid daarin opgenomen, en omvat die ten minste de naam en de concentratie van zorgwekkende stoffen in elk materiaal in een verpakkingseenheid. De in de handel gebrachte verpakkingen die zorgwekkende stoffen bevatten, worden gemarkeerd met behulp van de in de eerste alinea vermelde technologieën.
8. Onverminderd de eisen voor andere geharmoniseerde EU-etiketten, mogen marktdeelnemers geen etiketten, markeringen, symbolen of opschriften verstrekken of tonen waarmee consumenten of andere eindgebruikers waarschijnlijk worden misleid of in verwarring worden gebracht met betrekking tot de duurzaamheidseisen voor verpakkingen, andere eigenschappen van verpakkingen of opties voor het beheer van verpakkingsafval, waarvoor in deze verordening geharmoniseerde etikettering is vastgesteld. De Commissie stelt in voorkomend geval richtsnoeren vast om aspecten die consumenten of andere eindgebruikers kunnen misleiden of verwarren, te verduidelijken.
9. Uiterlijk op ... [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening]worden verpakkingen die onder een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen, geïdentificeerd op het gehele grondgebied van de lidstaten waar die regeling slechts van toepassing is door middel van een bijbehorend symbool in een QR-code of andere gestandaardiseerde digitale markeringstechnologie om aan te geven dat de producent voldoet aan zijn verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Dat symbool is voor consumenten of gebruikers duidelijk, ondubbelzinnig en niet-misleidend wat betreft de recyclebaarheid of herbruikbaarheid van de verpakking.
10. Verpakkingen die onder een andere statiegeldregeling dan de in artikel 50, lid 1, bedoelde regeling vallen, mogen, op grond van nationale wetgeving, op het gehele grondgebied waarop die regelingen gelden, worden geïdentificeerd door middel van een bijbehorend symbool. Dat symbool is voor consumenten of gebruikers duidelijk, ondubbelzinnig en niet-misleidend wat betreft de recyclebaarheid of herbruikbaarheid in de lidstaten waar de verpakkingen worden ingeleverd. De lidstaten mogen het aanbrengen van etiketten met betrekking tot statiegeldregelingen in andere lidstaten niet verbieden.
11. Dit artikel is niet van toepassing op de primaire en buitenverpakking zoals gedefinieerd in de Verordeningen (EU) 2017/745, (EU) 2017/746, (EU) 2019/6 en in Richtlijn 2001/83/EG, indien er geen ruimte op de verpakking is als gevolg van andere in die rechtshandelingen gedefinieerde etiketteringsvoorschriften of indien de etikettering van de verpakking het veilige gebruik van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en van diergeneesmiddelen in gevaar zou kunnen brengen.
12. Verpakkingen als bedoeld in de leden 1, 2 en 4, die vóór de in die leden bedoelde termijnen zijn vervaardigd of ingevoerd, mogen tot 36 maanden na de datum van inwerkingtreding van de in de leden 1, 2 en 4 vastgelegde etiketteringsvoorschriften in de handel worden gebracht.
Artikel 13
Etikettering van afvalrecipiënten voor de inzameling van verpakkingsafval
1. Uiterlijk ... [42 maanden vanaf de inwerkingtreding van deze verordening] of 30 maanden na de vaststelling van de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen, indien dat later is, zorgen de lidstaten ervoor dat er op alle recipiënten voor de inzameling van verpakkingsafval zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar geharmoniseerde etiketten worden aangebracht, afgedrukt of gegraveerd waardoor elke materiaalspecifieke fractie van verpakkingsafval dat moet worden verwijderd in afzonderlijke recipiënten, gescheiden kan worden ingezameld. Op een recipiënt voor verpakkingsafval kan meer dan één etiket worden aangebracht. Deze verplichting geldt niet voor recipiënten die onder een statiegeldregeling vallen.
2. Uiterlijk ... [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast tot vaststelling van geharmoniseerde etiketten en geharmoniseerde specificaties voor de etiketteringseisen en de formaten van de etikettering van de in lid 1 bedoelde recipiënt. Bij het opstellen van de uitvoeringshandeling houdt de Commissie rekening met de specifieke kenmerken van de in de lidstaten gebruikte inzamelingssystemen en de specifieke kenmerken van samengestelde verpakkingen. De etikettering voor recipiënten moet overeenkomen met de etikettering voor verpakkingen als bedoeld in artikel 12, lid 6, met uitzondering van de etikettering voor verpakkingen die onder een statiegeldregeling vallen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 14
Claims
Milieuclaims zoals gedefinieerd in artikel 2, punt o), van Richtlijn 2005/29/EG betreffende verpakkingseigenschappen waarvoor in deze verordening wettelijke voorschriften zijn vastgelegd, kunnen worden ingediend met betrekking tot verpakkingen die in de handel worden gebracht indien zij aan de volgende eisen voldoen:
a) de claims hebben uitsluitend betrekking op verpakkingseigenschappen die de in deze verordening vastgelegde toepasselijke minimumeisen overschrijden, overeenkomstig de daarin vastgelegde criteria, methoden en berekeningsregels; en,
b) zij specificeren of zij betrekking hebben op de verpakkingseenheid, een deel van de verpakkingseenheid of op alle verpakkingen die de producent in de handel brengt.
In de technische documentatie met betrekking tot verpakking in bijlage VII wordt aangetoond dat aan de eisen van dit lid wordt voldaan.
Hoofdstuk IV
Andere verplichtingen van marktdeelnemers dan de verplichtingen in de hoofdstukken VI en VIII
Artikel 15
Verplichtingen van fabrikanten
1. Fabrikanten brengen uitsluitend verpakkingen op de markt die in overeenstemming zijn met de vereisten van de artikelen 5 tot en met 12.
▌
2. Voordat fabrikanten verpakking in de handel brengen, voeren zij de desbetreffende, in artikel 38 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedure uit of laten zij deze namens hen uitvoeren, en stellen zij de in bijlage VII bedoelde technische documentatie op.
Als met de desbetreffende, in artikel 38 bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedure is aangetoond dat verpakkingen aan de toepasselijke eisen voldoen, stellen fabrikanten overeenkomstig artikel 39 een EU-conformiteitsverklaring op.
3. Fabrikanten bewaren de technische documentatie en de in bijlage VII bedoelde EU-conformiteitsverklaring gedurende vijf jaar na het in de handel brengen vanverpakkingen voor eenmalig gebruik en gedurende tien jaar na het in de handel brengen van herbruikbare verpakkingen.
4. Fabrikanten zorgen ervoor dat zij beschikken over procedures om de overeenstemming van hun serieproductie van verpakkingen met deze verordening te blijven waarborgen. Fabrikanten houden terdege rekening met veranderingen in het ontwerp of de eigenschappen van de verpakking, wijzigingen van geharmoniseerde normen, gemeenschappelijke technische specificaties of andere technische specificaties die als referentie dienen om de conformiteit te verklaren of die worden toegepast om de conformiteit te verifiëren ▌. Indien fabrikanten van oordeel zijn dat de conformiteit van de verpakking in gevaar kan komen, voeren zij een nieuwe beoordeling uit volgens de conformiteitsbeoordelingsprocedure zoals gespecificeerd in artikel 38 en bijlage VII, of laten zij deze namens hen uitvoeren.
5. Fabrikanten zorgen ervoor dat op verpakkingen een type-, partij- of serienummer, dan wel een ander identificatiemiddel, is aangebracht, of indien dit door de omvang of aard van het product niet mogelijk is, dat de vereiste informatie in een bij het verpakte product gevoegd document is vermeld.
6. Fabrikanten vermelden op de verpakking of via een QR-code of een andere gegevensdrager hun naam, geregistreerde handelsnaam of het geregistreerde handelsmerk en hun postadres waar, en in voorkomend geval de manier waarop op elektronische wijze contact met de fabrikant kan worden opgenomen. Indien dat niet mogelijk is, wordt de vereiste informatie verstrekt als deel van de informatie via de in artikel 12, lid 2, bedoelde QR-code of andere soort digitale gegevensdrager, de in artikel 12, lid 5, bedoelde gegevensdrager, of in een bij het verpakte product gevoegd document. Het postadres geeft één enkele plaats aan waar met de fabrikant contact kan worden opgenomen. Die informatie moet duidelijk, begrijpelijk en leesbaar zijn.
7. Fabrikanten waarborgen dat de overeenkomstig de leden 5 en 6 verstrekte informatie duidelijk, begrijpelijk en leesbaar is en dat zij informatie die krachtens andere wetgeving van de Unie op het etiket van het verpakte product vereist is, niet vervangt of verbergt en daar niet mee kan worden verward.
8. Fabrikanten die van oordeel zijn of redenen hebben om aan te nemen dat door hen na de inwerkingtreding van deze verordening in de handel gebrachte verpakkingen niet voldoen aan een of meer van de toepasselijke eisen van de artikelen 5 tot en met 12, treffen onmiddellijk de corrigerende maatregelen die nodig zijn om die verpakkingen conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen. Fabrikanten stellen in de lidstaat waar zij de verpakkingen op de markt hebben aangeboden, onmiddellijk de markttoezichtautoriteit in kennis van de vermeende niet-naleving en van de eventueel genomen corrigerende maatregelen.
9. In afwijking van lid 8 is de verplichting om verpakkingen waarvan wordt aangenomen dat zij niet voldoen aan de toepasselijke vereisten van de artikelen 5 tot en met 12, conform te maken, uit de handel te nemen of terug te roepen, niet van toepassing op herbruikbare verpakkingen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening in de handel zijn gebracht.
10. Fabrikanten verstrekken op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van de verpakking aan te tonen, met inbegrip van de technische documentatie, in een taal of talen die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Die informatie en documentatie worden elektronisch en, op verzoek, op papier verstrekt. De relevante documenten worden binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek van de bevoegde nationale autoriteit beschikbaar gesteld. Fabrikanten werken samen met de nationale autoriteit aan alle maatregelen die worden getroffen om gevallen van niet-naleving van de eisen van de artikelen 5 tot en met 11 te verhelpen.
11. De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op op maat gemaakte verzendverpakkingen voor configureerbare medische hulpmiddelen en medische systemen die zijn bedoeld om in industriële en gezondheidszorgomgevingen te worden gebruikt.
12. In het geval van verzendverpakkingen, herbruikbare verpakkingen, primaireproductieverpakkingen, verzamelverpakkingen, verkoopverpakkingen of serviceverpakkingen en indien de natuurlijke of rechtspersoon die de verpakking onder zijn eigen naam of handelsmerk laat ontwerpen of vervaardigen, onder de definitie van micro-onderneming overeenkomstig Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie valt, zoals die openbaar beschikbaar is op... [datum van inwerkingtreding van deze verordening], en de aanbieder van de verpakking in de Europese Unie is gevestigd, wordt de aanbieder van de verpakking voor de toepassing van dit artikel als fabrikant beschouwd.
Artikel 16
Informatieverplichtingen voor leveranciers van verpakkingen of verpakkingsmaterialen
1. Elke leverancier van verpakkingen of verpakkingsmateriaal voorziet de fabrikant van alle informatie en documentatie die de fabrikant nodig heeft om aan te tonen dat de verpakkingen en het verpakkingsmateriaal in overeenstemming zijn met deze verordening, met inbegrip van de in bijlage VII bedoelde en krachtens de artikelen 5 tot en met 11 vereiste technische documentatie in een taal of talen die de fabrikant gemakkelijk kan begrijpen. Deze informatie en documentatie worden op papier of elektronisch verstrekt.
2. In voorkomend geval maken informatie en documentatie uit rechtshandelingen van de Unie die op contactgevoelige verpakkingen van toepassing is, deel uit van de informatie en documentatie die overeenkomstig lid 1 aan de fabrikant moeten worden verstrekt.
Artikel 17
Verplichtingen van de gemachtigd vertegenwoordiger
1. Een fabrikant kan via een schriftelijk mandaat een gemachtigd vertegenwoordiger aanstellen.
De verplichtingen uit hoofde van artikel 15, lid 1, en de verplichting om de in bijlage VII bedoelde en krachtens de artikelen 5 tot en met 11 vereiste technische documentatie op te stellen, maken geen deel uit van het mandaat van de gemachtigd vertegenwoordiger.
2. Een gemachtigd vertegenwoordiger voert de taken uit die gespecificeerd zijn in het van de fabrikant ontvangen mandaat. Het mandaat stelt de gemachtigd vertegenwoordiger in staat ten minste het volgende te doen:
a) de EU-conformiteitsverklaring en de technische documentatie ter beschikking van de nationale markttoezichtautoriteiten houden gedurende vijf jaar na het in de handel brengen van verpakkingen voor eenmalig gebruik, en gedurende tien jaar na het in de handel brengen van herbruikbare verpakkingen;
b) op verzoek van de nationale autoriteiten medewerking verlenen aan eventuele maatregelen die zijn getroffen met betrekking tot niet-naleving van de onder het mandaat van de gemachtigd vertegenwoordiger vallende verpakkingen;
c) op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit aan deze autoriteit alle benodigde informatie en documentatie verstrekken om de conformiteit van de verpakkingen aan te tonen, in een taal of talen die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen;
d) op verzoek van een bevoegde nationale autoriteit relevante documenten beschikbaar stellen binnen tien dagen na de ontvangst van dat verzoek;
e) het mandaat beëindigen indien de fabrikant in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening handelt.
Artikel 18
Verplichtingen van importeurs
1. Importeurs brengen alleen verpakkingen in de handel die in overeenstemming zijn met de eisen van de artikelen 5 tot en met 12.
2. Voordat importeurs verpakkingen in de handel brengen, waarborgen zij dat:
a) de passende conformiteitsbeoordelingsprocedure als bedoeld in artikel 38, is uitgevoerd en dat de fabrikant de in bijlage VII bedoelde en krachtens de artikelen 5 tot en met 11 vereiste technische documentatie heeft opgesteld;
b) de verpakkingen overeenkomstig artikel 12 zijn geëtiketteerd;
c) de verpakkingen vergezeld gaan van de vereiste documenten;
d) de fabrikant aan de eisen van artikel 15, leden 5 en 6, heeft voldaan.
Een importeur die van oordeel is of redenen heeft om aan te nemen dat een verpakking niet voldoet aan de toepasselijke eisen van de artikelen 5 tot en met 12, brengt de verpakking niet in de handel voordat deze conform is gemaakt.
3. Importeurs vermelden op de verpakking hun naam en hun geregistreerde handelsnaam of geregistreerde handelsmerk en hun postadres, alsook in voorkomend geval de manier waarop op elektronische wijze contact met hen kan worden opgenomen. Indien dat niet mogelijk is, wordt de vereiste informatie verstrekt via de gegevensdrager die of in het document dat bij het verpakte product is gevoegd. De contactgegevens zijn duidelijk, begrijpelijk en leesbaar.
4. Importeurs waarborgen dat de overeenkomstig lid 3 verstrekte informatie duidelijk, begrijpelijk en leesbaar is en informatie die krachtens een andere rechtshandeling van de Unie op het etiket van het verpakte product vereist is, niet vervangt of verbergt en daar niet mee kan worden verward.
5. Gedurende de periode dat zij voor de verpakking verantwoordelijk zijn, zorgen importeurs voor zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de conformiteit van het product met de toepasselijke eisen van de artikelen 5 tot en met 12 niet in gevaar komt.
6. Importeurs die van oordeel zijn of redenen hebben om aan te nemen dat door hen in de handel gebrachte verpakkingen niet voldoen aan de toepasselijke eisen van de artikelen 5 tot en met 12, treffen onmiddellijk de corrigerende maatregelen die nodig zijn om die verpakkingen conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen.
7. Importeurs stellen in de lidstaten waar zij de verpakking op de markt hebben aangeboden, de markttoezichtautoriteiten onmiddellijk in kennis van de vermeende niet-naleving en van de eventueel getroffen corrigerende maatregelen.
8. Importeurs houden gedurende vijf jaar nadat de verpakking voor eenmalig gebruik in de handel is gebracht, en gedurende tien jaar nadat de herbruikbare verpakking in de handel is gebracht, een kopie van de EU-conformiteitsverklaring ter beschikking van de markttoezichtautoriteiten en zorgen ervoor dat de technische documentatie als bedoeld in bijlage VII en vereist krachtens de artikelen 5 tot met 11 op verzoek aan die autoriteiten kan worden verstrekt.
9. Importeurs verstrekken, op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit, deze autoriteit alle benodigde informatie en documentatie, met inbegrip van technische documentatie, om aan te tonen dat de verpakkingen voldoen aan de eisen van de artikelen 5 tot en met 12, in een taal of talen die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Die informatie en documentatie worden elektronisch en, op verzoek, op papier verstrekt. De relevante documenten worden binnen tien dagen na ontvangst van het verzoek van de bevoegde nationale autoriteit beschikbaar gesteld.
10. Importeurs werken samen met de bevoegde nationale autoriteit aan alle maatregelen die worden getroffen om gevallen van niet-naleving van de eisen van de artikelen 5 tot en met 12 te verhelpen.
Artikel 19
Verplichtingen van distributeurs
1. Distributeurs die verpakkingen op de markt aanbieden, betrachten de nodige zorgvuldigheid in verband met de eisen van deze verordening.
2. Alvorens verpakkingen op de markt aan te bieden, gaan de distributeurs na of:
a) de producent op wie de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor de verpakkingen rusten, geregistreerd is in het in artikel 44 bedoelde producentenregister;
b) de verpakkingen overeenkomstig artikel 12 zijn geëtiketteerd;
c) de fabrikant en de importeur aan de eisen van artikel 15, leden 5 en 6, respectievelijk artikel 18, lid 3, hebben voldaan.
3. Een distributeur die vóór het op de markt aanbieden van verpakkingen, van oordeel is of redenen heeft om aan te nemen dat een verpakking niet voldoet aan de toepasselijke eisen van de artikelen 5 tot en met 12, of dat de fabrikant of importeur niet aan die toepasselijke eisen voldoet, biedt de verpakking niet op de markt aan voordat deze conform is gemaakt of de fabrikant of de importeur aan de eisen voldoet.
Gedurende de periode dat zij voor de verpakking verantwoordelijk zijn, zorgen distributeurs voor zodanige opslag- en vervoersomstandigheden dat de conformiteit van het product met de eisen van de artikelen 5 tot en met 12 niet in gevaar komt.
4. De door de producent meegedeelde informatie wordt door de distributeur niet gebruikt voor andere doeleinden dan het verifiëren van de naleving van de toepasselijke eisen. Het is distributeurs verboden dergelijke informatie te misbruiken voor commerciële doeleinden.
5. Distributeurs die van oordeel zijn of redenen hebben om aan te nemen dat de verpakkingen die zij samen met het verpakte product op de markt hebben aangeboden, niet voldoen aan de toepasselijke eisen van de artikelen 5 tot en met 12, zien erop toe dat de corrigerende maatregelen worden getroffen die nodig zijn om die verpakkingen conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of terug te roepen.
Distributeurs stellen in de lidstaten waar zij de verpakking op de markt hebben aangeboden, de markttoezichtautoriteiten onmiddellijk in kennis van de vermeende niet-naleving en van de eventueel getroffen corrigerende maatregelen.
6. Distributeurs verstrekken, op een met redenen omkleed verzoek van een nationale autoriteit, deze autoriteit alle benodigde informatie en documentatie waarover zij beschikken die relevant is om aan te tonen dat de verpakkingen voldoen aan de eisen van de artikelen 5 tot en met 12, in een taal of talen die deze autoriteit gemakkelijk kan begrijpen. Die informatie en documentatie worden elektronisch en, op verzoek, op papier verstrekt.
Distributeurs werken samen met de nationale autoriteit aan alle maatregelen die worden getroffen om gevallen van niet-naleving van de eisen van de artikelen 5 tot en met 12 te verhelpen.
Artikel 20
Verplichtingen van fulfilmentdienstverleners
1. Producenten die verpakkingen aanbieden aan consumenten in de Unie, verstrekken fulfilmentdienstverleners de in artikel 45, lid 5, punten a) en b), bedoelde informatie bij de sluiting van de overeenkomst tussen de dienstverlener en de producent voor een van de in artikel 3, punt 11, van Verordening (EU) 2019/1020 vermelde diensten.
2. Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie en op het moment van de sluiting van de overeenkomst tussen de dienstverlener en de producent voor een van de in artikel 3, punt 11, van Verordening (EU) 2019/1020 vermelde diensten stelt de fulfilmentdienstverlener alles in het werk om te beoordelen of de in lid 1 bedoelde informatie betrouwbaar en volledig is door vrij beschikbare officiële onlinedatabanken of online-interfaces die door een lidstaat of de Unie beschikbaar worden gesteld, of het in artikel 44, lid 13, bedoelde openbaar toegankelijke register te gebruiken of door de producent te verzoeken betrouwbare ondersteunende documenten te verstrekken. Voor de toepassing van deze verordening zijn de producenten aansprakelijk voor de juistheid van de verstrekte informatie.
Een fulfilmentdienstverlener die voldoende aanwijzingen verkrijgt of redenen heeft om aan te nemen dat van de betrokken producent verkregen informatie als bedoeld in lid 1 onjuist, onvolledig of niet actueel is, verzoekt de producent die situatie onverwijld of binnen de in het Unierecht en het nationale recht vastgelegde termijn recht te zetten.
Indien de producent die informatie niet verbetert of aanvult, schort de fulfilmentdienstverlener de verlening van zijn dienst aan de producent snel op voor wat betreft het aanbieden van verpakkingen of verpakte producten aan consumenten in de Unie, totdat volledig aan het verzoek is voldaan. De fulfilmentdienstverlener deelt de producent de redenen voor de opschorting mee.
3. Onverminderd artikel 4 van Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad(74) heeft de betrokken producent, indien een fulfilmentdienstverlener de verlening van zijn dienst opschort overeenkomstig lid 2 van dit artikel, het recht het besluit van de fulfilmentdienstverlener aan te vechten voor een rechterlijke instantie van de lidstaten waar de fulfilmentdienstverlener is gevestigd.
4. Fulfilmentdienstverleners waarborgen dat de omstandigheden bij het opslaan, hanteren en verpakken, adresseren of verzenden van de verpakkingen die zij behandelen, de conformiteit van de verpakking met de eisen van de artikelen 5 tot en met 12 niet in gevaar brengen.
Artikel 21
Gevallen waarin de verplichtingen van fabrikanten van toepassing zijn op importeurs en distributeurs
Een importeur of distributeur wordt beschouwd als fabrikant voor de toepassing van deze verordening en is onderworpen aan de verplichtingen van de fabrikant overeenkomstig artikel 15, wanneer hij verpakkingen onder zijn eigen naam of merknaam in de handel brengt of al in de handel gebrachte verpakkingen zodanig wijzigt dat de naleving van de relevante eisen van deze verordening in het gedrang kan komen. In het geval van verzendverpakkingen, herbruikbare verpakkingen, primaireproductieverpakkingen, verzamelverpakkingen, verkoopverpakkingen of serviceverpakkingen en indien de natuurlijke of rechtspersoon die de verpakking onder zijn eigen naam of handelsmerk laat ontwerpen of vervaardigen, onder de definitie van micro-onderneming overeenkomstig Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie valt, zoals die openbaar beschikbaar is op... [datum van inwerkingtreding van deze verordening], en de aanbieder van de verpakking in de Europese Unie is gevestigd, wordt de aanbieder van de verpakking voor de toepassing van dit artikel als fabrikant beschouwd.
Artikel 22
Identificatie van marktdeelnemers
1. Op verzoek voorzien marktdeelnemers de markttoezichtautoriteiten van informatie over:
a) de identiteit van alle marktdeelnemers die hen verpakkingen hebben geleverd;
b) de identiteit van alle marktdeelnemers aan wie zij verpakkingen hebben geleverd.
2. Marktdeelnemers moeten de in lid 1, punt a), bedoelde informatie kunnen verstrekken tot vijf jaar na aanlevering van verpakkingen voor eenmalig gebruik en tot tien jaar na aanlevering van herbruikbare verpakkingen.
Marktdeelnemers moeten de in lid 1, punt b), bedoelde informatie kunnen verstrekken tot vijf jaar na aanlevering van verpakkingen voor eenmalig gebruik en tot tien jaar na aanlevering van herbruikbare verpakkingen.
Artikel 23
Informatieverplichtingen van verpakkingsafvalverwerkers
Verpakkingsafvalverwerkers verstrekken de bevoegde autoriteiten jaarlijks de in tabel 3 van bijlage XII vermelde informatie over verpakkingsafval via het elektronische register of de elektronische registers, overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Richtlijn (EU) 2008/98/EG.
De verpakkingsafvalverwerkers verstrekken de producenten, in het geval van individuele nakoming van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, of de met de producentenverantwoordelijkheid belaste organisatie, in het geval van gezamenlijke nakoming van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, jaarlijks alle informatie die nodig is om te voldoen aan de in artikel 44, lid 10, bedoelde informatieverplichtingen.
Krachtens het nationale recht kunnen de lidstaten bepalen dat wanneer overheidsinstanties verantwoordelijk zijn voor de organisatie van het beheer van verpakkingsafval, de verpakkingsafvalverwerkers die overheidsinstanties jaarlijks alle informatie verstrekken die nodig is om te voldoen aan de in artikel 44, lid 10, bedoelde informatieverplichtingen, of via andere middelen ter aanvulling van het elektronische register of de elektronische registers overeenkomstig artikel 35, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG.
Hoofdstuk V
Andere verplichtingen van marktdeelnemers dan de verplichtingen in hoofdstuk VIII
Artikel 24
Verplichting in verband met overtollige verpakking
1. Uiterlijk op 1 januari 2030, of 36 maanden na de inwerkingtreding van de krachtens de tweede alinea vastgestelde gedelegeerde handelingen, indien dat later is, waarborgen marktdeelnemers die verzamelverpakkingen, verzendverpakkingen of verpakkingen voor de elektronische handel vullen, dat het percentage lege ruimte maximaal 50 % bedraagt.
Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening is de Commissie bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de in lid 1 bedoelde methode voor de berekening van de lege ruimte vast te leggen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Die methode houdt rekening met de speciale kenmerken van verpakkingen die in een lege ruimte moeten worden geplaatst die voldoende groot is om te voldoen aan de toepasselijke wettelijke voorschriften of om het product te beschermen, met name verpakte producten met een onregelmatige vorm, verpakking die meer dan één verkoopverpakking of product bevat, verpakking die vloeibare producten bevat, verpakte producten met fragiele inhoud, verpakte producten die door grotere producten kunnen worden beschadigd wegens hun kleine afmetingen, en de minimale ruimte bij verzendverpakkingen om verzendingsetiketten te kunnen bevestigen.
2. Voor deze berekening:
a) is “lege ruimte” het verschil tussen het totale volume van de verzamelverpakking, verzendverpakking of verpakking voor de elektronische handel enerzijds en het volume van de verkoopverpakkingen daarin anderzijds;
b) is het percentage lege ruimte de verhouding tussen de lege ruimte zoals gedefinieerd in punt a) enerzijds en het totale volume van de verzamelverpakking, verzendverpakking of verpakking voor de elektronische handel anderzijds.
Ruimte die is gevuld met papiersnippers, luchtkussens, noppenfolie, spons- of schuimrubberen opvulling, houtwol, polystyreen of stukjes piepschuim wordt als lege ruimte beschouwd.
3. Uiterlijk op ... [36 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] zorgt de marktdeelnemer die de verkoopverpakking vult, ervoor dat de lege ruimte wordt beperkt tot het minimum dat nodig is om de functionaliteit van de verpakking, waaronder de bescherming van het product, te waarborgen. Het percentage lege ruimte voor verkoopverpakkingen is het verschil tussen het totale interne volume van de verpakking en het volume van het verpakte product.
Om te beoordelen of dit lid wordt nageleefd, wordt ruimte die is gevuld met papiersnippers, luchtkussens, noppenfolie, spons- of schuimrubberen opvulling, houtwol, polystyreen, stukjes piepschuim of andere vulmaterialen als lege ruimte beschouwd.
Naleving van dit lid zal voor verkoopverpakkingen van producten die tijdens het vervoer samengedrukt kunnen worden of waarvoor lege ruimte nodig is om het levensmiddel te beschermen, of van andere producten die deze kenmerken vertonen, worden beoordeeld op basis van het vulniveau van de verpakking op het vulpunt. Lucht tussen of in verpakte levensmiddelen en beschermende gassen wordt niet als lege ruimte beschouwd.
4. Marktdeelnemers die verkoopverpakkingen als verpakking voor de elektronische handel gebruiken of die herbruikbare verpakkingen gebruiken in het kader van een systeem voor hergebruik, zijn van de verplichting van lid 1 vrijgesteld. Zij waarborgen desalniettemin dat dergelijke verkoopverpakkingen aan de eisen van artikel 10 voldoen.
5. Uiterlijk op ... [zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] evalueert de Commissie het percentage lege ruimte als bedoeld in lid 1, alsook de vrijstellingen van lid 4, en beoordeelt zij of het mogelijk is percentages lege ruimte voor verkoopverpakkingen, met name voor speelgoed, cosmetica, zelfbouwpakketten en elektronica, vast te leggen.
Artikel 25
Beperking van het gebruik van bepaalde verpakkingsformaten
1. Vanaf 1 januari 2030 mogen marktdeelnemers geen verpakkingen in de handel brengen in de formaten en voor de doeleinden die zijn vermeld in bijlage V.
2. De lidstaten mogen beperkingen handhaven die vóór 1 januari 2025 zijn vastgesteld met betrekking tot het in de handel brengen van verpakkingen in de formaten en voor de doeleinden vermeld in bijlage V, maar die vervaardigd zijn van niet in bijlage V vermelde materialen.
3. Het bepaalde in lid 1 laat artikel 9, lid 2, punt b), onverlet.
▌
4. De lidstaten kunnen micro-ondernemingen zoals gedefinieerd in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie, in de versie van die definitie welke openlijk beschikbaar is op ... [datum van de inwerkingtreding van deze verordening], vrijstellen van punt 3 van bijlage V indien het is aangetoond dat het technisch niet haalbaar is geen verpakking te gebruiken of toegang te krijgen tot de infrastructuur die nodig is voor de werking van een systeem voor hergebruik.
5. Uiterlijk op ... [zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] beoordeelt de Commissie het positieve milieueffect van de beperkingen en de afwijkingen ervan, en houdt zij rekening met de beschikbaarheid van alternatieve verpakkingsoplossingen die voldoen aan de veiligheids- en hygiënevoorschriften voor contactgevoelige verpakkingen. Op basis van die beoordeling evalueert de Commissie deze bepaling en bijlage V om deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang met het oog op de vermindering van verpakkingsafval, en beoordeelt zij op basis daarvan of het passend is nieuwe beperkingen op het gebruik van specifieke verpakkingsformaten in te voeren, of het relevant is de in dit artikel vastgelegde vrijstellingen en afwijkingen te handhaven, en dient zij zo nodig een wetgevingsvoorstel in.
6. Uiterlijk op ... [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] publiceert de Commissie, in overleg met de lidstaten en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, richtsnoeren met een nadere toelichting over bijlage V, met inbegrip van voorbeelden van de verpakkingsformaten die binnen het toepassingsgebied vallen, en eventuele vrijstellingen van de beperkingen, en met een voorbeeldlijst van groenten en fruit die zijn uitgesloten van punt 2 van bijlage V.
Artikel 26
Verplichting in verband met herbruikbare verpakkingen
1. Marktdeelnemers die voor het eerst een herbruikbare verpakking aanbieden op het grondgebied van een lidstaat, zorgen ervoor dat er in die lidstaat een systeem voor hergebruik van die verpakking beschikbaar is, met inbegrip van een stimulans om te zorgen voor inzameling, dat aan de eisen van artikel 27 en bijlage VI voldoet. Aan dit lid wordt geacht te zijn voldaan indien er in de lidstaten reeds systemen voor hergebruik bestaan.
2. De beschrijving van de overeenstemming van het systeem met deze eisen wordt opgesteld als onderdeel van de technische documentatie van herbruikbare verpakkingen die overeenkomstig artikel 11, lid 3, moet worden verstrekt. De fabrikant verzoekt de deelnemers aan het systeem daartoe om de desbetreffende schriftelijke bevestigingen als vermeld in bijlage VI.
Artikel 27
Verplichting met betrekking tot systemen voor hergebruik
1. Marktdeelnemers die herbruikbare verpakkingen gebruiken, nemen deel aan een of meer systemen voor hergebruik en waarborgen dat de systemen voor hergebruik waarvan de herbruikbare verpakkingen deel uitmaken, aan de eisen van deel A van bijlage VI voldoen.
2. Marktdeelnemers die herbruikbare verpakkingen gebruiken, zorgen ervoor dat dergelijke verpakkingen worden hersteld overeenkomstig deel B van bijlage VI, voordat zij die opnieuw voor gebruik aan eindgebruikers aanbieden.
3. Marktdeelnemers die herbruikbare verpakkingen gebruiken, kunnen derden aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor een of meer gemeenschappelijke systemen voor hergebruik. De aangewezen derden zorgen ervoor dat de systemen voor hergebruik waarvan de herbruikbare verpakking deel uitmaakt, voldoen aan de eisen van deel A van bijlage VI.
Wanneer marktdeelnemers een derde als bedoeld in de eerste alinea van dit lid hebben aangewezen, voldoet de derde namens hen aan de in dit artikel vastgelegde verplichtingen.
4. Marktdeelnemers die herbruikbare verpakkingen gebruiken in systemen met een gesloten kringloop zoals gedefinieerd in bijlage VI, moeten de verpakking terugbrengen naar het (de) inzamelpunt(en) dat (die) door de deelnemers van het systeem is (zijn) aangeduid en door de systeembeheerder is (zijn) goedgekeurd.
Artikel 28
Verplichtingen met betrekking tot navulling
1. Indien marktdeelnemers producten via navulling te koop aanbieden, stellen zij eindgebruikers in kennis van:
a) de soorten houders die kunnen worden gebruikt om de aangeboden producten via navulling te kopen;
b) de hygiënenormen voor navulling;
c) de verantwoordelijkheid van de eindgebruiker inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot het gebruik van de in punt a) bedoelde houders.
Deze informatie wordt regelmatig bijgewerkt en wordt duidelijk ter plaatse weergegeven of anderszins aan de eindgebruikers verstrekt.
2. Marktdeelnemers die navulling aanbieden, waarborgen dat navulstations voldoen aan de eisen van deel C van bijlage VI en aan eventuele eisen van andere rechtshandelingen van de Unie voor de verkoop van producten via navulling.
3. Marktdeelnemers die navulling aanbieden, waarborgen dat, indien verpakkingen en houders bij navulstations aan eindgebruikers worden aangeboden, deze alleen tegen betaling worden verstrekt indien de verpakking niet voldoet aan de eisen van bijlage VI of worden verstrekt in het kader van een statiegeldregeling.
4. Marktdeelnemers kunnen weigeren een door de eindgebruiker verstrekte houder na te vullen indien deze niet voldoet aan de door de marktdeelnemer overeenkomstig lid 1 meegedeelde eisen, met name indien zij de houder onhygiënisch vinden of ongeschikt achten voor de levensmiddelen of dranken die worden verkocht. Marktdeelnemers zijn niet aansprakelijk voor problemen in verband met hygiëne of voedselveiligheid die het gevolg kunnen zijn van het gebruik van houders die door de eindgebruiker worden verstrekt.
5. Met ingang van 1 januari 2030 streven einddistributeurs met een verkoopoppervlakte van meer dan 400 m2 ernaar 10 % van die verkoopoppervlakte te wijden aan navulstations voor zowel levensmiddelen als non-foodproducten.
Artikel 29
Streefcijfers voor hergebruik
1. Met ingang van 1 januari 2030 zorgen marktdeelnemers die verzendverpakkingen of verkoopverpakkingen gebruiken die worden gebruikt voor het vervoer van producten binnen het grondgebied van de Unie, onder meer via elektronische handel, in de vorm van pallets, vouwbare kunststofdozen, dozen, bakken, kunststofkratten, bergingsmiddelen voor bulkgoederen, emmers, vaten en bussen van alle afmetingen en materialen, met inbegrip van flexibele formaten of pallethoezen of riemen voor stabilisatie en bescherming van producten die tijdens het vervoer op pallets worden geplaatst, ervoor dat ten minste 40 % van de gebruikte verpakkingen herbruikbaar is in het kader van een systeem voor hergebruik.
Met ingang van 1 januari 2040 streven marktdeelnemers ernaar ten minste 70 % van die verpakkingen in een herbruikbaar formaat in het kader van een systeem voor hergebruik te gebruiken.
2. In afwijking van lid 1 zorgen marktdeelnemers die verzendverpakkingen of verkoopverpakkingen gebruiken voor het vervoer van de in lid 1 van dit artikel vermelde producten op het grondgebied van de Unie tussen verschillende locaties waar de marktdeelnemer zijn activiteit uitoefent, of tussen een van de locaties waar de marktdeelnemer zijn activiteit uitoefent en de locaties van een andere verbonden onderneming of partneronderneming, zoals gedefinieerd in artikel 3 van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361 van de Commissie, in de versie die openlijk beschikbaar is op ... [datum van inwerkingtreding van deze verordening], ervoor dat dergelijke verpakkingen herbruikbaar zijn in het kader van een systeem voor hergebruik.
▌
3. In afwijking van lid 1 waarborgen marktdeelnemers die de in lid 1 bedoelde, voor vervoer bestemde verzendverpakkingen of verkoopverpakkingen gebruiken om producten aan een andere marktdeelnemer binnen dezelfde lidstaat te leveren, dat die verpakkingen herbruikbaar zijn in het kader van een systeem voor hergebruik.
▌
4. De in de leden 1, 2 en 3 vastgelegde verplichtingen zijn niet van toepassing op verzend- of verkoopverpakkingen:
a) die worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen, overeenkomstig Richtlijn 2008/68/EG;
b) die worden gebruikt voor het vervoer van grote machines en van apparatuur en goederen waarvan de verpakking op maat is ontworpen om aan de individuele eis van de opdrachtgevende marktdeelnemer te voldoen;
c) in een voor vervoer gebruikt flexibel formaat dat rechtstreeks in contact komt met levensmiddelen en diervoeders zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 178/2002, en voedselingrediënten zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad(75);
d) in de vorm van kartonnen dozen.
5. Met ingang van 1 januari 2030 zorgen marktdeelnemers die verzamelverpakkingen gebruiken in de vorm van dozen, uitgezonderd van karton, die buiten de verkoopverpakking worden gebruikt om een bepaald aantal producten te groeperen om een voorraad- of inventariseenheid te vormen, ervoor dat ten minste 10 % van de gebruikte verpakkingen herbruikbaar is in het kader van een systeem voor hergebruik.
Met ingang van 1 januari 2040 streven marktdeelnemers ernaar dat ten minste 25 % van die verpakkingen herbruikbaar is in het kader van een systeem voor hergebruik.
▌
6. Met ingang van 1 januari 2030 zorgen einddistributeurs die alcoholhoudende en alcoholvrije dranken in verkoopverpakkingen op het grondgebied van een lidstaat op de markt aanbieden aan consumenten, ervoor dat ten minste 10 % van die producten wordt aangeboden in herbruikbare verpakkingen in het kader van een systeem voor hergebruik.
Met ingang van 1 januari 2040 streven marktdeelnemers ernaar dat ten minste 40 % van die producten wordt aangeboden in herbruikbare verpakkingen in het kader van een systeem voor hergebruik.
De einddistributeur levert een billijke bijdrage aan het halen van de streefcijfers door middel van verpakte producten die onder zijn merknaam zijn vervaardigd.
▌
7. De in lid 6 vastgelegde streefcijfers zijn niet van toepassing op:
a) dranken die op grond van artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1169/2011 als zeer bederfelijk moeten worden beschouwd, en in deel XVI van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 vermelde melk en zuivelproducten, alsmede zuivelanalogen van de GN-codes 2202 9911 en 2202 9915;
b) wijncategorieëndie zijn opgenomen in de punten 1, 3 tot en met 9, 11, 12, 15, 16 en 17 van deel II van bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 1308/2013;
c) gearomatiseerde wijnbouwproducten zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad(76);
d) producten die vergelijkbaar zijn met wijnbouwproducten en gearomatiseerde wijnbouwproducten verkregen uit andere vruchten dan druiven en groenten, en andere gegiste dranken van GN-code 2206 00;
e) gedistilleerde dranken op basis van alcohol die vallen onder post 2208 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad(77).
8. Uiterlijk op ... [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] publiceert de Commissie in overleg met de lidstaten richtsnoeren waarin de producten die binnen het toepassingsgebied van de leden 6 en 7 vallen, nader worden toegelicht.
▌
9. Einddistributeurs als bedoeld in lid 6 nemen kosteloos alle herbruikbare verpakkingen terug van dezelfde soort, vorm en grootte als de door hen op de markt aangeboden verpakkingen, binnen het specifieke systeem voor hergebruik in het verkooppunt, waarbij zij zorgen voor de nuttige toepassing en het terugplaatsen ervan in de gehele distributieketen. De eindgebruikers kunnen de verpakking terugbrengen naar de locatie waar de werkelijke overdracht van die verpakking plaatsvindt of in de onmiddellijke nabijheid ervan. De einddistributeur betaalt het toepasselijke statiegeld volledig terug of neemt maatregelen om de terugbezorging van de verpakking te melden overeenkomstig de governanceregels van het specifieke systeem voor hergebruik, wat de terugbetaling van het statiegeld kan inhouden.
10. Einddistributeurs worden vrijgesteld van de verplichting om de streefcijfers van lid 6 te halen indien zij gedurende een kalenderjaar een verkoopoppervlakte hebben van maximaal 100 m². Op basis van de bijzondere omstandigheden in de einddistributiesector en bepaalde fabricagesectoren, zelfs op nationaal niveau, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 64 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de drempel inzake de verkoopoppervlakte te wijzigen.
▌
11. De lidstaten kunnen einddistributeurs vrijstellen van de verplichting om de streefcijfers van lid 6 te halen indien hun verkoopoppervlakte gelegen is op een eiland met minder dan 2000 inwoners of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 54 personen/km². De in lid 6 vastgelegde vereisten zijn echter van toepassing op alle bevolkingscentra/plaatsen met meer dan 5 000 inwoners. Indien de einddistributeur de in lid 6 bedoelde producten in herbruikbare verpakkingen verkoopt, moet hij bovendien zorgen voor de terugname van dergelijke verpakkingen overeenkomstig lid 9. In dat geval, indien de einddistributeur meer dan één verkoopoppervlakte heeft en slechts één of sommige van die oppervlakten op een dergelijk eiland zijn gelegen, worden de desbetreffende dranken en producten die op het grondgebied van een lidstaat in die verkoopoppervlakte op de markt worden aangeboden, niet meegerekend om de in lid 6 bedoelde streefcijfers te halen.
12. De lidstaten kunnen toestaan dat einddistributeurs groepen vormen om aan de in lid 6 bedoelde verplichtingen te voldoen. Deze groepen mogen niet meer bedragen dan 40 % van het marktaandeel van de desbetreffende drankencategorie en bestaan uit maximaal vijf einddistributeurs.
Deze groepen mogen alleen betrekking hebben op drankcategorieën die door alle leden van de groep op het grondgebied van een lidstaat op de markt worden aangeboden.
De beperking tot vijf einddistributeurs is niet van toepassing indien zij onder dezelfde merknaam werken.
Indien een lidstaat de in dit lid bedoelde mogelijkheid biedt, omvat de informatie die de groep aan de autoriteit van de lidstaat verstrekt, ten minste het volgende:
a) de marktdeelnemers die lid zijn van de groep; en
b) de als beheerder van de groep aangewezen marktdeelnemer, die als contactpersoon zal optreden.
De lidstaten kunnen, naargelang het geval, nadere informatie-eisen vaststellen die nodig zijn voor de handhaving van de verplichtingen overeenkomstig lid 6 juncto dit lid.
Marktdeelnemers zien erop toe dat hun overeenkomsten in overeenstemming zijn met artikelen 101 en 102 VWEU. Onverminderd de algemene toepasselijkheid van de mededingingsregels van de Unie op dergelijke groepen, zorgen alle leden van een groep er in het bijzonder voor dat in het kader van hun groepsafspraken geen gegevens- of informatie-uitwisseling kan plaatsvinden, behalve met betrekking tot de in artikel 30, lid 2, vermelde informatie, ook in verband met toekomstige verkoopgegevens.
Uiterlijk op 1 januari 2028 stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast tot aanvulling van deze verordening om de op deze groepsafspraken toe te passen gedetailleerde voorwaarden en verslagleggingsvereisten te bepalen en te specificeren, rekening houdend met het type en de hoeveelheid verpakkingen die elke marktdeelnemer elk kalenderjaar in de handel brengt en de plaats waar marktdeelnemers zijn gevestigd.
13. Marktdeelnemers worden vrijgesteld van de verplichting om de streefcijfers van dit artikel te halen indien zij gedurende een kalenderjaar:
a) niet meer dan 1 000 kg aan verpakkingen die beschikbaar zijn op de markt op het grondgebied van een lidstaat hebben aangeboden; en
b) hebben voldaan aan de definitie van “micro-onderneming” overeenkomstig de regels van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie, in de versie die openlijk beschikbaar is op ... [datum van inwerkingtreding van deze verordening].
Op basis van de bijzondere omstandigheden in de einddistributiesector en bepaalde fabricagesectoren, zelfs op nationaal niveau, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 64 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de drempels van punt a) te wijzigen.
14. De lidstaten kunnen marktdeelnemers gedurende een periode van vijf jaar vrijstellen van de verplichtingen uit hoofde van dit artikel, onder de volgende voorwaarden:
a) de vrijstellende lidstaat haalt 5 procentpunten meer dan de tegen 2025 te halen streefcijfers voor recycling van verpakkingsafval per materiaal en zal volgens het verslag dat de Commissie drie jaar voor die datum publiceert, naar verwachting 5 procentpunten meer halen dan het streefcijfer voor 2030;
b) de vrijstellende lidstaat ligt op schema om de respectieve streefcijfers voor afvalpreventie van artikel 43 van deze verordening te halen en kan aantonen dat hij uiterlijk in 2028 een percentage van ten minste 3 % afvalpreventie zal bereiken ten opzichte van het referentiescenario van 2018;
c) de marktdeelnemers hebben een bedrijfsplan voor afvalpreventie en -recycling vastgelegd dat bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen inzake afvalpreventie en -recycling van respectievelijk artikel 43 en artikel 52.
De lidstaat kan de periode van vijf jaar verlengen wanneer aan de voorwaarden is voldaan.
▌
15. Onder de in artikel 51 vermelde voorwaarden kunnen de lidstaten streefcijfers voor marktdeelnemers vaststellen die verder gaan dan de in de leden 1, 2, 3, 5 en 6 van dit artikel vastgelegde minimumstreefcijfers, voor zover de lidstaat hogere streefcijfers nodig heeft om een of meer van de streefcijfers van artikel 43 te halen.
16. Onder de in artikel 51 vermelde voorwaarden kunnen de lidstaten streefcijfers voor marktdeelnemers vaststellen met betrekking tot dranken die in verkoopverpakkingen worden aangeboden en die niet onder lid 6 van dit artikel vallen, voor zover de lidstaat die extra streefcijfers nodig heeft om een of meer van de streefcijfers van artikel 43 te halen.
17. De in dit artikel vastgelegde streefcijfers worden berekend voor de periode van een kalenderjaar.
18. Om rekening te houden met de recentste wetenschappelijke en technische informatie en ontwikkelingen is de Commissie overeenkomstig artikel 64 bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening, teneinde:
a) vrijstellingen vast te stellen voor marktdeelnemers naast die welke in dit artikel zijn vermeld, als gevolg van bijzondere economische beperkingen die zich in een specifieke sector voordoen in verband met de naleving van de in dit artikel vastgelegde streefcijfers;
b) vrijstellingen vast te stellen voor specifieke verpakkingsformaten waarop de streefcijfers van de leden 1, 2, 3, 5 en 6 van toepassing zijn, indien die streefcijfers niet kunnen worden gehaald wegens hygiëne- en voedselveiligheidskwesties;
c) vrijstellingen vast te stellen voor specifieke verpakkingsformaten waarop de streefcijfers van de leden 1, 2, 3, 5 en 6 van toepassing zijn, indien die streefcijfers niet kunnen worden gehaald wegens milieukwesties.
19. Uiterlijk op 1 januari 2034 dient de Commissie, rekening houdend met de technologische ontwikkeling en de door marktdeelnemers en lidstaten opgedane praktische ervaring, een verslag in met een evaluatie van de toepassing van de in dit artikel vastgelegde streefcijfers voor 2030, van de vraag in hoeverre deze streefcijfers leiden tot voor duurzame verpakkingen bevorderlijke oplossingen die doeltreffend en gemakkelijk uitvoerbaar zijn, van de haalbaarheid van de voor 2040 vastgestelde streefcijfers, op basis van de ervaring met het bereiken van de streefcijfers voor 2030 en de veranderende omstandigheden, van de relevantie van handhaving van de in dit artikel vastgelegde vrijstellingen en afwijkingen, van de levenscyclusbeoordeling van verpakkingen voor eenmalig gebruik en herbruikbare verpakkingen, en van de noodzaak of relevantie van het bepalen van nieuwe streefcijfers voor hergebruik en navulling van andere verpakkingscategorieën. De beoordeling van de Commissie omvat een werkgelegenheidseffectbeoordeling. Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van dit artikel, met name de streefcijfers voor 2040. Uiterlijk in december 2032 verstrekken de lidstaten de Commissie gegevens over de werkgelegenheidseffectbeoordeling met betrekking tot de uitvoering van de streefcijfers voor hergebruik op hun nationale grondgebied. Alvorens de werkgelegenheidseffectbeoordelingen bij de Commissie in te dienen, informeren en raadplegen de lidstaten de nationale sociale partners die werknemers en werkgevers vertegenwoordigen in de sectoren die onder de streefcijfers voor hergebruik van verpakkingen vallen.
Artikel 30
Regels om te berekenen of de streefcijfers voor hergebruik zijn gehaald
1. Om aan te tonen dat de in artikel 29, leden 1 en 5, vastgelegde streefcijfers zijn gehaald, berekenen marktdeelnemers die dergelijke verpakkingen gebruiken:
a) het aantal equivalente eenheden van elk van de in artikel 29, lid 1, bedoelde verpakkingsformaten die herbruikbare verpakkingen in het kader van een systeem voor hergebruik zijn die zij in een kalenderjaar hebben gebruikt;
b) het aantal equivalente eenheden van elk van de in artikel 29, lid 1, bedoelde verpakkingsformaten, met uitzondering van de in punt a), bedoelde eenheden, die zij in een kalenderjaar hebben gebruikt.
2. Om aan te tonen dat de in artikel 29, lid 6, en in artikel 33 vastgelegde streefcijfers zijn gehaald, berekent de einddistributeur die dergelijke producten op het grondgebied van een lidstaat op de markt aanbiedt voor elk streefcijfer afzonderlijk:
a) het totale aantal verkoopeenheden of het totale volume van drank in ▌herbruikbare verpakkingen in het kader van een systeem voor hergebruik dat in een kalenderjaar op het grondgebied van een lidstaat op de markt is aangeboden;
▌
b) het totale aantal verkoopeenheden of het totale volume van drank dat in een kalenderjaar op het grondgebied van een lidstaat op de markt is aangeboden op een andere manier dan bedoeld in punt a).
3. Uiterlijk op 30 juni 2027 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarin gedetailleerde regels en methoden voor de berekening van de streefcijfers van artikel 29 worden vastgelegd.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
4. De verplichting om aan te tonen dat de in artikel 29 vastgelegde streefcijfers zijn gehaald, is van toepassing met ingang van 1 januari 2030 of 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de in lid 3 bedoelde uitvoeringshandelingen, indien dat later is.
Artikel 31
Verslaglegging over streefcijfers voor hergebruik aan de bevoegde autoriteiten
1. De in artikel 29, leden 1 tot en met 8, bedoelde marktdeelnemers brengen elk kalenderjaar verslag uit aan de in artikel 40 van deze verordening bedoelde bevoegde autoriteit met gegevens over het halen van de streefcijfers van artikel 29.
2. Het in lid 1 bedoelde verslag wordt ingediend binnen zes maanden na het einde van het verslagjaar waarvoor de gegevens zijn verzameld.
3. De eerste verslagleggingsperiode omvat het kalenderjaar dat ingaat op 1 januari 2030.
4. De bevoegde autoriteiten zetten elektronische systemen op waarmee gegevens aan hen worden gerapporteerd en zij specificeren de formaten die daarbij moeten worden gebruikt.
5. De bevoegde autoriteiten kunnen alle aanvullende informatie opvragen die nodig is om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde gegevens te waarborgen.
6. De lidstaten maken de resultaten van de in lid 1 bedoelde verslagen openbaar.
7. Uiterlijk op ... [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] richt de Commissie een Europees waarnemingscentrum voor hergebruik op. Het waarnemingscentrum is verantwoordelijk voor de monitoring van de uitvoering van de in deze verordening vastgelegde maatregelen, het verzamelen van gegevens over praktijken voor hergebruik en het bijdragen aan de ontwikkeling van beste praktijken op het gebied van hergebruik.
Artikel 32
Verplichte navulling voor de afhaalsector
1. Uiterlijk op ... [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening]:
a) bieden einddistributeurs die hun bedrijfsactiviteiten in de horecasector uitoefenen en die op het grondgebied van een lidstaat in een afhaalverpakking koude of warme dranken op de markt aanbieden waarmee op het verkooppunt een houder wordt gevuld om deze mee te nemen, consumenten een systeem aan waarbij zij een eigen houder kunnen meenemen om te vullen;
b) bieden einddistributeurs die hun bedrijfsactiviteiten in de horecasector uitoefenen en die op het grondgebied van een lidstaat in een afhaalverpakking kant-en-klare maaltijden op de markt aanbieden die bestemd zijn voor onmiddellijke consumptie zonder dat verdere bereiding nodig is en die doorgaans vanuit het bakje worden geconsumeerd, consumenten een systeem aan waarbij zij een eigen houder kunnen meenemen om te vullen.
2. De in lid 1 bedoelde einddistributeurs bieden de goederen waarmee zij de door de consument meegebrachte houder vullen aan zonder hogere kosten en onder minstens even goede voorwaarden dan de verkoopeenheid bestaande uit dezelfde goederen in een verpakking voor eenmalig gebruik.
De einddistributeurs moeten de eindgebruikers op het verkooppunt door middel van duidelijk zichtbare en leesbare informatieborden of -tekens informeren over de mogelijkheid om de goederen in een navulbare, door de consument verstrekte verpakking te verkrijgen.
Artikel 33
Aanbod van hergebruik in de afhaalsector
1. Uiterlijk op ... [36 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] bieden einddistributeurs die hun bedrijfsactiviteiten in de horecasector uitoefenen en die op het grondgebied van een lidstaat in een afhaalverpakking koude of warme dranken of kant-en-klare levensmiddelen die bestemd zijn voor onmiddellijke consumptie zonder dat verdere bereiding nodig is op de markt aanbieden waarmee op het verkooppunt een houder wordt gevuld om deze mee te nemen, consumenten de optie van verpakkingen die onder een systeem voor hergebruik vallen.
2. De einddistributeurs moeten de eindgebruikers op het verkooppunt door middel van duidelijk zichtbare en leesbare informatieborden of -tekens informeren over de mogelijkheid om de goederen in herbruikbare verpakkingen te verkrijgen.
3. De einddistributeurs bieden de goederen aan in een herbruikbare verpakking zonder hogere kosten en onder minstens even goede voorwaarden dan de verkoopeenheid bestaande uit dezelfde goederen in een verpakking voor eenmalig gebruik.
4. De einddistributeurs worden vrijgesteld van de toepassing van dit artikel indien zij onder de definitie van micro-onderneming vallen die is opgenomen in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie.
5. Vanaf 2030 streeft de marktdeelnemer ernaar 10 % van de producten in een herbruikbaar verpakkingsformaat aan te bieden.
6. Onder de in artikel 51 vermelde voorwaarden kunnen de lidstaten streefcijfers voor marktdeelnemers vaststellen die verder gaan dan de in de lid 5 van dit artikel vastgelegde minimumstreefcijfers, voor zover de lidstaat hogere streefcijfers nodig heeft om een of meer van de streefcijfers van artikel 43 te halen.
Hoofdstuk VI
Plastic draagtassen
Artikel 34
Plastic draagtassen
1. De lidstaten nemen maatregelen om het verbruik van lichte plastic draagtassen op hun grondgebied blijvend te verminderen.
Er wordt geacht sprake te zijn van een blijvende vermindering als het jaarlijkse verbruik per persoon op 31 december 2025, en vervolgens op 31 december van elk daaropvolgende jaar, niet meer bedraagt dan 40 lichte plastic draagtassen of het equivalent daarvan in gewicht.
2. In de door de lidstaten getroffen maatregelen om het streefcijfer van lid 1 te halen, wordt rekening gehouden met het milieueffect van lichte plastic draagtassen bij de productie, de recycling of verwijdering ervan en de composteringskenmerken, de duurzaamheid of het specifieke beoogde gebruik ervan. In afwijking van artikel 4 kunnen dergelijke maatregelen handelsbeperkingen omvatten, mits die evenredig en niet-discriminerend zijn.
3. De lidstaten kunnen naast de onder de leden 1 en 2 vallende maatregelen ook maatregelen treffen, bijvoorbeeld in de vorm van economische instrumenten en nationale reductiestreefcijfers, voor alle soorten plastic draagtassen, ongeacht hun wanddikte, in overeenstemming met de verplichtingen die voortvloeien uit het VWEU.
4. De lidstaten kunnen zeer lichte plastic draagtassen die nodig zijn voor hygiënedoeleinden of die als verkoopverpakking voor losse levensmiddelen worden aangeboden om voedselverspilling te voorkomen, vrijstellen van de verplichtingen van lid 1.
5. Uiterlijk op ... [zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie een verslag op over andere verpakkingsmaterialen dan die vermeld in de leden 1 en 2, die waarschijnlijk meer negatieve gevolgen hebben voor het milieu, en dient zij indien nodig een wetgevingsvoorstel in met reductiestreefcijfers en maatregelen om die streefcijfers te halen.
Hoofdstuk VII
Conformiteit van verpakkingen
Artikel 35
Test-, meet- en berekeningsmethoden
Om ervoor te zorgen dat verpakkingen aan de eisen van de artikelen 5 tot en met 12, 24 en 27 van deze verordening voldoen en dit te verifiëren, worden tests, metingen en berekeningen uitgevoerd, waarbij betrouwbare, accurate en reproduceerbare methoden worden gebruikt waarin rekening wordt gehouden met de algemeen als meest geavanceerd beschouwde methoden en waarvan de resultaten worden geacht weinig onzeker te zijn.
Artikel 36
Vermoeden van conformiteit
1. De in artikel 35 bedoelde methoden voor tests, metingen of berekeningen die in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht te voldoen aan de eisen van dat artikel die door die normen of delen daarvan worden bestreken.
2. Indien de in lid 1 bedoelde methoden voor tests, metingen of berekeningen worden uitgevoerd door overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 geaccrediteerde conformiteitsbeoordelingsinstanties, wordt geacht dat ze in overeenstemming zijn met de eisen van lid 1.
3. Verpakkingen die in overeenstemming zijn met de in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakte geharmoniseerde normen of delen daarvan, worden geacht te voldoen aan de eisen ▌van de artikelen 5 tot en met 12, 24 en 27 die door die normen of delen daarvan worden bestreken.
Artikel 37
Gemeenschappelijke ▌specificaties
1. Verpakkingen die in overeenstemming zijn met de in lid 2 bedoelde gemeenschappelijke ▌specificaties of delen daarvan, worden geacht aan de eisen van de artikelen 5 tot en met 12 en artikel 27 te voldoen voor zover die eisen onder die gemeenschappelijke ▌specificaties of delen daarvan vallen.
2. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen gemeenschappelijke ▌specificaties vaststellen voor de eisen van de artikelen 5 tot en met 12 en artikel 27, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) er is geen referentie van geharmoniseerde normen met betrekking tot de desbetreffende eisen van de artikelen 5 tot en met 12 en artikel 27 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 en er wordt niet verwacht dat een dergelijke referentie binnen een redelijke termijn zal worden bekendgemaakt, of de bestaande norm voldoet niet aan de eisen die het verzoek beoogt te bestrijken; en
b) de Commissie heeft overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1025/2012 een of meer Europese normalisatieorganisaties verzocht een geharmoniseerde norm op te stellen of te herzien voor de eisen van de artikelen 5 tot en met 12 en artikel 27, en er is aan een van de volgende voorwaarden voldaan:
i) het verzoek is door geen van de Europese normalisatieorganisaties waaraan het verzoek is gericht, aanvaard;
ii) het verzoek is door ten minste één van de Europese normalisatieorganisaties waaraan het verzoek is gericht, aanvaard, maar de geharmoniseerde normen waarom werd verzocht:
– zijn niet binnen de in het verzoek gestelde termijn vastgesteld;
– voldoen niet aan het verzoek; of
– stemmen niet volledig overeen met de eisen die zij beogen te bestrijken.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3. Alvorens de ontwerpuitvoeringshandeling op te stellen, stelt de Commissie het in artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 bedoelde comité ervan in kennis dat zij van oordeel is dat aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.
4. Wanneer een Europese normalisatieorganisatie een geharmoniseerde norm vaststelt en deze aan de Commissie voorstelt met het oog op de bekendmaking van de referentie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, beoordeelt de Commissie de geharmoniseerde norm overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012. Wanneer een referentie van een geharmoniseerde norm in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, gaat de Commissie over tot intrekking van de in lid 2 bedoelde uitvoeringshandelingen of van de delen daarvan die dezelfde eisen van de artikelen 5 tot en met 12 en artikel 27 bestrijken.
5. Wanneer een lidstaat of het Europees Parlement van oordeel is dat een gemeenschappelijke specificatie niet volledig aan de eisen van de artikelen 5 tot en met 12 en artikel 27 voldoet, stelt hij de Commissie daarvan in kennis door middel van een gedetailleerde toelichting. De Commissie beoordeelt de gedetailleerde toelichting en kan de uitvoeringshandeling tot vaststelling van de gemeenschappelijke specificatie in kwestie indien nodig wijzigen.
Artikel 38
Conformiteitsbeoordelingsprocedure
De beoordeling van de conformiteit van de verpakking met de eisen van de artikelen 5 tot en met 12 wordt uitgevoerd volgens de procedure van bijlage VII.
Artikel 39
EU-conformiteitsverklaring
1. In de EU-conformiteitsverklaring wordt vermeld dat aangetoond is dat aan de eisen van de artikelen 5 tot en met 12 is voldaan.
2. De EU-conformiteitsverklaring komt qua structuur overeen met het model in bijlage VIII, bevat de in de module van bijlage VII vermelde elementen en wordt voortdurend bijgewerkt. Zij wordt vertaald in de taal of talen zoals gevraagd door de lidstaat waar de verpakking in de handel wordt gebracht of op de markt wordt aangeboden.
3. Als voor een verpakking of het verpakte product op grond van meer dan één handeling van de Unie een EU-conformiteitsverklaring vereist is, wordt met betrekking tot al die handelingen van de Unie indien nodig één EU-conformiteitsverklaring opgesteld. In die verklaring wordt aangegeven om welke handelingen van de Unie het gaat en worden de referenties van de bekendmaking van die handelingen vermeld. De verklaring mag een dossier met desbetreffende afzonderlijke EU-conformiteitsverklaringen zijn.
4. Door de EU-conformiteitsverklaring op te stellen, neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid op zich voor de conformiteit van de verpakking met de eisen van deze verordening.
5. De bevoegde autoriteiten streven ernaar de nauwkeurigheid van ten minste een deel van de conformiteitsverklaringen per jaar te controleren aan de hand van een risicogebaseerde aanpak en treffen de maatregelen die nodig zijn om niet-naleving aan te pakken, bijvoorbeeld door non-conforme producten uit de handel te nemen.
Hoofdstuk VIII
Beheer van verpakkingen en verpakkingsafval
AFDELING 1
Algemene bepalingen
Artikel 40
Bevoegde autoriteit
1. De lidstaten wijzen een of meer bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en handhaving van de verplichtingen op grond van dit hoofdstuk, artikel 6, lid 10, artikel 29, leden 1 tot en met 8, en de artikelen 30, 31 en 34.
2. De lidstaten stellen de details van de organisatie en werking van de bevoegde autoriteit of de bevoegde autoriteiten vast, met inbegrip van administratieve en procedurele regels betreffende:
a) de registratie van producenten overeenkomstig artikel 44;
b) de organisatie en monitoring van de verslagleggingsvereisten van artikel 44, leden 7 en 8;
c) het toezicht op de uitvoering van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 45;
d) de toestemming voor het vervullen van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid overeenkomstig artikel 47;
e) de informatieverstrekking overeenkomstig artikel 56.
3. Uiterlijk op ... [vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de namen en adressen van de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging van de naam of het adres van die bevoegde autoriteiten.
Artikel 41
Verslag voor vroegtijdige waarschuwing
1. De Commissie stelt, in samenwerking met het Europees Milieuagentschap, uiterlijk drie jaar voor de in de artikelen 43 en 52 vastgelegde termijnen verslagen op over de voortgang met het halen van de in die artikelen vastgelegde streefcijfers.
2. De in lid 1 bedoelde verslagen omvatten het volgende:
a) een inschatting van de mate waarin de streefcijfers door elke lidstaat zijn gehaald;
b) een lijst van lidstaten die het risico lopen de streefcijfers niet binnen de respectieve termijnen te halen, vergezeld van passende aanbevelingen aan de lidstaten in kwestie;
c) voorbeelden van beste praktijken die in de hele Unie worden toegepast en die als leidraad kunnen dienen om vooruitgang te boeken bij het halen van de streefcijfers.
Artikel 42
Afvalbeheerplannen en afvalpreventieprogramma’s
1. De lidstaten nemen in de in artikel 28 van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde afvalbeheerplannen een specifiek hoofdstuk op over het beheer van verpakkingen en verpakkingsafval met inbegrip van de uit hoofde van de artikelen 48, 50 en 52 van deze verordening getroffen maatregelen.
2. De lidstaten nemen in de in artikel 29 van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde afvalpreventieprogramma’s een specifiek hoofdstuk op over de preventie van verpakkingen en verpakkingsafval en -zwerfafval met inbegrip van de op grond van de artikelen 43 en 51 van deze verordening getroffen maatregelen.
AFDELING 2
Afvalpreventie
Artikel 43
Preventie van verpakkingsafval
1. Elke lidstaat vermindert het geproduceerde verpakkingsafval per hoofd van de bevolking, in vergelijking met het in 2018 geproduceerde verpakkingsafval per hoofd van de bevolking als overeenkomstig Besluit 2005/270/EG gerapporteerd aan de Commissie, met ten minste:
a) 5 % tegen 2030;
b) 10 % tegen 2035;
c) 15 % tegen 2040.
Om de lidstaten te ondersteunen bij het halen van de streefcijfers voor de preventie van verpakkingsafval van lid 1 zal de Commissie uiterlijk op ... [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] door middel van uitvoeringshandelingen een correctiefactor hanteren om rekening te houden met de stijging of daling van het toerisme ten opzichte van het referentiejaar. Deze correctiefactor wordt gebaseerd op het percentage verpakkingsafval per toerist en de variatie van toeristen ten opzichte van het referentiejaar en houdt rekening met het potentieel voor verpakkingsafvalreductie in de toeristische sector.
2. Onverminderd de leden 1 en 3 kunnen lidstaten die voor het beheer van verpakkingsafval reeds afzonderlijke systemen hebben ingevoerd, namelijk een voor huishoudelijk en een ander voor industrieel en commercieel verpakkingsafval, deze systemen blijven gebruiken.
3. Bij de verwezenlijking van de in lid 1 vastgelegde streefcijfers streeft elke lidstaat ernaar de geproduceerde hoeveelheid kunststof verpakkingsafval terug te dringen.
4. De lidstaten treffen, in overeenstemming met de algemene doelstellingen van het afvalbeleid van de Unie en om de in dit artikel vastgelegde streefcijfers te halen, maatregelen om de productie van verpakkingsafval te voorkomen en de milieueffecten van verpakking tot een minimum te beperken. Naast de in deze verordening gespecificeerde maatregelen, kunnen dergelijke maatregelen het gebruik omvatten van economische instrumenten en andere maatregelen om stimulansen te bieden voor de toepassing van de afvalhiërarchie, zoals de in de bijlagen IV en IV bis bij Richtlijn 2008/98/EG genoemde maatregelen of andere passende instrumenten en maatregelen, waaronder stimulansen door middel van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en verplichtingen voor producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid om afvalpreventieplannen vast te stellen. De maatregelen moeten evenredig en niet-discriminerend zijn, en zodanig zijn ontworpen dat, in overeenstemming met het VWEU, handelsbelemmeringen of verstoringen van de mededinging worden voorkomen. Ze mogen niet leiden tot een verschuiving naar lichter verpakkingsmateriaal om aan de doelstelling van afvalminimalisering te voldoen.
5. Voor de toepassing van lid 4 en onverminderd artikel 16, lid 2, van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad(78) stimuleren de lidstaten restaurants, kantines, bars, cafés en cateringdiensten om hun klanten gratis of tegen een lage vergoeding leidingwater, indien beschikbaar, te serveren in een herbruikbaar of navulbaar formaat.
6. Voor de toepassing van lid 4 kunnen lidstaten maatregelen ter preventie van verpakkingsafval invoeren die verder gaan dan de minimumstreefcijfers van lid 1, en tegelijkertijd voldoen aan de bepalingen van deze verordening.
7. In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten uiterlijk in 2025 de Commissie verzoeken een ander referentiejaar dan 2018 te gebruiken voor de berekening van de streefcijfers op grond van lid 1. Onverminderd de leden 4 en 6 kan de Commissie de lidstaten toestaan het gevraagde referentiejaar te gebruiken voor de berekening van de streefcijfers op grond van lid 1, op voorwaarde dat de lidstaat bewijsmateriaal verstrekt:
a) van een aanzienlijke toename van verpakkingsafval in het jaar dat moet worden gebruikt als basis voor de berekening van de streefcijfers op grond van lid 1;
b) van het feit dat een dergelijke toename alleen te wijten is aan veranderingen in de verslagleggingsprocedures;
c) van het feit dat de toename niet het gevolg is van een toegenomen verbruik; en
d) van het feit dat de gegevens tussen de lidstaten op die manier beter te vergelijken zijn.
8. Uiterlijk op ... [zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] evalueert de Commissie de in lid 1 vastgelegde streefcijfers en beoordeelt zij of het nodig is specifieke streefcijfers voor bepaalde verpakkingsmaterialen op te nemen. De Commissie dient daartoe een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, dat, indien de Commissie dat passend acht, vergezeld gaat van een wetgevingsvoorstel.
▌
AFDELING 3
Producentenregister en uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
Artikel 44
Producentenregister
1. De lidstaten zetten uiterlijk 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 44, lid 14, bedoelde uitvoeringshandelingen een register op, aan de hand waarvan wordt gecontroleerd of producenten van verpakkingen aan de eisen van dit hoofdstuk voldoen.
Dat register moet verwijzingen naar andere nationale registers van producentenwebsites bevatten om in alle lidstaten de registratie van producenten of gemachtigde vertegenwoordigers voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te vergemakkelijken.
2. Producenten zijn verplicht zich in het in lid 1 bedoelde register te registreren. Zij dienen daartoe in elke lidstaat waar zij verpakkingen of verpakte producten voor het eerst op de markt aanbieden een registratieaanvraag in. Indien een producent een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 46, lid 1, in de arm heeft genomen, moet die organisatie aan de in dit artikel vastgelegde verplichtingen voldoen, tenzij de lidstaat waarin het register is gevestigd, anders bepaalt.
3. De lidstaten kunnen bepalen dat een gemachtigd vertegenwoordiger voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid door middel van een schriftelijk mandaat namens de producenten aan de in dit artikel vastgelegde verplichtingen kan voldoen.
4. Producenten bieden geen verpakkingen op de markt van een lidstaat aan indien zij, of in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 45, de door hen gemachtigde vertegenwoordigers voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, niet in die lidstaat zijn geregistreerd.
5. De registratieaanvraag bevat de overeenkomstig deel A van bijlage IX te verstrekken informatie. De lidstaten kunnen om aanvullende informatie of documenten verzoeken indien dergelijke informatie of documenten nodig zijn om de naleving van deze verordening en de door een lidstaat op grond van artikel 40, lid 2, vastgestelde regels te controleren en te waarborgen.
6. Een gemachtigd vertegenwoordiger voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid die meer dan één producent vertegenwoordigt, verstrekt naast de overeenkomstig lid 5 te verstrekken informatie ook afzonderlijk de naam en de contactgegevens van elk van de vertegenwoordigde producenten.
7. De producent, of in voorkomend geval de door de producent gemachtigde vertegenwoordiger voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, verstrekt, zoals bepaald in het nationale recht overeenkomstig lid 2, uiterlijk op 1 juni de in deel B van bijlage IX bedoelde informatie met betrekking tot elk voorgaand volledig kalenderjaar aan de voor het register verantwoordelijke bevoegde autoriteit. De lidstaten kunnen voorschrijven dat de verslaglegging door onafhankelijke auditors onder het toezicht van de in artikel 40, lid 1, bedoelde bevoegde autoriteiten wordt gecontroleerd en gecertificeerd op basis van eventuele nationale normen.
8. Producenten die gedurende één kalenderjaar voor het eerst op de markt van de lidstaat een hoeveelheid verpakking of verpakte producten van minder dan 10 ton in de handel hebben gebracht, of, in voorkomend geval, de door de producent gemachtigde vertegenwoordiger voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, verstrekken, zoals bepaald in het nationale recht overeenkomstig lid 2, uiterlijk op 1 juni de in deel C van bijlage IX bedoelde informatie met betrekking tot elk voorgaand volledig kalenderjaar aan de voor het register verantwoordelijke bevoegde autoriteit.
De lidstaten kunnen bepalen dat, met betrekking tot een bepaald kalenderjaar, producenten en, in voorkomend geval, de gemachtigde vertegenwoordigers van de producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, enkel op basis van de bovenstaande alinea verslag mogen uitbrengen indien zij een hoeveelheid verpakkingen in de handel brengen waarvoor de maximumdrempel in één kalenderjaar minder dan 10 ton bedraagt, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat anders niet over voldoende nauwkeurige gegevens beschikt om:
a) in dat kalenderjaar te voldoen aan de verslagleggingsverplichtingen op grond van artikel 56, leden 1 en 2; en
b) ervoor te zorgen dat de in artikel 57 bedoelde databank volledig is en de in artikel 56, lid 2, punt a), bedoelde gegevens verstrekt.
9. Wanneer dit om budgettaire redenen noodzakelijk is, kan een lidstaat van de producent verlangen dat hij de in de delen B en C van bijlage IX bedoelde informatie driemaandelijks verstrekt aan de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het register op grond van dit artikel.
10. De producenten, in het geval van individuele nakoming van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, de met de producentenverantwoordelijkheid belaste organisatie, in het geval van gezamenlijke nakoming van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, of de exploitanten van het systeem voor hergebruik, in het geval dat systemen voor hergebruik de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid nakomen, verstrekken met betrekking tot elk voorgaand kalenderjaar de in deel D van bijlage IX bedoelde informatie aan de bevoegde autoriteit. De lidstaten kunnen op grond van het nationale recht bepalen dat, indien overheidsinstanties verantwoordelijk zijn voor de organisatie van het beheer van verpakkingsafval, deze instanties de in deel D van bijlage IX bedoelde informatie verstrekken.
11. De voor het register verantwoordelijke bevoegde autoriteit:
a) ontvangt de in lid 2 bedoelde registratieaanvragen van producenten via een elektronisch gegevensverwerkingssysteem, waarvan de details op de website van de bevoegde autoriteiten beschikbaar worden gesteld;
b) keurt registraties goed en verstrekt een registratienummer binnen een termijn van maximaal twaalf weken, te rekenen vanaf het tijdstip waarop alle in de leden 5 en 6 bedoelde informatie is verstrekt;
c) kan modaliteiten vaststellen met betrekking tot de eisen voor en het proces van registratie zonder inhoudelijke eisen toe te voegen aan de in de leden 5 en 6 vastgelegde eisen;
d) kan producenten een op kosten gebaseerde en evenredige vergoeding in rekening brengen voor de behandeling van de in lid 2 bedoelde aanvragen;
e) ontvangt en monitort de in de leden 7 en 8 bedoelde verslaglegging.
12. De producent of, in voorkomend geval, de door de producent gemachtigde vertegenwoordiger voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van eventuele wijzigingen van de informatie in de registratie en van elke definitieve beëindiging van het voor het eerst op de markt aanbieden van de in de registratie genoemde verpakking of het daarin genoemde verpakte product in de lidstaat. Producenten worden drie jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de registratie van de producent eindigt, uit het register geschrapt wanneer de producent heeft opgehouden te bestaan.
13. De lidstaten zorgen ervoor dat de lijst van geregistreerde producenten gemakkelijk toegankelijk en kosteloos is, en openbaar wordt gemaakt. De vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie overeenkomstig het toepasselijke Unierecht en intern recht wordt evenwel gewaarborgd. De lijst van geregistreerde producenten is machineleesbaar, sorteerbaar en doorzoekbaar, waarbij open standaarden voor gebruik door derden in acht worden genomen.
14. De Commissie stelt uiterlijk op ... [twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] de uitvoeringshandelingen vast waarin het formaat voor registratie in en verslaglegging aan het register wordt vastgelegd, de gedetailleerdheid van de te rapporteren gegevens wordt gespecificeerd en de soorten verpakkingen en materiaalcategorieën waarop de verslaglegging betrekking moet hebben, worden bepaald.
Het formaat voor de verslaglegging is interoperabel, is gebaseerd op open standaarden en machineleesbare gegevens en is overdraagbaar via een interoperabel gegevensuitwisselingsnetwerk dat niet afhankelijk is van één aanbieder.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 45
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
1. De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid berust bij producenten ▌in het kader van de overeenkomstig de artikelen 8 en 8 bis van Richtlijn 2008/98/EG en deze afdeling vastgestelde regelingen voor de verpakking of het verpakte product die zij voor het eerst op ▌de markt van een lidstaat aanbieden.
2. Naast de in artikel 8 bis, lid 4, punt a), van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde kosten dekken de financiële bijdragen die producenten betalen de volgende kosten:
a) de kosten voor de etikettering van recipiënten voor de inzameling van verpakkingsafval als bedoeld in artikel 13; en
b) de kosten voor het uitvoeren van onderzoeken naar de samenstelling van ingezameld ongesorteerd stedelijk afval op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/595 van de Commissie(79) en de krachtens artikel 56, lid 7, punt a), van deze verordening vast te stellen uitvoeringshandelingen indien die uitvoeringshandelingen voorzien in een verplichting om dergelijke onderzoeken uit te voeren.
De te dekken kosten worden op transparante, evenredige, niet-discriminerende en efficiënte wijze vastgelegd.
3. Producenten zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 15, c), wijzen bij schriftelijk mandaat een gemachtigde vertegenwoordiger voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid aan in elke lidstaat waar zij verpakkingen voor het eerst aanbieden die niet de lidstaat is waar zij gevestigd zijn. De lidstaten kunnen bepalen dat in derde landen gevestigde producenten bij schriftelijk mandaat een gemachtigde vertegenwoordiger voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid aanwijzen wanneer zij voor het eerst op hun grondgebied verpakte producten aanbieden.
4. De lidstaten kunnen bepalen dat, indien in die lidstaat in een geautomatiseerde afstemming van de gegevens op het nationale register is voorzien, dit geldt voor de verificatie van de punten a) en b).
5. Met het oog op de naleving van artikel 30, lid 1, punten d) en e), van Verordening (EU) 2022/2065 zorgen onder het toepassingsgebied van afdeling 4 van hoofdstuk IIIvan Verordening (EU) 2022/2065 vallende aanbieders van onlineplatforms die consumenten de mogelijkheid bieden overeenkomsten op afstand te sluiten met handelaren, ervoor dat zij de volgende informatie hebben ontvangen van producenten die verpakkingen aanbieden aan consumenten die gevestigd zijn in de Unie, voordat zij hen toelaten van hun diensten gebruik te maken:
a) informatie over de registratie van de in artikel 44 bedoelde producenten in de lidstaat waar de consument is gevestigd en het registratienummer of de registratienummers van de producent in dat register;
b) een zelfcertificering van de producent waarin wordt bevestigd dat hij alleen verpakkingen aanbiedt waarvoor in de lidstaat waar de consument is gevestigd aan de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde eisen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid is voldaan.
Wanneer een producent zijn producten via de elektronische marktplaats verkoopt, kan de aanbieder van het onlineplatform namens de producenten bij schriftelijk mandaat aan de in artikel 45, lid 2, vastgelegde verplichtingen voldoen.
6. Na ontvangst van de in lid 5 bedoelde informatie en alvorens producenten toe te staan gebruik te maken van zijn diensten, stelt de aanbieder van onlineplatforms alles in het werk om te beoordelen of de ontvangen informatie volledig en betrouwbaar is.
Artikel 46
Organisatie voor producentenverantwoordelijkheid
1. Producenten kunnen overeenkomstig artikel 47 een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid ermee belasten namens hen de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid na te leven. De lidstaten kunnen maatregelen treffen waarmee het belasten van een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid verplicht wordt gesteld.
2. Indien op het grondgebied van een lidstaat meerdere organisaties voor producentenverantwoordelijkheid bevoegd zijn om namens producenten verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid na te leven, waarborgt die lidstaat dat die organisaties voor producentenverantwoordelijkheid en de producenten die geen organisatie met de producentenverantwoordelijkheid hebben belast, samen het gehele grondgebied van de lidstaat bestrijken wat betreft de in artikel 47, lid 3, en de artikelen 48 en 50 bedoelde activiteiten. De lidstaten belasten de bevoegde autoriteit ermee erop toe te zien dat organisaties voor producentenverantwoordelijkheid hun verplichtingen op gecoördineerde wijze nakomen, of wijzen daar een onafhankelijke derde voor aan.
3. Organisaties voor producentenverantwoordelijkheid waarborgen de vertrouwelijkheid van de gegevens waarover zij beschikken met betrekking tot vertrouwelijke informatie of informatie die rechtstreeks kan worden toegeschreven aan afzonderlijke producenten of hun gemachtigde vertegenwoordigers.
4. Naast de in artikel 8 bis, lid 3, punt e), van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde informatie, publiceren organisaties voor producentenverantwoordelijkheid ten minste elk jaar ▌informatie op hun website over de hoeveelheid verpakking of verpakte producten die voor het eerst op de markt van een lidstaat is aangeboden, en over de hoeveelheid teruggewonnen en gerecycled materiaal in verhouding tot de hoeveelheid verpakking waarvoor zij aan de verplichtingen inzake producentenverantwoordelijkheid hebben voldaan. De lidstaten kunnen bepalen dat, indien overheidsinstanties verantwoordelijk zijn voor de organisatie van het beheer van verpakkingsafval, deze instanties ten minste eenmaal per jaar op hun website informatie publiceren over de hoeveelheid teruggewonnen en gerecycled materiaal ten opzichte van de hoeveelheid verpakkingsafval die op hun grondgebied wordt geproduceerd.
5. Organisaties voor producentenverantwoordelijkheid zorgen voor gelijke behandeling van producenten, ongeacht hun oorsprong of omvang, zonder onevenredige lasten op te leggen aan producenten van kleine hoeveelheden verpakkingen, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen.
Artikel 47
Vergunning voor het nakomen van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
1. Een producent, in het geval van individuele nakoming van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, of de met de producentenverantwoordelijkheid belasteorganisatie, in het geval van gezamenlijke nakoming van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, vraagt bij de bevoegde autoriteit een vergunning aan.
2. In de maatregelen van een lidstaat tot vaststelling van administratieve en procedurele regels als bedoeld in artikel 40, legt die lidstaat de eisen en details van de vergunningsprocedure vast, die verschillend kunnen zijn voor de individuele en de gezamenlijke nakoming van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, alsook de manieren waarop die naleving kan worden geverifieerd, met inbegrip van de informatie die producenten of organisaties voor producentenverantwoordelijkheid daartoe moeten verstrekken. De vergunningsprocedure omvat eisen inzake de verificatie van de ingestelde regelingen om te waarborgen dat aan de eisen van lid 3 wordt voldaan en termijnen voor die verificatie van uiterlijk 18 weken na indiening van een volledig aanvraagdossier. De verificatie wordt uitgevoerd door een bevoegde autoriteit of een onafhankelijke deskundige, die een verificatieverslag over de resultaten ervan uitbrengt. De onafhankelijke deskundige is onafhankelijk van de bevoegde autoriteit en van de organisaties voor producentenverantwoordelijkheid of van de producenten die een vergunning voor individuele nakoming hebben.
3. De door de lidstaten overeenkomstig lid 2 te treffen maatregelen omvatten maatregelen om te waarborgen dat:
a) aan de eisen van artikel 8 bis, lid 3, punten a) tot en met d), van Richtlijn 2008/98/EG wordt voldaan;
b) de door de producent of door de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid getroffen of betaalde maatregelen volstaan om de inlevering en het beheer van al het verpakkingsafval overeenkomstig artikel 48, leden 1 en 3, en artikel 50 voor de consument kosteloos te maken, met een frequentie die evenredig is aan het bestreken gebied en volume, gezien de hoeveelheid en de soorten verpakkingen of verpakte producten die voor het eerst op de markt van een lidstaat worden aangeboden door die producent of producenten namens wie de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid optreedt;
c) daartoe de noodzakelijke regelingen, met inbegrip van voorlopige regelingen, zijn getroffen met distributeurs, overheidsinstanties of derden die namens hen afval beheren;
d) er voldoende sorteer- en recyclingcapaciteit beschikbaar is om te waarborgen dat verpakkingsafval na inzameling aan een voorlopige behandeling en recycling van hoge kwaliteit wordt onderworpen;
e) aan de eis van lid 6 wordt voldaan.
4. De producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van wijzigingen in de informatie in de vergunningsaanvraag, van wijzigingen met betrekking tot de vergunningsvoorwaarden of van de definitieve stopzetting van de activiteiten. De bevoegde autoriteit kan besluiten de vergunning aan te passen overeenkomstig de gemelde wijzigingen.
5. De bevoegde autoriteit kan besluiten de vergunning in te trekken, met name indien de producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid niet langer aan de eisen inzake de organisatie van de verwerking van verpakkingsafval voldoet, nalatig handelt met betrekking tot andere verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid in het kader van de regelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig de artikelen 8 en 8 bis van Richtlijn 2008/98/EG en deze afdeling, zoals verslaglegging aan de bevoegde autoriteit of met betrekking tot de kennisgeving van wijzigingen die betrekking hebben op de vergunningsvoorwaarden, of de activiteiten heeft gestaakt.
6. Een producent, in het geval van individuele nakoming van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, of de aangewezen organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, in het geval van gezamenlijke nakoming van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, voorziet in een passende waarborg die bedoeld is om de kosten met betrekking tot afvalbeheersactiviteiten te dekken en die de producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid verschuldigd is ingeval van niet-nakoming van de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, ook in geval van definitieve stopzetting van de activiteiten of insolventie. De lidstaten kunnen aanvullende eisen aan deze waarborg stellen. Die waarborg kan de vorm aannemen van een uit producentenbijdragen gefinancierd overheidsfonds, waarvoor een lidstaat gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk is.
AFDELING 4
Inlever- en inzamelsystemen en statiegeldregelingen
Artikel 48
Inlever- en inzamelsystemen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat er systemen en infrastructuur worden opgezet voor het inleveren en gescheiden inzamelen van alle verpakkingsafval van eindgebruikers om te waarborgen dat dit afval overeenkomstig de artikelen 4, 10 en 13 van Richtlijn 2008/98/EG wordt verwerkt, en om de voorbereiding voor hergebruik en de recycling van hoge kwaliteit ervan te vergemakkelijken. Verpakkingen die voldoen aan ontwerpcriteria voor recycling zoals vastgelegd in uit hoofde van artikel 6, lid 4, van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen, worden ingezameld voor recycling. Verbranding en storting van dergelijke verpakkingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van afval dat afkomstig is van daaropvolgende verwerkingsactiviteiten van gescheiden ingezameld verpakkingsafval waarvoor recycling niet haalbaar is of niet het beste milieuresultaat oplevert.
2. Om hoogwaardige recycling te vergemakkelijken, zorgen de lidstaten ervoor dat uitgebreide inzamelings- en sorteerinfrastructuur aanwezig is om recycling mogelijk te maken en de beschikbaarheid van kunststof grondstoffen voor recycling te waarborgen. Dergelijke systemen kunnen prioritaire toegang bieden tot gerecyclede materialen voor gebruik in toepassingen waarbij de unieke kwaliteit van het gerecyclede materiaal behouden blijft of zodanig wordt teruggewonnen dat het verder kan worden gerecycled en op dezelfde manier of voor een vergelijkbare toepassing kan worden gebruikt, met minimale kwantitatieve, kwalitatieve en functionele verliezen.
3. De lidstaten kunnen afwijkingen toestaan van de in lid 1 genoemde verplichting tot het inleveren en gescheiden inzamelen van bepaalde formaten van afval, mits het inzamelen van verpakkingen of fracties van dergelijk verpakkingsafval samen of samen met ander afval geen afbreuk doet aan het vermogen om dergelijke verpakkingen of fracties verpakkingsafval voor te bereiden voor hergebruik, te recyclen of anderszins nuttig toe te passen overeenkomstig de artikelen 4 en 13 van Richtlijn 2008/98/EG, en die handelingen resulteren in een output van vergelijkbare kwaliteit als de output van gescheiden inzameling.
4. De in lid 1 bedoelde systemen:
a) staan open voor deelname van marktdeelnemers uit de desbetreffende sectoren, de bevoegde overheidsinstanties en derden die namens hen afvalstoffen beheren;
b) bestrijken het hele grondgebied van de lidstaat en alle verpakkingsafval van alle soorten verpakkingen en activiteiten, en staan in verhouding tot de populatiegrootte, het verwachte volume en de verwachte samenstelling van het verpakkingsafval, en de toegankelijkheid en nabijheid voor eindgebruikers. Zij omvatten gescheiden inzameling in openbare ruimten, bedrijfsruimten en woonruimten, dievoldoende groot van omvang dienen te zijn;
c) staan open voor ingevoerde producten onder niet-discriminerende voorwaarden wat betreft de regels en eventuele tarieven voor toegang tot de systemen en alle andere voorwaarden, en worden zo opgezet dat handelsbelemmeringen of vervalsing van de mededinging worden voorkomen overeenkomstig het VWEU.
5. De lidstaten kunnen voorzien in de deelname van openbare afvalbeheersystemen aan de organisatie van de in lid 1 bedoelde systemen.
6. De lidstaten treffen maatregelen om recycling van verpakkingsafval te stimuleren die voldoen aan de kwaliteitsnormen voor het gebruik van gerecycled materiaal in de betrokken sectoren.
▌
7. De lidstaten kunnen ervoor zorgen dat verpakkingsafval dat niet gescheiden wordt ingezameld, voorafgaand aan verwijderings- of energieterugwinningsprocessen wordt gesorteerd om voor recycling ontworpen verpakkingen eruit te halen met het oog op recycling.
Artikel 49
Verplichte inzameling
Uiterlijk op 1 januari 2029 stellen de lidstaten verplichte streefcijfers voor inzameling vast en nemen zij de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de inzameling van de in artikel 52 genoemde materialen in overeenstemming is met de in artikel 52 vastgelegde streefcijfers voor recycling en met de in artikel 7 vastgelegde verplichte streefcijfers voor het gehalte aan gerecycled materiaal.
Artikel 50
Statiegeldregelingen
1. Uiterlijk op 1 januari 2029 treffen de lidstaten de nodige maatregelen om te zorgen voor de gescheiden inzameling van ten minste 90 gewichtsprocent van de volgende verpakkingsformaten die in een bepaald kalenderjaar voor het eerst in die lidstaat op de markt worden aangeboden:
a) kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik met een inhoud van maximaal drie liter, en
b) metalen drankverpakkingen voor eenmalig gebruik met een inhoud van maximaal drie liter.
De lidstaten kunnen de hoeveelheid verpakkingsafval die afkomstig is van verpakkingen die op de markt worden gebracht, gebruiken voor de berekening van de in de punten a) en b) bedoelde streefcijfers, zoals bepaald in de uitvoeringshandeling krachtens artikel 53, lid 2.
2. Om de in lid 1 bedoelde streefcijfers te halen, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat statiegeldregelingen worden opgezet voor de desbetreffende verpakkingsformaten als bedoeld in lid 1, en om ervoor te zorgen dat in het verkooppunt een statiegeld in rekening wordt gebracht. Lidstaten kunnen marktdeelnemers vrijstellen van het aanrekenen van statiegeld wanneer een product in de horecasector ter plaatse wordt geconsumeerd, mits de statiegeldverpakking ter plaatse wordt geopend en de lege statiegeldverpakking na consumptie ter plaatse wordt ingeleverd.
De in de eerste alinea, eerste zin, bedoelde verplichting geldt niet voor verpakkingen voor:
a) wijn en categorieën van wijnbouwproducten die zijn opgenomen in de punten 1, 3, 8, 9, 11, 12, 15, 16 en 17 van deel II van bijlage VII bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 of gearomatiseerde wijnbouwproducten zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 251/2014;
b) producten die vergelijkbaar zijn met wijnbouwproducten en gearomatiseerde wijnbouwproducten verkregen uit andere vruchten dan druiven en groenten en andere gegiste dranken van GN-code 2206 00;
c) gedistilleerde dranken op basis van alcohol die vallen onder post 2208 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87;
d) melk en zuivelproducten die zijn vermeld in deel XVI van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1308/2013.
De lidstaten kunnen kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik en metalen drankverpakkingen voor eenmalig gebruik met een inhoud van minder dan 0,1 liter vrijstellen van deelname aan de statiegeldregelingen indien dit technisch niet haalbaar is.
3. ▌Een lidstaat kan onder de volgende voorwaarden worden vrijgesteld van de verplichting van lid 2:
a) het percentage van het desbetreffende verpakkingsformaat dat overeenkomstig artikel 48, leden 4 en 6, gescheiden moet worden ingezameld, bedraagt, volgens de verslaglegging aan de Commissie overeenkomstig artikel 56, lid 1, punt c), meer dan 80 gewichtsprocent van dergelijke verpakkingen die op het grondgebied van die lidstaat in het kalenderjaar 2026 voor het eerst op de markt worden aangeboden. Indien dergelijke verslaglegging nog niet bij de Commissie is ingediend, verstrekt de lidstaat op basis van gevalideerde nationale gegevens een met redenen omklede rechtvaardiging daarvoor, en een beschrijving van de uitgevoerde maatregelen, waaruit blijkt dat aan de in dit lid vastgelegde voorwaarden voor de vrijstelling is voldaan;
b) de lidstaat stelt de Commissie uiterlijk 12 maanden vóór de in lid 1 van dit artikel vastgelegde termijn in kennis van zijn verzoek om vrijstelling en dient een uitvoeringsplan in met een strategie met concrete acties, met inbegrip van een tijdschema om ervoor te zorgen dat het percentage van 90 gewichtsprocent gescheiden inzameling van de in lid 1 bedoelde verpakkingen wordt bereikt.
4. Binnen drie maanden na ontvangst van het overeenkomstig lid 3, punt b), ingediende uitvoeringsplan kan de Commissie een lidstaat verzoeken dat uitvoeringsplan te herzien indien zij van oordeel is dat het niet voldoet aan de eisen van punt b) van dat lid. Binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie dient de betrokken lidstaat een herzien plan in.
5. Indien het percentage gescheiden ingezamelde verpakkingen als bedoeld in lid 1 in een lidstaat afneemt en drie opeenvolgende kalenderjaren lager blijft dan 90 gewichtsprocent van een bepaald in de handel gebracht verpakkingsformaat, stelt de Commissie de betrokken lidstaat ervan in kennis dat de vrijstelling niet langer van toepassing is. De statiegeldregeling wordt ingevoerd uiterlijk op 1 januari van het tweede kalenderjaar na het jaar waarin de Commissie de desbetreffende lidstaat ervan in kennis heeft gesteld dat de vrijstelling niet langer van toepassing is.
6. De lidstaten streven ernaar statiegeldregelingen in te voeren en in stand te houden, met name voor glazen drankflessen voor eenmalig gebruik en drinkpakken ▌. De lidstaten streven ernaar te waarborgen dat statiegeldregelingen voor wegwerpverpakkingsformaten, met name voor glazen drankflessen voor eenmalig gebruik, in gelijke mate beschikbaar zijn voor herbruikbare verpakkingen waar dat technisch en economisch haalbaar is.
7. Een lidstaat kan, met inachtneming van de algemene voorschriften van het VWEU en de bepalingen van deze verordening, bepalingen vaststellen die verder gaan dan de in dit artikel vastgelegde minimumeisen, bijvoorbeeld door de in lid 2, punten a) en b), bedoelde verpakkingen en verpakkingen voor andere producten of van andere materialen in hun regelingen op te nemen.
8. De lidstaten waarborgen dat de inleverpunten en -mogelijkheden voor herbruikbare verpakkingen met een soortgelijk doel en formaat als de in lid 1 bedoelde verpakkingen ook geschikt zijn voor eindgebruikers, aangezien zij verpakkingen voor eenmalig gebruik moeten inleveren in een statiegeldregeling.
9. De lidstaten waarborgen dat minstens de op grond van lid 2na de inwerkingtreding van deze verordening ingestelde statiegeldregelingen ▌uiterlijk op 1 januari 2029 aan de minimumcriteria van bijlage X voldoen.
De in bijlage X vermelde minimumcriteria gelden niet voor statiegeldregelingen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingesteld en die uiterlijk op 1 januari 2029 het in lid 1 vastgelegde streefcijfer van 90 % halen. De lidstaten streven ernaar erop toe te zien dat de bestaande statiegeldregelingen bij hun eerste evaluatie aan de minimumvereisten van bijlage X voldoen. Indien het streefcijfer van 90 % uiterlijk op 1 januari 2029 niet wordt gehaald, voldoen de bestaande statiegeldregelingen uiterlijk op 1 januari 2035 aan de minimumvereisten van bijlage X.
Uiterlijk op 1 januari 2038 beoordeelt de Commissie, in samenwerking met de lidstaten, de uitvoering van dit artikel en bepaalt zij hoe de interoperabiliteit van de statiegeldregeling kan worden gemaximaliseerd.
10. De in bijlage X vermelde minimumcriteria zijn, gezien de specifieke lokale kenmerken van die gebieden, niet van toepassing op ultraperifere gebieden, zoals erkend in artikel 349, vierde alinea, van het VWEU.
HOOFDSTUK 5
Hergebruik en navulling
Artikel 51
Hergebruik en navulling
1. De lidstaten treffen maatregelen om aan te moedigen dat op milieuvriendelijke wijze systemen voor hergebruik van verpakkingen met voldoende stimulansen voor terugname en systemen voor navulling worden opgezet. Die systemen moeten voldoen aan de eisen van de artikelen 27 en 28 en bijlage VI, en mogen geen afbreuk doen aan de levensmiddelenhygiëne of de veiligheid van consumenten.
2. De maatregelen bedoeld in lid 1 kunnen betrekking hebben op:
a) het gebruik van statiegeldregelingen die aan de minimumeisen van bijlage X voldoen voor herbruikbare verpakkingen en andere verpakkingsformaten dan de in artikel 50, lid 1, bedoelde formaten;
b) het gebruik van economische prikkels, met inbegrip van eisen voor einddistributeurs, om het gebruik van verpakkingen voor eenmalig gebruik te belasten en om consumenten op het verkooppunt te informeren over de kosten van dergelijke verpakkingen;
c) het opleggen van een verplichting aan fabrikanten of einddistributeurs om een bepaald percentage andere producten dan de onder de streefcijfers van artikel 29 vallende producten beschikbaar te stellen in herbruikbare verpakkingen die onder een systeem voor hergebruik of navulling vallen, op voorwaarde dat dit niet leidt tot verstoring van de interne markt of tot handelsbelemmeringen voor producten uit andere lidstaten.
3. De lidstaten zien erop toe dat er in de begroting van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en statiegeldregelingen een minimumbedrag wordt uitgetrokken voor de financiering van maatregelen voor afvalvermindering en -preventie.
HOOFDSTUK 6
Streefcijfers en stimulansen voor recycling
Artikel 52
Streefcijfers en stimulansen voor recycling
1. De lidstaten treffen de maatregelen die nodig zijn om op hun hele grondgebied de volgende streefcijfers voor recycling te halen:
a) uiterlijk op 31 december 2025 ten minste 65 gewichtsprocent van al het geproduceerde verpakkingsafval;
b) uiterlijk op 31 december 2025 de volgende minimumgewichtspercentages van de volgende specifieke materialen in het geproduceerde verpakkingsafval:
i) 50 gewichtsprocent van het kunststof;
ii) 25 gewichtsprocent van het hout;
iii) 70 gewichtsprocent van de ferrometalen;
iv) 50 gewichtsprocent van het aluminium;
v) 70 gewichtsprocent van het glas;
vi) 75 gewichtsprocent van het papier en karton;
c) uiterlijk op 31 december 2030 ten minste 70 gewichtsprocent van al het geproduceerde verpakkingsafval;
d) uiterlijk op 31 december 2030 de volgende minimumgewichtspercentages van de volgende specifieke materialen in het geproduceerde verpakkingsafval:
i) 55 gewichtsprocent van het kunststof;
ii) 30 gewichtsprocent van het hout;
iii) 80 gewichtsprocent van de ferrometalen;
iv) 60 gewichtsprocent van het aluminium;
v) 75 gewichtsprocent van het glas;
vi) 85 gewichtsprocent van het papier en karton.
2. Onverminderd lid 1, punten a) en c), kan een lidstaat de in lid 1, punt b), i) tot en met vi), en punt d), i) tot en met vi), vastgelegde termijnen met maximaal vijf jaar uitstellen, onder de volgende voorwaarden:
a) de afwijking van de streefcijfers is in de uitstelperiode beperkt tot maximaal 15 procentpunten van één streefcijfer of verdeeld over twee streefcijfers;
b) het recyclingpercentage voor één streefcijfer wordt als gevolg van de afwijking van de streefcijfers in de uitstelperiode niet verlaagd tot minder dan 30 %;
c) het recyclingpercentage voor één streefcijfer als bedoeld in lid 1, punt b), v) en vi), wordt als gevolg van de afwijking van de streefcijfers in de uitstelperiode niet verlaagd tot minder dan 60 %, en het recyclingpercentage voor één streefcijfer als bedoeld in lid 1, punt d), v) en vi), wordt niet verlaagd tot minder dan 70°%; en
d) de lidstaat stelt de Commissie ten laatste 24 maanden vóór de desbetreffende in lid 1, punten b) en d), van dit artikel vastgelegde termijn in kennis van zijn voornemen om de termijn uit te stellen, en dient bij de Commissie een uitvoeringsplan in overeenkomstig bijlage XI bij deze verordening, dat kan worden gecombineerd met een overeenkomstig artikel 11, lid 3, punt b), van Richtlijn 2008/98/EG ingediend uitvoeringsplan.
3. Binnen drie maanden na ontvangst van het overeenkomstig lid 2, punt d), ingediende uitvoeringsplan kan de Commissie een lidstaat verzoeken dat uitvoeringsplan te herzien indien zij van oordeel is dat het niet voldoet aan de vereisten van bijlage XI. Binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie dient de betrokken lidstaat een herzien plan in. Indien de Commissie van oordeel is dat het plan nog steeds niet voldoet aan de vereisten van bijlage XI, hetgeen betekent dat het onwaarschijnlijk is dat de lidstaten de streefcijfers zullen kunnen halen binnen de door de lidstaat gevraagde aanvullende termijn, maar niet langer dan vijf jaar, verwerpt de Commissie het uitvoeringsplan en zijn de lidstaten verplicht de streefcijfers binnen de in lid 1, punten a) en c), van dit artikel vastgelegde termijnen na te leven.
4. Uiterlijk op ... [7 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] herziet de Commissie de in lid 1, punten c) en d), vastgelegde streefcijfers om deze te verhogen of nieuwe streefcijfers vast te stellen. De Commissie dient daartoe een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad, dat, indien de Commissie dat passend acht, vergezeld gaat van een wetgevingsvoorstel.
5. De lidstaten bevorderen, waar passend, dat bij de productie van verpakkingen en andere producten materialen verkregen uit gerecycled verpakkingsafval worden gebruikt door:
a) verbetering van de marktvoorwaarden voor die materialen;
b) bestaande regels die het gebruik van dergelijke materialen verbieden, te herzien.
6. Een lidstaat kan, met inachtneming van de algemene voorschriften van het VWEU en de bepalingen van deze verordening, bepalingen vaststellen die verder gaan dan de in dit artikel vastgelegde minimumstreefcijfers.
Artikel 53
Regels om te berekenen of de streefcijfers voor recycling zijn gehaald
1. Om te berekenen of de in artikel 52, lid 1, bedoelde streefcijfers zijn gehaald, worden de regels van dit artikel gevolgd.
2. De lidstaten berekenen het gewicht van het geproduceerde verpakkingsafval in een bepaald kalenderjaar. De berekening van het in een lidstaat geproduceerde verpakkingsafval moet volledig zijn.
De methode voor de berekening van het geproduceerde verpakkingsafval is gebaseerd op de volgende benaderingen:
a) de verpakkingen die in dat specifieke jaar in een lidstaat op de markt zijn aangeboden; of
b) de hoeveelheid verpakkingsafval die in datzelfde jaar in die lidstaat is geproduceerd.
Berekeningen op basis van de in de punten a) en b) bedoelde benaderingen worden aangepast om de vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid en volledigheid van de resultaten te waarborgen overeenkomstig de eisen en verificaties die moeten worden vastgesteld op grond van de in artikel 56, lid 7, punt a), bedoelde uitvoeringshandeling.
3. De lidstaten berekenen het gewicht van het geproduceerde verpakkingsafval in een bepaald kalenderjaar. Het gewicht van het gerecyclede verpakkingsafval wordt berekend als het gewicht van verpakkingen die afval zijn geworden dat, na alle nodige controle-, sorteer- of andere voorbereidende behandelingen te hebben ondergaan om afvalstoffen te verwijderen waarop de verdere herverwerking niet gericht is en om recycling van hoge kwaliteit te waarborgen, wordt ingebracht in het recyclingproces, waarbij afvalmaterialen daadwerkelijk worden herverwerkt tot producten, materialen of stoffen.
4. Voor samengestelde verpakkingen en andere verpakkingen die uit meer dan één materiaal bestaan, wordt per materiaal in de verpakking een berekening uitgevoerd en verslag uitgebracht. De lidstaten mogen van deze eis afwijken indien een bepaald materiaal een onbeduidend deel van de verpakkingseenheid en in geen geval meer dan 5 % van de totale massa van de verpakkingseenheid uitmaakt.
▌
5. Voor de toepassing van lid 3 wordt het gewicht van verpakkingsafval gemeten wanneer het afval in het recyclingproces wordt ingebracht.
In afwijking van de eerste alinea van dit lid mag het gewicht van het gerecyclede verpakkingsafval aan de output van een sorteerproces worden gemeten op voorwaarde dat:
a) deze outputafvalstoffen daarna worden gerecycled;
b) het gewicht van materialen of stoffen die worden verwijderd bij verdere processen voorafgaand aan het recyclingproces en daarna niet worden gerecycled, niet wordt opgenomen in het gewicht van het afval dat in het verslag als gerecycled wordt aangegeven.
6. De lidstaten zetten een doeltreffend systeem voor de kwaliteitscontrole en de traceerbaarheid van verpakkingsafval op om te waarborgen dat aan de voorwaarden van de leden 2 tot en met 5 wordt voldaan. Dat systeem kan bestaan uit elektronische registers die overeenkomstig artikel 35, lid 4, van Richtlijn 2008/98/EG zijn opgezet of uit technische specificaties voor de kwaliteitseisen voor gesorteerd afval. Het kan ook bestaan uit gemiddelde verliespercentages voor gesorteerd afval voor verschillende soorten afval en afvalbeheerpraktijken, op voorwaarde dat er op andere wijze geen betrouwbare gegevens kunnen worden verkregen. Gemiddelde verliespercentages worden berekend aan de hand van de berekeningsregels die zijn vastgelegd in de op grond van artikel 11 bis, lid 10, van Richtlijn 2008/98/EG vastgestelde gedelegeerde handeling.
7. De hoeveelheid biologisch afbreekbaar verpakkingsafval die aeroob of anaeroob wordt verwerkt, mag als gerecycled worden meegeteld wanneer deze verwerking compost, digestaat of andere output oplevert met een hoeveelheid gerecyclede inhoud die vergelijkbaar is met die van de input, die vervolgens als gerecycled product of materiaal of als gerecyclede stof zal worden gebruikt. Indien de output op het land wordt gebruikt, mogen de lidstaten die alleen als gerecycled meetellen als die voordelen oplevert voor de verbetering van de landbouw of het milieu.
8. De hoeveelheid verpakkingsafvalmaterialen die niet langer afval zijn als gevolg van een voorbereidende handeling voorafgaand aan herverwerking, mag als gerecycled worden meegeteld, mits die materialen bestemd zijn voor verdere herverwerking tot producten, materialen of stoffen voor gebruik voor de oorspronkelijke of andere doeleinden. Materialen in de eindeafvalfase voor gebruik als brandstof of andere middelen voor het opwekken van energie, voor verbranding, voor gebruik als opvulling of voor storting, mogen echter niet als gerecycled worden meegeteld.
9. De lidstaten kunnen rekening houden met de recycling van metalen die na verbranding van afval zijn gescheiden in verhouding tot het aandeel van het verbrande verpakkingsafval, mits de gerecyclede metalen voldoen aan bepaalde kwaliteitscriteria als vastgelegd in Besluit (EU) 2019/1004.
10. Verpakkingsafval dat naar een andere lidstaat wordt overgebracht met het oog op recycling in die andere lidstaat, mag alleen als gerecycled worden meegeteld door de lidstaat waarin dat verpakkingsafval is verzameld.
11. Verpakkingsafval dat uit de Unie wordt uitgevoerd, wordt alleen meegeteld als gerecycled door de lidstaat waarin het is ingezameld indien aan de eisen van lid 3 is voldaan en de exporteur overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1013/2006 bewijsstukken voorlegt dat de overbrenging van afvalstoffen voldoet aan de eisen van die verordening, onder meer dat de verwerking van verpakkingsafval buiten de Unie heeft plaatsgevonden onder voorwaarden die ▌gelijkwaardig zijn aan de eisen van de relevante milieuwetgeving van de Unie.
Artikel 54
Regels om te berekenen of de streefcijfers voor recycling met hergebruik zijn gehaald
1. Een lidstaat kan besluiten voor een bepaald jaar een aangepast niveau van de in artikel 52, lid 1, bedoelde streefcijfers te halen door het gemiddelde aandeel in aanmerking te nemen van herbruikbare verkoopverpakkingen die in de voorgaande drie jaar voor het eerst in de handel zijn gebracht en zijn hergebruikt in het kader van een systeem voor hergebruik van verpakkingen.
Het aangepaste niveau wordt berekend door:
a) het aandeel van de herbruikbare verkoopverpakkingen als bedoeld in de eerste alinea in de totale hoeveelheid in de handel gebrachte verkoopverpakkingen af te trekken van de in artikel 52, lid 1, punten a) en c), bedoelde streefcijfers; en
b) het aandeel van de herbruikbare verkoopverpakkingen als bedoeld in de eerste alinea die van het desbetreffende verpakkingsmateriaal zijn gemaakt in de totale hoeveelheid in de handel gebrachte verkoopverpakkingen die van dat materiaal zijn gemaakt af te trekken van de in artikel 52, lid 1, punten b) en d), bedoelde streefcijfers.
Voor de berekening van het desbetreffende aangepaste niveau van de streefcijfers mogen niet meer dan vijf procentpunten van het gemiddelde aandeel herbruikbare verkoopverpakkingen in aanmerking worden genomen.
2. Een lidstaat mag de hoeveelheid houten verpakkingen die met het oog op hergebruik worden hersteld, in aanmerking nemen bij de berekening van de in artikel 52, lid 1, punt a), artikel 52, lid 1, punt b), ii), artikel 52, lid 1, punt c), en artikel 52, lid 1, punt d), ii), bedoelde streefcijfers.
HOOFDSTUK 7
Informatie en verslaglegging
Artikel 55
Informatie over de preventie en het beheer van verpakkingsafval
1. Naast de in artikel 8 bis, lid 2, van Richtlijn 2008/98/EG en artikel 12 van deze verordening bedoelde informatie stellen producenten of, indien overeenkomstig artikel 46, lid 1, aan hen toevertrouwd, organisaties voor producentenverantwoordelijkheid of overheidsinstanties die door de lidstaten zijn aangewezen bij toepassing van artikel 8 bis, lid 2, van Richtlijn 2008/98/EG, de volgende informatie over de preventie en het beheer van verpakkingsafval van verpakkingen die de producenten op het grondgebied van een lidstaat leveren, ter beschikking van eindgebruikers, met name consumenten:
a) de rol van eindgebruikers bij het bijdragen aan afvalpreventie, met inbegrip van beste praktijken;
b) de beschikbare regelingen voor hergebruik van verpakkingen;
c) de rol van eindgebruikers bij het bijdragen aan de gescheiden inzameling van verpakkingsafvalmateriaal, met inbegrip van de omgang met verpakkingen die gevaarlijke producten of afvalstoffen bevatten;
d) de betekenis van de etiketten en symbolen die overeenkomstig artikel 12 op de verpakking zijn aangebracht of zijn vervat in de documenten bij het verpakte product;
e) de effecten van incorrecte verwijdering van verpakkingsafval, zoals het weggooien ervan in de omgeving of in het ongesorteerd stedelijk afval, op het milieu en de gezondheid of veiligheid van personen, en de nadelige milieueffecten van verpakkingen voor eenmalig gebruik, met name plastic draagtassen;
f) de composteringskenmerken en de correcte afvalbeheeropties van composteerbare verpakkingen overeenkomstig artikel 9, lid 2. Consumenten worden erop gewezen dat composteerbare verpakkingen niet geschikt zijn voor thuiscompostering en dat composteerbare verpakkingen niet in de natuur mogen worden gedeponeerd.
De verplichtingen op grond van lid 1, punt d), zijn van toepassing vanaf ... [42 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] of, als dat later is, de datum van toepassing van artikel 12.
2. De in lid 1 bedoelde informatie moet actueel zijn en wordt verstrekt door middel van:
a) een website of een ander elektronisch communicatiemiddel;
b) openbare informatievoorziening;
c) voorlichtingsprogramma’s en -campagnes;
d) voorlichting in een of meer talen die gebruikers en consumenten gemakkelijk kunnen begrijpen.
3. Bij openbare informatievoorziening wordt de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie overeenkomstig het toepasselijke Unierecht en intern recht gewaarborgd.
Artikel 56
Verslaglegging aan de Commissie
1. De lidstaten verstrekken de Commissie voor elk kalenderjaar de volgende gegevens:
a) gegevens over de uitvoering van artikel 52, lid 1, punten a) tot en met d), en over herbruikbare verpakkingen;
b) het jaarlijkse verbruik van zeer lichte, lichte, dikke en zeer dikke plastic draagtassen per persoon, afzonderlijk voor elke categorie die is opgenomen in tabel 4 van bijlage XII;
c) het percentage gescheiden ingezameld afval van de verpakkingen die onder de verplichting om statiegeldregelingen in te stellen van artikel 50, lid 1, vallen.
De lidstaten kunnen ook gegevens verstrekken over het jaarlijkse verbruik van draagtassen van andere materialen ▌.
2. De lidstaten brengen voor elk ▌kalenderjaar verslag uit over:
a) de hoeveelheden verpakkingen die voor de eerste keer op het grondgebied van die lidstaat op de markt zijn aangebodenvoor elke verpakkingscategorie die is opgenomen in tabel 3 van bijlage XII;
b) de hoeveelheden ▌ingezameld verpakkingsafval voor elk in artikel 52 genoemd verpakkingsmateriaal;
c) de hoeveelheden gerecycled verpakkingsafval en de recyclingpercentages voor elke verpakkingscategorie die is opgenomen in tabel 3 van bijlage XII.
▌
3. De eerste verslagleggingsperiode is:
a) voor de verplichtingen op grond van lid 1, punten a) en b), en lid 2: het tweede volledige kalenderjaar na de inwerkingtreding van de uitvoeringshandeling tot vaststelling van het formaat voor de verslaglegging aan de Commissie overeenkomstig lid 7;
b) voor de verplichting op grond van lid 1, punt c): het kalenderjaar dat ingaat op 1 januari 2028.
4. De lidstaten stellen de in lid 1 en 2 bedoelde gegevens via elektronische weg beschikbaar binnen 19 maanden na het einde van het verslagleggingsjaar waarvoor de gegevens zijn ingezameld. Zij rapporteren de gegevens via elektronische weg binnen 19 maanden na afloop van het verslagjaar waarvoor de gegevens zijn verzameld in het door de Commissie overeenkomstig lid 7 vastgestelde formaat.
5. De overeenkomstig dit artikel door de lidstaten beschikbaar gestelde gegevens gaan vergezeld van een kwaliteitscontroleverslag. Dat kwaliteitscontroleverslag wordt gepresenteerd in het door de Commissie overeenkomstig lid 7 vastgestelde formaat.
6. De door de lidstaat overeenkomstig dit artikel beschikbaar gestelde gegevens gaan vergezeld van een verslag over de uit hoofde van artikel 53, leden 7 en 11, getroffen maatregelen, in voorkomend geval met gedetailleerde informatie over de gemiddelde verliespercentages.
7. De Commissie stelt uiterlijk op ... [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] uitvoeringshandelingen vast waarbij:
a) regels worden vastgesteld voor de berekening, verificatie en verslaglegging van gegevens overeenkomstig lid 1, punten a) en c), en lid 2, waaronder de methode voor het bepalen van het geproduceerde verpakkingsafval, en het verslagleggingsformaat;
b) de methode voor de berekening van het jaarlijkse verbruik van lichte plastic draagtassen per persoon, als bedoeld in lid 1, punt b), en het formaat voor de verslaglegging daarvan wordt vastgesteld;
c) de in artikel 43, lid 3, bedoelde correctiefactor om rekening te houden met de toename of afname van het toerisme ten opzichte van het referentiejaar, met het oog op het halen van de streefcijfers voor de preventie van verpakkingsafval.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
▌
8. De lidstaten eisen van beheerders van systemen voor hergebruik en alle marktdeelnemers die verpakkingen in de lidstaten aanbieden dat zij de bevoegde autoriteiten voorzien van nauwkeurige en betrouwbare gegevens, waarmee de lidstaten in staat worden gesteld hun verslagleggingsverplichtingen op grond van dit artikel na te komen, in voorkomend geval rekening houdend met de bijzondere problemen van kleine en middelgrote ondernemingen wat betreft het verstrekken van gedetailleerde gegevens.
Artikel 57
Verpakkingsdatabanken
1. Uiterlijk twaalf maanden na de datum van vaststelling van de uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 56, lid 7, treffen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat er op geharmoniseerde basis databanken over verpakking en verpakkingsafval worden opgezet waar deze nog niet bestaan, om de verslaglegging aan de Commissie mogelijk te maken.
2. De in lid 1 bedoelde databanken bevatten:
a) informatie over de omvang, kenmerken en ontwikkeling van de stromen verpakking en verpakkingsafval op het niveau van de afzonderlijke lidstaten;
▌
b) de in bijlage XII vermelde gegevens.
3. De verpakkingsdatabanken zijn toegankelijk voor het grote publiek in een machineleesbaar formaat dat geactualiseerde toegang tot gegevens met betrekking tot verslaglegging en kosten van het beheer van verpakkingsafval mogelijk maakt, en de interoperabiliteit en het hergebruik van gegevens waarborgt. Zij worden verstrekt door middel van:
a) een website of een ander elektronisch communicatiemiddel, in de officiële taal van de betrokken lidstaat; of
b) openbare verslagen in de officiële taal van de betrokken lidstaat.
Deze vereisten doen geen afbreuk aan commercieel gevoelige informatie of wetgeving inzake gegevensbescherming.
Hoofdstuk IX
Vrijwaringsprocedures
Artikel 58
Procedure voor verpakkingen die op nationaal niveau een risico inhouden
1. Onverminderd artikel 19 van ▌Verordening (EU) 2019/1020 voeren markttoezichtautoriteiten van een lidstaat die voldoende redenen hebben om aan te nemen dat onder deze verordening vallende verpakkingen een risico voor het milieu of de gezondheid van de mens inhouden onverwijld een beoordeling van de desbetreffende verpakkingen uit aan de hand van alle in deze verordening vastgelegde eisen die verband houden met het risico. De betrokken marktdeelnemers werken op elke vereiste wijze met de markttoezichtautoriteiten samen.
Voor de toepassing van lid 1 geven de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van deze verordening gevolg aan klachten of meldingen in verband met vermeende niet-naleving van deze verordening met betrekking tot verpakkingen en verpakte producten, en verifiëren zij of passende corrigerende maatregelen zijn genomen.
Indien de markttoezichtautoriteiten bij de beoordeling vaststellen dat verpakkingen niet voldoen aan de eisen van deze verordening, vereisen zij onverwijld dat de betrokken marktdeelnemer passende en evenredige corrigerende maatregelen treft, binnen een redelijke termijn die door de markttoezichtautoriteiten wordt voorgeschreven en die evenredig is met de aard van en, in voorkomend geval, de mate van niet-naleving, om de verpakkingen met die eisen in overeenstemming te brengen.
2. Bij risico’s voor de gezondheid van de mens in verband met contactgevoelige verpakkingen die onder specifieke rechtshandelingen van de Unie ter bescherming van de gezondheid van de mens vallen, beoordelen de toezichtautoriteiten, in afwijking van lid 1, een risico voor de gezondheid van mens of dier als gevolg van het verpakkingsmateriaal dat van daaruit wordt overgebracht op het verpakte product niet zelf, maar lichten zij de bevoegde autoriteiten om die risico’s te beheersen in. Die autoriteiten zijn de bevoegde autoriteiten als bedoeld in de Verordeningen (EU) 2017/625, (EU) 2017/745, (EU) 2017/746, (EU) 2019/6 of Richtlijn 2001/83/EG.
3. Indien de markttoezichtautoriteiten van oordeel zijn dat de niet-naleving niet tot hun nationale grondgebied beperkt is, stellen zij de Commissie en de andere lidstaten in kennis van de resultaten van de beoordeling en van de maatregelen die zij van de marktdeelnemer hebben vereist.
4. De marktdeelnemer waarborgt dat alle passende corrigerende maatregelen worden getroffen voor alle betrokken verpakkingen die de marktdeelnemer in de Unie op de markt heeft aangeboden.
5. Indien de betrokken marktdeelnemer binnen de in lid 1, tweede alinea, bedoelde termijn geen passende corrigerende maatregelen treft of de niet-naleving voortduurt, treffen de markttoezichtautoriteiten alle passende voorlopige maatregelen om het op hun nationale markt aanbieden van de desbetreffende verpakkingen te verbieden of de verpakkingen in die lidstaat uit de handel te nemen of terug te roepen.
De markttoezichtautoriteiten stellen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van deze maatregelen.
6. De in lid 5 bedoelde informatie voor de Commissie en de andere lidstaten wordt meegedeeld via het in artikel 34 van Verordening (EU) 2019/1020 bedoelde informatie- en communicatiesysteem en omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om non-conforme verpakkingen te identificeren en om de oorsprong van die verpakkingen, de aard van de veronderstelde niet-naleving en van het daarmee samenhangende risico, de aard en de duur van de getroffen nationale maatregelen, alsmede de door de betrokken marktdeelnemer aangevoerde argumenten, en in voorkomend geval de in artikel 61, lid 1, bedoelde informatie in kaart te brengen. De markttoezichtautoriteiten vermelden ook of de non-conformiteit een van de volgende oorzaken heeft:
a) de verpakkingen voldoen niet aan de duurzaamheidseisen van de artikelen 5 tot en met 11;
b) de in de artikelen 36 en 37 bedoelde geharmoniseerde normen of gemeenschappelijke specificaties vertonen tekortkomingen.
7. Andere lidstaten dan de lidstaat die de procedure in gang heeft gezet, brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld op de hoogte van door hen getroffen maatregelen, van aanvullende informatie over de non-conformiteit van de desbetreffende verpakkingen, en van hun bezwaren indien zij het niet eens zijn met de getroffen nationale maatregel.
8. Indien binnen drie maanden na ontvangst van de in lid 4 bedoelde informatie door een lidstaat of de Commissie geen bezwaar tegen een voorlopige maatregel van een lidstaat is ingediend, wordt die maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn.
Door middel van voorlopige maatregelen kan worden voorzien in een periode van meer of minder dan drie maanden om rekening te houden met de bijzonderheden van de desbetreffende eisen.
9. De lidstaten waarborgen dat de desbetreffende verpakkingen onverwijld op hun grondgebied uit de handel worden genomen of dat andere passende beperkende maatregelen worden getroffen ten aanzien van die verpakkingen of de betrokken fabrikant.
Artikel 59
Vrijwaringsprocedure van de Unie
1. Indien na voltooiing van de procedure van artikel 58, leden 5 en 6, bezwaren tegen een door een lidstaat getroffen maatregel worden ingebracht of de Commissie van oordeel is dat de nationale maatregel in strijd is met het Unierecht, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit. Op grond van de resultaten van die evaluatie besluit de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.
Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
2. De Commissie richt haar besluit tot alle lidstaten en stelt de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) er onverwijld van op de hoogte.
Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht, nemen alle lidstaten de nodige maatregelen om de niet-conforme verpakkingen uit de handel te nemen, en stellen zij de Commissie daarvan in kennis.
Indien de nationale maatregel niet gerechtvaardigd wordt geacht, trekt de betrokken lidstaat die maatregel in.
3. Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de non-conformiteit van de verpakkingen wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de geharmoniseerde normen als bedoeld in artikel 36 van deze verordening, past de Commissie de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 toe.
4. Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de non-conformiteit van verpakkingen wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de gemeenschappelijke technische specificaties als bedoeld in artikel 37, gaat de Commissie onverwijld over tot wijziging of intrekking van de gemeenschappelijke technische specificaties.
Artikel 60
Conforme verpakking die een risico inhoudt
1. Indien een lidstaat na uitvoering van een beoordeling overeenkomstig artikel 58, vaststelt dat verpakkingen weliswaar aan de toepasselijke eisen van artikel 5 tot en met 12 voldoen maar toch een risico inhouden voor het milieu of de gezondheid van de mens, eist deze lidstaat onverwijld dat de betrokken marktdeelnemer binnen een door de markttoezichtautoriteiten voorgeschreven redelijke termijn die evenredig is met de aard en in voorkomend geval de ernst van het risico, alle passende maatregelen treft om ervoor te zorgen dat de desbetreffende verpakkingen wanneer zij op de markt worden aangeboden dat risico niet meer inhouden, of dat die marktdeelnemer de verpakkingen conform maakt, uit de handel neemt of terugroept.
2. Bij risico’s voor de gezondheid van de mens in verband met contactgevoelige verpakkingen die onder specifieke rechtshandelingen van de Unie ter bescherming van de gezondheid van de mens vallen, beoordelen de toezichtautoriteiten, in afwijking van lid 1, een risico voor de gezondheid van mens of dier als gevolg van het verpakkingsmateriaal dat van daaruit wordt overgebracht op het verpakte product niet zelf, maar lichten zij de bevoegde autoriteiten om die risico’s te beheersen in. Die autoriteiten zijn de bevoegde autoriteiten als bedoeld in de Verordeningen (EU) 2017/625, (EU) 2017/745, (EU) 2017/746, (EU) 2019/6 of Richtlijn 2001/83/EG.
3. De marktdeelnemer zorgt ervoor dat corrigerende maatregelen worden getroffen voor alle desbetreffende verpakkingen die de marktdeelnemers in de Unie op de markt heeft aangeboden.
4. De lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van zijn bevindingen en van de daaropvolgende maatregelen overeenkomstig lid 1. Die informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om de verpakkingen te identificeren en om de oorsprong en de toeleveringsketen van de verpakkingen, de aard van het risico en de aard en de duur van de nationale maatregelen vast te stellen.
5. De Commissie treedt onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s), en beoordeelt de getroffen nationale maatregelen. Op grond van de resultaten van die evaluatie stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast waarin wordt bepaald of de nationale maatregel al dan niet gerechtvaardigd is, en zij stelt zo nodig passende maatregelen voor.
Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Indien er sprake is van naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met de bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens, stelt de Commissie een onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandeling vast volgens de in artikel 65, lid 4, bedoelde procedure.
De Commissie richt haar besluit tot alle lidstaten en brengt de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) daarvan onmiddellijk op de hoogte.
Artikel 61
Controle van verpakkingen die de markt van de Unie binnenkomen
1. De markttoezichtautoriteiten delen de in artikel 58, lid 5, van deze verordening bedoelde maatregelen onverwijld mee aan de overeenkomstig artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1020 aangewezen autoriteiten indien de non-conformiteit niet beperkt is tot hun nationale grondgebied. Deze mededeling bevat alle relevante informatie, met name de details die nodig zijn voor de identificatie van de non-conforme verpakkingen waarop de maatregelen van toepassing zijn en, in geval van verpakte producten, van de producten zelf.
2. De autoriteiten die op grond van artikel 25, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1020 worden aangewezen, gebruiken de op grond van lid 1 van dit artikel doorgegeven informatie om de risicoanalyse op grond van artikel 25, lid 3, van Verordening (EU) 2019/1020 uit te voeren.
3. De in lid 1 bedoelde informatie wordt meegedeeld door die informatie in de relevante omgeving voor douanerisicobeheer in te voeren.
4. De Commissie realiseert een verbinding om de in lid 1 bedoelde mededeling van het in artikel 58, lid 6, bedoelde informatie- en communicatiesysteem aan de in lid 3 bedoelde omgeving te automatiseren. Die verbinding moet uiterlijk twee jaar na de datum van vaststelling van de in lid 5 bedoelde uitvoeringshandeling operationeel zijn.
5. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen waarin de procedurevoorschriften en de details van de uitvoeringsregelingen voor lid 4, met inbegrip van de functies, gegevenselementen en gegevensverwerking, worden gespecificeerd, alsook de regels inzake de verwerking van persoonsgegevens, vertrouwelijkheid en verantwoordelijkheid voor de in lid 4 bedoelde verbinding.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 62
Formele non-conformiteit
1. Een lidstaat die een van de volgende feiten vaststelt, eist dat de betrokken marktdeelnemer een einde maakt aan de non-conformiteit:
a) er is geen EU-conformiteitsverklaring opgesteld;
b) de EU-conformiteitsverklaring is niet correct opgesteld;
c) de in artikel 12 bedoelde QR-code of gegevensdrager biedt geen toegang tot de krachtens dat artikel vereiste informatie;
d) de in bijlage VII bedoelde technische documentatie is niet beschikbaar, is onvolledig of bevat fouten;
e) de gegevens als bedoeld in artikel 15, lid 6, of artikel 18, lid 3, ontbreken, zijn onjuist of zijn onvolledig;
f) er is niet voldaan aan een andere administratieve eis van artikel 15 of artikel 18;
g) er is niet voldaan aan de eisen inzake beperking van het gebruik van bepaalde verpakkingsformaten of de eisen inzake overbodige verpakkingen van de artikelen 24 en 25;
h) er is niet voldaan aan de eisen voor het opzetten en exploiteren van of het deelnemen aan een systeem voor hergebruik als bedoeld in artikel 27 voor herbruikbare verpakkingen;
i) er is niet voldaan aan de informatie-eisen van artikel 28, leden 1 en 2, voor navulling;
j) er is niet voldaan aan de eisen voor de navulstations van artikel 28, lid 3;
k) de streefcijfers voor hergebruik en navulling van artikel 29 zijn niet gehaald;
l) er is niet voldaan aan de eisen voor recyclebare verpakkingen van artikel 6;
m) er is niet voldaan aan de eisen voor het minimumgehalte aan gerecycled materiaal voor verpakkingen van artikel 7.
2. Indien de in lid 1, punten a) tot en met f), bedoelde non-conformiteit voortduurt, treft de betrokken lidstaat alle passende maatregelen om het op de markt aanbieden van de verpakkingen te verbieden, of om te waarborgen dat het product wordt teruggeroepen of uit de handel wordt genomen.
3. Indien de in lid 1, punten g) tot en met k), bedoelde non-conformiteit voortduurt, passen de lidstaten de regels inzake sancties voor inbreuken op deze verordening toe die door de lidstaten overeenkomstig artikel 68 worden vastgesteld.
Hoofdstuk X
Groene overheidsopdrachten
Artikel 63
Groene overheidsopdrachten
1. Om de vraag naar en het aanbod aan duurzame verpakkingen te stimuleren, stelt de Commissie uiterlijk op ... [60 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] uitvoeringshandelingen vast waarin bindende minimumeisen worden vastgelegd voor overheidsopdrachten die vallen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/24 voor verpakkingen of verpakte producten of voor diensten of werken waarbij verpakkingen of verpakte producten worden gebruikt, of van Richtlijn 2014/25/EU, die geplaatst zijn door aanbestedende diensten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2014/24/EU of artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, of aanbestedende instanties zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/25/EU, waarin de verpakkingen of verpakte producten meer dan 30 % uitmaken van de geraamde waarde van de opdracht of van de waarde van producten die worden gebruikt in het kader van de diensten die het voorwerp uitmaken van de opdracht. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 65, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
2. De eisen in de uitvoeringshandelingen op grond van lid 1 zijn van toepassing op procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten als bedoeld in dat lid die ten minste twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende uitvoeringshandeling van start zijn gegaan.
3. De ▌bindende minimumeisen voor groene overheidsopdrachten zijn gebaseerd op de eisen van de artikelen 5 tot en met 11 en hebben betrekking op:
a) de waarde en omvang van overheidsopdrachten die worden geplaatst voor verpakkingen of verpakte producten, of voor diensten of werken waarbij verpakkingen of verpakte producten worden gebruikt;
▌
b) de economische haalbaarheid voor aanbestedende diensten of aanbestedende instanties om ecologisch duurzamere verpakkingen of verpakte producten aan te kopen zonder dat dit onevenredige kosten met zich meebrengt;
c) de marktsituatie op het niveau van de Unie van de desbetreffende verpakkingen of verpakte producten;
d) de gevolgen van de eisen voor de mededinging;
e) verplichtingen inzake het beheer van verpakkingsafval.
4. De bindende minimumeisen voor groene overheidsopdrachten kunnen de vorm aannemen van:
a) technische specificaties in de zin van artikel 42 van Richtlijn 2014/24/EU en van artikel 60 van Richtlijn 2014/25/EU;
b) selectiecriteria in de zin van artikel 58 van Richtlijn 2014/24/EU en van artikel 80 van Richtlijn 2014/25/EU; of
c) voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht in de zin van artikel 70 van Richtlijn 2014/24/EU en van artikel 87 van Richtlijn 2014/25/EU.
Die bindende minimumeisen voor groene overheidsopdrachten worden uitgewerkt overeenkomstig de beginselen van Richtlijn 2014/24/EU en van Richtlijn 2014/25/EU om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening te vergemakkelijken.
5. De in lid 1 bedoelde aanbestedende diensten en aanbestedende instanties kunnen, in naar behoren gemotiveerde gevallen, om redenen van openbare veiligheid en volksgezondheid afwijken van de bindende eisen die zijn vastgelegd in een uitvoeringshandeling als bedoeld in lid 1. Aanbestedende diensten en aanbestedende instanties kunnen ook, in naar behoren gemotiveerde gevallen, afwijken van de bindende eisen indien deze tot onoplosbare technische moeilijkheden zouden leiden.
Hoofdstuk XI
Gedelegeerde bevoegdheden en comitéprocedure
Artikel 64
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 5, lid 7, artikel 6, leden 4 en 5, artikel 7, leden 12, 13 en 15, artikel 9, lid 5, artikel 25, lid 5, artikel 29, leden°12 en 18, en artikel 63, lid 3, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie overgedragen voor een periode van tien jaar vanaf ... [de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5, lid 7, artikel 6, leden 4 en 5, artikel 7, leden 12, 13 en 15, artikel 9, lid 5, artikel 25, lid 5, artikel 29, leden°12 en 18, en artikel 63, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een uit hoofde van artikel 5, lid 7, artikel 6, leden 4 en 5, artikel 7, leden 12, 13 en 15, artikel 9, lid 5, artikel 25, lid 5, artikel°29, leden 12 en 18, en artikel 63, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de bekendmaking van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van deze termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 65
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 39 van Richtlijn 2008/98/EG bedoelde comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
▌
4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van die verordening, van toepassing.
Hoofdstuk XII
Wijzigingen
Artikel 66
Wijziging van Verordening (EU) 2019/1020
Verordening (EU) 2019/1020 wordt als volgt gewijzigd:
1) aan bijlage I worden de volgende punten toegevoegd:"
“X [PB: gelieve het volgende nummer in de reeks in te voegen] Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PB L 155 van 12.6.2019, blz. 1);
X [PB: gelieve het volgende nummer in de reeks in te voegen] Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad van ... betreffende verpakkingen en verpakkingsafval, tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 en Richtlijn (EU) 2019/904, en tot intrekking van Richtlijn 94/62/EG (PB L ..., ELI: …)(80).’;
"
2) in bijlage II wordt punt 8 geschrapt.
Artikel 67
Wijziging van Richtlijn (EU) 2019/904
Richtlijn (EU) 2019/904 wordt als volgt gewijzigd:
(1 -bis)in artikel 2, lid 2, wordt aan het einde van de zin de volgende tekst toegevoegd: “, tenzij in de richtlijn verpakking en verpakkingsafval uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 22, lid 4 bis, heeft voorrang wanneer het in strijd is met artikel 4 van Richtlijn (EU) 2019/904 wat betreft de in bijlage V, punt 3, opgenomen kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik.”;
2) in artikel 6, lid 5, worden de punten a) en b) geschrapt met ingang van 1 januari 2030 of drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 7, lid 8, bedoelde uitvoeringshandeling, indien dat later is;
3) in artikel 13, lid 1, wordt punt e) geschrapt met ingang van 1 januari 2030 of drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 7, lid 8, bedoelde uitvoeringshandeling, indien dat later is;
4) in artikel 13 wordt lid 3 vervangen door:"
“3. De Commissie evalueert de overeenkomstig dit artikel gerapporteerde gegevens en informatie en publiceert een verslag over de resultaten van de evaluatie. Dit verslag beoordeelt de manier waarop de verzameling van de gegevens en informatie wordt georganiseerd, de gegevens- en informatiebronnen en de in de lidstaten gebruikte methode, alsook de volledigheid, betrouwbaarheid, tijdigheid en consistentie van die gegevens en informatie. De beoordeling kan specifieke aanbevelingen voor verbetering omvatten. Het verslag wordt opgesteld na de eerste verslaglegging over de gegevens en informatie door de lidstaten en vervolgens om de vier jaar.”;
"
5) deel B van de bijlage wordt als volgt gewijzigd:
a) de punten 7, 8 en 9 worden vervangen door:"
“7) “Voedselverpakkingen gemaakt van geëxpandeerd (EPS) of geëxtrudeerd (XPS) polystyreen, d.w.z. containers zoals dozen, met of zonder deksel, voor voedingsmiddelen die:
a)
bestemd zijn voor onmiddellijke consumptie, ter plaatse of om mee te nemen;
b)
typisch vanuit de container worden genuttigd; en
c)
klaar zijn om te worden geconsumeerd zonder verdere bereiding, zoals bakken, koken of verwarmen, inclusief voedselverpakkingen voor fastfood of andere maaltijden die gereed zijn voor onmiddellijke consumptie, met uitzondering van drankverpakkingen, borden, zakjes en wikkels die levensmiddelen bevatten;
8)
drankverpakkingen gemaakt van geëxpandeerd (EPS) of geëxtrudeerd (XPS) polystyreen, doppen en deksels inbegrepen;
9)
drinkbekers gemaakt van geëxpandeerd (EPS) of geëxtrudeerd (XPS) polystyreen, doppen en deksels inbegrepen;”;
"
b) de volgende punten worden toegevoegd:"
“10) krimpfolie die in luchthavens of treinstations wordt gebruikt voor de bescherming van bagage tijdens het vervoer;
11)
chips van polystyreen en andere kunststoffen die worden gebruikt om verpakte goederen tijdens het vervoer en de hantering te beschermen;
12)
kunststofringen voor meervoudige verpakking die worden gebruikt als verzamelverpakking zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 5, van Verordening (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad*(81).
________________
* Verordening (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad van ... betreffende verpakking en verpakkingsafval, tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1020 en Richtlijn (EU) 2019/904 en tot intrekking van Richtlijn 94/62/EG (PB L ..., ELI: …).”.
"
Hoofdstuk XIII
Slotbepalingen
Artikel 68
Sancties
1. Uiterlijk op ... [24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. ▌De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen daarvan mee.
2. Niet-naleving van de eisen van de artikelen 24 tot en met 29 wordt onder meer bestraft met administratieve boeten. Indien het rechtsstelsel van de lidstaat niet voorziet in administratieve boeten, kan dit lid zo worden toegepast dat de boeteprocedure wordt ingeleid door de relevante autoriteit en de boete wordt opgelegd door bevoegde nationale gerechten, waarbij wordt gewaarborgd dat deze rechtsmiddelen doeltreffend zijn en eenzelfde effect hebben als de in dit lid bedoelde administratieve boeten. De boeten zijn in elk geval ook doeltreffend, evenredig en afschrikkend.
3. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op ... [één jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] in kennis van die voorschriften en maatregelen en stellen haar onverwijld in kennis van alle latere wijzigingen daarvan.
Artikel 69
Evaluatie
De Commissie voert uiterlijk ... [acht jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een evaluatie van deze verordening uit, alsook van de bijdrage ervan aan de werking van de interne markt en de verbetering van de ecologische duurzaamheid van verpakkingen. Die evaluatie heeft onder meer betrekking op het effect van deze verordening op het agrovoedingssysteem en op voedselverspilling. De Commissie brengt verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de belangrijkste bevindingen van die evaluatie. De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige informatie voor het opstellen van dit verslag.
Artikel 70
Intrekking en overgangsbepalingen
Richtlijn 94/62/EG wordt met ingang van ... [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] ingetrokken.
De volgende overgangsbepalingen zijn echter van toepassing:
a) artikel 8, lid 2, van Richtlijn 94/62/EG blijft van toepassing tot en met ... [30 maanden na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 12, lid 6, bedoelde uitvoeringshandeling];
b) artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 94/62/EG blijven met betrekking tot de essentiële eisen van bijlage II, punt 1, eerste streepje, van toepassing tot en met 31 december 2029;
c) artikel 5, leden 2 en 3, artikel 6, lid 1, punten d) en e), en artikel 6 bis van Richtlijn 94/62/EG blijven van toepassing tot en met ... [laatste dag van het kalenderjaar volgend op de datum 36 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening];
d) artikel 12, leden 3 bis, 3 ter, 3 quater en 4, van Richtlijn 94/62/EG blijven van toepassing tot en met [laatste dag van hetzelfde kalenderjaar waarin de periode van 36 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening afloopt], behalve wat betreft de gegevensoverdracht aan de Commissie, die van toepassing blijft tot en met ... [laatste dag van het kalenderjaar volgend op de datum 54 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening]; ▌
e) de Besluiten 2001/171/EG en 2009/292/EG blijven van kracht en van toepassing tot ze worden ingetrokken door middel van gedelegeerde handelingen die door de Commissie zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 7, van deze verordening.
f) de lidstaten mogen nationale bepalingen handhaven die het in de handel brengen van verpakkingen in de formaten en voor de doeleinden die zijn vermeld in bijlage V, punten 2 en 3, beperken tot ... [3 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening]. Artikel 4, lid 3, is niet van toepassing op nationale maatregelen die krachtens dit lid worden gehandhaafd tot ... [3 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XIII.
Artikel 71
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van … [18 maanden na de datum van de inwerkingtreding van deze verordening].
Artikel 67, lid°5 is evenwel van toepassing met ingang van … [48 maanden na de datum van de inwerkingtreding van deze verordening].
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te …,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
▌INDICATIEVE LIJST VAN ARTIKELEN DIE ONDER DE DEFINITIE VAN “VERPAKKING” IN ARTIKEL 3, PUNT 1, VALLEN
Artikelen die onder artikel 3, punt 1, a), vallen
Verpakking
Bonbondozen
Plasticfolie om een cd-doosje
Verzendzakjes voor catalogi en tijdschriften (met een catalogus of tijdschrift erin)
Papieren bakvormen voor muffins of andere kleine cakes, verkocht met een muffin of een andere kleine cake
Rollen, kokers en cilinders waaromheen flexibel materiaal is gewikkeld (bv. kunststoffolie, aluminium, papier), met uitzondering van rollen, kokers en cilinders die zijn bedoeld als onderdelen van productieapparaten en niet worden gebruikt om een product als verkoopeenheid te presenteren
Bloem- en plantenpotten die uitsluitend bestemd zijn voor ▌verkoop en vervoer.
Glazen flessen voor injectievloeistof
Cd-spindels (verkocht met cd’s, niet bestemd voor opslag)
Kleerhangers (verkocht met een kledingstuk)
Luciferdoosjes
Steriele barrièresystemen (zakjes, schaaltjes en materialen die nodig zijn om een product steriel te houden)
▌
Navulbare stalen flessen voor diverse soorten gas, met uitzondering van brandblussers
Foliezakjes met thee en koffie
Doosjes die worden gebruikt voor tandpastatubes
Geen verpakking
Bloem- en plantenpotten, met inbegrip van zaaibakken die voor zakelijke relaties in verschillende productiestadia worden gebruikt of bestemd zijn om samen met de plant te worden verkocht.
Gereedschapsdozen
Waslagen om kaas
Worstvel
Kleerhangers (apart verkocht)
Printerpatronen
Cd-, dvd- en videodoosjes (verkocht met daarin een cd, een dvd of een video)
Cd-spindels (verkocht zonder cd’s, bestemd voor de opslag)
Oplosbare zakken voor detergenten
Graflichten (houders voor kaarsen)
Mechanische molen (geïntegreerd in een navulbare houder, bv. navulbare pepermolen)
Artikelen die onder artikel 3, punt 1, d) en e), vallen
Verpakking, indien ontworpen en bedoeld om op het verkooppunt te worden gevuld
Draagtassen van papier of kunststof
Wegwerpborden en -bekers
Krimpfolie
Broodzakjes
Aluminiumfolie
Kunststoffolie ter bescherming van gereinigde kleren in wasserijen
Geen verpakking
Roerstaafjes
Wegwerpbestek
Inpakpapier (apart verkocht aan consumenten en bedrijfsexploitanten)
Papieren bakvormen voor grotere cakes en andere voedingsmiddelen (verkocht zonder inhoud)
Papieren bakvormpjes voor muffins of andere kleine cakes, verkocht zonder inhoud
Wegwerpborden en -bekers, niet bedoeld om op het verkooppunt te worden gevuld
Artikelen die onder artikel 3, punt 1, b) en c), vallen
Verpakking
Etiketten die rechtstreeks aan een product worden gehangen of eraan bevestigd zijn, met inbegrip van stickers op fruit en groenten
▌
Mascaraborstel die deel uitmaakt van de dop van een mascarahouder
Kleefetiketten die op een ander verpakkingsartikel bevestigd zijn
Nieten
Kunststoffolie
Sluitdoppen van detergentenverpakkingen die als doseringsdop dienen
Mechanische molen (geïntegreerd in een niet-navulbare houder, gevuld met een product, bv. pepermolen gevuld met peper)
Geen verpakking
Radiofrequentie-identificatielabels (RFID)
Bandenetiketten in de vorm van een sticker (Verordening (EU) 2020/740)
BIJLAGE II
CATEGORIEËN EN PARAMETERS VOOR DE BEOORDELING VAN DE RECYCLEERBAARHEID VAN VERPAKKINGEN
Tabel 1
Indicatieve lijst van verpakkingsmaterialen, soorten verpakkingen en verpakkingscategorieën als bedoeld in artikel 6
Muta.
Nr. (nieuw)
Hoofdmateriaal van de verpakking
Soort verpakking
Formaat (illustratief en niet-limitatief)
Kleur/
Optische lichtdoorlatendheid
1
Glas
Glas en samengestelde verpakking die hoofdzakelijk uit glas bestaat
Flessen, potten, flacons, (cosmetica)potjes, vaatjes, ampullen, fiolen van glas (natriumkalksilicaat), spuitbussen
Samengestelde verpakking die hoofdzakelijk uit papier/karton bestaat
Karton voor vloeistoffen en kartonnen bekers (d.w.z. gelamineerd met polyolefine en met of zonder aluminium), bakken, borden en bekers, gemetalliseerd of met kunststof gelamineerd papier/karton, papier/karton met kunststof voering/vensters
-
4
Metaal
Staal en samengestelde verpakking die hoofdzakelijk uit staal bestaat
Harde formaten (spuitbussen, blikken, verfblikken, dozen, bakken, vaten, tubes) van staal, met inbegrip van blik en roestvrij staal
-
5
Metaal
Aluminium en samengestelde verpakkingen die hoofdzakelijk uit aluminium bestaan - hard
Harde formaten (voedings- en drankblikken, flessen, spuitbussen, vaten, tubes, blikken, dozen, bakken) van aluminium
-
6
Metaal
Aluminium en samengestelde verpakkingen die hoofdzakelijk uit aluminium bestaan - enigszins buigbaar en flexibel
Enigszins buigbare en flexibele formaten (houders en bakken, tubes, folie, flexibel folie) van aluminium
-
7
Kunststof
Harde PET
Flessen en flacons
Transparant helder/gekleurd, ondoorzichtig
8
Kunststof
Harde PET
Harde formaten, andere dan flessen en flacons (met inbegrip van potjes, vaatjes, potten, bekers, enkel- en meerlagige bakken en houders, spuitbussen)
Transparant helder/gekleurd, ondoorzichtig
9
Kunststof
Flexibele PET
Folies
Natuurlijk / gekleurd
10
Kunststof
Harde PE
Houders, flessen, bakken, potten en tubes
Natuurlijk / gekleurd
11
Kunststof
Flexibele PE
Folies, met inbegrip van meerlagige verpakkingen en verpakkingen van meerdere materialen
Natuurlijk / gekleurd
12
Kunststof
Harde PP
Houders, flessen, bakken, potten en tubes
Natuurlijk / gekleurd
13
Kunststof
Flexibele PP
Folies, met inbegrip van meerlagige verpakkingen en verpakkingen van meerdere materialen
Natuurlijk / gekleurd
14
Kunststof
Harde HDPE en PP
Kratten en pallets, kunststof golfkarton
Natuurlijk / gekleurd
15
Kunststof
Harde PS en XPS
Harde formaten (met inbegrip van zuivelverpakkingen, bakken, bekers en andere voedselverpakkingen)
Natuurlijk / gekleurd
16
Kunststof
Harde EPS
Harde formaten (met inbegrip van viskisten/witgoed en bakken)
Natuurlijk / gekleurd
17
Kunststof
Overige harde kunststoffen (bv. PVC en PC), met inbegrip van harde materialen van gemengde samenstelling
Harde formaten, met inbegrip van onder meer bergingsmiddelen voor bulkgoederen en vaten
-
18
Kunststof
Overige flexibele kunststoffen, met inbegrip van flexibele materialen van gemengde samenstelling
Zakjes, blisterverpakkingen, thermisch gevormde verpakkingen, vacuümverpakkingen, verpakkingen met gewijzigde atmosfeer/gewijzigde vochtigheid, met inbegrip van onder meer flexibele bergingsmiddelen voor bulkgoederen, zakken, stretchfolies
-
19
Kunststof
Harde biologisch afbreekbare kunststoffen[1](bv. PLA en PHB) en flexibele biologisch afbreekbare kunststoffen (bv. PLA)
Harde en flexibele formaten
-
20
Hout, kurk
Houten verpakkingen, met inbegrip van kurk
Pallets, dozen, kratten
-
21
Textiel
Natuurlijke en synthetische textielvezels
Zakken
-
22
Keramiek of porseleinen aardewerk
Klei, steen
Potten, houders, flessen
-
[1] Deze categorie bevat kunststoffen die gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn (d.w.z. kunststoffen die met biologische processen aantoonbaar voor meer dan 90 % van het oorspronkelijke materiaal binnen 6 maanden kunnen worden omgezet in CO2, water en mineralen), ongeacht de voor de productie ervan gebruikte grondstof. Biogebaseerde polymeren die niet gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn, vallen onder de andere desbetreffende kunststofcategorieën.
Tabel 2
Indicatieve lijst van verpakkingsmaterialen en verpakkingscategorieën als bedoeld in artikel 6
Materialen
Categorieën
Link met tabel 1, bijlage II
Kunststof
Harde PET
cat. 7, 8
Harde PE, harde PP, harde HDPE en PP
cat. 10, 12, 14
Folies/flexibel
cat. 9, 11, 13, 18
PS, XPS, EPS
cat. 15, 16
Overige harde kunststof
cat. 17
Biologisch afbreekbaar (hard en flexibel)
cat. 19
Papier/karton
Papier/karton (met uitzondering van karton voor vloeistoffen)
cat. 2, 3
Karton voor vloeistoffen
cat. 3
Metaal
Aluminium
cat. 5, 6
Staal
cat. 4
Glas
Glas
cat. 1
Hout
Hout, kurk
cat. 20
Overige
Textiel, keramiek/porselein en andere
cat. 21, 22
Tabel 3
Prestatieklassen voor recyclebaarheid
De recyclebaarheid van verpakkingen moet worden uitgedrukt in prestatieklassen A, B of C.
Vanaf 2030 zijn de prestaties op het gebied van recyclebaarheid gebaseerd op ontwerpcriteria voor recycling. De ontwerpcriteria voor recycling waarborgen de circulariteit van het gebruik van de resulterende secundaire grondstoffen van voldoende kwaliteit om de primaire grondstoffen te vervangen.
De beoordeling op basis van ontwerpcriteria voor recycling wordt uitgevoerd voor elke verpakkingscategorie van tabel 1 van bijlage II, rekening houdend met de in artikel 6, lid 4, vastgelegde methode en de daarmee verband houdende gedelegeerde handelingen, alsook met de parameters die zijn vastgelegd in tabel 4 van bijlage II. Na weging van de criteria per verpakkingseenheid wordt deze ingedeeld in de categorieën A, B of C. Verpakkingseenheden die voor minder dan 70 % aan de prestatieklasse voor recyclebaarheid voldoen, vallen buiten de prestatieklassen voor recyclebaarheid, en zullen derhalve als technisch niet-recycleerbaar worden beschouwd en moeten beperkt in de handel worden gebracht.
Vanaf 2035 wordt een nieuw criterium aan de beoordeling van de recyclebaarheid van verpakkingen toegevoegd, namelijk de beoordeling “recycling op grote schaal”. Er zal dan een nieuwe beoordeling moeten worden verricht op basis van de hoeveelheid (het gewicht) materiaal die daadwerkelijk wordt gerecycled, voor elke verpakkingscategorie overeenkomstig de methodiek die is vastgelegd in de krachtens artikel 6, lid 5, vastgestelde uitvoeringshandelingen. De drempelwaarden voor de jaarlijkse gerecycleerde verpakkingsmaterialen voor conformiteit met de beoordeling “recycling op grote schaal” worden vastgesteld met inachtneming van het in artikel 3, punt 38, vastgelegde streefcijfer.
2030
2035
2038
Prestatieklasse voor recyclebaarheid
Ontwerp voor recycling
Beoordeling van de recyclebaarheid per eenheid, in gewichtspercent
Prestatieklasse voor recycleerbaarheid (voor ontwerp van recycling)
Ontwerp voor recycling
Beoordeling van de recyclebaarheid per eenheid, in gewichtspercent
Prestatieklassen voor recyclebaarheid (ter beoordeling van “recycling op grote schaal”)
Prestatieklasse voor recyclebaarheid
Ontwerp voor recycling
Beoordeling van de recyclebaarheid per eenheid, in gewichtspercent
Prestatieklassen voor recyclebaarheid (ter beoordeling van “recycling op grote schaal”)
Klasse A
95 gewichtspercent of meer
Klasse A
95 gewichtspercent of meer
Klasse°A RaS
Klasse A
95 gewichtspercent of meer
Klasse°A RaS
Klasse B
80 gewichtspercent of meer
Klasse B
80 gewichtspercent of meer
Klasse°B RaS
Klasse B
80 gewichtspercent of meer
Klasse°B RaS
Klasse C
70 gewichtspercent of meer
Klasse C
70 gewichtspercent of meer
Klasse°C RaS
Klasse C
KAN NIET IN DE HANDEL WORDEN GEBRACHT
70 gewichtspercent of meer
Klasse°C RaS
TECHNISCH NIET-RECYCLEBAAR
minder dan 70 gewichtspercent
TECHNISCH NIET-RECYCLEBAAR
minder dan 70 gewichtspercent
GEEN RECYCLING OP GROTE SCHAAL
(onder de drempels van artikel 3, punt 38).
TECHNISCH NIET-RECYCLEBAAR
minder dan 70 gewichtspercent
GEEN RECYCLING OP GROTE SCHAAL
(onder de drempels van artikel 3, punt 38).
Tabel 4
Niet-exhaustieve lijst van parameters voor het vaststellen van criteria voor ontwerp voor recycling op grond van artikel 6
De lijst in deze tabel bis zal worden gebruikt als basis voor de vaststelling van criteria voor ontwerp voor recycling (zoals uiteengezet in artikel 6, lid 4). Vervolgens worden de criteria voor ontwerp voor recycling gebruikt voor de berekeningen die leiden tot de in tabel 3 vermelde prestatieklassen. Voorts wordt bij de beoordeling van deze parameters rekening gehouden met:
– de scheidbaarheid van verpakkingsonderdelen, handmatig door consumenten of in verwerkingsinstallaties;
– de efficiëntie van sorteer- en recyclingprocessen, bv. de opbrengst;
– de ontwikkelingen op het vlak van sorteer- en recyclingtechnologieën (voor het geval de verpakking nu nog niet kan worden gesorteerd maar over 2 jaar wel), en
– het behoud van de functionaliteit van secundaire grondstoffen waardoor vervanging van primaire grondstoffen mogelijk wordt.
De verpakkingsfunctionaliteit die de verpakking geboden wordt door de volgende parameters moet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van ontwerp-voor-recyclingcriteria.
Parameters voor ontwerp-voor-recyclingcriteria
Relevantie van de parameter
Additieven
Additieven betreffen veelal stoffen die worden toegevoegd aan materialen om deze specifieke eigenschappen te verlenen. De aanwezigheid van additieven in verpakkingen kan leiden tot een onjuiste sortering van de verpakkingsmaterialen tijdens het sorteerproces en vervolgens tot verontreiniging van de secundaire grondstoffen die hiervan het resultaat zijn.
Etiketten
De mate van bedekking door etiketten kan van invloed zijn op de efficiëntie van het sorteerproces. Materiaal waarvan het etiket is gemaakt en het type lijm/kleefstof is ook van invloed op de kwaliteit van de secundaire grondstof.
Wikkels
De mate van bedekking van het hoofddeel van de verpakking door de wikkel is van invloed op de sorteermogelijkheden. Bovendien kan het gebruik van wikkels van invloed zijn op de mogelijkheid om deze van het hoofddeel van de verpakking te scheiden.
Het materiaal waarvan de wikkel gemaakt is, kan van invloed zijn op zowel de sorteerbaarheid als de recycleerbaarheid van de verpakking.
Sluitingen en andere kleine verpakkingsonderdelen
Sluitingen betreffen de onderdelen die gebruikt worden om de verpakking te sluiten of te verzegelen. Er kan sprake zijn van verschillende soorten sluitingen, hard of flexibel, zoals knoeibestendige krimpfolie, voeringen, doppen, deksels, verzegelingen, afsluiters, enz.
Het materiaal waarvan de sluiting gemaakt is, kan van invloed zijn op zowel de sorteerbaarheid als de recycleerbaarheid van de verpakking.
Niet stevig aan de verpakking bevestigde sluitingen kunnen tot extra zwerfafval leiden.
Kleine verpakkingsonderdelen die aan het hoofddeel van de verpakking zijn bevestigd, kunnen van invloed zijn op de scheidbaarheid en recyclebaarheid. Tijdens het sorteer- en recyclingproces kunnen zij dus verloren gaan.
Kleefstoffen
Kleefstoffen kunnen dusdanig worden toegepast dat ze eenvoudig kunnen worden gescheiden tijdens het recyclingproces of door de eindgebruiker, of dusdanig dat zij geen afbreuk doen aan de efficiëntie van het sorteer- en recyclingproces. De aanwezigheid van resten kleefstof op de verpakking kan afbreuk doen aan de kwaliteit (zuiverheid) van de secundaire grondstoffen.
Met afwasbare kleefstoffen kan worden gezorgd voor scheidbaarheid van het hoofddeel van de verpakking en voor afwezigheid van kleefstofresiduen in de secundaire grondstof.
Kleurstoffen
Kleurstoffen geven het verpakkingsmateriaal kleur.
De aanwezigheid van sterk gekleurde materialen in papier en kunststof kan problemen opleveren tijdens de sortering en afbreuk doen aan de kwaliteit van secundaire grondstoffen.
Materiële samenstelling
De voorkeur wordt gegeven aan het gebruik van monomaterialen of eenvoudig van elkaar te scheiden combinaties van materialen, die gegarandeerd grote hoeveelheden secundaire grondstoffen opleveren.
Barrières/coatings
Het ter verlening van barrière-eigenschappen toegevoegde materiaal of dito stof (barrière), of een verscheidenheid aan op het oppervlak aangebrachte materialen om het andere eigenschappen te geven (coating).
De aanwezigheid van barrières/coatings in verpakkingen kan de recycling bemoeilijken. Combinaties die een hoge opbrengst aan secundaire grondstoffen garanderen, verdienen de voorkeur.
Inkten en lakken/afdrukken/coderingen
Inkten en lakken zijn mengsels van kleurstoffen met andere stoffen die op het materiaal worden aangebracht door middel van een druk- of coatingprocedé (inkt), of een in een vluchtig oplosmiddel opgeloste beschermende coating van hars en/of cellulose-ester (lak). Coderingen zijn rechtstreeks op verkoopverpakkingen aangebrachte bedrukkingen, ter codering van partijen en ter aanbrenging van andere informatie en merktekens.
Het gebruik van inkten met zorgwekkende stoffen belemmert de recycling, omdat verpakkingen met dit soort inkten niet kunnen worden gerecycled. Drukinkten die vrijkomen, kunnen de recyclingstroom verontreinigen via het waswater. Evenzo kunnen drukinkten die niet vrijkomen, afbreuk doen aan de transparantie van de recyclingstroom.
Productresten/leeggemak
Residuen van de inhoud van de verpakking kunnen van invloed zijn op de sorteerbaarheid en recyclebaarheid. Het ontwerp van de verpakking moet het legen van de inhoud gemakkelijk maken zodat de verpakking bij verwijdering volledig leeg is.
Eenvoudige ontmanteling
Onderdelen die stevig aan elkaar zijn bevestigd, kunnen van invloed zijn op de sorteerbaarheid en recyclebaarheid van de verpakking. Verpakkingen kunnen dusdanig worden ontworpen dat het eenvoudiger wordt verschillende componenten te scheiden in verschillende materiaalstromen.
BIJLAGE III
COMPOSTEERBARE VERPAKKINGEN
Mogelijke voorwaarden om het gebruik van composteerbare verpakkingsformaten verplicht te stellen of in te voeren:
a) de verpakking had niet kunnen worden ontworpen als herbruikbare verpakking, of de producten hadden zonder verpakking niet in de handel kunnen worden gebracht;
b) de verpakking is ontworpen om aan het einde van de levensduur ervan in de organische afvalstroom terecht te komen;
c) de verpakking is dusdanig biologisch afbreekbaar dat zij fysisch ▌of biologisch kan worden afgebroken, onder meer door middel van anaerobe vergisting, en wordt uiteindelijk omgezet in koolstofdioxide en water, nieuwe microbiële biomassa, minerale zouten ▌en, in afwezigheid van zuurstof, methaan;
d) het gebruik van de verpakking leidt tot een aanzienlijke toename van de inzameling van organisch afval in vergelijking met het gebruik van niet-composteerbare verpakkingsmaterialen;
e) het gebruik van de verpakking leidt tot aanzienlijk minder verontreiniging van compost met niet-composteerbare verpakkingen ▌en veroorzaakt geen problemen bij de verwerking van bioafval;
f) het gebruik van de verpakking leidt niet tot een toename van de verontreiniging van niet-composteerbare verpakkingsafvalstromen.
BIJLAGE IV
BEOORDELINGSMETHODE VOOR DE MINIMALISERING VAN VERPAKKINGEN
Deel I
Prestatiecriteria
1. Bescherming van het product: met het verpakkingsontwerp moet worden gewaarborgd dat het product wordt beschermd van het punt van verpakking of vulling tot aan het eindgebruik ervan, teneinde aanzienlijke schade aan of verlies, beschadiging of verspilling van het product te voorkomen. De eisen kunnen onder meer betrekking hebben op bescherming tegen mechanische of chemische schade, trillingen, compressie, vocht, vochtverlies, oxidatie, licht, zuurstof, microbiologische besmetting, plaagorganismen en achteruitgang van de organoleptische eigenschappen, en kunnen verwijzingen naar specifieke rechtshandelingen van de Unie met eisen over productkwaliteit bevatten.
2. Productieproces van verpakkingen: het verpakkingsontwerp moet overeenstemmen met de processen voor de productie en vulling van de verpakkingen. Het productieproces van verpakkingen kan bepalend zijn voor de ontwerpelementen van verpakkingen, zoals de vorm van een houder, diktetoleranties, afmetingen, de mogelijkheid tot bewerking, de specificaties ter maximale beperking van afval bij de fabricage. De processen bij de fabrikant van producten kunnen ook bepaalde ontwerpelementen van de verpakking vereisen, zoals stoot- en belastingbestendigheid, mechanische sterkte, snelheid en efficiëntie van de vulketen, stabiliteit tijdens het transport, hittebestendigheid, werkzame sluiting, minimale inhoud van het ledige deel, hygiëne.
3. Logistiek: met het verpakkingsontwerp moet worden gewaarborgd dat het verpakte product correct en veilig kan worden gedistribueerd, vervoerd, gehanteerd en opgeslagen. De eisen kunnen betrekking hebben op de afstemming van afmetingen voor een optimaal ruimtegebruik, de compatibiliteit met systemen voor het beladen en ontladen van pallets, het verladings- en opslagsysteem, de integriteit van het verpakkingssysteem tijdens het vervoer, en de verlading.
4. Functionaliteit van de verpakking: het verpakkingsontwerp waarborgt de functionaliteit ervan, rekening houdend met het doel van het product en de bijzonderheden gerelateerd aan de reden van de verkoop ervan, zoals verkoop voor geschenken of seizoensgebonden gebeurtenissen.
5. Informatie-eisen: met het verpakkingsontwerp moet worden gewaarborgd dat alle nodige informatie over het verpakte product zelf of het gebruik, de opslag en de verzorging ervan, met inbegrip van veiligheidsinstructies, aan gebruikers en consumenten kan worden verstrekt. De eisen kunnen betrekking hebben op de verstrekking van productinformatie, instructies voor opslag, toepassing en gebruik, streepjescodes, de uiterste consumptiedatum.
6. Hygiëne en veiligheid: met het verpakkingsontwerp moeten de veiligheid en de hygiëne van gebruikers, consumenten en het product zelf worden gewaarborgd tijdens de distributie, het eindgebruik en de verwijdering. De eisen kunnen betrekking hebben op een veilig gebruiksontwerp, kinderveiligheid, knoeibestendigheid, diefstalbeveiliging, anti-namaak, veiligheidswaarschuwingen, duidelijke inhoudsbeschrijvingen, een veilige opening, overdruksluiting.
7. Wettelijke eisen: met het verpakkingsontwerp moet worden gewaarborgd dat de verpakking en het verpakte product aan de toepasselijke wet kunnen voldoen.
8. Gerecycled materiaal, recyclebaarheid en hergebruik: met het verpakkingsontwerp moeten de herbruikbaarheid, de recyclebaarheid en het gebruik van gerecycled materiaal, als vereist overeenkomstig deze verordening, worden gewaarborgd. Als de verpakking bestemd is voor hergebruik, moet met het verpakkingsontwerp aan de eisen van artikel 11, lid 1, worden voldaan. Dit betekent dat het gewicht of het volume van de verpakking mogelijk moet worden verhoogd, meer dan hetgeen anders mogelijk zou zijn gezien de andere prestatiefactoren, bijvoorbeeld om een groter aantal trajecten/omlopen mogelijk te maken, de verwerking van gerecycled materiaal in de verpakking te vergemakkelijken of de recyclebaarheid te verbeteren (bv. wanneer wordt overgegaan naar monomateriaal of naar na verbruik gerecyclede materialen).
Deel II
Methode voor de beoordeling en bepaling van het minimale volume en gewicht van de verpakking
De beoordeling van het minimale volume en gewicht van verpakkingen dat nodig is om de functionaliteit van de verpakking, als beschreven in artikel 3, punt 1, te waarborgen, wordt toegelicht in de technische documentatie en omvat ten minste:
a) de beschrijving van het resultaat van de beoordeling, met inbegrip van de details van de berekening van het minimaal benodigde gewicht en volume van de verpakking. Mogelijke variaties tussen productiepartijen van dezelfde verpakking worden in aanmerking genomen en gedocumenteerd;
b) voor elk van de in deel I vermelde prestatiecriteria, wordt een beschrijving gemaakt met uitleg over de ontwerpeis die verdere vermindering van het gewicht of volume van een verpakking onmogelijk maakt zonder de functionaliteit van de verpakking, met inbegrip van de veiligheid en hygiëne van het verpakte product, de verpakking en de gebruiker, in gevaar te brengen. De methode voor de identificatie van deze ontwerpeisen wordt beschreven en de redenen waarom een verdere vermindering van het gewicht of volume van de verpakking onmogelijk is, moeten worden toegelicht. Alle mogelijkheden voor vermindering die een bepaald verpakkingsmateriaal biedt, zoals de vermindering van elke overbodige laag die geen verpakkingsfunctie vervult, moeten worden onderzocht. Vervanging van het ene verpakkingsmateriaal door een ander wordt niet als toereikend beschouwd;
▌
c) alle testresultaten, marktonderzoeken of studies die voor de in de punten a) en b) bedoelde beoordeling zijn gebruikt.
BIJLAGE V
BEPERKING VAN HET GEBRUIK VAN VERPAKKINGSFORMATEN
Verpakkingsformaat
Beperkt gebruik
Illustratief voorbeeld
1.
Kunststof verzamelverpakkingen voor eenmalig gebruik
Op het verkooppunt ▌gebruikte kunststof verpakkingen om in flessen, blikken, potten en pakketten verkochte goederen te bundelen als gemaksverpakking teneinde consumenten ▌in staat te stellen of aan te moedigen om meer dan één product te kopen. Verzamelverpakkingen die nodig zijn om de hantering te vergemakkelijken, vallen hier niet onder ▌.
Wikkelfolie, krimpfolie
2.
Kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik voor onbewerkte verse groenten en onbewerkt vers fruit
Kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik voor minder dan 1,5 kg voorverpakte verse groenten en fruit. De lidstaten kunnen voorzien in vrijstellingen van deze beperking indien is aangetoond dat er een noodzaak is om waterverlies of turgescentieverlies, microbiologische gevaren of fysieke schokken, of oxidatie te voorkomen, of indien er geen andere mogelijkheid is om overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad wat betreft certificering of etikettering, te voorkomen dat biologisch fruit en biologische groenten vermengd raken met niet-biologisch fruit en niet-biologische groenten, zonder dat dit onevenredige economische en administratieve kosten met zich meebrengt.
Netten, zakken, bakjes, potten
3.
Kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik ▌
Kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik voor voedsel en dranken die worden gevuld en geconsumeerd op locaties in de horecasector, met inbegrip van alle eetruimten binnen en buiten een bedrijfsruimte die is voorzien van tafels en zitplekken of staanplaatsen, en van eetruimten die door verschillende marktdeelnemers of derden samen worden aangeboden voor de consumptie van voedsel en dranken.Inrichtingen in de horecasector die geen toegang hebben tot drinkwater, zijn vrijgesteld.
Bakjes, borden en bekers voor eenmalig gebruik, zakken, ▌, dozen
4.
Kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik voor smaakstoffen, conserven, sauzen, koffiemelk, suiker en kruiderijen in de horecasector
Kunststofverpakkingen voor eenmalig gebruik in de horecasector die afzonderlijke porties of maaltijden bevatten of gebruikt worden voor smaakstoffen, conserven, sauzen, koffiemelk, suiker en kruiderijen, behalve in de volgende gevallen:
a) die verpakkingen worden verstrekt samen met kant-en-klare afhaalmaaltijden die bestemd zijn voor onmiddellijke consumptie zonder dat verdere bereiding nodig is;
b) die verpakkingen zijn nodig om de veiligheid en hygiëne te waarborgen in plekken waar geïndividualiseerde zorg medisch vereist is, zoals ziekenhuizen, klinieken en verpleeghuizen.
Zakjes, potten, bakjes, dozen
5.
Wegwerpverpakkingen ▌voor gebruik in de accomodatiesector ▌bestemd voor individuele boekingen
Wegwerpverpakkingenvoor cosmetica, hygiëne- en toiletartikelen voor gebruik in de accommodatiesector, overeenkomstig NACE Rev. 2 - statistische nomenclatuur van de economische activiteiten, uitsluitend bestemd voor een individuele boeking en bestemd om te worden weggegooid voordat de volgende gast aankomt.
Shampooflessen, flessen voor hand- of bodylotion, zakjes voor ▌stukken zeep
6.
Zeer lichte plastic draagtassen
Zeer lichte plastic draagtassen, behalve zeer lichte plastic draagtassen die om hygiënische redenen zijn vereist of als primaire verpakking voor losse levensmiddelen worden verstrekt als dit helpt om voedselverspilling te voorkomen.
Zeer dunne zakken voor grote aankopen
BIJLAGE VI
SPECIFIEKE EISEN VOOR SYSTEMEN VOOR HERGEBRUIK EN NAVULSTATIONS
Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:
a) “governancerichtsnoeren”: de beschrijving van de governancestructuur van een systeem voor hergebruik, waarin de rol van de systeemdeelnemers, de eigendom en alle voorziene overdrachten van de eigendom van verpakkingen worden omschreven, alsmede andere relevante governance-elementen van het systeem voor hergebruik zoals gedefinieerd in deze bijlage;
b) “systeem met een gesloten kringloop”: een systeem voor hergebruik waarin een systeembeheerder, of een groep van deelnemers aan het systeem, herbruikbare verpakkingen laat circuleren zonder dat de verpakkingen van eigenaar veranderen;
c) “systeem met een open kringloop”: een systeem voor hergebruik waarin herbruikbare verpakkingen tussen een niet nader gespecificeerd aantal deelnemers circuleren en op een of meer punten van het hergebruiksproces van eigenaar veranderen;
d) “systeembeheerder”: een natuurlijke of rechtspersoon die deelneemt aan het systeem voor hergebruik en als beheerder van dat systeem optreedt;
e) “systeemdeelnemer”: een natuurlijke of rechtspersoon die deelneemt aan het systeem voor hergebruik en ten minste een van de volgende acties uitvoert: het inzamelen van verpakkingen van eindgebruikers of andere deelnemers aan het systeem, het herstellen van verpakkingen, het verdelen van verpakkingen onder de deelnemers aan het systeem, het vervoeren van verpakkingen, het vullen van verpakkingen met producten, het inpakken van verpakkingen of het aanbieden van verpakkingen aan eindgebruikers. Binnen een systeem voor hergebruik kunnen een of meer deelnemers deze acties uitvoeren.
Deel A
Eisen voor systemen voor hergebruik
1. Algemene eisen voor systemen voor hergebruik
Alle systemen voor hergebruik moeten tegelijkertijd aan de volgende eisen voldoen:
a) het systeem heeft een duidelijk omschreven governancestructuur zoals uiteengezet in de richtsnoeren;
b) de governancestructuur waarborgt dat de doelstellingen van het systeem in de governancerichtsnoeren en, indien van toepassing, de streefcijfers voor hergebruik en eventuele andere doelstellingen van het systeem kunnen worden verwezenlijkt;
c) de governancestructuur maakt het voor alle marktdeelnemers die aan het systeem willen deelnemen mogelijk om op gelijke basis en onder eerlijke voorwaarden toegang tot het systeem te krijgen;
d) de governancestructuur maakt het voor alle eindgebruikers mogelijk om op gelijke basis en onder eerlijke voorwaarden toegang tot het systeem te krijgen;
e) het systeem wordt dusdanig vormgegeven dat de daarin in omloop zijnde herbruikbare verpakkingen ten minste het beoogde minimumaantal omloopbeurten als bedoeld in de op grond van artikel 11 vastgestelde gedelegeerde handeling voltooien;
f) het systeem heeft regels voor de werking ervan, met inbegrip van eisen voor het gebruik van verpakkingen, die alle deelnemers aanvaarden en waarin het volgende moet worden gespecificeerd:
i) de soorten verpakkingen en de verpakkingsontwerpen die in het systeem mogen circuleren;
ii) een beschrijving van producten die bestemd zijn om via het systeem te worden gebruikt, gevuld of vervoerd;
iii) de voorwaarden voor de correcte hantering en het correcte gebruik van verpakkingen;
iv) gedetailleerde eisen voor het herstel van verpakkingen;
v) eisen voor de inzameling van verpakkingen;
vi) eisen voor de opslag van verpakkingen;
vii) eisen voor het vullen of inladen van verpakkingen;
viii) regels om de doeltreffende en efficiënte inzameling van herbruikbare verpakkingen te waarborgen, met inbegrip van stimulansen voor eindgebruikers om de verpakkingen in te leveren bij de inzamelpunten of het systeem voor gegroepeerde inzameling;
ix) regels om gelijke en eerlijke toegang tot het systeem voor hergebruik te waarborgen, ook voor kwetsbare eindgebruikers;
g) de systeembeheerder controleert of het systeem naar behoren functioneert en of het hergebruik naar behoren wordt gefaciliteerd;
h) het systeem beschikt over verslagleggingsregels waarmee toegang wordt verschaft tot gegevens over het aantal keren dat verpakkingen worden gevuld of hergebruikt, (d.w.z. de omloopbeurten per categorie), over het aantal keren dat verpakkingen worden afgekeurd, over het inzamelingspercentage, (d.w.z. de inleverpercentages), en over het aantal verkochte verpakkings- of equivalente eenheden, met inbegrip van het materiaal en per categorie, of een gemiddelde schatting ingeval de berekening niet haalbaar is, het aantal aan het systeem toegevoegde eenheden herbruikbare of navulbare verpakkingen, het aantal verpakkingseenheden dat is verwerkt in het plan voor het einde van de levensduur;
i) het ontwerp van de verpakkingen is vastgesteld overeenkomstig onderling overeengekomen specificaties of normen;
j) met het systeem wordt een eerlijke verdeling van de kosten en baten voor alle systeemdeelnemers gewaarborgd;
k) met het systeem wordt uitvoering van de verplichtingen betreffende uitgebreide producentenverantwoordelijkheid gewaarborgd voor in het systeem gebruikte herbruikbare verpakkingen die afval zijn geworden.
Openkringloopsystemen zonder systeembeheerder zijn vrijgesteld van deel A, punt 1, b), g), h) en j).
Systemen met een open kringloop die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingesteld, zijn vrijgesteld van de eisen van deel A, punt 1, a), b), c), g), h) en j).
2. Eisen voor systemen met een gesloten kringloop
Tegelijkertijd met de algemene eisen van punt 1 moet aan de volgende eisen worden voldaan:
a) het systeem beschikt over retourlogistiek waarmee de overbrenging van verpakkingen van gebruikers of eindgebruikers terug naar het systeem wordt vergemakkelijkt;
b) met het systeem wordt gezorgd voor de inzameling, het herstel en de herverdeling van verpakkingen;
c) de deelnemers aan het systeem zijn verplicht verpakking terug te nemen van het inzamelpunt als die overeenkomstig de regels van het systeem zijn gebruikt, verzameld en opgeslagen.
3. Eisen voor systemen met een open kringloop
Tegelijkertijd met de algemene eisen van punt 1 moet aan de volgende eisen worden voldaan:
a) nadat verpakkingen zijn gebruikt, beslist de systeemdeelnemer om die verpakkingen zelf opnieuw te gebruiken of deze voor hergebruik door te geven aan een andere systeemdeelnemer;
b) met het systeem wordt ervoor gezorgd dat de inzameling, het herstel en de herverdeling van verpakkingen mogelijk en algemeen beschikbaar zijn;
c) herstel dat aan de eisen van deel B van deze bijlage voldoet, maakt deel uit van het systeem.
Deel B
Herstel
1. Het herstelproces mag geen risico opleveren voor de gezondheid en veiligheid van degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn, en de milieueffecten van dat proces moeten worden verminderd. Dat proces moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving inzake contactgevoelige materialen, afval en industriële emissies.
2. Het herstel omvat de volgende handelingen, die zijn aangepast aan het herbruikbare verpakkingsformaat en het beoogde gebruik daarvan:
a) beoordeling van de toestand van de verpakking;
b) verwijdering van beschadigde of niet-herbruikbare onderdelen;
c) overbrenging van verwijderde onderdelen naar een geschikt terugwinningsproces;
d) schoonmaken en wassen overeenkomstig de vereiste hygiënevoorwaarden;
e) reparatie van de verpakking;
f) inspectie en beoordeling van de functionaliteit.
3. Indien nodig moeten verpakkingen in verschillende fasen van het herstel worden schoongemaakt en gewassen, en moet dit worden herhaald.
4. Het herstelde product moet aan de daarop van toepassing zijnde gezondheids- en veiligheidseisen voldoen.
Deel C
Eisen voor navulling
▌Navulstations moeten aan de volgende eisen voldoen:
a) zij moeten duidelijke en nauwkeurige informatie bevatten over:
i) hygiënenormen waaraan de houder van de eindgebruiker moet voldoen om op het navulstation te mogen worden gebruikt;
▌
ii) de soorten houders en de kenmerken van recipiënten die kunnen worden gebruikt voor de aankoop van producten via navulling;
iii) contactgegevens van de einddistributeur om te zorgen voor naleving van de hygiënenormen van het toepasselijke recht;
b) zij moeten voorzien zijn van een meetapparaat of soortgelijke middelen die de eindgebruiker een bepaalde hoeveelheid voor de aankoop waarborgen;
c) het gewicht van de houder voor navulling mag niet worden meegerekend in de door de eindgebruikers te betalen prijs.
▌
BIJLAGE VII
CONFORMITEITSBEOORDELINGSPROCEDURE
Module A
Interne productiecontrole
1. Met “interne productiecontrole” wordt de conformiteitsbeoordelingsprocedure bedoeld waarmee de fabrikant de verplichtingen in de punten 2, 3 en 4 nakomt en op eigen verantwoording garandeert, en verklaart dat de desbetreffende verpakkingen aan de toepasselijke eisen van de artikelen 5 tot en met 12 van deze verordening voldoen.
2. Technische documentatie
De fabrikant stelt de technische documentatie samen. Aan de hand van deze documentatie kan worden beoordeeld of de verpakkingen aan de relevante eisen voldoen; deze documentatie omvat een adequate risicoanalyse en -beoordeling wat betreft non-conformiteit.
In de technische documentatie wordt gespecificeerd welke eisen van toepassing zijn, en zij heeft, voor zover relevant voor de beoordeling, betrekking op het ontwerp, de vervaardiging en de werking van de verpakkingen. De technische documentatie bevat, voor zover van toepassing, ten minste de volgende elementen:
a) een algemene beschrijving van de verpakkingen en van het beoogde gebruik daarvan;
b) ontwerptekeningen, fabricagetekeningen en -materialen van componenten ▌; enz.
c) beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van die tekeningen en materialen en van de werking van de verpakkingen;
d) een lijst met:
i) de in artikel 36 bedoelde geharmoniseerde normen die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast;
ii) de in artikel 37 bedoelde gemeenschappelijke ▌specificaties die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast;
iii) andere relevante technische specificaties die voor meet- of berekeningsdoeleinden worden gebruikt;
iv) bij gedeeltelijk toegepaste geharmoniseerde normen en/of gemeenschappelijke specificaties: een aanduiding van de toegepaste delen;
v) indien geen geharmoniseerde normen en/of gemeenschappelijke ▌specificaties zijn toegepast: een beschrijving van de toegepaste oplossingen om aan de in punt 1 bedoelde eisen te voldoen;
e) een kwalitatieve beschrijving van de manier waarop de in de artikelen 6, 10 en 11 bedoelde beoordelingen zijn uitgevoerd; en
f) testverslagen.
3. Fabricage
De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat met het fabricage- en controleproces wordt gewaarborgd dat de vervaardigde verpakkingen in overeenstemming zijn met de in punt 2 bedoelde technische documentatie en met de in punt 1 bedoelde eisen.
4. Conformiteitsverklaring
De fabrikant stelt voor elke soort verpakking een conformiteitsverklaring op en houdt deze verklaring, samen met de technische documentatie, tot tien jaar na het in de handel brengen van de verpakking ter beschikking van de nationale autoriteiten. In de conformiteitsverklaring wordt vermeld voor welke verpakking die verklaring is opgesteld.
Een exemplaar van de conformiteitsverklaring wordt op verzoek aan de relevante autoriteiten verstrekt.
5. Gemachtigd vertegenwoordiger
De in punt 4 genoemde verplichtingen van de fabrikant betreffende het ter beschikking houden van de technische documentatie, kunnen namens en onder verantwoordelijkheid van de fabrikant worden vervuld door de gemachtigd vertegenwoordiger van de fabrikant, mits dat in het mandaat is gespecificeerd.
BIJLAGE VIII
EU-CONFORMITEITSVERKLARING NR. ...*
1. Nr.... (uniek identificatienummer van het product):
2. Naam en adres van de fabrikant en in voorkomend geval van de gemachtigd vertegenwoordiger:
3. De conformiteitsverklaring wordt verstrekt onder volledige verantwoordelijkheid van de fabrikant:
4. Voorwerp van de verklaring (beschrijving aan de hand waarvan de verpakking kan worden getraceerd): beschrijving van de verpakking:
5. Het in punt 4 bedoelde voorwerp is in overeenstemming met de desbetreffende harmonisatiewetgeving van de Unie: … (verwijzing naar de toegepaste handelingen van de Unie):
6. Vermelding van de toegepaste geharmoniseerde normen of van de gebruikte gemeenschappelijke specificaties of van de andere technische specificaties waarop de conformiteitsverklaring betrekking heeft:
7. In voorkomend geval de aangemelde instantie … (naam, adres, nummer) … heeft … (werkzaamheden beschrijven) … uitgevoerd en het volgende certificaat/de volgende certificaten verstrekt: … (details van het certificaat, met inbegrip van de datum en in voorkomend geval informatie over de duur en de voorwaarden van de geldigheid daarvan):
8. Aanvullende informatie:
Ondertekend voor en namens:
(plaats en datum van afgifte):
(naam, functie) (handtekening):
* (identificatienummer van de verklaring)
BIJLAGE IX
INFORMATIE VOOR REGISTRATIE IN EN VERSLAGLEGGING AAN HET IN ARTIKEL 44 BEDOELDE REGISTER
Deel I
A. Bij registratie te verstrekken informatie
1. De door de producent of de door de producent gemachtigd vertegenwoordiger voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid te verstrekken informatie omvat:
a) de naam, de merknamen (indien beschikbaar) waaronder de producent de verpakking in de lidstaat op de markt brengt en het adres van de producent, inclusief postcode en plaats, straat en huisnummer, land, eventueel telefoonnummer, internetadres en e-mailadres, waarbij één contactpunt wordt aangegeven;
b) ingeval een producent een gemachtigde voor zijn uitgebreide producentenverantwoordelijkheid heeft aangewezen, naast de in punt a) bedoelde informatie: naam en adres, inclusief postcode en plaats, straat en huisnummer, land, telefoonnummer en e-mailadres van de gemachtigde;
c) de nationale identificatiecode van de producent, inclusief handelsregisternummer of een gelijkwaardig officieel registratienummer en het Europees of nationaal fiscaal identificatienummer;
▌
d) een verklaring over de wijze waarop de producent zijn verantwoordelijkheden op grond van artikel 45 naleeft, met inbegrip van het certificaat dat is afgegeven door de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid ingeval artikel 46, lid 1, van toepassing is.
2. Indien een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid belast is met de uitvoering van de verplichtingen in het kader van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, omvat de door de producent te verstrekken informatie de naam en de contactgegevens (met inbegrip van postcode en plaats, straat en huisnummer, land, telefoonnummer, internetadres en e-mailadres, en de nationale identificatiecode) van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid (met inbegrip van het handelsregisternummer of een gelijkwaardig registratienummer en het Europees of nationaal fiscaal identificatienummer van de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid) en het mandaat van de vertegenwoordigde producent, of een verklaring van de producent, of in voorkomend geval de gemachtigde voor de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid van de producent of de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid, waarin wordt verklaard dat de verstrekte informatie waar is.
3. Ingeval een producent overeenkomstig artikel 46, lid 1, een organisatie voor producentenverantwoordelijkheid in de arm neemt die namens hem de in artikel 44 vastgelegde registratieverplichting nakomt, verstrekt deze organisatie naast de krachtens deel A, punt 1, van deze bijlage vereiste informatie tevens:
a) de namen en contactgegevens van de vertegenwoordigde producenten, met inbegrip van postcode en plaatsnaam, straat en huisnummer, land, telefoonnummer, internetadres en e-mailadres;
b) in voorkomend geval het mandaat van elke vertegenwoordigde producent;
c) indien de organisatie voor producentenverantwoordelijkheid meer dan één producent vertegenwoordigt: hoe elke afzonderlijke vertegenwoordigde producent zijn verantwoordelijkheden van artikel 45 naleeft.
Deel II
Informatie die voor de verslaglegging moet worden verstrekt
B. Voor de verslaglegging overeenkomstig artikel 44, lid 7, te verstrekken informatie
a) nationale identificatiecode van de producent;
b) verslagleggingsperiode;
c) de hoeveelheden (in gewicht) van de in tabel 1 van bijlage II vermelde categorieën verpakkingen die de producent voor het eerst in de lidstaat op de markt brengt;
▌
d) regelingen om de producentenverantwoordelijkheid voor de in de handel gebrachte verpakking ▌te waarborgen.
C. Voor de verslaglegging overeenkomstig artikel 44, lid 8, te verstrekken informatie
a) nationale identificatiecode van de producent;
b) verslagleggingsperiode;
c) informatie over de in tabel 1 vermelde soorten verpakkingen;
d) regelingen om de producentenverantwoordelijkheid voor de in de handel gebrachte verpakking te waarborgen.
Tabel 1
De in de lidstaat ter beschikking gestelde hoeveelheden (in gewicht)
Glas
Kunststof
Papier/karton
Ferrometalen
Aluminium
Hout
Andere
Totaal
D. Voor de verslaglegging overeenkomstig artikel 44, lid 10, te verstrekken informatie
a) de hoeveelheden verpakkingsafval (in gewicht), als vermeld in tabel 2 van bijlage II, die in de lidstaat zijn ingezameld en verzonden voor sortering;
b) de hoeveelheden (in gewicht) per categorie verpakkingsafval die binnen de lidstaat zijn gerecycled, teruggewonnen en verwijderd of binnen of buiten de Unie zijn overgebracht, als vermeld in tabel 3 van bijlage XII;
c) de hoeveelheden (in gewicht) afzonderlijk ingezamelde plastic drankflessen voor eenmalig gebruik met een inhoud van maximaal drie liter en metalen drankverpakkingen voor eenmalig gebruik met een inhoud van maximaal drie liter, als vermeld in tabel 5 van bijlage XII.
BIJLAGE X
MINIMUMEISEN VOOR STATIEGELDREGELINGEN
Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:
“systeembeheerder”: een natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het opzetten of exploiteren van een statiegeldregeling in een lidstaat.
Algemene minimumeisen voor statiegeldregelingen
De lidstaten waarborgen dat de op hun grondgebied opgezette statiegeldregelingen aan de volgende minimumeisen voldoen:
a) er wordt een systeembeheerder opgericht of gemachtigd, of, indien er meer dan één systeembeheerder is, neemt de lidstaat maatregelen om te coördineren tussen de verschillende systeembeheerders;
b) de governanceregels en de daaraan gerelateerde werkingsregels van de statiegeldregeling maken het mogelijk dat alle marktdeelnemers die aan de regeling willen deelnemen, onder eerlijke voorwaarden gelijke toegang tot de regeling kunnen krijgen, mits zij verpakkingen op de markt aanbieden die behoren tot een soort verpakking of een verpakkingscategorie waarvoor de regeling geldt;
c) er worden controleprocedures en meldingssystemen opgezet waarmee de systeembeheerder gegevens kan verkrijgen over de inzameling van verpakkingen die onder de statiegeldregeling vallen;
d) er wordt een minimumniveau voor inlevering vastgesteld dat voldoende is om de vereiste inzamelingspercentages te realiseren;
e) er worden minimumeisen inzake de financiële draagkracht van de systeembeheerder vastgesteld zodat de systeembeheerder zijn taken kan uitvoeren;
f) de systeembeheerder is een onafhankelijke rechtspersoon zonder winstoogmerk;
g) de systeembeheerders voeren alleen taken uit die voortvloeien uit de voorschriften van deze verordening en eventuele aanvullende taken in verband met de coördinatie en exploitatie van de door de lidstaten ingestelde statiegeldregeling;
h) de systeembeheerders coördineren de werking van de statiegeldregeling;
i) de systeembeheerders bewaren het volgende op schrift:
i) een statuut tot vaststelling van de interne organisatie van de systeembeheerder;
ii) gegevens over de manier waarop de systeembeheerder wordt gefinancierd;
iii) een verklaring waaruit blijkt dat de statiegeldregeling voldoet aan de eisen van deze verordening en aan eventuele aanvullende eisen die zijn vastgesteld in de lidstaat waar de statiegeldregeling van kracht is;
j) een voldoende deel van de jaaromzet van de systeembeheerder wordt gebruikt voor voorlichtingscampagnes over het beheer van verpakkingsafval;
k) systeembeheerders verstrekken alle informatie waar de bevoegde autoriteiten van een lidstaat waarin de statiegeldregeling van kracht is om verzoeken teneinde de naleving van de eisen van deze bijlage te controleren;
l) de lidstaten zorgen ervoor dat einddistributeurs verplicht zijn de statiegeldverpakkingen van het verpakkingsmateriaal en het verpakkingsformaat die zij distribueren, te aanvaarden en eindgebruikers afgelost statiegeld te verstrekken wanneer de statiegeldverpakking wordt ingeleverd, tenzij eindgebruikers over even toegankelijke middelen beschikken om het statiegeld na het gebruik van de statiegeldverpakking terug te laten betalen via een van de inzamelingskanalen die, wat betreft verpakkingen van levensmiddelen, voor recycling van levensmiddelenkwaliteit zorgen en daartoe door de nationale autoriteiten zijn erkend.
Deze verplichting geldt niet wanneer de verkoopoppervlakte eindgebruikers niet in staat stelt statiegeldverpakkingen in te leveren. Einddistributeurs moeten lege verpakkingen van de door henzelf verkochte producten evenwel altijd terugnemen;
▌
m) de eindgebruiker kan de statiegeldverpakking inleveren zonder goederen te hoeven kopen. Het statiegeld wordt aan de consument teruggegeven;
n) alle statiegeldverpakkingen die moeten worden ingezameld in het kader van een statiegeldregeling zijn duidelijk geëtiketteerd, zodat eindgebruikers gemakkelijk kunnen vaststellen dat die verpakkingen moeten worden ingeleverd;
o) de tarieven zijn transparant.
▌
Naast de minimumeisen kunnen de lidstaten waar nodig aanvullende eisen vaststellen om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van deze verordening worden verwezenlijkt, met name wat betreft het verbeteren van de zuiverheid van ingezameld verpakkingsafval, het terugdringen van zwerfvuil of het verwezenlijken van andere doelstellingen van de circulaire economie.
Lidstaten met regio’s met intensieve grensoverschrijdende handel moeten ervoor zorgen dat de statiegeldregelingen voorzien indemogelijkheid om verpakkingen uit andere lidstaten in te leveren bij aangewezen inzamelpunten, en moeten ernaar streven het mogelijk te maken om het statiegeld terug te krijgen dat aan de eindgebruiker in rekening werd gebracht bij de aankoop van de verpakking.
▌
BIJLAGE XI
KRACHTENS ARTIKEL 52, LID 2, PUNT D, IN TE DIENEN UITVOERINGSPLAN
Het krachtens artikel 52, lid 2, punt d), in te dienen uitvoeringsplan bevat het volgende:
a) een beoordeling van de percentages gerecycled, gestort of anderszins verwerkt verpakkingsafval en de stromen waaruit dat bestaat in het verleden, het heden en de toekomst;
b) een beoordeling van de uitvoering van afvalbeheersplannen en afvalpreventieprogramma’s die zijn opgezet krachtens de artikelen 28 en 29 van Richtlijn 2008/98/EG;
c) de redenen waarom de lidstaat van mening is dat hij wellicht niet in staat zal zijn het desbetreffende in artikel 52, lid 1, punt b), vastgelegde streefcijfer te halen binnen de in dat artikel vastgelegde termijn, en een raming van de extra tijd die nodig is om dat streefcijfer te halen;
d) maatregelen die nodig zijn om de in artikel 52, lid 1, punt b), van deze verordening vastgelegde streefcijfers te halen die van toepassing zijn op de lidstaat gedurende die uitstelperiode, met inbegrip van passende economische instrumenten en andere maatregelen om de toepassing van de afvalhiërarchie als bedoeld in artikel 4, lid 1, en bijlage IV bis van Richtlijn 2008/98/EG te stimuleren;
e) een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de in punt d) bedoelde maatregelen, het orgaan dat bevoegd is voor de tenuitvoerlegging ervan, en een beoordeling van de afzonderlijke bijdrage ervan aan het halen van de streefcijfers die in geval van uitstel van toepassing zijn;
f) informatie over de financiering van het afvalbeheer in overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt;
g) maatregelen om in voorkomend geval de kwaliteit van gegevens te verbeteren met het oog op betere prestaties bij de planning en monitoring van afvalbeheer.
BIJLAGE XII
DOOR DE LIDSTATEN IN HUN DATABANKEN OP TE NEMEN GEGEVENS OVER VERPAKKING EN VERPAKKINGSAFVAL
(OVEREENKOMSTIG DE TABELLEN 1 TOT EN MET 4)
1. Voor verkoopverpakkingen, verzamelverpakkingen en verzendverpakkingen:
(a) de hoeveelheid gegenereerde verpakking binnen een lidstaat (geproduceerd + ingevoerd + opgeslagen – uitgevoerd) voor elke verpakkingscategorie (tabel 1);
(b) de hoeveelheid herbruikbare verpakkingen (tabel 2).
2. Voor afval van verkoopverpakkingen, verzamelverpakkingen en verzendverpakkingen:
(a) voor elke verpakkingscategorie (tabel 3):
i) de voor het eerst op het grondgebied van de lidstaat op de markt aangeboden hoeveelheid;
ii) de hoeveelheid geproduceerd verpakkingsafval;
▌
iii) de hoeveelheid verwijderde, teruggewonnen en gerecyclede verpakkingen;
(b) het jaarlijkse verbruik van zeer lichte, lichte en dikke plastic draagtassen per persoon, voor elke categorie afzonderlijk, overeenkomstig artikel 56, lid 1, punt b), (tabel 4);
(c) het percentage gescheiden ingezameld afval van de verpakkingsformaten die onder de in artikel 50, lid 1, bedoelde statiegeldregelingen vallen (tabel 5).
Tabel 1
Hoeveelheid op het nationale grondgebied geproduceerde verpakkingen (verkoop-, verzamel- en verzendverpakkingen)
Geproduceerde hoeveelheid (ton)
— Uitgevoerde hoeveelheid (ton)
+ Ingevoerde hoeveelheid (ton)
+ Opgeslagen hoeveelheid (ton)
= Totaal
Glas
Kunststof
Papier/karton ▌
Ferrometalen
Aluminium
Hout
Andere
Totaal
Tabel 2
De totale hoeveelheid herbruikbare verpakkingen (verkoop-, verzamel- en verzendverpakkingen) die voor het eerst op het grondgebied van de lidstaat op de markt worden aangeboden
De voor het eerst op het grondgebied van de lidstaat op de markt aangeboden hoeveelheid (ton)
Herbruikbare verpakkingen
Herbruikbare verkoopverpakkingen
Ton
Percentage van de totale hoeveelheid herbruikbare verpakkingen
Ton
Percentage van de totale hoeveelheid herbruikbare verkoopverpakking
Glas
Kunststof
Papier/karton ▌
Ferrometalen (met inbegrip van blik ▌)
Aluminium
Hout
Andere
Totaal
▌
Tabel 3
Hoeveelheid per verpakkingscategorie, zoals gedefinieerd in tabel 2 van bijlage II, van de voor het eerst op het grondgebied van de lidstaat op de markt aangeboden verpakkingen; het geproduceerde verpakkingsafval; en de op het nationale grondgebied verwijderde, teruggewonnen en gerecyclede verpakkingsafval dat is uitgevoerd.
Materiaal
Categorie
Voor het eerst op het grondgebied van de lidstaat op de markt aangeboden verpakkingen (t)
Geproduceerd verpakkingsafval (t)
Totale verpakkingen
verwijderd afval (t)
Totaal verpakkingsafval
Teruggewonnen (t)
Totale verpakkingen
Gerecycleerd afval (t)
Totale verpakkingen
verwijderd afval (t)
Totaal verpakkingsafval
Teruggewonnen (t)
Totale verpakkingen
Gerecycleerd afval (t)
Op het nationale grondgebied
Buiten het nationale grondgebied
Kunststof
Harde PET
Harde PE, harde PP, HDPE en harde PP
Folies/flexibel
PS, XPS, EPS
Overige harde kunststof
Biologisch afbreekbaar (hard en flexibel)
Papier/karton
Papier/karton (met uitzondering van karton voor vloeistoffen)
Karton voor vloeistoffen
Metaal
Aluminium
Staal
Glas
Glas
Hout
Hout, kurk
Overige
Textiel, keramiek/porselein en andere
Tabel 4
Hoeveelheid verbruikte zeer lichte, lichte, dikke en zeer dikke plastic draagtassen op het nationale grondgebied, per persoon
Verbruikte plastic draagtassen op het nationale grondgebied
Aantal per persoon
Ton per persoon
Zeer lichte plastic draagtassen
Plastic draagtassen met een wanddikte van minder dan 15 micron
Lichte plastic draagtassen
Plastic draagtassen met een wanddikte van minder dan 50 micron
Dikke plastic draagtassen
Plastic draagtassen met een wanddikte van 50 tot 99 micron
Tabel 5
Percentage gescheiden ingezameld afval van de verpakkingsformaten die onder de in artikel 50, lid 1, bedoelde statiegeldregelingen vallen
Hoeveelheid voor het eerst op het nationale grondgebied in de handel gebrachte verpakkingen (ton)
Gescheiden ingezameld afval op het nationale grondgebied in het kader van de statiegeldregeling (ton)
Kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik met een inhoud van maximaal drie liter
Metalen drankverpakkingen voor eenmalig gebruik met een inhoud van maximaal drie liter
Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10).
Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).
Verordening (EU) 2024/… van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van vereisten inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828 en Verordening (EU) 2023/1542 en tot intrekking van Richtlijn 2009/125/EG (PB L, ..., ELI: ...).
+PB: gelieve in de tekst het nummer in te vullen van de verordening in doc. PE-CONS 106/23 (2022/0095(COD)), en in de voetnoot het nummer, de datum en de PB-verwijzing van die verordening.
Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu (PB L 155 van 12.6.2019, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen en houdende intrekking van de Richtlijnen 80/590/EEG en 89/109/EEG (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4).
Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
Verordening (EU) 2019/1021 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 45).
Beschikking 2001/171/EG van de Commissie van 19 februari 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor een afwijking voor glazen verpakkingen van de bij Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval vastgestelde grenswaarden voor de concentratie van zware metalen (PB L 62 van 2.3.2001, blz. 20).
Beschikking 2009/292/EG van de Commissie van 24 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor een afwijking ten aanzien van de bij Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval vastgestelde concentraties van zware metalen in kunststof kratten en kunststof paletten (PB L 79 van 25.3.2009, blz. 44).
Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43).
Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67).
Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1).
Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176).
Verordening (EU) nr. 609/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen, voeding voor medisch gebruik en de dagelijkse voeding volledig vervangende producten voor gewichtsbeheersing, en tot intrekking van Richtlijn 92/52/EEG van de Raad, Richtlijnen 96/8/EG, 1999/21/EG, 2006/125/EG en 2006/141/EG van de Commissie, Richtlijn 2009/39/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 41/2009 en (EG) nr. 953/2009 van de Commissie (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 35).
Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).
De term “contactgevoelige verpakkingen” verwijst naar kunststof verpakkingen van producten die onder de volgende handelingen vallen: Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29), Verordening (EG) nr. 1935/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 4), Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, de Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1), Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (herschikking) (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59), Verordening (EU) 2017/745 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 1), Verordening (EU) 2017/746 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2017 betreffende medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek en tot intrekking van Richtlijn 98/79/EG en Besluit 2010/227/EU van de Commissie (PB L 117 van 5.5.2017, blz. 176), Verordening (EU) 2019/4 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van gemedicineerde diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 90/167/EEG van de Raad (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 1), Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 43), Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67) en Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
Verordening (EU) 2022/1616 van de Commissie van 15 september 2022 betreffende materialen en voorwerpen van gerecycleerde kunststof bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 282/2008 (PB L 243 van 20.9.2022, blz. 3).
Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).
Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
Verordening (EU) 2019/787 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de definitie, omschrijving, presentatie en etikettering van gedistilleerde dranken, het gebruik van de namen van gedistilleerde dranken in de presentatie en etikettering van andere levensmiddelen en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken, het gebruik van ethylalcohol en distillaten uit landbouwproducten in alcoholhoudende dranken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 110/2008 (PB L 130 van 17.5.2019, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).
Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (“richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22).
Richtlijn (EU) 2024/825 van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2024 tot wijziging van de Richtlijnen 2005/29/EG en 2011/83/EU wat betreft het versterken van de positie van de consument voor de groene transitie door middel van betere informatie en door middel van bescherming tegen oneerlijke praktijken (PB L, 2024/825, 6.3.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/825/oj).
Beschikking van de Commissie van 28 januari 1997 tot vaststelling van het identificatiesysteem voor verpakkingsmaterialen overeenkomstig Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 50 van 20.2.1997, blz. 28).
Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1422) (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).
Richtlijn (EU) 2015/720 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende de vermindering van het verbruik van lichte plastic draagtassen (PB L 115 van 6.5.2015, blz. 11).
Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82).
Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).
Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (digitaledienstenverordening) (PB L 277 van 27.10.2022, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2018/852 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 141).
Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/1004 van de Commissie van 7 juni 2019 tot vaststelling van voorschriften voor de berekening, de verificatie en de verslaglegging van gegevens over afvalstoffen overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Uitvoeringsbesluit C(2012) 2384 van de Commissie (PB L 163 van 20.6.2019, blz. 66).
Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).
Uitvoeringsbesluit (EU) 2018/896 van de Commissie van 19 juni 2018 tot vaststelling van de methode voor de berekening van het jaarlijkse verbruik van lichte plastic draagtassen en tot wijziging van Beschikking 2005/270/EG (PB L 160 van 25.6.2018, blz. 6).
Beschikking 2005/270/EG van de Commissie van 22 maart 2005 tot vaststelling van de tabellen voor het databanksysteem overeenkomstig Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 86 van 5.4.2005, blz. 6).
Verordening (EU) 2019/1020 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende markttoezicht en conformiteit van producten en tot wijziging van Richtlijn 2004/42/EG en de Verordeningen (EG) nr. 765/2008 en (EU) nr. 305/2011 (PB L 169 van 25.6.2019, blz. 1). ▌
Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).
Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
Richtlijn 2014/25/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 243).
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).
Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29).
Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende cosmetische producten (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 59).
Verordening (EU) 2019/4 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 betreffende de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van gemedicineerde diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 90/167/EEG van de Raad (PB L 4 van 7.1.2019, blz. 1).
Besluit (EU) 2023/1809 van de Commissie van 14 september 2023 tot vaststelling van de EU-milieukeurcriteria voor absorberende hygiëneproducten en herbruikbare menstruatiecups (PB L 234 van 22.9.2023, blz. 142).
Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51).
Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG van de Raad en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64).
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82),
Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 inzake de rechtsbescherming van modellen (PB L 289 van 28.10.1998, blz. 28).
Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB L 336 van 23.12.2015, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
Verordening (EU) 2019/1150 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 ter bevordering van billijkheid en transparantie voor zakelijke gebruikers van onlinetussenhandelsdiensten (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 57).
Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).
Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 14).
Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).
Uitvoeringsverordening (EU) 2023/595 van de Commissie van 16 maart 2023 tot vaststelling van het formulier voor het overzicht van de eigen middelen op basis van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2021/770 van de Raad (PB L 79 van 17.3.2023, blz. 151).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2024 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (herschikking) (COM(2022)0542 – C9-0364/2022 – 2022/0347(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2022)0542),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C9‑0364/2022),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 februari 2023(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 5 juli 2023(2),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(3),
– gezien de brief van 27 juni 2023 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid overeenkomstig artikel 110, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien het overeenkomstig artikel 74, lid 4, van zijn Reglement door de bevoegde commissie goedgekeurde voorlopig akkoord en de door de vertegenwoordiger van de Raad bij brief van 8 maart 2024 gedane toezegging om het standpunt van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie goed te keuren,
– gezien de artikelen 110 en 59 van zijn Reglement,
– gezien het advies van de Commissie vervoer en toerisme,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A9‑0233/2023),
A. overwegende dat het voorstel van de Commissie volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel louter een codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen;
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(4), rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;
2. verzoekt de Commissie om hernieuwde voorlegging aan het Parlement indien zij haar voorstel vervangt, ingrijpend wijzigt of voornemens is het ingrijpend te wijzigen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2024 met het oog op de vaststelling van Richtlijn (EU) 2024/... van het Europees Parlement en de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (herschikking)(5)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(6),
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s(7),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(8),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) De Richtlijnen 2004/107/EG(9) en 2008/50/EG(10) van het Europees Parlement en de Raad zijn ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die richtlijnen te worden overgegaan.
(2) De Commissie heeft in haar mededeling “De Europese Green Deal” van 11 december 2019 een ambitieuze routekaart beschreven om de Unie om te vormen tot een rechtvaardige en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, met als doel het natuurlijk kapitaal van de Unie te beschermen, te behouden en te verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers te beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Met name op het gebied van schone lucht heeft de Commissie zich ertoe verbonden om de luchtkwaliteit verder te verbeteren en de luchtkwaliteitsnormen van de Unie beter op de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) af te stemmen. De Commissie heeft in de Europese Green Deal ook een aanscherping van de bepalingen inzake monitoring, modellering en planning op het gebied van luchtkwaliteit aangekondigd.
(3) In haar mededeling van 12 mei 2021 getiteld “Route naar een gezonde planeet voor iedereen – EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” heeft de Commissie een actieplan vastgesteld om de verontreiniging tot nul terug te brengen, waarin onder meer de verontreinigingsaspecten van de Europese Green Deal aan bod komen en dat de ook verbintenis bevat om de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging tegen 2030 met meer dan 55 % te verminderen en de ecosystemen in de Unie waar luchtverontreiniging de biodiversiteit bedreigt met 25 % te verminderen.
(4) Het actieplan om de verontreiniging tot nul terug te brengen bevat ook een visie voor 2050, waarin de luchtverontreiniging wordt teruggebracht tot niveaus die niet langer als schadelijk voor de gezondheid en de natuurlijke ecosystemen worden beschouwd. Daartoe moet een gefaseerde aanpak worden gevolgd om de huidige en toekomstige luchtkwaliteitsnormen van de Unie vast te stellen, waarbij ▌luchtkwaliteitsnormen voor 2030 en daarna worden vastgesteld en een perspectief wordt ontwikkeld om de luchtkwaliteitsnormen van de Unie uiterlijk in 2050 in overeenstemming met de meest actuele richtsnoeren inzake luchtkwaliteit van de WHO te brengen op basis van een mechanisme voor regelmatige evaluatie om rekening te houden met de meest recente wetenschappelijke gegevens. Gezien het verband tussen het terugdringen van verontreiniging en decarbonisatie, moet de langetermijndoelstelling om de verontreiniging tot nul terug te dringen worden nagestreefd in combinatie met een vermindering van de broeikasgasemissies zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad(11).
(5) In september 2021 heeft de WHO haar richtsnoeren inzake luchtkwaliteit bijgewerkt, op basis van een systematische evaluatie van de wetenschappelijke gegevens met betrekking tot de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging. In de bijgewerkte richtsnoeren inzake luchtkwaliteit van de WHO wordt nieuw bewijs aangevoerd met betrekking tot de effecten die zich voordoen bij lage niveaus van blootstelling aan luchtverontreiniging, en worden lagere luchtkwaliteitsrichtsnoeren voor zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5) en voor stikstofdioxide geformuleerd in vergelijking met eerdere richtsnoeren. In deze richtlijn wordt rekening gehouden met de meest recente wetenschappelijke gegevens, waaronder de meest actuele richtsnoeren inzake luchtkwaliteit van de WHO.
(6) De afgelopen drie decennia heeft de wetgeving van de Unie en de lidstaten geleid tot een gestage vermindering van de uitstoot van schadelijke luchtverontreinigende stoffen en zodoende tot een verbetering van de luchtkwaliteit. Uit de beleidsopties die in het kader van de effectbeoordeling bij deze richtlijn zijn onderzocht, blijkt dat de verdere vermindering van de luchtverontreiniging bijkomende sociaal-economische nettovoordelen oplevert, waarbij de verwachte in geld uitgedrukte gezondheids- en milieuvoordelen duidelijk opwegen tegen de geraamde uitvoeringskosten.
(7) Bij het nemen van de relevante maatregelen op het niveau van de Unie en op nationaal niveau ter verwezenlijking van de doelstelling om de luchtverontreiniging tot nul terug te brengen, moeten de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zich laten leiden door het beginsel dat er voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen, het beginsel dat milieuschade bij voorrang bij de bron moet worden aangepakt en het beginsel dat de vervuiler moet betalen, zoals vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en het niet-schadenbeginsel van de Europese Green Deal, en daarbij ook het mensenrecht op een schoon, gezond en duurzaam milieu in navolging van de op 28 juli 2022 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) aangenomen Resolutie 76/300 erkennen. Zij moeten onder meer rekening houden met: de bijdrage van een betere luchtkwaliteit aan de volksgezondheid, de kwaliteit van het milieu en de veerkracht van ecosystemen, het welzijn van de burgers, gelijkheid en de bescherming van gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen, de kosten voor de gezondheidszorg, de welvaart van de samenleving, de werkgelegenheid en het concurrentievermogen van de economie; de energietransitie, een grotere energiezekerheid en het aanpakken van energiearmoede; voedselzekerheid en de betaalbaarheid van levensmiddelen; de ontwikkeling van duurzame en slimme mobiliteits- en vervoersoplossingen en de daarmee samenhangende infrastructuur; het effect van gedragsveranderingen; de gevolgen van begrotingsmaatregelen; een rechtvaardige verdeling en solidariteit tussen de lidstaten, in het licht van hun economische draagkracht, nationale omstandigheden, zoals de specifieke kenmerken van eilanden, en de noodzaak om in de loop der tijd te convergeren; de noodzaak om de transitie billijk en sociaal rechtvaardig te maken door middel van passende onderwijs- en opleidingsprogramma’s, ook voor gezondheidswerkers; de beste beschikbare en meest actuele wetenschappelijke gegevens, met name de bevindingen van de WHO; de noodzaak om bij het nemen van beslissingen over investeringen en planning rekening te houden met de risico’s in verband met luchtverontreiniging; de kosteneffectiviteit, de beste beschikbare technologische oplossingen en technologische neutraliteit bij het terugdringen van emissies van luchtverontreinigende stoffen, en de evolutie op het gebied van milieu-integriteit en het ambitieniveau.
(8) Deze richtlijn draagt bij aan de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG’s), met name SDG 3, 7, 10, 11 en 13.
(9) In het algemene milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2030, dat bij Besluit (EU) 2022/591 van het Europees Parlement en de Raad(12) (achtste algemene milieuactieprogramma) is vastgesteld, wordt de doelstelling vastgesteld om een gifvrij milieu tot stand te brengen dat de gezondheid en het welzijn van mensen, dieren en ecosystemen beschermt tegen milieugerelateerde risico’s en negatieve effecten, en wordt daartoe onder meer bepaald dat de monitoringmethoden, de internationale samenwerking, de voorlichting van het publiek en de toegang tot de rechter verder moeten worden verbeterd. Dit vormt de leidraad voor de doelstellingen van deze richtlijn.
(10) De Commissie moet het wetenschappelijk bewijs met betrekking tot verontreinigende stoffen, de gevolgen daarvan voor de gezondheid van de mens en het milieu, en onder meer de directe en indirecte gezondheidszorgkosten van luchtverontreiniging, de sociaal-economische gevolgen, de milieukosten en de gedragsmatige, begrotings- en de technologische ontwikkelingen regelmatig evalueren. Op basis van die evaluatie moet de Commissie beoordelen of de toepasselijke luchtkwaliteitsnormen nog steeds geschikt zijn om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken. De Commissie moet de eerste evaluatie uiterlijk op 31 december 2030 uitvoeren. In haar evaluatie moet de Commissie de opties en tijdschema’s voor de afstemming van de luchtkwaliteitsnormen op de meest recente richtsnoeren van de WHO inzake luchtkwaliteit beoordelen en nagaan of de luchtkwaliteitsnormen op basis van de meest recente wetenschappelijke informatie moeten worden bijgewerkt, of aanvullende luchtverontreinigende stoffen in aanmerking moeten worden genomen en of de bepalingen inzake het uitstel van de uitvoeringstermijnen en grensoverschrijdende luchtverontreiniging moeten worden gewijzigd. Naar aanleiding van haar evaluatie moet de Commissie, indien zij dit noodzakelijk acht, een voorstel indienen om de luchtkwaliteitsnormen te herzien of om er andere luchtverontreinigende stoffen in op te nemen. Indien de Commissie dit noodzakelijk acht, moet zij ook voorstellen indienen om relevante bronwetgeving in te voeren of te herzien teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de voorgestelde herziene luchtkwaliteitsnormen op het niveau van de Unie, en verdere maatregelen voorstellen die op het niveau van de Unie moeten worden genomen.
(11) Bij de beoordeling van de luchtkwaliteit dient een gemeenschappelijke aanpak op basis van gemeenschappelijke beoordelingscriteria te worden gevolgd. Bij de beoordeling van de luchtkwaliteit dient rekening te worden gehouden met de omvang van de aan luchtverontreiniging blootgestelde bevolkingsgroepen en ecosystemen. Het is derhalve dienstig het grondgebied van elke lidstaat in te delen in zones op basis van de bevolkingsdichtheid en de gemiddelde territoriale blootstellingseenheden.
(12) Vaste metingen dienen verplicht te zijn in zones waar de beoordelingsdrempels worden overschreden. Modelleringsapplicaties en indicatieve metingen, als aanvulling op gegevens van vaste metingen, maken het mogelijk om puntgegevens te interpreteren in termen van geografische spreiding van concentraties. Door het gebruik van die aanvullende beoordelingstechnieken, zou het ook mogelijk moeten zijn het vereiste minimumaantal ▌bemonsteringspunten te verminderen voor vaste metingen in zones waar grenswaarden of streefwaarden worden gehaald, maar waar de beoordelingsdrempels ▌worden overschreden. In zones waar grenswaarden of streefwaarden worden overschreden, vanaf twee jaar na de vaststelling van uitvoeringshandelingen inzake modelleringsapplicaties en de bepaling van de ruimtelijke representativiteit van bemonsteringspunten, moeten naast verplichte vaste metingen ook modelleringsapplicaties of indicatieve metingen worden gebruikt om de luchtkwaliteit te beoordelen. Er moet ook aanvullende monitoring van achtergrondconcentraties en de depositie van verontreinigende stoffen in de lucht worden verricht om een beter inzicht in de verontreinigingsniveaus en dispersie mogelijk te maken.
(13) Indien van toepassing moet gebruik worden gemaakt van modelleringsapplicaties, zodat de puntgegevens kunnen worden geïnterpreteerd in termen van de geografische spreiding van de concentratie van verontreinigende stoffen, hetgeen kan helpen inbreuken op de luchtkwaliteitsnormen op te sporen en input te leveren voor het opstellen van luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit en het bepalen van de locatie van bemonsteringspunten. Naast de in deze richtlijn vastgestelde eisen voor de monitoring van de luchtkwaliteit, worden de lidstaten aangemoedigd om voor monitoringdoeleinden gebruik te maken van de informatieproducten en aanvullende instrumenten, zoals bijvoorbeeld regelmatige evaluatie- en kwaliteitsbeoordelingsverslagen of online beleidstoepassingen, die worden verstrekt door de aardobservatiecomponent van het ruimtevaartprogramma van de Unie, met name de atmosfeermonitoringdienst van Copernicus.
(14) Het is belangrijk dat verontreinigende stoffen waarover de bezorgdheid toeneemt, zoals ultrafijne deeltjes, zwarte koolstof en elementair koolstof, alsook ammoniak en het oxidatiepotentieel van zwevende deeltjes, op zowel plattelandsachtergrondlocaties als stedelijkeachtergrondlocaties worden gemonitord om het wetenschappelijke inzicht in de gevolgen ervan voor de gezondheid en het milieu te ondersteunen, zoals aanbevolen door de WHO. Voor lidstaten met een oppervlakte van minder dan 10 000 km² zou het meten op monitoringsupersites op stedelijkeachtergrondlocaties volstaan.
(15) Gedetailleerde metingen van fijne zwevende deeltjes op achtergrondlocaties (PM2,5) dienen te worden uitgevoerd met het oog op een beter begrip van de gevolgen van die verontreinigende stof en ter ontwikkeling van een passend beleid. Deze metingen dienen te worden uitgevoerd op een wijze die consistent is met die van het Samenwerkingsprogramma voor de bewaking en evaluatie van het transport van luchtverontreinigende stoffen over lange afstand in Europa (EMEP), tot stand gekomen op basis van het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand van 1979 van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE), dat de Raad heeft goedgekeurd bij Besluit 81/462/EEG(13), en de protocollen daarbij, waaronder het Protocol inzake vermindering van verzuring, eutrofiëring en ozon op leefniveau van 1999, dat in 2012 is herzien.
(16) Ter verzekering dat de verzamelde gegevens over luchtverontreiniging voldoende representatief en over de hele Unie vergelijkbaar zijn, is het van belang dat bij de beoordeling van de luchtkwaliteit gestandaardiseerde meettechnieken en gemeenschappelijke criteria met betrekking tot het aantal en de plaats van de meetstations worden toegepast. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit kunnen andere technieken dan meting worden toegepast, en het is daarom noodzakelijk dat criteria voor de toepassing en de vereiste nauwkeurigheid van die technieken worden vastgesteld.
(17) Het verstrekken van referentiemethodes voor metingen wordt als belangrijk erkend. Met het oog op een snelle ontwikkeling en aanneming daarvan heeft de Commissie al opdracht gegeven voor werkzaamheden ter voorbereiding van EN-standaarden voor de meting van polycyclische aromatische koolwaterstoffen en voor de evaluatie van de prestaties van sensorsystemen voor de bepaling van de concentraties van gasvormige verontreinigende stoffen (PM10 en PM2,5) en zwevende deeltjes in de lucht. Zolang er geen door de EN gestandaardiseerde methode is, kunnen internationale of nationale standaardreferentiemethoden voor metingen of technische specificaties van het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) worden gebruikt.
(18) Ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu als geheel, is het van bijzonder belang dat de uitstoot van verontreinigende stoffen bij de bron wordt bestreden en dat op lokaal, nationaal en Unieniveau wordt bepaald wat de beste uitstootverminderende maatregelen zijn, en dat deze maatregelen worden uitgevoerd, met name wat de uitstoot door landbouw, industrie, transport, verwarmings- en koelingssystemen en energieopwekking betreft. Daarom dient de uitstoot van schadelijke luchtverontreinigende stoffen worden vermeden, voorkomen of verminderd en dienen passende luchtkwaliteitsnormen te worden vastgesteld op basis van, onder meer, de meest actuele wetenschappelijke gegevens, waaronder de aanbevelingen van de WHO.
(19) Wetenschappelijk bewijsmateriaal toont aan dat zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), benzeen, koolmonoxide, arseen, cadmium, lood, nikkel, en bepaalde polycyclische aromatische koolwaterstoffen en ozon verantwoordelijk zijn voor een aantal ernstige negatieve effecten op de gezondheid van de mens en verband houden met diverse niet-overdraagbare ziekten, gezondheidsproblemen en verhoogde mortaliteit. De beïnvloeding van de gezondheid van de mens en het milieu vindt plaats via concentraties in de lucht en via depositie.
(20) Hoewel luchtverontreiniging een universeel gezondheidsprobleem vormt, zijn de risico’s niet gelijk verdeeld over de bevolking en lopen gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen een groter risico op schade. Deze richtlijn erkent de toegenomen risico’s en specifieke behoeften van gevoelige bevolkingsgroep en kwetsbare groepen ten aanzien van luchtverontreiniging en heeft als doel deze groepen daarover te informeren en te beschermen.
(21) Uit verslag nr. 22/2018 van het Europees Milieuagentschap getiteld “Unequal exposure and unequal impacts: social vulnerability to air pollution, noise and extreme temperatures in Europe” (Ongelijke blootstelling en ongelijke impact: sociale kwetsbaarheid voor luchtverontreiniging, lawaai en extreme temperaturen in Europa) blijkt dat de gezondheid van mensen met een lagere sociaal-economische status grotere gevolgen van luchtverontreiniging ondervindt dan de gezondheid van de bevolking als geheel omdat zij meer daaraan worden blootgesteld en kwetsbaarder zijn. In deze richtlijn wordt rekening gehouden met de maatschappelijke aspecten van luchtverontreiniging en de sociaal-economische gevolgen van de getroffen maatregelen.
(22) Omdat de gevolgen van arseen, cadmium, lood, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen voor de gezondheid van de mens, onder meer door opname via de voedselketen, en voor het milieu zijn geheel ook waarneembaar zijn door depositie, dient rekening te worden gehouden met de accumulatie van die stoffen in de bodem en met de bescherming van het grondwater.
(23) De gemiddelde blootstelling van de bevolking aan de verontreinigende stoffen met de grootste gedocumenteerde gevolgen voor de gezondheid van de mens, namelijk fijne zwevende deeltjes (PM2,5) en stikstofdioxide, moet op basis van de meest recente aanbevelingen van de WHO worden verminderd. Daartoe moet,als een aanvullende luchtkwaliteitsnorm naast maar niet als vervanging van grenswaarden, een gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting worden ingevoerd.
(24) Uit de geschiktheidscontrole van de richtlijnen inzake luchtkwaliteit, die de Richtlijnen 2004/107/EG en 2008/50/EG omvat, is gebleken dat grenswaarden doeltreffender zijn om de concentraties van verontreinigende stoffen te verlagen dan andere soorten luchtkwaliteitsnormen zoals streefwaarden. Om de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens, met name de gezondheid van kwetsbare groepen en gevoelige bevolkingsgroepen, en voor het milieu zo beperkt mogelijk te houden, moeten grenswaarden worden bepaald voor de concentratie van zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), benzeen, koolmonoxide, arseen, cadmium, lood, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht . Benzo(a)pyreen dient te worden gebruikt als marker voor het carcinogene risico van polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht.
(25) Om de lidstaten in staat te stellen zich voor te bereiden op de bij deze richtlijn vastgestelde herziene luchtkwaliteitsnormen en om de juridische continuïteit te waarborgen, moeten de grenswaarden en streefwaarden gedurende een overgangsperiode gelijk zijn aan die welke in de ingetrokken richtlijnen zijn vastgesteld, totdat de nieuwe grenswaarden van toepassing zijn.
(26) Ozon is een grensoverschrijdende verontreinigende stof, die in de atmosfeer wordt gevormd door de uitstoot van primaire verontreinigende stoffen. Sommige van die luchtverontreinigende stoffen worden behandeld in Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad(14). Ozon op leefniveau heeft niet alleen negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid, maar ook voor vegetatie en ecosystemen. De vooruitgang ten opzichte van de in deze richtlijn vastgestelde luchtkwaliteitsstreefwaarden en langetermijndoelstellingen voor ozon dient te worden bepaald in het licht van de in Richtlijn (EU) 2016/2284 vastgestelde streefwaarden en emissiereductieverbintenissen en in voorkomend geval middels de uitvoering van kosteneffectieve maatregelen, routekaarten inzake luchtkwaliteit en luchtkwaliteitsplannen.
(27) De streefwaarden voor ozon en langetermijndoelstellingen ter garantie van een doeltreffende bescherming tegen schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens, de vegetatie en de ecosystemen door blootstelling aan ozon moeten worden bijgewerkt in het licht van de meest recente wetenschappelijke gegevens, waaronder de aanbevelingen van de WHO.
(28) Een alarmdrempel en een informatiedrempel voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5) en ozon▌dienen te worden vastgesteld ter bescherming van de gehele bevolking en met name kwetsbare en gevoelige groepen daarvan tegen kortstondige blootstelling aan hoge concentraties van verontreinigende stoffen. Het bereiken van die drempelwaarden moet het signaal vormen voor de mededeling aan de bevolking van gegevens over de met blootstelling verband houdende gezondheidsrisico’s en de tenuitvoerlegging, indien van toepassing, van kortetermijnmaatregelen om de verontreinigingsniveaus te verminderen waar de alarmdrempel is overschreden.
(29) Overeenkomstig artikel 193 VWEU kunnen de lidstaten verdergaande beschermingsmaatregelen handhaven of treffen, mits deze verenigbaar zijn met de Verdragen en aan de Commissie kenbaar worden gemaakt. Deze kennisgeving kan vergezeld gaan van een toelichting over de wijze waarop die luchtkwaliteitsnormen zijn vastgesteld en de gebruikte wetenschappelijke gegevens.
(30) Waar de toestand van de luchtkwaliteit ▌reeds goed is, dient deze te worden gehandhaafd of verbeterd. Wanneer de normen voor luchtkwaliteit van deze richtlijn niet gehaald dreigen te worden, of niet zijn gehaald, dienen de lidstaten passende maatregelen te nemen in overeenstemming met de in deze richtlijn vastgestelde relevante tijdschema’s, teneinde te voldoen aan de grenswaarden, gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen en kritische niveaus en, waar mogelijk, de streefwaarden ▌en langetermijndoelstellingen voor ozon te halen.
(31) Kwik is een voor de gezondheid van de mens en het milieu zeer gevaarlijke stof. Het is overal in het milieu aanwezig en in de vorm van methylkwik kan het zich in organismen opstapelen en zich in het bijzonder concentreren in organismen die zich hoger in de voedselketen bevinden. In de atmosfeer vrijgekomen kwik kan over lange afstanden worden getransporteerd.
(32) Verordening (EU) 2017/852 van het Europees Parlement en de Raad(15) heeft tot doel de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen het vrijkomen van kwik op basis van een levenscyclus-benadering, met aandacht voor de productie, het gebruik, de afvalbehandeling en de uitstoot. De bepalingen inzake de monitoring van kwik in deze richtlijn vormen een aanvulling op en leveren input op voor die verordening.
(33) Derisico’s van luchtverontreiniging ▌voor de vegetatie en de natuurlijke ecosystemen zijn het belangrijkst op plaatsen die op afstand van stedelijke gebieden zijn gelegen. De vaststelling van deze risico’s en van de naleving van de kritische niveaus ter bescherming van de vegetatie dient daarom geconcentreerd te worden op plaatsen die op afstand van bebouwde gebieden zijn gelegen. Die beoordeling moet rekening houden met en een aanvulling vormen op de voorschriften van Richtlijn (EU) 2016/2284 om de effecten van luchtverontreiniging op terrestrische en aquatische ecosystemen te monitoren en dergelijke effecten te rapporteren.
(34) Bijdragen uit natuurlijke bronnen kunnen worden beoordeeld, maar kunnen niet worden beheerst. Indien natuurlijke bijdragen aan verontreinigende stoffen in de lucht met voldoende nauwkeurigheid kunnen worden bepaald, en indien overschrijdingen geheel of gedeeltelijk te wijten zijn aan deze natuurlijke bijdragen, moeten ze, wanneer wordt beoordeeld of de grenswaarden voor de luchtkwaliteit en de gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen worden nageleefd, onder de in deze richtlijn beschreven voorwaarden, buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Overschrijdingen van grenswaarden van zwevende deeltjes (PM10) die toe te schrijven zijn aan het strooien van zand of zout op de wegen in de winter kunnen, wanneer wordt beoordeeld of de grenswaarden voor de luchtkwaliteit worden nageleefd, moeten ook buiten beschouwing kunnen worden gelaten, op voorwaarde dat er redelijke maatregelen zijn getroffen om de concentraties te verlagen. Het in mindering brengen van die natuurlijke bijdragen weerhouden de lidstaten er niet van maatregelen te nemen om de gezondheidseffecten ervan te verminderen.
(35) Het is van cruciaal belang om de luchtkwaliteit systematisch te monitoren in luchtverontreinigingshotspots, zoals op plekken waar het verontreinigingsniveau sterk wordt beïnvloed door de emissies van bronnen van zware verontreiniging die personen en bevolkingsgroepen kunnen blootstellen aan verhoogde risico’s op schadelijke gezondheidseffecten. Daartoe moeten de lidstaten bemonsteringspunten in de luchtverontreinigingshotspots installeren en passende maatregelen nemen om de gevolgen van luchtverontreiniging voor de menselijke gezondheid in die hotspots tot een minimum te beperken.
(36) Voor zones met bijzonder moeilijke omstandigheden moet het bij wijze van uitzondering mogelijk zijn de nalevingstermijn voor de grenswaarden voor de luchtkwaliteit op te schorten in gevallen waarin zich, ondanks de tenuitvoerlegging van passende maatregelen ter bestrijding van de verontreiniging, in specifieke zones ▌acute nalevingsproblemen voordoen. Elke opschorting voor een bepaalde zone ▌dient vergezeld te gaan van een door de Commissie te beoordelen uitvoerige routekaart inzake de luchtkwaliteit. De lidstaten moeten in de routekaart passende maatregelen vaststellen om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden. De lidstaten moeten ook aantonen dat de maatregelen in de routekaart zijn uitgevoerd om de naleving te garanderen.
(37) Er dienen luchtkwaliteitsplannen te worden ontwikkeld en bijgewerkt voor zones of gemiddelde territoriale blootstellingseenheden waar de concentraties van verontreinigde stoffen in de lucht de geldende grenswaarden voor de luchtkwaliteit, streefwaarden ▌of gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen overschrijden. Er moeten ook luchtkwaliteitsplannen worden ontwikkeld en bijgewerkt voor overschrijdingen van de streefwaarden voor ozon, tenzij er onder de gegeven omstandigheden geen substantiële mogelijkheden zijn om de ozonconcentraties te verminderen en de maatregelen om de overschrijdingen aan te pakken onevenredige kosten met zich mee zouden brengen.
(38) Stoffen die de lucht verontreinigen komen uit allerlei bronnen en activiteiten. Ter garantie van een goede samenhang tussen de diverse beleidslijnen dienen ▌luchtkwaliteitsplannen of routekaarten inzake luchtkwaliteit, waar mogelijk, samenhangend te zijn met de plannen en programma’s die zijn voorbereid krachtens de Richtlijnen 2002/49/EG(16) en 2010/75/EU(17) van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn (EU) 2016/2284.
(39) Zoals vastgesteld in de jurisprudentie van het Hof van Justitie(18) betekent het feit dat er een luchtkwaliteitsplan is opgesteld, niet dat een lidstaat hiermee heeft voldaan aan zijn verplichting om te waarborgen dat de niveaus van luchtverontreinigende stoffen de bij deze richtlijn vastgestelde luchtkwaliteitsnormen niet overschrijden.
(40) Wanneer het risico bestaat dat lidstaten de grenswaarden of, indien van toepassing, de streefwaarden in 2030 niet zullen hebben bereikt, moeten er ook vóór 2030 routekaarten inzake luchtkwaliteit worden opgesteld om ervoor te zorgen dat de niveaus van verontreinigende stoffen dienovereenkomstig worden verlaagd. De routekaart inzake luchtkwaliteit moet beleidslijnen en ‑maatregelen bevatten om vóór het verstrijken van de termijn aan deze grenswaarden en, in voorkomend geval, streefwaarden te voldoen. Omwille van de juridische duidelijkheid en niettegenstaande de gehanteerde specifieke terminologie is een routekaart inzake luchtkwaliteit een luchtkwaliteitsplan als bedoeld in deze richtlijn.
(41) Er moeten kortetermijnactieplannen worden opgesteld die de maatregelen aangeven die op korte termijn dienen te worden genomen wanneer er gevaar bestaat voor overschrijding van één of meer alarmdrempels, teneinde dat gevaar te verkleinen en de duur van een dergelijk voorval te beperken. De lidstaten moeten in bepaalde omstandigheden kunnen afzien van het opstellen van dergelijke actieplannen voor de korte termijn voor ozon indien er geen substantiële mogelijkheden zijn om het risico, de duur of de ernst van een dergelijke overschrijding te verminderen.
(42) Luchtverontreiniging trekt zich niets aan van grenzen en treft de hele Unie. In de meeste lidstaten wordt een aanzienlijk deel van de verontreiniging buiten het eigen grondgebied veroorzaakt. De lidstaten dienen in voorkomend geval samen te werken wanneer het niveau van een verontreinigende stof ten gevolge van aanzienlijke verontreiniging die in een andere lidstaat haar oorsprong vindt, een grenswaarde, streefwaarden, een gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting of alarmdrempel overschrijdt of waarschijnlijk zal overschrijden. De grensoverschrijdende aard van specifieke verontreinigende stoffen, zoals ozon en zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), dwingtdebetrokken lidstaten ertoe samen te werken om de bronnen van luchtverontreiniging en de maatregelen die moeten worden genomen om deze bronnen aan te pakken, vast te stellen en gecoördineerde activiteiten op te zetten, zoals de coördinatie van luchtkwaliteitsplannen en kortetermijnactieplannen, waarin elke lidstaat verontreinigingsbronnen op zijn grondgebied moet aanpakken, teneinde dergelijke overschrijdingen weg te nemen,alsook bij het inlichten van de bevolking. De betrokken lidstaten dienen zo nodig te streven naar samenwerking met derde landen, met een bijzondere klemtoon op vroegtijdige participatie van kandidaat-lidstaten. De Commissie moet tijdig op de hoogte worden gebracht van en worden uitgenodigd om bij ▌een dergelijke samenwerking aanwezig te zijnen bijstand te verlenen, en zij moet in staat zijn om in voorkomend geval technische bijstand te verlenen aan de lidstaten wanneer daarom wordt verzocht.
(43) Het is noodzakelijk dat de lidstaten en de Commissie gegevens over de luchtkwaliteit verzamelen, uitwisselen en verspreiden om een beter inzicht te verkrijgen in de gevolgen van de luchtverontreiniging en om een passend beleid te ontwikkelen. Ook dient het publiek, waar mogelijk, gemakkelijk te kunnen beschikken over bijgewerkte, coherente en begrijpelijke gegevens over de concentraties van alle gereguleerde verontreinigende stoffen in de lucht, informatie over de gevolgen voor de gezondheid alsook over luchtkwaliteitsplannen, routekaarten inzake luchtkwaliteit en kortetermijnactieplannen.
(44) Om ervoor te zorgen dat een zo groot mogelijk publiek toegang krijgt tot informatie over luchtkwaliteit, moet die informatie openbaar worden gemaakt met behulp van digitale en, in voorkomend geval, niet-digitale communicatiekanalen.
(45) Als basis voor een regelmatige verslaglegging moeten bij de Commissie gegevens over de concentraties en depositie van de gereguleerde verontreinigende stoffen worden ingediend. Om de verwerking en vergelijking van gegevens over de luchtkwaliteit te vergemakkelijken, dienen de gegevens in gestandaardiseerde vorm aan de Commissie te worden verstrekt.
(46) Het is noodzakelijk de procedures voor de gegevensverstrekking, de beoordeling en het doen van verslagen over de luchtkwaliteit aan te passen, zodat elektronische hulpmiddelen en het internet als de belangrijkste instrumenten voor de terbeschikkingstelling van gegevens kunnen worden gebruikt en deze procedures in overeenstemming zullen zijn met Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad(19).
(47) De mogelijkheid dient te worden gegeven, de criteria en technieken ter beoordeling van de luchtkwaliteit alsmede het verstrekken van gegevens aan te passen aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.
(48) Zoals vastgesteld door de jurisprudentie van het Hof van Justitie(20), dienen de lidstaten de procesbevoegdheid (locus standi) tegen een beslissing van een overheidsinstantie niet te beperken tot de leden van het betrokken publiek die aan de voorafgaande administratieve procedure tot vaststelling van die beslissing hebben deelgenomen. ▌Voorts moet elke beroepsprocedure eerlijk, billijk, tijdig en niet buitensporig kostbaar zijn, en voorzien in adequate ▌verhaalmechanismen, met inbegrip van een rechterlijk bevel waar zulks passend is. Bovendien moet aan het betrokken publiek, overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie(21), ten minste toegang tot de rechter worden verleend.
(49) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “handvest”) zijn erkend. Wanneer schade aan de gezondheid van de mens is ontstaan als gevolg van een schending van de nationale regels waarmee artikel 19, leden 1 tot en met 5, en artikel 20, leden 1 en 2, van deze richtlijn zijn omgezet, en die schending opzettelijk of uit onachtzaamheid is gepleegd, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de personen die door dergelijke schendingen zijn getroffen, het recht hebben om van de betrokken bevoegde autoriteit een vergoeding voor die schade te vorderen en te verkrijgen. De in deze richtlijn vastgestelde regels inzake schadevergoedingen, toegang tot de rechter en sancties hebben tot doel de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging voor de gezondheid van de mens en het milieu te vermijden, te voorkomen en te verminderen, overeenkomstig artikel 191, lid 1, VWEU. Die regels beogen in het beleid van de Unie een hoog niveau van milieubescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu te integreren in overeenstemming met het beginsel van duurzame ontwikkeling zoals vastgesteld in artikel 37 van het handvest, en brengen de in de artikelen 2, 3 en 35 van het handvest vastgestelde verplichting tot bescherming van het recht op leven en de menselijke integriteit en het recht op gezondheidszorg concreet tot uitdrukking. Deze richtlijn draagt ook bij tot het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, zoals neergelegd in artikel 47 van het handvest, in verband met de bescherming van de gezondheid van de mens. De in deze richtlijn vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.
(50) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van ▌deze richtlijn moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot nadere technische details voor modelleringsapplicaties; het bepalen van de ruimtelijke representativiteit van de bemonsteringspunten; het aantonen en in mindering brengen van overschrijdingen die aan natuurlijke bronnen zijn toe te schrijven; de bepaling van de bijdrage van de opwerveling van deeltjes na het strooien van zand of zout in de winter; de vereisten inzake prognoses die worden gedaan met het oog op het uitstel van de termijnen voor de naleving en inzake de informatie die in de uitvoeringsverslagen moet worden opgenomen; en de vereisten inzake de toezending van informatie en de rapportage over de luchtkwaliteit met betrekking tot i) de vaststelling van regels met betrekking tot de informatie over de luchtkwaliteit die de lidstaten aan de Commissie ter beschikking moeten stellen, alsmede de termijnen waarbinnen die informatie moet worden meegedeeld, en ii) het stroomlijnen van de wijze waarop gegevens worden gerapporteerd en de wederzijdse uitwisseling van informatie en gegevens afkomstig van netwerken en individuele bemonsteringspunten waar de luchtverontreiniging in de lidstaten wordt gemeten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(22).
(51) Teneinde ervoor te zorgen dat deze richtlijn blijft voldoen aan haar doelstellingen, met name om schadelijke effecten van de luchtkwaliteit op de gezondheid van de mens en het milieu te voorkomen, te vermijden en te verminderen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de bijlagen III tot en VII, IX en X bij deze richtlijn om rekening te houden met technische en wetenschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot de beoordeling van de luchtkwaliteit, maatregelen die in aanmerking komen voor opname in de kortetermijnactieplannen en ▌voorlichting van het publiek. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(23). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(52) De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in intern recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.
(53) Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in deel B van bijlage XI genoemde termijnen voor omzetting in intern recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten.
(54) Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk bepalingen over luchtkwaliteit vaststellen waarmee de luchtverontreiniging tot nul moet worden teruggebracht, zodat de luchtkwaliteit binnen de Unie geleidelijk wordt verbeterd tot niveaus die niet langer als schadelijk voor de menselijke gezondheid, de natuurlijke ecosystemen of de biodiversiteit worden beschouwd, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt vanwege de grensoverschrijdende aard van luchtverontreinigende stoffen, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Doelstellingen
1. Deze richtlijn bevat bepalingen inzake luchtkwaliteit waarmee de luchtverontreiniging tot nul moet worden teruggebracht, zodat de luchtkwaliteit in de Unie geleidelijk wordt verbeterd tot zij niveaus bereikt die niet langer als schadelijk voor de gezondheid van de mens, natuurlijke ecosystemen en de biodiversiteit worden beschouwd, zoals bepaald door de beste beschikbare en meest recente wetenschappelijke gegevens, en om zo te helpen uiterlijk in 2050 een gifvrij milieu te verwezenlijken.
2. Bij deze richtlijn worden ▌grenswaarden, streefwaarden, gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen, gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstellingen, kritieke niveaus, alarmdrempels, informatiedrempels en langetermijndoelstellingen vastgesteld. Dergelijke luchtkwaliteitsnormen, die zijn opgenomen in bijlage I, worden regelmatig ▌herzien overeenkomstig artikel 3 en in overeenstemming met de aanbevelingen van de WHO.
3. Daarnaast draagt deze richtlijn bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie inzake de vermindering van verontreiniging, inzake biodiversiteit en inzake ecosystemen, overeenkomstig het achtste milieuactieprogramma, en tot de bevordering van synergieën tussen het luchtkwaliteitsbeleid van de Unie en andere relevante beleidsmaatregelen van de Unie.
Artikel 2
Onderwerp
Deze richtlijn voorziet in bepalingen ten aanzien van:
1) de omschrijving en vastlegging van doelstellingen voor de luchtkwaliteit ▌die bedoeld zijn om de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en het milieu te vermijden, te voorkomen of te verminderen;
2) de vaststelling van gemeenschappelijke methoden en criteria ▌om de luchtkwaliteit in de lidstaten te beoordelen;
3) ▌de monitoring van de huidige en langetermijntrends van de luchtkwaliteit alsook van de gevolgen van maatregelen van de Unie en de lidstaten voor de luchtkwaliteit;
4) de waarborging dat de gegevens over de luchtkwaliteit vergelijkbaar zijn in de hele Unie ▌en aan de bevolking ter beschikking worden gesteld;
5) het behoud van de luchtkwaliteit waar zij goed is ▌en de verbetering daarvan in andere gevallen ▌;
6) de bevordering van een verhoogde samenwerking tussen de lidstaten enhun bevoegdeautoriteitenen organen bij de vermindering van de luchtverontreiniging ▌.
Artikel 3
Regelmatige evaluatie
1. Uiterlijk tegen 31 december 2030, en vervolgens om de vijf jaar, en vaker indien uit substantiële nieuwe wetenschappelijke bevindingen, zoals de herziene WHO-richtsnoeren inzake luchtkwaliteit, blijkt dat dit nodig is, evalueert de Commissie de wetenschappelijke gegevens met betrekking tot luchtverontreinigende stoffen en de effecten daarvan op het milieu en de gezondheid van de mens die relevant zijn voor de verwezenlijking van de doelstelling van artikel 1, en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag met de belangrijkste bevindingen in.
2. Bij de in lid 1 bedoelde evaluatie wordt beoordeeld of de geldende luchtkwaliteitsnormen nog steeds geschikt zijn om de doelstelling van het vermijden, voorkomen of verminderen van schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en het milieu te verwezenlijken en of ook andere luchtverontreinigende stoffen in de normen moeten worden opgenomen.
Met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 wordt bij de evaluatie nagegaan wat de mogelijkheden en tijdschema’s zijn om deze richtlijn ▌in overeenstemming te brengen met de richtsnoeren inzake luchtkwaliteit van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de meest recente wetenschappelijke gegevens.
Bij de evaluatie worden ook alle andere bepalingen van deze richtlijn beoordeeld, met inbegrip van die betreffende de verlenging van de nalevingstermijnen en inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging, en worden voorts de meest actuele wetenschappelijke gegevens beoordeeld, met inbegrip van, in voorkomend geval, de luchtverontreinigende stoffen die worden gemeten op de in artikel 10 bedoelde monitoringsupersites, maar die momenteel niet in bijlage I zijn opgenomen.
Bij de evaluatie houdt de Commissie onder meer rekening met het volgende:
a) de meest recente wetenschappelijke informatie van relevante organen van de Unie, internationale organisaties zoals de WHO en het VN/ECE-Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, en andere relevante wetenschappelijke organisaties;
b) gedragsmatige veranderingen, begrotingsbeleid en technologische ontwikkelingen die van invloed zijn op de luchtkwaliteit en de beoordeling daarvan;
c) de situatie wat betreft de luchtkwaliteit in de lidstaten en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van de mens en het milieu, met inbegrip van de gevolgen van ozon op de vegetatie;
d) de directe en indirecte gezondheidszorg- en milieukosten in verband met luchtverontreiniging;
e) de aard en de sociaal-economische effecten van aanvullende maatregelen die moeten worden uitgevoerd om nieuwe doelstellingen te bereiken, en de kosten-batenanalyse van deze maatregelen;
f) de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van nationale en Unie-maatregelen voor de vermindering van verontreinigende stoffen en bij de verbetering van de luchtkwaliteit;
g) relevante bronwetgeving op Unieniveau voor sectoren en activiteiten die bijdragen tot luchtverontreiniging, met inbegrip van de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van die wetgeving;
h) relevante informatie die de lidstaten met het oog op de evaluatie bij de Commissie hebben ingediend;
i) de invoering door afzonderlijke lidstaten van strengere luchtkwaliteitsnormen overeenkomstig artikel 193 VWEU.
3. Het Europees Milieuagentschap helpt de Commissie met de evaluatie.
4. Indien de Commissie dit naar aanleiding van de evaluatie noodzakelijk acht, dient zij een voorstel in om de luchtkwaliteitsnormen te herzien of er andere luchtverontreinigende stoffen in op te nemen. Voorts dient de Commissie, wanneer zij dit noodzakelijk acht, voorstellen in om relevante bronwetgeving in te voeren of te herzien teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de voorgestelde herziene luchtkwaliteitsnormen op het niveau van de Unie.
5. Indien zij tijdens de evaluatie vaststelt dat er meer maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de toepasselijke luchtkwaliteitsnormen in een significant deel van het grondgebied van de Unie, kan de Commissie verdere maatregelen voorstellen die op het niveau van de Unie moeten worden genomen.
Artikel 4
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1) “lucht”: de buitenlucht in de troposfeer, met uitsluiting van plaatsen als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 89/654/EEG van de Raad(24) waarop bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op de arbeidsplaats van toepassing zijn en waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben;
3) “verontreinigende stof”: een stof die zich in de lucht bevindt en die waarschijnlijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens of het milieu heeft;
4) “niveau”: de concentratie van een verontreinigende stof in de lucht of de depositie daarvan op oppervlakken binnen een bepaalde tijd;
5) “totale depositie”: de totale massa aan verontreinigende stoffen die binnen een gegeven gebied en gegeven tijdspanne van de atmosfeer wordt overgebracht naar oppervlakten zoals bodem, vegetatie, water of gebouwen;
6) “PM10”: deeltjes die een op grootte selecterende inlaat als omschreven in de referentiemethode voor bemonsteren en meten van PM10 EN 12341 passeren met een efficiencygrens van 50 % bij een aerodynamische diameter van 10 μm;
7) “PM2,5”: deeltjes die een op grootte selecterende inlaat als omschreven in de referentiemethode voor bemonsteren en meten van PM2,5 EN 12341 passeren met een efficiencygrens van 50 % bij een aerodynamische diameter van 2,5 μm;
8) “stikstofoxiden”: de som van het totaal aantal volumedelen per miljard (ppbv) van stikstofmonoxide en stikstofdioxide, uitgedrukt in massaconcentratie-eenheden van stikstofdioxide (μg/m³);
9) “arseen”, “cadmium”, “lood”, “nikkel” en “benzo(a)pyreen”: het totale gehalte aan deze elementen en verbindingen in de PM10-fractie;
10) “polycyclische aromatische koolwaterstoffen”: organische verbindingen die bestaan uit ten minste twee versmolten aromatische ringen die volledig uit koolstof en waterstof bestaan;
11) “totaal gasvormig kwik”: elementaire kwikdamp (Hg0) en reactief gasvormig kwik, d.w.z. in water oplosbare kwikverbindingen met een voldoende hoge dampdruk om in de gasfase te bestaan;
12) “vluchtige organische stoffen” of VOS: organische stoffen van antropogene en biogene bronnen, uitgezonderd methaan, die onder invloed van zonlicht door reactie met stikstofoxiden fotochemische oxidanten kunnen produceren;
13) “ozonprecursoren”: stoffen die bijdragen tot de vorming van ozon in de onderste luchtlagen;
14) “zwarte koolstof”: koolstofhoudende aerosolen die door lichtabsorptie worden gemeten;
15) “ultrafijne deeltjes”: deeltjes met een diameter van minder dan of gelijk aan 100 nm, waarbij ultrafijne deeltjes worden gemeten als deeltjesaantalconcentratie perkubieke centimeter voor een groottebereik met een ondergrens van ▌10 nm en voor een groottebereik zonder beperking voor de bovengrens;
16) “oxidatiepotentieel van zwevende deeltjes”: een maat voor het vermogen van zwevende deeltjes om potentiële doelmoleculen te oxideren;
17) “zone”: een door een lidstaat met het oog op de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit afgebakend gedeelte van zijn grondgebied;
18) “gemiddelde territoriale blootstellingseenheid”: een deel van het grondgebied van een lidstaat dat door die lidstaat is aangewezen voor het bepalen van de gemiddelde-blootstellingsindex en dat overeenkomt met een NUTS 1- of NUTS 2-regio als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad(25) of een combinatie van twee of meer aangrenzende NUTS 1- of NUTS 2-regio’s, mits hun totale gecombineerde omvang kleiner is dan het gehele grondgebied van die lidstaat en niet groter dan 85 000 km²;
19) “agglomeratie”: een verstedelijkte zone met een bevolking van meer dan 250 000 inwoners of, in het geval van een bevolking van 250 000 inwoners of minder, met een door de lidstaten vast te stellen bevolkingsdichtheid per km2;
20) “beoordeling”: een methode die wordt gebruikt om een niveau te meten, te berekenen, te voorspellen of te ramen;
21) “beoordelingsdrempel”: het niveau dat bepaalt welk beoordelingsregime moet worden gebruikt ter beoordeling van de luchtkwaliteit;
22) “vaste metingen”: metingen die gedurende ten minste één kalenderjaar op vaste locaties worden uitgevoerd op bemonsteringspunten, hetzij continu, hetzij door aselecte bemonstering, om de niveaus te bepalen overeenkomstig de desbetreffende gegevenskwaliteitsdoelstellingen;
23) “indicatieve metingen”: metingen die hetzij met regelmatige tussenpozen gedurende een kalenderjaar, hetzij door middel van aselecte bemonstering worden gedaan om de niveaus vast te stellen overeenkomstig gegevenskwaliteitsdoelstellingen die minder strikt zijn dan die waaraan vaste metingen moeten voldoen;
24) “modelleringsapplicatie”: toepassing van een modelleringssysteem, opgevat als een keten van modellen en submodellen, met inbegrip van alle noodzakelijke inputgegevens, en de eventuele naverwerking;
25) “objectieve raming”: ▌informatie over het concentratie- of depositieniveau van een specifieke verontreinigende stof die door analyses van deskundigen is verkregen en die het gebruik van statistische instrumenten ▌kan omvatten;
26) “ruimtelijke representativiteit”: een beoordelingsbenadering waarbij de op een bemonsteringspunt waargenomen meetgegevens inzake de luchtkwaliteit representatief zijn voor een duidelijk afgebakend geografisch gebied, voor zover het verschil tussen de meetgegevens binnen dat gebied en de op het bemonsteringspunt waargenomen meetgegevens een vooraf bepaald tolerantieniveau niet overschrijdt;
27) “luchtverontreinigingshotspots”: locaties binnen een zone met de hoogste concentraties waaraan de bevolking waarschijnlijk direct of indirect wordt blootgesteld gedurende een periode die significant is in verhouding tot de middelingtijd van de grenswaarden of streefwaarden, ook wanneer het verontreinigingsniveau sterk wordt beïnvloed door de emissies uit bronnen van zware verontreiniging, zoals nabijgelegen drukke en overbelaste wegen, één industriële bron of een industriegebied met veel bronnen, havens, luchthavens, intensieve verwarming van woningen, of een combinatie daarvan;
28) “stedelijkeachtergrondlocaties”: plaatsen in stedelijke en voorstedelijke gebieden waar de niveaus representatief zijn voor de blootstelling van de stedelijke bevolking in het algemeen;
29) “plattelandsachtergrondlocaties”: plaatsen in landelijke gebieden met een lage bevolkingsdichtheid waar de niveaus representatief zijn voor de blootstelling van de plattelandsbevolking in het algemeen, de vegetatie en de natuurlijke ecosystemen;
30) “monitoringsupersite”: een meetstation op een stedelijkeachtergrond- of plattelandsachtergrondlocatie dat meerdere bemonsteringspunten combineert om langetermijngegevens over verschillende verontreinigende stoffen te verzamelen;
31) “grenswaarde”: een niveau ▌dat op basis van wetenschappelijke kennis wordt vastgesteld met als doel schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens of het milieu te vermijden, te voorkomen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, wanneer het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden;
32) “streefwaarde ▌”: een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld met het doel om schadelijke gevolgen ▌voor de gezondheid van de mens of het milieu te vermijden, te voorkomen of te verminderen en dat voor zover mogelijk binnen een bepaalde termijn moet worden gehaald;
33) “gemiddelde-blootstellingsindex”: een gemiddeld niveau dat wordt bepaald op basis van metingen op stedelijkeachtergrondlocaties verspreid over de gemiddelde territoriale blootstellingseenheid, of, als die territoriale eenheid geen stedelijk gebied omvat, op plattelandsachtergrondlocaties, en dat de blootstelling van de bevolking weergeeft en dat wordt gebruikt om te controleren of aan de gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting en de gemiddelde blootstellingsconcentratiedoelstelling voor die territoriale eenheid is voldaan;
34) “gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting”: een procentuele vermindering van de gemiddelde blootstelling van de bevolking, uitgedrukt als de gemiddelde territoriale blootstellingseenheid, die voor het referentiejaar wordt vastgesteld met het doel de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens te verminderen en die binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, wanneer het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden;
35) “gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstelling”: een niveau van de gemiddelde-blootstellingsindex waaraan moet worden voldaan met het doel de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens te verminderen;
36) “kritiek niveau”: een niveau waarboven directe ongunstige gevolgen kunnen optreden voor sommige receptoren, zoals bomen, andere planten of natuurlijke ecosystemen, doch niet voor de mens;
37) “alarmdrempel”: een niveau waarboven een kortstondige blootstelling risico’s inhoudt voor de gezondheid van de bevolking als geheel, en bij het bereiken waarvan de lidstaten onmiddellijk stappen moeten ondernemen;
38) “informatiedrempel”: een niveau waarboven kortstondige blootstelling een gezondheidsrisico inhoudt voor bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen en waarbij een onmiddellijke en toereikende informatievoorziening noodzakelijk is;
39) “langetermijndoelstelling”: een niveau dat op lange termijn zou moeten worden bereikt, behalve waar dit niet door proportionele maatregelen kan worden bereikt, met het doel de gezondheid van de mens en het milieu een doeltreffende bescherming te bieden;
40) “bijdragen van natuurlijke bronnen”: emissies van verontreinigende stoffen die niet direct of indirect zijn veroorzaakt door menselijke activiteiten, met inbegrip van natuurverschijnselen zoals vulkanische uitbarstingen, seismische activiteiten, geothermische activiteiten, bosbranden, stormen, zeezout als gevolg van verstuivend zeewater of de atmosferische opwerveling of verplaatsing van natuurlijke deeltjes uit droge regio’s;
41) “luchtkwaliteitsplan”: een plan betreffende beleidslijnen en maatregelen om de grenswaarden, streefwaarden ▌of gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen na te leven wanneer die worden overschreden;
42) “routekaart inzake luchtkwaliteit”: een luchtkwaliteitsplan dat is vastgesteld vóór het verstrijken van de termijn voor het bereiken van grenswaarden en streefwaarden, met beleidslijnen en maatregelen om binnen de daarvoor gestelde termijn aan die grenswaarden en streefwaarden te voldoen;
43) “kortetermijnactieplan”: plan betreffende noodmaatregelen die op korte termijn moeten worden genomen om het onmiddellijke risico of de duur van de overschrijding van de alarmdrempels te verminderen;
44) “gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen”: de bevolkingsgroepen die permanent of tijdelijk gevoeliger of kwetsbaarder zijn voor de gevolgen van ▌luchtverontreiniging dan de gemiddelde bevolking, vanwege specifieke kenmerken die de gevolgen van blootstelling voor de gezondheid groter maken of omdat zij een hogere gevoeligheid of een lagere drempelwaarde voor gezondheidseffecten hebben of minder goed in staat zijn zichzelf te beschermen;
45) “het betrokken publiek”: een of meer natuurlijke of rechtspersonen die gevolgen ondervinden of waarschijnlijk ondervinden van of belang hebben bij de besluitvormingsprocedures met betrekking tot de uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van artikel 9, 19 of 20; voor de toepassing van deze definitie worden niet-gouvernementele organisaties die zich voor de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu inzetten en aan de eisen van het nationale recht voldoen, geacht belanghebbende te zijn.
Artikel 5
Verantwoordelijkheden
De lidstaten wijzen op de passende niveaus de bevoegde autoriteiten en organen aan, die zijn belast met:
a) de beoordeling van de luchtkwaliteit, ook om een adequate werking en een adequaat onderhoud van het monitoringnetwerkte waarborgen;
b) de erkenning van de meetsystemen (methoden, apparaten, netwerken en laboratoria);
c) het verzekeren van de nauwkeurigheid van de metingen en de overdracht en uitwisseling van meetgegevens;
d) het bevorderen van de nauwkeurigheid van modelleringsapplicaties;
e) de analyse van de beoordelingsmethoden;
f) de coördinatie op hun grondgebied van eventuele door de Commissie georganiseerde kwaliteitsborgingsprogramma’s van de Unie;
g) de samenwerking met de andere lidstaten en de Commissie, ook bij grensoverschrijdende luchtvervuiling;
h) het opstellen van luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit;
i) het opstellen van kortetermijnactieplannen;
j) het ter beschikking stellen en bijhouden van een luchtkwaliteitsindex en andere relevante informatie voor de bevolking zoals bepaald in bijlage X.
Artikel 6
Aanwijzing van zones en gemiddelde territoriale blootstellingseenheden
De lidstaten wijzen voor hun hele grondgebied zones en gemiddelde territoriale blootstellingseenheden aan, ook op het niveau van agglomeraties indien dat met het oog op de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit passend is. In alle zones en gemiddelde territoriale blootstellingseenheden vinden luchtkwaliteitsbeoordeling en luchtkwaliteitsbeheer plaats.
HOOFDSTUK II
DE BEOORDELING VAN DE LUCHTKWALITEIT EN DEPOSITIES
Artikel 7
Beoordelingsregime
1. Met betrekking tot zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), lood, benzeen, koolmonoxide, arseen, cadmium, nikkel, lood, benzo(a)pyreen en ozon in de lucht gelden de in bijlage II genoemde beoordelingsdrempels.
Elke zone wordt op basis van deze beoordelingsdrempels ingedeeld.
2. De lidstaten bekijken de in lid 1 bedoelde indeling ten minste om de vijf jaar opnieuw volgens de in ▌lid 3 vastgestelde procedure. De indeling wordt evenwel frequenter opnieuw bekeken wanneer er aanzienlijke veranderingen optreden in de activiteiten die gevolgen hebben voor de concentraties van zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), lood, benzeen, koolmonoxide, arseen, cadmium, lood, nikkel, benzo(a)pyreen of ozon.
3. Of de in bijlage II genoemde beoordelingsdrempels zijn overschreden, wordt, wanneer voldoende gegevens beschikbaar zijn, bepaald op basis van de concentraties gedurende de voorgaande vijf jaar. Een beoordelingsdrempel wordt geacht te zijn overschreden indien zich gedurende ten minste drie afzonderlijke jaren van de bedoelde vijf voorgaande jaren een overschrijding heeft voorgedaan.
Wanneer over minder dan vijf jaar gegevens beschikbaar zijn, kunnen de lidstaten de gegevens van meetcampagnes van korte duur gedurende de periode van het jaar waarin en op de plaatsen waar zich naar alle waarschijnlijkheid de hoogste verontreiniging voordoet, combineren met gegevens uit emissie-inventarissen en resultaten die zijn verkregen met behulp van modelleringsapplicaties om te bepalen of de beoordelingsdrempels zijn overschreden.
Artikel 8
Beoordelingscriteria
1. De lidstaten voeren in al hun zones beoordelingen uit van de luchtkwaliteit met betrekking tot de in artikel 7 genoemde verontreinigende stoffen, overeenkomstig de in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel vastgestelde criteria en overeenkomstig bijlage IV.
2. In alle zones die zijn ingedeeld als zones waarin de in artikel 7 bedoelde beoordelingsdrempels voor ▌verontreinigende stoffen worden overschreden, worden vaste metingen gebruikt ter beoordeling van de luchtkwaliteit. Die vaste metingen kunnen worden aangevuld met modelleringsapplicaties of indicatieve metingen om de luchtkwaliteit te beoordelen en om adequate informatie over de ruimtelijke spreiding van luchtvervuilende stoffen en de ruimtelijke representativiteit van vaste metingen te verkrijgen.
3. Vanaf twee jaar na de vaststelling van de in lid 7 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden naast vaste metingen modelleringsapplicaties of indicatieve metingen gebruikt ter beoordeling van de luchtkwaliteit in alle zones waar het niveau van verontreinigende stoffen een relevante in bijlage I vastgestelde grenswaarde of streefwaarde overschrijdt.
De in de eerste alinea bedoelde modelleringsapplicaties of indicatieve metingen verschaffen ▌informatie over de ruimtelijke spreiding van verontreinigende stoffen. Wanneer modelleringsapplicaties worden gebruikt, verschaffen zij ook informatie over de ruimtelijke representativiteit van vaste metingen en worden zij zo vaak als nodig, maar ten minste om de vijf jaar ingezet.
4. In alle zones die zijn ingedeeld als zones die onder de beoordelingsdrempels uitkomen die voor de in artikel 7 bedoelde verontreinigende stoffen zijn vastgesteld, volstaan modelleringsapplicaties, indicatieve metingen, objectieve ramingen of een combinatie daarvan ter beoordeling van de luchtkwaliteit.
5. De resultaten van modelleringsapplicaties die overeenkomstig lid 3 of 4 van dit artikel of artikel 9, lid 3, worden gebruikt, of van indicatieve metingen worden in aanmerking genomen bij het beoordelen van de luchtkwaliteit ten aanzien van de grenswaarden en de streefwaarden.
Indien er vaste metingen beschikbaar zijn met een gebied van ruimtelijke representativiteit dat het door de modelleringsapplicatie berekende overschrijdingsgebied van bestrijkt, kan een lidstaat ervoor kiezen de gemodelleerde overschrijding niet als een overschrijding van de grenswaarden en streefwaarden in kwestie te melden.
6. Indien uit overeenkomstig de leden 3 of 4 gebruikte modelleringsapplicaties blijkt dat een grenswaarde of streefwaarde ▌wordt overschreden in een gebied van de zone dat niet door vaste metingen en het gebied van ruimtelijke representativiteit ervan wordt bestreken, mag ten minste één ▌aanvullende vaste of indicatieve meting worden gebruikt voor mogelijke extra luchtverontreinigingshotspots in de zone, zoals vastgesteld door de modelleringsapplicatie.
Indien uit overeenkomstig artikel 9, lid 3, gebruikte modelleringsapplicaties blijkt dat een grenswaarde of streefwaarde wordt overschreden in een gebied van de zone dat niet door vaste metingen en het gebied van ruimtelijke representativiteit ervan wordt bestreken, wordt ten minste één aanvullende vaste of indicatieve meting gebruikt voor mogelijke extra luchtverontreinigingshotspots in de zone, zoals vastgesteld door de modelleringsapplicatie.
Indien er aanvullende vaste metingen worden gebruikt, worden die metingen binnen twee kalenderjaren na het modelleren van de overschrijding vastgesteld. Indien er aanvullende indicatieve metingen worden gebruikt, worden die metingen binnen één kalenderjaar na het modelleren van de overschrijding vastgesteld. De metingen bestrijken ten minste één kalenderjaar overeenkomstig de minimale gegevensdekkingsvereisten van punt B van bijlage V om het concentratieniveau van de desbetreffende verontreinigende stof te bepalen.
Wanneer een lidstaat ervoor kiest geen aanvullende vaste of indicatieve metingen uit te voeren, wordt de overschrijding die met modelleringsapplicaties wordt aangetoond, gebruikt voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.
7. Uiterlijk op … [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] verschaft de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, nadere technische details voor:
a) modelleringsapplicaties, ook voor de wijze waarop de resultaten van modelleringsapplicaties en indicatieve metingen in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de luchtkwaliteit en hoe potentiële overschrijdingen die met die beoordelingsmethoden worden vastgesteld, kunnen worden geverifieerd;
b) het bepalen van de ruimtelijke representativiteit van bemonsteringspunten.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
▌
8. Waar regionale patronen van de invloed op ecosystemen worden beoordeeld, wordt het gebruik van bio-indicatoren overwogen, ook in overeenstemming met de monitoring in het kader van Richtlijn (EU) 2016/2284.
Artikel 9
Bemonsteringspunten
1. De plaats van de bemonsteringspunten voor de meting van zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), ▌benzeen, koolmonoxide, arseen, cadmium, lood, nikkel en benzo(a)pyreen en ozon in de lucht wordt bepaald overeenkomstig bijlage IV.
▌
2. In elke zone waar het niveau van verontreinigende stoffen de in bijlage II gespecificeerde beoordelingsdrempel overschrijdt, mag het aantal bemonsteringspunten voor elke verontreinigende stof niet kleiner zijn dan het in de ▌punten ▌A en C van bijlage III genoemde minimumaantal bemonsteringspunten.
3. In zones waar het niveau van verontreinigende stoffen de desbetreffende in bijlage II gespecificeerde beoordelingsdrempel overschrijdt, maar niet de respectieve ▌grenswaarden, ▌streefwaarden en kritieke niveaus, mag het minimum aantal bemonsteringspunten voor vaste metingen evenwel met ten hoogste 50 % worden verminderd overeenkomstig de punten A en C van bijlage III, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) de indicatieve metingen ofmodelleringsapplicaties leveren voldoende gegevens op ter beoordeling van de luchtkwaliteit ten aanzien van grenswaarden, streefwaarden ▌, kritieke niveaus, alarmdrempels en informatiedrempels, evenals adequate gegevens ten behoeve van de bevolking, naast de gegevens van de ▌bemonsteringspunten voor vaste metingen;
b) het aantal in te richten bemonsteringspunten en de ruimtelijke resolutie van de indicatieve metingen en modelleringsapplicaties volstaan om de concentratie van de betrokken verontreinigende stof vast te stellen overeenkomstig de in de punten A en B van bijlage V genoemde gegevenskwaliteitsdoelstellingen, en maken beoordelingsresultaten mogelijk die voldoen aan de in punt E van bijlage V genoemde vereisten;
c) het aantal indicatieve metingen,voor zover die zijn gebruikt om aan de vereisten van dit lid te voldoen, is ten minste gelijk aan het aantal te vervangen vaste metingen en de indicatieve metingen zijn gelijkmatig over het kalenderjaar verspreid;
d) voor ozon wordt stikstofdioxide gemeten op alle resterende bemonsteringspunten waar ozon wordt gemeten, uitgezonderd op plattelandsachtergrondlocaties voor beoordeling ten aanzien van ozon als bedoeld in punt B van bijlage IV.
4. Op het grondgebied van een lidstaat worden een of meer bemonsteringspunten geïnstalleerd die zijn aangepast aan de in afdeling 3, punt A, van bijlage VII bepaalde bemonsteringsdoelstelling, teneinde gegevens te verstrekken over de concentraties van de in punt B van die afdeling vermelde ozonprecursoren op locaties die overeenkomstig punt C van die afdeling zijn bepaald.
5. Stikstofdioxide wordt gemeten op ten minste 50 % van de overeenkomstig tabel 2 van punt A van bijlage III vereiste bemonsteringspunten voor ozon. De meting van stikstofdioxide wordt continu verricht, behalve op de in punt B van bijlage IV bedoelde locaties voor de bepaling van de plattelandsachtergrondwaarden, waar andere meetmethoden kunnen worden gebruikt.
6. Elke lidstaat zorgt er overeenkomstig bijlage IV voor dat de spreiding van bemonsteringspunten die wordt gebruikt voor de berekening van de gemiddelde-blootstellingsindexen voor PM2,5 en stikstofdioxide, zodanig is dat een juist beeld wordt verkregen van de blootstelling van de bevolking in het algemeen. Het aantal bemonsteringspunten mag niet kleiner zijn dan het aantal dat wordt verkregen door toepassing van punt B van bijlage III.
▌
7. Bemonsteringspunten waar in de voorgaande drie jaar overschrijdingen van een ▌in afdeling 1 van bijlage I bepaalde relevante grenswaarde of streefwaarde zijn geregistreerd, mogen niet worden verplaatst, tenzij een verplaatsing noodzakelijk is vanwege bijzondere omstandigheden, waaronder ruimtelijke ontwikkeling. De verplaatsing van dergelijke bemonsteringspunten wordt ondersteund door modelleringapplicaties of indicatieve metingen en waarborgt, waar mogelijk, de continuïteit van de metingen en gebeurt binnen hun gebied van ruimtelijke representativiteit. Een gedetailleerde motivering van elke verplaatsing van dergelijke bemonsteringspunten wordt volledig gedocumenteerd overeenkomstig de voorschriften van punt D van bijlage IV.
8. Teneinde de bijdrage van benzo(a)pyreen in de lucht te beoordelen, zorgt iedere lidstaat voor de monitoring van andere relevante polycyclische aromatische koolwaterstoffen op een beperkt aantal bemonsteringspunten. Deze polycyclische aromatische koolwaterstoffen omvatten ten minste: benzo(a)antraceen, benzo(b)fluorantheen, benzo(j)fluorantheen, benzo(k)fluorantheen, indeno(1,2,3-cd)pyreen en dibenzo(a,h)antraceen. Bemonsteringspunten voor deze polycyclische aromatische koolwaterstoffen worden op dezelfde locatie geplaatst als de bemonsteringspunten voor benzo(a)pyreen en moeten zodanig worden geselecteerd dat geografische variatie en langetermijntendensen kunnen worden vastgesteld.
9. Naast de krachtens artikel 10 vereiste monitoring, monitoren de lidstaten ook de niveaus van ultrafijne deeltjes overeenkomstig punt D van bijlage III en afdeling 4 van bijlage VII. De concentraties zwarte koolstof kunnen op dezelfde locaties worden gemonitord.
Artikel 10
Monitoringsupersites
1. Elke lidstaat stelt ten minste één monitoringsupersite per tien miljoen inwoners op een stedelijkeachtergrondlocatie in. Lidstaten met minder dan tien miljoen inwoners stellen ten minste één monitoringsupersite op een stedelijkeachtergrondlocatie in.
▌Lidstaten waarvan het grondgebied groter is dan 10 000 km² maar kleiner dan 100 000 km², stellen ten minste één monitoringsupersite op een plattelandsachtergrondlocatie in. Elke lidstaat waarvan het grondgebied groter dan 100 000 km² is, stelt ten minste één monitoringsupersite per 100 000 km² op een plattelandsachtergrondlocatie in.
2. De locatie van monitoringsupersites wordt voor stedelijkeachtergrondlocaties en plattelandsachtergrondlocaties bepaald overeenkomstig punt B van bijlage IV.
3. Alle bemonsteringspunten die aan de vereisten van de punten B en C van bijlage IV voldoen en die op monitoringsupersites zijn geïnstalleerd, mogen in aanmerking worden genomen voor de naleving van de voorschriften inzake het minimumaantal bemonsteringspunten voor de desbetreffende verontreinigende stoffen zoals gespecificeerd in bijlage III.
4. Een lidstaat mag ▌met een of meer aangrenzende lidstaten een of meer gezamenlijke monitoringsupersites instellen om aan de vereisten van lid 1 te voldoen. Dit doet geen afbreuk aan de verplichting van elke lidstaat om ten minste één monitoringsupersite op een stedelijkeachtergrondlocatie in te stellenen de verplichting van elke lidstaat met een oppervlakte van meer dan 10 000 km2 om ten minste één monitoringsupersite op een plattelandsachtergrondlocatie in te stellen.
5. Metingen op ▌monitoringsupersites op stedelijkeachtergrondlocaties en plattelandsachtergrondlocaties omvatten de in tabellen 1 en 2 van afdeling 1 van bijlage VII vermelde verontreinigende stoffen en kunnen ook de in tabel 3 van die afdeling vermelde verontreinigende stoffen omvatten.
6. Een lidstaat kan ervoor kiezen zwarte koolstof, ultrafijne deeltjes of ammoniak op de helft van zijn monitoringsupersites op plattelandsachtergrondlocaties niet te meten indien het aantal van zijn monitoringsupersites op plattelandsachtergrondlocaties het aantal van zijn monitoringsupersites op stedelijkeachtergrondlocaties in een verhouding van ten minste 2:1 overschrijdt, zolang de selectie van zijn monitoringsupersites representatief is voor die verontreinigende stoffen.
▌
7. Indien van toepassing, wordt de monitoring gecoördineerd met de bewakingsstrategie en het meetprogramma van het EMEP, de onderzoeksinfrastructuur voor aerosolen, wolken en sporengassen (Actris) en de monitoring van de gevolgen van luchtverontreiniging in het kader van Richtlijn (EU) 2016/2284.
Artikel 11
Referentiemeetmethoden, modelleringsapplicaties en kwaliteitsdoelstellingen voor gegevens
1. De lidstaten passen de in de punten A en C van bijlage VI genoemde referentiemeetmethoden toe.
Onder de in de punten B, C en D ▌van bijlage VI omschreven voorwaarden mogen echter andere meetmethoden worden gebruikt.
2. De lidstaten maken gebruik van toepassingen voor luchtkwaliteitsmodellering onder de in punt E van bijlage VI vastgestelde voorwaarden.
3. De gegevens voor de beoordeling van de luchtkwaliteit voldoen aan de in bijlage V vastgestelde kwaliteitsdoelstellingen voor gegevens.
HOOFDSTUK III
BEHEER VAN DE LUCHTKWALITEIT
Artikel 12
Voorschriften ingeval de niveaus lager zijn dan de grenswaarden, de streefwaarden en de gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstellingen ▌
1. In zones waar de niveaus van verontreinigende stoffen in de lucht lager zijn dan de respectieve grenswaarden genoemd in afdeling 1 van bijlage I houden de lidstaten de niveaus van die stoffen onder de grenswaarden.
2. In zones waar de niveaus vanverontreinigende stoffenin de lucht lager zijn dan de respectieve streefwaarden genoemd in afdeling 1 en 2 van bijlage I, nemen de lidstaten de nodige maatregelen die geen buitensporige kosten met zich meebrengen om die niveaus onder de streefwaarden te houden ▌.
De lidstaten streven ernaar de in afdeling 2 van bijlage I vastgestelde langetermijndoelstellingen voor ozon te bereiken, en zodra die zijn bereikt, streven zij ernaar de ozonniveaus onder die langetermijndoelstellingen te houden, voor zover factoren zoals de grensoverschrijdende aard van ozonverontreiniging, vluchtige organische stoffen uit biogene bronnen en de meteorologische omstandigheden zulks toelaten en op voorwaarde dat eventuele noodzakelijke maatregelen geen onevenredige kosten met zich meebrengen.
3. In gemiddelde territoriale blootstellingseenheden waar de gemiddelde-blootstellingsindexen voor PM2,5 en NO2 lager zijn dan de respectieve waarde van de in afdeling 5 van bijlage I vastgestelde gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstellingen voor die verontreinigende stoffen, houden de lidstaten de niveaus van die verontreinigende stoffen onder de gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstellingen.
4. De lidstaten streven ernaar de best mogelijke luchtkwaliteit en een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu te bereiken en in stand te houden, teneinde de in artikel 1, lid 1, genoemde doelstelling om de verontreiniging tot nul terug te brengen, te verwezenlijken, overeenkomstig de WHO-richtsnoeren, en onder de in bijlage II vastgestelde beoordelingsdrempels.
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de niveaus van verontreinigende stoffen in de lucht in de gehele zones de in afdeling 1 van bijlage I vastgestelde respectieve grenswaarden niet overschrijden.
2. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen die geen buitensporige kosten meebrengen om ervoor te zorgen dat de niveaus van verontreinigende stoffenin de gehele zones de in afdeling 1 en 2, ▌van bijlage I vastgestelde respectieve streefwaarden nietoverschrijden.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de in afdeling 5, punt B, van bijlage I opgenomen gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen voor PM2,5 en NO2 worden nageleefd in al hun gemiddelde territoriale blootstellingseenheden waar de in afdeling 5, punt C, van bijlage I vastgestelde gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstellingen worden overschreden.
4. De naleving van de leden 1, 2 en 3 van dit artikel wordt beoordeeld overeenkomstig bijlage IV.
5. De gemiddelde-blootstellingsindexen worden beoordeeld overeenkomstig afdeling 5, punt A, van bijlage I.
6. De in tabel 1 van afdeling 1 van bijlage I vastgestelde termijn voor het bereiken van de grenswaarden mag worden verlengd overeenkomstig artikel 18.
7. Lidstaten mogen overeenkomstig artikel 193 VWEU meer beschermende maatregelen handhaven of invoeren, waaronder luchtkwaliteitsnormen die strenger zijn dan die welke in dit artikel zijn bedoeld. Lidstaten stellen de Commissie ▌binnen drie maanden na de vaststelling van zulke maatregelendaarvan in kennis. ▌
Artikel 14
Kritieke niveaus voor de bescherming van vegetatie en natuurlijke ecosystemen
De lidstaten zorgen ervoor, dat de in afdeling 3 van bijlage I genoemde kritieke niveaus als beoordeeld overeenkomstig punt A.1 en B.3 van bijlage IV worden nageleefd.
Artikel 15
Overschrijding van een alarm- of informatiedrempel
1. Voor de concentraties van zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5) en ozon in de lucht gelden de in afdeling 4, punt A, van bijlage I vastgestelde alarmdrempels.
2. Voor de concentraties van zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5) en ozon gelden de in afdeling 4, punt B, van bijlage I vastgestelde informatiedrempels.
3. Wanneer een in afdeling 4, punt A, van bijlage I vastgestelde alarmdrempel wordt overschreden, of, indien van toepassing, op basis van modelleringsapplicaties of andere prognose-instrumenten een dergelijke overschrijding wordt voorspeld, voeren de lidstaten in voorkomend geval onverwijld de noodmaatregelen uit die zijn vermeld in de overeenkomstig artikel 20 opgestelde kortetermijnactieplannen.
4. Wanneer een in afdeling 4 van bijlage I vastgestelde alarmdrempel of informatiedrempel wordt overschreden, of, indien van toepassing, op basis van modelleringsapplicaties of andere prognose-instrumenten een dergelijke overschrijding wordt voorspeld, nemen de lidstaten de nodige stappen om de bevolking overeenkomstig de punten 2 en 3 van bijlage X zo snel mogelijk en, indien mogelijk,binnen enkele uren via verschillende media- en communicatiekanalen daarover in te lichten, waarbij ervoor wordt gezorgd dat een zo groot mogelijk publiek wordt bereikt.
▌
5. Lidstaten mogen meer beschermende maatregelen handhaven of invoeren, met inbegrip van strengere alarmdrempels of informatiedrempels, overeenkomstig artikel 193 VWEU. Lidstaten stellen de Commissie binnen drie maanden na de vaststelling van zulke maatregelen daarvan in kennis.
Artikel 16
Bijdragen van natuurlijke bronnen
1. De lidstaten mogen, voor een bepaald jaar, het volgende aangeven:
a) zones waar overschrijdingen van grenswaarden voor een bepaalde verontreinigende stof toe te schrijven zijn aan natuurlijke bronnen; en
b) gemiddelde territoriale blootstellingseenheden waar overschrijdingen van het door de gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen bepaalde niveau toe te schrijven zijn aan natuurlijke bronnen.
2. De lidstaten verstrekken de Commissie lijsten van die in lid 1 bedoelde zones en gemiddelde territoriale blootstellingseenheden, samen met gegevens over de concentraties en bronnen en het bewijsmateriaal dat aantoont dat de overschrijdingen aan natuurlijke bronnen zijn toe te schrijven.
3. Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 2 in kennis is gesteld van een aan natuurlijke bronnen toe te schrijven overschrijding, wordt die overschrijding niet als een overschrijding in de zin van deze richtlijn aangemerkt. Indien de Commissie van oordeel is dat de door een lidstaat verstrekte bewijzen niet toereikend zijn, stelt zij die lidstaat ervan in kennis dat de overschrijding niet kan worden toegeschreven aan natuurlijke bronnen, totdat die lidstaat passende aanvullende informatie verstrekt.
4. Uiterlijk op 31 december 2026 verstrekt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen technische details over het aantonen en in mindering brengen van aan natuurlijke bronnen toe te schrijven overschrijdingen. In deze technische details wordt nader gespecificeerd wat voor bewijzen de lidstaten overeenkomstig lid 2 moeten verstrekken.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 17
Overschrijdingen door het strooien van zand en zout op wegen in de winter
1. De lidstaten mogen, voor een bepaald jaar, zones aangeven waar de grenswaarden worden overschreden door concentraties van PM10 in de lucht die toe te schrijven zijn aan de opwerveling van deeltjes ten gevolge van het strooien van zand en zout op de wegen in de winter.
2. De lidstaten verstrekken de Commissie een lijst van al deze in lid 1 bedoelde zones alsmede gegevens over de in die zones aanwezige PM10-concentraties en -bronnen.
De lidstaten leveren ook de bewijzen dat deze overschrijdingen veroorzaakt zijn door dergelijke opgewervelde deeltjes, en dat in redelijke mate is getracht die concentraties te verlagen.
3. Onverminderd artikel 16 behoeven de lidstaten voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde zones het in artikel 19 bedoelde luchtkwaliteitsplan slechts vast te stellen voor zover de overschrijdingen zijn toe te schrijven aan andere PM10-bronnen dan het strooien van zand en zout op de wegen in de winter.
4. Uiterlijk op 31 december 2026 verstrekt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen technische details voor de methode voor het bepalen van de bijdrage van de opwerveling van deeltjes na het strooien van zand of zout op de wegen in de winter, alsmede de informatie die de lidstaten overeenkomstig lid 2 moeten verstrekken, waaronder eventueel ook informatie over de bijdrage van de opwerveling aan de dagelijkse concentratieniveaus.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 18
Uitstel van de tijdstippen waarop aan de grenswaarden moet worden voldaan en vrijstelling van de verplichting bepaalde grenswaarden toe te passen
1. Wanneer in een bepaalde zone overeenstemming met de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), stikstofdioxide, benzeen of benzo(a)pyreen niet kan worden bereikt op het in tabel 1 van afdeling 1 van bijlage I genoemde uiterste tijdstip, mag een lidstaat dat tijdstip voor die specifieke zone uitstellen met een periode die door een routekaart inzake luchtkwaliteit wordt gerechtvaardigd, mits voldaan is aan de ▌voorwaarden van lid 2van dit artikel:
a) tot en met 1 januari 2040, indien dit gerechtvaardigd is op grond van locatiespecifieke dispersiekarakteristieken, orografische grensomstandigheden, ongunstige klimaatomstandigheden, grensoverschrijdende bijdragen, of indien de noodzakelijke reducties alleen kunnen worden bereikt door vervanging van een aanzienlijk deel van de bestaande huishoudelijke verwarmingssystemen die de bron van verontreiniging vormen die overschrijdingen veroorzaakt;of
b) tot en met 1 januari 2035, indien gerechtvaardigd door prognoses waaruit blijkt dat zelfs wanneer er rekening wordt gehouden met het verwachte effect van doeltreffende luchtverontreinigingsmaatregelen die in de routekaart inzake luchtkwaliteit zijn vastgesteld, de grenswaarden niet vóór het verstrijken van de termijn kunnen worden bereikt.
▌
Wanneer een termijn waarbinnen aan de waarden moet worden voldaan overeenkomstig de eerste alinea, punt b), van dit lid is uitgesteld, maar binnen die uitgestelde termijn niet aan de waarden kan worden voldaan, kunnen de lidstaten de termijn voor die specifieke zone voor een tweede en laatste keer uitstellen met een periode die niet langer is dan twee jaar na het einde van de eerste uitstelperiode en die gerechtvaardigd is op grond van een bijgewerkte routekaart inzake luchtkwaliteit, mits aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.
▌
2. Lidstaten mogen overeenkomstig lid 1 de termijn waarbinnen aan de waarden moet worden voldaan, uitstellen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) voor de zone waarvoor het uitstel moet gelden, is uiterlijk op 31 december 2028 een routekaart inzake luchtkwaliteit opgesteld die aan de vereisten van artikel 19, leden 6, 7 en 8, voldoet;
b) de in punt a) van dit lid bedoelde routekaart inzake luchtkwaliteit wordt aangevuld met informatie over de in punt B van bijlage VIII opgesomde maatregelen ter bestrijding van luchtverontreiniging en toont aan hoe perioden van overschrijding van de grenswaarden zo kort mogelijk zullen worden gehouden;
c) de in punt a) van dit lid bedoelde routekaart inzake luchtkwaliteit wordt geschraagd door luchtkwaliteitsprognoses, met inbegrip van die welke zijn uitgevoerd voor de toepassing van punt A.5 en A.7, e), van bijlage VIII, waaruit blijkt hoe zo spoedig mogelijk en uiterlijk aan het einde van de uitgestelde nalevingstermijn aan de grenswaarden zal worden voldaan, met inachtneming van redelijke en evenredige maatregelen;
d) in de in punt a) bedoelde routekaart inzake luchtkwaliteit wordt uiteengezet hoe het publiek, en met name gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen, op coherente en bevattelijke wijze zullen worden geïnformeerd over de gevolgen van het uitstel voor de gezondheid van de mens en het milieu;
e) in de in punt a) bedoelde routekaart inzake luchtkwaliteit wordt uiteengezet hoe aanvullende financiering, onder meer via relevante nationale programma’s en, in voorkomend geval, Uniefinancieringsprogramma’s, zal worden gemobiliseerd om de verbetering van de luchtkwaliteit in de zone waarop het uitstel van toepassing zou zijn, te versnellen;
f) aan de in lid 3 vastgestelde voorwaarden is voldaan gedurende de gehele periode van uitstel van de nalevingstermijn;
g) wanneer een nalevingstermijn overeenkomstig lid 1, tweede alinea, wordt uitgesteld, blijkt uit de in die alinea bedoelde bijgewerkte routekaart inzake luchtkwaliteit dat de eerste routekaart inzake luchtkwaliteit is uitgevoerd of dat er stappen zijn ondernomen met het oog op de uitvoering ervan, en dat die wordt aangevuld met een analyse waaruit blijkt dat de oorspronkelijke nalevingsprognoses overeenkomstig punt c) van dit lid niet zijn gerealiseerd.
3. Gedurende de periode van uitstel van een nalevingstermijn overeenkomstig lid 1 zorgt de lidstaat ervoor dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a) de maatregelen in de in lid 1 van dit artikel bedoelde routekaart inzake luchtkwaliteit, in voorkomend geval in de bijgewerkte versie overeenkomstig punt b) van dit lid, worden, zoals de lidstaat heeft aangetoond in de vorm van een uitvoeringsverslag, uitgevoerd met bijgewerkte prognoses voor emissies en, waar mogelijk, concentraties die tweeënhalf jaar en voor het eerst uiterlijk op 30 juni 2031 aan de Commissie worden verstrekt; in voorkomend geval kan worden verwezen naar de meest recente programma’s en emissieprognoses die overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/2284 zijn gemeld, alsook naar het bijbehorende informatieve inventarisatierapport, en het uitvoeringsverslag kan eventueel in het bijgewerkte stappenplan worden opgenomen;
b) de in lid 1 van dit artikel bedoelde routekaart inzake luchtkwaliteit wordt bijgewerkt overeenkomstig artikel 19, lid 5;
c) vanaf 1 januari 2035 vertonen de concentratieniveaus voor de desbetreffende verontreinigende stof een algemene neerwaartse tendens in overeenstemming met een indicatief traject in de richting van naleving dat in een overeenkomstig punt A.7, e), van bijlage VIII opgestelde bijgewerkte routekaart inzake luchtkwaliteit wordt uitgestippeld;
d) de uitvoeringsverslagen en de bijgewerkte routekaarten inzake luchtkwaliteit worden binnen twee maanden na de vaststelling ervan aan de Commissie meegedeeld.
4. Wanneer lid 1, eerste alinea, punt a) of b) volgens een lidstaat van toepassing is, stelt hij de Commissie uiterlijk op 31 januari 2029 daarvan in kennis en deelt hij de in lid 1 bedoelde routekaart inzake luchtkwaliteit mede alsook alle relevante gegevens die de Commissie nodig heeft om te beoordelen of aan de aangehaalde reden voor het uitstel en de in dat lid vastgestelde voorwaarden is voldaan.
Wanneer een lidstaat van mening is dat hij niet vóór het aflopen van de overeenkomstig lid 1, tweede alinea, uitgestelde nalevingstermijn aan de waarden kan voldoen, stelt hij de Commissie daarvan uiterlijk op 31 januari 2034 in kennis en deelt hij de in lid 1 bedoelde routekaart inzake luchtkwaliteit mede alsook alle relevante gegevens die de Commissie nodig heeft om te beoordelen of aan de aangehaalde reden voor een tweede en laatste uitstel en de in dat lid vastgestelde voorwaarden is voldaan.
De lidstaten onderbouwen de methoden en gegevens voor het opstellen van de prognoses die als reden voor een verlenging worden aangevoerd.
Bij haar beoordeling houdt de Commissie rekening met de door de desbetreffende lidstaat verschafte prognoses inzake de luchtkwaliteit, de geraamde effecten op de luchtkwaliteit in die lidstaat van door die lidstaat genomen maatregelen en met de geraamde effecten op de luchtkwaliteit van maatregelen van de Unie.
Wanneer de Commissie binnen negen maanden na de ontvangst van de kennisgeving geen bezwaren heeft gemaakt, wordt aan de desbetreffende voorwaarden voor toepassing van lid 1 geacht te zijn voldaan.
Indien bezwaren worden gemaakt, kan de Commissie van de lidstaat in kwestie verlangen dat de routekaart inzake luchtkwaliteit wordt aangepast of vervangen door een nieuwe routekaart, teneinde aan de vereisten van lid 1 te voldoen.
5. Uiterlijk op 31 december 2026 verstrekt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen nadere technische details over de voorschriften voor prognoses die worden uitgevoerd voor de toepassing van lid 1 van dit artikel, teneinde aan te tonen hoe de in tabel 1 van afdeling 1 van bijlage I gespecificeerde grenswaarden worden bereikt, met inachtneming van redelijke en evenredige maatregelen. Voorts specificeert zij welke informatie voor de toepassing van lid 3 van dit artikel in de uitvoeringsverslagen moet worden opgenomen.
Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
HOOFDSTUK IV
PLANNEN
Artikel 19
Luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit
1. Wanneer het niveau van verontreinigende stoffen in de lucht in bepaalde zones een in afdeling 1 van bijlage I vastgestelde grenswaarde of streefwaarde overschrijdt, stellen de lidstaten voor die zones luchtkwaliteitsplannen vast met daarin passende maatregelen om de desbetreffende grenswaarde of streefwaarde te bereiken en om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden, en in ieder geval korter dan vier jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de eerste overschrijding is geregistreerd. Die luchtkwaliteitsplannen worden zo snel mogelijk en ten laatste twee jaar na het kalenderjaar waarin die overschrijding van een grenswaarde of streefwaarde is geregistreerd, vastgesteld. ▌
Wanneer een overschrijding van een grenswaarde in een bepaalde zone reeds onder een routekaart inzake luchtkwaliteit valt, zorgen de lidstaten ervoor dat de in die routekaart vastgestelde maatregelen passend zijn om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden,en nemen zij, in voorkomend geval, aanvullende en doeltreffendere maatregelen en volgen zij de in lid 5 bedoelde procedure voor het bijwerken van de routekaart.
2. Wanneer in territoriale eenheden die ten minste één zone bestrijken de niveaus van verontreinigende stoffen in de lucht een in afdeling 2 van bijlage I vastgestelde streefwaarde voor ozon overschrijden, stellen de lidstaten luchtkwaliteitsplannen op voor die territoriale eenhedenmet daarin passende maatregelen om de streefwaarde voor ozon te bereiken en de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden. Die luchtkwaliteitsplannen worden zo spoedig mogelijk en uiterlijk twee jaar na het kalenderjaar waarin de overschrijding van de streefwaarde voor ozon is geregistreerd, vastgesteld. ▌
Wanneer in een bepaalde territoriale eenheideen overschrijding van een streefwaarde voor ozon reeds onder een routekaart inzake luchtkwaliteit valt, zorgen de lidstaten ervoor dat de in die routekaart vastgestelde maatregelen passend zijn om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden,en volgen zij, in voorkomend geval, de in lid 5 bedoelde procedure voor het bijwerken van de routekaart.
De lidstaten mogen echter afzien van het vaststellen van dergelijke luchtkwaliteitsplannen of routekaarten inzake luchtkwaliteit voor de aanpak van de overschrijding van ozon wanneer er, gezien de geografische en meteorologische omstandigheden, geen substantiële mogelijkheden bestaan om de ozonconcentraties te verminderen, en de maatregelen onevenredige kosten met zich mee zouden brengen.
Wanneer er geen luchtkwaliteitsplan of routekaart inzake luchtkwaliteit is vastgesteld, verstrekken de lidstaten het publiek en de Commissie een gedetailleerde motivering van de redenen waarom er geen substantiële mogelijkheden zijn om de overschrijding terug te dringen en er derhalve is besloten om geen luchtkwaliteitsplan of routekaart inzake luchtkwaliteit vast te stellen.
De lidstaten beoordelen ten minste om de vijf jaar de mogelijkheden om ozonconcentraties te verminderen.
Voor territoriale eenheden ▌waar de streefwaarde voor ozon wordt overschreden, zorgen de lidstaten ervoor dat het desbetreffende nationale programma ter beheersing van de luchtverontreiniging dat overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn (EU) 2016/2284 is opgesteld, maatregelen bevat om ozonprecursoren die onder die richtlijn vallen aan te pakken.
3. Wanneer in een gemiddelde territoriale blootstellingseenheid de in afdeling 5 van bijlage I vastgestelde gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting niet wordt nageleefd, stellen de lidstaten luchtkwaliteitsplannen op voor die gemiddelde territoriale blootstellingseenheden met daarin passende maatregelen om de gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting na te leven en de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden. Die luchtkwaliteitsplannen worden zo spoedig mogelijk en uiterlijk twee jaar na het kalenderjaar waarin de overschrijding van de streefwaarde voor ozon is geregistreerd, vastgesteld. Die luchtkwaliteitsplannen bevatten passende maatregelen om de gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting te bereiken en de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden.
▌
4. Indien vanaf 1 januari 2026 tot en met 31 december 2029 in een zone ▌de niveaus van verontreinigende stoffen boven een grenswaarde of streefwaarde liggen die uiterlijk op 1 januari 2030 ▌zoals vastgesteld in tabel 1 van afdeling 1 van bijlage I en in afdeling 2, punt B, van bijlage I en onverminderd lid 2, derde alinea, van dit artikel, moet worden bereikt, stellen de lidstaten eenroutekaart inzake luchtkwaliteitvoor de betrokken verontreinigende stofvastom de respectieve grenswaarden of streefwaarden te bereiken vóór het verstrijken van de termijn waarbinnen aan de waarden moet worden voldaan. Die routekaarten inzake luchtkwaliteit worden zo spoedig mogelijk en uiterlijk twee jaar na het kalenderjaar waarin de overschrijding is geregistreerd, vastgesteld.
De lidstaten mogen echter afzien van het vaststellen van dergelijke routekaarten inzake luchtkwaliteit wanneer uit het basisscenario op grond van de in punt A.5 van bijlage VIII vereiste informatie blijkt dat de grenswaarde of streefwaarde zal worden bereikt met de reeds van kracht zijnde maatregelen, ook wanneer de overschrijding wordt veroorzaakt door tijdelijke activiteiten die van invloed zijn op de niveaus van verontreinigende stoffen in één jaar. Indien er geen routekaart overeenkomstig deze alinea wordt vastgesteld, verstrekken de lidstaten het publiek en de Commissie een uitgebreide motivering.
5. Indien er gedurende het derde kalenderjaar na de uiterste datum voor de vaststelling van een luchtkwaliteitsplan of een routekaart inzake luchtkwaliteit nog steeds sprake is van overschrijdingen van een grenswaarde, een gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting of een streefwaarde, werken de lidstaten, onverminderd lid 2, derde alinea, het luchtkwaliteitsplan of de routekaart inzake luchtkwaliteit en de daarin vervatte maatregelen, met inbegrip van het effect ervan op de verwachte emissies en concentraties, uiterlijk vijf jaar na de uiterste datum voor de vaststelling van het vorige luchtkwaliteitsplan of de vorige routekaart inzake luchtkwaliteit bij, en nemen zij aanvullende en doeltreffendere maatregelen om de periode van overschrijding zo kort mogelijk te houden.
6. Luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit bevatten ten minste de volgende gegevens:
a) de in punt A.1 tot en met A.6 van bijlage VIII bedoelde gegevens;
b) indien van toepassing, de in punt ▌A.8, A.9 en A.10 van bijlage VIII bedoelde gegevens;
c) ▌gegevens over de in punt B.2 van bijlage VIII opgenomen relevante bestrijdingsmaatregelen.
De lidstaten nemen in voorkomend geval maatregelen zoals bedoeld in artikel 20, lid 2, en maatregelen die gericht zijn op de bescherming van gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen zoals kinderen in hun luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit op.
De lidstaten beoordelen bij het opstellen van luchtkwaliteitsplannen of routekaarten inzake luchtkwaliteit het risico dat de respectieve alarmdrempels voor de desbetreffende verontreinigende stoffen worden overschreden. Die analyse wordt in voorkomend geval voor het opstellen van kortetermijnactieplannen gebruikt.
Wanneer voor verscheidene verontreinigende stoffen of luchtkwaliteitsnormen er een luchtkwaliteitsplan of een routekaart inzake luchtkwaliteitmoet worden vastgesteld, stellen de lidstaten, waar passend, geïntegreerde luchtkwaliteitsplannen of routekaarten inzake luchtkwaliteit vast voor alle betrokken verontreinigende stoffen en luchtkwaliteitsnormen.
De lidstaten zorgen, voor zover uitvoerbaar, voor samenhang van hun luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit met andere plannen die een aanzienlijk effect op de luchtkwaliteit hebben, waaronder de plannen die vereist zijn krachtens de Richtlijnen 2002/49/EG, 2010/75/EU en (EU) 2016/2284 en krachtens de wetgeving inzake klimaat, biodiversiteit, energie, transport en landbouw.
7. De lidstaten raadplegen het publiek, overeenkomstig Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad(26), en de bevoegde autoriteiten die op grond van hun verantwoordelijkheden op het gebied van luchtverontreiniging en luchtkwaliteit waarschijnlijk bij de uitvoering van de luchtkwaliteitsplannen en de routekaarten inzake luchtkwaliteit betrokken zullen zijn, over ontwerpluchtkwaliteitsplannen en ontwerproutekaarten inzake luchtkwaliteit en alle belangrijke bijwerkingen van luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit voordat deze worden afgerond. De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek, wanneer dat wordt geraadpleegd, toegang heeft tot het ontwerpluchtkwaliteitsplan of de ontwerproutekaart inzake luchtkwaliteit met daarin de krachtens bijlage VIII vereiste minimuminformatie en, indien mogelijk, een niet-technische samenvatting van de in deze alinea bedoelde gegevens.
De lidstaten moedigen de actieve participatie van alle betrokken partijen bij de opstelling, uitvoering en bijwerking van de luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit aan. Bij het opstellen van luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit zorgen de lidstaten ervoor dat belanghebbenden wier activiteiten aan de overschrijdingen bijdragen, worden aangemoedigd om maatregelen voor te stellen die zij kunnen nemen om een einde te helpen maken aan de overschrijdingen, en dat niet-gouvernementele organisaties, zoals milieu- en gezondheidsorganisaties, consumentenorganisaties, organisaties die de belangen van gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen behartigen, andere relevante bij de gezondheidszorg betrokken organen, met inbegrip van organisaties die gezondheidswerkers vertegenwoordigen, en de relevante vakverenigingen worden aangemoedigd om aan die raadplegingen deel te nemen.
8. Luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit worden binnen twee maanden na de vaststelling ervan aan de Commissie meegedeeld.
Artikel 20
Kortetermijnactieplannen
1. Wanneer in een bepaalde zone het risico bestaat dat de niveaus van verontreinigende stoffen een of meer van de in afdeling 4 van bijlage I genoemde alarmdrempels zullen overschrijden, stellen de lidstaten kortetermijnactieplannen vast, die op korte termijn te nemen noodmaatregelen aanduiden om het risico van overschrijding of de duur van een dergelijke overschrijding te beperken.
Wanneer evenwel een risico bestaat dat de alarmdrempel voor ozon zal worden overschreden, mogen de lidstaten ervan afzien dergelijke kortetermijnactieplannen vast te stellen indien er, rekening houdend met de nationale geografische, meteorologische en economische omstandigheden, geen substantiële mogelijkheden bestaan om het risico, de duur of de ernst van een dergelijke overschrijding te verminderen.
Wanneer de mogelijkheden om het risico van een dergelijke overschrijding voor zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5) te verminderen zeer beperkt zijn vanwege plaatselijke geografische en meteorologische omstandigheden en de specifieke kenmerken van huishoudelijke verwarmingssystemen, kunnen de lidstaten een kortetermijnactieplan opstellen dat uitsluitend gericht is op specifieke acties ter bescherming van zowel het grote publiek als gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen, alsook gemakkelijk te begrijpen informatie verschaffen over aanbevolen gedrag om de blootstelling aan de gemeten of voorspelde overschrijding te verminderen.
2. Bij het vaststellen van de in lid 1 bedoelde kortetermijnactieplannen kunnen de lidstaten, naar gelang van het geval, voorzien in effectieve maatregelen om activiteiten die bijdragen tot het risico op overschrijding van de respectieve grenswaarden, streefwaarden of alarmdrempels, te beheersen en indien nodig tijdelijk op te schorten. De lidstaten houden bij hun kortetermijnactieplannen ook rekening met de lijst van maatregelen in bijlage IX en overwegen, afhankelijk van het aandeel van de belangrijkste bronnen van verontreiniging aan de aan te pakken overschrijdingen, in voorkomend geval de opname van maatregelen in die kortetermijnactieplannen ten aanzien van activiteiten als vervoer, bouwwerkzaamheden, industriële installaties, landbouw en het gebruik van producten en de verwarming van woningen ▌. In het kader van deze plannen worden ook specifieke acties voor de bescherming van gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen, zoals kinderen, in overweging genomen.
3. De lidstaten raadplegen het publiek, overeenkomstig Richtlijn 2003/35/EG, en de bevoegde autoriteiten die op grond van hun verantwoordelijkheden op het gebied van luchtverontreiniging en luchtkwaliteit waarschijnlijk bij de uitvoering van de kortetermijnactieplannen betrokken zullen zijn, over ontwerpkortetermijnactieplannen en alle belangrijke bijwerkingen daarvan voordat deze worden afgerond.
4. Wanneer de lidstaten een kortetermijnactieplan hebben vastgesteld, stellen zij de resultaten van hun onderzoeken betreffende de haalbaarheid en de inhoud van de specifieke kortetermijnactieplannen, alsmede gegevens over de uitvoering van die plannen, beschikbaar voor de bevolking en voor belanghebbende organisaties zoals milieu- en gezondheidsorganisaties, consumentenorganisaties, organisaties die de belangen van gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen behartigen, organisaties die gezondheidswerkers vertegenwoordigen en andere relevante bij de gezondheidszorg betrokken organen en de belanghebbende vakverenigingen.
5. ▌Kortetermijnactieplannen worden binnen één jaar na de vaststelling ervan in het kader van de jaarlijkse verslaglegging overeenkomstig artikel 23 aan de Commissie meegedeeld.
6. Bij het vaststellen van hun kortetermijnactieplannen en de daarin vervatte noodmaatregelen die moeten worden getroffen, kunnen de lidstaten de Commissie verzoeken een uitwisseling van beste praktijken te organiseren, zodat de verzoekende lidstaten kunnen profiteren van de ervaringen van andere lidstaten.
Artikel 21
Grensoverschrijdende luchtverontreiniging
1. Wanneer grensoverschrijdend transport van luchtverontreiniging vanuit een of meer lidstaten in aanzienlijke mate bijdraagt aan de overschrijding van een grenswaarde, streefwaarde voor ozon, gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting of alarmdrempel in een andere lidstaat, stelt die andere lidstaat de lidstaat waaruit de luchtverontreiniging afkomstig is en de Commissie daarvan in kennis.
2. De betrokken lidstaten werken met elkaar samen, onder meer door het opzetten van gemeenschappelijke teams van deskundigen en met technische ondersteuning van de Commissie, om de bronnen van de luchtverontreiniging en de bijdragen van die bronnen aan overschrijdingen in andere lidstaten op te sporen en de individuele en gezamenlijke maatregelen met andere lidstaten om die bronnen aan te pakken te bepalen, en zij ontplooien gecoördineerde activiteiten, zoals het afstemmen van luchtkwaliteitsplannen overeenkomstig artikel 19, waarbij elke lidstaat de bronnen van verontreiniging op zijn grondgebied aanpakt, teneinde zulke overschrijdingen op te heffen.
De lidstaten reageren tijdig en informeren de Commissie uiterlijk drie maanden nadat een andere lidstaat hen overeenkomstig de eerste alinea in kennis heeft gesteld.
3. De Commissie wordt in kennis gesteld van en uitgenodigd om aanwezig te zijn bij of haar medewerking te verlenen aan de in lid 2 van dit artikel bedoelde samenwerkingsactiviteiten. De Commissie kan de betrokken lidstaten verzoeken actuele informatie te verstrekken over de voortgang bij de uitvoering van gecoördineerde activiteiten die op grond van dat lid zijn opgezet. Indien opportuun onderzoekt de Commissie, rekening houdend met de uit hoofde van artikel 11 van Richtlijn (EU) 2016/2284 opgestelde verslagen, of op het niveau van de Unie nadere actie moet worden ondernomen om de voor de grensoverschrijdende verontreiniging verantwoordelijke uitstoot van precursoren te verminderen.
4. Indien opportuun overeenkomstig artikel 20 gaan de lidstaten over tot het opstellen en uitvoeren van gecoördineerde kortetermijnactieplannen die naburige zones in andere lidstaten bestrijken. De lidstaten zorgen ervoor, dat naburige zones in andere lidstaten alle relevante gegevens over deze kortetermijnactieplannen onverwijld ontvangen.
5. Wanneer de alarmdrempels of informatiedrempels worden overschreden in zones in de nabijheid van nationale grenzen, worden zo snel mogelijk gegevens over die overschrijdingen verstrekt aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken naburige lidstaten. Deze gegevens worden ook aan de bevolking ter beschikking gesteld.
6. In de in lid 1 bedoelde kennisgeving kunnen de lidstaten voor het desbetreffende jaar het volgende vermelden:
a) de zones waarin grensoverschrijdend vervoer van luchtverontreiniging vanuit een of meer lidstaten in aanzienlijke mate bijdraagt tot de overschrijding van grenswaarden of streefwaarden in die zones;
b) de gemiddelde territoriale blootstellingseenheden waarin grensoverschrijdend vervoer van luchtverontreiniging vanuit een of meer lidstaten in aanzienlijke mate bijdraagt tot de overschrijdingen van het niveau dat is bepaald door de gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen in die eenheden.
Een lidstaat kan de betrokken lidstaten en de Commissie ook de lijsten van dergelijke zones en gemiddelde territoriale blootstellingseenheden verstrekken, samen met informatie over concentraties en de gegevens waaruit blijkt dat luchtverontreiniging uit grensoverschrijdende bronnen, ook uit derde landen, waarover die lidstaat geen directe controle heeft, in aanzienlijke mate tot de overschrijdingen bijdraagt. De Commissie kan deze informatie in voorkomend geval in aanmerking nemen voor de toepassing van artikel 18.
7. Bij het opstellen van plannen overeenkomstig de leden 2 en 4 en bij het verstrekken van informatie aan de bevolking overeenkomstig lid 5 streven de lidstaten, indien opportuun, naar samenwerking met derde landen en met name met kandidaat-lidstaten. De lidstaten kunnen, in voorkomend geval, de Commissie om technische ondersteuning verzoeken.
HOOFDSTUK V
INFORMATIE EN VERSLAGLEGGING
Artikel 22
Mededeling van gegevens aan de bevolking
1. De lidstaten zorgen ervoor, dat de bevolking alsook belanghebbende organisaties, zoals milieu- en gezondheidsorganisaties, consumentenorganisaties, organisaties die de belangen van gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen behartigen, organisaties die gezondheidswerkers vertegenwoordigen en andere bij de gezondheidszorg betrokken organen en de belanghebbende vakverenigingen adequaat en tijdig het volgende wordt meegedeeld:
a) de luchtkwaliteit, overeenkomstig bijlage ▌X;
b) de locatie van bemonsteringspunten voor alle luchtverontreinigende stoffen, alsmede informatie over eventuele problemen in verband met de naleving van de vereisten inzake gegevensdekking per bemonsteringspunt en verontreinigende stof;
c) de in artikel 18 bedoelde besluiten tot uitstel;
d) de in artikel 19 bedoelde luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit;
e) de overeenkomstig artikel 20 opgestelde kortetermijnactieplannen;
f) de gevolgen van overschrijdingen van grenswaarden, ▌streefwaarden, gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen, gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstellingen, alarmdrempels en informatiedrempels, in een beknopte beoordeling; de beknopte beoordeling omvat in voorkomend geval nadere gegevens en beoordelingen met betrekking tot het milieu, evenals gegevens over verontreinigende stoffen die onder artikel 10 en bijlage VII vallen.
2. De lidstaten voorzien in een luchtkwaliteitsindex die betrekking heeft op ten minste zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5) en ozon, stellen die index op een gemakkelijk te begrijpen wijze beschikbaar via een openbare bron en werken deze elk uur bij, op voorwaarde dat uit hoofde van deze richtlijn een verplichting bestaat om deze verontreinigende stoffen te monitoren. In die index kunnen, indien relevant, aanvullende verontreinigende stoffen worden opgenomen. Voor zover mogelijk is de luchtkwaliteitsindex in alle lidstaten vergelijkbaar en volgt deze de aanbevelingen van de WHO. De luchtkwaliteitsindex bouwt voort op de luchtkwaliteitsindexen op Europese schaal die door het Europees Milieuagentschap worden verstrekt en bevat informatie over de gevolgen voor de gezondheid, met inbegrip van informatie die is toegesneden op gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen. Bij wijze van alternatief mogen de lidstaten de door het Europees Milieuagentschap verstrekte luchtkwaliteitsindex gebruiken om aan de in dit lid vastgestelde vereisten te voldoen. Indien een lidstaat besluit de door het Europees Milieuagentschap verstrekte index niet te gebruiken,wordt op nationaal niveau een verwijzing naar die index beschikbaar gesteld.
3. De lidstaten maken informatie openbaar over symptomen die in verband worden gebracht met luchtverontreiningspieken en over vermindering van blootstelling aan luchtverontreiniging en beschermend gedrag, en moedigt de weergave daarvan ten behoeve van de bevolking aan op locaties die worden bezocht door gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen, zoals gezondheidszorginstellingen.
4. De lidstaten delen aan de bevolking mee welke bevoegde autoriteiten of organen met de in artikel 5 bedoelde taken zijn belast.
5. De in dit artikel bedoelde gegevens worden kosteloos en op coherente en gemakkelijk te begrijpen wijze ter beschikking van de bevolking gesteld via algemeen toegankelijke media en communicatiekanalen overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG en Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad(27), waarbij ervoor wordt gezorgd dat een zo groot mogelijk publiek wordt bereikt.
Artikel 23
Indiening van informatie en verslagen
1. De lidstaten zorgen ervoor, dat de Commissie gegevens over de luchtkwaliteit ter beschikking worden gesteld binnen de vereiste termijn overeenkomstig de in lid 5 van dit artikel bedoelde uitvoeringshandelingen en ongeacht de naleving van de in punt B van bijlage V vastgestelde gegevenskwaliteitsdoelstellingen voor gegevensdekking.
2. Met het oog op het toetsen aan de grenswaarden, de streefwaarden ▌, de gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen en de kritieke niveaus, worden de in lid 1 van dit artikel bedoelde gegevens uiterlijk negen maanden na het einde van elk kalenderjaar ter beschikking van de Commissie gesteld en bevatten zij:
a) de wijzigingen die dat jaar zijn aangebracht in de uit hoofde van artikel 6 opgestelde lijst en afbakening van zones of gemiddelde territoriale blootstellingseenheden;
b) de lijst van zones en gemiddelde territoriale blootstellingseenheden en de beoordeelde niveaus van verontreinigende stoffen;
c) Voor zones waarin de niveaus van een of meer verontreinigende stoffen hoger zijn dan de grenswaarden, streefwaarden of kritieke niveaus en voor gemiddelde territoriale blootstellingseenheden waar de niveaus van een of meer verontreinigende stoffen hoger zijn dan het niveau dat wordt bepaald door de gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen:
i) de data waarop en perioden waarin deze niveaus zijn geconstateerd;
ii) indien van toepassing, een beoordeling betreffende de bijdragen van natuurlijke bronnen en opgewervelde deeltjes na het strooien van zand en zout op de wegen in de winter aan de beoordeelde niveaus, zoals opgegeven aan de Commissie uit hoofde van de artikelen 16 en 17.
3. De lidstaten delen de Commissie overeenkomstig lid 1 gegevens mee over de geregistreerde niveaus en de duur van de periodes tijdens welke de alarmdrempel of de informatiedrempel is overschreden.
4. De lidstaten verstrekken de Commissie binnen drie maanden nadat zij daarom zijn verzocht de in punt D van bijlage IV vermelde gegevens.
5. De Commissie stelt ▌door middel van uitvoeringshandelingen maatregelen vast:
a) betreffende nadere bepaling van de gegevens die de lidstaten uit hoofde van dit artikel ter beschikking moeten stellen, alsook de termijn waarbinnen dergelijke gegevens moeten worden meegedeeld;
b) betreffende manieren waarop het doen van verslag van de gegevens alsook de onderlinge uitwisseling van informatie en gegevens van netwerken en individuele bemonsteringspunten voor luchtverontreiniging in de lidstaten kunnen worden gestroomlijnd.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
HOOFDSTUK VI
GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN
Artikel 24
Wijziging van de bijlagen
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 25 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen III tot en met VII, IX en X teneinde rekening te houden met technische en wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van de beoordeling van de luchtkwaliteit, in aanmerking te nemenmaatregelen voor opname in de kortetermijnactieplannen en de mededeling van gegevens aan de bevolking.
Deze wijzigingen mogen evenwel direct noch indirect resulteren in een wijziging van:
a) de in bijlage I genoemde grenswaarden, ▌streefwaarden, langetermijndoelstellingen voor ozon, kritieke niveaus, alarmdrempels en informatiedrempels, gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen en gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstellingen;
b) de nalevingstermijnen voor de in punt a) genoemde parameters.
Artikel 25
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 24 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 24 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
Een overeenkomstig artikel 24 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 26
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het “Comité voor de luchtkwaliteit”. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
HOOFDSTUK VII
TOEGANG TOT DE RECHTER, SCHADEVERGOEDING EN SANCTIES
Artikel 27
Toegang tot de rechter
1. De lidstaten zorgen ervoor dat, overeenkomstig hun nationale rechtsstelsel, de leden van het betrokken publiek in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van elk besluit, handelen of nalaten van de lidstaten met betrekking tot de in artikel 9 bedoelde locatie en het aantal bemonsteringspunten overeenkomstig de relevante criteria van de bijlagen III en IV, de in artikel 19 bedoelde luchtkwaliteitsplannen en routekaarten inzake luchtkwaliteit, en de in artikel 20 bedoelde kortetermijnactieplannen van de lidstaat aan te vechten, mits aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:
a) zij hebben een voldoende belang;
b) zij stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, indien het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt.
De lidstaten bepalen wat voldoende belang en inbreuk op een recht vormt, in overeenstemming met de doelstelling om het betrokken publiek ruime toegang tot de rechter te bieden.
Te dien einde wordt het belang van een niet-gouvernementele organisatie die zich inzet voor de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu en die voldoet aan alle vereisten krachtens de nationale wetgeving, geacht voldoende te zijn in de zin van alinea 1, punt a). Tevens worden die organisaties geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van alinea 1, punt b).
▌
2. De beroepsprocedure moet eerlijk, billijk, tijdig en niet buitensporig kostbaar zijn, en voorzien in adequate en doeltreffende verhaalmechanismen, met inbegrip van een rechterlijk bevel waar zulks passend is.
3. De lidstaten bepalen in welk stadium een besluit, handelen of nalaten kan worden aangevochten, zodat de toegang tot een beroepsprocedure voor een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan niet onmogelijk of buitensporig moeilijk wordt gemaakt.
4. Dit artikel belet de lidstaten niet een voorafgaande toetsingsprocedure voor een bestuursorgaan te vereisen en laten het vereiste onverlet dat de administratieve toetsingsprocedures doorlopen moeten zijn alvorens beroep bij een rechterlijke instantie kan worden ingesteld, voor zover een dergelijk vereiste geldt naar nationaal recht.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over de toegang tot de in dit artikel bedoelde administratieve en gerechtelijke beroepsprocedures.
Artikel 28
Vergoeding van schade aan de gezondheid van de mens
1. De lidstaten zorgen ervoor dat natuurlijke personen die gezondheidsschade lijden als gevolg van een door de bevoegde autoriteiten opzettelijk of uit onachtzaamheid begane schending van de nationale voorschriften tot omzetting van de artikelen 19, lid 1 tot en met 5, en artikel 20, leden 1 en 2, ▌van deze richtlijn, het recht hebben vergoeding van die schadete vorderen en te verkrijgen.
▌
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regels en procedures met betrekking tot vorderingen tot schadevergoeding ▌zodanig worden opgesteld en toegepast dat zij de uitoefening van het recht op vergoeding van schade overeenkomstig lid 1 niet onmogelijk of buitensporig moeilijk maken.
3. De lidstaten kunnen verjaringstermijnen vaststellen voor het instellen van vorderingen tot vergoeding van de schade als bedoeld in lid 1▌. Dergelijke perioden beginnen pas te lopen wanneer de schending is beëindigd en de persoon die schadevergoeding eist, weet, of redelijkerwijs geacht kan worden te weten, dat hij of zij schade heeft geleden als gevolg van een schending zoals bedoeld in lid 1.
Artikel 29
Sancties
1. Onverminderd de uit Richtlijn 2008/99/EG van het Europees Parlement en de Raad(28) voortvloeiende verplichtingen van de lidstaten, stellen de lidstaten regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen zij alle maatregelen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat ze worden uitgevoerd. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van die voorschriften en maatregelen in kennis en delen haar zonder onnodige vertraging alle latere wijzigingen daarvan mee. ▌
▌
2. De lidstaten zorgen ervoor dat bij de op grond van lid 1 opgelegde sancties, waar van toepassing, naar behoren rekening wordt gehouden met het volgende:
a) de aard, de ernst, de omvang en de duur van de inbreuk;
▌
b) het effect op de bevolking, met inbegrip van door de inbreuk getroffen gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen of het milieu, rekening houdend met de doelstelling om een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu te bereiken;
c) of de inbreuk herhaaldelijk of eenmalig heeft plaatsgevonden, met inbegrip van de eventuele oplegging van een sanctie in de vorm van een waarschuwing of een bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sanctie;
d) de economische voordelen die door de verantwoordelijk geachte natuurlijke of rechtspersoon uit de inbreuk zijn gehaald, voor zover deze kunnen worden vastgesteld.
HOOFDSTUK VIII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 30
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ... [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan de artikelen 1 en 3, artikel 4, punten 2, 7, 9, 14, 15, 16, 18, 21 tot en met 30, 33, 34 en 41 tot en met 45, de artikelen 5 tot en met 8, artikel 9, leden 1, 2, 3 en 5 tot en met 9, de artikelen 10, 11 en 12, artikel 13, leden 1, 2, 3, 5, 6 en 7, artikel 15, artikel 16, leden 1, 2 en 4, artikelen 17, lid 4, artikel 18 tot en met 21, artikel 22, leden 1, 2, 3 en 5, de artikelen 23 tot en met 29 en bijlage I tot en met X te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijnen, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 31
Intrekking
1. De Richtlijnen 2004/107/EG en 2008/50/EG, zoals gewijzigd bij de in deel A van bijlage XI vermelde richtlijnen, worden met ingang van ... [één dag na het verstrijken van de termijn voor omzetting] ingetrokken. Deze intrekking laat de op de lidstaten rustende verplichtingen inzake de termijnen voor de omzetting in nationaal recht van de in deel B van bijlage XI vermelde richtlijnen onverlet.
2. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen worden beschouwd als verwijzingen naar deze richtlijn, en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XII.
Artikel 32
Inwerkingtreding en toepassing
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 2, artikel 4, punten 1, 3 tot en met 6, 8, 10 tot en met 13, 17, 19, 20, 31, 32 en 35 tot en met 40, artikel 9, lid 4, artikel 13, lid 4, artikel 14, artikel 16, lid 3, artikel 17, leden 1, 2 en 3 en artikel 22, lid 4, zijn van toepassing met ingang van ... [de dag na de in artikel 30, lid 1, eerste alinea, vermelde datum].
Artikel 33
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te …, …
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
LUCHTKWALITEITSNORMEN
Afdeling 1 — Grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens
Tabel 1 — Grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens die uiterlijk op 1 januari 2030 moeten zijn bereikt
Middelingstijd
Grenswaarde
PM2,5
1 dag
25 μg/m3
mag niet vaker dan 18 keer per kalenderjaar worden overschreden
Kalenderjaar
10 µg/m³
PM10
1 dag
45 μg/m3
mag niet vaker dan 18 keer per kalenderjaar worden overschreden
Kalenderjaar
20 μg/m3
Stikstofdioxide (NO2)
1 uur
200 μg/m3
mag niet vaker dan 3 keer per kalenderjaar worden overschreden
1 dag
50 µg/m3
mag niet vaker dan 18 keer per kalenderjaar worden overschreden
Kalenderjaar
20 μg/m3
Zwaveldioxide (SO2)
1 uur
350 μg/m3
mag niet vaker dan 3 keer per kalenderjaar worden overschreden
1 dag
50 μg/m3
mag niet vaker dan 18 keer per kalenderjaar worden overschreden
Kalenderjaar
20 μg/m3
Benzeen
Kalenderjaar
3,4 μg/m3
Koolmonoxide (CO)
Hoogste 8-uurgemiddelde
van een dag(1)
10 mg/m3
1 dag
4 mg/m3
mag niet vaker dan 18 keer per kalenderjaar worden overschreden
Lood (Pb)
Kalenderjaar
0,5 μg/m3
Arseen (As)
Kalenderjaar
6,0 ng/m³
Cadmium (Cd)
Kalenderjaar
5,0 ng/m³
Nikkel (Ni)
Kalenderjaar
20 ng/m³
Benzo(a)pyreen
Kalenderjaar
1,0 ng/m³
(1) De hoogste 8-uurgemiddelde concentratie per dag wordt bepaald door analyse van de voortschrijdende gemiddelden over perioden van 8 uur, die ieder uur worden berekend op basis van de uurwaarden. Elk aldus berekend gemiddelde over 8 uur telt voor de dag waarop de periode van 8 uur eindigt, d.w.z. dat de eerste berekeningsperiode voor een bepaalde dag loopt van 17.00 uur op de dag daarvoor tot 1.00 uur op die dag; de laatste berekeningsperiode loopt van 16.00 uur tot 24.00 uur op die dag.
Tabel 2 — Grenswaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens die uiterlijk op ... [UITERLIJKE DATUM VOOR OMZETTING] moeten zijn bereikt
Middelingstijd
Grenswaarde
PM2,5
Kalenderjaar
25 µg/m³
PM10
1 dag
50 μg/m3
mag niet vaker dan 35 keer per kalenderjaar worden overschreden
Kalenderjaar
40 μg/m3
Stikstofdioxide (NO2)
1 uur
200 μg/m3
mag niet vaker dan 18 keer per kalenderjaar worden overschreden
Kalenderjaar
40 μg/m3
Zwaveldioxide (SO2)
1 uur
350 μg/m3
mag niet vaker dan 24 keer per kalenderjaar worden overschreden
1 dag
125 μg/m3
mag niet vaker dan 3 keer per kalenderjaar worden overschreden
Benzeen
Kalenderjaar
5 μg/m3
Koolmonoxide (CO)
Hoogste 8-uurgemiddelde
van een dag(1)
10 mg/m3
Lood (Pb)
Kalenderjaar
0,5 μg/m3
▌
(1) De hoogste 8-uurgemiddelde concentratie per dag wordt bepaald door analyse van de voortschrijdende gemiddelden over perioden van 8 uur, die ieder uur worden berekend op basis van de uurwaarden. Elk aldus berekend gemiddelde over 8 uur telt voor de dag waarop de periode van 8 uur eindigt, d.w.z. dat de eerste berekeningsperiode voor een bepaalde dag loopt van 17.00 uur op de dag daarvoor tot 1.00 uur op die dag; de laatste berekeningsperiode loopt van 16.00 uur tot 24.00 uur op die dag.
Tabel 3 — Streefwaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens die uiterlijk op ... [UITERLIJKE DATUM VOOR OMZETTING] moeten zijn bereikt
Arseen (As)
Kalenderjaar
6,0 ng/m³
Cadmium (Cd)
Kalenderjaar
5,0 ng/m³
Nikkel (Ni)
Kalenderjaar
20 ng/m³
Benzo(a)pyreen
Kalenderjaar
1,0 ng/m³
Afdeling 2 — Streefwaarden en langetermijndoelstellingen voor ozon
A. Definities en criteria
De geaccumuleerde blootstelling aan ozon boven een drempel van 40 deeltjes per miljard (AOT40), uitgedrukt in “(μg/m3) × uur”, staat voor het gesommeerde verschil tussen de uurconcentraties boven 80 μg/m3 (= 40 deeltjes per miljard) en 80 μg/m3 over een bepaalde periode, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de uurwaarden die elke dag tussen 8.00 uur en 20.00 uur Midden-Europese tijd worden gemeten.
B. Streefwaarden voor ozon
Onderwerp
Middelingstijd
Streefwaarde
Bescherming van de gezondheid van de mens
Hoogste 8-uurgemiddelde van een dag(1)
120 μg/m3
mag, gemiddeld over drie jaar, niet vaker dan 18 dagen per kalenderjaar worden overschreden(2) (3)
Bescherming van de vegetatie
Mei tot en met juli
AOT40 (berekend op basis van uurwaarden)
18 000 μg/m3 × u gemiddeld over 5 jaar(2)
(1) De hoogste 8-uurgemiddelde concentratie per dag wordt bepaald door analyse van de voortschrijdende gemiddelden over perioden van 8 uur, die ieder uur worden berekend op basis van de uurwaarden. Elk aldus berekend gemiddelde over 8 uur telt voor de dag waarop de periode van 8 uur eindigt, d.w.z. dat de eerste berekeningsperiode voor een bepaalde dag loopt van 17.00 uur op de dag daarvoor tot 1.00 uur op die dag; de laatste berekeningsperiode loopt van 16.00 uur tot 24.00 uur op die dag.
(2) Indien de 3- of 5-jaargemiddelden niet op basis van een volledige en ononderbroken reeks jaargegevens kunnen worden vastgesteld, is het vereiste minimumaantal jaargegevens voor de controle op de naleving van de streefwaarden voor ozon als volgt:
— voor de streefwaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens: geldige gegevens over één jaar;
— voor de streefwaarde voor bescherming van de vegetatie: geldige gegevens over drie jaar.
(3) Tot 1 januari 2030 mag 120 μg/m3, gemiddeld over drie jaar, niet vaker dan 25 dagen per kalenderjaar worden overschreden.
C. Langetermijndoelstellingen voor ozon (O3) moeten uiterlijk op 1 januari 2050 zijn bereikt.
Onderwerp
Middelingstijd
Langetermijndoelstelling
Bescherming van de gezondheid van de mens
Hoogste 8‑uurgemiddelde van een dag gedurende een kalenderjaar
100 μg/m3 (1)
Bescherming van de vegetatie
Mei tot en met juli
AOT40 (berekend op basis van uurwaarden)
6 000 μg/m3 × u
(1) 99e percentiel, d.w.z. drie dagen met een overschrijding per jaar.
Afdeling 3 — Kritieke niveaus voor de bescherming van de vegetatie en de natuurlijke ecosystemen
Middelingstijd
Kritiek niveau
Zwaveldioxide (SO2)
Kalenderjaar en winterseizoen (1 oktober tot en met 31 maart)
20 μg/m3
Stikstofoxiden (NOx)
Kalenderjaar
30 μg/m3 NOx
Afdeling 4 — Alarmdrempels en informatiedrempels
A. Alarmdrempels ▌
Meting als uurgemiddelde gedurende drie opeenvolgende uren voor zwaveldioxide en stikstofdioxide en als dagelijks gemiddelde gedurende drie opeenvolgende dagen of minder voor PM10 en PM2,5, op plaatsen die representatief zijn voor de luchtkwaliteit boven minimaal 100 km2 of boven een volledige zone indien deze een kleinere oppervlakte beslaat.
Meting gedurende 1 uur voor ozon; voor de toepassing van artikel 20 moet gedurende drie opeenvolgende uren een overschrijding van de drempelwaarde worden gemeten of voorspeld.
Verontreinigende stof
Middelingstijd
Alarmdrempel
Zwaveldioxide (SO2)
1 uur
350 μg/m3
Stikstofdioxide (NO2)
1 uur
200 μg/m3
PM2,5
1 dag
50 μg/m3
PM10
1 dag
90 μg/m3
Ozon
1 uur
240 μg/m3
B. Informatiedrempels ▌
Meting gedurende 1 uur voor zwaveldioxide en stikstofdioxide en gedurende 1 dag voor PM10 en PM2,5, op plaatsen die representatief zijn voor de luchtkwaliteit boven minimaal 100 km2 of boven een volledige zone indien deze een kleinere oppervlakte beslaat.
Meting gedurende 1 uur voor ozon.
Verontreinigende stof
Middelingstijd
Informatiedrempel
Zwaveldioxide (SO2)
1 uur
275 μg/m3
Stikstofdioxide (NO2)
1 uur▌
150 μg/m3
PM2,5
1 dag
50 μg/m3
PM10
1 dag
90 μg/m3
Ozon
1 uur
180 μg/m3
▌
Afdeling 5 — Gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting voor PM2,5 en NO2
A. Gemiddelde-blootstellingsindex
De in μg/m3 uitgedrukte gemiddelde-blootstellingsindex (GBI) wordt gebaseerd op metingen op alle bemonsteringspunten op stedelijkeachtergrondlocaties in over het hele grondgebied van de lidstaat verspreide gemiddelde territoriale blootstellingseenheden. De GBI wordt uitgedrukt als het over drie kalenderjaren berekende voortschrijdend gemiddelde van de jaargemiddelden van de concentraties die op alle overeenkomstig deel B van bijlage III in elke gemiddelde territoriale blootstellingseenheid ingerichte bemonsteringspunten voor de desbetreffende verontreinigende stof zijn gemeten. De GBI voor een bepaald jaar is de gemiddelde concentratie over dat jaar en de twee voorgaande jaren.
Wanneer de lidstaten overschrijdingen vaststellen die aan natuurlijke bronnen toe te schrijven zijn, worden de bijdragen van natuurlijke bronnen afgetrokken voordat de GBI wordt berekend.
De GBI wordt gebruikt om na te gaan of aan de gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichting is voldaan.
B. Gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen
Vanaf 2030 mag de GBI geen niveau overschrijden dat:
1. voor PM2,5:
a) wanneer de GBI tien jaar eerder < 10,0 μg/m3 was: 10 % lager ligt dan de GBI tien jaar eerder of 8,5 µg/m3, indien dit lager is, tenzij de GBI al niet hoger ligt dan de in afdeling C opgenomen gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstelling voor PM2,5;
b) wanneer de GBI tien jaar eerder < 12,0 µg/m3 en ≥ 10,0 µg/m3 was:15 % lager ligt dan de GBI tien jaar eerder of 9,0 µg/m3, indien dit lager is;
c) wanneer de GBI tien jaar eerder ≥ 12,0 µg/m3 was: 25 % lager ligt dan de GBI tien jaar eerder;
2. voor NO2:
a) wanneer de GBI tien jaar eerder < 20,0 µg/m3 was:15 % lager ligt dan de GBI tien jaar eerder of 15,0 µg/m3, indien dit lager is tenzij de GBI al niet hoger ligt dan de in afdeling C vastgestelde gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstelling voor NO2;
b) wanneer de GBI tien jaar eerder ≥ 20,0 µg/m3 was: 25 % lager ligt dan de GBI tien jaar eerder.
Bij de berekening van de niveaus voor de jaren 2030, 2031 en 2032 kunnen de lidstaten het jaar 2020 buiten de berekening van de GBI voor het referentiejaar houden.
C. Gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstellingen
De gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstelling is het volgende GBI-niveau:
Verontreinigende stof
Gemiddeldeblootstellingsconcentratiedoelstelling
PM2,5
GBI = 5 µg/m3
NO2
GBI = 10 µg/m3
BIJLAGE II
Beoordelingsdrempels
Afdeling 1 — Beoordelingsdrempels voor de bescherming van de gezondheid
Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen
A. Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om de naleving te beoordelen van grenswaarden en streefwaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens, streefwaarden voor ozon, langetermijndoelstellingen, alarmdrempels en informatiedrempels
1. Diffuse bronnen
Tabel 1 — Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om de naleving te beoordelen van grenswaarden en streefwaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens, en alarmdrempels en informatiedrempels (voor alle verontreinigende stoffen behalve ozon)
Bevolking van de zone (× 1 000)
Minimumaantal bemonsteringspunten wanneer de concentraties de beoordelingsdrempel overschrijden
NO2, SO2, CO, benzeen
▌
▌PM10
▌PM2,5
Pb, Cd, As, Ni
in PM10
Benzo(a)pyreen in PM10
0 - 249
2
▌
2
2
1
1
250 - 499
2
▌
2
2
1
1
500 - 749
2
▌
2
2
1
1
750 - 999
3
▌
2
2
2
2
1 000 - 1 499
4
▌
3
3
2
2
1 500 - 1 999
5
▌
3
4
2
2
2 000 - 2 749
6
▌
4
4
2
3
2 750 - 3 749
7
▌
5
5
2
3
3 750 - 4 749
8
▌
5
6
3
4
4 750 - 5 999
9
▌
6
7
4
5
6 000+
10
▌
7
8
5
5
▌
Tabel 2 — Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om de naleving te beoordelen van streefwaarden voor ozon, langetermijndoelstellingen en alarmdrempels en informatiedrempels ▌(uitsluitend voor ozon)
Bevolking van de zone
(× 1 000)
het minimumaantal bemonsteringspunten ▌(1)
< 250
1
< 500
2
< 1 000
2
< 1 500
3
< 2 000
4
< 2 750
5
< 3 750
6
≥ 3 750
1 extra bemonsteringspunt per 2 miljoen inwoners
(1) Ten minste 1 bemonsteringspunt in gebieden waar de bevolking vermoedelijk aan de hoogste ozonconcentraties wordt blootgesteld. In agglomeraties moet ten minste 50 % van de bemonsteringspunten zich in voorstedelijk gebied bevinden.
Tabel 3 — Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om de naleving te beoordelen van grenswaarden en streefwaarden voor de bescherming van de gezondheid van de mens, en alarmdrempels en informatiedrempels in zones waar een vermindering met 50 % van die metingen wordt toegepast (voor alle verontreinigende stoffen behalve ozon)
Bevolking van de zone (× 1 000)
Minimumaantal bemonsteringspunten indien het aantal bemonsteringspunten met maximaal 50 % wordt verminderd
NO2, SO2, CO, benzeen
▌
▌PM10
▌PM2,5
Pb, Cd, As, Ni
in PM10
Benzo(a)pyreen in PM10
0 - 249
1
▌
1
1
1
1
250 - 499
1
▌
1
1
1
1
500 - 749
1
▌
1
1
1
1
750 - 999
2
▌
1
1
1
1
1 000 - 1 499
2
▌
1
2
1
1
1 500 - 1 999
3
▌
2
2
1
1
2 000 - 2 749
3
▌
2
2
1
2
2 750 - 3 749
4
▌
2
3
1
2
3 750 - 4 749
4
▌
3
3
2
2
4 750 - 5 999
5
▌
3
4
2
3
6 000+
5
▌
4
4
3
3
▌
Tabel 4 — Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om de naleving te beoordelen van streefwaarden voor ozon, langetermijndoelstellingen en alarmdrempels en informatiedrempels in zones waar een vermindering met 50 % van die metingen wordt toegepast (uitsluitend voor ozon)
Bevolking van de zone
(× 1 000)
Minimumaantal bemonsteringspunten indien het aantal bemonsteringspunten met maximaal 50 % wordt verminderd(1)
< 250
1
< 500
1
< 1 000
1
< 1 500
2
< 2 000
2
< 2 750
3
< 3 750
3
≥ 3 750
1 extra bemonsteringspunt per 4 miljoen inwoners
(1) Ten minste 1 bemonsteringspunt in gebieden waar de bevolking vermoedelijk aan de hoogste ozonconcentraties wordt blootgesteld. In agglomeraties moet ten minste 50 % van de bemonsteringspunten zich in voorstedelijk gebied bevinden.
Voor elke zone omvat het in de tabellen 1 tot en met 4 in dit punt vermelde minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen ten minste één bemonsteringspunt op een achtergrondlocatie en één bemonsteringspunt in een luchtverontreinigingshotspot overeenkomstig bijlage IV, punt B, mits hierdoor het aantal bemonsteringspunten niet wordt verhoogd. Voor stikstofdioxide, zwevende deeltjes, benzeen en koolmonoxide moet dit ten minste één bemonsteringspunt omvatten dat is gericht op het meten van de bijdrage van vervoersemissies. Wanneer echter slechts één bemonsteringspunt vereist is, bevindt dit zich in een luchtverontreinigingshotspot.
Voor stikstofdioxide, zwevende deeltjes, benzeen en koolmonoxide mogen voor elke zone het totale aantal bemonsteringspunten op stedelijkeachtergrondlocaties en het vereiste totale aantal bemonsteringspunten in luchtverontreinigingshotspots met niet meer dan een factor 2 verschillen. Het aantal bemonsteringspunten voor PM2,5 en stikstofdioxide op de stedelijkeachtergrondlocaties moet aan de voorschriften van punt B voldoen.
2. Puntbronnen
Voor de beoordeling van de verontreiniging in de omgeving van puntbronnen moet het aantal bemonsteringspunten voor vaste metingen worden berekend met inachtneming van de emissiedichtheid, de waarschijnlijke distributiepatronen van de luchtverontreiniging en de mogelijke blootstelling van de bevolking. Die bemonsteringspunten kunnen zodanig worden gekozen dat de toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT) zoals gedefinieerd in Richtlijn 2010/75/EU kan worden gemonitord.
B. Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om te beoordelen of de gemiddeldeblootstellingsverminderingsverplichtingen voor PM2,5 en NO2 met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens worden nageleefd
Voor dit doel wordt voor PM2,5 en NO2 telkens ten minste één bemonsteringspunt per gemiddelde territoriale blootstellingseenheid en telkens ten minste één bemonsteringspunt per miljoen inwoners berekend aan de hand van stedelijke gebieden met meer dan 100 000 inwoners gebruikt. Deze bemonsteringspunten kunnen samenvallen met de in punt A bedoelde bemonsteringspunten.
C. Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen om de naleving van de kritieke niveaus voor SO2 en NOx en de langetermijndoelstellingen voor ozon te beoordelen
1. Kritieke niveaus voor de bescherming van vegetatie en natuurlijke ecosystemen
Wanneer de maximumconcentraties de kritieke niveaus overschrijden
1 bemonsteringspunt per 20 000 km2
Wanneer de maximumconcentraties de beoordelingsdrempel overschrijden
1 bemonsteringspunt per 40 000 km2
In eilandzones moet het aantal bemonsteringspunten voor vaste metingen worden berekend met inachtneming van de waarschijnlijke distributiepatronen van de luchtverontreiniging en de mogelijke blootstelling van de vegetatie.
2. Langetermijndoelstelling voor de bescherming van de gezondheid van de mens en de vegetatie voor ozon
Voor achtergrondmetingen op het platteland zorgen de lidstaten voor ten minste één bemonsteringspunt per 50 000 km2 als gemiddelde dichtheid voor alle zones van het land. Voor gebieden met een complexe topografie wordt één bemonsteringspunt per 25 000 km2 aanbevolen.
D. Minimumaantal bemonsteringspunten voor vaste metingen van ultrafijne deeltjes waar waarschijnlijk hoge concentraties zullen voorkomen
Ultrafijne deeltjes worden op geselecteerde locaties gemeten, naast andere luchtverontreinigende stoffen. Bemonsteringspunten voor de meting van ultrafijne deeltjes vallen in voorkomend geval samen met de in punt A van deze bijlage bedoelde bemonsteringspunten voor zwevende deeltjes of stikstofdioxide en worden gekozen overeenkomstig punt 4 van bijlage VII. Daartoe moet ten minste één bemonsteringspunt per vijf miljoen inwoners worden ingericht op een locatie waar hoge concentraties van ultrafijne deeltjes kunnen voorkomen. Lidstaten met minder dan vijf miljoen inwoners richten ten minste één ▌bemonsteringspunt voor vaste metingen in op een locatie waar hoge concentraties van ultrafijne deeltjes kunnen voorkomen.
Voor lidstaten met meer dan twee miljoen inwoners worden overeenkomstig artikel 10 ingerichte monitoringsupersites op stedelijkeachtergrond- of plattelandsachtergrondlocaties niet in aanmerking genomen om te voldoen aan de hier vastgestelde eisen inzake het minimumaantal bemonsteringspunten voor ultrafijne deeltjes.
BIJLAGE IV
Beoordeling van de luchtkwaliteit en locatie van de bemonsteringspunten
A. Algemeen
De luchtkwaliteit wordt in alle zones als volgt beoordeeld:
1. De luchtkwaliteit wordt beoordeeld op alle locaties behalve op die welke in punt 2 worden vermeld.
De punten B en C zijn van toepassing op de locatie van de bemonsteringspunten. Voor zover de beginselen van de punten B en C relevant zijn voor het in kaart brengen van de specifieke locaties waar de concentratie van de desbetreffende verontreinigende stoffen wordt vastgesteld, zijn zij ook van toepassing wanneer de luchtkwaliteit wordt beoordeeld door middel van indicatieve metingen of modelleringsapplicaties.
2. Op de volgende locaties vindt geen beoordeling plaats van de naleving van de grenswaarden en de streefwaarden met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens:
a) locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is;
b) overeenkomstig artikel 4, lid 1, op bedrijfsterreinen of industrieterreinen waarvoor alle relevante bepalingen inzake gezondheid en veiligheid op het werk gelden;
c) op de rijbaan van wegen; en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers of fietsers normaliter toegang tot de middenberm hebben.
B. Situering van de bemonsteringspunten op macroschaal
1. Informatie
Voor de situering van bemonsteringspunten wordt rekening gehouden met nationale rastergegevens van emissies die zijn gerapporteerd uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/2284, met emissiegegevens die zijn gerapporteerd in het kader van het Europees register inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigende stoffen en, indien beschikbaar, lokale emissie-inventarissen.
2. Bescherming van de gezondheid van de mens
a) De bemonsteringspunten met het oog op de bescherming van de gezondheid van de mens moeten zich op een zodanige plaats bevinden dat betrouwbare gegevens worden verkregen over elk van de volgende aspecten:
i) de concentratieniveaus in luchtverontreinigingshotspots binnen de zones▌;
ii) de concentratieniveaus in andere gebieden binnen de zones die representatief zijn voor de blootstelling van de bevolking als geheel, zowel op stedelijkeachtergrondlocaties als op plattelandsachtergrondlocaties;
iii) voor arseen, cadmium, lood, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen, de deposities die de onrechtstreekse blootstelling van de bevolking via de voedselketen weergeven;
b) de bemonsteringspunten bevinden zich in het algemeen op een zodanige plaats dat meting van micromilieus in de nabije omgeving van een bemonsteringspunt wordt voorkomen, wat betekent dat een bemonsteringspunt zich, waar mogelijk, op een zodanige plaats bevindt dat de bemonsterde lucht representatief is voor de luchtkwaliteit van een straatsegment met een lengte van minimaal 100 m op locaties waar de bijdrage van het wegverkeer van minimaal 25 m × 25 m op locaties waar de bijdrage van huishoudelijke verwarming wordt gemeten en van minimaal 250 m × 250 m op locaties waar de bijdrage van industrieterreinen of andere bronnen, zoals havens of luchthavens, wordt gemeten ▌;
c) wanneer het doel is de luchtkwaliteit in luchtverontreinigingshotspots te beoordelen, worden bemonsteringspunten geïnstalleerd in de gebieden binnen zones met de hoogste concentraties waaraan de bevolking rechtstreeks of onrechtstreeks kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarden of streefwaarden niet verwaarloosbaar is; dergelijke bemonsteringspunten bevinden zich, indien relevant en voor zover mogelijk, in gebieden waar gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen kans lopen op directe of indirecte blootstelling gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarden of streefwaarden niet verwaarloosbaar is, zoals onder meer woonwijken, scholen, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen of kantoorruimten;
d) bemonsteringspunten in stedelijkeachtergrondlocaties bevinden zich op een zodanige plaats dat het verontreinigingsniveau ervan wordt beïnvloed door de geïntegreerde bijdrage van alle relevante bronnen ▌; het verontreinigingsniveau mag niet door één enkele bron worden overheerst, tenzij een dergelijke situatie typisch is voor een groter stedelijk gebied; die bemonsteringspunten zijn in het algemeen representatief voor een aantal vierkante kilometers;
e) bemonsteringspunten op plattelandsachtergrondlocaties bevinden zich op een zodanige plaats dat het verontreinigingsniveau ervan wordt beïnvloed door de geïntegreerde bijdrage van relevante bronnen, anders dan stedelijke gebieden, hoofdwegen of industrieterreinen in de nabijheid ervan, d.w.z. binnen een straal van 5 km;
f) wanneer het doel is de bijdrage van het wegverkeer te beoordelen, worden bemonsteringspunten zodanig gekozen dat gegevens worden verkregen over de straten waar de hoogste concentraties voorkomen, rekening houdend met het verkeersvolume (de grootste verkeersdichtheid in de zone), de plaatselijke verspreidingsomstandigheden en het ruimtelijke grondgebruik (bijvoorbeeld in straatcanyons);
g) wanneer het doel is de bijdrage van huishoudelijke verwarming te beoordelen, worden puntenbenedenwinds van de belangrijkste bronnen binnen de relevante overheersende windrichting van deze bronnen geïnstalleerd; ▌
h) wanneer het doel is de bijdragen van industriële bronnen, havens of luchthavens te beoordelen, wordt ten minste één bemonsteringspunt benedenwinds van de belangrijkste bron binnen de relevante overheersende windrichting in het dichtstbijgelegen woongebied ingericht; wanneer de achtergrondconcentratie niet bekend is, wordt een aanvullend bemonsteringspunt bovenwinds van de belangrijkste bron van de relevante overheersende windrichting gesitueerd; de bemonsteringspunten kunnen zodanig worden gekozen, dat monitoring van de toepassing van de BBT mogelijk is;
i) de bemonsteringspunten zijn zo mogelijk ook representatief voor soortgelijke locaties buiten de onmiddellijke omgeving van de bemonsteringspunten; in de zones waar het niveau van luchtverontreinigende stoffen boven de beoordelingsdrempel ligt, moet het gebied waarvoor elk bemonsteringspunt representatief is, duidelijk worden afgebakend; de hele zone wordt, waar mogelijk, bestreken door de verschillende representatieve gebieden die voor die bemonsteringspunten zijn vastgesteld; concentraties in gebieden in een zone die niet onder de bemonsteringspunten van die zone vallen, worden met passende methoden beoordeeld;
j) er moet rekening worden gehouden met de noodzaak bemonsteringspunten op eilanden in te richten wanneer dit voor de bescherming van de gezondheid van de mens nodig is;
k) de bemonsteringspunten voor het meten van arseen, cadmium, lood, kwik, nikkel en polycyclische aromatische koolwaterstoffen bevinden zich, waar mogelijk, op dezelfde locatie als de bemonsteringspunten voor PM10.
▌
3. Bescherming van de vegetatie en de natuurlijke ecosystemen
Bemonsteringspunten voor de bescherming van de vegetatie en de natuurlijke ecosystemen moeten op meer dan 20 km van stedelijke gebieden of meer dan 5 km van andere bebouwde gebieden, industrieterreinen, autosnelwegen of hoofdwegen waarop meer dan 50 000 voertuigen per dag worden geteld, liggen, wat betekent dat een bemonsteringspunt zich op een zodanige plaats bevindt dat de bemonsterde lucht representatief is voor de luchtkwaliteit in een omringend gebied van minimaal 1 000 km2. Een lidstaat kan in het licht van de geografische omstandigheden of van de mogelijkheid om bijzonder kwetsbare gebieden te beschermen, bepalen dat een bemonsteringspunt op kortere afstand gelegen mag zijn of representatief mag zijn voor de luchtkwaliteit in een minder groot gebied.
Er moet rekening worden gehouden met de noodzaak de luchtkwaliteit op eilanden te beoordelen.
4. Aanvullende criteria voor bemonsteringspunten voor ozon
Het volgende is van toepassing op vaste en indicatieve metingen:
Type bemonsteringspunt
Doelstellingen van de meting
Representativiteit(1)
Criteria voor de situering op macroschaal
Stedelijkeachtergrondlocaties voor beoordelingen met betrekking tot ozon
Bescherming van de gezondheid van de mens:
beoordeling van de blootstelling van de stadsbevolking aan ozon, d.w.z. daar waar de bevolkingsdichtheid en ozonconcentratie relatief hoog en representatief voor de blootstelling van de algemene bevolking zijn.
1 tot
10 km2
Buiten bereik van de invloed van plaatselijke emissiebronnen zoals verkeer, benzinestations enz.;
locaties met vrije luchtcirculatie, waar goed doorgemengde lucht kan worden bemonsterd; waar relevant en voor zover mogelijk, locaties waar gevoelige bevolkingsgroepen en kwetsbare groepen verblijven, zoals scholen, speelplaatsen, ziekenhuizen en bejaardentehuizen;
locaties als woongebieden en winkelbuurten in de stad, parken (op afstand van bomen), brede straten of pleinen met weinig of geen verkeer, open terreinen zoals onderwijs-, sport- en recreatiefaciliteiten.
Voorstedelijke locaties voor beoordelingen met betrekking tot ozon
Bescherming van de gezondheid van de mens en de vegetatie:
beoordeling van de blootstelling van de bevolking en de vegetatie aan de periferie van stedelijke gebieden met de hoogste ozonniveaus waaraan de bevolking en de vegetatie rechtstreeks of onrechtstreeks kunnen blootstaan.
10 tot
100 km2
Op een bepaalde afstand van het gebied met maximale emissies, benedenwinds bij de heersende windrichting(en) wanneer de omstandigheden ozonvorming in de hand werken;
waar bevolking, kwetsbare gewassen of natuurlijke ecosystemen aan de buitenrand van een stedelijk gebied aan hoge ozonniveaus worden blootgesteld;
zo nodig ook enkele voorstedelijke bemonsteringspunten bovenwinds van het gebied met maximale emissies, om de regionale ozonachtergrondniveaus te bepalen.
Plattelandslocaties voor beoordelingen met betrekking tot ozon
Bescherming van de gezondheid van de mens en de vegetatie:
beoordeling van de blootstelling van bevolking, landbouwgewassen en natuurlijke ecosystemen aan ozonconcentraties op subregionale schaal.
Subregionaal niveau
(100 tot
1 000 km2)
Bemonsteringspunten mogen zich in kleine woonkernen of gebieden met natuurlijke ecosystemen, bossen of landbouwgewassen bevinden;
representatief voor de ozonniveaus buiten het bereik van directe plaatselijke emissiebronnen zoals industrieterreinen en wegen;
op open plekken ▌.
Plattelandsachtergrondlocaties voor beoordelingen met betrekking tot ozon
Bescherming van de gezondheid van de mens en de vegetatie:
beoordeling van de blootstelling van landbouwgewassen en natuurlijke ecosystemen aan ozonconcentraties op regionale schaal, alsmede beoordeling van de blootstelling van de bevolking.
Regionaal/nationaal/continentaal niveau
(1 000 tot
10 000 km2)
Bemonsteringspunten in gebieden met een geringere bevolkingsdichtheid, bv. met natuurlijke ecosystemen, bossen, ten minste 20 km verwijderd van stads- en industriegebieden en verwijderd van plaatselijke emissiebronnen;
locaties die vaak te kampen hebben met plaatselijke inversieomstandigheden nabij de grond ▌moeten worden vermeden;
kustlocaties met een uitgesproken dagelijkse windcyclus van plaatselijke aard zijn niet aan te bevelen.
(1) Bemonsteringspunten moeten zo mogelijk representatief zijn voor soortgelijke locaties buiten de onmiddellijke omgeving van de bemonsteringspunten.
De locaties van bemonsteringspunten voor plattelandslocaties en plattelandsachtergrondlocaties voor beoordelingen met betrekking tot ozon worden waar nodig afgestemd op de bewakingsvoorschriften van Verordening (EG) nr. 1737/2006 van de Commissie(29).
5. Criteria voor het bepalen van het gebied van ruimtelijke representativiteit van de bemonsteringspunten
Bij de bepaling van het gebied van ruimtelijke representativiteit worden de volgende kenmerken in aanmerking genomen:
a) het geografische gebied mag geen aan elkaar grenzende gebieden omvatten, maar moet binnen de grenzen van de desbetreffende zone vallen;
b) indien voor de beoordeling modelleringsapplicaties worden gebruikt, moet een geschikt modelleringssysteem worden gebruikt en moeten op de locatie van het station gemodelleerde concentraties worden gebruikt om te voorkomen dat de systematische bias van modelmetingen de beoordeling vertekent;
c) er mogen andere maatstaven dan absolute concentraties, bijvoorbeeld percentielen, worden overwogen;
d) de tolerantieniveaus en mogelijke grenzen voor de verschillende verontreinigende stoffen kunnen variëren afhankelijk van de kenmerken van het station;
e) het jaargemiddelde van de waargenomen concentratie verontreinigende stoffen wordt gebruikt als maatstaf voor de luchtkwaliteit voor een bepaald jaar.
C. Situering van de bemonsteringspunten op microschaal
Voor zover uitvoerbaar zijn de volgende overwegingen van toepassing:
a) de luchtstroom rond de inlaat van het bemonsteringspunt moet onbelemmerd zijn (in het algemeen binnen een hoek van ten minste 270° of, voor bemonsteringspunten aan de rooilijn, 180°), zonder enige verstoring van de luchtstroom in de omgeving van de inlaat (er moet ten minste 1,5 m afstand worden gehouden van gebouwen, balkons, bomen en andere obstakels en bemonsteringspunten die representatief zijn voor de luchtkwaliteit aan de rooilijn moeten zich minimaal op een afstand van 0,5 m van het dichtstbijzijnde gebouw bevinden);
b) de hoogte van de inlaat van het bemonsteringspunt boven de grond moet in het algemeen tussen 0,5 m (ademhalingshoogte) en 4 m liggen; een grotere hoogte ▌kan ook passend zijn als het bemonsteringspunt gelegen is in een groot gebied; het besluit om voor een dergelijke grotere hoogte te kiezen, wordt nauwkeurig gedocumenteerd;
c) de inlaat mag zich niet in de directe nabijheid van bronnen bevinden om te voorkomen dat emissies waaraan de bevolking waarschijnlijk niet wordt blootgesteld zonder menging met de buitenlucht rechtstreeks in de inlaat terechtkomen;
d) de uitlaat van het bemonsteringsapparaat moet zich op een zodanige plaats bevinden dat de lucht daaruit niet opnieuw in de inlaatbuis terecht kan komen;
e) voor alle verontreinigende stoffen moeten de bemonsteringsbuizen gericht op het meten van de bijdragen van het wegverkeer ten minste 25 m van de rand van grote kruispunten en niet meer dan 10 m van de wegrand verwijderd zijn; voor de toepassing van dit punt wordt onder “wegrand” de lijn verstaan die gemotoriseerd verkeer scheidt van andere gebieden; onder “groot kruispunt” wordt verstaan een kruispunt waardoor de verkeersstroom wordt onderbroken en de uitstoot verschilt (stop-and-goverkeer) ten opzichte van het overige gedeelte van de weg;
f) voor de meting van deposities op achtergrondlocaties zijn de richtsnoeren en criteria van het EMEP ▌van toepassing;
g) voor de meting van ozon zorgen de lidstaten ervoor dat het bemonsteringspunt ver verwijderd is van bronnen zoals schoorstenen van ovens en verbrandingsinstallaties en meer dan 10 m van de dichtstbijgelegen weg, en op grotere afstand naarmate de verkeersdrukte groter is;
h) Ook met de volgende factoren kan rekening worden gehouden:
i) storende bronnen;
ii) veiligheid;
iii) toegankelijkheid;
iv) beschikbaarheid van elektriciteit en telefoonlijnen;
v) zichtbaarheid van de locatie ten opzichte van de omgeving;
vi) veiligheid van publiek en bedieners;
vii) wenselijkheid om bemonsteringspunten voor verschillende verontreinigende stoffen op dezelfde plaats onder te brengen;
viii) eisen in verband met ruimtelijke ordening.
D. Keuze, toetsing en documentatie van locaties
1. De bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van de luchtkwaliteit, documenteren voor alle zones de procedures voor de keuze van de locaties volledig en registreren informatie om het ontwerp van het netwerk en de keuze van de locaties voor alle monitoringsites te ondersteunen. Het ontwerp van het monitoringnetwerk wordt ten minste ondersteund door modelleringsapplicaties of indicatieve metingen.
2. De documentatie omvat de ruimtelijke coördinaten van de bemonsteringspunten, gedetailleerde kaarten en foto’s in verschillende windrichtingen van de omgeving van de meetlocaties, alsook informatie over de ruimtelijke representativiteit van alle bemonsteringspunten.
3. De documentatie bevat bewijsmateriaal met betrekking tot de redenen voor het ontwerp van het netwerk en het aantonen van de naleving van de punten B en C, met name:
a) motivering van de keuze van locaties die representatief zijn voor de hoogste verontreinigingsniveaus in de zone of agglomeratie voor elke verontreinigende stof;
b) redenen voor de keuze van locaties die representatief zijn voor de blootstelling van de bevolking in het algemeen; en
c) elke afwijking van de criteria voor de situering op microschaal, de redenen daarvoor en de waarschijnlijke gevolgen voor de gemeten niveaus.
4. Indien in een zone indicatieve metingen, modelleringsapplicaties, objectieve ramingen of een combinatie daarvan worden toegepast, omvat de documentatie bijzonderheden van die methoden en informatie over hoe aan de in artikel 9, lid 3, genoemde voorwaarden wordt voldaan.
5. Indien indicatieve metingen, modelleringsapplicaties of objectieve ramingen worden toegepast, gebruiken de bevoegde autoriteiten de uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/2284 gerapporteerde rastergegevens en de uit hoofde van Richtlijn 2010/75/EU gerapporteerde emissiegegevens en, indien beschikbaar, lokale emissie-inventarissen.
6. Voor het meten van ozon moeten de lidstaten de meetgegevens naar behoren screenen en interpreteren in het licht van de meteorologische en fotochemische processen die het meten van de ozonconcentraties op de respectieve locaties beïnvloeden.
7. Indien van toepassing omvat de documentatie de lijst van ozonprecursoren, de reden om deze stoffen te meten en de voor de bemonstering en meting gebruikte methoden.
8. Indien van toepassing omvat de documentatie ook informatie over de meetmethoden die voor het meten van de chemische samenstelling van PM2,5 worden gebruikt.
9. Ten minste om de vijf jaar worden de selectiecriteria, het ontwerp van het netwerk en de monitoringlocaties, zoals door de bevoegde autoriteiten bepaald in het licht van de eisen van deze bijlage, geëvalueerd om ervoor te zorgen dat zij te allen tijde geldig en optimaal blijven. De evaluatie wordt ten minste ondersteund door modelleringsapplicaties of indicatieve metingen. Indien uit een dergelijke evaluatie blijkt dat het ontwerp van het netwerk en de monitoringlocaties niet langer geldig zijn, werkt de bevoegde autoriteit deze zo spoedig mogelijk bij.
10. De documentatie wordt na elke evaluatie en naar aanleiding van andere relevante wijzigingen van het monitoringnetwerk bijgewerkt en wordt via passende communicatiekanalen openbaar gemaakt.
BIJLAGE V
Gegevenskwaliteitsdoelstellingen
A. Onzekerheid van metingen en modelleringsapplicaties voor de beoordeling van de luchtkwaliteit
Tabel 1 — Onzekerheid voor het meten en modelleren van gemiddelde concentraties op lange termijn (jaargemiddelde)▌
Luchtverontreinigende stof
Maximale onzekerheid van vaste metingen
Maximale onzekerheid van indicatieve metingen(1)
Maximumverhouding tussen de onzekerheid van modelleringsapplicatiesen objectieve raming en de onzekerheid van vaste metingen
Absolute waarde
Relatieve waarde
Absolute waarde
Relatieve waarde
Maximumverhouding
PM2,5
3,0 µg/m3
30 %
4,0 µg/m3
40 %
1,7
PM10
4,0 µg/m3
20 %
6,0 µg/m3
30 %
1,3
SO2 / NO2 / NOx
6,0 µg/m3
30 %
8,0 µg/m3
40 %
1,4
Benzeen
0,85 µg/m3
25 %
1,2 µg/m3
35 %
1,7
Lood
0,125 µg/m3
25 %
0,175 µg/m3
35 %
1,7
Arseen
2,4 ng/m3
40 %
3,0 ng/m3
50 %
1,1
Cadmium
2,0 ng/m3
40 %
2,5 ng/m3
50 %
1,1
Nikkel
8,0 ng/m3
40 %
10,0 ng/m3
50 %
1,1
Benzo(a)pyreen
0,5 ng/m3
50 %
0,6 ng/m3
60 %
1,1
(1) Bij het gebruik van indicatieve metingen voor andere doeleinden dan de beoordeling van de naleving, zoals, maar niet uitsluitend: het ontwerpen of evalueren van het monitoringnetwerk, ▌het kalibreren en valideren van modelleringsapplicaties, mag de onzekerheid die zijn welke voor modelleringsapplicaties is vastgesteld.
Tabel 2 — Onzekerheid voor het meten en modelleren van gemiddelde concentraties op korte termijn (dagelijks, 24 uur, 8 uur en uurlijks)
Luchtverontreinigende stof
Maximale onzekerheid van vaste metingen
Maximale onzekerheid van indicatieve metingen(1)
Maximumverhouding tussen de onzekerheid van modelleringsapplicaties en objectieve raming en de onzekerheid van vaste metingen
Absolute waarde
Relatieve waarde
Absolute waarde
Relatieve waarde
Maximumverhouding
PM2,5 (24 uur)
6,3 µg/m3
25 %
8,8 µg/m3
35 %
2,5
PM10 (24 uur)
11,3 µg/m3
25 %
22,5 µg/m3
50 %
2,2
NO2 (dagelijks)
7,5 µg/m3
15 %
12,5 µg/m3
25 %
3,2
NO2 (uurlijks)
30 µg/m3
15 %
50 µg/m3
25 %
3,2
SO2 (dagelijks)
7,5 µg/m3
15 %
12,5 µg/m3
25 %
3,2
SO2 (uurlijks)
52,5 µg/m3
15 %
87,5 µg/m3
25 %
3,2
CO (24 uur)
0,6 mg/m3
15 %
1,0 mg/m3
25 %
3,2
CO (8 uur)
1,0 mg/m3
10 %
2,0 mg/m3
20 %
4,9
▌
▌
▌
▌
▌
▌
Ozon (8-uurgemiddelde)
18 µg/m3
15 %
30 µg/m3
25 %
2,2
(1) Bij het gebruik van indicatieve metingen voor andere doeleinden dan de beoordeling van de naleving, zoals, maar niet uitsluitend: het ontwerpen of evalueren van het monitoringnetwerk, ▌het kalibreren en valideren van modelleringsapplicaties, mag de onzekerheid die zijn welke voor modelleringsapplicaties is vastgesteld.
Bij de beoordeling van de naleving van de gegevenskwaliteitsdoelstellingen in de tabellen 1 en 2 van dit punt, wordt voor elke verontreinigende stof de onzekerheid voor metingen (met een betrouwbaarheidsniveau van 95 %) van de beoordelingsmethoden berekend overeenkomstig de desbetreffende EN-norm. Voor methoden waarvoor geen norm beschikbaar is, wordt de onzekerheid van de beoordelingsmethode geëvalueerd volgens de beginselen in “ Evaluation of measurement data – Guide to the Expression of Uncertainty in Measurement ” van het Joint Committee for Guidance in Metrology (JCGM) (100:2008) en de methodologie in deel 5 van ISO 5725:1998. Voor indicatieve metingen wordt, zolang er geen relevante EN-norm is, de onzekerheid berekend volgens de richtsnoeren voor het aantonen van gelijkwaardigheid van punt B van bijlage VI.
De onzekerheidspercentages in de tabellen 1 en 2 van dit punt gelden voor alle grenswaarden en streefwaarde die worden berekend door het rekenkundige gemiddelde te nemen van afzonderlijke metingen, zoals uurgemiddelden, daggemiddelden of jaargemiddelden, zonder rekening te houden met de extra onzekerheid voor de berekening van het aantal overschrijdingen. De onzekerheid wordt geïnterpreteerd als geldend voor het bereik van de toepasselijke grenswaarden of ▌de streefwaarden. De berekening van de onzekerheid is niet van toepassing op de AOT40 noch op waarden die meer dan één jaar, meer dan één station (bv. de GBI) of meer dan één component omvatten. Zij is ook niet van toepassing op alarmdrempels, informatiedrempels en kritieke niveaus voor de bescherming van de vegetatie en natuurlijke ecosystemen.
Vóór 2030 gelden de relatieve waarden voor maximale onzekerheden in de tabellen 1 en 2 voor alle verontreinigende stoffen, met uitzondering van PM2,5 en NO2/NOx in tabel 1, waarvoor de maximale onzekerheden van vaste metingen respectievelijk 25 % en 15 % bedragen.Vanaf 2030 is de onzekerheid van de meetgegevens die voor de beoordeling van de luchtkwaliteit worden gebruikt, niet groter ▌dan de absolute waarde of relatieve waarde indien deze hoger is, zoals vermeld in deze afdeling.
De maximale onzekerheid van modelleringsapplicaties is vastgesteld als de onzekerheid voor vaste metingen vermenigvuldigd met de toepasselijke maximumverhouding. De kwaliteitsdoelstelling voor modellering (d.w.z. een kwaliteitsindicator voor modellering kleiner dan of gelijk aan 1) moet worden geverifieerd op ten minste 90 % van de beschikbare monitoringpunten, in het beoordelingsgebied en gedurende de beoordelingsperiode. Op een bepaald monitoringpunt wordt de kwaliteitsindicator voor modellering berekend als de verhouding tussen de gemiddelde gekwadrateerde fout(en) van de modelleringsresultaten en de metingen, en de vierkantswortel van de som van de kwadraten van de modelleringsapplicatie en meetonzekerheden, gedurende een volledige beoordelingsperiode. Bij de beoordeling van jaargemiddelden wordt de som teruggebracht tot één enkele waarde. Voor de evaluatie van de onzekerheid van de modelleringsapplicatie worden alle vaste metingen gebruikt die voldoen aan de gegevenskwaliteitsdoelstellingen (d.w.z. de onzekerheid en gegevensdekking van metingen zoals gespecificeerd in respectievelijk de punten A en B) en die zich in het beoordelingsgebied van de modelleringsapplicaties bevinden. De maximumverhouding moet worden geïnterpreteerd als geldend voor het gehele concentratiebereik.
Voor gemiddelde concentraties op korte termijn is de maximale onzekerheid van de meetgegevens die worden gebruikt om de kwaliteitsdoelstelling voor modellering te beoordelen, de absolute onzekerheid berekend aan de hand van de in dit punt vermelde relatieve waarde, boven de grenswaarde, en neemt deze lineair af van de absolute waarde bij de grenswaarde tot een drempelwaarde bij nulconcentratie(30). Er moet aan de kwaliteitsdoelstellingen voor modellering op zowel korte als lange termijn worden voldaan.
Voor het modelleren van de jaargemiddelden van de concentraties van benzeen, ▌arseen, cadmium, lood, nikkel en benzo(a)pyreen mag de maximale onzekerheid van de meetgegevens die voor de beoordeling van de kwaliteitsdoelstelling voor modellering worden gebruikt, de in dit punt vermelde relatieve waarde niet overschrijden.
Voor het modelleren van de jaargemiddelden van de concentraties van PM10, PM2,5 en stikstofdioxide mag de maximale onzekerheid van de meetgegevens die voor de beoordeling van de kwaliteitsdoelstelling voor modellering worden gebruikt, de absolute waarde of relatieve waarde zoals vermeld in dit punt niet overschrijden.
Wanneer voor de beoordeling een luchtkwaliteitsmodel wordt gebruikt, moeten verwijzingen naar de beschrijvingen van de modelleringsapplicatie en gegevens over de berekening van de kwaliteitsdoelstelling voor modellering worden verzameld.
De onzekerheid van objectieve ramingen mag de onzekerheid voor indicatieve metingen met niet meer dan de toepasselijke maximumverhouding overschrijden en mag niet meer dan 85 % bedragen. De onzekerheid voor objectieve ramingen wordt gedefinieerd als de maximale afwijking van de gemeten en berekende concentratieniveaus over het tijdvak voor de grenswaarde of ▌de streefwaarde, waarbij geen rekening wordt gehouden met het tijdstip waarop de gebeurtenissen zich voordoen.
B. Gegevensdekking van metingen voor de beoordeling van de luchtkwaliteit
“Gegevensdekking” verwijst naar het deel van het kalenderjaar waarvoor geldige meetgegevens beschikbaar zijn, uitgedrukt als percentage.
Luchtverontreinigende stof
Minimale gegevensdekking
Vaste metingen (1)
Indicatieve metingen (2)
Jaargemiddelden
1-uur-, 8-uur- of 24-uurgemiddelden ▌
Jaargemiddelden
1-uur-, 8-uur- of 24-uurgemiddelden ▌
SO2, NO2, NOx, CO▌
85 % ▌
85 % ▌
13 %
50 % ▌
O3 en daarmee samenhangend NO en NO2
85 %
85 %
13 %
50 %
PM10, PM2,5
85 %
85 %
13 %
50 %
Benzeen
85 %
-
13 %
-
Benzo(a)pyreen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen, totaal gasvormig kwik, tweewaardig kwik in deeltjes en als gas
30 %
-
13 %
-
As, Cd, Ni, Pb
45 %
-
13 %
-
Zwarte koolstof, ammoniak (NH3), ultrafijne deeltjes, verdeling naar aantal van ultrafijne deeltjes
80 %
-
13 %
-
Salpeterzuur, levoglucosan, organisch koolstof (OC), elementair koolstof (EC), chemische samenstelling van PM2,5, oxidatiepotentieel van zwevende deeltjes