De rampzalige gevolgen van de Tweede Wereldoorlog en de constante dreiging van een confrontatie tussen Oost en West maakten van een Frans-Duitse verzoening een wezenlijke prioriteit. Een gedeelde kolen- en staalindustrie van zes Europese landen, zoals die in 1951 door het Verdrag van Parijs tot stand kwam, vormde de eerste stap op weg naar Europese integratie. De Verdragen van Rome van 1957 versterkten de grondslagen van deze integratie en de idee van een gezamenlijke toekomst voor de zes Europese landen.
De Europese Gemeenschappen (EGKS, EEG en Euratom) zijn voortgekomen uit het verlangen naar een verenigd Europa, een gedachte die geleidelijk tot stand kwam als rechtstreekse reactie op de gebeurtenissen waardoor het continent was getroffen. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog moesten de strategische industriesectoren, en met name de ijzer- en staalindustrie, worden gereorganiseerd. De toekomst van Europa, die door de tegenstelling tussen Oost en West werd bedreigd, moest veiliggesteld worden door een Frans-Duitse verzoening.
1. Op 9 mei 1950 deed Robert Schuman, de Franse minister van Buitenlandse zaken, een oproep die kan worden beschouwd als het startpunt van de Europese Gemeenschap. De keuze voor kolen en staal was toentertijd in hoge mate symbolisch. Aan het begin van de jaren vijftig waren de steenkoolwinning en de ijzer- en staalindustrie basisindustrieën, die de grondslag voor de macht van een land vormden. Het gemeenschappelijk beheer van de Franse en Duitse industriële capaciteit was niet alleen van duidelijk economisch belang, maar moest ook het einde betekenen van de vijandschap tussen beide landen. Op 9 mei 1950 verklaarde Robert Schuman: "Europa zal niet in één keer tot stand komen, noch volgens één enkel plan: het zal opgebouwd worden door concrete resultaten die allereerst een feitelijke solidariteit tot stand brengen." Op basis van dit beginsel hebben Frankrijk, Italië, Duitsland en de Benelux-landen (Nederland, België en Luxemburg) het Verdrag van Parijs ondertekend, waarvan de volgende punten de hoofdzaak vormden:
2. Na de ondertekening van het Verdrag, en ondanks het feit dat Frankrijk zich verzette tegen de oprichting van een nieuwe Duitse strijdmacht in nationaal verband, speelde de toenmalige Franse premier René Pleven met de gedachte van een Europese strijdmacht. In 1952 werd er onderhandeld over een Europese Defensiegemeenschap (EDG), die vergezeld zou moeten gaan van een politieke gemeenschap (EPG). Deze twee ontwerpen moesten worden opgegeven toen de Franse Nationale Vergadering op 30 augustus 1954 weigerde het EDG-verdrag te ratificeren.
3. De pogingen om na het mislukken van de EDG de Europese integratie nieuw leven in te blazen, bestonden uit specifieke voorstellen tijdens de Conferentie van Messina (juni 1955), die zowel een douane-unie als de atoomenergie tot onderwerp hadden. Deze besprekingen mondden uit in de ondertekening van twee verdragen, het EEG-Verdrag en het EGA-Verdrag.
a. De bepalingen van het EEG-Verdrag (het Verdrag van Rome)[2] hadden onder meer betrekking op:
Om deze doelstellingen te verwezenlijken werden in het EEG-Verdrag richtsnoeren en een raamwerk voor het wetgevingswerk van de communautaire instellingen vastgelegd. Daarbij was sprake van een aantal gemeenschappelijke beleidsvormen: het gemeenschappelijk landbouwbeleid (artikelen 38 t/m 43), het vervoerbeleid (artikelen 74 en 75) en een gemeenschappelijk handelsbeleid (artikelen 110 t/m 113).
De gemeenschappelijke markt heeft tot doel het vrije verkeer van producten mogelijk te maken en de mobiliteit van de productiefactoren te verzekeren (vrij verkeer van werknemers en bedrijven, vrije dienstverrichting en vrij verkeer van kapitaal).
b. Het Euratom-Verdrag[3] had zeer ambitieuze doelstellingen, met name de "snelle totstandkoming en groei van de industrie op het gebied van kernenergie". De nucleaire sector heeft echter een zeer complex en delicaat karakter, omdat hierbij vitale belangen van de lidstaten op het spel staan (defensie en nationale onafhankelijkheid), en daarom moest het Euratom-Verdrag zijn ambities matigen.
4. In de Overeenkomst inzake bepaalde gemeenschappelijke instellingen, die tegelijkertijd met de Verdragen van Rome werd ondertekend en in werking was getreden, was besloten dat de Parlementaire Vergadering en het Hof van Justitie gemeenschappelijke instellingen voor de drie gemeenschappen zouden zijn. Deze overeenkomst kwam op 1 mei 1999 te vervallen. Het enige dat nu nog ontbrak was een samensmelting van de uitvoerende organen, hetgeen werd bewerkstelligd door het Verdrag van 8 april 1965 tot oprichting van één Raad en één Commissie van de Europese Gemeenschappen, ook wel het "Fusieverdrag"[4] genoemd, en het Verdrag van 9 april 1965, waarmee de fusie van de drie instellingen werd afgerond.
Vanaf dat moment is de EEG een bevoorrechte positie gaan innemen ten opzichte van de sectorale gemeenschappen EGKS en Euratom. Het algemene EEG-systeem kreeg de bovenhand ten opzichte van de twee andere, co-existerende organisaties met een sectorale bevoegdheid, en de instellingen ervan werden opgericht.
Ina Sokolska