Intellectuele, industriële en commerciële eigendom

Intellectuele eigendom verwijst naar het geheel van exclusieve rechten op intellectuele scheppingen. Er kunnen twee categorieën worden onderscheiden: industriële eigendom, waaronder uitvindingen (octrooien), merken, tekeningen en modellen van nijverheid en geografische aanduidingen; en auteursrechten, waaronder artistieke en literaire eigendom. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) in 2009 is de EU uitdrukkelijk bevoegd op het gebied van intellectuele eigendom (artikel 118 VWEU).

Rechtsgrond

De artikelen 114 en 118 VWEU.

Doelstellingen

Intellectuele-eigendomsrechten worden geregeld in het internationaal recht en in verschillende nationale wetten, maar vallen ook onder de EU-wetgeving. In artikel 118 VWEU wordt bepaald dat het Parlement en de Raad in het kader van de totstandbrenging en de werking van de interne markt volgens de gewone wetgevingsprocedure de maatregelen vaststellen voor de invoering van EU-recht inzake intellectuele eigendom (om zo een eenvormige bescherming van deze rechten in de hele Unie te bewerkstelligen) en voor de instelling van machtigings-, coördinatie- en controleregelingen die op het niveau van de Unie zijn gecentraliseerd. De EU-wetgeving heeft met name als doel om bepaalde specifieke aspecten van intellectuele-eigendomsrechten te harmoniseren door een eigen stelsel in te voeren. Ook voor EU-merken en -modellen bestaat een eigen stelsel, en voor octrooien wordt een stelsel ontwikkeld. Veel EU-instrumenten weerspiegelen de internationale verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van de Conventie van Bern, het Verdrag van Rome, de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (Trips-overeenkomst) van de Wereldhandelsorganisatie en de internationale verdragen van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) van 1996.

Resultaten

A. Harmonisatie van wetgeving

1. Merken, tekeningen en modellen

In de EU is het rechtskader voor handelsmerken gebaseerd op een systeem van vier niveaus voor merkregistratie, dat bestaat naast de nationale merkenstelsels die zijn geharmoniseerd via de merkenrechtrichtlijn (Richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten). Naast het nationale traject zijn de mogelijke trajecten voor merkbescherming in de EU het Benelux-traject, het in 1994 ingevoerde Uniemerk, en het internationale traject. Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk codificeert en vervangt alle eerdere EG-verordeningen inzake het Uniemerk. De codificatie was bedoeld om meer duidelijkheid te creëren, aangezien het Uniemerkenstelsel al meerdere malen ingrijpend was gewijzigd. Het Uniemerk heeft een unitair karakter en is in de hele Unie geldig. Het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) is verantwoordelijk voor het beheer van EU-merken en modellen. In de verordening inzake het Uniemerk worden ook de bedragen van de aan het EUIPO te betalen taksen vastgelegd. Deze bedragen zijn zodanig vastgesteld dat de daaruit voortvloeiende inkomsten de uitgaven van het EUIPO dekken en dat ze complementair zijn ten aanzien van de bestaande nationale merkenstelsels.

Met Richtlijn 98/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 zijn de nationale bepalingen inzake de rechtsbescherming van tekeningen en modellen geharmoniseerd. Met Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (als gewijzigd) is een gemeenschapssysteem voor de bescherming van tekeningen en modellen ingevoerd. Besluit 2006/954/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 1891/2006 van de Raad, beide van 18 december 2006, strekten ertoe het Uniestelsel voor de inschrijving van tekeningen en modellen te koppelen aan het stelsel voor de internationale inschrijving van tekeningen en modellen van nijverheid van de WIPO.

2. Auteursrecht en naburige rechten

Met het auteursrecht wordt gewaarborgd dat auteurs, componisten, artiesten, filmmakers en anderen een vergoeding voor hun werk ontvangen en aanspraak op bescherming van hun werk kunnen maken. Digitale technologieën hebben de manier waarop creatieve inhoud wordt geproduceerd, verspreid en verkregen, drastisch gewijzigd. De EU-wetgeving inzake auteursrecht bestaat uit dertien richtlijnen en twee verordeningen die de essentiële rechten van auteurs, uitvoerend kunstenaars, producenten en omroeporganisaties harmoniseren. Door een aantal EU-normen vast te stellen, worden nationale discrepanties verkleind, wordt een beschermingsniveau gewaarborgd dat nodig is om creativiteit en investeringen in creativiteit te bevorderen, wordt culturele diversiteit bevorderd en wordt de toegang van consumenten en bedrijven tot digitale inhoud en diensten op de interne markt vergemakkelijkt.

a. Auteursrecht

Met Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij werd de wetgeving inzake auteursrecht en naburige rechten aangepast aan de technologische ontwikkelingen. Als gevolg van de buitengewoon snelle ontwikkelingen in de digitale wereld sluit de tekst echter niet meer aan op het huidige digitale landschap, bijvoorbeeld op de manier waarop televisie- en radioprogramma’s tegenwoordig worden bekeken en beluisterd. Zo consumeert volgens schattingen van Eurostat 49 % van de internetgebruikers in de EU muziek, audiovisuele inhoud en games online. Daarom moet de auteursrechtenwetgeving in de EU worden geharmoniseerd ten behoeve van consumenten, makers en bedrijven.

Op grond van de auteursrechtenrichtlijn (Richtlijn (EU) 2019/790) van 17 april 2019 moeten rechten op perspublicaties worden beschermd en moet het gebruik van inhoud waar auteursrechten op rusten, billijk vergoed worden. Tot nu toe konden onlineplatforms niet verantwoordelijk worden gehouden voor het gebruiken en uploaden van auteursrechtelijk beschermde inhoud op hun sites. De nieuwe voorschriften gelden niet voor het niet voor commerciële doeleinden uploaden van auteursrechtelijk beschermde inhoud in online encyclopedieën zoals Wikipedia. Richtlijn (EU) 2019/789 (de CabSat-richtlijn) werd op dezelfde dag aangenomen en heeft ten doel het aantal tv- en radioprogramma’s dat voor Europese consumenten online beschikbaar is, te verhogen. Gebruikers verwachten steeds vaker dat ze altijd en overal toegang kunnen krijgen tot tv- en radioprogramma’s, en omroeporganisaties bieden daarom naast hun gewone tv- en radio-uitzendingen steeds meer onlinediensten aan. In de richtlijn wordt het oorsprongslandbeginsel geïntroduceerd, dat bedoeld is ter bevordering van de licentieverlening voor bepaalde diensten (zoals simulcasting en catchupdiensten) die omroeporganisaties online kunnen aanbieden. Omroeporganisaties moeten auteursrechten in hun EU-lidstaat van vestiging (d.w.z. het land van oorsprong) vereffenen om radioprogramma’s, nieuws- of actualiteitenprogramma’s op televisie en volledig door henzelf gefinancierde eigen producties online beschikbaar te stellen in alle lidstaten van de EU. De lidstaten hadden tot 7 juni 2021 de tijd om passende wetgeving aan te nemen waarmee zij aan de eisen van de richtlijn voldoen.

Richtlijn (EU) 2017/1564 van 13 september 2017 inzake bepaalde toegestane vormen van gebruik van bepaalde werken en ander materiaal die door het auteursrecht en naburige rechten beschermd zijn ten behoeve van personen die blind zijn, visueel gehandicapt of anderszins een leeshandicap hebben, vergemakkelijkt de toegang tot boeken en ander gedrukt materiaal in geschikte vormen en het verkeer ervan op de interne markt.

Verordening (EU) 2017/1128 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende grensoverschrijdende portabiliteit van online-inhoudsdiensten in de interne markt heeft tot doel te waarborgen dat films, sportuitzendingen, muziek, e-boeken en games voor consumenten die deze kopen of waarop zij zich abonneren, toegankelijk blijven wanneer ze naar andere EU-lidstaten reizen.

b. De beschermingstermijn van het auteursrecht en naburige rechten

Deze rechten gelden levenslang en tot 70 jaar na het overlijden van de auteur/maker. Met Richtlijn 2011/77/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/116/EG betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten werd de beschermingstermijn van de rechten van uitvoerende kunstenaars van geluidsopnamen verlengd van 50 tot 70 jaar na vastlegging van de geluidsopname, en voor auteurs van muziek, zoals componisten en tekstschrijvers, tot 70 jaar na hun overlijden. De termijn van 70 jaar is een internationale norm geworden voor de bescherming van geluidsopnamen. Momenteel hanteren wereldwijd 64 landen een termijn van 70 jaar of langer voor de bescherming van geluidsopnamen.

c. Computerprogramma’s en databanken

Op grond van Richtlijn 91/250/EEG zijn de lidstaten verplicht computerprogramma’s auteursrechtelijke bescherming te bieden als literaire werken in de zin van de Conventie van Bern. De richtlijn is gecodificeerd bij Richtlijn 2009/24/EG. Richtlijn 96/9/EG (de databankrichtlijn) voorziet in de rechtsbescherming van databanken en definieert een databank als “een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen, systematisch of methodisch geordend, en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk”. In deze richtlijn wordt bepaald dat databanken beschermd worden door zowel het auteursrecht, in geval van een intellectuele schepping, alsook door een recht sui generis dat de investering (van geld, mankracht, inspanningen of energie) in de verkrijging, de controle of de presentatie van inhoud beschermt. Op 23 februari 2022 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een nieuwe verordening betreffende geharmoniseerde regels inzake eerlijke toegang tot en eerlijk gebruik van data (de dataverordening), om te zorgen voor een eerlijke waardeverdeling uit data aan actoren in de data-economie en om de toegang tot en het gebruik van data te bevorderen. Na intensieve wetgevingswerkzaamheden, ondersteund door wetenschappelijk onderzoek[1], heeft de plenaire vergadering van het Parlement op 9 november 2023 in eerste lezing een standpunt over dit voorstel aangenomen. Op 30 mei 2022 hebben het Parlement en de Raad de datagovernanceverordening aangenomen, waarmee mechanismen worden ingevoerd om het hergebruik van bepaalde categorieën beschermde overheidsgegevens te vergemakkelijken, het vertrouwen in gegevensbemiddelingsdiensten te vergroten en data-altruïsme in de hele EU te bevorderen.

d. Collectieve rechtenbeheersorganisaties

Om materiaal te kunnen verspreiden dat door het auteursrecht en de naburige rechten wordt beschermd, moet men beschikken over een licentie van de verschillende houders van dergelijke rechten. Rechthebbenden kunnen hun rechten toevertrouwen aan een collectieve rechtenbeheersorganisatie, die deze rechten namens hen beheert. Een collectieve rechtenbeheersorganisatie is verplicht dergelijke rechten te beheren, tenzij zij gerechtvaardigde redenen heeft om het beheer te weigeren. In Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt zijn voorschriften vastgelegd voor collectieve rechtenbeheersorganisaties om strenge normen inzake bestuur, financieel beheer, transparantie en verslaglegging te waarborgen. Het doel van de richtlijn is te waarborgen dat houders van auteursrechten inspraak hebben in het beheer van hun rechten en dat collectieve rechtenbeheersorganisaties door middel van EU-normen beter gaan functioneren. De lidstaten moeten erop toezien dat collectieve rechtenbeheersorganisaties handelen in het belang van de rechthebbenden wier rechten zij vertegenwoordigen.

3. Octrooien

Een octrooi is een juridische titel die kan worden verleend voor iedere uitvinding van technische aard, mits deze nieuw is, op uitvinderswerkzaamheid berust en industrieel kan worden toegepast. Met het octrooi krijgt de eigenaar het recht anderen te beletten een uitvinding te vervaardigen, gebruiken of verkopen zonder dat hij daarvoor toestemming heeft verleend. Octrooien moedigen bedrijven aan de noodzakelijke investeringen voor innovatie te doen en geven personen en bedrijven een impuls om middelen aan te wenden voor onderzoek en ontwikkeling. In Europa kunnen technische uitvindingen beschermd worden door nationale octrooien, verleend door de bevoegde nationale autoriteiten, of door een Europees octrooi dat centraal wordt verleend door het Europees Octrooibureau. Dit is de uitvoerende tak van de Europese Octrooiorganisatie, die momenteel 39 verdragsluitende staten heeft. De EU is zelf geen lid van deze organisatie.

Na jarenlange gesprekken tussen de lidstaten hebben het Parlement en de Raad in 2012 de rechtsgrond vastgesteld voor een Europees octrooi met eenheidswerking (eenheidsoctrooi). Middels een internationale overeenkomst is bijgevolg één gespecialiseerd stelsel voor octrooigeschillenbeslechting ingesteld.

Sinds de uitspraken van het Hof van Justitie (HvJ-EU) van 5 mei 2015 in de zaken C-146/13 en C-147/13, waarin het pakket “eenheidsoctrooi” werd bekrachtigd, is de weg vrij voor een daadwerkelijk Europees octrooi. De vorige regeling bestaat naast het nieuwe systeem, en er gelden overgangsmaatregelen.

Sinds de inwerkingtreding op 1 juni 2023 wordt met het eenheidsoctrooi van de EU, dat door het Europees Octrooibureau wordt verleend, uniforme bescherming met gelijke werking in alle deelnemende EU-landen geboden. Bedrijven zullen de mogelijkheid hebben om hun uitvindingen in alle EU-lidstaten met een echt EU-octrooi te beschermen. Ze zullen eenheidsoctrooien ook in een enkele rechtszaak voor het speciaal hiertoe opgerichte eengemaakt octrooigerecht (UPC) kunnen betwisten of verdedigen. Dit moet tot een gestroomlijnd stelsel leiden en de vertaalkosten zo laag mogelijk houden. In de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht (UPCA) is bepaald dat het UPC het primaat van het Unierecht moet eerbiedigen (artikel 20 UPCA) en dat de beslissingen van het HvJ-EU bindend zijn voor het UPC. Het UPC is een gemeenschappelijke rechtbank waar momenteel 17 EU-lidstaten bij zijn aangesloten. Het UPC bestaat uit een Gerecht van eerste aanleg, een Hof van beroep en een Griffie. Het Gerecht van eerste aanleg heeft een gedecentraliseerde structuur en bestaat uit een centrale afdeling in Parijs, een afdeling in München en verschillende regionale en lokale afdelingen in heel Europa. Het Hof van beroep is gevestigd in Luxemburg en beslist in beroepszaken tegen beslissingen van het Gerecht van eerste aanleg en over verzoeken om een nieuwe behandeling van definitieve beslissingen van het Hof.

4. Bedrijfsgeheimen

De praktijk van vertrouwelijke behandeling van bedrijfsinformatie (“knowhow”) bestaat al eeuwenlang. In veel landen bestaan rechtsinstrumenten om het bedrijfsgeheim te beschermen, al dan niet omschreven als onderdeel van de intellectuele-eigendomsrechten. Het beschermingsniveau van dergelijke vertrouwelijke informatie is in beginsel van onbeperkte duur, geldt dus niet slechts voor een bepaalde periode en kan zodoende niet vergeleken worden met het beschermingsniveau op andere gebieden van intellectuele-eigendomsrecht, zoals octrooi-, auteurs- of merkenrecht. De bescherming van bedrijfsgeheimen varieert meer van land tot land dan andere gebieden van wetgeving inzake intellectuele-eigendomsrechten, en het is vaak gunstiger en goedkoper om daar een beroep op te doen dan om formele octrooibescherming aan te vragen. Sinds 2016 bestaat er een EU-regelgevingskader ter zake, namelijk Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan.

5. Intellectuele-eigendomsrechten voor plantenrassen

Wettelijke bescherming van plantenrassen, ook wel “kwekersbescherming” of “kwekersrecht” genoemd, is een vorm van intellectuele-eigendomsrecht dat de rechten van kwekers van nieuwe plantenrassen beschermt. De EU-regeling voor de bescherming van plantenrassen, die gebaseerd is op de beginselen van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten van 1991, draagt bij aan de ontwikkeling van de landbouw en tuinbouw. Een stelsel van regels voor de rechtsbescherming van kweekproducten is neergelegd in EU-wetgeving. Op grond van deze regels kunnen op nieuwe plantenrassen intellectuele-eigendomsrechten worden gevestigd. Het Communautair Bureau voor plantenrassen legt deze wetgeving ten uitvoer.

6. Geografische aanduidingen

Op grond van het stelsel van intellectuele-eigendomsrechten van de EU kunnen benamingen van producten geregistreerd worden als geografische aanduiding. Die beschermt het product (in de EU en in landen buiten de EU waarmee een beschermingsovereenkomst is gesloten) tegen namaak en misbruik van de geregistreerde naam. De naam van een product kan als geografische aanduiding worden erkend als er een specifiek verband is met de plaats waar het product wordt gemaakt. Een geografische aanduiding zorgt ervoor dat de consument deze producten kan herkennen en op de kwaliteit ervan kan vertrouwen, en dat producenten hun product beter in de markt kunnen zetten. Geografische aanduidingen worden erkend als intellectuele eigendom en spelen een steeds belangrijkere rol bij handelsbesprekingen tussen de EU en andere landen. Op 31 maart 2022 heeft de Commissie een wetgevingsvoorstel ingediend inzake geografische aanduidingen van de EU voor wijn, gedistilleerde dranken en landbouwproducten, en kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten, en op 1 juni 2023 is door het Parlement over dit voorstel een standpunt aangenomen. Op 12 september 2023 nam het Parlement zijn standpunt aan over een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van geografische aanduidingen voor ambachtelijke en industriële producten en tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2017/1001 en (EU) 2019/1753. Hiermee krijgen geografische aanduidingen voor industriële producten die in verband kunnen worden gebracht met het geografische gebied waar zij vervaardigd worden (zoals messen uit Albacete, glas uit de Bohemen en porselein uit Limoges) een soortgelijke bescherming als regionaal geproduceerde voedingsmiddelen of dranken.

Op internationaal niveau is het EUIPO bij Besluit (EU) 2019/1754 van de Raad van 7 oktober 2019 inzake de toetreding van de Europese Unie tot de Akte van Genève bij de Overeenkomst van Lissabon betreffende oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen aangewezen als de bevoegde autoriteit met betrekking tot geografische aanduidingen.

7. Bestrijding van namaak

Naar schatting worden in de EU voor een bedrag van circa 85 miljard EUR namaakgoederen en door piraterij verkregen goederen ingevoerd, wat neerkomt op 5 % van de totale invoer. De handel in door piraterij verkregen goederen vormt 2,5 % van de handel wereldwijd, oftewel 338 miljard EUR, wat een aanzienlijke schadepost is voor rechthebbenden, regeringen en economieën.

Door verschillen tussen de lidstaten wat betreft de strafbaarstelling van namaak en piraterij kon dit fenomeen niet doeltreffend worden bestreden. Daarom is als eerste stap Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten vastgesteld. Deze richtlijn heeft tot doel de bestrijding van piraterij en namaak te intensiveren door middel van onderlinge aanpassing van nationale regelgeving, om zo een hoog, gelijkwaardig en homogeen beschermingsniveau van intellectuele eigendom in de interne markt te waarborgen, en in civiel- en bestuursrechtelijke maatregelen, procedures en rechtsmiddelen te voorzien. Verordening (EU) nr. 608/2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane bevat procedurele regels voor douaneautoriteiten, gericht op de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot goederen die onderworpen zijn aan douanetoezicht of douanecontrole.

B. Het begrip “uitputting” van rechten

1. Definitie

Dit rechtsbegrip (of deze doctrine) is van toepassing op alle gebieden van de industriële eigendom en houdt in dat het intellectuele-eigendomsrecht is uitgeput nadat een product dat onder een intellectuele-eigendomsrecht valt (bijvoorbeeld een octrooi), door de houder van het intellectuele-eigendomsrecht of door anderen met toestemming van de eigenaar is verkocht. In de EU heeft het HvJ-EU de EU-Verdragen altijd zo geïnterpreteerd dat de aan intellectueel-eigendomsrecht verbonden rechten binnen de interne markt worden uitgeput door de betrokken goederen in de handel te brengen (door de rechthebbende of met hun toestemming). De rechthebbende van industriële of intellectuele eigendom die krachtens het recht van een lidstaat wordt beschermd, kan geen beroep op dat recht doen om de invoer van producten te verhinderen die in een andere lidstaat in de handel zijn gebracht.

2. Beperkingen

“Uitputting” van EU-rechten is niet van toepassing bij het in de handel brengen van namaakproducten of het in de handel brengen van producten buiten de Europese Economische Ruimte (artikel 6 van de Trips-overeenkomst). In 1999 oordeelde het HvJ-EU in de zaak Sebago Inc. en Ancienne Maison Dubois & Fils SA tegen G-B Unic SA (C-173/98) dat het de lidstaten niet is toegestaan om in hun nationale recht de uitputting van de aan het merk verbonden rechten vast te stellen voor producten die in derde landen in de handel zijn gebracht.

3. Wetgeving op dit gebied

De EU-regels inzake uitputting vloeien grotendeels voort uit de jurisprudentie van het HvJ-EU over de interpretatie van artikel 34 VWEU inzake kwantitatieve beperkingen tussen de lidstaten en maatregelen van gelijke werking[2]. Deze jurisprudentie komt tot uiting in elk van de relevante onderdelen van het EU-recht met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten.

C. Recente rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie

In 2012 bekrachtigde het HvJ-EU in de zaak SAS (C-406/10) dat overeenkomstig Richtlijn 91/250/EEG alleen de uitdrukkingswijze van een computerprogramma door het auteursrecht wordt beschermd, en dat de ideeën en beginselen waaruit de logica, de algoritmen en de programmeertalen zijn opgebouwd, niet uit hoofde van deze richtlijn worden beschermd (punt 32 van het arrest). Het HvJ-EU benadrukte dat noch de functionaliteit van een computerprogramma noch de programmeertaal en de indeling van gegevensbestanden die in het kader van een computerprogramma worden gebruikt teneinde de functies daarvan te benutten, een uitdrukkingswijze van dit computerprogramma vormen in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 91/250/EEG (punt 39).

In zijn arrest in zaak C-160/15 (GS Media BV tegen Sanoma Media Netherlands BV e.a.) bepaalde het HvJ-EU dat het op een website plaatsen van een hyperlink naar beschermde werken die zonder toestemming van de auteursrechthebbende vrij beschikbaar zijn op een andere website, geen “mededeling aan het publiek” vormt wanneer de persoon die die link plaatst geen winstoogmerk heeft en geen kennis heeft van het illegale karakter van de publicatie van deze werken.

In het arrest in zaak C-484/14 van 15 september 2016 bepaalde het HvJ-EU dat het gratis ter beschikking van het publiek stellen van een wifinetwerk een “dienst van de informatiemaatschappij” vormt als bedoeld in Richtlijn 2000/31/EG wanneer het de bedoeling is hiermee de aandacht van potentiële klanten te trekken voor de goederen of diensten van een winkel, en bekrachtigde het HvJ-EU dat een dienstverlener die toegang verschaft tot een communicatienetwerk onder bepaalde voorwaarden niet aansprakelijk is. Als gevolg daarvan kunnen auteursrechthebbenden van die dienstverlener geen schadevergoeding vorderen op grond van het feit dat het netwerk door derden is gebruikt om inbreuk te maken op hun rechten. De beveiliging van het netwerk met een wachtwoord waarborgt een evenwicht tussen enerzijds de intellectuele-eigendomsrechten van de rechthebbenden en anderzijds de vrijheid van ondernemerschap van aanbieders van internettoegang en de vrijheid van informatie van de gebruikers van het netwerk.

Rol van het Europees Parlement

Intellectuele eigendomsrechten leveren toegevoegde waarde op voor het bedrijfsleven en de economie van de EU. De uniforme bescherming en de handhaving ervan dragen bij aan de bevordering van innovatie en economische groei. Daarom streeft het Parlement naar harmonisatie van het recht inzake intellectuele eigendom door naast de nationale stelsels één Europees stelsel in te voeren, zoals ook het geval is bij het Uniemerk, het Uniemodel en het Europese eenheidsoctrooi.

Het Parlement heeft in verschillende resoluties over intellectuele eigendomsrechten, met name over rechtsbescherming van databanken, biotechnologische uitvindingen en auteursrechten, gepleit voor de geleidelijke harmonisatie van intellectuele-eigendomsrechten. Voorts heeft het Parlement zich uitgesproken tegen het octrooieren van delen van het menselijk lichaam. Op 27 februari 2014 heeft het Parlement een niet-wetgevingsresolutie over heffingen op kopiëren voor privégebruik aangenomen (het recht om kopieën voor privégebruik te maken van legaal verworven inhoud), aangezien digitaal kopiëren voor privégebruik door de technologische vooruitgang sterk aan economisch belang heeft gewonnen. Het Parlement speelde eveneens een zeer actieve rol bij het opstellen van het WIPO-verdrag inzake uitzonderingen op het auteursrecht voor visueel gehandicapten (het Verdrag van Marrakesh).

Ter voorbereiding op de herziening van de EU-regelgeving inzake auteursrecht (zie A.2.a), heeft het Parlement in september 2018 een verslag aangenomen met daarin een aantal belangrijke aanbevelingen over alle kwesties omtrent dit onderwerp. Tijdens de hele periode van behandeling van deze ontwerpwetgeving was er een verhit publiek debat gaande over de artikelen 11 en 13 van de ontwerprichtlijn inzake auteursrecht in de digitale eengemaakte markt. Dit debat bereikte een hoogtepunt toen het Parlement in een stemming de inspanningen steunde om een nieuw recht te creëren voor media-uitgevers om geld te verdienen aan inhoud op bepaalde grote nieuwsplatforms, en een nieuw recht om het opsporen van schendingen van auteursrechten op internet te vergemakkelijken. De creatieve sector juichte deze voorstellen toe, maar technologiebedrijven waren er fel op tegen. Uiteindelijk werd de richtlijn inzake auteursrechten vastgesteld, waarbij het standpunt van het Parlement opnieuw toonaangevend was.

Uit onderzoek dat in opdracht van de Commissie juridische zaken van het Parlement is uitgevoerd door de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken blijkt dat artificiële intelligentie (AI) een uitdaging vormt voor auteursrechtelijke bescherming, met name in het geval van auteursrechtelijk beschermd materiaal of beschermde gegevens die worden gebruikt om AI te trainen (zonder dat dit bekend wordt gemaakt) en de inhoud die vervolgens door deze AI wordt gegenereerd[3]. Daarnaast zijn er een aantal contractuele regelingen die het gemakkelijk maken om intellectuele-eigendomsrechten van gegevens af te halen of die het mogelijk maken intellectuele-eigendomsrechten over te nemen, op basis van het feit dat de publicatie op een bepaald platform plaatsvond of dat de creatie/uitvinding plaatsvond in het kader van een dienstencontract. Het betreft hier onder meer de volgende regelingen:

  • wettelijke regelingen die intellectuele-eigendomsrechten van gebruikers afnemen of hen dwingen om onbetaalde licenties af te geven met betrekking tot inhoud die op diensten en servers van digitale platforms wordt geplaatst, en/of die dergelijke rechten aan de platforms overdragen;
  • buy-outcontracten waarmee platforms de intellectuele-eigendomsrechten van makers overnemen;
  • wettelijke regelingen die werknemers, uitvinders of makers hun intellectuele-eigendomsrechten ontzeggen met betrekking tot inhoud die in het kader van hun werk of dienstverlening tot stand is gebracht, en/of die deze rechten overdragen aan de werkgever (“work for hire”)[4].

Deze infopagina is opgesteld door de beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken.

 

[1]Leistner M. en Antoine L., “IPR and the use of open data and data sharing initiatives by public and private actors”, beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken, Europees Parlement, mei 2022.
[2]Zie Centrafarm en Adriaan de Peijper tegen Sterling Drug Inc (zaak C-15/74) en Merck & Co Inc. tegen Stephar BV en Petrus Stephanus Exler (zaak C-187/80).
[3]Maciejewski, M., “Metaverse”, beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken, Europees Parlement, juni 2023, blz. 57.
[4]Macrez, F. et al., “Buyout contracts imposed by platforms in the cultural and creative sector”, beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken, Europees Parlement, oktober 2023. Maciejewski, M., “Metaverse”, beleidsondersteunende afdeling Rechten van de burger en Constitutionele Zaken, Europees Parlement, juni 2023.

Udo Bux / Mariusz Maciejewski