De Europese Unie vult de activiteiten van de lidstaten met betrekking tot het recht van werknemers op voorlichting en raadpleging aan door minimumvereisten vast te stellen aan de hand van richtlijnen of door middel van maatregelen ter bevordering van samenwerking tussen de lidstaten.
Artikelen 5, 114, 115, 151 en 153 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
De EU ondersteunt de activiteiten van de lidstaten met betrekking tot de medezeggenschap van werknemers en vult deze aan, met als doel bij te dragen aan de verwezenlijking van de in artikel 151 VWEU vastgestelde kerndoelstellingen van het Europees sociaal beleid, zoals betere levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, adequate sociale bescherming, een blijvend hoog werkgelegenheidsniveau en de bestrijding van uitsluiting.
A. Achtergrond
Sinds in 1974 het eerste sociale actieprogramma werd aangenomen, vormt het recht van werknemers op voorlichting, raadpleging en participatie een centraal thema in het Europese debat. In het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers van 1989 (Sociaal Handvest) wordt benadrukt dat het wenselijk is om de participatie van werknemers aan te moedigen. De voorstellen van de Commissie op dit gebied stuitten echter vaak op weerstand. Een passende rechtsgrond voor Gemeenschapswetgeving bestond niet voordat de Overeenkomst betreffende de sociale politiek in 1997 werd opgenomen in het Verdrag van Amsterdam.
Wat betreft de betrokkenheid van werknemers verleent artikel 153 VWEU het Parlement en de Raad de bevoegdheid om het volgende vast te stellen:
Hierop is de gewone wetgevingsprocedure van toepassing, met voorafgaande raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Europees Comité van de Regio’s.
B. Huidige wetgeving
Een eerste groep richtlijnen behandelt het recht van werknemers op voorlichting over voorwaarden die van toepassing zijn op het contract of de arbeidsrelatie, alsook het recht om te worden voorgelicht en geraadpleegd over ontslagen of overgangen.
De Commissie heeft een geschiktheidscontrole van deze richtlijnen uitgevoerd. In juli 2013 concludeerde ze hieruit dat de richtlijnen in grote lijnen geschikt zijn voor de beoogde doeleinden en dat ze meer voordelen opleveren dan kosten. Ze stelde echter ook vast dat er nog steeds bepaalde tekortkomingen bestaan – zoals de toepassing van de richtlijnen op werknemers in de openbare sector, zeevarenden en kmo’s – en dat bepaalde definities verdere beoordeling en discussie vereisen (SWD(2013)0293). Er werd een herschikking overwogen van de richtlijnen inzake voorlichting en raadpleging (C(2015)2303), maar die lijkt nu van de baan te zijn, aangezien de Commissie er sinds 2015 geen melding meer van maakt in haar werkprogramma.
In januari 2018 werd een richtlijn van de raad tot tenuitvoerlegging van een overeenkomst tussen sociale partners in de maritieme vervoerssector aangenomen. Hiermee kwam er een einde aan de uitsluiting van zeevarenden van de richtlijnen inzake voorlichting en raadpleging van werknemers.
Voor wat werknemers in de openbare sector betreft, is geen van de richtlijnen betreffende het recht van werknemers om te worden ingelicht en geraadpleegd op hen van toepassing (zie de volgende zaken van het Hof van Justitie van de Europese Unie: C-583/10, Nolan en C-108/10, Scattolon). Bij de onderhandelingen over de algemene kaderrichtlijn in 2001 probeerde het Parlement hun toepassingsgebied uit te breiden tot de overheidssector, maar de Raad verwierp dit. In december 2015 ondertekende het Comité voor sociale dialoog in de sector van centrale overheidsdiensten een sectorale overeenkomst over gemeenschappelijke minimumnormen betreffende de informatie en de raadpleging van werknemers van centrale overheidsdiensten. Het comité verzocht om deze overeenkomst ten uitvoer te leggen door middel van een richtlijn van de Raad. Op 5 maart 2018 liet de Commissie de sociale partners voor centrale overheidsdiensten echter weten dat zij de overeenkomst niet voor tenuitvoerlegging aan de Raad zou voorleggen. Dit besluit wordt momenteel aangevochten door de Europese Federatie van ambtenarenvakbonden (EPSU) in een gerechtelijke procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU).
Een tweede groep richtlijnen omvat de rechten van werknemers om te worden voorgelicht en geraadpleegd insituaties met een transnationale component.
De Commissie heeft op 14 mei 2018 een Refit-evaluatie gepubliceerd van de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden. Hierin concludeert zij dat de voorlichting van werknemers qua kwaliteit en omvang is verbeterd, maar dat het aantal nieuwe EOR’s niet is toegenomen. De Commissie heeft voorgesteld om een praktisch handboek op te stellen voor mensen die beroepsmatig te maken hebben met EOR’s, en om de sociale partners financieel te ondersteunen met het oog op een grotere inburgering en doeltreffendheid van EOR’s.
Een derde groep richtlijnen omvat regels die van toepassing zijn in situaties met een transnationale component, en geeft werknemers ten dele medezeggenschap in de besluitvorming.
De vierde groep bestaat uit de volgende regelgeving. Twee sectoroverschrijdende overeenkomsten tussen sociale partners (uitgevoerd door Richtlijn 97/81/EG van de Raad inzake deeltijdarbeid en Richtlijn 99/70/EG van de Raad inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd), Richtlijn 2008/104/EG betreffende uitzendarbeid, de kaderovereenkomst van 2020 inzake digitalisering, en verschillende richtlijnen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk, die allemaal impliciet bepalingen betreffende voorlichting en raadpleging bevatten.
C. Andere initiatieven
Tegen de achtergrond van de toenemende internationalisering van bedrijven zijn bedrijven en werknemersvertegenwoordigers begonnen met het sluiten van transnationale bedrijfsovereenkomsten (TBO’s), een vorm van sociale dialoog binnen multinationale ondernemingen. TBO’s zijn er in verschillende vormen en worden door bedrijfsvertegenwoordigers en werknemersorganisaties samen opgesteld met het oog op de toepassing ervan in meer dan één lidstaat. Deze aanpak kan evenwel aanleiding geven tot juridische en politieke problemen, bijvoorbeeld wat betreft de verhouding tussen de verticale niveaus van de sociale dialoog (internationaal, Europees en nationaal) en de horizontale toepassingsgebieden (intersectoraal, sectorspecifiek en op bedrijfsniveau). Bovendien kunnen TBO’s botsen met nationale normen en referenties, en er bestaan maar weinig mechanismen voor geschillenbeslechting.
De Commissie heeft te kennen gegeven de ontwikkeling van transnationale bedrijfsovereenkomsten te willen begeleiden en monitoren door de uitwisseling van ervaring en onderzoek te ondersteunen. Zij houdt ook een databank bij over transnationale bedrijfsovereenkomsten.
Het Parlement heeft een aantal resoluties aangenomen waarin het vraagt dat werknemers het recht krijgen om bij de besluitvorming binnen hun bedrijf betrokken te worden, en dat dit recht van toepassing wordt in zowel nationale als transnationale bedrijven, ongeacht hun rechtsvorm. In zijn resolutie van 19 februari 2009 vroeg het Parlement voorts om de opname van werknemers uit de overheidssector in het toepassingsgebied van de richtlijnen inzake voorlichting en raadpleging.
In zijn resolutie van 15 januari 2013 betreffende informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering vroeg het Parlement de Commissie om een voorstel in te dienen voor een rechtshandeling op grond waarvan werknemersvertegenwoordigers volledig worden geïnformeerd over elke voorgestelde herstructurering en waarin een zinvolle raadplegingstermijn wordt voorgeschreven.
Het Parlement heeft dit verzoek een eerste keer herhaald in zijn resolutie van 22 oktober 2014 over het Europees semester voor coördinatie van het economisch beleid, en een tweede keer in zijn resolutie van 13 juni 2017 over grensoverschrijdende fusies en splitsingen.
In 2016 kondigden Caterpillar en Alstom ingrijpende herstructureringsplannen aan. Naar aanleiding hiervan nam het Parlement op 5 oktober 2016 een resolutie aan over de behoefte aan een Europees herindustrialiseringsbeleid. Hierin verzocht het de betrokken instanties erop toe te zien dat alle betrokken partijen alle nationale en Europese regelgeving inzake voorlichting en raadpleging van werknemers naleven, in het bijzonder tijdens de herstructureringen.
In zijn resolutie van 19 januari 2017 over de Europese pijler van sociale rechten herhaalde het Parlement hoe belangrijk het is dat werknemers bij de besluitvorming en het beheer van een onderneming worden betrokken. Het noemde ondernemingen uit de sociale economie, zoals coöperaties, een goed voorbeeld voor wat betreft de creatie van kwaliteitsbanen, ondersteuning van sociale inclusie en bevordering van een participerende economie.
In zijn resolutie van 22 oktober 2020 over het werkgelegenheids- en sociaal beleid van de eurozone 2020 benadrukte het Parlement dat een succesvolle uitvoering van het EU-herstelplan een degelijke sociale dialoog op alle niveaus vereist, met effectieve betrokkenheid van de sociale partners. Het onderstreepte het belang van een versterking van de rechten van werknemers en vakbonden, en van collectieve onderhandelingen en werknemersparticipatie als fundamentele instrumenten voor democratie en inclusie.
Aoife Kennedy / Zahra Boudalaoui-Buresi