De bestrijding van de klimaatverandering

De Europese Unie behoort tot de belangrijkste economieën in de strijd tegen de uitstoot van broeikasgassen. In 2020 lag de uitstoot van broeikasgassen in de EU 31 % lager dan in 1990: het laagste niveau in dertig jaar. Hiermee werd de doelstelling van de EU in het kader van het Protocol van Kyoto om de uitstoot tegen 2020 met 20 % terug te dringen, overtroffen. De Commissie presenteerde in 2019 de Europese Green Deal en heeft onlangs een reeks maatregelen voorgesteld om het streefdoel van de EU voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen vóór 2030 te verhogen naar 55 % en een koolstofvrije economie te verwezenlijken vóór 2050, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs.

Rechtsgrond en doelstellingen

Artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie maakt de bestrijding van de klimaatverandering tot een expliciete doelstelling van het milieubeleid van de EU.

Algemene achtergrond

Menselijke activiteiten zoals de verbranding van fossiele brandstoffen, ontbossing en landbouw zorgen voor de uitstoot van broeikasgassen zoals koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O) en fluorkoolwaterstoffen. Deze broeikasgassen houden de warmte die het aardoppervlak uitstraalt vast, waardoor deze niet de ruimte in kan ontsnappen. Hierdoor warmt de aarde op. Volgens het zesde syntheseverslag over klimaatverandering van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC), dat in maart 2023 is gepubliceerd, zal de gemiddelde mondiale temperatuur naar de beste schattingen met 1,4 tot 4,4 °C stijgen voor het einde van deze eeuw.

De opwarming van de aarde heeft al geleid tot en zal ook in de toekomst leiden tot extremere weersomstandigheden (bijv. overstromingen, droogte, zware regenval en hittegolven), bosbranden, smeltende gletsjers en de stijging van de zeespiegel, verarming van de biodiversiteit, plantenziekten en plagen, tekorten aan voedsel en zoet water, woestijnvorming en migratie van mensen die deze gevaren willen ontvluchten. De wetenschap wijst uit dat het risico op onomkeerbare, catastrofale veranderingen sterk zal toenemen als de opwarming van de aarde met meer dan 2 °C – of zelfs 1,5 °C – boven het pre-industriële niveau uitstijgt.

Volgens de Stern Review van 2006 kost het beheersen van de opwarming van de aarde ons jaarlijks 1 % van het mondiale bbp en kunnen de kosten, indien we niet ingrijpen, oplopen tot ten minste 5 % en in het ergste geval zelfs 20 % van het mondiale bbp. Zo zou slechts een klein deel van het totale mondiale bbp nodig zijn om in een koolstofarme economie te investeren. De bestrijding van de klimaatverandering zou vervolgens veel meer nettovoordelen opleveren.

Het Kyotoprotocol was het eerste internationale verdrag waarin juridisch bindende doelstellingen werden vastgesteld voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Het werd op 11 december 1997 aangenomen en trad in 2005 in werking. Het protocol werd door 192 partijen geratificeerd en vormde als internationale overeenkomst een mijlpaal in de strijd tegen klimaatverandering. De partijen bij het protocol hebben zich ertoe verbonden hun uitstoot van broeikasgassen terug te dringen tot individuele doelstellingen en volgens het beginsel van “gezamenlijke, doch verschillende, verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden”. De eerste universele overeenkomst ter bestrijding van klimaatverandering werd in december 2015 in Parijs aangenomen tijdens de 21e Conferentie van de Partijen (COP 21) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering. In het kader van de Overeenkomst van Parijs wordt ernaar gestreefd de stijging van de gemiddelde mondiale temperatuur op aarde ruim onder de 2 °C te houden, en wordt getracht de stijging tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau te beperken. Om dit doel te verwezenlijken, willen de partijen dat de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen zijn piek zo snel mogelijk bereikt en in de tweede helft van deze eeuw tot nul wordt teruggebracht. Ook de geldstromen moeten op deze doelstellingen worden afgestemd. Voor het eerst moeten alle partijen ambitieuze inspanningen leveren om hun uitstoot van broeikasgassen terug te dringen volgens het beginsel van “gezamenlijke, doch verschillende, verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden”, d.w.z. overeenkomstig hun individuele situatie en de beschikbare mogelijkheden. Zij moeten hun klimaatactieplannen (“nationaal vastgestelde bijdragen”) eens in de vijf jaar bijwerken en de nieuwe plannen op transparante wijze meedelen. De meest kwetsbare en minst ontwikkelde landen evenals kleine eilandstaten in ontwikkeling worden zowel financieel als via capaciteitsopbouw gesteund. Aanpassing (bijv. zuinig omspringen met water, gewasrotatie, overheidsplanning, het verhogen van dijken en het verplaatsen van havens) en beperking (het bevorderen van het gebruik van hernieuwbare energie en de verandering van gedragspatronen) worden erkend als wereldwijde uitdagingen, naast het aanpakken van “verlies en schade” in verband met de negatieve gevolgen van de klimaatverandering. De ratificatie van de overeenkomst vereist een minimumaantal van 55 regeringen die verantwoordelijk zijn voor ten minste 55 % van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. De Overeenkomst van Parijs werd op 5 oktober 2016 formeel door de EU geratificeerd en trad op 4 november 2016 in werking.

Doelstellingen en resultaten

A. De inspanningen van de EU in de strijd tegen de klimaatverandering

De EU heeft zich er in het kader van het beleidskader voor klimaat en energie voor 2030, dat in 2014 vóór de Overeenkomst van Parijs werd overeengekomen, toe verbonden uiterlijk in 2030 de volgende doelstellingen te verwezenlijken: het verlagen van de uitstoot van broeikasgassen met ten minste 40 % onder het niveau van 1990, het bevorderen van de energie-efficiëntie met 32,5 % en het verhogen van het percentage hernieuwbare energiebronnen tot 32 % van het eindverbruik. Het beleidskader voor 2030 is een vervolg op de “20-20-20-doelstellingen” die in 2007 door de EU-leiders werden overeengekomen voor 2020: een verlaging met 20 % van de uitstoot van broeikasgassen, een verhoging met 20 % van het aandeel duurzame energie in het eindverbruik en een vermindering met 20 % van het totale primaire energieverbruik in de EU (ten opzichte van het niveau van 1990). Deze streefcijfers zijn omgezet in bindende wetgevingsmaatregelen, die vervolgens ook gekoppeld zijn aan de streefcijfers van de EU in het kader van het Kyotoprotocol.

De EU-regeling voor de handel in emissierechten (EU-ETS), de eerste en nog altijd de grootste internationale koolstofmarkt, is een cruciaal EU-beleidsinstrument in de strijd tegen klimaatverandering. De regeling, die in 2005 werd vastgesteld, is gebaseerd op het beginsel van handel onder een absoluut emissieplafond (“cap and trade”): er wordt een plafond (“cap”) vastgesteld op de totale uitstoot van broeikasgassen, afkomstig van de meer dan 11 000 installaties (fabrieken, elektriciteitscentrales enz.) die in de regeling zijn opgenomen. Elke installatie koopt of ontvangt “emissierechten” die door de lidstaten worden geveild. Deze kredieten – die elk overeenkomen met één ton CO2 – kunnen, indien ze niet worden gebruikt, worden verhandeld met andere installaties. Het totale aantal rechten wordt geleidelijk aan verlaagd. Er zullen twee fondsen worden opgezet, een moderniseringsfonds en een innovatiefonds, die lidstaten met een laag inkomen moeten helpen hun energiestelsels te moderniseren en innovatie moeten stimuleren door de financiering van projecten op het gebied van hernieuwbare energie en CO2-afvang en -opslag, alsook koolstofarme projecten. Ook luchtvaartemissies vallen onder de EU-ETS. De huidige vrijstelling voor intercontinentale vluchten is echter verlengd tot eind 2023, wanneer de eerste fase van de regeling voor koolstofcompensatie en -reductie voor de internationale luchtvaart van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) van start zal gaan. Zwitserland en de EU hebben besloten hun emissiehandelsregelingen aan elkaar te koppelen.

Voor de uitstoot van sectoren die niet onder de EU-ETS vallen, waaronder de wegvervoers-, afval-, landbouw- en bouwsector, gelden in elke lidstaat bindende jaarlijkse reductiedoelstellingen voor broeikasgassen, die zijn vastgelegd in de verordening inzake de verdeling van de inspanningen. Het Parlement en de Raad zijn minimumstreefcijfers voor 2021-2030 overeengekomen om het EU-doel te helpen verwezenlijken om de uitstoot van broeikasgassen in die sectoren ten opzichte van 2005 met 30 % te verlagen en bij te dragen aan de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Bovendien moet elke lidstaat er voor het eerst voor zorgen dat de uitstoot als gevolg van landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw niet hoger ligt dan de verwijderingen. Dit houdt dus in dat bebost land, bouwland en grasland duurzaam moeten worden beheerd om zo veel mogelijk broeikasgassen te kunnen opnemen uit de atmosfeer – ten minste de hoeveelheid die in de desbetreffende sector wordt uitgestoten (de zogenaamde “regel voor geen debet”) – en zo een belangrijke bijdrage te leveren aan de bestrijding van de klimaatverandering.

De richtlijn inzake hernieuwbare energiebronnen moet ervoor zorgen dat hernieuwbare energie, waaronder zonne-, wind-, water- en biomassa-energie, tegen 2030 een aanvankelijk streefcijfer van ten minste 32 % van het totale energieverbruik in de EU uitmaakt wat betreft de opwekking van elektriciteit, vervoer, verwarming en koeling. Elke lidstaat moet een nationaal actieplan op het gebied van hernieuwbare energie vaststellen, dat onder meer doelstellingen per sector omvat. Om het gebruik van hernieuwbare energie in de vervoerssector te integreren, moeten de lidstaten brandstofleveranciers verplichten ervoor te zorgen dat het percentage hernieuwbare energie in het eindenergieverbruik van de vervoerssector in 2030 ten minste 14 % bedraagt.

Bij de herziening van de richtlijn betreffende energie-efficiëntie in 2018 is een streefcijfer voor energie-efficiëntie vastgesteld van 32,5 % dat de EU tegen 2030 moet hebben gehaald (berekend aan de hand van het referentiescenario van 2007), alsook een clausule voor opwaartse herziening in 2023. Daarnaast omvat de herziene richtlijn energieprestatie van gebouwen, die in mei 2018 is aangenomen, maatregelen die de renovatie van gebouwen moet versnellen en de verschuiving naar efficiëntere energiestelsels moet bespoedigen.

Daarnaast wordt met de governanceverordening voor het eerst een transparant governanceproces ingevoerd waarmee de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU in het kader van de energie-unie en klimaatactie in de gaten kan worden gehouden, alsook regels voor monitoring en verslaglegging. Ook moeten de lidstaten geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen voor 2021-2030 vaststellen. De Commissie heeft in september 2020 de definitieve plannen bestudeerd en bevestigd dat deze grotendeels in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Unie voor 2030, met uitzondering van het thema energie-efficiëntie, op het gebied waarvan nog altijd sprake is van een ambitiekloof voor 2030. Het governanceproces biedt tevens de mogelijkheid om de plannen om het jaar bij te werken om gebruik te maken van de opgedane ervaring en voor het einde van de periode nieuwe kansen te benutten.

De technologie voor CO maakt het mogelijk CO2 te scheiden van atmosferische uitstoot (veroorzaakt door industriële processen), te comprimeren en af te voeren naar een locatie waar deze kan worden opgeslagen. Volgens de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering van de VN zou dit proces 80 à 90 % van de CO2-uitstoot van elektriciteitscentrales die fossiele brandstoffen gebruiken, kunnen wegnemen. De uitvoering van de geplande demonstratieprojecten in Europa is echter moeilijker gebleken dan aanvankelijk was voorzien, waarbij de hoge kosten een van de voornaamste belemmeringen vormen.

Nieuwe personenauto’s die in de EU worden geregistreerd, moeten voldoen aan de CO, dat wil zeggen een streefcijfer van 95 g/km voor het volledige wagenpark van de EU, met ingang van 2021. Om het bedrijfsleven aan te sporen in nieuwe technologieën te investeren, kunnen “superkredieten” worden ingezet, waarbij de schoonste auto’s van elke serie van fabrikanten als meerdere auto’s kunnen worden meegeteld bij de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-uitstoot.

Ook de brandstofkwaliteit is van belang bij het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. De huidige EU-wetgeving heeft tot doel de broeikasgasintensiteit van brandstoffen tegen 2020 met 6 % terug te dringen. Om deze doelstelling te behalen is, naast andere maatregelen, gebruikgemaakt van biobrandstoffen, die ook aan bepaalde duurzaamheidscriteria moesten voldoen.

De CO2-uitstoot van de internationale zeescheepvaart is beduidend en zal naar verwachting fors groeien. De EU dringt aan op een wereldwijde aanpak en heeft inmiddels een voor de hele EU geldend systeem ingevoerd voor de monitoring, rapportage en verificatie (MRV) van de CO, als eerste stap naar het terugdringen van deze uitstoot. De geverifieerde CO2-emissies die op weg naar en vanuit EU-havens, alsook in deze havens, door grote schepen worden uitgestoten, evenals andere informatie ter zake, moeten worden gemonitord en ieder jaar worden gerapporteerd.

Na het verbod op chloorfluorkoolwaterstoffen in de jaren tachtig om de aantasting van de ozonlaag een halt toe te roepen, worden nu ter vervanging gefluoreerde gassen (F-gassen) gebruikt voor een reeks industriële toepassingen zoals airconditioning en koeling, aangezien deze gassen de ozonlaag niet aantasten. Deze gassen hebben echter mogelijk een aardopwarmingsvermogen dat 25 000 maal groter is dan dat van CO2. De EU heeft daarom maatregelen genomen om het gebruik van F-gassen aan banden te leggen en het gebruik ervan in nieuwe airconditioningsapparatuur en koelkasten tegen 2022-2025 te verbieden en zo aan te sporen tot een wereldwijde geleidelijke afschaffing.

B. De Europese Green Deal

Op 11 december 2019 presenteerde de Commissie de Europese Green Deal: een ambitieus pakket van voorgenomen maatregelen die de EU moeten helpen koolstofneutraal te zijn tegen 2050. De maatregelen, die vergezeld gaan van een routekaart van kernacties, variëren van ambitieuze emissiereducties en investeringen in grensverleggend(e) onderzoek en innovaties tot het behoud van het natuurlijk milieu van Europa. De Europese Green Deal wordt ondersteund door investeringen in groene technologieën, duurzame oplossingen en nieuwe bedrijven en beoogt daarmee ook een nieuwe groeistrategie zijn voor de EU die van de EU een duurzame en concurrerende economie moet maken. De betrokkenheid en toewijding van het publiek en alle belanghebbenden is van cruciaal belang voor het welslagen van deze strategie. De voorgestelde maatregelen omvatten tevens de Europese klimaatwet, die moet zorgen voor een klimaatneutrale EU in 2050. In de wet wordt in het bijzonder voorzien in een bepaling betreffende de verhoging tot 55 % van het streefdoel voor 2030 voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van de uitstoot in 1990. Andere voorstellen van de Commissie omvatten onder meer mededelingen over het investeringsplan voor een duurzaam Europa en het Europees klimaatpact, voorstellen voor verordeningen tot vaststelling van het Fonds voor een rechtvaardige transitie en tot herziening van de richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur, alsook een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem, een Europese waterstofstrategie en een nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering.

Op 14 juli 2021 legde de Commissie een pakket wetgevingsvoorstellen voor, het zogenaamde Fit for 55-pakket, dat de EU moet klaarstomen voor een emmissiereductie van 55 % en de radicale veranderingen teweeg moet brengen die nodig zijn in de economie, de samenleving en de industrie om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te verwezenlijken. De voorstellen omvatten onder meer de uitbreiding van de EU-ETS tot zee- en wegvervoer en gebouwen, en schonere brandstoffen voor de lucht- en zeevaart, waaronder nieuwe infrastructuur voor alternatieve brandstoffen. Op 17 december 2022 hebben het Parlement en de Raad overeenstemming bereikt over ambitieuzere maatregelen ter hervorming van het ETS, namelijk een reductiedoelstelling voor broeikasgassen van 62 % voor 2030 ten opzichte van het niveau van 2005. Om de lidstaten te ondersteunen bij hun inspanningen om de uitstoot van gebouwen, wegvervoer en bepaalde industriële sectoren terug te dringen, zal in 2027 een nieuw, afzonderlijk emissiehandelssysteem (ETS II) in het leven worden geroepen. Het bovengenoemde pakket omvat bovendien het nieuwe mechanisme voor koolstofgrenscorrectie voor het tegengaan van koolstoflekkage, het nieuwe Sociaal Klimaatfonds en verbeterde moderniserings- en innovatiefondsen.

In de verordening inzake de verdeling van de inspanningen, die in maart 2023 in het kader van het Fit for 55-pakket werd goedgekeurd, worden ambitieuzere klimaatdoelstellingen vastgesteld voor de EU. Alle sectoren die onder de verordening vallen, moeten uiterlijk in 2030 een gezamenlijke verlaging van hun uitstoot met 40 % verwezenlijken ten opzichte van het niveau van 2005. In de bijgewerkte richtlijn inzake hernieuwbare energiebronnen wordt voorgesteld het algemene bindende streefcijfer voor hernieuwbare energiebronnen in de energiemix van de EU te verhogen naar 42,5 %.

Met de herziening van de richtlijn betreffende energie-efficiëntie, die na de interinstitutionele onderhandelingen van juli 2023 is voltooid, is een ambitieus, juridisch bindend streefcijfer van de EU vastgesteld voor energie-efficiëntie: een verlaging van het eindenergieverbruik met 11,7 % tegen 2030, ten opzichte van 2020.

Op 5 april 2022 legde de Commissie bovendien een versterkt voorstel inzake F-gassen voor, met als doel voor 2030 het equivalent van veertig miljoen ton aan CO2-emissies te besparen. Daarnaast kwam de Commissie op 14 oktober 2020 met een EU-strategie om methaanemissies terug te dringen. Methaan draagt, op CO2 na, het meest bij aan de klimaatverandering. Het terugdringen van de methaanuitstoot is daarom van essentieel belang voor de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de EU voor 2030 en de doelstelling van een klimaatneutrale EU in 2050. Op 15 december 2021 legde de Commissie nog een voorstel voor inzake de beperking van de methaanemissies in de Europese energiesector en de mondiale toeleveringsketen.

Met de herziening van de richtlijn energieprestatie van gebouwen, die op 15 december 2021 werd vastgesteld, wordt het bestaande regelgevingskader bijgewerkt en wordt de lidstaten de flexibiliteit geboden die zij nodig hebben om rekening te houden met de uiteenlopende gebouwenbestanden in Europa. Deze richtlijn wordt momenteel herschikt. Op 14 maart 2023 hechtte het voltallige Parlement zijn goedkeuring aan zijn standpunt ten aanzien van de richtlijn en stelde het een ambitieuzer standpunt vast in de aanloop naar de onderhandelingen met de lidstaten. In de herziene richtlijn wordt uiteengezet hoe Europa tegen 2050 een emissievrij en volledig koolstofvrij gebouwenbestand kan verwezenlijken. In februari 2023 zijn het Parlement en de Raad een aanvullende CO2-emissiereductiedoelstelling voor 2030 overeengekomen voor nieuwe auto’s (55 %) en nieuwe bestelwagens (50 %). Zij voerden eveneens een reductiedoelstelling van 30 % in voor nieuwe vrachtwagens, met een tussentijdse doelstelling van 15 % voor 2025. Op 14 maart 2023 hechtte het Parlement zijn goedkeuring aan de herziening van de verordening inzake de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, waarin een nieuwe doelstelling voor 2030 werd vastgesteld, namelijk om het aantal koolstofputten in de EU met 15 % te verhogen.

Op 23 maart 2023 werd door het Parlement en de Raad een informeel akkoord bereikt over de wet inzake duurzame scheepsbrandstoffen. In het kader van dit akkoord wordt ernaar gestreefd de uitstoot van de zeevaart met ingang van 2025 met 2 % te verlagen, en om de uitstoot uiterlijk in 2050 met 80 % te hebben verlaagd. Daarnaast zal in 2034 2 % van de scheepsbrandstoffen in de EU afkomstig moeten zijn van e-brandstoffen, die met groene elektriciteit zijn geproduceerd. De volgende stap in de wetgevingsprocedure is een formeel akkoord over het dossier, dat deel uitmaakt van het Fit for 55-pakket.

De rol van het Europees Parlement

Het Parlement neemt van oudsher deel aan dergelijke interinstitutionele onderhandelingen met de Europese Raad op het gebied van klimaatverandering, en pleit daarbij voor een ambitieuzer EU-optreden.

In de aanloop naar de COP 21 van 2015 heeft het Parlement nogmaals gewezen op de dringende noodzaak om de uitstoot van het internationale lucht- en zeevervoer op adequate wijze te reguleren. Het uitte zijn teleurstelling over het feit dat de ICAO bij de invoering van de regeling voor koolstofcompensatie en -reductie voor de internationale luchtvaart geen overeenstemming heeft bereikt over emissiereducties en zich voornamelijk op compensaties heeft gericht, terwijl de kwaliteit daarvan niet gegarandeerd is, de toepassing van de regeling pas vanaf 2027 wettelijk bindend wordt en een aantal belangrijke leden van de ICAO de deelname aan de vrijwillige fase nog niet heeft toegezegd.

Het Parlement pleit voor ruimschalige koolstofbeprijzing en de toewijzing van inkomsten uit emissiehandel aan klimaatgerelateerde investeringen. Het heeft gevraagd om concrete maatregelen, met inbegrip van een tijdschema, voor de geleidelijke afschaffing van alle subsidies voor fossiele brandstoffen.

In het kader van een eerdere bijwerking van de CO2-uitstoot van personenauto’s en bestelwagens heeft het Parlement tevens aangedrongen op de onverwijlde invoering van de nieuwe, door de VN ontwikkelde wereldwijde testcyclus om de CO2-uitstoot bij normale rijomstandigheden te kunnen meten.

Met het oog op de 24e Conferentie van de Partijen in Katowice drong het Parlement in zijn resolutie van 25 oktober 2018 voor het eerst aan op de verhoging van de reductiedoelstelling van de EU voor broeikasgassen van 55 % voor 2030. Het Parlement stelde bovendien dat de ingrijpende en hoogstwaarschijnlijk onomkeerbare gevolgen van een stijging van de wereldwijde temperatuur met 2 °C wellicht zouden kunnen worden vermeden als de ambitieuzere doelstelling in het kader van de Overeenkomst van Parijs van 1,5 °C wordt nagestreefd. Dit betekent echter dat de stijgende wereldwijde uitstoot van broeikasgassen vóór 2050 tot nul zou moeten dalen. Het Parlement heeft de Commissie daarom verzocht met een langetermijnstrategie te komen om de uitstoot van broeikasgassen volledig uit te bannen tegen 2050.

In juli 2018 heeft het Parlement een resolutie over klimaatdiplomatie in de EU aangenomen, waarin wordt beklemtoond dat de EU de verantwoordelijkheid heeft om een voortrekker te zijn op het gebied van zowel klimaatactie als conflictpreventie. In de resolutie wordt tevens aangedrongen op de versterking van de diplomatieke capaciteiten van de EU om klimaatactie wereldwijd aan te moedigen, de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Parijs te ondersteunen en conflicten in verband met klimaatverandering te voorkomen.

Op 28 november 2019 kondigde het Parlement een klimaatnoodtoestand af in Europa en verzocht het alle lidstaten met klem zich in te spannen om de uitstoot van broeikasgassen voor 2050 tot nul terug te brengen. Het Parlement wilde bovendien dat de Commissie ervoor zou zorgen dat alle relevante wetgevings- en begrotingsvoorstellen worden afgestemd op de doelstelling om de opwarming van de aarde tot 1,5 °C te beperken.

Op 8 oktober 2020 heeft het Parlement zijn onderhandelingsmandaat met betrekking tot de Europese klimaatwet vastgesteld en verzocht dat het streefdoel voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 tot 60 % wordt verhoogd. Hoewel het door de Commissie voorgestelde streefcijfer van 55 % werd bevestigd in het interinstitutioneel akkoord dat op 21 april 2021 tussen het Parlement en de Raad werd bereikt, is het Parlement erin geslaagd de rol en de bijdrage van koolstofverwijdering te vergroten, wat het streefcijfer tot 57 % zou kunnen opvoeren. Voorts zal de Commissie, in overeenstemming met het mandaat van het Parlement, uiterlijk zes maanden na de eerste wereldwijde inventarisatie in het kader van de Overeenkomst van Parijs een streefdoel voor 2040 voorstellen, waarbij zij rekening zal houden met de geraamde indicatieve begroting van de EU voor broeikasgassen. Ten slotte is op voorstel van het Parlement, met het oog op het belang van onafhankelijk wetenschappelijk advies, de Europese Wetenschappelijke Adviesraad inzake klimaatverandering ingesteld om te beoordelen of het beleid consistent is en om op de voortgang toe te zien.

In een verslag getiteld “Scientific advice for the determination of an EU-wide 2040 climate target and a greenhouse gas budget for 2030-2050” (Wetenschappelijk advies tot vaststelling van een Uniebrede klimaatdoelstelling voor 2040 en een begroting voor broeikasgassen voor 2030-2050), dat in januari 2023 is gepubliceerd, voorziet de Europese Wetenschappelijke Adviesraad inzake klimaatverandering de EU-instellingen van een wetenschappelijk onderbouwde raming van een klimaatdoelstelling voor 2040 en een begroting voor broeikasgassen voor 2030-2050. Volgens dit verslag moet de EU streven naar een netto-emissiereductie van 90-95 % tegen 2040 ten opzichte van het niveau van 1990.

Op 15 september 2022 heeft het Parlement een resolutie aangenomen over de gevolgen van droogte, brand en andere extreme weersverschijnselen, die erop gericht is de inspanningen van de EU ter bestrijding van de klimaatverandering verder op te voeren.

Meer informatie over dit onderwerp is te vinden op de website van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid.

 

Georgios Amanatidis