Waarom reist het Parlement heen en weer tussen Brussel en Straatsburg?
In 1992 hebben de nationale regeringen van de EU unaniem besloten in het EU-Verdrag vast te leggen waar de EU-instellingen officieel gevestigd zijn.
De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) werd enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog, in 1952, opgericht als verbond tussen zes landen, waaronder Duitsland en Frankrijk, voor gezamenlijk beheer van de steenkool- en staalreserves. De EGKS-instellingen waren gevestigd in Luxemburg. De Raad van Europa (een intergouvernementeel orgaan voor mensenrechten en cultuur bestaande uit 46 landen, dat eveneens kort na WO II werd opgericht) was reeds in Straatsburg gevestigd en bood zijn plenaire vergaderzaal aan voor vergaderingen van de Gemeenschappelijke Vergadering van de EGKS, die zich later zou ontwikkelen tot het Europees Parlement. Geleidelijk werd Straatsburg de hoofdzetel voor de plenaire vergaderingen van het Parlement, al werden extra vergaderingen in de jaren zestig en zeventig ook gehouden in Luxemburg.
Na de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap in 1958 werd een groot deel van de werkzaamheden van de Europese Commissie en de Raad van ministers geconcentreerd in Brussel. Aangezien het de taak van het Parlement is om nauwlettend toe te zien op en te overleggen met deze beide instellingen, besloten de leden met de tijd hun werkzaamheden steeds meer in Brussel te organiseren. Begin jaren negentig was de huidige regeling min of meer een feit. Sindsdien komen de commissies en fracties bijeen in Brussel en vinden de gewone plenaire vergaderingen plaats in Straatsburg. Een groot deel van het personeel van het Parlement is gevestigd in Luxemburg.
Het besluit van 1992 had belangrijke gevolgen voor de werkregelingen van het Parlement: Straatsburg werd officieel de vestigingsplaats en locatie voor de meeste plenaire vergaderingen, de parlementaire commissies zouden in Brussel vergaderen en het secretariaat (het personeel) van het Parlement zou officieel gevestigd zijn in Luxemburg. In 1997 is deze hele regeling opgenomen in het EU-Verdrag.
Voor elke wijziging van de bestaande regeling is een wijziging van het Verdrag vereist, die unaniem moet worden goedgekeurd door de regeringen van alle lidstaten en die moet worden geratificeerd door elk van de nationale parlementen.