Las Madres de Plaza de Mayo - 1992, Argentinië

De “Moeders van de Plaza de Mayo” (ook bekend als “de Dwaze Moeders”) leidden een vreedzame protestbeweging tegen de militaire dictatuur en onderdrukking in Argentinië naar aanleiding van de gedwongen verdwijning en foltering van politieke tegenstanders.

De organisatie is ontstaan toen een groep Argentijnse moeders bij de autoriteiten om opheldering ging vragen over hun kinderen die tijdens de Vuile Oorlog in Argentinië (1976‑1983) verdwenen waren. Tijdens die oorlog had het militaire regime duizenden politieke tegenstanders ontvoerd, gemarteld en vermoord en kinderen van gevangenen gestolen en alle sporen van de slachtoffers gewist.

Deze 'dwaze moeders', veelal apolitieke huisvrouwen, durfden te protesteren toen de dictatuur op het hoogtepunt van haar macht was. Na de val van het regime waren zij het die aandrongen op berechting van de bij de onderdrukking betrokken functionarissen, van wie er sindsdien honderden schuldig zijn bevonden. De beweging ontstond op 30 april 1977, toen 14 moeders een eerste protest organiseerden op het Plaza de Mayo, voor het presidentsgebouw dat bekendstaat als Casa Rosada. Toen hun bevolen werd uiteen te gaan, begonnen de moedige vrouwen langzaam arm in arm over het plein te lopen. Iedere week sloten zich meer moeders bij het protest aan, terwijl steeds meer linkse activisten en mensen die ervan werden verdacht met hen samen te werken, "verdwenen".

De Moeders van de Plaza de Mayo begonnen, met hun symbolische witte sjaals, foto's en namen van hun verdwenen kinderen en hun smeekbeden om hen terug te krijgen, internationaal de aandacht te trekken, waarop het regime, om de protesten de kop in te drukken, drie van de initiatiefneemsters doodde. In december 1977 werden Azucena Villaflor de Vincenti, María Ponce de Bianco en Esther Ballestrino de Careaga ontvoerd, gemarteld en uit een vliegtuig gegooid. Andere leden van Las Madres werden geslagen en opgesloten, maar zetten hun vreedzame verzet voort. Na de val van het regime in 1983, ten gevolge van de massale mensenrechtenschendingen, een verslechterende economie en de nederlaag in de Falklandoorlog, verlangden de dwaze moeders in de eerste plaats rechtvaardigheid.

De Moeders van de Plaza de Mayo vielen in 1986 in twee groepen uiteen. De ene groep, onder leiding van Hebe de Bonafini, weigerde de dood van Argentijnse dissidenten te erkennen zolang de personen die hun dood op hun geweten hadden niet berecht waren. De groep die zich afsplitste, Linea Fundadora, richtte zich vooral op het terugvinden van de stoffelijke overschotten van de slachtoffers.

Toen het Europees Parlement in 1992 de Sacharovprijs toekende aan Las Madres de Plaza de Mayo, verzette de organisatie zich nog fel tegen stopzetting van de rechtszaken in verband met de misdaden gepleegd tijdens de dictatuur.

Hebe de Bonafini, die in 1979 tot leider van de nog ongedeelde organisatie werd gekozen en die de organisatie nog steeds leidt, nam de Sacharovprijs in ontvangst namens de kinderen van de moeders "die de eersten waren die streden voor vrijheid". De Dwaze Moeders gebruikten het aan de prijs verbonden geld om hun verschillende sociale initiatieven te financieren, waaronder de Universidad Popular Madres de Plaza de Mayo.

Zij protesteren nog altijd iedere donderdag op het Plaza de Mayo, vergezeld van vele sympathisanten. De vragen over het lot van hun verdwenen kinderen zijn nog altijd onbeantwoord.